Universiteit Antwerpen Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen Academiejaar 2013 – 2014
MASTERPROEF
ONDERZOEK BIJ JONGEREN NAAR DE RELATIE TUSSEN EEN DARK TRIAD PERSOONLIJKHEID EN CYBERPESTGEDRAG OP DE SOCIALE NETWERKSITE FACEBOOK
Stef Mertens Master in de Communicatiewetenschappen – Afstudeerrichting: Strategische communicatie
Promotor: Prof. Dr. C. De Backer Medebeoordelaar: S. Pabian
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Voorwoord Een masterproef schrijf je niet alleen. Zonder de hulp, expertise en steun van allerlei personen uit mijn directe omgeving zou dit niet gelukt zijn. In dit voorwoord zou ik hen van harte willen bedanken.
In de eerste plaats gaat mijn welgemeende dank uit naar mijn promotor, prof. dr. Charlotte De Backer, voor de uitstekende begeleiding. Ik kon gedurende het hele proces steeds bij haar terecht voor al mijn vragen en problemen. Ze gaf me steeds gepast advies en nuttige tips ondanks haar drukke agenda. Ook dank ik Sint-Pietersinstituut Turnhout, Chiro Merksplas en voetbalclub K. Merksplas S.K voor hun bereidwillige medewerking bij het zoeken naar respondenten.
Vervolgens wil ik ook mijn ouders bedanken voor de steun die ze me altijd hebben gegeven. Zij hebben mij de mogelijkheid geboden om hogere studies aan te vatten. Mijn zus, Britt, en broer, Stijn, zijn ook een vermelding waard. Zij waren er steeds om op terug te vallen wanneer alles wat minder vlot verliep. Tot slot verdient ook mijn vriendin, Nathalie, een speciale vermelding in dit dankwoord. Zij is steeds in mij blijven geloven en stond keer op keer klaar met bemoedigende woorden wanneer ik deze nodig had.
2
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Inhoudsopgave Abstract ................................................................................................................................................... 4 Lijst figuren en tabellen ........................................................................................................................... 5 1. Inleiding ............................................................................................................................................... 6 2. Dark Triad ............................................................................................................................................ 9 2.1 Narcisme ........................................................................................................................................ 9 2.2 Machiavellisme ............................................................................................................................ 10 2.3 Psychopathie ............................................................................................................................... 10 2.4 Grondslag en samenhang ............................................................................................................ 11 3. Sociale media en persoonlijkheidskenmerken .................................................................................. 12 3.1 Dark Triad en SNS ........................................................................................................................ 13 4. Cyberpestgedrag ............................................................................................................................... 14 4.1 ‘Klassiek’ pesten vs. online pesten .............................................................................................. 15 4.2 Profiel cyberpesters..................................................................................................................... 16 4.3 Dark Triad en (cyber)pestgedrag ................................................................................................. 18 5. Methode ............................................................................................................................................ 19 5.1 Pre-test ........................................................................................................................................ 19 5.2 Steekproef ................................................................................................................................... 19 5.3 Meetmethoden ........................................................................................................................... 20 5.4 Procedure .................................................................................................................................... 22 6. Resultaten.......................................................................................................................................... 23 7. Discussie ............................................................................................................................................ 25 8. Conclusie ........................................................................................................................................... 27 9. Bibliografie......................................................................................................................................... 28
3
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Abstract Cyberpesten is een maatschappelijk probleem waarmee jongeren in onze samenleving vaak te maken krijgen. In deze masterproef wordt nagegaan of er bij jongeren een relatie bestaat tussen een Dark Triad persoonlijkheid en cyberpestgedrag op de sociale netwerksite Facebook. Deze persoonlijkheid bestaat uit narcisme, machiavellisme en psychopathie. Wetenschappelijke studies aangaande de Dark Triad doen vermoeden dat er een positieve en significante relatie bestaat tussen de Dark Triad en cyberpesten. Aan de hand van een online survey werden 390 jongeren uit het secundair onderwijs bevraagd. Covariantieanalyses tonen een bevestiging van de vermoedens. Er bestaat een tendens waarbij jongeren die hoger scoren op de Dark Triad meer cyberpestgedrag via Facebook vertonen. Ondanks de eerder zwakke relatie is dit een vernieuwend resultaat. Deze vaststelling kan implicaties hebben voor preventie- en bestrijdingscampagnes van cyberpesten.
