19 oktober 2012
‘Van Washington naar Beijing?’ De opkomst van China als financieel-economische wereldhegemonie in de context van de geschiedenis van het kapitalistische wereld-systeem
Krijgt Karl Marx alsnog gelijk?
Masterscriptie: T.J. Woldringh
Masteropleiding Sociaaleconomische Geschiedenis UvA Eerste scriptiebegeleider: Dr. M.C. ’t Hart Tweede scriptiebegeleider: Dr. M.L.M. van Berkel Student: Theo J. Woldringh, 5735300 E-mail adres:
[email protected] Telefoon: 035-5389034
Inhoudsopgave Voorwoord
-1-
Inleiding
-2-
Hoofdstuk 1: Evolutie van het wereldkapitalisme, transformatiecycli en transities in de financiële wereldhegemonie
-6-
Inleiding
-6-
Financiële expansies en de evolutie van het wereldkapitalisme
-8-
Hegemoniale transities en systematische transformatiecycli
-12-
Hegemoniale transities in het verleden en nu
-15-
De positie van China in het huidige wereld-systeem
-19-
Samenvatting
-22-
Hoofdstuk 2: Geopolitiek en kapitalisme in het Westen en in het Oosten Een vergelijking tussen het kapitalistische ontwikkelingspad in het Oosten en het Westen
-23-
-24-
Het ‘Smithian Dynamic Growth’ en ‘Industrious Revolution’ model in het Oosten en het Westen
-28-
Geopolitiek en de ‘Great Divergence’
-34-
Geopolitiek en kapitalisme voor en na de Industriële Revolutie
-37-
Oorsprong en voortgang van de Oost-Aziatische economische renaissance
-41-
Limieten aan regionale samenwerking, spanningsvelden tussen China en Japan
-45-
Hoofdstuk 3: Het ‘Chinese Road’ model en veranderingen in het kapitalistische wereld-systeem
-48-
Het socialistische (markt)model van de Volks Republiek China
-50-
Oorsprong en achtergronden van het ‘Chinese Road’ model
-53-
Het ‘Chinese Road’ model en veranderingspatronen in het wereld-systeem
-57-
‘Chinese Road’ model versus het ‘Washington Consensus’ model
-63-
Wederzijdse afhankelijkheid van de Chinese en Amerikaanse politieke economieën
-66-
Het ‘Chinese Road’ model en socio-ecologische uitdagingen
-71-
In hoeverre Is China kapitalistisch?
-73-
Conclusie
-76-
Literatuurlijst
-84-
‘What kind of society isn't structured on greed? The problem of social organization is how to set up an arrangement under which greed will do the least harm, capitalism is that kind of a system’. (Milton Friedman 1982).1
Voorwoord In het geschiedenis traject dat ik de afgelopen vijf jaar heb afgelegd, lag mijn focus op het belang van de relatie tussen ‘geld en macht, door mij aangeduid met de metafoor ‘de Duit en de Fluit’, in de geschiedenis van het wereldkapitalisme zoals we dit nu kennen. In de vele werkstukken en scripties die ik voor mijn studie heb geschreven, kon ik altijd wel een invalshoek vinden waarbij de factor ‘geld’ leidend werd. Ik heb ze allemaal gebundeld op mijn weblog Deduitendefluit·, , inmiddels bezocht door meer dan 1500 unieke bezoekers. In mijn zoektocht naar het belang van de factor ‘geld’ in de geschiedenis van het wereldkapitalisme kwam ik zoals vele andere wetenschappers de naam Giovanni Arrighi opvallend vaak tegen. Ik vond tijdens mijn studietijd veel inspiratie bij deze socioloog. Giovanni Arrighi heeft een opmerkelijke en zeer brede bijdrage geleverd aan de studie comparatieve politieke economie en historische sociologie. Mijn kennismaking vond in mijn geval plaats tijdens onderzoek naar de geschiedenis van financiële wereldcrises toen ik stuitte op zijn briljante essay ‘Towards a Theory of Capitalist Crisis’ uit 1978. Daarin vergelijkt Arrighi drie grote kapitalistische crises met elkaar namelijk die van 1873–96, de jaren dertig en de jaren zeventig.2 Voor mijn masterstudie heb ik er al in een vroeg stadium voor gekozen om als afsluiting van mijn studie mijn afstudeerscriptie te schrijven over de geschiedenis van het wereldkapitalisme met de rol van hegemoniale financiële wereldcentra als centraal thema. Zo werden Fernand Braudel en Giovanni Arrighi nieuwe vrienden, die daarna dan ook vorm hebben gegeven aan de basis van deze scriptie. Het heeft zeer lang geduurd totdat ik tot een definitieve opzet van het verhaal kwam. Mijn oorspronkelijke opzet was een chronologische historische politieke economie over de rol van Wereld Financiering Centra in de wereldorde. Daarna stapte ik over naar een opzet waarin analogieën tussen de diverse cycli in het kapitalisme centraal stonden. Naarmate ik echter meer wetenschappelijke artikelen van Arrighi las en vooral na lezing van zijn laatste boek Adam Smith in Beijing besloot ik om als rode draad in deze scriptie de opkomst van China als economische wereldmacht te nemen en de potentiële gevolgen daarvan voor het kapitalistische wereld-systeem.3 Zoals Arrighi het beschrijft: ‘an interpretation of the contemporary shift of the epicentre of the global political economy from North America to East Asia’. Dit was een goede keuze. Allereerst was het onderwerp, de economische opkomst van China en de mogelijke gevolgen daarvan voor het kapitalistische wereld-systeem, zeer actueel en uitermate 1
Gevonden op http://www.brainyquote.com/quotes/authors/m/milton_friedman.html. Giovanni Aright, ‘Towards a Theory of Capitalist Crisis’, New Left Review I, 111 (1978), 3–24. 3 G. Arrighi, Adam Smith in Beijing: Lineages of the Twenty-First Century (Londen 2007).Hoewel je het niet verwacht van de titel gaat dit boek niet uitsluitend over de oorsprong en dynamiek van het Chinese kapitalisme van de afgelopen eeuwen maar meer over de toekomst van het kapitalistische wereld-systeem. -12
boeiend en is dat tot op heden gebleven. Maar het bleek ook een prachtige manier te passen als afsluiting van mijn uitgebreide onderzoek naar de geschiedenis van het ‘geld’, waar ik mij in de afgelopen jaren in mijn studie Geschiedenis op gefocust heb. Maar het belangrijkste is dat ik de wetenschappelijke zoektocht met ontzettend veel plezier heb beleefd. Ik hoop dat de lezer na ieder hoofdstuk met spanning uitkijkt naar het volgende deel. Door de vakgroepen American Studies en Sociaal-Economische Geschiedenis van de UvA werd mij alle vrijheid en ruimte geboden om mijn essays en scripties op de mij beoogde wijze – wetenschappelijk maar voor een breed publiek toegankelijk en leesbaar – te ontwerpen. Waar nodig werden door mij de kritische maar constructieve noten ten aanzien van empirische kwaliteit en wetenschappelijk gehalte in de geschriften verwerkt. Alle medewerkers van de vakgroep Geschiedenis die mij die ruimte gaven verdienen een groot compliment. Mijn speciale dank gaat allereerst uit naar mijn scriptiebegeleider Marjolein ’t Hart die al begeleider was van twee van mijn eerdere werkstukken over de Kredietcrisis van 2008 en de opkomst en ontrafeling van Amsterdam als Wereld Financiering Centrum. Zonder de feedback van mijn meelezers Robert Dunning en Giep Franzen was dit een stuk geworden vol stijl- en taalfouten en met nog veel onvolkomenden. En natuurlijk vond ik grote ondersteuning bij mijn partner in het leven Marie Louise Sanders en mijn uitgebreide familie. Maar tot slot wil ik duidelijk stellen dat deze scriptie niet in deze vorm geschreven had kunnen worden zonder de inspirerende en innoverende gedachten en theorieën van Giovanni Arrighi. Hij is de echte ‘Genius’ in het geheel. De scriptie is voor een groot deel gebaseerd op zijn wetenschappelijke publicaties en is een tribuut aan hem.
Inleiding ‘Het idee van een vrije markeconomie zoals voor het eerst geformuleerd door Adam Smith is een van de meest revolutionaire en ingrijpende concepten geweest in de geschiedenis van het kapitalisme. De geldigheid van dit concept is in de afgelopen jaren te ver doorgevoerd. Het is verworden tot een ideologie onder de noemer neoliberalisme, een uiting van een fundamentalistisch geloof in de werking van de markt. Historisch gezien is fundamentalisme en het idee van een absolute leer waaruit met volstrekte stelligheid kan worden afgeleid wat waar is, wat goed is om te doen en wat van waarde is, misschien wel de gevaarlijkste dwaling geweest waarin de mens is vervallen. Ook een democratische samenleving blijkt niet immuun voor het fundamentalisme, want in de afgelopen decennia is het Westen steeds meer in de greep gekomen van het 'waanidee' van de absolute vrije markt, een idee dat nog wetenschappelijk onderbouwd werd ook’.4 De economische wereldcrisis die de (westerse) wereld nu al een aantal jaren teistert zijn sprekende voorbeelden van de manier waarop een vrije markt uit de hand kan lopen en wat voor verwoestende gevolgen dit kan hebben voor de wereld. Veel wetenschappers leggen de oorzaken van de huidige misère neer bij de te ver doorgevoerde ideologie van het neoliberalisme. Het verscherpen van de
4
Abraham de Swaan in De Volkskrant 23 februari 2012.
-2-
regelgeving, betere overheidscontrole, inperking van de macht van de financiële sector, zouden voldoende moeten zijn om toekomstige financiële crises te beteugelen. Andere wetenschappers zijn van mening dat het noodzakelijk is veranderingen door te voeren om het neoliberale kapitalistische wereld-systeem waaronder een verschuiving van de financieel-economische wereldhegemonie naar Oost-Azië met China als centrum. Deze afstudeerscriptie geeft een historische analyse de achtergronden van economische opkomst van China in de context van de geschiedenis van het wereldkapitalisme en wil een inhoudelijke bijdrage leveren aan het brede wetenschappelijke debat over de toekomst van het wereldkapitalisme. Het onderzoek richt zich op de vraag of een toekomst van een wereld-systeem met China als nieuwe financiële en economische wereldmacht to de mogelijkheden behoort. Dit wordt gedaan door een analyse van de meningen van een aantal wetenschappers uit diverse wetenschapdisciplines. Als basis is gekozen voor het wereld-systeem· analyse blikveld van Giovanni Arrighi zoals hij dit in een uitgebreide reeks wetenschappelijke publicaties heeft beschreven.5 De scriptie is een analyse die zich toespitst op transitie- en transformatieprocessen die in de lange geschiedenis van het wereldkapitalisme te signaleren zijn. De plaats en het historische belang van een centrale financiële wereldhegemonie in de financiële wereldorde werd als centraal geplaatst in de analyse. 6 Het doel van het onderzoek was om de achterliggende oorzaken bloot te leggen van een aantal essentiële zaken die van invloed zijn geweest op de situatie nu én op de toekomst van het kapitalistische wereld-systeem. Immers na de financiële crises in Oost-Azië in de jaren negentig werd een neoliberale financiële wereldorde, met de VS en instituten als IMF en Wereldbank in een leidende rol, het model voor economisch herstel. Vandaag is het juist Oost-Azië en in het bijzonder China die Amerikanen en Europeanen een lesje kunnen leren in economisch herstel. De volgende vraagstelling staat centraal in deze masterscriptie. Kan de opkomst van China geplaatst worden in de context van de geschiedenis van het wereldkapitalisme? Is een positie als mogelijke nieuwe centrale wereldhegemonie een logisch vervolg in de evolutie van het kapitalistische wereld-systeem? Met andere woorden, is een transitie van de financieel-economische wereldmacht van de VS naar China, zoals wordt voorzien door Arrighi, misschien wel een onvermijdbare stap in de al eeuwen voortdurende transformatie- en transitieprocessen in de geschiedenis van het wereldkapitalisme? Is de opkomst van China historisch verklaarbaar en hoe kunnen we de opkomst van China plaatsen binnen de veranderingen in het contemporaine financiële wereld-syteem? 5
Giovanni Arrighi (1937 – 2009) was een wetenschapper in de vakgroep sociologie en politieke economie als Professor aan de John Hopkins Universiteit, Baltimore. Hij heeft belangrijk wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de oorsprong en transformaties in het wereldkapitalisme. 6 Aright geeft de volgende beschrijving van Hegemonie: ‘The power of the state to exercise governmental functions of leadership and governance over a system of sovereign states. Hegemony is the additional power that accrues to the dominant state by virtue of its capacity to pose on a universal plane all the issues around which conflict rages. In principle, this power may involve just ordinary management of such system as instituted at a given time. Historically however, the government of a system of sovereign states has always involved some kind of transformative action, which changed the mode of operation of the system in a fundamental way’, G. Arrighi, The Long Twentieth Century, Money, Power, and the Origins of Our Times (London 2009) 27. -3-
Giovanni Arrighi heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het wetenschappelijk onderzoek van het wereldkapitalisme bekend geworden als wereld-systeem analyse. In wetenschappelijk werk gepubliceerd in de periode tussen 1994 en 2009 heeft Arrighi het masterconcept van zijn theorie ‘systematische cycli van accumulatie’ ontwikkeld en geeft hij een originele beschrijving van de dynamiek van het wereldkapitalisme als een opeenvolging van hegemoniale eposodes. Elke episode is expansiever dat de voorafgaande en culmineert uiteindelijk in financieel-economische crises en chaotische transities. Arrighi voorspelde al in een vroeg stadium een in China gecentraliseerde verschuiving van de economische macht naar Oost-Azië.7 Arrighi’s analyse blikveld blijft niet beperkt tot kapitalistische ontwikkelingen op nationaal niveau. Hij breidt het onderzoek uit naar de dynamiek van kapitalistische ontwikkelingen zoals deze zich ontvouwen op wereldniveau. Een wereld die overigens wel weer is opgebouwd uit een steeds gevarieerder en groter wordend aantal landen. Zijn uitgangspunt is dat de dynamiek van het wereldkapitalisme, hoewel beïnvloed door de dynamiek op landenniveau, mondiaal gezien belangrijker en anders is dan de som van alle nationale dynamieken. Arrighi hanteert de onderzoekstelling dat we het kapitalisme alleen kunnen begrijpen indien we het systeem van staten waarin het wereldkapitalisme is ingebed als centraal studiepunt nemen en niet individuele staten ieder voor zich.8 Arrighi baseerde zich onder andere op (klassieke) wetenschappers als Adam Smith, Karl Marx, Max Weber en daarnaast op het wetenschappelijk werk van onder andere Fernand Braudel en Immanuel Wallerstein. Naast het wetenschappelijk werk van Giovanni Arrighi is voor deze scriptie gebruik gemaakt van publicaties van een diverse groep wetenschappers als onder andere Jan-Frederik Abbeloos, Eric Vanhaute, Kaoru Sugihara, John Gulick, Leo Panitch, Sheila Rucki, Zhou Hong en David Harvey.9 De scriptie is opgebouwd uit drie hoofdstukken. Hoofdstuk één is een beknopte geschiedenis van de evolutie van het wereldkapitalisme. Hierbij wordt ingegaan op vragen als: hoe verliep deze evolutie, kan er een historisch verklaarbaar proces van hegemoniale transitiecycli worden geïdentificeerd waarbij de financiële wereldmacht volgens een vast patroon wisselde? Had elk transitieproces zijn eigen verhaal en oorzaak of zijn er parallellen vast te stellen? Hoe kunnen we de opkomende financiële centrumfunctie van Oost-Azië en China in de contemporaine globale economie een plaats geven in de geschiedenis van het kapitalisme en de toekomst van de financiële wereldorde?
7
William Robinson, ‘Giovanni Arrighi: Systemic Cycles of Accumulation, Hegemonic Transitions, and the Rise of China’, New Political Economy, iFirst (2010), 1-14 aldaar 1. 8 G. Arrighi en Beverly Silver, ‘Capitalism and world (dis)order’, Review of International Studies, 27 (2001), 257–279 aldaar 258. 9 Jan-Frederik Abbeloos, Eric Vanhaute ‘Cutting the Gordian knot of world history: Arrighi’s model of the great divergence and convergence’, Journal of World-system Research 17, 1, (2011), 89-106. Kaoru Sugihara, ‘The European Miracle and the East Asian Miracle: towards a New Global Economic History’ Sangyo to Keizai 11 (1996) 1- 46, John Gulick, ‘The Long Twentieth Century, Barriers to China’s Hegemonic Accession’, Journal of World-system Research 17, 1 (2011), 4-38, Leo Panitch, ‘Giovanni Arrighi in Beijing: An Alternative to Capitalism?’ Historical Materialism 18 (2010) 74–87. Sheila M. Rucki, ‘Global Economic Crisis and China's Challenge to Global Hegemony: A Neo-Gramscian Approach’, New Political Science, 33:3(2011) 335-355. Zhou Hong, ‘The World Implications of the “Chinese Road” in the Context of Globalization’ Social Sciences in China, 31:2 (2010) 5-20. David Harvey, A Brief History of Neoliberalism (Oxford 2005). -4-
Aan de orde komen de al eeuwen voortgaande financiële expansies binnen de evolutie van het wereldkapitalisme, hegemoniale transities in het verleden en nu, de positie en toekomst van Azië en China en de mogelijke gevolgen daarvan voor de financiële wereldorde. Hoofdstuk twee beschrijft de geschiedenis van de rol van macht, geld, imperialisme in de politieke economieën van het ‘Westen’ en het ‘Oosten’ en gaat in op vragen als: is de neergang van West-Europa en de VS en de opkomst van Oost-Azië historisch verklaarbaar? Wat is de relatie tussen de huidige economische renaissance van Oost-Azië en haar eerdere prominente positie in de wereldeconomie? Hoe relateert de ondergang en heropleving van China na 1850 met het globaliseringproces en opkomst van het kapitalisme in het Westen in de negentiende en twintigste eeuw? Is het zo dat veel onverklaarbare factoren over de oorsprong van de wat Kenneth Pomeranz·, heeft benoemd als de ‘Great Divergence’10 mede kunnen worden teruggevoerd naar het verschil in geopolitieke basis tussen West-Europa en Oost-Azië? Dus hoe droeg deze divergentie bij aan de transformatie van de geopolitieke basis van gunstig naar ongunstig voor de hybridisatie van de industrious en industriële revolutiepaden? Aan de orde komen een vergelijking van de opkomst van het kapitalisme in het Westen en het Oosten vóór en ná de Industriële Revolutie, de oorsprong en verloop van de Oost-Aziatische (Chinese) economische renaissance in de tweede helft van de twintigste eeuw en de spanningsvelden, met name tussen China en Japan, die een verdere regionale samenwerking in het Oosten kunnen verstoren. In hoofdstuk drie wordt ingegaan op de diverse crises van de neoliberale globalisering in samenhang met de opkomst van China als financiële en economische wereldmacht. Welke factoren zullen de dominantie van China in de eenentwintigste eeuw bepalen, gelet op haar financieeleconomische historie? Verder wordt besproken de ervaring van China met het neoliberalisme en het verschil tussen een neoliberale en socialistische markteconomie. Ook wordt nader ingegaan op de vraag in hoeverre China voldoet aan de criteria van een kapitalistische staat en worden de politieke economieën van de VS en China met elkaar vergeleken. Tot slot wordt in de conclusie ingegaan op de vraag: ‘gaat er wat veranderen in het kapitalistische wereld-systeem’? Hoe zou de huidige cyclus zich in het licht van de geschiedenis kunnen voortzetten, dus wat kunnen we verwachten in de komende dertig jaar? Indien we de seculaire trend van systemische expansie van netwerken van macht en kapitaalaccumulatie gedurende overlappende cycli van accumulatie in het verleden extrapoleren naar de toekomst, wat voor scenario’s zijn dan te bedenken ten aanzien van de toekomst van het wereldkapitalisme? Wat kunnen de implicaties zijn voor de financiële wereldorde? Is de wereld rijp voor veranderingen in kapitalistisch wereld-systeem? Weet het Westen zich te hergroeperen in een door hen gedomineerd neoliberaal ‘wereldmachtsblok’? Of wordt de wereldcrisis zo ernstig dat het leidt tot systemische wereldchaos, 10
Kenneth Pomeranz, The Great Divergence, Europe, China and the Making of the Modern World Economy (Princeton 2000). Met ‘Great Divergence’ (grote kloof) wordt hier het uiteen groeien van industrialiserende (westerse) en nietindustrialiserende (oosterse) samenlevingen in de negentiende eeuw bedoeld. De term is afkomstig van Samuel Huntington. -5-
een chaos waaruit het kapitalisme in wezen in haar oorsprong, zeg vijf tot zeven eeuwen geleden, ontstaan is? Leidt dit tot het einde van de geschiedenis van het kapitalisme en krijgt Karl Marx alsnog gelijk? Of komt er een recentralisatie van de wereldeconomie in Oost-Azië met China als hegemoniaal centrum. In dit scenario, dat reële vormen begint aan te nemen, zou er een transformatie kunnen gaan plaatsvinden waarbij het neoliberale kapitalistische wereld-systeem gedwongen zal zijn steeds meer kenmerken van het Chinese systeem, namelijk een ‘socialistische markeconomie’, over te nemen? Kan dit het einde inluiden van het door de VS gedomineerde kapitalistische neoliberale wereld-systeem in haar huidige vorm?
Hoofdstuk I: Evolutie van het wereldkapitalisme, transformatiecycli en transities in de financiële wereldhegemonie ‘The collapse of communist regimes destroyed the system that had stabilized international relations for some forty years and revealed the precariousness of the domestic political systems that had essentially rested on that stability. The result was an enormous zone of political uncertainty, instability, chaos and civil war. The future of politics was obscure, but its crisis at the end of the Short Twentieth Century was patent’.11
Inleiding Eric Hobsbawm schreef het bovenstaande in zijn boek The Age of Extremes om aan te geven dat de jaren zeventig en tachtig de afsluitende fases waren van wat hij noemde de korte twintigste eeuw (1914-1991). Immanuel Wallerstein stelt in zijn boek After Liberalism dat het jaar 1989 het einde markeerde van het bijzonder politiek cultureel tijdperk dat begon in de achttiende eeuw met de Verlichting en de Franse Revolutie. Voor Wallerstein markeert het echter ook het begin van een terminale crisis van het moderne wereld-systeem dat ontstond in de 'lange zestiende eeuw'.12 James Rosenau is het in Turbulence in World Politics eens met deze beoordeling. Volgens hem zijn de kenmerken die gebeurtenissen binnen het internationale contemporaine wereld-systeem bepalen zo fundamenteel veranderd, dat de recente mondiale politieke turbulentie vergeleken kan worden met vergelijkbare politieke verschuivingen in de zeventiende eeuw die uitmondden in het Verdrag van Westfalen in 1648.13 Francis Fukayama schrijft in The End of History and the last Man dat het einde van de Koude Oorlog meteen ook het einde van de ideologische evolutie van de mensheid zal blijken te zijn en dat de westerse liberale democratie universeel gezien als ultieme vorm van regeren zal worden beschouwd.14
11
Eric J. Hobsbawm, The Age of Extremes: A History of the World, 1914–1991 (New York 1994), 8. Immanuel Wallerstein, After Liberalism (New York 1995), 1, 268; Immanuel Wallerstein, ‘Crisis as Transition’, in S. Amin, G. Arrighi, A. G. Frank, and I. Wallerstein, Dynamics of Global Crisis (New York 1982), 11. 13 James N. Rosenau, Turbulence in World Politics: A Theory of Change and Continuity (Princeton, 1990), 10. 14 Francis Fukuyama, The End of History and the last Man (1992). -612
Over welk tijdperk we het ook hebben, het einde van de koude oorlog of het einde van een veel langer tijdperk bepaald door het Liberalisme en de Verlichting, het is zo dat al deze wetenschappers aan het begin van de jaren negentig duidelijk waren in hun mening dat de meeste structuren in het wereld-systeem, die een bepaalde voorspelbaarheid hadden, zouden verdwijnen Onzekerheid en onvoorspelbaarheid zouden de toekomst van de wereld gaan karakteriseren. Op basis van de wetenschapdiscipline, die bekend staat als ‘wereld-systeem analyse’15, heeft Giovanni Arrighi een belangrijke bijdrage geleverd aan de bestudering van het wereldkapitalisme. Na een analyse van de geschiedenis van het kapitalistische wereld-systeem kwam hij tot een andere theorie. Zijn concept gaat ervan uit dat in de geschiedenis en dynamiek van het wereldkapitalisme er opeenvolgende cycli van kapitaalaccumulatie in het systeem optraden. Elke episode liet een grotere accumulatie zien dan de vorige en elke episode mondde uit in financiële crises en chaotische transities inclusief een wisseling in de financiële wereldhegemonie. Arrighi heeft dit concept doorgetrokken naar de contemporaine tijd en ziet de jaren tachtig niet als het einde, maar als een keerpunt in het transitieproces van de cyclus waar wij ons nu in bevinden. De economische ‘boom’ die begon in de jaren tachtig en de financiële crises die daar deel van uitmaakten, zijn volgens hem een onderdeel van het transitieproces in de cyclus die nu aan de gang is dat de wereld rijp heeft gemaakt voor veranderingen in het kapitalistische wereld-systeem inclusief een verandering in de financiële wereldhegemonie. Arrighi heeft een groot aantal publicaties en studies over het kapitalistische wereld-systeem in al haar facetten op zijn naam staan. Hij is altijd op zoek geweest naar factoren die de evolutie en geschiedenis van het wereldkapitalisme hebben beïnvloed. Daarbij maakte hij gebruik van de denkbeelden van een diverse groep wetenschappers bestaande onder andere uit Adam Smith, Karl Marx, Fernand Braudel alsmede onder andere Antonio Gramsky, Karl Polanyi en Max Weber. Thomas Reifer stelt dat Arrighi’s laatste boek Adam Smith in Beijing kan worden gelezen als het derde deel van een niet geplande trilogie, samen met Chaos & Governance in the Modern World System als deel twee en The Long Twentieth Century als deel één.16 In de delen één en twee van deze trilogie analyseert Arrighi de wisselende relatie tussen de controle over kapitaal en staatsmacht in de evolutie van een kapitalistische wereldeconomie die ongeveer zevenhonderd jaar geleden in Europa begon. In deel drie slaat hij een nieuwe weg in en stelt hij ondermeer het wetenschappelijk debat over de verschillende richting die de economische ontwikkelingspaden in het Westen en het Oosten ingingen
15
‘Een wereld-systeem analyse is geen theorie, maar een denkstroming die de evolutie van het kapitalisme als wereldsysteem van het prille begin tot heden, en van een Europees tot een globaal systeem onderzoekt. De benadering is unidisciplinair en holistisch: historische, economische, politieke en sociale aspecten worden met elkaar in verband gebracht’, Joris Verschueren, Plaats voor de Homo Ludens. Vlaamse Provo’s als nieuwe sociale beweging in een ruimtelijk wereldsysteem-analytisch perspectief (Gent 2003) 35-36. Bij het schetsen van de grondbeginselen van wereld-systeem analyse wordt naast Wallerstein, die de wereld beschouwd als een systeem waarin de landen de elementen vormen die een bepaalde positie innemen ten opzichte van elkaar, namelijk centrum, semi-periferie of periferie, vaak de Arrighiaanse visie gevolgd. Verschuren vindt Arrighi’s visie hanteerbaarder en genuanceerder dan de orthodoxie van Wallerstein. Het denken van Arrighi is daarom duidelijker dan de minder gedetailleerde ideeën van Immanuel Wallerstein. 16 T. Reifer, ‘Histories of the Present: Giovanni Arrighi & the Long Durée of Geohistorical Capitalism’, Journal of WorldSystems Analysis 15, 2 (2009), 249-256 aldaar 250. -7-
centraal. Deze splitsing leidde in het midden van de negentiende eeuw tot de ineenstorting van OostAzië, een periode die bijna honderd jaar duurde, en een economische opleving in West Europa en de VS. In de tweede helft van de twintigste eeuw volgde een opmerkelijke ‘economische renaissance’ van Oost-Azië en China. Een van Arrighi´s conclusies is dat de waarschijnlijkheid, dat we getuige zijn van de opkomst van een wat hij noemt: ‘East Asian-centered world-market society rivaling the historical capitalist world-economy’ steeds groter wordt, uiteraard met in acht neming van alle onzekerheden die daar bij horen. De historische grondslagen van wereld-systeem concepten, zoals transformatieprocessen in het wereldkapitalisme, kunnen betrokken worden bij een analyse van het transformatieproces waar we nu in zitten. In dit hoofdstuk wordt daarom nader ingegaan op historische transitiecycli in het kapitalistische wereld-systeem en op de evolutiepatronen die daarin ontdekt kunnen worden. Daarna wordt een overstap gemaakt naar hegemoniale transitieprocessen en wat deze ons kunnen leren over de richting en mogelijke afloop van de transformatie en transitieprocessen die in de huidige tijd aan de gang zijn. Op basis daarvan wordt dit hoofdstuk afgesloten met een beschrijving van de positie van Oost Azië en China in het huidige wereld-systeem en de mogelijke gevolgen daarvan voor de financiële wereldorde.
Financiële expansies en de evolutie van het wereldkapitalisme ‘Each and every financial expansion is simultaneously the ‘Autumn’ of a capitalist development of world-historical significance that has reached its limits in one place and the ‘Spring’ of a development of even greater significance that is about to begin in another place. The similar dynamic of systemic cycles of accumulation, each consisting of the emergence of a new regime in the course of the financial expansion of an old regime, makes the cycles comparable with one another’.17 De geschiedenis heeft ons geleerd dat het kapitalistische wereld-systeem wordt beheerst door processen van alsmaar groter wordende materiële en financiële expansies. Dit systeem heeft ervoor gezorgd dat schaal en grootte van de economie en van financiële markten gedurende de afgelopen vijf eeuwen steeds groter werden. Over de afgelopen drie decennia kan gesproken worden van een turboexpansie. Materiële expansies traden op door de opkomst van blokken van overheidsinstanties en instanties in de private sector die in staat bleken het ‘systeem’ te transformeren en zo de voorwaarden te creëren voor alsmaar stijgende rendementen op kapitaal dat geïnvesteerd werd in handel en productie. Winsten werden routinematig weer geherinvesteerd in verdere expansies van handel en productie. Er was goede samenwerking tussen de diverse centra om elkaars expansie te handhaven. Naarmate de tijd verstreek, leidde dit tot een situatie waarin de accumulatie van kapitaal een schaalgrootte bereikte van een orde ver buiten de normale ontwikkeling of zoals Braudel het
17
Fernand Braudel, Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, vol. III: The Perspective of the World (New York, 1984) 164. -8-
beschrijft: ‘over and above what can be reinvested in the purchase and sale of commodities without drastically reducing profit margins. Decreasing returns set in, competitive pressures intensify, and the stage is set for the change of phase from material to financial expansion.’18 In de tijd waren er dus voortdurende wisselingen van stijgende naar dalende rendementen en van samenwerking naar concurrentie. De organisatorische structuren werden daarbij volgens Arrighi bepaald door het systeem zelf en niet door onderdelen van het systeem.19 Volgens wereld-systeem analisten moet bij elke studie van het huidige wereld-systeem het kapitalistisch systeem als geheel betrokken worden, dus vanaf het ontstaan van dit systeem in de vijftiende eeuw tot op heden. Deze periodisering is aan Braudel ontleend, samen met het uitgangspunt dat inzicht in dit systeem slechts kan worden verkregen indien men het over een langere periode heeft bestudeerd. Arrighi heeft op basis hiervan het concept uitgewerkt van systematische cycli van accumulatie in de evolutie en dynamiek van het wereldkapitalisme. In iedere cyclus volgden hegemoniale episodes elkaar op, elke episode was weer groter dan de vorige, en elke episode resulteerde in financiële crises en chaotische transities. In zijn boek The Long Twentieth Century beschrijft hij de theoretische ontwikkeling en evolutie van het kapitalisme i vier lange zichzelf overlappende eeuwen van respectievelijk 1340-1630 (Genua), 1560-1795 (Amsterdam), 1740-1931(Londen), 1914- ? (New York)).20 In elke periode onderscheidt hij drie segmenten waarin financiële expansie centraal staat. In het eerste segment is er een overgang van kapitaalaccumulatie gebaseerd op handel naar accumulatie gebaseerd op speculatief geld. Hierdoor viel telkens weer een gezonde basis in de economie weg en begon, een proces van aftakeling waarna er een nieuwe financiële hegemonie opkwam. In segment twee kwam deze nieuwe financiële macht als regel tot volle wasdom via een materiële expansie gebaseerd op industrie en handel. In het derde segment is de ontrafeling van het oude regime compleet en neemt het nieuwe regime de financiële macht definitief over. Volgens Arrighi zien we dit patroon, deze beweging in drie fasen, in de geschiedenis van het wereldkapitalisme steeds weer. Robert Pollin heeft erop gewezen dat de theorie van steeds terugkerende en langdurige fases van financiële expansie een essentiële vraag met zich meebrengt, namelijk ‘where do the profits come from if not from the production and exchange of commodities?’ Hierop zijn volgens hem drie antwoorden te geven die alle drie wijzen op een andere winstbron. Allereerst verdienen kapitalisten geld ten koste van andere kapitalisten; er is dus een herdistributie van winsten binnen de kapitalistische klasse. Ten tweede vermeerdert de kapitalistische klasse als geheel haar winst door financiële transacties die hen in staat stellen een voor hen gunstige herverdeling van welvaart en inkomen te forceren. En tenslotte kunnen financiële transacties duurzaam winstgevend worden indien het mogelijk is om geldmiddelen van minder winstgevende naar meer winstgevende
18
Braudel, Civilization and Capitalism, vol. III, 246. Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 260. 20 Arrighi, Long Twentieth Century, 371-386. 19
-9-
productiegebieden en markten over te hevelen.21 De eerste bron, de cirkelwerking van winst tussen kapitalisten onderling, verbindt financiële crises die ontstaan door te overdadige kapitaalaccumulatie. Dit is een signaal dat het einde van materiële groei gebaseerd op handel en de financiële expansie die daarop volgt in zicht komt.22 De tweede bron, te weten winst uit incidentele financiële transacties, van oudsher een cruciale factor in het systeem, komt voort uit een stijgende concurrentie tussen overheden voor kapitaal.23 Alle belle epoques van financieringskapitalisme, of het nu ten tijde van de renaissance in Florence was of tijdens de Reagan and Clinton jaren, werden gekarakteriseerd door dit soort speculatieve herdistributie in de vraag naar geld en de winsten die daar onderdeel van uitmaken.24 Pollin´s derde winstbron, de voortdurende herallocatie van geld naar meer winstgevende gebieden, komt in beeld als een factor in de verandering van financiële expansie door een nieuwe mondiale golf van materiële groei. Dit lijkt een bevestiging van de theorie van Karl Marx ten aanzien van kapitaal. Arrighi wijst er op dat Marx echter het historische belang van het feit dat staatsschuld binnen het kapitalistische wereldsysteem wordt ingebed omdat staten voortdurend met elkaar concurreren om mobiel kapitaal te krijgen, anders heeft geïnterpreteerd. Namelijk niet als een kwestie van concurrentie tussen landen maar meer als een middel van onzichtbare inter-kapitalistische samenwerking: ‘With the national debt arose an international credit system, which often conceals one of the sources of primitive accumulation in this or that people. Thus the villainies of the Venetian thieving system formed one of the secret bases of the capital-wealth of Holland to whom Venice in her decadence lent large sums of money. So was it with Holland and England. By the beginning of the 18th century, Holland had ceased to be the nation preponderant in commerce and industry. One of its main lines of business, therefore, became the lending out of enormous amounts of capital, especially to its great rival England. And the same thing is going on today between England and the United States’.
25
Marx ontwikkelde dus nooit de theoretische implicaties van deze waarneming. Weliswaar geeft hij veel aandacht aan ‘money dealing capital’ in het derde deel van Capital maar hij maakte nooit de draai naar speculatief door de overheid gestuurde geldaccumulatie.26 Duidelijk is wel dat Marx waarneemt dat het kredietsysteem een basisinstrument was van de transfer van surplus-kapitaal van handels- en productiecentra in neergang naar centra in opkomst. Bij zijn basisargumenten in Capital weegt hij de
21
Robert Pollin, ‘Contemporary Economic Stagnation in World Historical Perspective', New Left Review, 219 (1996), 115– 116. 22 ‘at the onset of each financial expansion an over-accumulation of capital leads capitalist organizations to invade one another’s spheres of operation; the division of labor that previously defined the terms of their mutual co-operation breaks down.’ Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 262. 23 Max Weber, Economy and Society (Berkeley 1978), 354; zie ook Max Weber, General Economic History (New York, 1961), 249. 24 Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 263. Zie ook Arrighi en Silver Chaos and Governance, 1-37. 25 Marx, Capital, vol. I, (Moscow 1959) 755–756. 26 Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 264. -10-
rol van overheden bij het accumulatie proces niet zo zwaar mee. Hij rangschikte het onder, ik citeer: ‘primitive accumulation, that is, an accumulation not the result of the capitalist mode of production, but its starting point’. 27 Arrighi hanteert de theorie dat wat een startpunt was in het ene hegemoniale centrum (respectievelijk Genua, Amsterdam, Londen, New York) was, tegelijkertijd het resultaat was van lange periodes van kapitaalaccumulatie in centra die daarvóór waren ontstaan. Dus elke financiële expansie was tegelijkertijd wat Braudel noemt ‘het najaar’ van een voor de wereld significante historische kapitalistische ontwikkeling in de ene plaats en ‘het voorjaar’ van nog grotere significatie die in een andere plaats begint. De gelijke dynamiek van systematische cycli in de evolutie van het kapitalisme en de opkomst van een nieuw regime in de loop van de financiële expansie van het oude regime maakt dat de cycli vergelijkbaar met elkaar zijn. Arrighi maakt daarbij de hypothese dat er binnen historische transitiecycli wisselingen in de financiële macht waren waarbij ‘cosmopolitan-imperial regimes’ ruimte gaven aan ‘corporate-national regimes’.28 ‘The idea was that the leading capitalist organizations of a particular epoch would also be the leaders of the financial expansion, which always occurs when the material expansion of productive forces reaches its limits. The logic of this process - though again, Braudel doesn’t provide it - is that when competition intensifies, investment in the material economy becomes increasingly risky, and therefore the liquidity preference of accumulators is accentuated, which, in turn, creates the supply conditions of the financial expansion. The next question, of course, is how the demand conditions for financial expansions are created. On this, I relied on Weber’s idea that inter-state competition for mobile capital constitutes the world-historical specificity of the modern era. This competition, I argued, creates the demand conditions for the financial expansion. Braudel’s idea of ‘autumn’ - as the concluding phase of a process of leadership in accumulation, which goes from material to financial, and eventually to displacement by another leader - is crucial. But so is Marx’s idea that the autumn of a particular state, experiencing financial expansion, is also the springtime for another location: surpluses that accumulate in Venice go to Holland; those that accumulate in Holland then go to Britain; and those that accumulate in Britain go to the United States. Marx thus enables us to complement what we have in Braudel: autumn becomes a spring elsewhere, producing a series of interconnected developments’. 29
Het proces van steeds terugkerende oplevingen van accumulatie structuren was dus een penduleachtige heen en weer beweging tussen deze twee organisatiestructuren, de eerste typisch voor een extensief regime als Genua en Groot Brittannië en de tweede voor intensieve regimes als de Nederlanden en de VS. De eerste twee waren verantwoordelijk voor het grootste deel van de 27
Karl Marx, Capital, vol. I (Moscow 1959), 713, 754–755. Arrighi, Silver, 'Capitalism’, 264. Arrighi voegt veel toe aan wat Braudel al schreef ‘The former specialize in widening the geographical parameters of the world economy while the latter emphasize deepening and consolidating the economic processes’, G. Arrighi, The Long Twentieth, 43. 29 G. Arrighi, ‘The Winding Path’, 66. -1128
geografische expansie van het kapitalistische wereldsysteem. Onder het bewind van Genua werd de wereld ontdekt en onder het Britse bewind werd de wereld veroverd. De laatste twee organisatiestructuren daarentegen waren verantwoordelijk voor de geografische consolidatie van het kapitalistische wereldsysteem. Na de ontdekking van de wereld door de Spaanse partners van Genua, vond onder het bewind van de Nederlanden een consolidatie plaats ondermeer door in Amsterdam gecentraliseerde commerciële entrepots en publieke aan de beurs genoteerde ondernemingen als de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Onder het Amerikaans bewind werd het wereldimperialisme van de Britten geconsolideerd in een in de VS gecentraliseerd systeem van nationale markten en transnationale ondernemingen. In Figuur 1 wordt dit evolutieproces schematisch weergegeven.
Figuur 1: Evolutiepatronen van het wereldkapitalisme 30 Leidende Organisatie
Kosten Extensief
Wereldstaat
Intensief
Protectie Productie Transactie Reproductie
VS
ja
ja
ja
neen
ja
ja
neen
neen
ja
neen
neen
neen
neen
neen
neen
neen
Engeland Natiestaat
Nederlanden Genua
Stadsstaat
Hegemoniale transities en systematische transformatie cycli De omvang van de onzekerheid en onvoorspelbaarheid over de toekomst kan gerelateerd worden aan drie met elkaar verwante waarnemingen. Allereerst zijn de tweede helft van negentiende eeuw en de laatste drie decennia (1980-2010) van de lange twintigste eeuw in grote lijnen vergelijkbare perioden in de zin, dat financieringskapitaal in beide periodes een steeds grotere en meer centrale plaats ging innemen als gemeenschappelijk kenmerk.31 De tweede waarneming is dat de financialisering van kapitaal een steeds terugkerend centraal kenmerk is geweest in de geschiedenis van het wereldkapitalisme. De derde waarneming is dat perioden van financiële expansie niet alleen het gevolg waren van cyclische processen in het historisch kapitalisme maar veeleer ook periodes zijn geweest van de grote transformaties in het kapitalistische wereldsysteem, iets wat in dit verhaal als 30
Arrighi, Silver, 'Capitalism', 258-265. Dit wordt in de wetenschap breed gedragen, zie o.a: David Harvey, ‘Globalization in Question’, Rethinking Marxism, 8, 4 (1995), 1–17, Paul Hirst and Grahame Thompson, Globalization in Question: the International Economy and the Possibilities of Governance (Cambridge 1996), David Gordon, ‘The Global Economy: New Edifice or Crumbling Foundations?’ New Left Review, 168 (1988), 24–65. Robert Zevin, ‘Our World Financial Market is More Open? If So, Why and With What Effect?’ in T. Banuri and J.B. Schor (eds.), Financial Openness and National Autonomy: Opportunity and Constraints (New York 1992). -1231
‘hegemoniale transities’ wordt aangeduid.32 Ten aanzien van de eerste waarneming kan opgemerkt worden dat de steeds grotere en centrale plaats van financieringskapitaal in de economie aan het einde van de negentiende eeuw de aanleiding was tot zowel liberale als marxistische theorieën over 'kapitalisme' en 'imperialisme'. Men zag het als een signaal voor een nieuw en tot dan toe ongekend stadium van het kapitalisme.33 Dit terugkeerpatroon van het discours waarin financieringskapitaal wordt gepresenteerd als een nieuw, laatste en hoogste stadium van kapitalistische ontwikkeling laat dus een analogie zien met de ontwikkeling die we zagen in de afgelopen drie decennia. Dit brengt mij bij de tweede waarneming, namelijk dat de financialisering van kapitaal een steeds terugkerend centraal kenmerk is geweest in de geschiedenis van het wereldkapitalisme. Braudel schrijft er het volgende over: ‘Finance capitalism was no newborn child of the 1900s; I would even argue that in the past in say Genoa or Amsterdam, following a wave of growth in commercial capitalism and the accumulation of capital on a scale beyond the normal channels for investment, finance capitalism was already in a position to take over and dominate, for a while at least, all the activities of the business world. The idea is that long before the early twentieth century the accumulation of capital through the purchase and sale of commodities ‘on a scale beyond the normal channels for investment enabled finance capitalism ‘ take over and dominate, for a while at least, all the activities of the world’. 34
De stelling van Braudel is, dat de kern van het historisch kapitalisme ‘over its longue durée’ altijd de flexibiliteit en eclecticisme van kapitaal is geweest, meer nog dan de concrete vorm die het aannam in de verschillende fases en plaatsen. In bepaalde periodes lijkt het kapitalisme zich gespecialiseerd te hebben, zoals in de negentiende eeuw onder invloed van de industriële revolutie. De industriële revolutie bracht veel wetenschappers ertoe om de industriële ontwikkeling in de negentiende eeuw uit te roepen tot de bloeitijd die aan het kapitalisme haar ware identiteit gaf. Maar volgens Braudel is dit een te kortzichtige kijk op de zaak, en moet dit veel breder bestudeerd worden. Ik citeer: ‘After the initial boom of mechanization, the most advanced kind of capitalism reverted to eclecticism, to an indivisibility of interests so to speak, as if the characteristic advantage of standing at the 32
Arrighi, Silver, 'Capitalism', 258. Rudolf Hilferding in Finanz Kapital omschreef financieringskapitaal als: ‘ de eenwording van het kapitaal waarbij eerdere aparte gebieden van industrieel kapitaal, commercieel kapitaal en bank kapitaal voortaan onder de controle van de grote financiële instituten kwam’. Ofschoon het idee gebaseerd was op het Duitse bankmodel, was het niettemin elders een invloedrijk concept. In 1915 gebruikte Bukharin de formulering: ‘de samensmelting van industrieel met bank kapitaal’ en in 1917 beschouwde Lenin het financieringskapitaal - ‘de fusie tussen industrieel met bankkapitaal’- als een nieuw stadium van het kapitalisme. Patrick Bond, ‘A century since Hilferding’s Finanz Kapital – again, apparently, a banker’s world?’, 21 november 2010 op website http://www.zcommunications.org. Rudolf Hilferding, Finance Capital: A Study of the Latest Phase of Capitalist Development (Londen 1981). Nikolai Bukharin, Imperialism and World Economy (New York 1973). V.I. Lenin, ‘Imperialism: The Highest Stage of Capitalism’, in Selected Works, vol. I (Moskow1952). Arrighi stelt dat ´the idea that finance capital constitutes a new, latest, highest phase or stage in the development of capitalism is at least as widely held today as it was a century ago', Arrighi, Long Twentieth Century, 1-27. 34 Braudel, Civilization and Capitalism, Perspective, 604. Dit is een terugkerend thema en past bij Braudel’s ‘longue durée’ theorie. -1333
commanding heights of the economy consisted precisely of not having to confine oneself to a single choice, of being eminently adaptable, hence non-specialized’.35
Zoals hiervoor beschreven kunnen vier systematische cycli van accumulatie geïdentificeerd worden: een Genoese-Spaanse cyclus, een Nederlandse cyclus, een Britse cyclus en een Amerikaanse cyclus. De strategieën en de structuren via welke de instituten van de respectievelijke financiële wereldcentra (Genua, Amsterdam, Londen en New York) de financiële wereldorde hebben geleid bij de uitbreiding en het herstructureren van het kapitalistische wereld-systeem is wat Arrighi noemt ‘regime of accumulation on a world scale’ ofwel financiële wereldhegemonie. Aan het eind van de twintigste eeuw, heeft de hernieuwde centrale plaats van financieringskapitaal geleid tot uitgebreide theorieën over ‘globalisering’ en ‘financialisering’, die door wetenschappers als een nieuwe en ongekende fases van de kapitalistische ontwikkeling wordt aangemerkt.36 Figuur 2 geeft een schema van het model van hegemoniale transities zoals die in het wereldkapitalisme plaatsvonden. Het model laat expansies in het systeem zien, ingebed in bepaalde hegemoniale structuren, die deze vervolgens in de tijd gaan ondermijnen. De expansies zijn het gevolg van twee verschillende soorten leiderschap die bepalend zijn voor de hegemoniale situatie. Aan de ene kant, stimuleren leiders van een systeem dat in het algemene belang een nieuwe richting in gaat (bijvoorbeeld een systemische reorganisatie) de expansie door de nadruk te leggen op een betere verdeling van arbeid en specialisatie van functies. Aan de andere kant zullen leiders die voor een dominante staat kiezen (bijvoorbeeld via een proces van emulatie) meer de nadruk leggen op motivering en drive, nodig om alle energie en krachten in de expansie te mobiliseren.
Figuur 2. De Dynamiek van hegemoniale transities37 Hegemonie Systematische Reorganisatie hegemonie staat Systematische Expansie Emulatie Hegemonie Staat
35
Hegemoniale transities Hegemoniale Crisis
Hegemoniale Breakdown
Interstate rivaliteit & inter-enterprise concurrentie
Systematische chaos
Nieuwe Hegemonie Systematische reorganisatie nieuwe hegemonie staat
Sociale conflicten
Opkomst nieuwe machtsconfiguratie
Centralisatie van systematische capabiliteit
Emulatie nieuwe Hegemonie staat
Fernand Braudel, Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, vol. II: The Wheels of Commerce (New York 1982), 381. Zie onder andere: Andrew Walter, World Power and World Money: The Role of Hegemony and International Monetary Order (New York 1991), Erik R. Peterson, ‘Surrendering to Markets’, The Washington Quarterly, 17, 4 (1995), 103–115, Manuel Castells, The Rise of the Network Society (Oxford 2000). 37 Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 269-270. -1436
De derde waarneming, namelijk dat periodes van financiële expansie niet alleen het gevolg waren van cyclische processen in het historisch kapitalisme maar veeleer periodes waren van grote transformaties in het kapitalistische wereld-systeem, sluit hierop aan. Dit zou erop kunnen wijzen dat het terugkeringspatroon van mondiale financiële expansies niet alleen het gevolg was van een zekere eenheid in het kapitalisme vanaf het Italië van de dertiende eeuw tot het wereldkapitalisme zoals het nu bestaat, maar dat het ook een signaal kan zijn voor toekomstige fundamentele reorganisaties in het kapitalistische wereld-systeem. Braudel stelde al vast dat alle fasen in de financiële expansie de voorbode waren van een belangrijk verandering in de geschiedenis van het kapitalisme. Daarbij behoorden ook perioden van hegemoniale transities, in de loop waarvan een nieuwe financiële leider opkwam die het systeem reorganiseerde om verdere expansie mogelijk te maken.38 De formatie en expansie van het kapitalistische wereld-systeem vond dus plaats via verschillende overschakelingen naar nieuwe trajecten die gelegd werden door specifieke leidende overheidsinstanties en private instituten. Door de leiding te nemen bij het ingaan van een nieuwe richting vond tegelijkertijd ook een transformatieproces plaats. 39 In zijn boek Adam Smith in Beijing gaat Arrighi dieper in op de huidige transformatie cyclus waarbij hij stelt dat de kans steeds groter wordt dat de financiële hegemonie binnen een aantal decennia van de VS overgaat naar Oost-Azië met China als centrum.40 Arrighi's stelling is dat de pogingen van VS om de hegemonie, opgebouwd na de Tweede Wereldoorlog, te handhaven in eerste instantie werd verstoord door het verlies van geloofwaardigheid tijdens en na de Vietnam oorlog en door de interne systematische crisis die ontstond. Deze crisis werd volgens Arrighi later versterkt door een verkeerde inschatting van de Bush regering van de gevolgen voor de VS van de oorlog in Irak. Mondiale turbulenties hebben dus mede het toneel gecreëerd voor het einde van de financiële hegemonie van VS en de economische opkomst van Oost Azië. De Irak-oorlog ondermijnde de militaire, economische en politieke macht van de VS en dit maakte China volgens Arrighi uiteindelijk de ware winnaar van de ‘war on terror’. 41 Arrighi’s eindconclusie is dat deze voor de Amerikanen nieuwe positie grote invloed zal hebben op de wereld en dat het er steeds meer naar uit gaat zien dat China de weg naar de opkomst van een wat hij noemt een ‘Commonwealth of civilization, truly respectful of cultural differences’, zoals Adam Smith al in de achttiende eeuw voorspelde, zal gaan leiden.42
38
Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 271. Dus niet met één vertrekpunt 500 jaar geleden zoals Wallerstein stelt maar meerdere. Immanuel Wallerstein, The Politics of the World-Economy: The States, the Movements and the Civilizations (Cambridge 1984), hoofdstuk 4. 39 Tijdens de Nederlandse cyclus werd het opkomende systeem van Europese staten formeel geïnstitutionaliseerd door de ‘Treaties of Westphalia’. Onder Brits leiderschap werd het ‘Eurocentrisch’ systeem van soevereine staten geglobaliseerd en met de VS als leidende natie verloor het systeem haar ‘Eurocentricity’ om nog meer bereik en penetratie te winnen. Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 271. Zie ook Michael Mann, The Sources of Social Power, vol. I: A History of Power from the Beginning to AD 1760 (Cambridge 1986), 28. Peter Taylor, ‘Ten Years that Shook the World? The United Provinces as First Hegemonic State’, Sociological Perspectives, 37, 1 (1994), 27. 40 Arrighi, Adam Smith, 1-10. 41 Arrighi, Adam Smith, 101. 42 Arrighi, Adam Smith, 389. -15-
Hegemoniale transities in het verleden en nu Indien we aannemen dat de terugkeerpatronen en evolutie in de geschiedenis van het wereldkapitalisme, die we hebben opgemerkt bij de vergelijking van de successievelijke cycli van accumulatie, een gelijke weg zullen blijven volgen, dan zou het voorspellen van de toekomst in lijn met de historische analyse van Arrighi relatief eenvoudig zijn. We zouden dan het volgende kunnen verwachten. Ten eerste komt de financiële hegemonie van de VS na een periode enorme materiële expansie en transformaties op een gegeven moment tot een definitief einde. Ten tweede zal daarna binnen zeg dertig jaar een nieuw regime opkomen dat in staat zal zijn de VS als nieuwe financiële leider te vervangen. Ten derde zal deze leidende natie nog meer dan de VS de kenmerken van een wereldstaat hebben. Ten vierde zal het nieuwe regime, na een cyclus met de VS als intensieve staat, meer extensief in karakter zijn.43 De kans dat meerdere van deze veronderstellingen zullen uitkomen, lijkt steeds reëler te worden. Arrighi plaatst hierbij de volgende kanttekening: ‘But this fulfillment is neither the only nor the most likely of possible futures, because transitions from one regime to another are not fully inscribed in previously established patterns. Established patterns of recurrence and evolution show that the succession of emergent developmental paths that over the centuries has propelled the expansion of the world capitalist system to its present, all-encompassing global dimensions, has not been a purely random process. The patterns that we observe ex post are thus as much the outcome of geographical and historical contingencies as they are of historical necessity. In speculating ex ante about future outcomes of the present transition, therefore, we must pay equal attention to phenomena that fit into past patterns of recurrence and evolution and to phenomena that do not, that is, to significant anomalies that can be expected to make future outcomes deviate from past patterns.’44
Dit wordt door Emile Durkheim de ‘inhoudelijke en dynamische densiteit van het systeem’ genoemd. Hiermee bedoelde hij het aantal sociaal relevante eenheden die met elkaar verbonden zijn binnen het systeem en de hoeveelheid variëteit en snelheid van transacties die deze eenheden verbinden. Naarmate de tijd vordert verhoogt de stijging in het volume en dynamiek van het systeem de onderlinge concurrentie voorbij een punt dat de regulerende capaciteit van instituten in staat was dit te absorberen. Als dit gebeurde, hadden individuele staten de neiging om het nationale belang voorrang te geven zonder oog te hebben voor het feit dat problemen binnen het wereld-systeem een oplossing verlangen op wereldniveau iets wat Kenneth Waltz noemde ‘the tiranny of small decisions’.45 Zodra zich dit ging voordoen, verminderde de macht van hegemoniale staat en begon de systeemcrisis. Dit soort hegemoniale crises werden gekarakteriseerd door drie nauw met elkaar verbonden processen namelijk de intensivering van internationale concurrentie, de escalatie van 43
Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 257. Arrighi and Silver, ‘Capitalism’, 274. 45 Arrighi and Silver, ‘Capitalism’, 275. 44
-16-
sociale conflicten en de interstitiële46 opkomst van nieuwe vormen van macht. Gedurende transitieperiodes in het verleden, leidden hegemoniale crises als regel uiteindelijk tot een systemische chaos en tot een volledige ineenstorting van de bestaande hegemonie.47 Dus naarmate de conflicten verder escaleerden en wel tot een punt dat de regelgevers het niet meer in de hand hadden, kwamen nieuwe structuren op, die de bestaande machtconfiguratie verder destabiliseerden. Dit had vaak een zichzelf versterkend karakter, wat uiteindelijk leidde tot een volledige ineenstorting van het systeem. Historisch gezien, waren de processen die de systemische chaos genereerden, ook verantwoordelijk voor de opkomst van een nieuwe financiële hegemonie. Iedere cyclus verschilde wel van de daaraan voorafgaande door de betere organisatie en het hogere volume en dynamische densiteit van het systeem van de nieuwe hegemoniale staat. Historisch gezien was er dus een steeds weerkerend evolutiepatroon gelijk aan evolutiepatronen die zich op meer gebieden hebben voorgedaan.48 In het huidige transitieproces zien we steeds mee signalen dat de Amerikaanse hegemonie aan het afkalven is. Interessant is dat er een aantal belangrijke overeenkomsten vastgesteld kunnen worden tussen het transformatieproces in de mondiale politieke economie van vandaag met die uit het verleden. Bijvoorbeeld, er is een grote overeenkomst tussen de Amerikaanse speculatieve financiële expansie vanaf de jaren tachtig met de Britse expansie in de tweede helft van de negentiende eeuw en ten dele de speculatieve expansie van de Nederlanden in de achttiende eeuw.49 Net als vandaag zie je in het verleden vaak dat de reactivering van de economie (reflatie) door de aanzuigkracht voor mobiel kapitaal, de afnemende macht van de zittende hegemonie blind maakte voor de afnemende macht en stijgende kwetsbaarheid van de dominantie die men dacht te hebben. Deze reflatie trad bijvoorbeeld op in Amsterdam in de tweede helft van de achttiende eeuw en bij de Britten in de tweede helft van de negentiende eeuw. In beide gevallen leidde het binnen dertig tot veertig jaar tot een volledige ineenstorting van de dominante wereldpositie die beide landen hadden. Eenzelfde blindheid deed zich voor in het nieuwe millennium in de Verenigde Staten. Het gemak waarmee de VS haar defensieprogramma in de jaren tachtig kon financieren met buitenlands kapitaal en zo de macht van de USSR drastisch kon verminderen in wat de tweede Koude Oorlog wordt genoemd is daar een voorbeeld van. Een tweede voorbeeld is het ogenschijnlijke gemak waarmee de VS in de jaren negentig een spectaculaire lokale economische groei en boom op de effectenbeurs kon handhaven met als gevolg dat vele beleidsmakers geloofden dat Amerika onverslaanbaar was.50 Echter vandaag is het niet zozeer óf, maar meer wannéér en hoe catastrofaal de globale dominantie van financieringskapitaal, gevoed door de dollars die de VS massaal bijdrukt of in het buitenland leent, in 46
Latijns woord is interstitium: onderbreking. Hier in de betekenis van ‘tussenliggende’. ‘By systemic chaos, we understand a situation of severe and seemingly irremediable systemic disorganization’ Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 272. 48 Arrighi and Silver, Chaos and Governance, 217-271. 49 ‘There are good reasons for expecting the present financial expansion to end differently from earlier ones. However, there are just as good reasons for interpreting the present expansion and the attendant reflation of US power as signs of a hegemonic crisis analogous to those of 100 and 250 years ago’, Arrighi, Silver, 'Capitalism’, 273. 50 Zie verder mijn Bachelorscriptie ‘Financialisering van de wereldeconomie en collectief wangedrag door Wall Street en Washington’ (UvA 2010) op weblog http://deduitendefluit.wordpress.nl. -1747
stand zal blijven. De ‘new-economy bubble’ in 2001 was het eerste teken, de schuldencrisis in 2008 een definitief signaal dat de financiële expansie en gelijktijdig optredend reflatie in de VS de weg naar beneden is ingeslagen. De belangrijkste constatering is echter dat zich in de laatste twee decennia een grote verschuiving heeft voorgedaan van het zwaartepunt van de mondiale economie van Noord-Amerika naar Oost-Azië. In de jaren tachtig was de combinatie van heropkomst van de VS na 1979 (Reagan effect) en de geleidelijke ineenstorting van Japan (1991) nog voldoende om de wereldverhoudingen met VS als hegemonie in stand te houden. In de loop van de jaren negentig kwam een verschuiving richting Oost-Azië op gang.51 Deze verschuiving in de economische machtposities was eigenlijk veel dramatischer dan de GNP cijfers doen vermoeden. Eamonn Fingleton schreef in 2001: ‘Focusing exclusively on US–Japanese relations, Japan’s continuing advance in manufacturing activities relative to the United States in the 1990s generated large and persistent surpluses in the Japanese balance of trade and deficits in the US balance, thereby deepening the reversal of positions between the two countries in the international credit system. Japan is now exporting more capital in real terms than any nation since America’s days of global economic dominance in the 1950s. As a result, in the first nine years of the 1990s Japan’s net external assets jumped from $294 billion to $1,153 bn. Meanwhile, US net external liabilities rocketed from $49 bn. to $1,537 bn. In the long run, this changing balance of financial power will be about the only thing that historians will remember about US–Japanese economic rivalry in the last decade. Yet it was the one thing that Western observers generally overlooked.’
52
Dit laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Het transitieproces begon al in de jaren negentig en het proces lijkt veel op de wisseling tussen de Amerikaanse en Britse machtpositie gedurende de hegemoniale transitieperiode in de eerste helft van de twintigste eeuw. Het is opvallend dat wisselingen van deze orde gelijke problemen met zich meebrachten zoals de turbulentie en financiële crises die karakteristiek waren voor de Oost-Aziatische economieën. Het transitieproces van Londen naar het nieuwe centrum New York werd bijvoorbeeld voorafgegaan door de Great Crash van 1929.53 De jaren negentig begonnen met de ineenstorting van de aandelenbeurs in Tokyo en liet daarna de ‘Asian Financial Crisis’ van 1997–98 zien. Deze crisis was in wezen geen signaal van zwakheid maar onderdeel van het wisselingproces in de rotatie van de globale wereldeconomie. De mondiale 51
‘In 1960, at the height of US hegemony, East Asia’s Gross National Product (GNP) was only 35 per cent of the North American GNP. By 1990, in contrast, it was almost as large (91 per cent). The East Asian GNP relative to the North American rose further, to 92 per cent by 1998, thanks primarily to continuing rapid growth in the ‘China Circle’ (Mainland China, Singapore, Hong Kong and Taiwan). Calculated from World Bank’, Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 273-274. 52 Eamonn Fingleton, ‘Quibble All You Like, Japan Still Looks Like a Strong Winner’. International Herald Tribune, 2 januari 2001, 6. Eamonn Fingleton, Blindside: Why Japan Is Still on Track to Overtake the US by the Year 2000 (Boston 1995). De ‘reversal’ was zelfs nog groter dan Fingleton schreef indien we rekening houden met de snelle stijging in de externe activa van de China en haar handelspartners. Alle landen hadden groeiende handelsoverschotten eind jaren negentig. Arrighi, Silver ´Capitalism´, 274. 53 Arrighi, Silver, Chaos and Governance, 74, 95, 276. -18-
financiële expansie die we hebben gezien in de afgelopen vijfendertig jaar is zoals Arrighi het zo fraai beschrijft: ‘Neither a new stage of world capitalism nor the harbinger of a ‘coming hegemony of global markets’. Rather, it is the clearest sign that we are in the midst of a hegemonic transition analogous to the Dutchto-British and British-to-US transitions. The analogy makes us skeptical about the long-term stability of the present global dominance of finance capital and associated revelation of US power. But it also enables us to identify the true novelties of the present transition in comparison with previous ones.’54
In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op een aantal van deze noviteiten en de implicaties die deze kunnen hebben voor het huidige transformatieproces en het huidige wereld-systeem.
De positie van Oost-Azië en China en noviteiten in het huidige wereld-systeem De belangrijkste geopolitieke ontwikkeling in het huidige transformatieproces is een bifurcatie55 van militaire en financiële macht op een schaal die nog niet eerder is vertoond. In alle transities uit het verleden werden financiële expansies gekarakteriseerd door de interstitiële opkomst van een combinatie van private en overheidsmacht die zowel militair als financieel sterker was dan de bestaande macht. In de huidige transitie is dat anders omdat de VS alleen financieel in verval is, maar nog steeds wel de grootste militaire macht in de wereld heeft. Daarnaast is de VS is getransformeerd van een leidende crediteur-natie tot een leidende debiteur-natie en heeft niet de financiële middelen om grote problemen in het kapitalistische wereld-systeem in de hand te houden. In militair opzicht hoeft de VS echter niemand ter wereld te vrezen. In vergelijking met eerdere periodes is de kans op gewapende conflicten tussen de belangrijkste partijen in het wereldsysteem dan ook veel minder geworden. Dit kan leiden tot een situatie dat voor het eerst in de geschiedenis, zonder dat er een oorlog aan te pas komt, een wisseling in de financiële hegemonie plaats zal kunnen vinden. In ieder geval mag worden aangenomen dat de huidige crisis niet zal escaleren in een grote oorlog tussen naties met de potentie om de financiële macht over te nemen. Het is zelfs mogelijk dat deze patstelling wellicht een wisseling van de financiële hegemonie zal voorkomen.56 Even belangrijk als deze geopolitieke noviteit in het wereld-systeem, is wat we zullen noemen een ‘sociale noviteit’ in de huidige transformatie. Eerdere hegemoniale transities gingen gepaard met een escalatie van sociale conflicten. Het speciale sociale karakter van de huidige crisis is, dat in tegenstelling van de explosie van sociale conflicten in bijvoorbeeld de jaren zestig en zeventig, de financiële expansie van de laatste dertig jaar is verworden tot wat Wallerstein heeft onderkend als:
54
Arrighi, Silver, ‘Capitalism’, 275. Latijn voor tweevork. Hier gebruikt als tweedeling of (gaffelvormige) splitsing. 56 Arrighi en Silver, Chaos and Governance, 263–289; Arrighi en Silver, ‘Hegemonic Transitions’, 310–311. -1955
‘an instrument of the containment of the combined demands of the peoples of the non-Western world (for relatively little per person but for a lot of people) and of the Western working classes (for relatively few people but for quite a lot per person)’. 57
De moderne financiële expansie en de daaraan verbonden herstructurering van de politieke wereldeconomie hebben een desorganisatie veroorzaakt van de sociale krachten die de motoren waren achter de sociale eisen eind jaren zestig, begin jaren zeventig. Tegelijkertijd is nog steeds geen oplossing gevonden voor de onderliggende contradictie van een kapitalistisch wereld-systeem die aan de ene kant de vorming van een wereldproletariaat bevordert maar aan de andere kant geen algemene minimum levenstandaard kan handhaven. Dit is nog steeds een actuele vraag. Sociale druk om dit op te lossen binnen de structuur van het wereldkapitalisme wordt geleidelijk groter. De bifurcatie van militaire en financiële macht belooft overigens weinig goeds ten aanzien van een tegemoetkoming aan druk vanuit sociale pressiegroepen. Vanuit sociaal oogpunt kan de crisis dus nog alle kanten opgaan. De afgelopen paar jaar laat overigens wel steeds meer protestacties zien. Tenslotte kan, met de nodige kanttekeningen, de verschuiving van het epicentrum van de mondiale economie oostwaarts als de derde noviteit in het huidige transformatieproces worden vastgesteld. En wel omdat de Oost-Aziatische regio in tegenstelling met alle eerdere centra in het wereldkapitalisme ver buiten de historische grenzen van de westerse beschaving ligt. Het is deze verschuiving die Samuel Huntington misschien wel heeft gebracht tot zijn these over de komst van de ‘clash of civilizations’.58 De regio Oost-Azië met China als centrum is overigens historisch gezien geen vreemde eend in de bijt binnen het wereld-systeem. Arrighi schrijft: ‘Except for some states on its southern fringes (most notably, Indonesia, Malaysia, the Philippines and the city-states of Hong Kong and Singapore), the region’s map reflected primarily the legacy of the China centered world system, which the Western intrusion had destabilized and transformed at the margins but never managed to destroy and recreate in the Western image. All the region’s most important nations that were formally incorporated in the expanded Westphalia system, from Japan, Korea, and China to Vietnam, Laos, Kampuchea, and Thailand, had all been nations long before the European arrival. What’s more, they had all been nations linked to one another, directly or through the Chinese centre, by diplomatic and trade relations and held together by a shared understanding of the principles, norms, and rules that regulated their mutual interactions as a world among other worlds.’ 59
57
Immanuel Wallerstein, ‘Response: Declining States, Declining Rights?’, International Labor and Working-Class History, 47 (1995), 25. 58 Samuel Huntington, ‘The Clash of Civilizations?’, Foreign Affairs 73, 3 (1993), 22–49. Voor commentaar zie Samuel Huntington e.a., The Clash of Civilizations? The Debate (New York 1993). Voor een kritische beschouwing zie Hayward Alker, ‘If Not Huntington’s “Civilizations”, Then Whose?’, Review Fernand Braudel Center, 18, 4 (1995), 33–62. 59 Arrighi, Silver, 'Capitalism’, 276. Dit geopolitieke restverschijnsel was moeilijk te integreren in de Koude Oorlog. De breuklijnen tussen de Amerikaanse en Sovjet invloedsferen in Oost Azië werd al gauw verbroken. Eerst door Chinese rebellie tegen de Sovjet dominantie en toen door het onververmogen van de VS om Vietnam gescheiden te houden. -20-
De verbazingwekkende snelheid waarmee de Oost-Aziatische regio de werkplaats en 'cashbox’ werd van de wereldeconomie heeft in de Westerse wereld tot een steeds groter wordende ‘fear of falling’ houding geleid.60 De leidende staten in het Westen zijn zowel in politiek als economisch opzicht als het ware gevangenen geworden van het ontwikkelingspad dat hen eerder fortuin bracht. Dit pad heeft hen dalende rendementen gebracht, steeds hoger wordende kosten, onhandelbare schuldposities en een onwerkbare politieke consensus mentaliteit. Europa en de VS zijn hier goede voorbeelden van. Tot nu toe is het voor het Westen onmogelijk gebleken om meer dynamische wegen in te slaan zonder dat dit leidde tot een stijging van de sociale onvrede en dat leidde eerder tot chaos in plaats van in een verbeterde concurrentiepositie. We hebben het al meerdere malen gezien in eerdere transities van de hegemonie. David Calleo schreef al in 1987: ‘The international system breaks down not only because unbalanced and aggressive new powers seek to dominate their neighbors, but also because declining powers, rather than adjusting and accommodating, try to cement their slipping pre-eminence into an exploitative hegemony’. 61
Een vergelijking die Arrighi gemaakt heeft van eerdere transities toont aan dat de rol van agressieve nieuwe machten in de systemische afbraak minder is geworden van transitie naar transitie, terwijl de dominantie van de neergaande hegemonie groter werd dan in het verleden. De financiële hegemonie van de Nederlanden was in de tweede helft van de achttiende eeuw al zover afgebrokkeld, dat pogingen het tij te keren, marginaal waren. De opkomst en rol die Groot-Brittannië daarbij speelde als agressieve opkomende imperialistische staat was veel belangrijker. Tegen de tijd dat GrootBrittannië ineen begon te storten behielden de Britten echter weer wel voldoende macht om haar hegemonie om te vormen tot wat Arrighi noemt ‘exploitatieve dominantie’.62 De opkomst van nieuwe grootmachten als Duitsland en de VS speelde overigens wel een belangrijke rol in de afbraak van het in Londen gecentraliseerde financiële wereld-systeem. Buiten China is er op dit moment geen nieuwe macht (ook Europa niet) die de afbraak van een wereld-systeem met de VS als centrum zou kunnen forceren. De VS heeft eigenlijk betere middelen om, net als Groot-Brittannië een eeuw geleden, de neergang in de hegemonie om te buigen naar een eigen vorm van ‘exploitatieve dominantie’. De Amerikaanse politiek toont echter ook nog steeds veel verzet tegen echte veranderingen en gelooft nog steeds hun natie als onbetwiste wereldmacht. En dit lijkt niet de juiste houding en acceptatie ten opzichte van de veranderende wereldverhoudingen, namelijk de opkomst van China in het Oosten als een potentiële financiële en economische wereldmacht. Onderkenning hiervan is echter wel een eerste vereiste bij een eventuele soepele transitie naar een gewijzigde financiële wereldorde. 60
Meer over een in China gecentraliseerd regionaal wereld-systeem zie ook Takeshi Hamashita, ‘The Intra-Regional System in East Asia in Modern Times’, in Peter J. Katzenstein and T. Shiraishi (eds.), Network Power: Japan and Asia (Ithaca, 1997), 113–35 en Sato Ikeda, ‘The History of the Capitalist World-System vs. The History of East-Southeast Asia’, Review Fernand Braudel Center 19, 1 (1996), 49–76. 61 David Calleo, Beyond American Hegemony: The Future of the Western Alliance (New York 1987) 142. 62 Arrighi, Silver, 'Capitalism’, 276. -21-
In hegemoniale transities in het verleden namen dominante groepen vaak met succes de taak op zich om een nieuwe wereldorde in te kleden onder grote druk van bewegingen van protest en uit zelfbescherming. Deze druk van beneden werd dieper van transitie tot transitie, leidend tot grotere en machtiger sociale blokken in iedere nieuwe hegemonie. Dit zou tot de conclusie kunnen leiden dat de oplossing van sociale tegenstellingen een beslissende rol gaat spelen in de formering van welke nieuwe wereldorde ook. Een wereldorde die wellicht omhoog moet komen vanuit de steeds groter worden financiële en politieke chaos in de wereld. Of dit gaat gebeuren via de escalatie van geweld (zoals in eerdere transities) of via een constructieve en effectieve samenwerking met als doel de systemische chaos te kanaliseren, is een vraag die nog open is en waarop een antwoord moeilijk te geven is. Daarnaast is het nog steeds zo dat de VS China nodig heeft voor de financiering van het begrotingstekort en China Amerika nodig heeft als afzetmarkt voor haar exporteconomie.63 In hoofdstuk drie wordt hier nader op ingegaan.
Samenvatting Arrighi heeft in The Long Twentieth Century een aantal zeer instructieve en vernieuwende ‘ontdekkingen’ gedaan. Bijvoorbeeld dat er een relatie is tussen de hegemoniale cycli en financiële expansies. Hij stelt dat de kern hiervan ligt in de tegenstrijdige trends die samengaan met het groeiproces van de kapitalistische wereldorde. Naar mate deze groter wordt, ondermijnt dit het bestaande kapitalistische bouwwerk steeds meer. In iedere successievelijke cyclus ontstaat er dan spanningsveld tussen het groter wordende politiek-militaire gezag en de stijgende verspreiding van de kapitalistische productie en handel van de leidende hegemonie en het stijgend onvermogen van het hegemoniale centrum om een institutionele infrastructuur te orkestreren die de expanderende reproductie van kapitaal op wereldschaal kan faciliteren.64 In zijn boek Adam Smith in Beijing, geeft Arrighi vervolgens een analyse van de verweven dialectiek van de neergang van de VS en de opkomst van China als financiële hegemonieën in het kapitalistische wereld-systeem. Het wetenschappelijk werk van Arrighi brengt een op de historie gebaseerde theorie over opkomende zaken die het mondiale kapitalistische reproductieproces hebben en kunnen gaan beïnvloeden. Arrighi maakt de scherpe observatie dat iedere successievelijke hegemoniaal regime gegrondvest was in allianties tussen de staat en het kapitaal met een exponentieel steeds grotere reikwijdte en functionele capaciteit. Tegelijkertijd werd de geoeconomische wereldorde steeds ongebalanceerder en voller met allerlei deels digitale netwerken. Er ontstond als het ware een schisma tussen militaire macht en enorme massa’s kapitaal. Arrighi gaat uit van het standpunt dat de beste manier om de mogelijke toekomst van het kapitalistische wereld-systeem in kaart te brengen is via een 63
In ieder geval zal China overigens zijn defensie-uitgaven in de komende drie jaar gaan verdubbelen van 120 tot 240 miljard dollar, 'China breidt militaire capaciteit uit’ Volkskrant 15/2/2012. Ter vergelijking VS besteedt 525 miljard, Japan en India resp. 66 en 45 miljard dollar. 64 Arrighi, Long Twentieth Century, 32-33. -22-
analyse van de structurele historische evolutie dat het wereld-systeem heeft doorgemaakt. Dit is een evolutie die een tijdsperiode heeft gehad van meer dan vijf eeuwen. Het geniale van zijn werk is de onderscheidende benadering die hij daarvoor gekozen heeft. De basis van deze benadering is de identificatie van lange-termijn trends en samenkomende karakteristieken (systematische contradicties) die kunnen doen geloven dat het kapitalistische wereld-systeem een radicaal ander ontwikkelingspad zou kunnen ingaan nu de hegemonie van de VS op haar retour is. Arrighi’s inschatting van deze contradicties maakt dat hij in eerste instantie tot de uitspraak komt dat in de huidige wereldconfiguratie geen concentratie van financieel-economische en staatsmacht die de territoriale schaalgrootte en organisatorische capaciteiten heeft die nodig zijn om het kapitalistische wereldsysteem door een nieuwe cyclus van herstructurering en expansie te leiden. In 2007 heeft Arrighi een aantal van zijn theorieën uit 1994 afgezwakt door in zijn boek Adam Smith in Beijing te stellen dat een opkomend China het potentieel heeft om het wereld-systeem door haar huidige impasse heen te helpen als de Oost-Aziatische spil van een naar het zich laat aanzien ‘Wereld Markt Maatschappij’. In de epiloog in de tweede editie van de The Long Twentieth Century uitgegeven in 2009 schrijft Arrighi: ‘China has emerged as an increasingly credible alternative to US leadership in the US region and beyond. An East Asian-centered world market society appears today a far more likely outcome of present transformations of the global political economy than it did fifteen years ago’. 65
Hoofdstuk 2: Geopolitiek en kapitalisme in het Oosten en het Westen ‘In the space of a few years, China has become an economic power and increasingly potent political force in a region where the United States once stood unchallenged from New Delhi in the west, to South East Asia, to Tokyo and Seoul in the East. Much of China’s new status stems from its emergence as one of the world’s major trading nations. However, there is a strong political dimension to this power as Beijing’s new leaders show themselves prepared to set aside old disputes and engage, rather than bully, other nations’.66 Tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog was China een van de armste landen ter wereld, Japan was een bezette semisoevereine staat en de rest van de regio streed tegen koloniale overheersing of sneeuwde onder in de opkomende Koude Oorlog. Dit hoofdstuk wil een antwoord vinden op de volgende vragen. Waarom ontwikkelde het industrieel kapitalisme zich vanaf de negentiende eeuw juist in West-Europa in plaats van Oost-Azië waar marktprocessen meer geavanceerd waren? En waarom ging de door Groot-Brittannië en de VS geleide globalisering van dit industrieel kapitalisme voor bijna een eeuw (vanaf het eind van de Opiumoorlogen in 1860 tot 1949) samen met een scherpe economische daling in de Oost-Aziatische regio en vooral in China? Wat maakte het mogelijk dat de 65 66
Arrighi, Long Twentieth Century, 379-380. Tyler Marshall, ‘China’s Stature Growing in Asia’, Los Angeles Times, 28 december 2003. -23-
regio zich zo snel herstelde na deze verwoestende jaren? 67 En waarom werd deze lange neergang gevolgd door een zeer sterke economische renaissance van Oost-Azië in de tweede helft van de twintigste eeuw? Na het beantwoorden van deze vraagstelling, zal voor een aanvullend inzicht worden aangegeven wat de relatie is (zo die er is) tussen de opkomende financiële centrumfunctie van OostAzië en China in de contemporaine globale economie aan de ene kant en China’s eerdere leiderschap van de regio aan de andere kant. Dus wat kan een vergelijking van de economische ontwikkelingspaden in Oost-Azië en de Westerse wereld ons vertellen over de mondiale consequenties van deze nog steeds voortgaande Oost-Aziatische renaissance?
Een korte vergelijking tussen het kapitalistische ontwikkelingspad in het Oosten en Westen ‘How it came to dominate the Rest? The West rose above the Rest through the development of six ‘killer apps’: i) a more fragmented political setting that worked to encourage competition and innovation both between and within states; ii) a predilection for open inquiry and a scientific attitude towards nature; iii) property rights and the representation of property-owners in elected assemblies; iv) modern medicine, v) an industrial revolution based on both a supply of sustained innovations and a demand for mass consumer goods; and vi) a work ethic that included more productive labor with higher savings and capital accumulation’.68 Veel wetenschappers hebben in de afgelopen dertig jaar het Westerse ontwikkelingstraject vergeleken met dat van Oost-Azië. De belangrijkste achterliggende gedachte hiervan is dat de onbetwistbare positie van de Westerse wereldhegemonie (Europa en de VS) steeds minder zeker is geworden. Door de wonderbaarlijke economische opkomst van de ‘Asian Tiger’ landen, maar vooral China in de afgelopen dertig jaar, kan men zich afvragen of we getuige zijn van de ‘Rise of the East’ en de ‘Decline of the West’?69 Deze vraag wordt vaak geplaatst in het verlengde van het wetenschappelijke debat over de ‘Grote Divergentie’. Daarbij is er geen consensus is over het antwoord op de vraag waarom, kijkend naar de wetenschappelijke en economische ontwikkeling van China in de eeuwen vóór de divergentie, de industrialisatie en de daaropvolgende opkomst als mondiale macht niet in het Oosten plaatsvond maar juist in het Westen. Voor veel wereld-systeem analisten is dit endogeen aan de lange-termijn ontwikkeling van het wereldkapitalisme waardoor ze het een onderdeel maken van de grote transformaties die door de eeuwen heen plaatsvonden. Wallerstein reduceert de Britse 67
Tussen 1839 en 1861 werden tussen Groot-Brittannië en China twee oorlogen gevoerd die bekend staan als de Opiumoorlogen. De oorzaak van de eerste oorlog was dat China de aanvoer van Opium door Groot-Brittannië, die miljoenen mensen (zelfs in de bovenklasse) verslaafd maakte, wilde beëindigen. Toen de Chinezen daar concrete actie tegen ondernamen, zagen de Britten dit als een conflict dat met een oorlog beslecht moest worden. Maar de werkelijke oorzaak lag anders. De Chinezen hadden al eeuwenlang strikte handelsvoorwaarden voor de Europeanen gehanteerd die de Britten op den duur als onaanvaardbaar achtten. In deze oorlog hoe groot de militaire overmacht van de Britten ten opzichte van China was. De Tweede Opiumoorlog begon in 1856 en eindigde in 1860. Deze oorlog had als oorzaak dat de Chinezen veel moeite hadden met het afgesproken verdrag uit de Eerste Opiumoorlog en de Britten in een herziene versie nog meer eisen wilde stellen. Om deze onwilligheid aan Chinese kant eens en voor altijd de kop in te drukken, ging een gecombineerde Britse en Franse troepenmacht nogmaals ten aanval. Dit leidde tot een volledig ineenstorting van China die eerst na de Grote Revolutie in 1949 van Mao, die uiteindelijk een eind maakte aan het massale opiumgebruik, de opgaande weg weer insloeg. 68 Niall Ferguson, Civilization: The Six Ways the West Beat the Rest (London, 2011). 69 Niall Ferguson, The War of the World. Twentieth-Century Conflict and the Descent of the West (New York 2006), 596646. -24-
industrialisatie tot een van de ‘traditional lodestars by which to navigate the misty and turbulent waters of modern historical reality to a mere footnote in the consolidation and entrenchment of the capitalist world-system’. 70 Studies van ondermeer Pomeranz, Sugihara en Allen ondersteunen het uitgangspunt dat de industrialisatie en Britse hegemonie een direct gevolg waren van een groot aantal voordelen en stimulansen die Groot-Brittannië in de achttiende en negentiende had ten opzichte van Oost-Azië.71 Marx en Engels schreven in het Communistisch Manifest: ‘Cheap prices of commodities are the heavy artillery with which the European bourgeoisie battered down all Chinese walls, compelling all nations, on pain of extinction, to adapt the bourgeois mode of production’ 72 Dit komt volgens Arrighi echter niet overeen met de sociaaleconomische geschiedenis van China, want buiten katoenspinnen, spoorwegen en mijnbouw waren er in de negentiende eeuw in Europa weinig economische activiteiten die zich konden meten met die van China en waren het vooral Britse oorlogsschepen in plaats van lage commodity prijzen die China op een achterstand zetten.73 De militaire overmacht van Europa in de Opiumoorlogen in het midden van de negentiende eeuw maakte volgens Arrighi uiteindelijk het fundamentele verschil in de dynamiek en geschiedenis tussen de Europese en Oost-Aziatische staatssystemen. Nadat de zeventiende en achttiende eeuw werden beheerst door steeds effectievere wapensystemen, waarbij langdurige periodes van vrede een uitzondering waren, toonde de relatieve vrede in Europa tussen 1815 en 1914 een periode die nog niet eerder vertoond in de annalen van de westerse beschaving. Wel waren de Europeanen betrokken bij een eindeloze rij van veroveringen in de niet-westerse wereld en was er een wapenwedloop die resulteerde in een wat je kunt noemen oorlogsindustrialisatie. Dit leidde uiteindelijk tot een nieuwe ronde van wereldoorlogen in de periode 1914 tot 1945 met een nog nooit vertoonde militaire vernietigingskracht. In contrast hiermee was er in het Oost-Aziatische systeem nauwelijks sprake van militaire concurrentie en was geografische expansie geen doel op zich. Met uitzondering van een paar grensoorlogen van China was er gedurende bijna driehonderd jaar een redelijke gelijkmatige en vreedzame ontwikkeling van staten in Oost-Azië. Men toonde dus geen interesse in koloniale uitbouw of tot het voeren van een wapenwedloop vergelijkbaar met Europa. Het feit dat China veel oorlogen voerde aan haar grenzen in de eerste honderdvijftig jaar van het Qing tijdperk, valt buiten deze stellingname gezien het feit dat het hier meer om het creëren van een bufferzone betrof ter verdediging van China zelf. Het kan niet vergeleken worden met de Hollandse, Britse en Russische expansiedrift.
70
I. Wallerstein, The Modern World-System Volume III: The Second Ear of the Great Expansion of the Capitalist WorldEconomy, 1730-1840s (New York 1989) 256. 71 Robert C. Allen, The British Industrial Revolution in Global Perspective (New York 2006), Kaoru Sugihara, ‘The East Asian Path of Economic Development: A Long-term Perspective’, in Giovanni Arrighi, Takeshi Hamashita and Mark Selden (eds), The Resurgence of East Asia. 500, 150 and 50 Year Perspectives (New York 2003) 78-123. Pomeranz, Great Divergence. Maar zie ook Peer Vries, ‘The California School and Beyond: How to Study the Great Divergence?’, Austrian Journal of Development Studies 24, 4(2008), 6-49. 72 Karl Marx en Frederick Engels, The Communist Manifesto (Harmondsworth 1967), 83-84. 73 Arrighi, Adam Smith, 286. -25-
Dit verschil in dynamiek tussen Europa en Oost-Azië kwam voor het eerst tot uiting tijdens de Opiumoorlogen.74 In Arrighi’s boek Adam Smith in Beijing is het debat over de ‘Grote Divergentie’, door Pomeranz gekarakteriseerd als een verwijdering van de kloof tussen het economisch groeitraject van de economieën in geïndustrialiseerde landen (het Westen) en de rest van de wereld vanaf het begin van de negentiende eeuw, een van de centrale punten. Deze kloof werd wijder toen Engeland de transitie maakte van een op organische groei gebaseerde economie naar een kapitaalintensieve op techniek en fossiele brandstof gebaseerde groei-economie. De mechanisering van de productie bracht een drastische verandering teweeg in de maatschappij en vergrootte de productieve en militaire kracht enorm. Dit resulteerde in een westerse dominantie in het wereld-systeem.75 Er is veel geschreven over deze combinatie van factoren die ten grondslag lagen wat wel beschreven wordt als ‘Rise of the West and the Decline of the Rest’.76 In dit debat lopen de meningen sterk uiteen en ontbreekt vaak een vergelijkend kader, iets wat onderkend wordt door o.a. Niall Ferguson in War of the World: ‘Many scholars have looked across Eurasia in order to compare the European developmental trajectory with East Asia’s. Two explanations account for the popularity of these comparisons. First, regarding the historical debate on the Great Divergence, the scientific and economic development of China in the centuries prior to the divergence makes it all the more puzzling why industrialization and the subsequent rise to global power did not happen East but West. Second, the vitality of EuroAmerican/Western hegemony today seems less secure than ever before. The economic miracles of Japan, the Asian tigers, and most recently China, beg the question if we are witnessing the Rise of East Asia and to what extent this Rise implies the Descent of the West’.77
Maar ook Braudel onderkende dit in deel twee van zijn trilogie Civilization and Capitalism: ‘And until the balance of knowledge and interpretation has been restored, the historian will be reluctant to cut the Gordian knot of world-history that is the origin of the superiority of Europe. One thing seems clear to me: the gap between the West and the other continents appeared late in time. By mechanizing, European industry became capable of out-competing the traditional industry of other nations. The gap, which then opened up, could only grow wider as time went on. The history of the world between about
74
G. Arrighi, ‘China’s market economy in the long run’, in Ho-Fung Hung (ed), China and the transformation of Global Capitalism (Baltimore 2009) 22-49. 75 Arrighi, Adam Smith, 1-10. Zie ook L. Pritchett, ‘Divergence, Big Time’, The Journal of Economic Perspectives 11, 3 (1997), 3-17. E.A. Wrigley, Continuity, Chance and Change: The Character of the Industrial Revolution in England (New York 1988). 76 Zie William McNeill, The Rise of the West: A History of the Human Community (Chicago 1992). Jan Luiten van Zanden schreef bijvoorbeeld: ‘Europe’s development of large-scale mechanized industry was primarily a homegrown achievement or the result of its position within the networks of commerce and empire that have gradually circumscribed the world’, Jan Luiten van Zanden, ‘The Road to the Industrial Revolution: Hypotheses and Conjectures about the Medieval Origins of the ‘European Miracle’, Journal of Global History 3 (2008), 337-359. 77 Niall Ferguson, The War of the World. Twentieth-Century Conflict and the Descent of the West (New York 2006) 596. -26-
1400 and 1850-1950 is one of an ancient parity collapsing. Compared with this predominant trend, everything else is secondary’.78
Het model dat Arrighi beschrijft vertelt niet alleen het verhaal van de oorsprong van de ‘Grote Divergentie’ maar ook het verhaal van de verdere ontwikkeling en de vooruitzichten in de tijd daarna.79 Hij gaat verder dan alleen de geschiedenis van de steeds wijder wordende kloof tussen industrialiserend Europa en de rest van de wereld. De meest interessante vraag voor hem is hoe OostAzië (en dus China) het voor elkaar kregen om, na meer dan een eeuw politiek-economische neergang, vanaf de jaren zeventig in de twintigste eeuw in een veel kortere tijd zoveel terrein terug te winnen.80 Zoals we in hoofdstuk één hebben gezien voorziet Arrighi in de eenentwintigste eeuw een verandering die hij ‘Grote Convergentie’ noemt, omdat deze de diverse regio’s in de wereld dichter bij elkaar zal brengen in een soort ‘Commonwealth of Civilizations’. Daarbij benadrukt hij de veerkracht van de marktlogica die China historisch altijd gehad heeft. De door Arrighi geschetste ontwikkeling is uiteraard niet vanzelfsprekend. Een aantal wetenschappers· heeft vraagtekens gezet bij de manier waarop Arrighi de toekomst van het huidige China neerzet, te weten als een niet-kapitalistische maatschappij die de aanzet zal zijn tot deze wereldmaatschappij. Jan Frederik Abbeloos en Eric Vanhaute bijvoorbeeld zetten enige twijfels bij wat zij benoemen als de 'Asian Turn’ van Arrighi.81 Aan de ene kant is Arrighi volgens hen helder over het feit dat er in de negentiende eeuw twee duidelijke wereld-economieën zijn ontstaan namelijk een kapitalistische westerse en een nietkapitalistische oosterse economie. Aan de andere kant is hij volgens hen minder helder over wat er daarna gebeurde. Arrighi karakteriseert dit als een proces van achterstelling, hybridisering en ontrafeling. Maar hij heeft moeite om een glashelder beeld te schetsen van de plaats van China ten opzichte van het Euro-Amerikaanse machtsnetwerk en van de zich uitbreidende en steeds gecompliceerder wordende globale markten voor kapitaal, goederen en diensten. Daarnaast is het voor deze twee wetenschappers ook niet helemaal duidelijk wat Arrighi verstaat onder het functioneren van deze netwerken en markten in dit interstitiele kapitalistische systeem. Arrighi ziet namelijk de wereld in enkelvoud als hij praat over wereldkapitalisme, wereldmarkt of wereldhandelssysteem en een wereld in meervoud als hij praat over de verhouding tussen ‘Noord en Zuid’.82 Abbeloos en Vanhaute concluderen dat het naast elkaar plaatsen van twee wereld-economieën, een kapitalistisch en een niet-
78
Fernand Braudel, Civilization and Capitalism Volume II (Londen 1982) 134 en Volume III (Londen 1984) 535. Giovanni Arrighi, ‘States, Markets, and Capitalism, East and West’, Positions 15:2 (2007), 252-284. Arrighi, Adam Smith., introduction 1-10. 80 Arrighi, Adam Smith, 32. 81 Abbeloos, Vanhaute, ‘Cutting the Gordian Knot’, 89-106. 82 Abbeloos, Vanhoute, ‘Cutting the Gordian Knot’, 89-106 aldaar 89-90. Het begrip interstitieel stamt uit het Latijn (interstitium: onderbreking) en betekent: tussen de structuren, tussenliggend. -2779
kapitalistische, Arrighi er echter niet van weerhoudt om wat zij noemen ‘de gordiaanse knoop’ te ontwarren van de ‘Grote Divergentie’ en ‘Grote Convergentie’.83
‘Smithian Dynamic Growth’ en ‘Industrious Revolution’ in het Oosten en het Westen ‘Adam Smith is pre-capitalist, a figure of the Enlightenment. What we would call capitalism he despised. People read snippets of Adam Smith, the few phrases they teach in school. Everybody reads the first paragraph of The Wealth of Nations where he talks about how wonderful the division of labor is. But not many people get to the point hundreds of pages later, where he says that division of labor will destroy human beings and turn people into creatures as stupid and ignorant as it is possible for a human being to be. And therefore in any civilized society the government is going to have to take some measures to prevent division of labor from proceeding to its limits.’ 84 De pogingen om een verklaring te vinden voor het feit, dat vergelijkbare processen van marktformatie hebben geleid tot de opkomst van industrieel kapitalisme in het Westen maar niet in het Oosten, richten zich volgens Arrighi in wezen op twee onderwerpen. Ten eerste het ‘Smithian dynamic growth’ model en de daaraan gerelateerde notie ‘high-level equilibrium trap’ die door Mark Elvin, in 1973 gebruikt werd om het imperiale China in haar laatste fase te karakteriseren.85 En ten tweede het thema van de ‘industrious revolution’ gebruikt door Jan de Vries in 1994 om de economische expansie in zeventiende en achttiende eeuws West Europa te karakteriseren. Ik citeer: ‘Industrious revolution was a process of household-based resource allocation that increased both the supply and marketed commodities and labor as well the demand for market-supplied goods. It is a demand side household level change that preceded the Industrial Revolution a supply side phenomenon’. 86
‘Smithian dynamic growth’ is de naam die gegeven is aan een concept van economische verbetering, dat zich baseert op productiviteitsverbeteringen door een betere verdeling van arbeid op basis van de markt. Stijging van inkomen leidt tot meer bestedingen en creëert een grotere markt die leidt tot meer werkgelegenheid waardoor er een nieuwe ronde van hetzelfde begint. Deze spiraal bereikt uiteindelijk een limiet die bepaald wordt door de ruimte die de institutionele setting van de marktprocessen biedt. Als deze limiet bereikt is, gaat het proces over in het ‘high-level equilibrium trap’.
83
Abbeloos, Vanhaute, ‘Gordian Knot’, 91. The fundamental point for Arrighi could be said to be the key role that China fulfils an increasingly significant importer of commodities and resources from developing countries, creating thus an alternative market for their products outside the OECD. In both cases, the central point of debate is of course if this relative rise in productivity and market should be interpreted as the first signs of an emerging, Asian or Sino-centered, global economy’’. 84 Quote Noam Chomsky gevonden op http://www.prosebeforehos.com. 85 Arrighi, ‘States, Markets and Capitalism’, 254. Mark Elvin, The Pattern of the Chinese Past (Stanford 1973). 86 Jan de Vries, ‘The Industrial Revolution and the Industrious Revolution’ Journal of Economic History 54 (1994), 249 – 270 aldaar 249. -28-
Wetenschappers als Bin Wong, André Gunder Frank en Kenneth Pomeranz benadrukken dat wat de Vries noemt een vroegmoderne Europese ‘industrious revolution’ in wezen een variant is van dit ‘Smithian dynamic growth’ model.87 Deze wetenschappers wijzen erop dat de Chinese nationale markt in omvang en densiteit gedurende de achttiende eeuw groter was dan enige Westerse nationale markt. Dit kwam niet alleen door de veel grotere bevolking maar ook door het hoge niveau van commercialisering, transportinfrastructuur, landbouwproductiviteit, fabricageprocessen en inkomsten per hoofd van de bevolking (nagenoeg gelijk waren dan die in de rijkste landen van Europa). Hieruit volgt volgens Arrighi dat de primacy voor het formeren van de nationale markt niet de belangrijkste, laat staan de enige, reden kan zijn waarom Europa (lees Engeland) in de negentiende eeuw het centrum van mondiale economie overnam van Oost-Azië (lees China). China werd gevangen in een ‘Smithian high-level equilibrium trap’ juist door de succesvolle ontwikkeling van een nationale markt. De snelle groei van productie en bevolking had tot schaarste geleid van alle (productie) middelen behalve arbeid. En dit maakte dat de ontwikkeling van winstgevende innovaties steeds problematischer werd. 88 Arrighi citeert Mark Elvin om een en ander te verduidelijken: ‘With falling surplus in agriculture, and so falling per capita income and per capita demand, with cheapening labor but increasingly expensive resources and capital, with farming and transport technologies so good that no simple improvements could be made, rational strategy for peasant and merchant alike tended in the direction not so much to labor saving machinery as of economizing on resources and fixed capital. When temporary shortages arose, mercantile versatility, based on cheap transport, was a faster and surer remedy than the contrivance of machines. This situation may be described as a high-level equilibrium trap.’
89
Dit roept de vraag op waarom Engeland (Europa) in de negentiende eeuw aan een ‘high-level equilibrium trap’ wist te ontsnappen. Als de gebruikelijke Smithiaanse dynamiek van de Europese en Chinese economieën geen verklaring kan geven voor de bifurcatie geïnitieerd door de ontwikkeling en het massale gebruik van uit grondstoffen verkregen energie voor fabricage en transport, wat was het dan wel vraagt Arrighi zich af? Bin Wong denkt het antwoord te vinden bij E.A. Wrigley, die de ontwikkeling in Engeland als een historische contingentie beschouwd die in geen relatie stond met eerdere ontwikkelingen. De belangrijkste kenmerken hiervan waren productieverbeteringen gebaseerd op met kolen opgewekte stoom dat als een nieuwe bron van mechanische energie ging functioneren. Een bron die ver uit ging
87
Arrighi, ‘East and West’, 255. Bin Wong, China Transformed: Historical Change and the Limits of European Experience (Ithaca 1997), 16. Andre Gunder Frank, ReOrient: Global Economy in the Asian Age (Berkeley 1998) 13. Pomeranz, The Great Divergence, 17. 88 Arrighi, ‘East and West’, 255. 89 Arrighi, ‘East and West’ 255. Dit proces vond ook in China plaats want alle productiemiddelen waren schaars behalve de factor arbeid en dit vertraagde het innovatieproces proces. Mark Elvin, Pattern of the Chinese Past, 314. -29-
boven wat verondersteld werd te kunnen worden bereikt onder het ‘Smithian dynamic growth’ model. Bin Wong beschrijft het alsvolgt: ‘Once this fundamental break took place, Europe headed off along a new economic trajectory. But the break itself remains unexplained. Like forces of production in Marxist accounts, technologies of production are the exogenous variable that drives other economic changes’. 90
Pomeranz geeft als voornaamste verklaring voor de ‘Great Divergence’ door het te traceren aan het feit dat Noord- en Zuid-Amerika de basisgebieden in Noordwest-Europa een veel groter aanbod van primaire goederen en producten verschafte dan de basisgebieden in Oost-Azië uit hun periferie landen konden halen. Gelijk Bin Wong wijst Pomeranz er ook op dat de nieuwe goedkope energiebronnen in Groot- Brittannië essentieel waren voor het ontstaan van de Industriële Revolutie in Engeland. Maar naar zijn mening zou het zonder Amerikaanse leveringen van primaire producten onmogelijk zijn geweest voor de Europese technologie en investeringen om de arbeidsbesparende ‘land and-energygobbling’ richting in te gaan. Zeker op een moment dat een intensivering van productiemiddelen die daarvoor gedeeld werd door alle core regio’s, Oost-Azië dwong voor een ontwikkeling te kiezen die juist gericht was op ‘labor-absorbing, resource-saving’. 91 Toch roept dit de vraag op waarom China niet dezelfde richting is ingegaan als Engeland? China had immers ook overdadige hoeveelheden kolenvoorraden. Bovendien werd het belang en de spin-off effecten van mijnbouw, transport, het gebruik van kolen en de opkomst van Amerikaanse markten pas cruciaal aan het eind van de negentiende eeuw. En ook al was dit de reden, dan nog is het opmerkelijk dat de globalisering van de West-Europese industriële revolutie een neergang in de OostAziatisch economie met zich meebracht die meer dan honderd jaar duurde. In zijn kritiek op Pomeranz stelt Patrick O’Brien zich dan ook terecht de vraag: ‘If the English economy might well (but for coal and its close involvement with the Americas) have gone the way of the Yangzi Delta, then why has even that commercialized and advanced region of the Manchu Empire taken such a long time to regain the economic rank and status it held in the world economy in the mid-eighteenth century?’92
Kortom, het ‘Great Divergence’ model moet niet alleen een beschrijving geven over de oorsprong daarvan maar ook ingaan op de ontwikkeling ervan in de tijd. Voor de beantwoording van deze vraag is het werk van Kaoru Sugihara interessant, omdat deze wetenschapper getracht heeft een dergelijk model te construeren. Hij gebruikt het concept 90
Wong, China Transformed, 48-52. Pomeranz, The Great Divergence, 17, Arrighi, 'East and West, 256. 92 Patrick O’Brien, ‘Meta-narratives in Global Histories of Material Progress’, International History Review 23 (2001), 360367. -3091
‘industrious revolution’ om het historische groeimodel van Oost-Azië nader te beschrijven en komt zo tot een Oost-Aziatisch historisch ontwikkelingsmodel met de ‘Grote Divergentie’ als centraal punt. 93 Hoewel hij het in principe eens is met de theorieën van Pomeranz over de oorsprong daarvan, wijkt Sugihara hier vanaf door de nadruk te leggen op een belangrijk verschil in de ratio tussen het aantal mensen en de hoeveelheid bruikbare grond tussen de core regio’s in Oost-Azië en die in West-Europa vóór de start van de negentiende eeuw. Dit heeft namelijk effect gehad op het timingeffect van OostAziatische industrious revolutie. Vanaf de vijftiende eeuw ging een belangrijke stijging in de bevolkingsaantallen van Oost-Aziatische landen samen met een stijging van de welvaart. Dit kwam door de ontwikkeling van arbeidsintensieve technologieën en instituten als antwoord op de beperkingen die het gebrek aan gecultiveerd land stelde. Deze stijging was vooral opmerkelijk in China waar de bevolking eind achttiende eeuw gestegen was tot totaal 400 miljoen inwoners, terwijl historisch gezien honderdvijftig miljoen mensen toch wel het plafond was. Dit had een grotere impact op het bruto nationaal product van de wereld dan de industriële revolutie in Groot-Brittannië. Het werd later gerepliceerd, op een lagere schaal, in Japan waar de bevolkingsgroei wel minder was maar de welvaartstijging groter.94 De Oost-Aziatische industrious revolution zorgde er volgens Sugihara voor dat Oost-Azië, qua techniek en institutionele opbouw, een weg insloeg die later een rol ging spelen bij de uitdagingen en mogelijkheden die door de Westerse industriële revolutie gecreëerd werden. De opkomst van arbeidcreërend productiewerk door huishoudens en in mindere mate dorpsgemeenschappen was een significante ontwikkeling in de regio. In tegenstelling tot de traditionele economische wet dat ‘smallscale’ productie in huishoudens niet voldoende kracht heeft voor economische veranderingen, had dit wel grote voordelen ten opzichte van de klassenmaatschappij en de grootschalige productie die in Engeland opkwamen. De arbeiders in China kregen namelijk de gelegenheid om meerdere taken op zich te nemen, terwijl de arbeiders in Engeland de mogelijkheid werd onthouden om te delen in managementtaken en persoonlijke ervaring op te doen. De (huis)arbeiders in China richtten zich niet op een specifieke taak maar moesten samenwerken in de familie en deden zo ervaring op in management. Ze moesten om zich te handhaven de noodzakelijk flexibele specialisatie wel aanleren.95 Daarnaast bleven de transactiekosten van handel en de risico’s van technische innovaties relatief laag. Grote innovaties of grote investeringen in de opbouw van handel overzee deden zich in China niet voor. De nadruk op het ontwikkelen van arbeidsintensieve technieken zorgde er echter voor dat het jaarlijks inkomen per hoofd van de bevolking steeg, ook al steeg de output niet zo snel als in 93
Kaoru Sugihara, ‘The East Asian Path of Economic Development: A Long-Term Perspective’, in Arrighi, Hamashita en Selden (eds), The Resurgence of East Asia. Kaoru Sugihara, ’The State and the Industrious Revolution in Tokugawa Japan’ Working paper 02/04, GEHN Conference (Londen 2003) 1-22 gevonden op www.ise.ac.uk-economic history/gehn 94 Sugihara, ‘The East Asian Path’, 79, 82, 89 – 90, 117. Sugihara, ’The State and the Industrious Revolution’, 7. 95 ‘Above all, it was important for every member of the family to try to fit into the work pattern of the farm, respond flexibly to extra or emergency needs, sympathize with the problems relating to the management of production, and anticipate and prevent potential problems. Managerial skill, with a general background of technical skill, was an ability which was actively sought after at the family level’, Sugihara, ‘East Asian Path’, 87. -31-
het Westen. Sugihara schrijft: ‘The difference between this kind of development and development along the western path was that it mobilized human rather than non-human resources’.96 Arrighi voegt hier aan toe dat deze effecten van de industrious revolutie wellicht niet zo groot waren geweest als het geen essentieel onderdeel was geworden van de socialistische revolutionaire traditie. Doordat het een onderdeel werd van het beleid van het Mao regime en de markt hervormingen vanaf 1979, zouden nooit de indrukwekkende resultaten zijn behaald die we in afgelopen twee decennia hebben gezien. Arrighi citeert Maurice Meisner: ‘For all the mistakes, chaos and human suffering of the Maoist years, a stunning transformation had taken place in China over the course of the preceding three decades. In 1949, China was a much poorer country and far less industrialized than was Russia when the Bolsheviks made their revolution thirtytwo years earlier. By 1979, China had an industrial base that employed some 50 million workers and accounted for more than half of its GDP. The value of its gross industrial output had grown thirty-eightfold and that of heavy industry ninety-fold. China was manufacturing jet aircraft, modern ocean-going vessels, nuclear weapons and ballistic missiles. In the countryside, mammoth irrigation and water control works had been constructed. A largely illiterate population had been transformed into a mostly literate one. A public health system had been created where none had existed before. Average life expectancy had increased from 35 to 65. All this had been accomplished with virtually no external assistance which meant that China entered its reform period with zero external debt’.97
Dit heeft het economische ontwikkelingspad van China en de rest van Oost-Azië altijd gekarakteriseerd, zelfs toen westerse technologieën alsnog geïntroduceerd werden. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw ontwikkelde zich een strategie van arbeidsintensieve industrialisatie, waarbij westerse technologieën werden aangepast aan de Oost-Aziatische condities. Deze samensmelting van westerse en oosterse ontwikkelspaden bleef tot het eind van de Tweede Wereldoorlog nog beperkt. Na deze oorlog zorgden drie factoren er echter voor dat spectaculaire resultaten geboekt konden worden. De eerste factor was dat Japan tijdens de Koude Oorlog sterk geholpen werd door de VS om de communistische dreiging in Oost-Azië tegen te gaan, onder andere met levering van grondstoffen en olie. Factor twee was de onevenredig snelle stijging van de kapitaalintensieve economische ontwikkeling in het Westen door de concurrentie tussen de VS en USSR bij de opbouw van een steeds groter wordend militair apparaat. Alle nieuwigheden werden prompt overgenomen door Japan.
96
Sugihara, ‘East Asian Path’, 88. Citaat is uit Maurice Meisner, Mao's China and After: A History of the People's Republic (New York 1999), 415-419, Giovanni Arrighi and Lu Zhang, ‘Beyond the Washington Consensus, a new Bandung?’, in Jon Shefner and Patricia Fernandez-Kelly (eds), Globalization and Beyond: New Examinations of Global Power and its Alternatives (Philadelphia 2011) 25-58 aldaar 34. -3297
Tenslotte was er de opkomst van het nationalisme in Oost-Azië door de koude oorlog die een sterke stijging van de onderlinge concurrentie in de regio veroorzaakte. 98 ‘As soon as wages in one country rose even fractionally, that country had to seek a new Industry, which would produce a higher quality commodity to survive the competition, creating an effect similar to the flying geese pattern of economic development. At the same time, successive entrance of new low wage countries ensured the lengthening of the chain of flying geese.’
99
De Oost-Aziatische renaissance werd in de tweede helft van de twintigste eeuw aangestuurd door een sneeuwbal effect van met elkaar verbonden economische wonderen in een opeenvolging van Aziatische staten. Dit begon in Japan in de jaren vijftig en zestig, werd gevolgd door Zuid Korea, Taiwan, Hongkong, Singapore in de jaren tachtig en negentig en culmineerde uiteindelijk in de opkomst van China als de meest dynamische arena van kapitaalaccumulatie in de afgelopen twintig jaar.100 Sugihara’s ontdekking van het belang van een zich onderscheidend werkcreërend, en dus vraagcreërend, Oost-Aziatisch pad geeft een verklaring waarom een dergelijk sneeuwbal effect in Oost- Azië zich in veel grotere mate voordeed dan ergens anders in de wereld. Sugihara laat in zijn model echter een aantal geopolitieke overwegingen open. Dit roept de vraag op of de geopolitieke omgeving wellicht net zo belangrijk of misschien wel belangrijker was dan economische factoren in het creëren van de bifurcatie van de westerse en oosterse ontwikkelingspaden in de late achttiende en begin negentiende eeuw. Of zoals Arrighi schrijft: ‘is it possible that much of what remains unexplained about the origins of the Great Divergence in Wong, Frank, Pomeranz, and Sugihara can be traced to differences between the geopolitical environments of the Western European and East Asian world regions? And, if so, which differences are most relevant to an understanding of the origins of the Great Divergence?’101 Ten tweede kan de vraag kan worden opgeworpen of de oorsprong van wat Arrighi noemt de ‘Grote Convergentie’ is terug te voeren tot de historische relatie tussen geopolitieke omgeving en de formatie van onderscheidende nationale en regionale ontwikkelingspaden in West-Europa en Oost-Azië? Waren deze paden louter een product van of juist de belangrijkste ingrediënten van deze formatie? En als deze ingrediënten bestaan, hoe droeg de ‘Grote Divergentie’ bij in het transformeren van de bredere geopolitieke omgeving van ongunstig naar gunstig voor de hybridisering van de industrious en industriële revolutie paden?
98
‘This change in international circumstances allowed Japan, and later a number of other Asian countries, to pursue the systematic introduction of capital-intensive and resource-intensive heavy and chemical industries to an economy with relatively cheap and disciplined labor’, Sugihara, ‘East Asian Path’, 87 – 89, 104 -114. 99 Sugihara, ‘East Asian Path’, 110. 100 Árrighi, 'East and West’, 252-253. ‘The Chinese miracle, though still in its inchoate phase, will be no doubt the most dramatic in terms of its impact on the rest of the world’, citaat uit Terutomo Ozawa, ‘Pax Americana-led MacroClustering and Flying-Geese-Style Catch-Up in East Asia: Mechanisms of Regionalized Endogenous Growth’, Journal of Asian Economics 13 (2003), 700. 101 Arrighi, ‘East and West’, 260. -33-
Geopolitiek en de ‘Great Divergence’ 'Traditional Chinese international relations culture was based on the Chinese worldview that emphasized the unity of Heaven, Earth and humankind, the power of the emperor as Son of Heaven and the belief that barbarian peoples would be drawn by the virtue of the emperor to recognize the superiority of Chinese civilization and the cosmic status of the emperor. The recognition was symbolized by the tributary system whereby barbarians deferentially offering their tribute at Chinese court and gratefully receiving gifts in exchange. The tributary system dominated China's relations with South-East-Asia until the late nineteenth century, when China was far too weak to resist Western invasion and South-east Asia became colonies of European powers. The tributary system was not burdensome for East-Asian politics. China as an empire expanded but was not particularly expansionist’ 102 Volgens Arrighi is er veel voor te zeggen dat de geopolitieke omgeving heeft bijgedragen aan de opkomst van de interactieve maar gescheiden ontwikkelingspaden in West-Europa en Oost-Azië. In de loop van de drie eeuwen die Fernand Braudel wat betreft de West-Europese geschiedenis benoemt als de lange zestiende eeuw (1350 – 1650) en die correspondeert met de Ming periode in de Oost Aziatische geschiedenis die van 1368 tot 1643 duurde, ontstond de geopolitieke situatie waarbij WestEuropa en Oost-Azië ieder een interstatelijke systeem hadden die aan de ene kant vergelijkbaar waren maar tegelijkertijd voldoende verschillen hadden om de aanleiding te zijn tot twee afwijkende ontwikkelingspaden.103 Het interstatelijk systeem als geopolitieke omgeving voor nationale ontwikkelingen kwam op in de loop van de lange zestiende eeuw Braudel en werd uiteindelijk geïnstitutionaliseerd in het vredesverdrag van Westfalen in 1648. Dit jaar wordt daarom vaak aangeduid als de start van de ontwikkeling van modernere staatssystemen. Het ‘tribute-trade’ systeem in Oost-Azië met China als centraal punt heeft voldoende overeenkomsten had met het Europese interstatelijk systeem om een analytische vergelijking te kunnen maken.104 Beide systemen bestonden uit een veelheid aan politieke jurisdicties met een eigen historisch gegroeide cultuur die uitgebreid binnen hun regio’s met elkaar handel dreven. Hoewel in Oost-Azië de ‘cross-border’ handel sinds de Song tijden (960-1276) door de overheid meer gereguleerd werd dan in Europa, floreerde ook hier de overzeese handel en dit transformeerde de aard van de tribute handel. Het belangrijkste doel werd net als in West-Europa het najagen van winsten.105 Er zijn ook analogieën te ontdekken in de interstatelijke concurrentie in de twee regionale systemen.
102
Martin Stuart-Fox, A Short History of China and Southeast Asia: Tribute, Trade and Influence (Crow's Nest, 2003), 1-9. Braudel, Civilization and Capitalism, vol. 3, 79. Arrighi, 'East and West’, 261. 104 Sato Ikeda, ‘The History of the Capitalist World-System vs. the History of East-Southeast Asia’, Review 19 (1996), 49– 76.Tribute Trade’ was een integraal onderdeel van de Confuciaanse filosofie en werd door de Chinese bevolking gezien als een equivalent van de familiaire relatie van zonen die voor hun ouders zorgden door een deel ban hum welstand met ze te delen. Tussen het Chinese Rijk en haar tribute state bestonden ook politieke huwelijken. China ontving vaak ‘tribute’ van de Staten in de invloedsfeer vielen van de Confuciaanse beschaving en gaf hen Chinese producten en erkenning van hun autoriteit en soevereiniteit in return. Er zijn in de Oosterse geschiedenis een hele rij verschillende tribute staten geweest inclusief landen als Japan, Korea, Vietnam, Cambodja, Borneo, Indonesië, Zuid-Azië and Centraal-Azie. Er is een duidelijk verschil tussen de term ‘tribute’ en ‘geschenk’. 105 Takeshi Hamashita, ‘The Tribute Trade System and Modern Asia’, in A. J. H. Latham and H. Kawakatsu, Japanese Industrialization and the Asian Economy (Londen 1994), 92. -34103
Het ‘tribute trade’ systeem zorgde voor een symbolisch framewerk voor een gezamenlijke politiekeconomische wisselwerking. Deze was echter los genoeg om de periferie landen bepaalde onderdelen daarvan met redelijke autonomie ten aanzien van het Chinese centrum te laten uitvoeren. Dus periferielanden als Japan en Vietnam waren lid van het systeem maar waren daarnaast ook concurrenten van China.106 In het verlengde hiervan kan gesteld worden dat bij de diffusie van de beste technologieën en kennis in Oost-Azië men zou kunnen spreken van een Oost-Aziatisch multi-centraal politiek systeem met veel kenmerken die analoog zijn aan de kenmerken van het interstatelijk systeem in Europa.107 Als we de analyse van de twee regio’s doortrekken, dan zijn er twee verschillen aan te wijzen die een waarschijnlijke en eenvoudige verklaring zouden kunnen geven voor de latere ‘Grote Divergentie’. Ten eerste, in de tijd vóór de ‘lange zestiende eeuw’ was de politieke, economische en culturele macht in Oost-Azië veel meer geconcentreerd in één centrum, namelijk China, dan het geval was in het toenmalige Westerse systeem. In het Westen was toen een duidelijk centrum op zowel politiek als economisch gebied veel moeilijker te identificeren. In het verdere verloop van de lange zestiende eeuw werd dit verschil scherper door de institutionalisering van het machtsevenwicht in Europa aan de ene kant en het mislukken van de pogingen van Japan om met militaire middelen de centrumpositie van China over te nemen. Daarnaast hadden de twee systemen niet alleen een verschillende machtstructuur maar ook een andere manier om met de buitenwereld en met elkaar om te gaan. Hoewel handel binnen, tussen en ‘accross’ politieke jurisdicties essentieel was voor het functioneren van zowel het Westerse als het Oosterse systeem, was het belang van de handel overzee in West-Europa veel groter dan in het Oost-Aziatische systeem. De consolidatie van deze verschillen leidde uiteindelijk tot de splitsing van de westerse en oosterse ontwikkelingspaden. In Oost-Azië leidde China de weg in een proces richting een op zichzelf gerichte ontwikkeling met meer focus op het perfectioneren van de eigen staat dan op de uitbreiding daarvan via imperialistische oorlogen. Ook lag de focus meer op lokale handel dan op internationale (overzeese) handel. En dit leidde in de achttiende tot wat Sugihara noemt het Chinese wonder. 108 Westerse wetenschappers als Adam Smith waren onder de indruk van wat China had op economisch en agrarisch gebied had bereikt. De vrede, welvaart en demografische groei in het China van de achttiende eeuw was ook een voorbeeld voor de Europese Verlichtingbeweging. 109 Uiteindelijk waren het niet de Europese economische prestaties die het positieve beeld van China verstoorden, maar veel meer de Europese militaire superioriteit. Europese kooplieden hadden al 106
Arrighi, ‘East and West’, 262. Takeshi Hamashita, “The Intra-Regional System in East Asia in Modern Times,” in Network Power: Japan and Asia, ed. Peter J. Katzenstein and Takashi (Ithaca, NY: Cornell University Press, 1997), 114 – 24. 107 Kaoru Sugihara, ‘The European Miracle’, 38. 108 Arrighi, ‘East and West’, 262. 109 Leibniz, Voltaire en Quesnay bestudeerden China voor morele instructie, begeleiding en institutionele ontwikkeling en voor ondersteunend bewijs voor hun ‘advocacy of causes as varied as benevolent absolutism, meritocracy, agriculturally based national economy’, Michael Adas, Machines as Measure of Men: Science, Technology and Ideologies of Western Dominance (Ithaca 1989), 79. -35-
langer benadrukt dat China een natie was die militair kwetsbaar was. Al snel verspreidde zich de mening in Europa dat China een bureaucratische, militair zwakke natie was. Dit leidde al snel tot een ander negatief beeld, namelijk van een China- model dat een antithese was van het Britse model.110 Doordat men oorlogvoering en ‘imperial empire building’ centraal stelde deed het Europese model met Groot-Brittannië als centrum het tegenovergestelde van het Oosterse model. Dit werd een essentieel onderdeel in de onderlinge concurrentiestrijd was een geïntegreerd onderdeel van het politieke systeem dat machtevenwicht als basis had. Westerse staten werden voor een succesvolle machtuitoefening binnen het systeem dus afhankelijk van toegang tot middelen (‘human and nonhuman’) buiten het systeem.111 William McNeill in zijn boek Pursuit of Power beschrijft dit proces voor de periode 1600-1750 alsvolgt: ‘One improved modern style army shouldered hard against its rivals, disturbing the balance of power only locally and temporarily. The result toward the margins of the European radius of action, however, was a systematic expansion that sustained an expanding trade network, enhanced taxable wealth in Europe, and made support of the armed establishment less onerous than would otherwise have been the case. Europe, in short, launched itself on a self-reinforcing cycle in which its military organization sustained, and was sustained by, economic and political expansion at the expense of other peoples and polities of the earth.’112
Een dergelijke ontwikkeling was in Oost-Azië niet waar te nemen. Qing China breidde weliswaar haar grenzen in het Noorden en Westen uit, maar de economische voordelen daarvan waren marginaal en niet voldoende om een wapenwedloop met Europa te winnen. Bin Wong wijst op het verschil in opvatting, namelijk gemeenschappelijk belang tegenover onderlinge concurrentie, van China ten opzichte van Europa en China: ‘Rather than extract resources from peripheries, the Chinese state was more likely to invest in them. Political expansion to incorporate new frontiers committed the government to a shift of resources to the peripheries, not extraction from them.113
De omvang van het uit elkaar groeien van beide systemen kan ook afgemeten worden door te kijken naar de tegengestelde richting die de buitenlandse handel inging in de tweede helft van de achttiende en eerste helft van de negentiende eeuw. Waar Europa’s commerciële ‘empire’ een veel grotere groei liet zien dan in de zeventiende en eerst helft van de achttiende eeuw, toonden de OostAziatische staten onvoldoende initiatieven om deze groei na te volgen. Daarbij ontstond een tekort aan
110
Michael Adas, Machines as Measure of Men (Cornell 1986) 89-93, 124-25. Arrighi, ‘East and West’, 265. 112 William McNeill, The Pursuit of Power: Technology, Armed Force, and Society since A.D. 1000 (Chicago 1982) 143. 113 R. Bin Wong, China Transformed. Historical Change and the Limits of European Experience (Ithaca 1997) 148. -36111
productiemiddelen doordat de regio het slachtoffert werd van het ‘succes’ van de industrious revoluties in China en Japan waardoor ‘resource-saving, labor-intensive’ ontwikkelingspaden werden ingeslagen. 114 Door de wat McNeil heeft benoemd als de ‘self-reinforcing cycle’ van escalerende militaire kosten door de onderlinge Europese militaire concurrentie, waren de Britten in staat om een energieintensief ‘industrieel revolutie’ ontwikkelingspad in te gaan. Dit leidde tot de opkomst van kapitaalgoederenindustrie die de eerdere ‘textielrevoluties’ deed verbleken. McNeill benadrukt dat de militaire uitgaven in de periode van de Napoleontische oorlogen (1793-1815) een ijzerindustrie creëerde die ongekend groot was. Na de slag bij Waterloo werd deze industrie genoodzaakt om nieuwe afnemers te vinden, wat de basis werd voor verdere industriële expansie. ‘Military demands on the British economy thus went far to shape the subsequent phases of the industrial revolution, allowing the improvement of steam engines and making such critical innovations as the iron railway and iron ships possible at a time and under conditions which simply would not have existed without the wartime impetus to iron production.’115
De geopolitieke verschillen tussen Oost en West kunnen overigens niet verklaren waarom Groot- Brittannië en de rest van West-Europa in de negentiende eeuw konden beschikken over een overdaad aan kapitaal waardoor de Industriële Revolutie ook financieel uitvoerbaar werd. De daarmee samenhangende, steeds hoger wordende arbeidskosten en stijgende vraag, maakten de investeringen in technieken die arbeidbesparend waren in het Westen weliswaar economisch steeds interessanter. Het wel zo dat oorlogen, wapenwedlopen, opbouw van kolonies overzee grote kapitaalinvesteringen vereisten, die pas op lange termijn vruchten opleveren, een kostenexplosie die niet plaatsvond in het Oosten. Dit roept de vraag op dat als gedurende de hele achttiende eeuw China de wat Gunder Frank noemde de 'ultimate sink of the world’s money’ was, waar haalde het Westen het kapitaal vandaan nodig om alle investeringen in voortdurende oorlogen, stijgende wapenwedlopen en de opbouw van overzeese kolonies te financieren? 116
Geopolitiek en kapitalisme voor en na de Industriële Revolutie ‘Capitalism in the East Asian system became even more an interstitial formation than it had been under the Ming. The scorched earth policy through which the Qing denied mainland resources to Zheng's Taiwan regime between 1661 and 1683 destroyed the prosperity of China's southeast coast. The economic decline and then stagnation of the southeast coast over the next 150 years, in turn, provoked dramatic centrifugal effects. Millions emigrated permanently and tens of thousands left the region to spend their productive years elsewhere.... By 1800 Hakkas from the Han Basin subregion 114
Kaoru Sugihara, 'The European Miracle’, 38-39. Deze bifurcatie is prominent aanwezig in het divergentie model van Pomeranz. 115 McNeill, Pursuit of Power, 211 – 212. 116 Andre Gunder Frank, ReOrient, 138. -37-
were settled in permanent enclaves in Sichuan, Taiwan, West Borneo, and Bangka, and merchants from Zhangquan subregion were firmly established in great commercial centers throughout Southeast Asia and in every other macroregion of China. (William Skinner 1985: 278-9). Zoals beschreven in hoofdstuk één was in de geschiedenis van het kapitalisme in het Westen elke nieuwe hegemoniale staat weer groter en machtiger dan de vorige. Deze opeenvolging van steeds groter wordende kapitaalaccumulaties onderscheidde het Europese kapitalistische systeem van het regionale systeem in Oost-Azië. De afwezigheid van een vergelijkbaar sequentie zou erop kunnen duiden dat het Oost-Aziatische regionale systeem niet voorbestemd was om kapitalistisch te worden ondanks het feit dat er wel ‘kapitalistischachtige’ organisaties bestonden die te vergelijken waren met de Europese en ondanks de grotere voordelen die Oost Azië had in de formatie van markteconomieën. Bin Wong merkt hierover op: ‘Much European commercial wealth was tapped by needy governments anxious to expand their revenue bases to meet ever-escalating expenses of war. Both European merchants and their governments benefited from their complex relationship, the former gaining fabulous profits, and the latter securing much-needed revenues. Lacking the scale of financial difficulties encountered in Europe between the sixteenth and eighteenth centuries, late imperial Chinese officials had less reasons to imagine new forms of finance, huge merchant loans, and the concept of public as well as private debt.’117
China bleef lang een natie waar op ‘speciale’ wijze zaken gedaan moest worden en die niet erg open stond voor volledige vrijheid van handel. Katoen uit Groot-Brittannië was nooit in staat de concurrentie aan te gaan met het Chinese platteland. Toen import uit het buitenland handmatig spinnen van katoengarens verdrong, gaf dit weer een nieuwe impuls aan de lokale Chinese weefindustrie die zich zelfs uitbreidde. Weinig westerse zakelijke activiteiten wisten een plaats te veroveren in de Chinese markt. Deze markt was als regel een grote frustratie voor buitenlandse handelaren.118 De globalisering van het Britse kapitalistische systeem veranderde hier echter wat aan. China moest wel meedoen in het door de Britten gecentraliseerde kapitalistische wereld-systeem. En dit leidde tot een hernieuwde expansie van het Chinese handelsnetwerk, dat zich in de achttiende eeuw ontwikkeld had in de kustprovincies en binnen de mazen van het centrale ‘tribute-trade’ systeem. Toen de Quing regering in het kielzog van de Opiumoorlogen en lokale opstanden, niet in staat bleek de kanalen tussen de lokale economie en de wereld daarbuiten in de hand te houden, namen de winstgevende mogelijkheden van Chinese handel vanuit die (kustprovincie) netwerken toe.119 De Qing
117
Arrighi, ‘East and West’, 268-269. Wong, China Transformed, 146. Andrew J. Nathan, ‘Imperialism’s Effects on China’, Bulletin of Concerned Asian Scholars 4 (1972), 5. Zie ook Gary G. Hamilton and Wei-An Chang, ‘The Importance of Commerce in the Organization of China’s late Imperial Economy’ in Arrighi, Hamashita, and Selden, Resurgence of East Asia, 173 – 213. 119 Daniel R. Headrick, The Tentacles of Progress: Technology Transfer in the Age of Imperialism, 1850 – 1940 (Londen 1988), 259 – 303. -38118
regering kreeg ook te maken met fiscale en financiële druk door de oorlogen, verslechterde handelsvoorwaarden en natuurrampen. Daardoor werd men gedwongen om niet alleen de controle over de internationale handel te verminderen maar ook om Chinese zakengemeenschappen (diaspora) overzee om financiële steun te vragen. In ruil hiervoor kregen deze ‘buitenlandse’ Chinese vestigingen bescherming voor hun bezittingen en werden in staat gesteld connecties in China op te bouwen. Vooral de winstgevende wapenhandel en financiering van de overheid werd daardoor hun domein. Hoewel dit vaak tot spanningen leidde met de overheden van de landen waar deze Chinezen hun residentie hadden, bleef dit zo tot aan de ineenstorting van de Qing dynastie in 1911. Daarna zagen de ‘buitenlandse’ Chinezen hun kans schoon met als gevolg dat de concurrentie in de regio, zowel binnen als buiten China, steeds heviger werd.120 De revitalisatie van het kapitalisme in China en daarbuiten kwam niet alleen door de onderlinge concurrentie en de incorporatie van China in de structuren van het Britse wereldsysteem. De belangrijkste oorzaak was een fundamentele verandering in de rivaliteit tussen China en Japan. Volgens de Japanse wetenschappers Kawakatsu en Hamashita viel het Japanse industrialisatieprogramma en de territoriale expansie die daar bij hoorde aan het eind van de negentiende eeuw samen met pogingen van Japan om een centrale plaats in het Oost-Aziatische ‘tribute-trade’ system te krijgen.121 Yoshiie Yoda schrijft er het volgende over: ‘It was not that Japan, as China’s neighbor, had had nothing to do with or been indifferent to hierarchical international relations when seeking relationships with China or the constituents of the Chinese world order. It had sporadically paid tribute to Chinese dynasties in ancient and medieval times but had usually not been a regular vassal state of China. It had obviously been one of the country’s most reluctant to participate in the Sino centric world order. Japan did not identify itself as a vassal state of China during most of its history, no matter how China saw it.’ 122
Dit leidde ertoe dat China en Japan beide de kapitaalgoederenindustrie gingen moderniseren en uitbreiden in een poging de Westerse militaire superioriteit, die zich had geopenbaard tijdens de Opiumoorlogen, te neutraliseren.123 Dit had het volgende indirecte gevolg. Voor het begin van de Sino-Japanse oorlog in 1894 was volgens Albert Feuerwerker de ongelijkheid tussen het niveau van de moderne economische ontwikkeling in de twee landen nog niet zo duidelijk.124 De overwinning van 120
Jung-Fang Tsai, Hong Kong in Chinese History: Community and Social Unrest in the British Colony, 1842 – 1913 (New York 1993) 63. 121 Heita Kawakatsu, ‘Historical Background’, in A. J. H. Latham and Heita Kawakatsu (eds), Japanese Industrialization and the Asian Economy (Londen 1994), 6 – 7; Takeshi Hamashita, ‘The Tribute Trade System of Modern Asia’, The Memoirs of the Toyo Bunko 46 (1988), 20. 122 Yoshiie Yoda, The foundations of Japan's modernization: a comparison with China's path towards modernization (Leiden 1996) 40–41. 123 Ting-fu Tsiang, ‘The English and the Opium Trade’ in Franz Schurmann and Orville Schell (eds), Imperial China (New York 1967) 144. 124 Albert Feuerwerker, China’s Early Industrialization: Sheng Hsuan-Huai 1844-1916 and Mandarin Enterprise (Cambridge 1958) 53. -39-
Japan in die oorlog was echter symptomatisch voor het fundamentele verschil die de impact van industrialisatie op de twee landen heeft gehad. In China was het een provinciaal gebeuren omdat de macht van de centrale overheid na 1860 steeds verder was verzwakt. In Japan was het een integraal onderdeel van de ‘Meiji Restoration’, die de centrale macht bij de nationale regering had gelegd ten koste van de provinciale autoriteiten.125 De oorlog in 1894 maakte duidelijk dat het industrialisatie traject in Japan en China een verschillende richting had genomen. De nederlaag van China verzwakte tevens de nationale cohesie. Dit leidde tot een halve eeuw van politieke chaos gemarkeerd door beperkingen op soevereiniteit, het einde van het Qing regime, en een toenemende autonomie van semisoevereine ‘warlords’. Dit werd gevolgd door de Japanse invasie en terugkerende burgeroorlogen tussen nationalistische en communistische krachten. Een catastrofale ineenstorting van China was het gevolg en het duurde bijna een eeuw voordat China er economisch weer bovenop was. Na de overwinning op China in 1894 en op Rusland in 1905, verstevigde Japan echter haar positie verder als een respectabele deelnemer in het imperialistische en politieke wereldgebeuren. De toenemende invloed van Japan in Taiwan gevolgd door die in de ‘Liaodong Peninsula’, de overname van de Russische rechten en privileges in Zuid-Mantsoerije in 1905 en tenslotte de erkenning door China van de Japanse annexatie als een kolonie van Korea in 1910, verschaften Japan voldoende uitvalbases om een aanval op China te beginnen. Nog belangrijker was de zekerstelling van goedkoop voedsel, grondstoffen, nieuwe markten en de financiële macht die men ermee kreeg.126 Deze bifurcatie van de Chinese en Japanse ontwikkelingspaden culmineerde in de jaren dertig in de situatie dat Japan de Britten ging overschaduwen als de dominante macht in de regio. Met de verovering van Mantsoerije in 1931, gevolgd door de bezetting van Noord-China in 1935 en de invasie van geheel China daarna, was de missie van Japan om de nieuwe centrale macht in de regio te worden geslaagd. De Amerikanen zorgden er echter in de Tweede Wereldoorlog met veel bommengeweld voor dat Japan in militair opzicht een grote veer moest laten. Nadat de Japanners waren verslagen werd in 1949 in China de People’s Republic of China (PRC) opgericht die verder een blijvende rol ging spelen in de Oost-Aziatische regio. De hoop van de Amerikanen om China tot hun bondgenoot te maken vervloog hiermee en ze keerden zich met economische hulp noodgedwongen tot Japan.127
Oorsprong en voortgang van de Oost-Aziatische economische renaissance Na de nederlaag van Japan in de Tweede Wereldoorlog in 1945 en de oprichting van de PRC in 1949 begon in de tweede helft van de twintigste eeuw een ontwikkeling in Oost-Azië van met elkaar verbonden wonderbaarlijke economische oplevingen. In dit proces kunnen drie gedeeltelijk
125
Alvin Y. So and Stephen W. K. Chiu, East Asia and the World Economy (Thousand Oaks 1995) 53, 68-72. Mark Peattie, ‘Introduction’ in Ramon Myers and Mark Peattie (eds), The Japanese Colonial Empire 1895-1945 (Princeton, 1984), 16-18. 127 Zie mijn essay ‘Franklin Roosevelt, Harry Truman, Ho Chi Minh, het Marchall Plan en de Vietnam-oorlog’ op http://blog.deduitendefluit.nl/vietnam-war/. -40126
overlappende fasen worden onderscheiden.128 In de eerste fase werd de expansie gestuurd door de VS omdat door het communistisch worden van China, een opwaardering van de Japanse economie paste in de Amerikaanse machtspolitiek. Hierdoor werden de voorwaarden gecreëerd voor grensoverschrijdende uitbreiding van het Japanse systeem van meervoudige uitbesteding (‘multilayered subcontracting system’). In de tweede fase werd het Japanse bedrijfsleven de motor achter de economische expansie in Oost-Azië. In het andere economische klimaat dat was ontstaan na het einde van de Vietnam-oorlog (de VS was in crisis) ging het verzorgingsgebied van de Japanse investeringen en netwerken nu geheel Oost-Azië beslaan. Daarbij waren inmiddels ook de ‘buitenlandse’ Chinese netwerken gerevitaliseerd. De nieuwe kansen die deze diaspora van Chinezen overzee daardoor kregen, vielen samen met het streven van de Chinese regering tot economische vooruitgang en nationale eenwording. In het begin van de derde fase werd het juist de Chinese regering die, steeds meer in samenwerking met de Chinese kapitalistische diaspora in Zuidoost-Azië (vooral Hongkong en Singapore) als de leidende kracht van regionale expansie boven kwam drijven.129 Deze drie fases in de Oost-Aziatische economische renaissance kunnen ook gezien worden als een heropleving van het eeuwenoude Oost-Aziatische ‘tribute-trade’ systeem maar dan binnen een radicaal veranderde globale context. Eerst splitste de Koude Oorlog de regio in twee vijandige kampen, men was óf een vazalstaat van de VS óf van de USSR. De VS ging om steun te verwerven op grote schaal economische hulp voor haar vazalstaten organiseren en versoepelde de handelsvoorwaarden.130 Deze Amerikaanse ‘grootmoedige’ hulp van na de oorlog, zoals dat ook gebeurde via het Marshallplan in Europa, werd de basis van de latere economische oplevingen in de regio.131 In de jaren vijftig werden de scheidslijnen tussen de Amerikaanse en Russische invloedsfeer echter steeds minder. Allereerst door de Chinese rebellie tegen de dominantie van de USSR aan het eind van de jaren vijftig en daarna door het falen van de VS om een tweedeling van Vietnam, in communistisch noord en kapitalistisch zuid, te bewerkstelligen. De massale uitgaven van de VS voor de Vietnamoorlog en andere wereldconflicten leidde in de jaren zeventig tot een fiscale crisis van de Amerikaanse oorlogs- en welvaartsstaat. Watergate was uiteindelijk de druppel die leidde tot een flinke deuk in het wereldprestige van de VS. Dit bereikte zijn dieptepunt aan het eind van de jaren zeventig met de Iraanse revolutie, de Sovjet- invasie in Afghanistan en een grote vertrouwenscrisis in de USDollar.132 Tot die tijd had Amerika de PRC ver weggehouden van de normale diplomatieke en handelsbetrekkingen met de niet-communistische landen in de regio. Ze deden dit door blokkades en
128
Arrighi, ‘East and West’, 275. Giovanni Arrighi, ‘The Rise of East Asia: World Systemic and Regional Aspects’, International Journal of Sociology and Social Policy 16 (1996), 36-37. 130 Zie mijn essay ‘Franklin Roosevelt, Harry Truman, Ho Chi Minh, het Marchall Plan en de Vietnamoorlog’, op http://blog.deduitendefluit.nl/. 131 Terutomo Ozawa, ‘Foreign Direct Investment and Structural Transformation: Japan as a Recycler of Market and Industry’, Business and the Contemporary World 5 (1993), 130, Sugihara, ‘East Asian Path’, 81. 132 Arrighi, The Long Twentieth Century, 321-323. Zie ook Virginia Brodine and Mark Selden (eds), Open Secret: The Kissinger-Nixon Doctrine in Asia (New York 1972). -41129
oorlogsdreigingen die ze konden doen door het grote aantal Amerikaanse militaire bases op strategische punten in de regio.133 De ‘pingpong’ diplomatie van Nixon en Kissinger werd een start tot een herstel in de verhoudingen. Daarna verbreedde het kader van de economische integratie zich aanzienlijk. In deze context zag de Japanse zakenwereld kans om de plaats in te nemen van de Amerikaanse politiek en zakenwereld als centrale motor van de Oost-Aziatische renaissance. De wonderbaarlijke opwaardering van de Japanse nationale economie in de jaren vijftig die duurde tot het eind van de jaren tachtig, inclusief de expansie van Japanse zakennetwerken in de regio en de rest van de wereld, was in wezen een terugkeer van een patroon van interstatelijke relaties die meer in lijn lag met het historische (Oost-Aziatische) patroon. Hierbij werd de centraliteit primair bepaald door de omvang en geavanceerdheid van de nationale economieën in het systeem. Dit in tegenstelling tot het westerse patroon waarbij de centraliteit primair door de kracht van het militaire complex werd bepaald. De groeiende invloed van Japan in de wereldpolitiek was vooral een gevolg van economische kracht en niet van militaire macht. Japan leverde de leningen met lage rente en de goedkope massaproducten die de VS in staat stelden een keerpunt in hun financiële wereldhegemonie te bewerkstelligen.134 Japan en de VS werden ongewild economisch gezien van elkaar afhankelijk, gelijk de situatie nu tussen China en de VS vandaag de dag. Bij de economische groei profiteerde Japan door haar nauwe banden net de VS van de majeure technische vernieuwingen die in die tijd plaatsvonden. Sugihara schrijft hierover: ‘In part it was due to the profitable opportunities that the strong growth of capital-intensive and resource-intensive technology in the United States and in the USSR created for Japanese specialization in labor-intensive industries and resource saving activities.135
Maar het was vooral de omkering van een bestaande trend in het systeem van de zakenorganisatie die Japan op perfecte wijze tot een groot voordeel kon maken. De wereldwijde spreiding van verticaal geïntegreerde multinationale ondernemingen verhevigde de concurrentie en dit noodzaakte Japan ineens om allerlei activiteiten te gaan uitbesteden buiten Japan. Het oude Amerikaanse verticaal geïntegreerde bureaucratisch zakenmodel werd dus opgevolgd door een systeem dat de nadruk legde op informele netwerken inclusief de heropleving van het ‘kleinbedrijf’ als toeleverancier. Dit voordeel van het gebruik maken van kleinere bedrijven als een consolidatie-instrument is daarna veel toegepast door vele transnationale ondernemingen maar niet op een schaal en met zoveel succes als in Oost-
133
Bruce Cumings, ‘Japan and Northeast Asia into the Twenty-first Century’ in Katzenstein and Shiraishi, Network Power, 154-155. 134 Zie voor meer informatie mijn Bachelor scriptie ‘Financialisering van de economie en collectief wangedrag door Wall Street en Washington’ (2010) op http://blog.deduitendefluit.nl/ 135 Sugihara, ‘East Asian Path’, 105. -42-
Azië.136 Doordat het zich uitstrekte over de belangrijkste Oost-Aziatische staten is vanaf 1970 de schaal en het bereik van dit Japanse ‘multilayered subcontracting’ systeem zeer snel gestegen. Men wist door het ‘spill-over’ effect zeer succesvol te profiteren van de kracht van de zakennetwerken van ‘buitenlandse’ Chinezen. Deze Chinezen, opgevoed in de ‘tribute-trade’ cultuur waren van oudsher de tussenpersonen geweest tussen Japan en staten met een belangrijke Chinese gemeenschap als Singapore, Hongkong, Indonesië en later de meeste Oost-Aziatische landen. De communistische overwinning had bovendien een nieuwe spurt van Chinese emigratie naar Hongkong, Taiwan en de VS in gang gezet. De regiowijde expansie werd dus niet alleen gesteund door de politieke band met de VS maar ook door een soort commercieel en financieel Chinees patronage. In hun streven de leiding te nemen in de Oost-Aziatische economische integratie en expansie werd overigens na verloop van tijd de militaire patronage van de VS meer een belemmering dan een steun voor de Japanners.137 Een Japanse zakenman formuleerde dit als volgt: ‘We don’t have military power. There is no way for Japanese businessmen to influence policy decisions of other countries. This is a difference with American business and it is something Japanese businessmen have to think about’.138
De kapitalistische Chinezen buiten China waren goed gepositioneerd om de nieuwe winstgevende mogelijkheden, die op hun weg kwamen door Japan’s grensoverschrijdende uitbreiding van het ‘multilayered subcontracting’ systeem en de groeiende vraag van Amerikaanse ondernemingen naar zakenpartners in de regio, naar zich toe te trekken. En met de groeiende concurrentie voor goedkoop hoog gekwalificeerd personeel, kwamen deze Chinese diaspora boven drijven als een van de machtigste kapitalistische netwerken in de regio, eigenlijk machtiger dan de netwerken van Japanse en Amerikaanse multinationals.139 Aan het begin van jaren negentig, toen Japan in een lange recessie terechtkwam, begon de derde fase van de Oost-Aziatische economische renaissance, het stadium van de definitieve terugkeer door China. De fase laat een door de Chinese staat en diaspora gedreven integratie en expansie van Oost-Azië zien. In het begin van de jaren negentig begon in Japan, na de ineenstorting van de Tokyo vastgoedmarkt en de crash van de Nikkei-index, een periode van stagnatie. De Japanse transnationale bedrijven en hun wereldwijde productie en inkoop netwerken waren langzamerhand niet langer de belangrijkste motoren zijn achter het accumulatieproces in Oost-Azië. De Japanse keiretsu van nu, destijds machtsblokken die Oost-Azië en de export naar het Westen beheersten, zijn ingehaald door grote Chinese bedrijven als China National Petroleum Company en China National Offshore Oil 136
Arrighi and Silver, Chaos and Governance, hoofdstuk 2. G. Arrighi, Satoshi Ikeda, and Alex Irwin, ‘The Rise of East Asia: One Miracle or many? in Ravi A. Palat (ed), Pacific Asia and the Future of the World-Economy (Westport 1993) 55-57. Siu-lun Wong, Emigrant Entrepreneurs (Hong Kong, 1988) 156. 138 Citaat uit Jonathan Friedland, ‘The Regional Challenge’, Far Eastern Economic Review, (June 9, 1994) 40-42. 139 Arrighi e.a., Historical Capitalism, East and West, 316. -43137
Company, Baosteel, China Mobile, China Netcom en China Telecom en privé bedrijven als Legend Holdings, Huawei Technologies, en TCL.140 Ironisch genoeg was het uiteindelijk de gestegen vraag uit China, die de Japanse keiretsu na 2005 weer nieuw leven inblies. Dit werd de motor achter het herstel van Japan en leidde tot een gedeeltelijke neoliberale stroomlijning van de Japanse politie economie. Dit hielp ook mee aan het herstel van de bankensector die genoeg buffer kregen om een groot deel van de dubieuze leningen af te schrijven. De productiesector werd verlost van veel inefficiënte capaciteit. De groei in China kwam deze keer overigens niet uit de lokaal gevestigde Japanse netwerken. China werd Oost-Azië´s eerste vestigingsplaats voor multinationale ondernemingen en werd hét eerste export platform in de regio.141 De terugkeer van China in de regionale en mondiale markten bracht een natie op het wereldtoneel wiens demografische omvang, overvloed aan arbeidsreserve, ondernemerschap en economisch groeipotentieel veel groter was dan welke staat ook, inclusief de VS. De Chinese kapitalistische diaspora kan beschouwd worden als de matchmaker die het huwelijk van buitenlands kapitaal en Chinese arbeid faciliteerde.142 Deze rol werd mede mogelijk gemaakt door de vastberadenheid waarmee de PRC onder Deng Xiaoping de hulp accepteerde van de Chinese diaspora bij het opwaarderen van de Chinese economie en bij de zoektocht naar nationale eenheid via het ‘One Nation, Two Systems’ model. De Chinese communistische partij ging dus een politieke alliantie aan met de overzeese Chinese zakenwereld. Een alliantie die versterkt werd in 1997 door de terugkeer van Hongkong in de Chinese invloedsfeer. Dit leidde tot de integratie en deelname van Chinese zakenbelangen in de politieke leiding van Hongkong en haar deelname in China’s National Peoples Congress. Chinese ondernemers trokken al snel in groten getale richting Guangdong maar nu veel massaler dan veertig jaar terug van Sjanghai naar Hongkong. De Chinese regering verdubbelde de inspanning om de buitenlandse Chinezen voor zich te winnen.143 Arrighi vatte het als volgt samen: ‘In the first stage, the main agency of expansion was the US government, whose strategies of power propelled the upgrading of the Japanese economy and created the political conditions of the subsequent transborder expansion of the Japanese multilayered subcontracting system. In the second stage, Japanese business itself became the main agency of expansion. As the catchment area of its 140
Een keiretsu (letterlijk een systeem of reeks) is een reeks bedrijven met in elkaar grijpende horizontale bedrijfsverhoudingen en wederkerig aandelenbezit. De belangrijkste Japanse keiretsu's waren geconcentreerd rondom één bank die geld leende aan de deelnemende bedrijven binnen een keiretsu en aandelenbelangen in de bedrijven verwierf. Elke centrale bank had grote controle over de bedrijven in een keiretsu en handelde als controle-entiteit en als bail-out-entiteit in een noodsituatie. De zes belangrijke naoorlogse keiretsu’s zijn: Mitsubishi, Mitsui, Sumitomo, Fuji, Daich-Kangyo en Sanwa. De Virgin Group (UK), Tata Group (India) en Cisco Systems (USA) zijn niet-Japans, maar werken wel volgens het Keiretsu-principe. Deze Chinese ondernemingen zijn inmiddels belangrijke investeerders geworden op wereldniveau en zijn de Fortune 500 met stip binnengekomen. Jerry Harris, ´Emerging Third World powers: China, India, and Brazil´, Race and Class 46, 3 (2005), 7-27 aldaar 12-13. 141 Ho-fung Hung, ´America’s Head Servant? The PRC’s Dilemma in the Global Crisis´, New Left Review 60 (2005), 5-25 aldaar 16. 142 Nicholas R. Lardy, Foreign Trade and Economic Reform in China, 1978-1990 (Cambridge 1992) 37-82, Kichiro Fukasaku en David Wall, China Long March to an Open Economy (Paris 1994) 26 – 42. 143 In 1990 waren de gecombineerde investeringen in China door Hongkong en Singapore (US$ 12 miljard) meer dan dertig keer groter dan de investeringen van Japan. Arrighi, 'East and West’, 277. -44-
subcontracting networks came to encompass the entire East Asian region, the Chinese capitalist diaspora was revitalized and the Chinese government was offered unique opportunities to mobilize this diaspora in the double pursuit of economic advancement for mainland China and of national unification for Greater China. In the incipient third stage, it is precisely the Chinese government acting in concert with the Chinese capitalist diaspora that seems to be emerging as the leading agency of expansion’.
144
China en Japan, limieten aan regionale samenwerking ‘In China zijn communisme en nationalisme natuurlijk vermengd. De metamorfose van communisme terug naar een positief nationalisme is vrij probleemloos.’ Huang Yasheng 145 Tussen China en Japan bestaat al eeuwenlang een politiek spanningsveld. Tot de dag van vandaag was er altijd een wederzijdse argwaan en onwil tot samenwerking tussen beide landen. Daarnaast heeft Japan sinds de Tweede Wereldoorlog een ‘vazal’ status ten opzichte van de VS gehad. Dit spanningsveld is een belangrijke belemmering voor een wederzijdse constructieve samenwerking van de twee belangrijke politieke economieën in de Oost-Aziatische regio. Het maakt de kracht van OostAzië als regio namelijk minder groot indien deze twee landen wederzijds niet bereid zullen zijn dit spanningsveld terug te brengen tot normale proporties. Het niet willen accepteren van de hegemonie van China door Japan is daarbij, naast historische en geopolitieke achtergronden, een van de belangrijkste belemmeringen. In de jaren tachtig ontwikkelde Japan zich ongeveer in dezelfde lijn als het China van de laatste twintig jaar. Een duidelijk verschil met het China van nu was de (militaire) afhankelijke status die Japan had ten opzichte van de VS nodig om haar eigen veiligheid te waarborgen. De opkomst van Japan werd daardoor duidelijk ingeperkt door bijvoorbeeld de ‘opgelegde’ exportbeperkingen voor Japanse producten en verplichte revaluatie van de Yen (‘Plaza akkoord 146’). Daarnaast wist de VSindustrie in die tijd een antwoord te vinden op de Japanse concurrentiekracht door de productienetwerken geleidelijk te reorganiseren in lijn met het meer flexibele Japanse model. Een van Arrighi’s latere argumenten vóór een toekomstige Oost-Aziatische hegemonie is dat, ondanks de VS overheersing en ingrepen tijdens de koude oorlog, er in Oost-Azië altijd een eigen nationalistische ‘civilizational’ continuïteit is blijven bestaan. In een interview met David Harvey zei hij hier het volgende over: ‘What is most interesting about East Asia is how, in the end, the economy is determinant of states’ dispositions and policies towards one another, in spite of their nationalisms... It was striking that the nationalist resurgence in Japan, under the Koizumi government, was suddenly checked when it became clear that Japanese business was interested in doing business with China. In China, too, there was a big 144
G. Arrighi, ‘The Rise of East Asia. World-Systemic and Regional Aspects’, International Journal of Sociology and Social Policy 16, 7 (1996), 6-44 aldaar 36. 145 Huang, Yasheng, FDI in China, an Asian Perspective (Singapore 1988), 105. 146 Een op 22-9-1985 in het Plaza Hotel New York gesloten verdrag tussen VS, UK, Japan, Frankrijk en Duitsland om de Dollar af te waarderen ten opzichte van de Yen en DM via interventiemaatregelen in de markt. -45-
wave of anti-Japanese demonstrations, but then they stopped. The general picture in East Asia is that there are deep nationalist dispositions, but at the same time they tend to be superseded by economic interests’.147
Op basis daarvan stelt hij dat ondanks de spanningen tussen China en Japan, de twee landen om pragmatische redenen en ieder op hun eigen nationale manier in een economisch verbond bij elkaar zullen komen. Arrighi ziet de Sino-Japanse vijandigheid meer als een bijproduct van de vazal positie die Japan na de Tweede Wereldoorlog heeft ingenomen ten opzichte van de VS. Daarbij valt op dat de Chinese houding tot de VS minder vijandig lijkt dan die tegenover Japan.148 Het handelsverkeer tussen Japan en China steeg overigens vanaf het begin jaren negentig sterk. Dit leidde in 2004 tot de situatie dat Japan and China elkaars belangrijkste handelspartners werden. Sommige wetenschappers denken dat dit wellicht aanleiding zal kunnen zijn om de Chinese en Japanse elite te bewegen om samen Pan-Oost-Aziatische instituten te bouwen om zaken als luchtvervuiling, financiële instabiliteit, hernieuwbare energie etc. samen regionaal aan te pakken.149 De Sino-Japanse bilaterale vriendschapverhoudingen, noodzakelijk voor een onafhankelijke samenwerking, zullen ondanks de echo’s van een onopgelost verleden en de politieke inertie van het heden, meer moeten zijn dan alleen het aantrekken van de economische banden. De CCP heeft in deze vooral te maken met de opkomende Chinese middenklasse die de opkomst van China associëren met hun eigen gestegen welstand en die assertiever zijn geworden in hun wens dat China in het internationale discours en vooral door de Japanners met meer respect behandeld wordt.150 De drempels op de weg van een Oost-Aziatische institutionele formatie op basis van een Chinees-Japanse samenwerking zijn in wezen structureel. Gematigde Japanners erkennen dat de dieper wordende bilaterale economische integratie met China een belangrijke reden voor samenwerking was. De regerende elite in Japan is erg bezorgd dat China’s snelle geo-economische opkomst het begin kan zijn van stijgende machtsverschillen tussen China en Japan. Een steeds groter deel van de Japanse elite denkt aan multilaterale oplossingen omdat ze er steeds meer getuige van waren dat door China geleide regionale initiatieven in de plaats kwamen van de Japanse initiatieven. Ze zien multilaterisme als het
147
G. Arrighi, ‘The Winding Paths of Capital. Interview by David Harvey’, New Left Review 56 (2009), 61-94 aldaar 89-90. Gulick, ‘Barriers’, 8. 149 Kees van der Pijl, Global Rivalries from the Cold War to Iraq (Londen 2006) 318. ‘China’s rise as an East Asian economic power attenuates regional fears of recrudescent Japanese imperialism; thus overlapping and complementary Japanese and Chinese trade and investment networks in East Asia as a whole boost the possibilities of autochthonous regional monetary and even security cooperation’ Ravi Palat, ‘On New Rules for Destroying Old Countries’ Critical Asian Studies 37, 1 (2005), 75-94. 150 Van der Pijl, Global Rivalries, 319. ‘In fact, in tandem with its growing more comfortable and confident, China’s new middle class is growing more aggrieved about the depredations China suffered under Japanese occupation, evidenced by the stunning popularity of the 2009 film City of Life and Death, which spectacularly depicts the brutalities of the Nanjing Massacre’, Michelle Tsai, ‘China’s Other Massacre’, Foreign Policy 6 (2000). -46148
beste middel om de China ervan te weerhouden nog verder uit te lopen in het naar zich toetrekken van de rest van Oost-Azië.151 Het Japanse beleid om een eigen Oost-Aziatische geostrategie in te passen in de politiek van de VS heeft tot nu toe geen resultaat gehad. Met andere woorden: in plaats van dat het de subordinatie aan het VS-imperium vermindert, lijkt het erop dat de evoluerende Sino-Japanse economische verwevenheid deze subordinatie juist meer accentueert.152 Taggert Murphy legt dit als volgt uit: ‘Japan’s long postwar acquiescence to the status of an American protectorate is in part the belief, held by much of Tokyo’s political elite, that the alternative to American protection is incorporation into a new Chinese Empire as a tributary state. As Japan’s economic dependence on China deepens, the rationale for an American counterweight becomes all the more obvious.’153
Om binnen een onafhankelijk raamwerk, dat de Oost-Aziatische zaken coördineert, een rol te kunnen spelen, zal Japan haar verhouding met de VS flink moeten wijzigen. Als dit gebeurt dan zal dit een flinke invloed hebben op niet alleen de dominante wereldpositie van de VS, maar ook op wat Murphy noemt: ‘the domestic power alignment that has reigned over Japan ever since the American occupiers instituted the reverse course in the latter 1940’s’.154 De politieke verhouding tussen de VS en Japan, wat betreft de VS-superioriteit van macht en de accumulatie van kapitaal, zal wellicht in geopolitieke zin uiteenvallen. De status van de VS als hegemoniale macht was voornamelijk gebaseerd op een politiek-militair overwicht ten opzichte van mogelijke mededingers voor het leiderschap in het wereldsysteem. De status die Japan had als een belangrijke organisatorische ‘hub’ van een zeer productieve accumulatie steeg zodanig dat het steeds meer in aanmerking kwam als kandidaat om een belangrijke leider in het wereld-systeem te worden. Omdat Japan een soort (militair) protectoraat van de VS bleef, was dit niet iets wat in de interstatelijke politieke verhoudingen haalbaar bleek te zijn.155 In wezen had Japan kunnen passen in Arrighi’s evolutietheorie van het wereldkapitalisme. Zonder de hiervoor beschreven omstandigheden had het wellicht een gooi kunnen doen naar een leidende positie in het wereld-systeem, zoals vandaag China dat doet. Gelet op de vele onderlinge analogieën komt de vraag op hoe groot is de kans is dat China gelijk aan Japan het slachtoffer wordt van ‘hogere’ geopolitieke krachten in het wereld-systeem. De essentie van het antwoord op deze vraag ligt in tegenstrijdige structurele trends die verbonden zijn met de opbouw van een kapitalistische
151
C. Hughes, ‘Japan’s response to China’s rise: regional engagement, global containment, dangers of collision’, International Affairs 85, 4 (2009) 837-856 aldaar 841, 847, 855. 152 Gulick, ´Barriers´, 12. 153 R. Taggert Murphy, ‘East Asia’s Dollars’, New Left Review 40 (2006), 39-64 aldaar 58. 154 Murphy, ‘East Asia’s Dollars’, 44. 155 Arrighi, Long Twentieth Century, 15, 22. In de in 2010 uitgegeven updated editie van de The Long Twentieth Century, schrijft Arrighi diverse malen dat zijn benadrukking van deze ‘unprecedented bifurcation of financial and military power is one of the key propositions of the original work’, Arrighi, Long Twentieth Century 2010, postscript 371-386. -47-
wereldorde, die door opeenvolgende systematische cycli van accumulatie (inclusief een andere hegemonie) gaat. Arrighi schrijft hierover: ‘Each successive systemic cycle harbors gathering tensions between 1) the increasing politico-military preponderance of the hegemonic leader relative to its lesser peers in the capitalist core, 2) the increasing dispersal of the most dynamic nodes of capitalist production and exchange and 3) the increasing inability of an authoritative hegemonic center (or alliance of centers) to orchestrate the institutional infrastructure facilitating the expanded reproduction of capital on a world scale. This increasing inability stems not only from the increasing challenge of reconciling the burgeoning contradictions between 1) and 2). It also eventuates from the increasing deficit of territorial scale and organizational resources any center enjoys relative to a global system that accretes new layers of complexity and interdependence with each passing cycle.’156
Punt drie is misschien wel een van Arrighi’s interessantste theorieën omdat het de steunpilaar is van zijn controversiële stelling dat de neergang van de VS wellicht niet gevolgd zal worden door de opkomst van een andere hegemonie maar zal leiden tot een groter wordende en misschien niet meer te repareren wereldwijde systemische crisis.157 Handhaving van het huidige spanningsveld tussen China en Japan en handhaving van de band van Japan met de VS, lijkt dus niet in belang van zowel China als Japan. Het kan een belangrijke belemmering zijn voor een in Oost-Azië gecentraliseerde reconstitutie van het kapitalistische wereld-systeem.
Hoofdstuk 3: Het ‘Chinese Road’ model en veranderingen in het kapitalistische wereld-systeem ‘The Chinese Road can be seen as a series of strategies and tactics by which China can realize rapid economic growth and socialist modernization against a backdrop of globalization through appropriate decentralization of power and government intervention, that is, socialism with Chinese characteristics’. (Professor Yu Keping)158 Joshua Ramo heeft de uitdagingen van de 'Chinese Road’ gekarakteriseerd als de transitie van een Westers Washington Consensus model in een Chinees Beijing Consensus model.159 Het laatste model werd de basis van een door China bepaald economisch ontwikkelingspad. Dit werd ingeslagen niet alleen om het land te ontwikkelen maar ook omdat het paste binnen een internationale wereldorde met 156
Arrighi, Long Twentieth Century, 32-33. Gulick, ´Barriers´, 14. Gulick, ´Barriers´, 14. Arrighi, Chaos and Governance, 275-278. Arrighi, Long Twentieth Century, postscript 371-386. Zie ook Arrighi, Long Twentieth Century, 6 en 79. 158 Geciteerd in Zhou Hong, ‘The World Implications of the “Chinese Road” in the Context of Globalization’, Social Sciences in China 31, 2 (2010), 5-20 aldaar 15. 159 De Washington Consensus is een term voor het eerst gebruikt door John Williamson in 1989 om een relatief specifieke set van tien neoliberale beleidsprescripties aan te duiden, die samen het standaard hervormingspakket, zoals het werd gepromoot door vooral VS, IMF en Wereldbank, vormden voor landen getroffen door een economische crisis. De Beijing Consensus is de Chinese variant hiervan. -48157
staten die onafhankelijk zijn in hun politieke keuzes en hun manier van leven. Ramo beschrijft het als volgt: ‘The Washington Consensus left a trail of destroyed economies and bad feelings around the globe. China’s new development approach is flexible enough that it is barely classifiable as a doctrine. It does not believe in uniform solutions for every situation. It is defined by a lively defense of national borders and interests, and by the increasingly thoughtful accumulation of tools of asymmetric power projection. While the US is pursuing unilateral policies designed to protect United States interests, China is assembling the resources to eclipse the US in many essential areas of international affairs and constructing an environment that will make US hegemonic action more difficult. China’s path to development and power is, of course, unrepeatable by any other nation. It also remains fraught with contradictions, tensions and pitfalls. Yet many elements of the country’s rise have engaged the developing world’.160
De financieel-economische ‘wonderen’ die de laatste dertig jaar in China zijn verricht, hebben geleid tot een breed debat over de vraag of er een uniek Chinees ontwikkelingsmodel is ontstaan. Het literatuuronderzoek verricht voor deze scriptie wijst in een richting dat China inderdaad een uniek ontwikkelingsmodel heeft neergezet, waarbij een socialistische weg gevolgd werd en een al te grote kapitalistische expansie vermeden werd. Het is evident dat het neoliberale globaliseringproces, dat vanaf de jaren tachtig plaatvond, leidde tot een steeds groter wordende verheerlijking van het kapitaal. Dit had tot gevolg dat de wereldpolitiek en wereldeconomie steeds meer gedomineerd werden door het wereldkapitalisme. Tegen deze achtergrond moet het ‘Chinese Road’ model bezien worden, een model dat wellicht niet geheel en moeilijk toepasbaar zal zijn in een globale context, maar dat wel de huidige internationale regels en concepten voor globale economische ontwikkeling zou kunnen verfijnen of zelfs veranderen. In dit hoofdstuk zal hier nader op worden ingegaan en worden de crises van de neoliberale globalisering bestudeerd in samenhang met een onderzoek naar de oorsprong en opkomst van China als financiële en economische wereldmacht. De volgende onderwerpen komen aan de orde. De historische omstandigheden waaruit het moderne China ontstond en de historische beperkingen waarmee China had te leven. De oorsprong en achtergrond van het eigen Chinese ontwikkelingspad (‘Chinese Road’) naar een socialistische markeconomie. Het onderscheid tussen het ‘Chinese Road’ model en het Westerse ‘Washington Consensus’ model en de plaats die dit model heeft in de veranderingspatronen in het wereld-systeem? Hoe verhoudt deze zich tot het Angelsaksische kapitalistische systeem. Is China kapitalistisch of kun je in lijn met Arrighi meer spreken van een socialistische markteconomie?
160
Joshua Cooper Ramo, The Beijing Consensus: Notes on the New Physics of Chinese Power (London: Foreign Affairs Policy Centre 2004) 3-5. Beschikbaar op website http://fpc.org.uk. -49-
Het socialistische (markt)model van de Volks Republiek China, een korte geschiedenis ‘The general tendency of European expansion to have been beneficial for the East and West Indies (on the basis of commercial benefits which enabled the most distant parts of the world to increase one another’s enjoyments), but where he also recognized that since the superiority of force happened to be so great on the side of the Europeans, they were able to commit with impunity every sort of injustice in those remote countries. Hereafter, perhaps, the natives of those countries may grow stronger, or those of Europe may grow weaker, and the inhabitants of all the different quarters of the world may arrive at that equality of courage and force which, by inspiring mutual fear, can alone overawe the injustice of independent nations into some sort of respect for one another.161(Adam Smith) Sinds de publicatie van het door Marx en Engels geschreven Communistisch Manifest in 1848, hebben we in de geschiedenis van het socialisme drie historische stappen gezien. In de eerste fase (1848-1917) was er de sprong van utopia naar wetenschap. Het Sovjet-regime ontstond doordat het proletariaat de macht greep via een socialistische revolutie. Fase twee (1917-1978) liet de stap zien van theorie naar praktijk en de vestiging van de traditionele vorm van het socialisme in een aantal staten verspreid over de wereld. In de derde contemporaine fase vanaf de jaren tachtig is de stap gezet naar een meer moderne vorm van socialisme via hervormingen die plaatsvonden in Oost-Europa, Rusland en China. Dus van de revolutie in Rusland, via de opkomst van een behoorlijk aantal socialistische landen volgens het traditionele model (staatseigendom, planeconomie en gelijke verdeling van middelen) naar een ineenstorting zoals in Oost-Europa en Rusland of een nieuwe vorm van socialisme zoals in China.162 Na 1989 heeft het socialisme zich in China met een eigen karakteristiek ontwikkeld. China bleek uitstekend in staat een vorm van socialisme te kiezen die paste in haar historie en cultuur. Het 17e Partijcongres in 2007 heeft nog eens bevestigd dat het socialisme de basis blijft van het Chinese ontwikkelingstraject maar dat verdere hervormingen en het meer openstellen van China noodzakelijk zijn om de voordelen van de Chinese markteconomie ten goede te laten komen aan het Chinese volk.163 In het contemporaine China zijn er drie stromingen die stellen dat China nog een lange weg te gaan om de gelijke te worden van het kapitalistische Westen. De eerste groep bestaat uit ‘lokale neoliberalen’ voor wie het moderne China nog steeds premodern, prekapitalistisch, feodaal en daarom ongeciviliseerd is. Voor deze neoliberalen is het woord kapitalisme gereserveerd voor democratische, geciviliseerde landen zoals die bestaan in Noord-Amerika en West-Europa en China valt niet in deze categorie. De tweede groep is links (marxistisch) en stelt dat China nog steeds zeer veel socialistische karaktereigenschappen heeft en in een permanent transitieproces zit in de richting van zowel socialisme en kapitalisme waarbij het eindpunt nooit in zicht zal komen. De grootste groep is echter de 161
Citaat in Arrighi, Adam Smith, 3. ‘Many people of perspicacity in capitalist countries have also seen the advantages of the socialist planned economy and have tried to use its methods to reconstruct the capitalist system. The emergence of Keynesianism, in which the government intervenes in the economy, is one result. The American New Deal, for example, attempted to regulate the anarchy of production’. Minqi Li, ‘Harmony of Capitalism and Socialism’, Science & Society, 73, 2 (April 2009), 216–221. 163 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 12. -50162
zwijgende meerderheid die weigert een mening naar buiten te brengen. Deze groep probeert binnen de mogelijkheden van een veranderde Chinese maatschappij hun levensstandaard te verbeteren. Maar er is een ding waar iedereen het over eens is: China zal moeten moderniseren, het zal moeten slagen in haar zoektocht naar ‘moderniteit' om een dominante plaats in de wereld in te nemen.164 Tussen het midden van de 19e eeuw en het midden van de 20e eeuw hadden traditionele en nieuwe meer westers georiënteerde Chinese elites pogingen ondernomen om van China een moderne staat te maken, echter zonder succes. Uiteindelijk was het de ‘Grote Mao Revolutie’ in 1949 die in staat bleek de geëxploiteerde en onderdrukte massa in China te mobiliseren. Minqi Li schreef het volgende: ‘By the 19th century, China was forced to make itself open to trade and modern civilization. In the following decades, as China was incorporated into the modern world-system, it was reduced from one of the greatest civilizations in human history to one of the poorest countries in the world, as well as becoming a semi-colonial peripheral member of the inter-state system. From then on, all social classes and political tendencies within China have been confronted with the challenge of modernity’
165
Dit waren de historische omstandigheden waaruit het moderne China ontstond en de historische beperkingen waarmee China had te leven. Het feit dat het contemporaine China voortkwam uit een grote breed gedragen revolutie betekende dat de postrevolutionaire politieke en sociale voorwaarden relatief gunstig voor de arbeiders en de boeren moesten zijn. In de Maoïstische periode hadden arbeiders en boeren een uitgebreide reeks van sociale protectie, inclusief werkzekerheid, medische zorg, onderwijs, staatspensioen, woonvoorziening (bekend als ‘iron rice bowl’). Bovendien was er van tijd tot tijd een actieve en nadrukkelijk aanwezige deelname van arbeiders en boeren in de politiek en economisch systeem.166 Toen China onderdeel werd van het neoliberale kapitalistische wereld-systeem met zijn interstatelijke concurrentie, en ook de opbouw van een militair complex op de agenda kwam, moest het een weg inslaan van industrialisatie en kapitaalaccumulatie. Hierdoor ontstond in China een nieuwe bevoorrechte, bureaucratische, technocratische (midden)klasse. Deze klasse begon de relatief gunstige positie van arbeiders en boeren en de beperkingen die de revolutie met zich meebracht als een belemmering te zien voor de modernisering van China en (uiteraard) voor haar persoonlijke welvaartstijging. Dus moest er een keuze gemaakt worden tussen het vinden van een weg om boven de moderniteit uit te stijgen of een weg waarbij China zich zou onderwerpen aan moderniteit. De uitkomst daarvan kennen we inmiddels. De traditionele (staats)arbeidersklasse verloor bijna al haar 164
Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 14. Modernity typically refers to a post-traditional, post-medieval historical period, one marked by the move from feudalism (or agrarianism) toward capitalism, industrialization, secularization, rationalization, the nation-state and its constituent institutions and forms of surveillance’, Chris Barker, Cultural Studies: Theory and Practice (Londen 2005) 444. 165 Minqi Li, The Rise of China and the Demise of the Capitalist World-Economy (Londen 2008) 185. 166 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 16. -51-
rechten en wordt uitgebuit door een nieuwe Chinese ‘kapitalistische’ klasse. De nieuwe stedelijke middenklasse begon steeds meer de Chinese versie van de ‘American consumer dream’ na te volgen met alle kapitalistische gevolgen van dien.167 Onder leiding van de Communistische Partij China (CPC) is China in zestig jaar uitgegroeid van een zwak en gefragmenteerd land, sterk onderhevig aan binnenlandse conflicten en zonder enige vernieuwingsdrang, tot een financieel-economische wereldmacht met jaarlijkse economische groeicijfers van gemiddeld zes tot tien procent per jaar. China’s economische schaalgrootte en relatieve politieke rust heeft wereldwijd veel aandacht getrokken van zowel ontwikkelde en niet ontwikkelde landen. Daarbij moet wel vermeld worden dat de economische groei per hoofd van de bevolking in verhouding erg laag bleef. Intensieve wetenschappelijke discussies over een ‘Chinese Road’ model, ‘Beijing Consensus’ model en zelfs een ‘Chinese Threat’ model vonden wereldwijd plaats. Vragen als ‘moeten bepaalde en succesvolle onderdelen van de economische wetmatigheden van China worden nagevolgd’ of ‘zou China zich meer moeten aanpassen aan Westerse economische wetten (en dus een democratisch pad opgaan)’ werden en worden breed bediscussieerd.168 De economische uniciteit van China, ofwel de opbouw van socialisme met Chinese karakteristieken, openbaarde zich steeds meer. Een proces dat op gang kwam na de Grote Revolutie in 1949 en vanaf de jaren tachtig in een versnelling kwam. ‘Following our own road’ noemde Deng Xiaoping het op het 12e Nationale Congres van de CPC in 1982 nadat hij een historische opsomming had gegeven van China’s lange ervaringen op economisch gebied.169 Als zodanig confirmeerde China zich dus niet aan de neoliberale Westerse economische wetten zoals verwoord in de Washington Consensus. Stephen Marks beschrijft dit in zijn boek African Perspective on China in Africa als volgt: ‘China did not develop by following the rules of the Washington Consensus and avoided good governance and human rights conditionality now commonly insisted on by the West. The idea underlying this model differs from ideologies centered on the Western experience and China’s experience does indeed have much to offer that is of greater relevance precisely because China too is a developing country. It thus shakes the universal values of the Western experience and the strategic and practical interests safeguarded by these values as well as the international rules of the game dominated so far by the West.’ 170
167
Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 17. Wat betreft ‘Chinese Road model’ of de ‘Beijing Consensus’ zie naast J. C. Ramo, The Beijing Consensus (Londen 2004) en Arrighi en Lu Zhang, ‘Beyond the Washington Consensus: a new Bandung? Voor de theorie ‘Chinese Threat’ zie Cheng Yung-Nien, Discovering Chinese Nationalism in China: Modernization, Identity and International Relations (New York 1999). Het aantal boeken en wetenschappelijke artikelen over dit onderwerp is ongekend groot. 169 Citaat in Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 17. Deng, Xiaoping ‘We Must Follow Our Own Road in Economic Development as We Did in Revolution’ In Selected Works of Deng Xiaoping, vol. 3. (Beijing 1993) 2. 170 Stephen Marks, ’Introduction’ in Firoze Manji and Stephen Marks (eds), African Perspective on China in Africa, (Kaapstad 2007) 6-7. Citaat overgenomen uit Zhou Hong, ´Chinese Road´, 18. -52168
Oorsprong en achtergronden van het ‘Chinese Road’ model There are two issues here neo-liberalism had to make its way. One, you always choose for the well being of financial institutions over people and two government resources have to be used to create a good business climate. And is the Chinese government doing this? You bet they are.171 In zijn algemeenheid wordt door de meeste wetenschappers aangenomen dat veel uitvindingen van oorsprong Chinese creaties waren en dat in bepaalde periodes van de wereldgeschiedenis de beschavingsstroom eenrichtingsverkeer was van Oost naar West. Veel eurocentrisch ingestelde personen zijn er echter van overtuigd dat de Europese beschaving door de eeuwen heen niet alleen de meeste dynamiek had maar dat Europa ook de enige regio was die door de eeuwen heen een succesvolle, logische en vernieuwende ontwikkeling doormaakte.172 Deze ‘eurocentristen’ zagen Aziaten en Afrikanen als barbaren die in de afgelegen periferie van de beschaving leefden en die opgevoed moesten worden via veroveringen, kolonisatie en educatie. Het waren immers de Europeanen geweest die al zeer lang geleden begonnen waren met het ontwikkelen van de moderne beschaving en die daar dus de basis voor hebben gelegd. Dit imago is tot ver in de twintigste eeuw blijven hangen.173 Men ging echter voorbij aan het feit dat de geschiedenis van de Westerse beschaving ook ontelbare negatieve facetten heeft gehad en dat in de vergelijking met de rest van de wereld, het Europese (veronderstelde) succesvolle ontwikkelingsmodel voornamelijk boven kwam drijven door de onderontwikkeling van andere landen en regio’s. China was tot de achttiende eeuw een natie die op vele gebieden veel verder was dan het Westen. Het werd in de tweede helft van de negentiende eeuw door een aantal geopolitieke en interne factoren overweldigd door Groot-Brittannië en later door Japan. Het land was feodaal, naar binnen gericht, had een grote militaire achterstand en werd verteerd door overdadig opiumgebruik in alle lagen van de bevolking. Daarna tot het midden van de twintigste eeuw heeft China een ongelooflijk aantal vernederingen en ‘hardships’ moeten doorstaan. Het is in die tijd door een lang proces van tutelage door het Westen gegaan. Uiteindelijk realiseerden de Chinezen zich dat dit een doodlopende weg was. Mao Zedong vatte het zestig jaar geleden als volgt samen: ‘From the time of China’s defeat in the Opium War of 1840, Chinese progressives went through untold hardships in their quest for truth from the Western countries. Chinese who then sought progress would read any book containing the new knowledge from the West. The number of students sent to Japan, Britain, the United States, France and Germany was amazing. For quite a long time those who had acquired the new learning felt confident it would save China. Only modernization could save China, only learning from foreign countries could modernize China. Imperialist aggression shattered the fond
171
David Harvey op the Redemma collective symposium on Adam Smith in Beijing (New York 2008). Uitspraak gevonden op www.tumblr.com/tagged/giovanni-arrighi. 172 Pamela Kyle Crossley, What is Global History? (Londen 2009) 30. 173 ‘The latest EU China Policy Paper is full of such expressions, as ‘the EU should help China carry reform’ in sharp contrast with China’s EU Policy Paper which stresses the words China will undertake’, Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 10. -53-
dreams of the Chinese about learning from the West. It was very odd – why were the teachers always 174
committing aggression against their pupil?’
In de twintigste eeuw probeerden de Chinezen alle Westerse ‘ismes’ uit, debatteerden ze uitvoerig en herhaaldelijk over een eigen Chinees nationaal systeem en veranderden ze dit elke keer weer. Na de Tweede Wereldoorlog begon men in China langzaam te begrijpen wat Mao bedoelde met de zin ‘the teachers were always committing aggression against their pupil’. Zhou Hong denkt dat het antwoord gevonden werd in het Communistisch Manifest van Karl Marx en Friedrich Engels. Deze hadden bijna een eeuw eerder al geschreven: ‘The Western bourgeoisie tried everywhere to transform the world according to its world outlook; it compels all nations, on pain of extinction, to adopt the bourgeois mode of production; it compels them to introduce what it calls civilization into their midst. Just as it has made the country dependent on the towns, so it has made barbarian and semi-barbarian countries dependent on the civilized ones, nations of peasants on nations of bourgeoisie, the East on the West’.
175
Dit was inderdaad de belangrijkste reden dat China geen onafhankelijke status had verkregen in het door de ontwikkelde Westerse staten opgebouwde (kapitalistische) wereld-systeem. China begon in te zien, dat zolang het beschouwd werd als pupil van het Westen, het niet de kans zouden krijgen zich op eigen wijze te ontwikkelen. Indien daarin geen verandering zou komen dan was China voorbestemd een ‘mere handmaid’ van het Westen te worden. De oppressie van het Westen toonde uiteindelijk het ware gezicht van de op het eerste oog zo prachtige Westerse bourgeoisiebeschaving, bourgeoisiedemocratie en bourgeoisie staatstructuur. Dit opende de ogen van de Chinezen. In het manifest van het eerste nationale congres van de ‘Kuomintang’ (National Peoples Party) in 1912 stond overigens al: ‘The so-called democratic system in modern states is usually monopolized by the bourgeoisie and has become simply an instrument for oppressing the common people. On the basis of forty years experience we must be aware that in order to win victory we must arouse the masses of the people and unite in a common struggle with those nations of the world, which treat us as equals’.176
Tegen deze historische achtergrond moet het ontstaan van het ‘Chinese Road’ model beoordeeld worden. Het leidde tot het Chinese uitgangspunt zoals verwoord door Mao Zedung:‘all the
174
Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 8. Citaat uit Mao Zedong. ‘On the People’s Democratic Dictatorship’ in Selected Works of Mao Zedong, vol. 4. (Beijing: Foreign Languages Press, 1961) 412-413. 175 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 10. Citaat uit K. Marx, F. Engels. ‘Manifesto of the Communist Party’, in Selected Works of Karl Marx and Frederick Engels, vol. 1. (Moscow 1951) 36-37. 176 Mao, Zedong, ‘The Chinese Revolution and the Chinese Communist Party’, in Selected Works of Mao Zedong, vol. 2. (Beijing 1965) 328. Citaat in Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 16. -54-
nationalities of China have resisted foreign oppression. They favor a union on the basis of equality but are against the oppression of one nationality by another’.177 De Chinezen kozen voor het marxisme en gingen een socialistisch pad volgen. Het resultaat hiervan was dat China een andere richting inging en weigerde zich te verzoenen met een lot van onderwerping door de Westerse hegemonie van het kapitaal. Na de vestiging van de onafhankelijke communistische staat in 1949 leerde China enige waardevolle lessen. Allereerst dat het een must was om de eigen soevereiniteit en territoriale integriteit te verdedigen en elke buitenlandse inmenging af te wijzen. Daarnaast dat men een acceleratie in de economische groei moest bereiken via de uitbreiding van de markt maar dan wel binnen de uitgangspunten van het marxisme. Men koos dus voor een centraal aangestuurd socialistisch ontwikkelingspad. In het verdere verloop hiervan speelde de Chinese regering en dus de CPC een unieke rol doordat de communistische overheid in staat bleek om massabewegingen te organiseren en bedreigingen van buiten te weren. Dit was nodig om de duale taak in de richting van nationale onafhankelijkheid en modernisering te kunnen uitvoeren.178 De onderscheidende aanpak van het ‘Chinese Road’ model ten opzichte van het Westerse pad lag in het feit dat via een krachtige centrale aansturing een sterke groei-economie kon worden opgebouwd. Door een onafhankelijk socialistisch ontwikkelingspad te kiezen, bevrijdde China zich tevens van het juk van het imperialistische en kapitalistische systeem. Het succes van het ‘Chinese Road’ kan dus worden toegeschreven aan twee punten. Ten eerste heeft China buitenlandse inmenging consequent afgewezen en ten tweede was men wél zo slim om te leren van de brede ervaringen van andere landen. Op basis van de actuele eigen behoeften maakte China een analyse van eerdere ervaringen op economisch gebied in andere delen van de wereld en besliste dan welke zaken binnen hun eigen systeem gebruikt konden worden. Mao Zedong schreef: ‘We have put forward the slogan of learning from other countries. I think we have been right. It must be admitted that every nation has its strong points. If not, how can it survive? How can it progress? On the other hand, every nation has its weak points’. 179
Latere leiders in China benadrukten dit ook herhaaldelijk zoals Deng Xiaoping in 1994: ‘if we want socialism to achieve superiority over capitalism, we should not hesitate to draw on the achievements of all cultures and to learn from other countries, including the developed capitalist countries, all advanced methods of operation and techniques of management that reflect the laws governing modern socialized production.’
180
177
Mao Zedong, ‘The Chinese revolution’, 307. Citaat in Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 17. Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 15. 179 Mao Zedong, ‘On the ten Major Relationships’, 303. Citaat in Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 17. 180 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 11.Citaat uit Deng Xiaoping, ‘On Reform of the Political Structure’ in Selected Works of Deng Xiaoping, vol. 3. (Beijing 1994) 361. -55178
China besloot dus een eigen koers te varen wat betreft de economie en politieke institutionele hervormingen. Zo ontstond het eigen succesvolle ‘Beijing Consensus’ model, in deze scriptie aangeduid als ‘Chinese Road’. Het globale belang hiervan is dat China hiermee aan ontwikkelingslanden een alternatief biedt voor het eenzijdige Westerse neoliberale ‘Washington Consensus’ model. Verderop in dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan. Het succes van het ‘Chinese Road’ model bewijst overigens eens te meer hoe divers de wereldbeschaving is. De Chinese beslissingen hadden een sterke historische en culturele achtergrond en basis. Zoals President Jiang Zemin in het jaar 2000 zei tijdens de Algemene Vergadering van de VN: ‘The world is rich and colorful. Just as the universe cannot possibly have only one color, the world cannot possibly have only one civilization, one social system, one model of development or one sort of values. All countries and nations have contributed to the development of human civilization. The diversity of nations, religions and civilization should be fully respected. The vitality of world development lies just in the existence of this diversity’.
181
Terugkijkend op de afgelopen zestig jaren van ontwikkeling, binnen het aan snelle veranderingen en vele turbulenties onderhevige wereld-systeem, heeft China een ontwikkelingspad laten zien dat past in de Chinese geschiedenis en maatschappij. Het succes van het ‘Chinese Road’ model in een internationale context geeft aan dat een, exporteerbaar ontwikkelingsmodel, zoals het Washington Consensus model, niet zaligmakend hoeft te zijn.182 Door de hervormingen, met als consequentie het openstellen van China voor de wereld, werd een groot deel van China in contact gebracht met die wereld; de Chinese maatschappij herontdekte zichzelf. Men heeft effectief en gelijkmatig gebruik gemaakt van goede zaken uit het Westerse model zoals onder andere marktwerking, maar men kon dit uitvoeren zonder buitenlandse inmenging in de lokale ontwikkeling. Wat de conclusie ook is over het ‘Chinese Road’ model, zeker is dat de Chinezen een eigen weg hebben gevolgd. Op deze weg volgden ze Karl Marx want die citeerde in zijn werk Capital een Florentijn: ‘Segui iel duo corso, e lascief dier Lee genti’.(‘volg je eigen weg en laat anderen maar praten’).183
181
Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 12. Citaat uit Jiang, Zemin, ‘Speech at the Millennium Summit of the United Nations’ in Selected Works of Jiang Zemin vol. 3 (Beijing 2006). 182 Zhou Hong, ‘Chinese Road’, 18. 183 Karl Marx, Capital, 11. -56-
Het ‘Chinese Road’ model en veranderingspatronen in het wereld-systeem The U.S. government view is that markets are always right. My view is that markets are almost always wrong, and they have to be made right.’ George Soros 184 Twee wereldoorlogen zorgden ervoor dat het wereld-systeem in de twintigste eeuw grote veranderingen onderging. De VS kwam uit beide oorlogen voort als de sterkste natie van de geallieerde overwinnaars en ging zich steeds meer met wereldzaken bemoeien. Er ontstond een nieuwe (kapitalistische) wereld die gedomineerd werd door de Westerse landen, waarvan de VS vanaf de jaren dertig de financiële hegemoniale positie had overgenomen van Groot-Brittannië. Door de groeiende rol van de private sector in het wereld-systeem, in het bijzonder van multinationale ondernemingen, gingen de Wereldbank en andere internationale instituten hun hulp steeds meer richten op de private sector. Deze werden belangrijke mondiale spelers in het wereld-systeem. Er ontstond zo een internationale wereldorde met meerdere wereldspelers zoals soevereine staten, multinationale ondernemingen en internationale en regionale overheidsorganisaties. Dit alles werd vanaf de jaren tachtig ondersteund door neoliberale uitgangspunten zoals marktwerking en winstoptimalisatie. Na de val van de Berlijnse muur in 1989, symbool voor de ineenstorting van het communisme, werd de mondiale uitbouw van financiële markten met turbokracht aangepakt. Overheden werden gevangenen van kapitaalmarkten. Door de financialisering van de economie werd het beleid steeds meer bepaald door de financiële sector in een voortdurende strijd tussen wereldkapitaal en overheden. De steeds snellere accumulatie van kapitaal na 1989 heeft geleid tot een ongelimiteerde expansie van de macht van de private (financiële) sector en die macht werd steeds meer gebruikt om de voortdurende accumulatie van welstand te handhaven. De hegemoniale macht van het kapitaal, geïnstitutionaliseerd in Wall Street, steeg evenredig met de stijging van de kapitaalaccumulatie, dus erg snel. Koloniale bezetting was niet meer nodig want de macht werd uitgedrukt in zaken als marktcontrole, manipulatie van de publieke opinie en controle over de politiek. Zo ontstond een situatie dat het kapitaal het bijna alleen voor het zeggen had. Het werd een kapitalistisch wereldsysteem dat volledig gedomineerd wordt door de politiek in Washington en het kapitaal van Wall Street. De Westerse (lees VS-) regering(en) verenigden hun economische, sociale, diplomatieke en financiële beleidsplannen in het ‘Washington Consensus’ model, dat waar mogelijk aan landen in andere delen van de wereld werd opgelegd. Zo konden de Westerse landen de voorwaarden scheppen om nieuwe routes te openen voor een wereldwijde expansie van Westers kapitaal.185 Na de dood van Mao Tse Tung in 1976 was China met een ongekende inspanning begonnen om de economie te moderniseren en te hervormen. In 1977 werd het ‘Four Modernizations’ beleidsplan in gang gezet door het 11e Partij Congres met Deng Xiaoping als nieuwe leider. Men begon met het inbouwen van markt-incentives in de gecollectiviseerde sector door de
184
Citaat in Joseph Kahn, ‘Globalization Proves Disappointing’, The New York Times 21 March 2002. Voor meer achtergrondinformatie verwijs ik naar mijn Bachelor Scriptie ‘Financialisering van de Economie en collectief wangedrag door Washington en Wallstreet’ (oktober 2010) op weblog http://deduitendefluit.wordpress.com. -57185
verantwoordelijkheid te leggen bij de huishoudens op het platteland en door de privatisering van kleinere staatsbedrijven. Deze hervormingen werden niet gestart omdat de PRC nu ineens het westerse kapitalisme ging omarmen, maar was eerder een pragmatische erkenning van het feit dat centrale planning tijdens het Mao tijdperk China op grote achterstand had gezet binnen de Oost-Aziatische economieën. De hervormingen hielden vast aan de basiswaarden van het socialistische programma maar men voegde daar liberale ideeën. Men zorgde er wel voor dat de staatscontrole behouden bleef.186 Na het Tiananmen Square oproer in 1989 werd begonnen met een vergaande marketisering van de Chinese economie en vond een verschuiving plaats van een planmatige aanpak naar wat binnen de CCP benoemd werd als een ´Socialist market economy with Chinese characteristics’. De agressieve campagne om marktprikkels binnen de Chinese economische relaties te introduceren werd door de regering zeer open uitgevoerd. De legalisering van bepaalde onderdelen van neoliberale wereldgedachtes en globalisering, met de Wereldhandelsorganisatie (WTO) als overkoepelend instituut, was bijvoorbeeld een openlijk onderdeel van de nieuwe politiek.187 Dus na 1989 zou men kunnen spreken van een ‘Chinese neoliberale’ aanpak en werden zaken als marktwerking in productie en arbeidsmarkten ingevoerd. Tegelijkertijd werden de socialistische sociale garanties ingeperkt.188 De vraag kan worden opgeworpen in hoeverre deze hervormingen een volle omarming waren door China van het neoliberalisme. China minimaliseerde zeer zeker niet de overheidscontrole zoals in het Westen en hield vast aan een harmonieuze maatschappij in plaats van een ongereguleerde concurrentiemaatschappij. In de economische sector werden vele zaken nog steeds gesloten via connecties ( de aloude ‘Tribute Trade’ traditie) in plaats van op basis van rationele marktlogica.189 Arrighi wijst er in dit verband op dat bij de bestudering hiervan er rekening moet worden gehouden met het verschil dat er is tussen neoliberalisme als een ideologie en neoliberalisme in de praktijk. Dit gold zeker voor China waar de neoliberale praktijk duidelijk anders was dan die in de VS. Hierbij kan de kanttekening worden geplaatst dat de geschiedenis ons leert dat in de Westerse landen de sociale factor eigenlijk nooit echt geheel werd opgeheven. Op een bepaalde manier is dit altijd een (politiek) onderdeel blijven uitmaken van de Westerse neoliberale beleidsplannen. Neoliberalisme was vaak onderdeel van een staatsproject om ‘een markt zonder belemmeringen’ te creëren. De ideologie ontleende haar bestaan vaak aan een associatie van de publieke en private sector en niet zozeer aan een totale afwijzing van staatinterventie.
186
Arrighi en Zhang, ‘Beyond the Washington Consensus, a new Bandung?’, 20-25. Fulong Wu, 'How Neoliberal is China’s Reform? The Origins of Change during Transition’, Eurasian Geography and Economics 51, 5 (2010), 624. 188 Jeffrey Sachs and Wing Thye Woo, 'China’s Transition Experience, Reexamined', Beyond Transition: the Newsletter about Reforming Economies (2001), gevonden op website, http://www.worldbank.org. Perhaps the most dramatic moment suggesting this ideological and institutional change came about on Deng’s southern China tour where he is reported to have announced ´poverty is not socialism; to get rich is glorious´. 189 Arrighi en Zhang, ‘Beyond the Washington Consensus, a new Bandung?’, 26. Zie ook Donald M. Nonini, 'Is China Becoming Neoliberal?’, Critique of Anthropology 28, 2 (2008), 145–176. -58187
In China voerde de staat het marktmodel in om andere redenen dan in het Westen. Men wilde vooral een oplossing vinden voor de legitimiteitcrisis, die ontstaan was als resultaat van de eerdere tweesporen hervormingen. Ook wilde men de stijgende sociale dislocatie die was ontstaan in de jaren tachtig in aanloop tot Tiananmen Square oplossen.190 Wan Hui verwoordde dit in zijn studie over neoliberalisme in China als volgt: ‘Neo-liberalism demanded that the state implement a do-nothing policy characterized by the state abandoning its responsibilities for social welfare and protection, relinquishing the means by which to regulate market activities, and thus severing the connections between politics and economics. However, the abandonment of responsibilities itself was a type of system and policy. The slogan of opposing state intervention actually became the prerequisite for state policy. Its essence was another type of active intervention.’
191
Het neoliberalisme in China was een staatsproject dat werd ondernomen, niet vanuit neoliberale idealen, maar meer om een betere, meer pragmatische coördinatie te bewerkstelligen met een mondiaal neoliberaal proces dat steeds belangrijker werd in het wereld-systeem. Dus de vraag moet volgens Arrighi niet zijn of China de ideale weg zocht, maar beter of de economische hervormingen na 1989, de Chinese ideologie en institutionele structuren voldoende integreerden in een wereld-systeem dat steeds meer bepaald werd door neoliberale globalisering. Wat betreft economische verhoudingen waren deze hervormingen in ieder geval een gigantische stap voorwaarts ten opzichte van de tweesporen economie die vanaf 1978 was gestart. Het tweeprijzen beleid dat voorzag in een marktprijs voor de productie die anders was dan de prijs die was afgesproken met de overheid hield eind 1992 op te bestaan. De leiding van staatsbedrijven kregen de vrijheid om te bepalen wat en in welke hoeveelheden er geproduceerd zou worden, welke lonen er betaald zouden worden en kregen controle over het ‘hiring and firing’ in de ‘Regulations on Transforming the Operating Mechanisms of StateOwned Enterprises’, gepubliceerd in juli van het jaar 1992’.192 De politiek van privatisering van kleine staatsbedrijven (houd wat groot is en privatiseer wat klein is) zorgde er niet alleen voor dat een grote transfer van productiecapaciteit en winsten naar de private sector plaatsvond, maar transformeerde ook het Communistische partijapparaat van een centrale planner in zowel een kapitalistische eigenaar als manager van processen. Partij ‘apparatsjiks’ werden een kapitalistische kaderklasse.193 Tegelijk werden de arbeidsverhoudingen in China geliberaliseerd. Werk op contractbasis ging de levenslange gegarandeerde dienstverbanden vervangen 190
Arrighi en Zhang, ‘Beyond the Washington Consensus, a new Bandung?’, 23. Wang Hue, 'The Historical Origin of China’s Neo-liberalism' in Tian Yu Cao (ed.), The Chinese Model of Development (New York 2005), 74–75 en 80. 192 Arrighi en Zhang, ‘Beyond the Washington Consensus, a new Bandung?’ 24. Zie ook Gautam Jaggi, Mary Rundle, Daniel H. Rosen, and Yuichi Takahashi, 'China’s Economic Reforms: Chronology and Statistics’, Working Paper 96-5 Peterson Institute for International Economics (1996). 193 Alvin Y. So, ‘Beyond the Logic of Capital and the Polarization Model: The State, Market Reforms and the Plurality of Class Conflict in China’, Critical Asian Studies 37, 3 (2005), 481–494. 59191
en tegen het jaar 2000 dekten deze contracten meer dan negentig procent van de arbeiders in de steden. Dic Lo trok hieruit de volgende conclusie: ‘it would not be much off the mark to assert that, before the turn of the century, the Chinese leadership had basically adopted a laissez faire approach toward labor and employment outside of the state sector’.194 Het lijkt er op dat China na 1989 een compromismodel van het globale neoliberalisme heeft geadopteerd waarbij de staat echter wel een blijvende controlerende rol handhaafde over de belangrijkste sectoren, bijvoorbeeld de financiële en energiesector. De privatisering van de kleine staatsbedrijven en de liberalisering van arbeidsmarkt vielen samen met een enorme trek van het platteland naar de steden. Dit stelde China in staat een niche positie te creëren als reservoir van goedkope flexibele arbeid en exporteur van goedkope producten.195 Ook de toetreding tot de WTO heeft ervoor gezorgd dat China een belangrijke factor werd in de wereldeconomie.196 Rond het jaar 2008 had China drie basisvoorwaarden van het hegemoniale globale neoliberalisme volledig omarmd. Ten eerste was de marketisering en financialisering van de productiekrachten voltooid in die zin dat een deel weliswaar nog in handen van de staat was, maar dit los stond van de socialistische economische logica. Ten tweede was er een economie met als basis een ideologie die marktlogica als prioriteit zag. Ten derde was een volledige inzet bereikt van alle Chinese instituten om dit te ondersteunen. Het vijfjarenplan van 2009 laat dan ook een groeimodel zien dat op een groot aantal punten verschilt van de orthodoxe wetten van het neoliberalisme.197 Bovendien gebruikte Beijing de huidige mondiale economische crisis als een aanzet tot een lokale lange termijn 'rebalancing' agenda, inclusief sociale wetgeving, en heeft zich herbevestigd als de centrale hoofdrolspeler in de mondiale economische planning. Jenny Chan bevestigt dit: ‘A final element of China’s post-crisis economic reforms focuses on the full implementation of its labor contract law, enacted in 2007 but enforced erratically if at all prior to 2009, and the diversion of wealth from the beneficiaries of the neoliberal era to the working poor. This rebalancing, along with a new commitment to enforcing existing labor laws as a response to increasingly strident labor unrest, entails diverting wealth from the “cadre class” of managers of SOEs and a focus on reducing economic inequalities.’ 198
194
Dic Lo, ‘China’s Quest for Alternatives to Neo-liberalism: Market Reform, Economic Growth, and Labor’, The Kyoto Economic Review 76, 2 (2001), 203–204. 195 David Harvey, A Brief History of Neoliberalism (Oxford 2005) 121–135. 196 ‘It now accounts for nearly 20% of global GDP, measured in terms of purchasing power parity. As a measure of global integration, according to WTO statistics in the period from 2005 to 2009 China accounted for the world’s largest share of exports, 10% of all exports, and was second only to the United States as an absorber of imports, 8% as compared to 13% by the US.’, Michael Webber, ‘Re-emerging China and Consequences for Economic Geography’, Eurasian Geography and Economics, 51, 5 (2010), 583–599. 197 Arrighi en Zhang, ‘Beyond the Washington Consensus, a new Bandung?’ 1-36. 198 Jenny Chan, 'Meaningful Progress or Illusory Reform? Analyzing China’s Labor Contract Law', New Labor Forum 18, 2 (2009), 43–51. -60-
Het feit dat China de gevolgen van de globale kredietcrisis van 2008 beter heeft doorstaan dan de Westerse landen, wijst er op dat men minder steunt op de neoliberale globalisering dan je zou mogen veronderstellen. Omdat de exposure van de publieke en private sector in sub-prime en mortgage backed securities markten relatief laag was, had China in eerste instantie weinig last van de kredietcrisis van 2008. Dit was het onbedoelde gevolg van de keuze voor een monetair beleid om kapitaalstromen te beperken om de eigen valuta (Renminbi) te managen en van een risk-advers beleggingsbeleid. Er was wel een negatief na-ijlend effect door daling van de handel met het Westen. Niettemin waren vanaf begin 2010 de BNP groeicijfers weer op het niveau van 12%, voornamelijk door het effectief leveragen van fiscale stimulering maatregels, die erop gericht waren om binnenlandse vraag te behouden. 199 China heeft in het ‘managen’ van de lokale vraag nog steeds een probaat middel om de economische groeicijfers te handhaven zodra de export wat minder wordt. Samen met China hebben andere opkomende economieën zoals Brazilië, India zich ook snel herstelt van de recessie. Deze landen tonen weer indrukwekkende groeicijfers. De Daily Telegraph schreef er in 2010 het volgende over: ‘The IMF expects these states to achieve growth rates three times that of the G-7 economies in 2010 and 2011.The IMF attributes most of this expected growth to domestic demand sparked by active interventionist fiscal policies and private demand takeoff. Stephen King, Chief Economist at HSBC, confirms the success of this stimulus-led restructuring echoing the IMF’s findings that the developing economies have achieved a tipping point where domestic demand will be sufficient to provide for development regardless of import demands from the OECD states’200
Arrighi trekt hieruit de conclusie dat dit eens te meer wijst op een herbevestiging van de prominente plaats van China in de neoliberale globalisering, maar ook op de mogelijkheid dat een verschuiving van de machtsverhoudingen in de financieel-economische wereldhegemonie naderbij komt.201 India, de grote landen in Latijns-Amerika maar vooral China hebben de recessie beter doorstaan dan het Westen en hebben daardoor meer zelfvertrouwen gekregen in hun relatie met deze landen. Een herstel van het hegemoniale (door de VS gedomineerde) neoliberale wereld-systeem van voor 2008 lijkt ver weg. Het lijkt er op dat de internationale economie voorlopig nog turbulente tijden zal blijven houden ( de Eurocrisis is nog lang niet voorbij) inclusief fricties tussen oude en opkomende financieel economische hegemonieën. En dit maakt de kansen en mogelijkheden voor een land als China alleen maar groter.
199
Wayne M. Morrison, 'China and the Global Financial Crisis', CRS Report for Congress (2009), 4. As reported by Jeremy Warner, 'Davos 2010: China Pledges More Stimulus to Maintain Growth', The Daily Telegraph, January 28, 2010, ,http://www.telegraph.co.uk/ 201 Arrighi en Zhang, ‘Beyond the Washington Consensus, a new Bandung?’ 34-36. -62200
Het ‘China Road’ en het ‘Washington Consensus’ model ‘I argue again and again indeed what we are seeing in China is neoliberalism with Chinese characteristics. And those characteristics are not very nice’. David Harvey 2008.202 De beleidsplannen en schoktherapieën in het ‘Washington Consensus’ model waaronder privatiseringen, liberalisering van financiële en handels markten, zoals die in de jaren negentig door het Westen werden opgelegd aan (probleem)landen in Zuid-Amerika en Afrika en later in Azië, vertegenwoordigen volgens wetenschappers als Robert Wade en Joseph Stiglitz de holistische belangen van het Westerse kapitaal.203 Volgens hen werd dit model ontworpen om de macht te geven aan marktwerking en het kapitaal om, net zo als bij het opdringen van democratische en mensenrechten modellen, indirect controle over de wereld te krijgen. Washington had in een huwelijk met Wall Street altijd een verborgen politieke agenda bij hun economische ‘hulp’ programma’s.204 Zhou Hong gebruikt een citaat van Helmuth Schmidt om de (dubieuze) rol van VS in deze aan te duiden: ‘Former Chancellor of West Germany, Helmut Schmidt, once frankly pointed out that the US tried to use the Universal Declaration of Human Rights as a tactic of suppression in pursuing its foreign policy and that when the US imposed economic sanctions on dozens of countries, their essence was not human rights but preservation of America’s world hegemony’.205
De neoliberale contrarevolutie van de jaren tachtig waarvan het ‘Washington Consensus’ model een onderdeel was, lijkt inmiddels te zijn neergeslagen. Het kan niet anders dan dat dit zal leiden tot een verandering van de machtsverhoudingen in de wereldeconomie en wereldpolitiek en een impact zal hebben op de Oost-West verhoudingen. Ramo’s uitleg van het verschil tussen de Beijing en Washington Consensus, waarmee dit hoofdstuk begon, werd bekritiseerd voor het feit dat hij ervan uitging dat er in China consensus was terwijl de praktijk anders leek. Verder vond men dat Ramo een wat overtrokken visie had op het contrast met het Washington Consensus model.206 De institutionele promotors van het ‘Washington Consensus’ model - Wereld Bank, IMF, Washington samen met Wall Street en Londen City - hebben er altijd op gewezen dat de economische groei van China en de daarmee samengaande stijging van de
202
David Harvey op het Redemma collective symposium on Adam Smith in Beijing (New York 2008). Uitspraak gevonden op www, tumblr.com/tagged/giovanni-arrighi. 203 Zie J. Stiglitz, Globalization and Its Discontents(New York 2002 en Wade, ‘Asian crisis’, 3-22 204 Ik heb hier diverse stukken over geschreven. Zie mijn artikelen ‘Asian Financial Crisis’ en ‘Financialisering en collectief wangedrag van Washington en Wallstreet’ op mijn weblog http://deduitendefluit.wordpress.com. 205 Zhou Hong, 'Chinese Road', 7. 206 Scott Kennedy, ‘The Myth of the Beijing Consensus’ paper presented at the conference,‘Washington Consensus’ versus ‘Beijing Consensus’: Sustainability of China’s Development Model (Denver 2008). -63-
inkomensongelijkheid teruggevoerd kunnen worden naar het feit dat China hun (neoliberale) beleidsvoorschriften heeft gevolgd.207 Arrighi schrijft in Adam Smith in Beijing hier het volgende over: ‘The idea that China has adhered to the neo-liberal prescriptions of the Washington Consensus has been as common among left intellectuals as among the promoters of the Consensus. Deng Xiaoping, for example, figures prominently, along with Reagan, Pinochet, and Thatcher, on the front cover of Harvey’s A Brief History of Neoliberalism and a whole chapter of the book is dedicated to 'Neoliberalism with Chinese characteristics’. More explicitly, Peter Kwong has likened Deng’s slogan ‘let some get rich first, so others can get rich later’ to Reagan’s ‘trickle down economics’. If the two slogans sound the same, we are told, it is because both Reagan and Deng were great fans of the neoliberal guru Milton Friedman’.208
James Galbraith (de zoon van) wijst erop dat het bovenstaande in volledige tegenstelling is met de lange lijst van economische rampen en mislukkingen in Afrika, Latijns-Amerika en Oost-Europa die zich in de jaren tachtig en negentig hebben voorgedaan nadat deze landen zich confirmeerden aan de ‘Washington Consensus’ voorschriften. Galbraith wijst vervolgens op het feit dat zowel China als India zich een schuldencrisis bespaarden, omdat ze zich losmaakten van het juk van Westerse banken en instituten. Beide landen handhaafden hun kapitaalcontroles zodat speculatief (Amerikaans) geld niet onbeperkt heen en weer kon vliegen. Beide landen maar vooral China deden niet mee aan grootschalige privatisering en behielden voldoende staatscontrole over de belangrijkste industrieën en sectoren. Over het algemeen genomen hebben China en India het volgens Galbraith in vergelijking met de rest van de wereld zonder ‘Washington’ goed gedaan. Hij vraagt zich wel af of dit door de (deels neoliberale) hervormingen kwam of door de interne reguleringen die werden ingevoerd. Galbraith eindigde met de zin ‘no doubt, the right answer is partly to both.’209 Ook Joseph Stiglitz is van mening dat de kern van het succes van de hervormingen in China, in vergelijking met de mislukking van hervormingen in Rusland, was dat men koos voor een graduele benadering en niet voor de schoktherapieën zoals bepleit in het Washington Consensus model. China koos via het creëren van banen voor sociale stabiliteit om zodoende een goede herplaatsing te bewerkstelligen van arbeid dat door de steeds intensiever wordende concurrentie overbodig werd.210 Arrighi bevestigt dit en gaf hier in 2009 nog een goede illustratie van: ‘A good illustration of this combination are the huge export processing zones (EPZs) that the Chinese government built from scratch and now house two-thirds of the world’s total numbers of EPZs workers.
207
Voor een kritische beschouwing hierover zie Robert Wade, ‘Is Globalization Reducing Poverty and Inequality?’, World Development 32, 4 (2004), 567-589. 208 Arrighi, Adam Smith, 354. Peter Kwong, ‘China and the US are Joined at the Hip. The Chinese Face of Neoliberalism’, Counterpunch, 7/8 oktober, 1-2. 209 James Galbraith, ‘Debunking the Economist Again’ (22 maart 2004) beschikbaar op http://www.salon.com/. 210 J. Stiglitz, Globalization and Its Discontents (New York 2002), 125-126. -64-
Sheer size has enabled China to build three basic manufacturing clusters, each with its own specialization: the Pearl River Delta, specializing in labor intensive manufacturing, production of spare parts and their assembly; the Yangtze River Delta, specializing in capital intensive industry and the production of cars, semi-conductors, mobile phones and computers; and Zhongguan Cun, Beijing, China’s Silicon Valley, where the government intervenes directly to foster the collaboration of universities, enterprises and state banks in the development of information technology. In promoting exports and the import of technological know-how, the Chinese government has sought the assistance of foreign and Chinese diaspora capitalist interests’ 211
Volgens Arrighi verdrievoudigde daarnaast het aantal afgestudeerde studenten in China in de periode 2001-2005 tot boven een aantal van drie miljoen. Deze aanpak contrasteert duidelijk met het neoliberale geloof in schoktherapie, minimalisering van overheden en zelfregulerende markten zoals veelvuldig toegepast onder leiding van ‘Washington’.212 Het was de Azië Crisis van 1997-8 die een grote verandering in de verhoudingen tussen Oost en West inluidde. Robert Wade and Frank Veneroso zijn van mening dat deze crisis bevestigde dat de uitspraak ‘in a depression assets return to their rightful owners’ opnieuw ging gelden. De VS wilde in Azië onder de vlag van de Washington Consensus hetzelfde kunstje uithalen als eerder in LatijnsAmerika en Mexico.213 Na de Azië crisis ontstond er een bifurcatie tussen een steeds groter wordend betalingsbalanstekort in het Westen en een overschot in de opkomende economieën van de wereld. Veel van deze overschotten stromen nog steeds naar het ‘geld entrepot’ in Washington om het Amerikaanse begrotingstekort te financieren. De belangrijkste onderliggende achtergrond van deze splijting is vooral dat de VS steeds minder in staat bleek goederen te produceren tegen concurrerende prijzen. De kredietcrisis van 2008 bespoedigde uiteindelijk de ineenstorting van het neoliberale Amerikaanse kapitalisme dat daarvoor al veel van haar krediet verspeeld had. Dit leidde tot de discussie of een door de staat gecontroleerd Chinees (kapitalistisch) model een alternatief kon worden voor het orthodoxe Westerse model. Yasheng Huang schreef hierover het volgende: ‘In contemplating alternatives to the fallen American model, some looked to China, where markets are regulated and financial institutions controlled by the state. In the aftermath of Wall Street’s meltdown, fretted Francis Fukuyama in Newsweek, China’s state-led capitalism is looking more and more attractive. Washington Post columnist David Ignatius hailed the global advent of a Confucian-inspired
211
Arrighi and Zhang, ‘Beyond the Washington Consensus, a new Bandung?’, 25-58. Arrighi, Adam Smith in Beijing, 351379. Arrighi stapt hierbij overigens wel gemakkelijk heen over de vraag óf China echt innovatief zal worden zoals Japan dat ook werd en op wat voor termijn dit zal plaatsvinden. 212 ‘This pattern strongly supports the claim that “without the achievements of the Mao’s regime the market-type reforms of 1979 and beyond would [have] never produce[d] the impressive results that they actually did’, Vladimir Popov, ‘China’s Rise in the Medium Term Perspective: An Interpretation of Differences in Economic Performance of China and Russia since 1949’, Historia e Economia 3, 1 (2007), 13-38 aldaar 26-30. 213 Robert Wade, Frank Veneroso. 'The Asian Crisis: The High Debt Model versus the Wall Street-Treasury-IMF Complex’, New Left Review 1, 228 (1998), 3-22. -65-
new interventionism, invoking Richard Nixon’s backhanded tribute to John Maynard Keynes, Ignatius declared, “We are all Chinese now”.’214
De neergang van neoliberaal VS en de opkomst van socialistisch China heeft zeker geresulteerd in een verandering in de positie van deze twee landen in de wereld. Het succes van het Beijing Consensus model is een van de voorbeelden hiervan. Het is volgens Arrighi niet onmogelijk dat het als een leidraad kan gaan dienen voor een aantal opkomende landen met potentie. Deze kunnen een model volgen met een aantal op hun land toepasbare elementen van het ‘Chinese Road’ model en daardoor een sterkere meer onafhankelijke plaats verwerven in de internationale wereldorde. Wellicht komt het tot een heropleving, maar dan onder totaal andere historische omstandigheden, van de roep naar een ‘New International Economic Order’215 waar de Derde Wereld landen overigens zonder succes in de jaren zeventig van de vorige eeuw het initiatief toe namen.216
De wederzijdse afhankelijkheid van de Chinese en Amerikaanse politieke economieën ‘In its present instantiation, the world-system remains saddled with a possibly fatal mismatch between the seat of politico-military predominance (the US) and the most robust basin of capitalist growth – the East Asian littoral, of which the factory zones, financial hubs, and research centers of urban coastal China are now an integral part.’ 217
Vanaf de jaren negentig is de economische herstructurering en de ruimtelijke reconfigurering van het Oost-Aziatische accumulatieproces hand in hand gingen. De daaruit voortkomende reterritorialisatie van de interregionale accumulatiedynamiek heeft ertoe geleid dat de leiding hiervan overging naar China. Dit land had voldoende schaal en mogelijkheden om de regionale politieke economie een nieuwe en meer uitgebreide basis te geven. Deze situatie deed zich voor in een nieuwe context, namelijk een wereld die steeds groter en complexer was geworden. Een ‘Chinese Road’ model, met alleen als basis de regionale accumulatie dynamiek gedreven door exporten vanuit het stedelijk kustgebied, zou echter niet een dergelijk overweldigend succes zijn geworden zonder de actieve samenwerking met transnationale multinationals en de diaspora van Chinese kapitalisten in het buitenland. Deze twee krachten vonden in China een ‘low-cost’ exportplatform plus de toegang tot een kolossale lokale markt.218 214
Yasheng Huang, Capitalism with Chinese Characteristics (Cambridge 2008) introduction. NIOC staat voor een aantal voorstellen die in de jaren zeventig door enige ontwikkelingslanden via de United Nations Conference of Trade and Development indiende met het doel om te bereiken dat hun belangen beter gediend werden. Verbetering van de handelsvoorwaarden, speciale tarief reducties maakten er onderdeel van. Het was bedoeld als een revisie van het economisch systeem in ontwikkelingslanden zoals vastgesteld in Bretton Woods, dat erg in het voordeel van de Westerse staten was en vooral de VS. 216 Giovanni Arrighi, Beverly J. Silver, and Benjamin D. Brewer ‘Industrial Convergence, Globalization, and the Persistenceof the North-South Divide’, Studies in Comparative International Development, 38,1 (2003), 3-31. 217 David McNally, ‘From Financial Crisis to World-Slump: Accumulation, Financialisation, and the Global Slowdown’, Historical Materialism 17 (2009), 35-83. 218 Gulick, ‘Barriers’, 5. -66215
Tijdens de Bush-regering werd duidelijk dat er limieten waren aan de macht van de VS en dit luidde de terminale crisis van de Amerikaanse hegemonie in. China was echter volgens Arrighi de grote economische winnaar is geworden van deze oorlog en de ‘war on terror’ en hij voorziet een toekomst van een in China gecentraliseerde volgende cyclus van accumulatie. Dit brengt David Harvey tot de opmerking dat, gegeven het feit dat een succesvol wereld-systeem een leiderschap nodig zal hebben dat beduidend groter zal moeten zijn als al het leiderschap in de lange twintigste eeuw (1873 – ?), het zeer moeilijk is voor te stellen hoe China klaar zal zijn voor haar leiders taak in die toekomstige cyclus.219 Mark Seldon bevestigt dit: ‘In Adam Smith in Beijing, Arrighi maintains that through the waging of an unwinnable occupation in Iraq and a broader “war on terror”, that further damages US credibility in the eyes of its junior partners, the Bush Administration sped along the already inevitable process of US hegemonic decline. Given the impact of the Bush Administration’s imperial policies on the US twin deficits and the reputation of its might, and hence on the dual pillars of the US’ fading dominance, the stature of the dollar as “world money” and the threat of its using military force, it is hard to disagree’.220
De geografische en economische omvang van de Chinese politieke economie (inclusief haar politiek-militaire autonomie), lijkt inderdaad op dit moment niet alleen voldoende om een leidende rol op zich te nemen in een nieuwe accumulatiecyclus in het wereld-systeem. In vergelijking met Japan, een natie met gebrek aan lokale strategische grondstoffen en mineralen, bezit China echter wel een grotere portefeuille aan middelen waardoor het land een grotere politieke economie heeft dan Japan. Het is een conventionele en nucleaire militaire macht en heeft de VS niet nodig voor haar veiligheid.221 De economie is in de afgelopen dertig jaar elke zeven jaar in omvang verdubbeld, het BNP verviervoudigde tussen 1989 en 2004 en BNP per persoon is twaalf maal hoger dan dertig jaar geleden. China is vandaag de grootste exporteur in de wereldeconomie en bezit naar schatting boven de twee triljoen dollars aan valuta reserves. Er is een oriëntatieverschuiving van Oost-Aziatische (vooral Japanse en Zuid-Koreaanse) economische groeipatronen van de VS in de richting van China.222 Daarbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat het grootste deel van China’s export naar internationale markten, producten zijn van buitenlandse merken van multinationals als onderdeel van hun wereldwijde productieketens. China profiteert hier slechts ten dele van. Bijvoorbeeld, meer dan vijftig procent van China’s hightech exporten wordt geproduceerd door buitenlandse bedrijven. Een opmerkelijk voorbeeld hiervan is dat IPods weliswaar in China gemaakt worden, maar dat in de praktijk ze alleen maar in China geassembleerd en getest worden. Daardoor blijft slechts $3.70 van de
219
Arrighi, Adam Smith, 208. Arrighi, ‘Winding Paths’, 91. Mark Seldon, ‘East Asian Regionalism and its Enemies in Three Epochs: Political Economy and Geopolitics, 16 th to 21st Centuries’, The Asia-Pacific Journal, 25 februari, 2009. 221 Perry Anderson, ‘Two Revolutions’, New Left Review 61 (2010), 59-96 aldaar 91 en 94. 222 Arrighi, Adam Smith, 205-208. -67220
toegevoegde waarde van een IPod in China. Apple neemt $80 per eenheid als winst. China’s landmark joint-ventures in de auto-, vliegtuig-, computerchip- en zonne-energie industrie zijn zwaar afhankelijk van geïmporteerde innovaties of van een functieontwerp dat niet meer aan de standaard voldoet.223 De kredietcrisis in 2008-2009 heeft aangetoond hoe nauw en onderling afhankelijk de politieke economieën van de VS en China na de Koude Oorlog van elkaar zijn geworden. De economie van de VS werd voor het uitbreken van de crisis gedreven door consumentenkrediet, lage rentes en speculatieve winst uit ‘asset bubbles’. De economie van China door vraag uit het buitenland voor goedkoop geproduceerde goederen en door de recycling van de opbrengsten daarvan in dollarwaardepapier. Walter Bello schrijft hierover: ‘The world slump of 2008-2009 was not merely about the collapse of the securitized debt bubble originated on Wall Street (and in the City of London) and distributed globally. It is nothing less than the end of a particular global capitalist configuration. This configuration prominently featured rising power countries experiencing (real or illusory) development booms based on (directly or indirectly) tapping into US demand artificially stretched by its seignorage privilege, and salting away currency reserves in dollarized instruments and speculative funds that further supercharged US demand and discriminated against internally-oriented domestic investment. Now that this configuration is transforming, China is suddenly stuck with a mismatch between massive amounts of export capacity and feeble foreign demand for its exports’. 224
Door de economische wereldcrisis heeft het ‘verstandshuwelijk’ van China en de VS wat deuken opgelopen. Dit openbaarde zich vooral in alertheid waarmee China de hoogte van haar valuta ging sturen, in feite als onderdeel van de industriële politiek. China hanteerde tussen 2005 en 2008 een strikt centraal gecontroleerd fluctuerende ‘pegging’ van haar valuta aan andere wereldvaluta. Het leidde echter niet tot een revaluatie van de Yuan. De weigering van de CCP na 2008 om de yuan op te waarderen in verhouding met de dollar, een weigering die diende om exporten op peil te houden, is een voorbeeld die deze stelling onderbouwt. Vermeldenswaardig is dat Japan onder VS druk de Yen wel steeds revalueerde terwijl China een eigen koers volgde. Dit wisselkoers mercantilisme was volgens Harvey ook in feite een sociale politiek, omdat de stedelijke kustgebieden overspoeld werden met steeds meer migranten van het platteland. Deze groep kan zeer snel in een gevaarlijke gewelddadige klasse veranderen als hun situatie nog slechter werd indien de exporten waar hun werk van afhankelijk was niet meer gesteund werd door een ondergewaardeerde Yuan. 225 Het verloop van de mondiale economische crisis vanaf het najaar van 2008 gaf steeds meer een beeld te zien van de sociale onrust die een neergang in de economie te weeg kan brengen. Door de vele jaarlijkse protesten, voorname lijk op het platteland, over onwettige 223
Panitch, ‘Arrighi in Beijing’, 74-87. Walden Bello, ´Asia: The Coming Fury´, Foreign Policy in Focus, (februari 2009). 225 Harvey, Brief History of Neoliberalism, 141. -68224
landonteigeningen en industriële milieuverontreiniging, was de sociale onrust al ‘gevaarlijk’ gestegen. Vanaf 2008 verplaatsten de onlusten zich naar de stedelijke kustprovincies in Zuidoost China. Het grootste deel van de protesten werd gedragen door arbeiders die in de exportsector werkten. Deze arbeiders kwamen in opstand als protest tegen tijdelijke sluitingen van fabrieken en achterstallige betalingen van loon.226 De CCP is inmiddels bezig het Chinese ontwikkelingsmodel waar nodig aan te passen, niet alleen met betrekking tot financiële en fiscale prioriteiten maar ook op sociaal gebied. Stimulering van de lokale vraag via een centraal geleide inkomenspolitiek is er een van. De massale verstrekking van ‘easy credit’ door Chinese staatsbanken en de overdreven investeringen door de overheid in infrastructuur- projecten een andere. Dit heeft het probleem van de afhankelijkheid van de export in China’s accumulatie model echter niet opgelost. Het monetaire beleid heeft de speculatiezucht verder aangewakkerd. Aandelen en de prijzen van onroerend goed in Beijing en Sjanghai zijn met een duizelingwekkende vaart gestegen. Goedkope leningen en eenzijdige infrastructuurcontracten hebben industrieën aangetast die toch al met overcapaciteit te maken hadden. Er wordt onvoldoende gedaan om massaconsumptie door huishoudens aan te wakkeren.227 Alvin So schrijft het volgende: ‘Ever since the Hu-Wen leadership began to propagate the ‘harmonious society’ and ‘scientific development’ concepts in 2004, the CCP has been attuned to dampening the ill effects of China’s accumulation model, including the specter of terrible socio-political turbulence, with tax relief and income supplements extended to the poor, especially the rural poor.’
228
De aanzienlijke ongelijkheid in inkomens in China – lang een symptoom van de CCP politiek ‘to undernourish the countryside and fatten the coastal export sector’ - werd in 2008 en 2009 groter. Het verschil in inkomen per hoofd van de bevolking tussen platteland en steden kwam in 2009 weer op het niveau van 1978. 229 Zodra de lokale aandelen en onroerend-goed bubbles zullen barsten, iets wat op basis van de historie altijd gebeurt, zal China meer naar externe markten moeten gaan kijken om de economische groei op gang te houden en sociale stabiliteit in stand te houden. In een wereldeconomie die zich spiegelt in een steeds langer durende recessiekater, kunnen die markten echter wel eens veel minder worden. Ze zullen voor een groot deel verdwenen zijn, niet alleen omdat ‘asset bubbles’ die het consumenten bestedingspatroon in de VS en andere delen van het Westen bepaalden verdwenen zullen 226
Gulick, ‘Barriers’, 20. Ho-fung Hung, ‘America’s Head Servant? The PRC’s Dilemma in the Global Crisis’, New Left Review 60 (2009), 5-25 aldaar 22. 228 Alvin So, ‘Rethinking the Chinese Developmental Miracle’, in Ho-fung Hung (ed), China and the Transformation of Global Capitalism (Baltimore 2009) 55-56. Hieraan moet worden toegevoegd dat alle vermelde steunmaatregelen relatief gering waren in vergelijking met de hoge bedragen voor onder andere spoorwegen, defensie en banken. Bovendien ging een groot deel van de sociale uitgaven op aan opleidingen in de fabrieken in de fabriekszones aan de kust en aan overheidssubsidies. 229 Hung, ‘America’s Head Servant’, 22. -69227
zijn, maar voornamelijk omdat het onderliggende schrikbeeld van overaccumulatie van kapitaal nog heel lang zal blijven hangen in het wereld-systeem. In het hypothetische geval dat voortdurende beschuldigingen van ‘beggar-thy-neighborism’ en ontluikende handelsoorlogen China zullen dwingen tot een revaluatie van de yuan, dan zou dat het moment kunnen zijn voor een lange-termijn politiek die voornamelijk gericht is op de lokale markt. Gegeven de sterke posities in de hoogste echelons van de CCP van de Chinese stedelijke elite in de kustprovincies, lijkt een nieuwe richting van de Chinese politieke economie naar locale massaconsumptie een moeizame aangelegenheid te worden. Dat zou namelijk betekenen dat er een fundamentele herstructurering van het Chinese ontwikkelingsmodel zal moeten plaatsvinden die de effectieve macht van de arbeidersklasse zal vergroten.230 Het lijkt er dan ook meer op dat China gedwongen zal zijn om de last van die aanpassing aan de mondiale ‘onbalans’ te verminderen door snel het kaf van het koren te scheiden inclusief de ontslagen en de sociale onrust die daar het gevolg van zullen zijn.231 In Adam Smith in Beijing toont Arrighi hoe de Chinese en Amerikaanse politieke economieën onderling van elkaar afhankelijk zijn. Hij geeft een inzichtelijk framewerk van het dilemma van de Amerikaanse pogingen om een antwoord te vinden op de opkomst van China als economische macht. Aan de ene kant zijn de importen van in China gemaakte consumentgoederen en de financiering door China van de bestedingsdrift van de Amerikaanse overheid, steunpunten geworden van de economische groei in de VS ondanks het feit dat het een aanslag is op de productiecapaciteit in de VS.232 De sterke Chinese economie versterkte de Chinese imperiale avonturen en het lijkt een aanloop naar een Amerikaans nationalistisch, protectionistische anti-Chinees populisme met de nodige gevolgen voor de VS-politiek. Arrighi spreekt zich niet uit over hoe de hieruit voortvloeiende politieke volatiliteit zich zou kunnen vertalen in een rampzalige instabiliteit in het gehele bouwwerk van de geoeconomische onderlinge samenhang tussen de VS en China. En dit is juist iets wat een vreedzame opkomst van China zou kunnen verstoren. Bijvoorbeeld, antidumping aanklachten in de WTO en aanvallen op de ‘ondergewaardeerde’ yuan die een hard lik-op-stuk handelsoorlog doen opvlammen met als gevolg omzetverliezen voor Chinese exporteurs. China zou het toenemend protectionisme van de VS kunnen pareren met de dreiging haar dollarreserves te verkopen. Maar dit zou China zelf het meeste schaden. Dus zal het bij dreigen blijven. De dreiging is overigens alleen effectief indien daar een lange-termijn plan achter staat om de dollarstatus als wereldvaluta te ondermijnen en te vervangen door de yuan of een andere wereldvaluta. Een verbond met Japan, het andere land dat de VS overdadig financiert, lijkt hierbij noodzakelijk.
230
Ho-fung Hung, ‘America’s Head Servant, 24. M. Pettis, ‘How will an RMB revaluation affect China, the US, and the world?’, China Financial Markets, 17 maart 2010. 232 Gulick, ‘Barriers’, 21-22. Overigens is het wel zo dat het enige land dat naast China ondubbelzinnig voordeel behaalde van wereldwijde open markten, de Verenigde Staten van Amerika was. Dit land werd geholpen door een zeer grote ‘inflow’ van kapitaal die de Amerikanen in staat stelden meer uit te geven dan te sparen en meer te importeren dan te exporteren. De nieuwe trend in de globalisering werd dat surpluskapitaal van de periferielanden dat naar de VS ging stromen. -70231
Het ‘Chinese Road’ model en socio-ecologische uitdagingen Bij een analyse van de geschiedenis en mogelijke toekomst van het kapitalistische wereldsysteem kan niet voorbij gegaan worden aan ecologische factoren als fossiele energiebeperkingen en milieuvraagstukken als ‘global warming’. De socio-ecologische constitutie van het kapitalistische wereld-systeem en de geofysische barrières die dit creëert zijn zaken die mede de toekomst, of wellicht het einde van de wereldeconomie in haar huidige vorm, zullen bepalen. Wereldwijd is, na een aantal eeuwen van ‘fossiel kapitalisme’, de limiet van de absorptiecapaciteit van delfstoffen al steeds dichterbij gekomen .233 In vergelijking met het Westen moet de ecologische uitdaging in China eigenlijk nog beginnen. Het ‘Chinese Road’ model ondervond in de laatste vijftien jaar een stijgende spanning tussen de logica van het wereldkapitalisme en de levering van energiebronnen die een op kapitaalaccumulatie gebaseerde maatschappij nodig heeft voor het waardevermeerderingproces. Door de voortdurende onstuimige industriële groei kan China potentieel een gevangene worden van sterke stijging van haar energierekening omdat dit kan leiden tot een afzwakken van de economische groei (nu 8% per jaar).234 In het vijfjarenplan uit 2006 heeft de CCP een schema opgenomen om de accumulatieperformance en daarmee ook de sociale cohesie los te koppelen van de grote afhankelijkheid van olie en gas uit het buitenland. Dit schema bevat zaken als het opwaarderen van China’s industriële structuur in sectoren die minder input gebruiken en minder afval produceren. Het doel is om zodoende een verbetering te krijgen van de energieconversieratio in het industriële proces.235 Het zwaartepunt van de plannen om China’s afhankelijkheid van geïmporteerde energiebronnen te verminderen, zal dus moeten rusten op de stijging van de bijdrage van lokale energiebronnen in de nationale energieconsumptiemix. Maar wat in dit verband vaak over het hoofd wordt gezien is dat de invoering van de plannen steeds vaker leidt tot massaprotesten en oproer of het nu gaat om het groene element van de plannen of het vervuilende element.236 Het is een belangrijk onderdeel van het lokale Chinese energiebeleid om naast de waterkrachtprojecten, nog meer (lokaal gewonnen) kolen te gaan gebruiken. Het kroonjuweel van het hydro-elektrische arsenaal is het ‘Three Gorges Dam project’. Bij de bouw waren er al veel protesten door ontheemde bewoners in de Yangtse River Valley. De ware explosiviteit van de situatie kwam voor het eerst aan het licht in oktober 2004. In een kleine stad in de Sichuan provincie weigerden bijna 100.000 migranten hun compensatie en werden gedwongen werkeloos. In de nacht vonden hevige gevechten met de paramilitaire politie plaats. De kolenwinning was traditioneel al de belangrijkste
233
Ecologische knelpunten en verstoringen zullen de sociale protesten vergroten en de capaciteit van de Chinese staat om daar een antwoord op te vinden beperken. Beverly Silver, Forces of Labor: Workers’ Movements and Globalization since 1870 (Cambridge 2003) 167. 234 Gulick, ‘Barriers’, 25. 235 H. McKay, ‘From growth to quality of growth’, Asia Times Online (17 maart 2007). 236 John Chan, ‘Mass protests in China point to sharp social tensions’ World Socialist Website (November 1, 2004) http://www.wsws.org. China is een land dat 21% van de wereldbevolking telt en dat in de afgelopen vijfentwintig jaar het BNP met bijna 10% per jaar zag groeien. Ook een land echter met niet meer dan 11% van de primaire wereldenergiebronnen en een magere 7% van ‘bruikbaar’ water en land. Gulick, ‘Barriers’, 25. -71-
lokale energiebron. China is verreweg de grootste producent en gebruiker van kolen in de wereld en kolen zullen ook de belangrijkste lokale energiebron blijven.237 Aan het begin van deze eeuw wilden de beleidsmakers van de CCP deze afhankelijkheid van kolen verminderen zonder dat dit tot een daling de economische groei zou leiden en de controle over de sociale instabiliteit gehandhaafd kon worden.238 Het kolengebruik in China verdubbelde echter in de periode 2000- 2004, waardoor China naast de VS de belangrijkste uitstoot van atmosferische 'greenhouse gases’ in de wereld heeft. Negatieve berichten uit de kolensector sijpelen steeds meer door naar de pers. Tegen het jaar 2004 was de bouw van 562 nieuwe kolengestookte elektriciteitscentrales goedgekeurd en vanaf 2009 stelde China per week gemiddeld tussen de een en twee nieuwe ‘klassieke’ op kolen gestookte elektriciteitscentrales in bedrijf.239 Het lijkt erop dat de sociale onlusten als gevolg van het milieubeleid in China alleen maar groter zullen worden.240 Een groeiend deel van het grote aantal protestincidenten betreft dat deel van de bevolking dat zich groepeert tegen de lokale partijbestuurders. Deze bestuurders houden zij verantwoordelijk voor de ‘vaak dodelijke’ concentraties aan kankerverwekkende stoffen in het ecosysteem in gebieden waar gewone mensen leven, werken en spelen.241 In China lijkt echter de lokale ‘environmental justice movement’ totaal niet op die van het Westerse democratische model. Betrokken boeren ondervinden dat de magistraten in de lokale rechtbanken, die hun petities moeten beoordelen, in dienst zijn van dezelfde partijbestuurders die ze aanklagen. Dit heeft tot gevolg dat rechtszaken vaak veranderen in rechtstreekse protestacties die bij gelegenheid ontaarden in geweld. Bijvoorbeeld in 2005 in de Zheijang provincie waren er demonstraties waarbij bijna 40.000 boeren vervuilende chemische en farmaceutische fabrieken blokkeerden omdat lokale partijbestuurders tegenhielden dat deze werden gesloten. Daarnaast vernielden ze overheidsbezittingen en vermoordden ze een aantal politieagenten in de daarop volgende rellen.242 De veronderstelling lijkt gerechtvaardigd dat de Chinese plattelandsbevolking uiteindelijk de arbiters zullen zijn in de beslissing hoe geofysische zaken als milieuvervuiling, ‘global warming’ en groenere industrialisatie het Chinese ontwikkelingspad verder zullen bepalen. De snel stijgende energieconsumptie, het inefficiënte energiegebruik in fabrieken en de alarmerende groei van het aantal auto’s maken dat China tot een van de meest vervuilde landen ter wereld gerekend kan worden. Het probleem wordt alleen maar groter indien de verwachting uitkomt dat er nog eens grote aantallen Chinese boeren in de komende tien jaar naar de stad zullen trekken. Een van de conclusie is dat een verdere analyse van de wijze waarop de marktgedreven en op lage 237
Mingqi Li, 'Climate Change, Limits to Growth and the Imperative for Socialism', Monthly Review 60, 3 (2008) 51-67, aldaar 55. 238 Elizabeth Economy, ‘The Great Leap Backward?’ Foreign Affairs. (september/oktober 2007). Zie ook, ‘An Age of Transition: The United States, China, Peak Oil, and the Demise of Neoliberalism’, Monthly Review 59, 11 (2009), 20-34. 239 Li, ‘Climate Change’, 51-67. 240 Gulick, ‘Barriers’, 26. 241 Elizabeth Economy, The River Runs Black: The Environmental Challenge to China’s Future. 242 Economy, ‘Great Leap Backward?’ -72-
kosten gebaseerde expansie in China, op lange termijn afhankelijk zal zijn van de mobilisatie van diverse ecologische invoer en de consequenties daarvan voor de economische groei noodzakelijk is alvorens tot een definitief oordeel te kunnen komen.
In hoeverre is China kapitalistisch? ‘The failure of the Project for a New American Century and the success of Chinese economic development, taken jointly, have made the realization of Smith’s vision of a world-market society, based on equality among the world’s civilizations, more likely than it ever was in the almost two and half centuries since the publication of The Wealth of Nations’.243 Leo Panitch zette in 2010 een aantal kanttekeningen bij bovenstaande stelling van Arrighi: ‘The argument here that most features of China’s return to a market economy fit Adam Smith’s conception of self-centered market based development is strained to say the least. It is difficult to sustain an argument that China has followed the Smithian natural path of giving priority to agriculture and domestic markets when over a period of less than a quarter of a century three-quarters of Chinese GNP has become externally oriented (that is, the sum of exports and imports equals around 75 per cent of GDP compared to 30 per cent for the US and 32 per cent for Japan)’.
244
Ook kunnen we volgens Panitch niet heen om de imperialistische rol die China speelt in Afrika en rond de Indische oceaan. En zelfs indien we ervan uitgaan dat de contemporaine Chinese staat relatief meer autonoom van de ‘bourgeoisie’ handelt dan in het Westen, dan blijft het moeilijk om de stelling van Arrighi te accepteren dat China lijkt op ‘a Smithian world of capitalists driven by relentless competition to work in the National interest’. Nog moeilijker te accepteren is dat China hierin heeft betrokken wat Arrighi noemt ‘the subordination of capitalist interests to the National interest’.245 Dit wordt mede bevestigd door McGreal die schreef: ‘It is certainly true that it was not the US that made China capitalist – if it was made capitalist by anyone, it would be more accurate to see it as the work of the Communist Party-élite turning itself into a bourgeoisie with the aid of capital from the Chinese Diaspora’.246
Het idee dat China niet kapitalistisch is omdat het meer georiënteerd is op het verbeteren van de concurrentiepositie is volgens Panitch dubieus en Arrighi geeft volgens hem geen vergelijkend bewijs hierover. Maar wat Panitch vooral mist in Adam Smith in Beijing is een meer sceptische
243
Arrighi, Adam Smith, 8. Panitch, ‘Giovanni Arrighi in Beijing’, 77. 245 Aright, Adam Smith, 358–359. 246 Panitch, ‘Giovanni Arrighi in Beijing’, 79-82. 244
-73-
benadering van de notie ‘national interest’ in de ongelijke klassenmaatschappij die China in wezen is geworden. Hij beschrijft het als volgt: ‘According to World Trade Organization provisions, the Chinese Communist Party (CCP) has opened up an unprecedented number of sectors for foreign-equity participation. Yet the authorities have at the same time tightened control over other aspects of the economy. This has resulted in the truncation, if not atrophy, of thousands of private firms. These are in danger of being edged out by powerful monopolies and oligopolies that are controlled either by the party-and-state apparatus or by senior cadres and their off spring. In this light, it is hardly surprising to hear Chinese entrepreneurs grumbling: ‘as entrepreneurs, we are condemned to being either the concubines of state enterprises or the mistresses of multinationals’.247
Maar beantwoordt dit de vraag of China nu kapitalistisch is of niet? De thesis dat China niet kapitalistisch is omdat het zich niet confirmeerde aan de neoliberale voorschriften van de ‘Washington Consensus’, kan niet als empirisch bewijs worden aangevoerd. Immers het kapitalisme in de negentiende eeuw was ook niet gebaseerd op consensus voorschriften. En vereist de ‘making of neoliberalism’ vooral in ontwikkelde landen niet altijd ‘active states’? Het argument dat de Chinese staat altijd ‘retained the upper hand’ over de locale en internationale kapitalisten en geen instrument werd van de bourgeoisie zegt ook niet zoveel. Arrighi hanteert in Adam Smith in Beijing de stelling dat de Chinese staat alleen bourgeoiskapitalisten met elkaar laat concurreren en niet de arbeiders.248 Panitch vindt dat dit in het huidige China niet opgaat. Het antwoord op de vraag of China een kapitalistisch ‘Chinese Road’ model heeft gevolgd zou volgens hem moeten komen uit de manier waarop de arbeidersklasse met het proces van economische ontwikkeling is omgegaan.249 Arrighi betoogt dat zolang de vrije toegang tot het cultiveren van land in China erkend wordt, er niet noodzakelijk sprake is van kapitalisme. Ik citeer: ‘So long as the principle of equal access to land continues to be recognized and implemented in China Brenner’s second condition of capitalist development that the direct producers must have lost control of the means of production, the first being competition among capitalists, is far from being fully established. In spite of the spread of market exchanges in the pursuit of profit, therefore, the nature of Chinese development is not necessarily capitalist’. 250
247
Panitch, ‘Giovanni Arrighi in Beijing’, 83. Zie ook Willy Lam, ‘China’s Elite Economic Double Standard’, Asia Times Online 17 August 2007. Quote uit Richard McGregor, ‘Challenging Change: Why an Ever Fiercer Battle Hinders China’s March to the Market’, Financial Times, 28 February 2006. 248 Arrighi, Adam Smith, 358–359. 249 ‘Since 1978, as the number of cities tripled and the urban population exploded from 18 per cent to 44 per cent of the total, migrant-workers have flooded out from the countryside: by 1989, there were already 30 million migrant-workers; by 1993, there were double that; and, by the end of 2006, there were 130 million, making up 58 per cent of all workers in secondary industries and 52 per cent in tertiary industries (and no less than 80 per cent in construction). Not only do they get the lowestpaying jobs, they are also deprived of the social services and health-care that goes with the household registration system in China’, Panitch, ‘Giovanni Arrighi in Beijing’, 84-86. 250 Arrighi, Adam Smith, 24. -74-
Arrighi negeert hiermee volgens Panitch de ongelijke klassenverhoudingen, die zich al snel ontwikkelden binnen de ‘Township and Village Enterprises’ (TVE’s). Zo deze eerst gediend hadden voor het opvullen van arbeidsoverschotten op het platteland, is nu wel duidelijk dat ze hebben gediend als ‘staging-posten’ voor de constante migratie van het platteland naar de steden waardoor een enorme goedkope arbeidsmarkt ontstond. De nieuwe arbeidswet van 2008 moet gezien worden in het licht van deze comodificatie van de arbeidsmarkt. De wet heeft als doel om een arbeidsmarkt te creëren die karakteriseert wat het moderne China wil. Daarbij helpt dat een groot deel van de Chinese bevolking de minimum armoedegrens inmiddels gepasseerd is. Een bureaucraat van de staat verwoordde een en ander als volgt: ‘Most people consider the new labor law a law that protects only the interests of employees, but not protecting enough the interests of enterprise investors. This is in fact a misunderstanding. The new labor-law articles not only protect the interests and rights of employees, but also regulate their responsibilities’.251
Arrighi signaleert overigens diverse malen dat de ongenadige competitiestrijd op de arbeidsmarkt geleid heeft tot terugkerende episodes van spanningen vooral onder de migranten. Hij stelt echter dat de sterke stijging in inkomensongelijkheid zowel tussen stedelijke en plattenland gebieden als tussen de verschillende klassen, sociale ‘strata’ en provincies een van de meest duidelijke bewijzen is van China’s switch naar een markteconomie.252 Maar praten we hier eigenlijk niet over een Karl Marx achtige versie van een Chinees proletariaat in plaats van over wat Arrighi noemt ‘een Adam Smith achtige versie van een Chinese staat met haar markt georiënteerde promotie van concurrentie tussen kapitalisten in belang van het nationale belang’ vraagt Panitch zich af. Hij vindt dit in ieder geval wel.253 Arrighi eindigt zijn boek Adam Smith in Beijing met het uitspreken van de hoop dat het ontwikkelingspad van China een andere richting zal inslaan, namelijk een meer egalitaire richting in de proliferatie van sociale strijd in zowel de stedelijke en plattelandsgebieden. In ieder geval wordt daarmee de traditie van democratisch centralisme van de communistische partij gehandhaafd: ‘Sustaining today, by the continuing authoritarian practices of a Communist Elite that has venally encouraged so many of its senior members and their families to turn themselves into capitalists,
251
Panitch, ‘Giovanni Arrighi in Beijing’, 85. Citaat Cai Kang, Vice Director of the Dongguan Bureau of Foreign Trade and Economic Cooperation, quoted by Ariana Eunjung Cha in ‘New Law Gives Chinese Workers Power, Gives Business Nightmares’, Washington Post Foreign Service 14 April 2008. 252 Arrighi, Adam Smith, 360, 375. 253 Panitch, ‘Arrighi in Beijing’, 76-77. -75-
unfortunately still acts like an albatross on the working classes, severely restraining class-struggles and most certainly not providing revolutionary inspiration for such struggles’. 254
Sociale factoren en de manier waarop de lagere sociale klasse zich zal kunnen hergroeperen in het komende sociale gevecht zal uiteindelijk bepalen of het ‘Chinese Road’ model zal uitgroeien tot een rolmodel voor andere landen en een alternatief voor het neoliberale kapitalisme. Dit kan bereikt worden via hetzij een pragmatische of een revolutionaire of via de in het Oosten al eeuwen gehanteerde ‘tribute trade’ aanpak. Wat zeker duidelijk is dat we ons primair zullen moeten richten op de sociale verhoudingen om een beter begrip te krijgen wat voor soort alternatief van het ‘kapitalisme’ aan het ontstaan is in China. Je kunt de vergelijking maken dat het socialisme kapitalistisch kan zijn, terwijl aan de andere kant het kapitalisme evenzeer socialistisch kan zijn. Dit geldt zeker voor het huidige China. Daarmee wordt het antwoord op de vraag of China kapitalistisch is, in het midden gelaten.
Conclusie ‘The end of history will be a very sad time. The struggle for recognition, the willingness to risk one's life for a purely abstract goal, the worldwide ideological struggle that called forth daring, courage, imagination, and idealism, will be replaced by economic calculation, the endless solving of technical problems, environmental concerns, and the satisfaction of sophisticated consumer demands. In the post-historical period there will be neither art nor philosophy, just the perpetual caretaking of the museum of human history. I can feel in myself, and see in others around me, a powerful nostalgia for the time when history existed’. (Frances Fukayama) 255 Er staan in deze scriptie twee cruciale vragen centraal. Hoe kan de opkomst van China geplaatst worden in de context van de geschiedenis van het wereldkapitalisme? En vervolgens, is historisch gezien een positie als mogelijke nieuwe centrale hegemonie in het wereld-systeem een logisch vervolg in de evolutie van het kapitalistische wereld-systeem? Als men het historische kapitalistische ontwikkeling van China vergelijkt met die van Europa dan valt op dat in alle stadia er een of andere vorm van vermenging was van de economische ontwikkelingspaden. Ten aanzien van de historische achtergronden van de in China doorgevoerde markteconomie kunnen op basis van het ‘Arrighi’ literatuur onderzoek de volgende algemene conclusies worden getrokken. Allereerst, de bijna honderd jaar durende periode na de Opium-oorlogen (1860) gedurende welke China en de Oost-Aziatische regio in de schaduw stonden van het Westen, kan worden teuggevoerd naar een fundamentele asymmetrie in Oost-West relaties gedurende de vijfhonderd jaren daarvoor. De Ming en vroege Qing dynastieën in China creëerden met succes een regionale markteconomie en een in vergelijking met Europa vreedzaam systeem van interregionale relaties. Dit maakte de regio kwetsbaar voor het op 254 255
Arrighi, Adam Smith, 389. Francis Fukuyama, The End of History and the last Man (1992). -76-
wapentuig gebaseerde Europese systeem. Toen de clash met het Westen (Groot-Brittannië) kwam, leidde dit tot een voor China desastreus resultaat. Een belangrijk ontwikkeling in dit proces dat daarmee samenviel was de afwijking die er in de negentiende eeuw optrad tussen de economische ontwikkelingspaden in het Oosten en het Westen. Dit kwam door het verschil in het samenvallen van de industrious en industriële revolutiepaden in beide regio’s. Het economische wonder in het Westen werd daarna gedreven door vraag en productie, het economische wonder in Oost-Azië werd er een van vraag en wereldwijde distributie. Bij voortzetting van de trend van vraag en distributie in het Oosten is het niet zo gek om te veronderstellen dat het westers pad eerder zal (moeten) gaan convergeren met het oosterse pad dan andersom.256 Ten tweede, onder de vele ingrediënten die de Chinese regering in staat stelde om deze investeringsdrift te kanaliseren in een machine van nationale economische expansie, speelden een aantal ‘legacies’, die voortkwamen uit het oude in China gecentraliseerde regionale systeem, een belangrijke rol. Allereerst was er de hoge kwaliteit en lage kosten van de plattelandsmassa, die China had geërfd uit haar traditie van marktgebaseerde, niet-kapitalistische (deels agrarische) opbouw van de economie via huishoudens en plattelands gemeenschappen (door Sugihara gekenmerkt als een Oosterse industrious revolutie). Voorts was er het al jarenlange bestaan van een grote (succesrijke) Chinese diaspora in diverse belangrijke wereldhandelscentra. Dit verschafte aan de Chinese machthebbers een zeer effectief instrument om de re-integratie van China in de regionale en globale economieën in een relatief korte tijd te effectueren. Dit ging samen met de heropleving van de eeuwenoude Oost-Aziatische ‘tribute trade’ traditie maar dan binnen een mondiale context. Hoewel dit niet de enige ingrediënten waren, waren deze drie erfenissen uit het verleden wel de meest essentiële in de onderscheidende succesvolle economische ontwikkeling van China in afgelopen jaren. Ten derde werd het snelle herstel van de Oost-Aziatische regio na de grote Mao revolutie (1949) op gang gebracht door de militaristische orde van de VS, die in het toenmalige Koude Oorlog geweld, zijn plaats vestigde in Oost-Azië en aan de regio de nodige steun verschafte. Japan profiteerde daar als eerste van. Nog belangrijker was het feit dat dit de voorwaarden schiep voor de opkomst van een door Japan geleide zoektocht van investeerders naar goedkope arbeidskrachten in de regio dat tot een sneeuwbaleffect leidde in de regio. Dit werd een machtig stuurmiddel voor de economische integratie en expansie van Oost-Azië. Toen de invloed van het Amerikaanse militaire regime in de regio veel aan kracht verloor na de Vietnam-oorlog, kreeg dit sneeuwbaleffect een nieuw momentum doordat het zich uitbreidde naar China. Dit land ontwikkelde zich in hoog tempo als het meest krachtig aanzuigpunt van naar goedkope arbeidskrachten zoekende investeringen in Oost-Azië.
256
Arrighi, ‘East and West’, 282. Zie ook Alvin So en Stephen W. K. Chiu, East Asia and the World Economy (Thousand Oaks 1995), 186-213. -77-
Ten vierde, de economische opkomst van China had een totaal andere basis dan die van haar Westerse voorgangers respectievelijk Genua, Nederland, Groot-Brittannië en de VS. Dit kwam voornamelijk omdat China in de basis anders georganiseerd was. Adam Smith zag de economie van China in de achttiende eeuw al als een natuurlijk lopend ontwikkelingspad gebaseerd op landbouwhervormingen. Dit stelde de boeren in staat om lokale vraag voor producten te genereren terwijl het Westen vooral afhankelijk was van internationale vraag gecreëerd door mondiale handelsstromen. In het kielzog van de communistische revolutie in 1949 deed de Chinese staat deze focus op landbouw herleven en creëerde een arbeidskwaliteit die hoger was dan in andere lagelonenlanden. In wezen was dit een heropleving van de Chinese industrious revolutie in het verleden. Dit maakte het China mogelijk om een marktsysteem te ontwikkelen dat voor een groot deel gebaseerd was op vakkundige goedkope arbeid en minder op het gebruik van kapitaalintensieve machines. Tenslotte was de opkomst van een in China gecentraliseerde Oost-Aziatische marktgedreven politieke economie mede het gevolg van de (her)opleving van regionale handel en marketingnetwerken ( inclusief Chinese diaspora) die beter ontwikkeld bleken te zijn dan die in het Westen. Dit leidde tot een nieuw succesvol model van een Oost-Aziatische flexibele kapitaalaccumulatie die als een van de belangrijkste oorzaken kan worden gezien van de geleidelijke verschuiving van de financieel-economische macht van het Westen naar het Oosten en de daaruit voortvloeiende positie van China als potentiële nieuwe financieel-economische wereldhegemonie. 257 Is een transitie van de financieel-economische wereldmacht van de VS naar China, zoals wordt voorzien door Arrighi, misschien wel een onvermijdbare stap in de al eeuwen voortdurende transformatie- en transitieprocessen in de geschiedenis van het wereldkapitalisme? Arrighi schetst in de epiloog in de 2010 editie van het boek Long Twentieth Century drie toekomstscenario’s die alle drie het einde van het kapitalisme in haar huidige vorm zouden kunnen inluiden. In het eerste scenario bepalen de ‘state- and war-making capabilities’ van de VS en haar Europese bondgenoten hoe een wat hij noemt ‘Global Empire’ gecreëerd wordt, die de internationale relaties tussen staten pacificeert en die zich zelf het surplus aan accumulatie toe zullen eigenen door overmacht, list of geweld. Dit zal het kapitalistische wereld-systeem ondermijnen omdat in dit geval in wezen een belangrijk deel van de vrije wereldconcurrentie wegvalt. In het tweede scenario glijdt de wereld weg in een steeds erger wordende en uiteindelijk onoplosbare systemische wereldchaos. In het derde scenario komt er een eind aan de geschiedenis van het kapitalisme door de recentralisatie van de wereldeconomie van het Westen naar het Oosten met China als centrale nieuwe financieel-economische wereldhegemonie.258 257
'The subordinate incorporation transformed but did not destroy the pre-existing regional system of international relations. More importantly, it also contributed to the ongoing transformation of the incorporating Western system itself. The result was a hybrid political-economic formation that has provided a particularly favorable environment for the East Asian economic renaissance and the consequent transformation of the world beyond the capacity of theories based on the Western experience to comprehend what is going on’, Arrighi, Adam Smith, 313. 258 Arrighi, Long Twentieth Century, 371-372. -78-
De belangrijkste stelling van Adam Smith in Beijing is dat het derde scenario steeds dichterbij komt: ‘An East Asian-centered world-market society is going to replace the present day capitalist worldeconomy’.259 Ter verduidelijking volgt hierna een kort overzicht van een aantal historische werelddynamieken die het huidige neoliberale globalisering project kunnen destabiliseren en wellicht het einde kunnen inluiden van het door de VS gedomineerde kapitalistische neoliberale wereld-systeem in haar huidige vorm. Om te beginnen kan gesteld worden dat de eerste bron van instabiliteit de politieke problemen rondom het mogelijke herstel van de macht van de VS en het financieel-economisch herstel in de Eurozone zijn. Het gemak waarmee de VS er in de jaren tachtig onder leiding van Ronald Reagan in slaagde om de (financiële) middelen te mobiliseren die het land in staat stelde de macht van de USSR te breken, deed iedereen geloven dat Amerika terug was na de magere jaren zestig en zeventig. Temeer omdat er na 1989 een periode van enorme lokale economische expansie, inclusief een spectaculaire boom op de aandelenmarkten, volgde. Zelfs als we ervan uitgaan dat de kans bestaat dat Amerika weer een ‘come back’ maakt, dan zal deze niet te vergelijken zijn met het soort macht dat de VS-hegemonie met zich meebracht tot eind jaren negentig. De VS was toen zo machtig dat het een oplossing vond voor alle problemen waardoor de wereld geplaagd werd na het einde van het Europese koloniale imperialisme. Tevens gebruikte de VS haar macht en onuitputtelijke financiële middelen om een mondiale economische expansie, gebaseerd op het volledig vrij maken van wereldmarkten, te lanceren. Omdat de VS dit deed met als voornaamste oogmerk om er zelf beter van te worden, verstoorde dit de interstatelijke concurrentie echter wel. De wil van Washington en Wall Street werd wet (greed was good!). De nieuwe macht die de VS kreeg in de jaren tachtig en negentig leidde er dus toe dat de VS de meeste staten in het wereld-systeem en vooral in mondiale financiële markten kon wegconcurreren. Maar in wezen was de macht van de VS er een van reflatie en waarom bleek in de jaren 2000. Arrighi en Beverly Silver, maar ook economen als Helleiner, Phillips, Stiglitz, Wade en Wolf hebben dit proces in meerdere publicatie uitgebreid beschreven.260 Dit brengt ons op de tweede belangrijke bron van instabiliteit in het wereld-systeem. De Amerikaanse regering en Bretton Woods instituten zoals IMF en Wereldbank kregen de laatste jaren steeds meer moeilijkheden in het overtuigen van voormalige ‘Derde en Tweede Wereldland’ dat het in het ‘Washington Consensus’ model vatgelegde credo, om lokale economieën en financiële markten open te stellen voor buitenlandse massagoederen en kapitaal, hun belangen diende. In de jaren tachtig 259
Arrighi, Adam Smith, 7. Arrighi stelt dat China een markteconomie is geworden zoals deze al eeuwen geleden door Adam Smith voorspeld werd. Hij gaat er dus niet van uit dat China een standaard (neoliberale) kapitalistische ontwikkeling heeft doorgemaakt. 260 G. Arrighi, G. en Beverly J. Silver, ‘Hegemonic Transitions: A Rejoinder’, Political Power and Social Theory 13 (1999), 307-315, Arrighi en Silver, Chaos and Governance, Eric Helleiner, States and the Reemergence of Global Finance: From Bretton Woods to the 1990s. (Ithaca, NY 1994).Kevin Phillips, Bad Money, Reckless Finance, Failed Politics, and the Global Crisis of American Capitalism (London 2009), Joseph Stiglitz, Joseph, Freefall : America, free markets, and the sinking of the world economy (New York 2010), Robert Wade, 'The US role in the long Asian crisis of 1990 - 2000’ in Arvid Lukauskas The political economy of the East Asian crisis and its aftermath (Cheltenham 2001), Martin Wolf, Fixing Global Finance, how to curb financial crises in the 21st century (New Haven 2009). -79-
en negentig hadden dit soort landen, uit noodzaak gedwongen, de westerse neoliberale ontwikkelingsstrategieën moeten accepteren. Maar de regeringen werden ongeduldig toen resultaten uitbleven. Latijns Amerika en Sub-Sahara Afrika waren de grootste slachtoffers. Wall Street werd de grootste winnaar.261 De derde instabiliteit is de wederopstanding van Oost-Azië als de meest dynamische regio in de mondiale economie. Oost-Azië had deze positie al eerder namelijk vóór de Industriele Revolutie die het begin inluidde van een door het Westen gedomineerde economisch periode van een historisch ongekende omvang. In de laatste twintig jaar van de twintigste eeuw vertoonde echter de OostAziatische politieke economie een groei die nog niet eerder vertoond was in de geschiedenis. Deze economische groei ging gepaard met een zeer snelle accumulatie van financiële overschotten die door de explosie in de handel met het buitenland naar de regio vloeide. Met andere woorden als keerzijde van de transformatie van de VS naar een positie als grootste debiteur in de wereld, zagen we de opkomst eerst van Japan, later de Chinese diaspora opererend vanuit onder andere Taiwan, Hong Kong, Singapore en nog later China als de belangrijkste crediteurnaties in de wereld. We hebben gezien dat Japan zich niet meer herstelde van de ineenstorting in de jaren 1990-1992 uiteindelijk resulterend in de Azië crisis van 1997-1998. Dit bracht vele wetenschappers ertoe om de echtheid van de Oost-Aziatische financiële en economische macht in twijfel te trekken. Maar later bleek dat de opkomst van Oost-Azië geen fata morgana was. De meest duidelijk inclinatie om dit en de ‘hiërarchie van geld’ te begrijpen is de voortdurende expansie van China. De demografische omvang en historische centraliteit van China in de Oost-Aziatische regio maakt dat deze expansie veel belangrijker voor wereldeconomie was dan alle eerdere Oost-Aziatische economische wonderen samen (inclusief Japan). Het ging hier niet om een aantal landen en stadstaten als Hong Kong, Singapore, Zuid Korea, Taiwan die samen niet meer dan een twintigste deel van de wereldbevolking vertegenwoordigden. Neen, het ging om een nieuw China dat een vijfde deel van de wereldbevolking vertegenwoordigt. Bovendien heeft China een aantal historische en genetische ‘legacies’ en bezit het een overdadige hoeveelheid kapitaal. En China staat in wezen pas aan het begin van een lange weg omhoog. Dit maakt van de opkomst van China een andere zaak in de historie van het kapitalistische wereld-systeem. China zou de (inkomens)verhoudingen in wereld wel eens drastisch kunnen veranderen.262 Zijn er regionale, geopolitieke en geoeconomische obstakels die een eventuele toekomstige financiële wereldhegemonie van China in negatieve zin kunnen beïnvloeden? Arrighi’s bespiegelingen over de rol van China als logische opvolger van de VS hebben een brede wetenschappelijke discussie 261
‘The greater adherence by “developing countries” to the policies advocated by the Washington Consensus has been associated with a sharp deterioration of their economic performance, the median rate of growth of their per capita income falling from 2.5 percent in 1960-79 to zero percent in 1980-98´, W. Easterly, ´The Lost Decades: Developing Countries’ Stagnation in Spite of Policy Reform 1980-1998´, Journal of Economic Growth 6 (2001), 135-157. 262 Op dit moment is China echter nog een ´low income´ land en moet worden afgewacht dat of de snelle expansie niet zal leiden tot een financiële crisis zoals we dit in het verleden vaker hebben gezien. -80-
opgeroepen. Tijdens dit soort discussies worden meerdere belemmeringen aangegeven waardoor vraagtekens gezet kunnen worden bij de onvermijdbaarheid van een wereldtoekomst met China als opvolger van de VS als centrale financieel-economische hegemonie in het wereld-systeem. 263 De dreiging van buitenlandse geopolitieke krachten is er een van. Immers, de VS zal alles in het werk stellen het economisch tij ten eigen gunste te keren, tenminste dat is de conclusie van John Mearsheimer in zijn boek The Tragedy of Great Power Politic uit 2001die stelde dat China nog ver weg was van het punt dat het genoeg economische macht heeft om regionaal een hegemonie te vestigen. Dus leek het toen nog niet te laat voor de VS om alles in het werk te stellen om de opkomst van China af te remmen.264 Inmiddels zijn we elf jaar verder en is China alleen maar sterker geworden terwijl de VS erg afhankelijk is geworden van goedkoop Chinees krediet. De geschiedenis leert dat China de laatste is om het Westerse neoliberale en politieke model te willen kopiëren. China heeft goed gekeken naar de negatieve sociale consequenties die het gevolg waren van het blindelings overnemen door Latijns-Amerikaanse, Afrikaanse maar ook een aantal Aziatische landen van het westerse neoliberale ‘Washington Consensus’ model in de jaren negentig.265 De VS heeft waarschijnlijk echter niet meer de macht om de economische groei van China blijvend te ondermijnen. In dit verband moeten we ook in ogenschouw nemen wat de politiek-economische implicaties van de buitengewone opkomst van China op mondiaal niveau, dus binnen het huidige kapitalistische wereldsysteem, zal zijn.266 De steeds groter wordende Oost-Aziatische economische macht is een belangrijk teken dat de machtsverhoudingen langzaam naar het Oosten verschuiven. Aan de volgende drie belangrijke belemmeringen voor een Chinese wereldhegemonie is in deze scriptie aandacht besteedt. Ten eerste het spanningsveld tussen China en Japan die een regionale politieke samenwerking in de weg staat, ten tweede de wederzijdse afhankelijkheid van de Chinese en Amerikaanse politieke economieën die China kwetsbaar maakt in het handhaven van de economische groei en ten derde aan de socio-ecologische uitdagingen die aan een op hoge groei gebaseerd kapitalistische groeimodel verbonden zijn door het al maar stijgende grondstoffengebruik en energievraag. Bij de analyse daarvan stuit men bij alle drie belemmeringen op zaken als oneerlijke 263
Benjamin Brewer heeft bijvoorbeeld twijfels geuit over het gebruik van een kader dat culturele veranderingen in het late kapitalisme als iets immaterieels beschouwt en bovendien ontwikkelingen als financialisering, mondiale massagoederenketens en de commercialisering van cultuur inkadert als zaken die symbolisch en materieel niet met elkaar gerelateerd zijn. Brewer onderschrijft dus het principe van het belang van mondiale productie en uitwisseling van massagoederen. Jason Moore gaat juist uit van een duale cyclus van accumulatiebenadering, waarin de transformatie in het milieu een wereldhistorische beweging was, complementair aan de systematische transitiecycli. Leo Panitch vraagt zich af of je met recht kunt suggereren dat een hervormde wereldorde geleid door een land als China op een of andere manier geen kapitalistische inslag zal hebben? 264 John Mearsheimer, The Tragedy of Great Power Politics (New York 2001), 402. 265 Jiang Zemin, 'Let’s Jointly Create a Better World', 479. De Chinese leiders hebben herhaaldelijk gewaarschuwd tegen inmenging van het Westen in interne zaken van landen onder het mom van democratie, vrijheid van meningsuiting en mensenrechten. 266 Martin Wolf schreef in 2003: ‘Asia’s rise is the economic event of our age. Should it proceed as it has over the last few decades, it will bring the two centuries of global domination by Europe and, subsequently, its giant North American offshoot to an end. Japan was but the harbinger of an Asian future. The country has proved too small and inward looking to transform the world. China will prove neither. Europe was the past; the US is the present and a China-dominated Asia the future of the global economy’. Martin Wolf, ‘Asia is Awakening’, Financial Times (Londen, 22 september 2003). -81-
inkomensverdeling, corruptie, geen democratisch kader, gebrekkige innovatievermogen en een onvoldoende geloofwaardige positie in de geopolitieke verhoudingen in de wereld. Een van de conclusies is dat alle drie punten kunnen leiden tot een drastische daling van de economische groei in China en als gevolg daarvan een stijging van de sociale onlusten. 267 De algemene conclusie van het voorgaande kan zijn dat de sociale en geopolitieke aspecten in belangrijke mate zullen bepalen of China wel of niet een leidende rol zal gaan spelen in een (aangepast) wereld-systeem in de toekomst. Afgewacht moet worden of de leiding van de CPC, na het partijcongres in oktober 2012, dit ook zo ziet en de noodzakelijke hervormingen zal doorvoeren. Wel is het zo dat de conservatieve vleugel door de opkomst van een klaase van gegoede middenstand (naast leger en staatsbedrijven) een steeds grotere invloed krijgt. Die vleugel is van mening dat de komende tijd, gezien de economische wereldcrisis, niet geschikt is voor drastische hervormingen. Deze stille partners van de Communistische Partij willen het moment afwachten tot de fragiele, oncomplete Chinese maatschappij evenwichtiger is geworden voordat politieke hervormingen kunnen worden doorgevoerd. Hier bestaat een soort Catch 22- situatie. Zonder hoge economische groei verliest het communistische regime zijn legitimiteit en zonder (politieke) hervormingen wordt voortzetting van die hoge groei steeds problematischer. Er zijn dus genoeg belemmeringen die op dit moment de veronderstelling rechtvaardigen dat China nog niet klaar is om de dirigeerstok van de VS over te nemen. Wel zie je al een ontwikkeling op gang gekomen waarbij China, met een geopolitiek oogmerk, de belangrijkste kapitalistische centra in de wereld tegen elkaar uitspeelt binnen de aggregatie en globalisering van haar hegemoniale capaciteiten. China doet dit om een gelijke afstand van geopolitieke onafhankelijkheid ten opzichte van deze centra te bewaren. Deze centra willen allemaal hetzelfde, namelijk een voorkeursbehandeling bij de toegang tot China’s onschatbare arbeidsreservoir en enorme lokale markt. Dit soort verdeel en heers politiek is wellicht het begin van ontwikkeling waarvan de historici over dertig jaar zullen schrijven: ‘hoe was het mogelijk dat het Westen de huidige wereldhegemonie China toentertijd zo onderschat heeft?’. De stelling lijkt gerechtvaardigd dat het wereld-systeem te groot, te complex en te chaotisch geworden is om te mogen verwachten dat dit in de toekomst door een nieuwe hegemoniale staat, welke kwaliteiten deze ook mag hebben, geleid zal kunnen worden op dezelfde wijze als de VS dit hebben gedaan in de twintigste eeuw. Wel lijkt het erop dat de wereldmaatschappij een nieuw ‘wereldsysteem model’ nodig heeft dat minder vervuilend is dan het VS-massaconsumptie model, minder neoliberaal dogmatisch is dan het ‘Washington Consensus’ model en meer politieke vrijheid biedt dan het ‘Beijing Consensus’ model. Dit lijkt nodig om bijvoorbeeld een weg in te slaan naar een soort
267
De corruptie in China is in deze scriptie weinig aan bod gekomen. Er zijn weinig betrouwbare gegevens beschikbaar maar algemeen wordt aangenomen dat het in China groter is dan in het Westen. China staat op de plaats 75 in de 2011 CPI index en staat daarmee in de middenmoot samen met landen als Brazilië, Italië en Zuid- Afrika en 68 plaatsen hoger dan Rusland, Bron website http://cpi.transparency.org/cpi2011/results/ -82-
democratische ‘World Civil Society’, waar monetaire, financieel-economische en sociale crises centraal geregeld worden en de lusten en lasten beter verdeeld zullen zijn. We kunnen bij de discussie hierover de ogen niet sluiten voor de ontwikkelingen in Oost-Azië zeker ook gezien het feit dat de ontwikkelingen daar een historische basis hebben. In het verlengde hiervan staat de vraag hoe de Chinese regering haar nieuwe onmetelijke rijkdom en de daaraan gerelateerde regionale en internationale macht, zal gaan gebruiken. China kan een aanzet geven om de regels van de mondiale ontwikkelingsmodellen aan te passen en wellicht op termijn samen te voegen tot bijvoorbeeld een ‘tribute trade’-achtig wereldmodel. Om te beginnen zou China, eventueel samen met landen als Indië en Brazilië, haar gewicht kunnen plaatsen achter een moderne versie van een ‘New International Economic Order’.268 In ieder geval zal elk initiatief van China als oogmerk hebben om er zelf beter van te worden. Wat dat betreft verschilt China weinig met de VS. Zo eenzijdig als de Amerikanen zullen de Chinezen, zoals het er nu naar uitziet, echter niet handelen gezien hun historische cultuur. Op dit moment ziet het er echter nog naar uit dat China zal voortgaan op een weg waarbij een Chinese vorm van het VS-consumptiemodel gehandhaafd blijft. In ieder geval vragen alle ‘uitdagende wereldproblemen’ behandeld in deze scriptie om een gezonde dosis politieke intelligentie (overigens een schaars goed in de huidige tijd) en om een (af)dwingende hegemoniale wereldvisie van de sterkste (dus rijkste?) landen. Kijkend naar het huidige politiekverdeelde Europa en de VS, is daar van beide noodzakelijkheden weinig te bespeuren. De opkomst van Oost-Azië is dan in ieder geval een hoopvol teken dat de extreem grote ongelijkheid in de wereld ontstaan onder het Europese koloniale imperialisme en geconsolideerd onder de VShegemonie, op termijn een stuk minder zou kunnen worden en wellicht tot een meer gelijk verdeelde wereld kunnen leiden. Een eerste stap om dit te bereiken zou kunnen zijn dat het ‘Westen’, net als China heeft gedaan, een serieuze kijk neemt in de keuken van het succesvolle ‘Oosten’ en een respectvolle dialoog op gang brengt over hoe we uit de huidige wereldmalaise kunnen komen. Zeker lijkt, ook gelet op de voortdurende schuldencrises in de Eurozone, dat het klassieke neoliberale model haar langste tijd gehad heeft.
268
Zie Hoofdstuk drie pagina 65. -83-
Literatuur Abbeloos, Jan-Frederik, Eric Vanhaute ‘Cutting the Gordian knot of world history: Arrighi’s model of the great divergence and convergence’, Journal of World-system Research, 17, 1, (2011), 89-106. Adas, Michael, Machines as Measure of Men: Science, Technology and Ideologies of Western Dominance (Ithaca 1989). Alker, Hayward, ‘If Not Huntington’s Civilizations, Then Whose?’, Review (Fernand Braudel Center), 18, 4 (1995), 33–62. Allen, Robert C., The British Industrial Revolution in Global Perspective (New York 2006). Amoore, Louise, Paul Langley ‘Ambiguities of global civil society’, Review of International Studies 30 (2004), 89–110. Anderson, Perry, ‘Two Revolutions’, New Left Review 61 (2010), 59-96. Arrighi, G., ‘Towards a Theory of Capitalist Crisis’, New Left Review I, 111 (1978) 3–24. Arrighi, G., The Geometry of Imperialism (London 1983). Arrighi, G. and Jessica Drangel, ‘The Stratification of the World-Economy: An Exploration of the Semi peripheral Zone’, Review 10, 1 (Fernand Braudel Center 1986), 9-74. Arrighi, G., ‘Marxist Century – American Century: The Making and Remaking of the World Labor Movement’, in S. Amin, G. Arrighi, A.G. Frank and I. Wallerstein (eds), Transforming the Revolution: Social Movements and the World-System (New York 1990), 54–95. Arrighi, G., ‘World Income Inequality and the Future of Socialism’, New Left Review 189 (1991), 3964. Arrighi, G, Satoshi Ikeda en Alex Irwan, ‘The Rise of East Asia: One Miracle or Many?’, in R.A. Palat (ed), Pacific Asia and the Future of the World-Economy (Westport 1993), 42-65. Arrighi, G., ‘The Rise of East Asia: World Systemic and Regional Aspects’, International Journal of Sociology and Social Policy, 16, 7 (1996), 6-44. Arrighi, G. en Beverly J. Silver, ‘Hegemonic Transitions: A Rejoinder’, Political Power and Social Theory 13 (1999), 307-315. Arrighi, G. en Beverly Silver, Chaos and Governance in the Modern World System (Minneapolis 1999). Arrighi, G., B. Silver, ‘Capitalism and world (dis)order’, Review of International Studies, 27 (2001), 257–279. Arrighi, G., ‘The African Crisis: World Systemic and Regional Aspects’, New Left Review 15 (2002), 5-36. -84-
Arrighi, G, Po-keung Hui, Ho-Fung Hung and Mark Selden, ‘Historical Capitalism, East and West’, in G. Arrighi, T. Hamashita and M. Selden (eds), The Resurgence of East Asia. 500, 150 and 50 Year Perspectives (Londen 2003) 259-333. Arrighi, G., T. Hamashita, en M. Selden, Resurgence of East Asia, 500, 150 and 50 years perspectives (Londen 2003). Arrighi, G., ‘Globalization in World-Systems Perspective’, in R.P. Appelbaum and W.I. Robinson (eds), Critical Globalization Studies (New York 2005), 33–44. Arrighi, G., Beverly J. Silver and Benjamin D. Brewer, ‘Industrial Convergence and the Persistence of the North-South Divide: A Rejoinder to Firebaugh’, Studies in Comparative International Development, 40, 1 (2005), 4-31. Arrighi, G., ‘Hegemony Unraveling – 1’, New Left Review, II, 32 (2005) 23–80. Arrighi, G., ‘Hegemony Unraveling – 2’, New Left Review, II, 33 (2005) 83–116. Arrighi, G., ‘States, Markets, and Capitalism, East and West’, Positions 15, 2 (2007), 252-284. Arrighi, G., Adam Smith in Beijing: Lineages of the Twenty-First Century (Londen 2007). Arrighi, G., The Long Twentieth Century, Money, Power, and the Origins of Our Times (Londen updated edition 2009). Arrighi, G., ‘China’s market economy in the long run’, in Ho-Fung Hung (ed), China and the Transformation of Global Capitalism (Baltimore 2009) 22-49. Arrighi, G., ‘The Winding Paths of Capital. Interview by David Harvey’, New Left Review 56 (2009), 61-94. Arrighi, G en Lu Zhang, ‘Beyond the Washington Consensus: A new Bandung?’, in Shefner, Jon and Patricia Fernandez-Kelly (eds), Globalization and Beyond: New Examinations of Global Power and its Alternatives (Penn State 2010), 25-58. Atwell, William S., 'Some Observations on the 'Seventeenth-Century Crisis in China and Japan’, Journal of Asian Studies 11, 5 (1986), 223-244. Bayly, C.A., The Birth of the Modern World, 1780–1914 (Oxford 2004). Beeson, M., ’East Asian Regionalism and the End of the Asia-Pacific: After American Hegemony’, The Asia-Pacific Journal, 10 januari, 2009. Beeson, M., ‘American hegemony and regionalism: the rise of East Asia and the end of the AsiaPacific’, Geopolitics 11, 4 (2006), 541–560. Beeson, M., Regionalism and Globalization in East Asia: Politics, Security, and Economic Development (Basingstoke 2007). Beeson, M., ‘Hegemonic transition in East Asia? The dynamics of Chinese and American power’, Review of International Studies 35, 1 (2009), 95–112.
-85-
Beeson, M. and A. Broome, ‘Hegemonic instability and East Asia contradictions, Crises and US Power’, Globalizations 7, 4 (2010), 479–495. Bello, Walden, ‘The Post-Washington Dissensus’, Focus on Trade, 132 (2007), http://www.tni.org Bieler Andreas en Adam David Morton, ‘A Critical Theory Route to Hegemony, World Order, and Historic Change: Neo-Gramscian Perspective in International Relations’, Capital and Class 28 (2004), 85–118. Bochuan, H., China on the Edge: Crisis of Ecology and Development in China (New York 1992). Boswell, Terry, Christopher Chase-Dunn, The Spiral of Capitalism and Socialism: Toward Global Democracy (Boulder 2000). Braudel, Fernand, Afterthoughts on Material Civilization and Capitalism. (Baltimore 1977). Braudel, Fernand, Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, I: The Structures of Everyday Life (New York 1982). Braudel, Fernand, Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, II: The Wheels of Fortune (New York 1983). Braudel, Fernand, Civilization and Capitalism, 15th-18th Century, III: The Perspective of The World (New York 1984). Brenner, Robert, ‘The Origins of Capitalist Development: A Critique of Neo-Smithian Marxism’, New Left Review 1, 104 (1977), 25–92. Brenner, Robert, ‘The Economics of Global Turbulence: A Special Report on the World Economy, 1950-1998’, New Left Review 229 (1998), 1-264. Brenner, Robert, The Boom and the Bubble: The U.S. in the World Economy (New York 2002). Brenner, Robert, The Economics of Global Turbulance (New York 2006). Bromley, Simon, American Power and Prospects for International Order (Cambridge 2008). Brodine, Virginia and Mark Selden (eds), Open Secret: The Kissinger-Nixon Doctrine in Asia (New York 1972). Bryant, J., ‘The West and the rest reunited: debating capitalist origins, European colonialism and the advent of modernity’, Canadian Journal of Sociology, 31, 4 (2006), 403–444. Bukharin, Nikolai, Imperialism and World Economy (New York 1973). Cain, P. J., and A. G. Hopkins, ‘The Political Economy of British Expansion Overseas, 1750-1914’, The Economic History Review 33, 4 (1980), 463-490. Calleo, Davis, Beyond American Hegemony: The Future of the Western Alliance (New York 1987). Castells, Manuel, The Network Society, Vol. 1 (New York 2000).
-86-
Castells, Manuel, and Alejandro Portes, ‘World Underneath: The Origins, Dynamics, and Effects of the Informal Economy', in A. Portes, M. Castells, and L.A. Benton, (eds), The Studies in Advanced and Less Developed Countries (Baltimore (1989) 11-39. Chase-Dunn, C., ‘History and System: The Whole World’, Contemporary Sociology 25, 2 (1996), 161–165. Chase-Dunn, C. en Thomas Hall, Rise and Demise: Comparing World-Systems (Boulder 1997). Chase-Dunn, C., ‘Adam Smith in Beijing: A World-Systems Perspective’, Historical Materialism 18, 1 (2010), 39–51. Chan, Jenny, 'Meaningful Progress or Illusory Reform? Analyzing China’s Labor Contract Law’, New Labor Forum 18, 2 (2009), 43–51. Chang, Pin-tsun., ‘The First Chinese Diaspora in Southeast Asia in the Fifteenth Century’, in R. Ptak and D. Rothermund, (eds), Emporia, Commodities and Entrepreneurs in Asian Maritime Trade, C. 1400-1750 (Stuttgart 1999) 13-28. Chapman, Stanley D, The Rise of Merchant Banking (Londen 1984). Cheng, Yung-nien, Discovering Chinese Nationalism in China: Modernization, Identity and International Relations (New York 1999). Cox, R.W., Production, Power, and World Order (New York 1987). Crossley, Pamela Kyle, What is Global History? (Londen 2009). Cumings, Bruce, ‘Japan and Northeast Asia into the Twenty-first Century’, in P. J. Katzenstein and T. Shiraishi (eds.), Network Power, Japan and Asia (Ithaca 1997), 136-168. Deng, Xiaoping, ‘On Reform of the Political Structure’, in Selected Works of Deng Xiaoping, vol. 3. (Beijing 1994). Deng, Xiaoping, ‘Opening speech at the Twelfth National Congress of the Communist Party of China’, in Selected Works of Deng Xiaoping, vol. 3. (Beijing 1993). Deng, Xiaoping, ‘We Must Follow Our Own Road in Economic Development as We Did in Revolution’, in Selected Works of Deng Xiaoping, vol. 3. (Beijing 1993). Duchesne, Ricardo, ‘On the rise of the West. Researching Kenneth Pomeranz’s Great Divergence’, Review of Radical Political Economics 36 (2004), 52–81. Economy, Elizabeth, ‘An Age of Transition: The United States, China, Peak Oil, and the Demise of Neoliberalism’, Monthly Review 59, 11 (2009), 20-34. Elvin, Mark, The Pattern of the Chinese Past (Stanford 1973). Elvin, Mark, Another History: Essays on China from a European Perspective (Sydney 1996). Epstein, S. R., Freedom and Growth: The Rise of States and Markets in Europe, 1300-1750 (Londen 2000). -87-
Fairbank, John K., The United States and China (Cambridge MA 1983). Feffer, John, ‘Japan: The Price of Normalcy’, The Asia-Pacific Journal 2, 3 (2009). Ferguson, Niall, The War of the World. Twentieth-Century Conflict and the Descent of the West (New York 2006). Ferguson, Niall, The Cash Nexus: Money and Power in the Modern World 1700-2000 (Londen 2001). Ferguson, Niall, Civilization: The Six Ways the West beat the Rest (Londen 2011). Ferguson, Niall, ‘Today’s Keynesians have learnt nothing’, Financial Times, 19 juli, 2010. Ferguson, Niall, ‘Complexity and collapse’, Foreign Affairs 89, 2 (2010), 18–32. Feuerwerker, Albert, China’s Early Industrialization: Sheng Hsuan-Huai 1844-1916 and Mandarin Enterprise (Cambridge 1958). Fingleton, Eaman, ‘Quibble All You Like, Japan Still Looks like a Strong Winner’, International Herald Tribune, 2 januari 2001. Foster, John Bellamy, The Ecological Revolution (New York 2005). Frank, A. Gunder, ReOrient: Global Economy in the Asian Age (Berkeley 1998). Frank, A. Gunder, ‘Changes in My View about Dependence and Capitalism’ (2005) op website http://www.rrojasdatabank.org/agfrank. Frieden, J., Banking on the World: The Politics of International Finance (Londen 1987). Fukuyama, Francis, America at the Crossroads: Democracy, Power, and the Neoconservative Legacy (Yale 2006). Fukasaku, Kichiro en David Wall, China Long March to an Open Economy (Paris 1994), 26 – 42. Gao, Weinong, The Relation between China and its Tributary States in Modern Times (Guangdong 1993). Germain, R.D., The International Organization of Credit, States and Global Finance in the WorldEconomy (Cambridge 1997). Gill, Stephen (ed.), Gramsci, Historical Materialism and International Relations (Cambridge1993). Gill, Stephen and David Law, ‘Global hegemony and the structural power of capital’, International Studies Quarterly 33, 4 (1989), 475–499. Gilpin, Robert ‘Three models of the future’, in C. Fred Bergsten and Lawrence B. Krause (eds), World Politics and International Economics (Washington 1975), 37–60. Glyn, Andrew, ‘Imbalances of the Global Economy’, New Left Review 34 (2005), 5-37. Goldstone, J.A., ‘Effloresces and economic growth in world history: rethinking the ‘Rise of the West’ and the Industrial Revolution’, Journal of World History, 13 (2002), 323–389. -88-
Goldstone, J. A., Why Europe? The Rise of the West in World History (New York 2008).
Gordon, David, ‘The Global Economy: New Edifice or Crumbling Foundations?’, New Left Review 168 (1988), 24–65. Gore, Charles, ‘The Rise and Fall of the Washington Consensus as a Paradigm for Developing Countries’, World Development 28 (2000), 789-804. Gowan, Peter, ‘Triumphing Toward International Disaster: The Impasse in American Grand Strategy’, Critical Asian Studies 36, 1 (2004), 3-36. Greenberg, Michael, British Trade and the Opening of China 1800-1842 (Cambridge 1951). Gulick, John, ‘A Critical Appraisal of Peter Gowan’s Contemporary Intra-Core Relations and WorldSystems Theory: A Capitalist World-Empire or US-East Asian Geo-Economic Integration?’, Journal of World-Systems Research. 10, 2 (2005), 502-515. Gulick, John, ‘Feature designs obsolete by Global standards’, in James Hansen (e.a.), ’Target Atmospheric CO2: Where Should Humanity Aim?’ The Open Atmospheric Science Journal 2 (2009), 217-231. Gulick, John, ‘The Long Twentieth Century, Barriers to China’s Hegemonic Accession’, Journal of World-system Research 17, 1 (2011), 4-38. Hale, David H., ‘Is It a Yen or a Dollar Crisis in the Currency Market?’, Washington Quarterly 18, 4 (1995), 145-171. Hamashita, Takeshi, ‘The Tribute Trade System of Modern Asia’, The Memoirs of the Toyo Bunko 16 (1988), 7-25. Hamashita, Takeshi, ‘Tribute and Emigration: Japan and the Chinese Administration of Foreign Affairs’, Senri Ethnological Studies 25 (1993), 69-86. Hamashita, Takeshi, ‘The Tribute Trade System and Modern Asia’, in A. J. H. Latham en H. Kawakatsu (eds.), Japanese Industrialization and the Asian Economy (Londen 1994), 91-107. . Hamashita, Takeshi, ‘The Intra-Regional System in East Asia in Modern Times’, in Peter J. Katzenstein and T. Shiraishi (eds.), Network Power: Japan and Asia (Ithaca 1997), 113–135. Hao, Yen-ping, The Comprador in Nineteenth Century China: Bridge between East and West (Cambridge, MA 1979). Hamilton, Gary, Wei-An Chang, ‘The Importance of Commerce in the Organization of China’s late Imperial Economy’, in G. Arrighi, T. Hamashita, and M. Selden, Resurgence of East Asia Transformations (New York 2003) 173 – 213. Harris, Nigel, The End of the Third World. Newly Industrializing Countries and the Decline of an Ideology (Harmondsworth 1986). Harvey, David, The Enigma of Capital: and the Crises of Capitalism (Londen 2010). Harvey, David, ‘Globalization in Question’, Rethinking Marxism, 8, 4 (1995), 1–17. -89-
Harvey, David, A Brief History of Neoliberalism (Oxford 2006).
Hayami, A., ‘The Industrious Revolution’, Look Japan (1992), 380-436. Headrick, Daniel, The Tentacles of Progress: Technology Transfer in the Age of Imperialism, 1850 – 1940 (Londen 1988). Held, David, Anthony McGrew, David Goldblatt and Jonathan Perraton, Global Transformations. Politics, Economics and Culture (Stanford 1999). Helleiner, E., States and the Reemergence of Global Finance, from Bretton Woods to the 1990s (Ithaca 1994). Helleiner, E., The Making of National Money, Territorial Currencies in Historical Perspective (Ithaca 2003). Hilferding, Rudolf, Finance Capital: A Study of the Latest Phase of Capitalist Development (Londen 1981). Hirst, Paul, Grahame Thompson, Globalization in Question: the International Economy and the Possibilities of Governance (Cambridge 1996). Hobsbawm, Eric J., Industry and Empire: An Economic History of Britain since 1750 (Londen 1968). Hobsbawm, Eric J., The Age of Extremes: A History of the World, 1914–1991 (New York 1994). Hobson, John, Imperialism: A Study (Londen 1938). Hobson, John, The Eastern Origins of Western Civilization (Cambridge 2004). Hong, Zhou, ‘The World Implications of the “Chinese Road” in the Context of Globalization’, Social Sciences in China, 31, 2 (2010), 5-20. Huang, Yasheng, Capitalism with Chinese Characteristics (Cambridge 2008). Hughes, C., ‘Japan’s response to China’s rise: regional engagement, global containment, dangers of collision’, International Affairs, 85, 4 (2009) 837-856. Hugill, Peter J., World Trade since 1431: Geography, Technology and Capitalism (Baltimore 1993) Hui, Po-keung, ‘The Development of Hong Kong Chinese Business in the Mid-19th to the Early 20th Century: A Transnational Perspective’, China Information 12, 2 (1997), 114-134. Hung, Ho-fung, ‘America’s Head Servant? The PRC’s Dilemma in the Global Crisis’, New Left Review 60 (2009), 5-25. Hung, Ho-fung (ed), China and the Transformation of Global Capitalism (Baltimore 2009). Huntington, Samuel, ‘The Clash of Civilizations?’ Foreign Affairs, 73, 3 (1993), 22–49. Huntington, Samuel e.a., The Clash of Civilizations? The Debate (New York 1993). Ikeda, Sato, ‘The History of the Capitalist World-System vs. the History of East-Southeast Asia’, Review 19, 1 (1996), 49-76. -90-
Ingham, Geoffrey, Capitalism (Cambridge 2008).
Jiang, Zemin, ‘Let’s Jointly Create a Better World’, in Selected Works of Jiang Zemin vol 3. (Beijing 2006). Jiang, Zemin, ‘Speech at the Millennium Summit of the United Nations’, in Selected Works of Jiang Zemin vol. 3. (Beijing 2006). Kasaba, Resat, ‘Treaties and Friendships: British Imperialism, the Ottoman Empire, and China in the Nineteenth Century’, Journal of World History IV, 2 (1993) 213-241. Kawakatsu, Heita, ‘Historical Background’ in A. J. H. Latham and Heita Kawakatsu (eds), Japanese Industrialization and the Asian Economy (Londen 1994). Kennedy, Scott, ‘The Myth of the Beijing Consensus’, Paper presented at conference Washington Consensus Versus ‘Beijing Consensus’: Sustainability of China’s Development Model (Denver, May 2008). Kennedy, P., The Rise and fall of Great Powers: Economic Change and Military Conflict from 1500 – 2000 (Londen 1989). Kindleberger, C. P., A Financial History of Western Europe (Londen 1984). Klein, Naomi, The Shock Doctrine: The rise of Disaster Capitalism (New York 2007). Krippner, Greta, ‘The Financialization of the U.S. Economy: or How the Reagan Administration Discovered Global Capitalism’ (2003) Paper prepared for the 2004 Annual Meeting of the American Sociological Association gevonden op website http://ser.oxfordjournals.org. Krugman, Paul, ‘The Myth of Asia’s Miracle’, Foreign Affairs 73, 6 (1994), 62-78. Langley, P., World Financial Orders, an Historical International Political Economy (Londen 2002). Lardy, Nicholas, Foreign Trade and Economic Reform in China, 1978-1990 (Cambridge 1992). Lenin, V.I., ‘Imperialism: The Highest Stage of Capitalism’, in Selected Works, Vol. I (Moskow1952). Li, Minqi, ‘Harmony of Capitalism and Socialism’, Science & Society, 73, 2 (April 2009), 216–221. Li, Minqi, The Rise of China and the Demise of the Capitalist World-Economy (Londen 2008). Lo Dic, ‘China’s Quest for Alternatives to Neo-liberalism: Market Reform, Economic Growth, and Labor’, The Kyoto Economic Review 76, 2 (2001). Luiten van Zanden, Jan, ‘The Road to the Industrial Revolution: Hypotheses and Conjectures about the Medieval Origins of the ‘European Miracle’, Journal of Global History 3 (2008) 337-359. Maddison, A., The World Economy: A Millennial Perspective (Parijs 2001). Mann, Michael, The Sources of Social Power, vol. I: A History of Power from the Beginning to AD 1760 (Cambridge 1986). Mao, Zedong, ‘On the People’s Democratic Dictatorship’, in Selected Works of Mao Zedong, vol. 4. (Beijing 1961). -91-
Mao, Zedong, ‘On the Ten Major Relationships’ in Selected Works of Mao Zedong, vol. 5. (Beijing 1977).
Mao, Zedong, ‘The Chinese Revolution and the Chinese Communist Party’ in Selected Works of Mao Zedong, vol. 2. (Beijing 1965). Marks, Stephen, ’Introduction’ in Firoze Manji and Stephen Marks (eds), African Perspective on China in Africa (Kaapstad 2007). Marx, Karl, Capital, Vol. I, (Moscow 1959). Marx, Karl, Capital, Vol. III, (Moscow 1962). Marx, Karl, ‘Crisis Theory (From Theories of Surplus Value)’, in R.C. Tucker (ed), The Marx-Engels Reader (New York 1978). Marx, Karl en Frederick Engels, The Communist Manifesto (Harmondsworth 1967). McNally, David, ‘From Financial Crisis to World-Slump: Accumulation, Financialisation and the Global Slowdown’, Historical Materialism 17 (2009), 35-83. McNeill, William, The Rise of the West: A History of the Human Community (Chicago 1992). McNeill, William, The Pursuit of Power: Technology, Armed Force and Society since A.D. 1000 (Chicago 1982). Meisner, Maurice, Mao's China and After: A History of the People's Republic (New York 1999). Mearsheimer, John, The Tragedy of Great Power Politics (New York 2001). Moore, Jason W., ‘Ecology and the Accumulation of Capital’, unpublished manuscript prepared for the workshop Food, Energy, Environment: Crisis of the Modern World-System (Fernand Braudel Center, Binghamton University, 9-10 October 2009). Morrison, Wayne, ‘China and the Global Financial Crisis', CRS Report for Congress (2009). Murphy, R. Taggert, ‘East Asia’s Dollars’, New Left Review 40 (2006), 39-64. Neal, L., The Rise of Financial Capitalism: International Capital Markets in the Age of Reason (Cambridge 1990). Nolan, Peter, China at the Crossroads (Cambridge 2004). O’Brien, Patrick, ‘Meta-narratives in Global Histories of Material Progress’, International History Review 23 (2001). O’Connor, James, Natural Causes (New York 1998). Overholt, William, Asia, America, and the Transformation of Geopolitics (New York 2007). Ozawa, Terutomo. ‘Foreign Direct Investment and Structural Transformation: Japan as a Recycler of Market and Industry’, Business and the Contemporary World 5 (1993). Palat, Ravi, ‘On New Rules for Destroying Old Countries’, Critical Asian Studies 37, 1 (2005), 75-94. -92-
Palat, Ravi, Capitalist Restructuring and the Pacific Rim (Londen 2004).
Panitch, Leo, ‘Giovanni Arrighi in Beijing: An Alternative to Capitalism?’, Historical Materialism 18 (2010), 74–87. Panitch, Leo en Sam Gindin, Global Capitalism and American Empire (Londen 2004). Panitch, Leo, ‘Superintending Global Capital’, New Left Review 2, 35 (2005), 101–23. Panitch, Leo, ‘The Financial Crisis and American Power: An Interview with Leo Panitch’, Socialist Project. E-bulletin 186 (16 februari, 2009). Peterson, Eric R., ‘Surrendering to Markets’, The Washington Quarterly, 17, 4 (1995), 103–115. Phillips, Kevin, Arrogant Capital: Washington, Wall Street, and the Frustration of American Politics (New York 1996). Phillips, Kevin, Bad Money, Reckless Finance, Failed Politics, and the Global Crisis of American Capitalism (Londen 2009). Piore, Michael J. en Charles F. Sabel, The Second Industrial Divide: Possibilities for Prosperity (New York 1984). Polanyi, Karl, The Great Transformation, the Political and Economic Origins of our Time (Boston 1957). Pollin, Robert, ‘Contemporary Economic Stagnation in World Historical Perspective’, New Left Review, 219 (1996), 115–116. Pomeranz, Kenneth, The Great Divergence, Europe, China and the Making of the Modern World Economy (Princeton 2000). Pomeranz, Kenneth. 'Two Worlds of Trade, Two Worlds of Empire: European Statemaking and Industrialization in a Chinese Mirror', in D.A. Smith, D.J. Solinger and S. Topik, (eds.), States and Sovereignty in a Global Economy (Londen 1999). Popov, Vladimir, ‘China’s Rise in the Medium Term Perspective: An Interpretation of Differences in Economic Performance of China and Russia since 1949’, Historia e Economia 3, 1 (2007)13-38. Portes, Alejandro, ‘The Informal Economy and its Paradoxes’, in N. J. Smelser and R. Swedberg, (eds.), Handbook of Economic Sociology (Princeton 1994). Pritchett, L., ‘Divergence, Big Time’, The Journal of Economic Perspectives 11, 3 (1997), 3-17. Pijl, Kees van der, Global Rivalries from the Cold War to Iraq (Londen 2006). Ramo, Joshua Cooper, The Beijing Consensus: Notes on the New Physics of Chinese Power (Londen 2004). Reid, Anthony. 1990. ‘The Seventeenth Century Crisis in South-East Asia’, Modern Asian Studies 25, 639-659. -93-
Reifer, T., ‘Histories of the Present: Giovanni Arrighi & the Long Durée of Geohistorical Capitalism’, Journal of World-Systems Analysis 15, 2 (2009), 249-256.
Robinson, W. I., 'Giovanni Arrighi: Systemic Cycles of Accumulation, Hegemonic Transitions, and the Rise of China', New Political Economy, 5 November 2010. Robinson, W. I. and Jerry Harris, ‘Towards A Global Ruling Class? Globalization and the Transnational Capitalist Class’, Science and Society 64, 1 (2000), 11-54. Robinson, W.I., ‘Review of Giovanni Arrighi and Beverly J Silver, Chaos and Governance in the Modern World System’, Journal of World-System Research 7, 1 (2001), 1-3. Robinson, W.I., A Theory of Global Capitalism (Baltimore 2004). Rosenau, James N., Turbulence in World Politics: A Theory of Change and Continuity (Princeton, 1990). Rowe, William, ‘Modern Chinese Social History in Comparative Perspective’, in P.S. Ropp (ed), Heritage of China: Contemporary Perspectives on Chinese Civilization (Berkeley 1990). Rucki, Sheila M., ‘Global Economic Crisis and China's Challenge to Global Hegemony: A NeoGramscian Approach’, New Political Science 33, 3 (2011) 335-355. Sachs, J. en Wing Thye Woo, 'China’s Transition Experience, Reexamined', Beyond Transition: the Newsletter about Reforming Economies (2001). Sato, Ikeda, ‘The History of the Capitalist World-System vs. the History of East-Southeast Asia’, Review 19 (1996), 49–76. Selden, Mark, ‘China, Japan and the Regional Political Economy of East Asia, 1945-1995’, in P. Katzenstein and T. Shiraishi (eds), Network Power. Japan and Asia (Ithaca 1997), 306-340. Selden, Mark, ‘China’s Way Forward? Historical and Contemporary Perspectives on Hegemony and the World Economy in Crisis’ The Asia-Pacific Journal, 24 maart 2009. Seldon, Mark, ‘East Asian Regionalism and its Enemies in Three Epochs: Political Economy and Geopolitics, 16th to 21st Centuries’, The Asia-Pacific Journal, 25 februari, 2009. Silver, B., Forces of Labor: Workers’ Movements and Globalization since 1870 (Cambridge 2003). Silver, B. en G. Arrighi, 'Polanyi’s ‘Double-Movement’: The Belle Epoques of British and US Hegemony Compared', Politics and Society, 31, 2 (2003). Silver, B. en G. Arrighi, 'End of the Long Twentieth Century' in Craig Calhoun and Geogi Derluguia (eds), Business as Usual: The Roots of the Global Financial Meltdown (New York, 2011). Silver, B. en Lu Zhang, ‘China as an Emerging Epicenter of World Labor Unrest’, in Ho-fung Hung (ed.), China and the Transformation of Global Capitalism (New York 2009). Skinner, W.G., 'The Structure of Chinese History’, Journal of Asian Studies, 44, 2 (1985), 271-292. Smith, Adam, An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (Londen 1991). -94-
So, Alvin Y., ‘Beyond the Logic of Capital and the Polarization Model: The State, Market Reforms and the Plurality of Class Conflict in China’, Critical Asian Studies 37, 3 (2005), 481–494.
So, Alvin Y., ‘Rethinking the Chinese Developmental Miracle’, in Ho-fung Hung (ed), China and the Transformation of Global Capitalism (Baltimore 2009). So, Alvin Y. en Stephen W. K. Chiu, East Asia and the World Economy (Thousand Oaks 1995). Stiglitz, Joseph, Globalization and Its Discontents (New York 2002). Stiglitz, Joseph, The Roaring Nineties, a new history of the world’s most prosperous decade (New York 2003). Stiglitz, Joseph, Freefall: America, free markets, and the sinking of the world economy (New York 2010). Stiglitz, Joseph, Capitalist Fools op website www.vanityfair.com/magazine/2009/01/stigliz Stuart-Fox, Martin, A Short History of China and Southeast Asia: Tribute, Trade and Influence (Crow's Nest, 2003). Subramanian, Arvind, ‘The Inevitable Superpower: Why China's Dominance Is a Sure Thing’, Foreign Affairs 90, 5 (2011). Subramanian, Arvind, Eclipse: Living in the Shadow of China's Economic Dominance (New York 2011). Sugihara, Kaoru, ‘The European Miracle and the East Asian Miracle: towards a New Global Economic History’, Sangyo to Keizai 11, 12 (1996), 1- 46 Sugihara, Kaoru, ‘The East Asian Path of Economic Development: A Long-term Perspective’, in Giovanni Arrighi, Takeshi Hamashita and Mark Selden (eds), The Resurgence of East Asia. 500, 150 and 50 Year Perspectives (New York 2003) 78-123. Sugihara, Kaoru, ‘The State and the Industrious Revolution in Tokugawa Japan’, Working paper GEHN Conference 2, 4 (Londen 2003), 1-22 op www.ise.ac.uk-economic history/gehn. Taylor, Peter, ‘Ten Years that Shook the World? The United Provinces as First Hegemonic State’, Sociological Perspectives 37, 1 (1994). Ting-fu Tsiang, ‘The English and the Opium Trade’, in Franz Schurmann and Orville Schell (eds), Imperial China (New York 1967). Tsai, Jung-Fang, Hong Kong in Chinese History: Community and Social Unrest in the British Colony, 1842 – 1913 (New York 1993). Vermeiren, M., ‘The global imbalances and the contradictions of US monetary Hegemony’, Journal of International Relations and Development 13, 2 (2010), 105–35. Vries, Peer H., ‘Governing growth: a comparative analysis of the role of the state in the rise of the West’, Journal of World History 13 (2002), 167–193. -95-
Vries, Peer H., ‘The California School and Beyond: How to Study the Great Divergence?’Austrian Journal of Development Studies 24, 4(2008), 6-49.
Vries, J. de, ‘Between Purchasing Power and the World of Goods: Understanding the Household Economy in Early Modern Europe’ in John Brewer and Roy Porter (eds), Consumption and the World of Goods (Londen 1993). Vries, Jan de, ‘The Industrial Revolution and the Industrious Revolution’, Journal of Economic History 54 (1994), 249 – 270. Waley, Arthur, The Opium War through Chinese Eyes (Londen 1958). Wade R., Frank Veneroso, 'The Asian Crisis: The High Debt Model versus the Wall Street-TreasuryIMF Complex’, New Left Review 1, 228 (1998), 3-22. Wade, R., ‘Wheels within wheels: rethinking the Asian crisis and the Asian model’, Annual Review of Political Science 3 (2000), 85–115. Wallerstein, Immanuel, The Modern World-System, I: Capitalist Agriculture and the Origins of the European World-Economy in the Sixteenth Century (New York 1974). Wallerstein, Immanuel, The Modern World System II: Mercantilism and the Consolidation of the European World-Economy, 1600-1750 (New York 1980). Wallerstein, Immanuel, The Modern World-System Volume III: The Second Ear of the Great Expansion of the Capitalist World-Economy, 1730-1840. (New York 1989). Wallerstein, Immanuel, The Politics of the World-Economy: The States, the Movements and the Civilizations (Cambridge 1984). Wallerstein, Immanuel, ‘The Rise and Future Demise of the World Capitalist System: Concepts for Comparative Analysis’, Comparative Studies in Society and History 16, 4, (1974), 387-415. Wallerstein, Immanuel, Unthinking Social Science: The Limits of Nineteenth Century Paradigms (Cambridge 1991). Wallerstein, Immanuel, World-Systems Analysis: An Introduction (Durham 2004). Wallerstein, Immanuel, After Liberalism (New York 1995). Wallerstein, Immanuel, ‘Crisis as Transition’ in S. Amin, G. Arrighi, A. G. Frank, and I. Wallerstein, Dynamics of Global Crisis (New York 1982). Walter, Andrew, World Power and World Money: The Role of Hegemony and International Monetary Order (New York 1991). Wang, Gungwu, China and the Chinese Overseas (New York 1991). Wang, H., ‘China’s exchange rate policy in the aftermath of the Asian financial crisis’ in J. Kirshner (ed.), Monetary Orders: Ambiguous Economics, Ubiquitous Politics (Ithaca 2003), 153–71. Wang Hue, 'The Historical Origin of China’s Neo-liberalism’, in Tian Yu Cao (ed.), The Chinese Model of Development (New York 2005). -96-
Washbrook, David, ‘South Asia, the World System and World Capitalism’, The Journal of Asian Studies 149, 3 (1990), 479-508.
Webber, Michael, ‘Re-emerging China and Consequences for Economic Geography’, Eurasian Geography and Economics, 51, 5 (2010), 583–599. Weber, Max, General Economic History (New York, 1961) Weber, Max, Economy and Society (Berkeley 1978), Wolf, Eric, Europe and the People without History (Berkeley 1982). Wolf, Martin, Fixing Global Finance, how to curb financial crises in the 21st century (New Haven 2009). Wong, R. Bin., China Transformed. Historical Change and the Limits of European Experience (Ithaca 1997). Wong, Siu-lun, Emigrant Entrepreneurs (Hong Kong 1988). Woodruff, William, Impact of Western Men: A Study of Europe's Role in the World Economy 17501960 (New York 1966). Wrigley, E.A., Continuity, Chance and Change: The Character of the Industrial Revolution in England (New York 1988). Wrigley, E.A., ‘The Limits to Growth: Malthus and the Classical Economists’, in Michael S. Teitelbaum and Jay M. Winter (eds.), Population and Resources in the Western Intellectual Traditions (Cambridge 1989). Wu, Fulong, ‘How Neoliberal is China’s Reform? The Origins of Change during Transition’, Eurasian Geography and Economics 51, 5 (2010). Yoda, Yoshiie, The foundations of Japan's modernization: a comparison with China's path towards modernization (Leiden 1996). Yung-Nien, Dien, Discovering Chinese Nationalism in China: Modernization, Identity and International Relations (New York 1999). Zevin, Robert, ‘Our World Financial Market is More Open? If So, Why and With What Effect?, in T. Banuri and J.B. Schor (eds.), Financial Openness and National Autonomy: Opportunity and Constraints (New York 1992).
-97-