Sleutelwoorden: Dark Triad, cyberpesten, Facebook, jongeren Word Count: 8594
4
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Lijst figuren en tabellen Figuur 1: Correlaties tussen de metingen van narcisme, machiavellisme en psychopathie……………….11
Tabel 1: Sociodemografisch profiel van de respondenten in de sample (N = 390)…………………………....20 Tabel 2: Schaal cyberpestgedrag via Facebook………………………………………………………………………………….21 Tabel 3: Overzicht variabelen met mogelijke Range en M (SD)………………………………………………………….23 Tabel 4: Relatie tussen cyberpestgedrag via Facebook en de Dark Triad…………………………………………..24
5
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
1. Inleiding Een Brits tienermeisje dat regelmatig gepest werd op sociale netwerksites als Facebook, heeft vorige week zelfmoord gepleegd. Dat meldt de Britse krant The Times. Vrienden verklaarden dat meerdere meisjes Holly beledigden op haar Facebook-pagina. "Meisjes pestten haar op Facebook en lieten commentaren op haar prikbord achter, waarin ze scheldnamen kreeg toegeworpen. Waarschijnlijk hebben ze die commentaren nu wel weggehaald", zegt een 16-jarige vriendin in The Times. Volgens de krant werd haar Facebook-pagina ondertussen afgesloten. Holly Grogan werd ook op school gepest en leed aan een gebrek aan zelfvertrouwen. De Morgen – 21 september 2009
Uit bovenstaand artikel blijkt dat pestgedrag via Facebook verstrekkende en dramatische gevolgen kan hebben. Slachtofferschap van cyberpesten is in het verleden gerelateerd aan verscheidene negatieve consequenties voor de gezondheid zoals depressies, emotionele kwelling en in extreme gevallen zelfmoord(pogingen). Dit geeft aan dat cyberpesten mogelijk een significante bedreiging vormt voor de mentale en fysieke gezondheid van adolescenten (Ybarra, 2004; Bastiaensens, Vandebosch, Poels, Van Cleemput, DeSmet & De Bourdeaudhuij, 2014). Volgens Olweus (1997) kan pesten worden opgevat als een component van een meer algemeen antisociaal en regelovertredend gedragspatroon. Antisociaal gedrag staat tegenover prosociaal gedrag. Bij prosociaal gedrag gedraagt men zich ten voordele van anderen (Eklund, Loeb, Hansen, & Andersson-Wallin, 2011). Individuen die daartegenover antisociaal gedrag vertonen zijn minder bereid om mensen te helpen en denken vooral aan het eigenbelang. In de onderzoeksliteratuur bestaan er verscheidene factoren die verbonden zijn aan agressief en antisociaal gedrag bij jongeren. Het karakter of de persoonlijkheid van een individu kan hierin een bepalende rol spelen. Daarnaast kan ook de sociale context waarin een individu opgroeit een invloed hebben. Hierbij denken we aan de afwijzing door leeftijdsgenoten om tot een groep te behoren of het disfunctioneren van de eigen familie (Frick & Marsee, 2006; Dodge, Coie & Lynam, 2006). Onder de noemer van een Dark Triad persoonlijkheidstype brengt men drie antisociale persoonlijkheidskenmerken samen. Deze Dark Triad bestaat uit narcisme, machiavellisme en psychopathie. Het gaat hierbij om een cluster van drie conceptueel verschillende, maar empirisch overlappende persoonlijkheidseigenschappen (Paulhus & Williams, 2002; Furnham, Richards, & Paulhus, 2013). Sinds de erkenning van deze duistere cluster zijn in het laatste decennium de wetenschappelijke studies betreffende de Dark Triad sterk toegenomen (Jonason & Webster, 2010; Furnham et al., 2013). Belangrijk en relevant voor deze masterproef zijn verscheidene onderzoeken 6
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
naar de relatie tussen een Dark Triad persoonlijkheid en antisociaal gedrag. Wat betreft antisociaal gedrag werden verschillende provocaties onderzocht die agressie opwekken bij narcisten en psychopaten (Jones & Paulhus, 2010) en onderzocht men associaties tussen enerzijds de Dark Triad en anderzijds antisociaal gedrag en agressie bij jongeren (Lau & Marsee, 2013). Daarnaast werd ook de relatie met samenwerkings- en interpersoonlijk gedrag onderzocht (Jonason, Li, Webster & Schmitt, 2009; Rauthmann & Kolar, 2012). De Dark Triad bekijkt men
als een antisociale
persoonlijkheid en werd reeds in verband gebracht met het vermogen om iemand te bedriegen (Giammarco, Atkinson, Baughman, Veselka & Vernon, 2013). Bovendien zijn ook de studies van belang die de Dark Triad in verband brengen met internetgebruik en sociale media. In deze studies wordt de Dark Triad persoonlijkheid gelinkt aan het taalgebruik op sociale mediaplatforms (Sumner, Byers, Boochever & Park, 2012; Boochever, 2012; Garcia & Sikström, 2013). Het onderzoek van Buckels, Trapnell en Paulhus (2014) sluit hierbij aan omdat dit de relatie onderzoekt tussen een antisociale persoonlijkheid en online trolling. Een belangrijk onderzoek voor deze masterproef is de studie van Baughman, Dearing, Giammarco en Vernon (2012) waarbij de relaties tussen pestgedragingen en de Dark Triad persoonlijkheid onderzocht werden bij volwassenen. In deze studie tonen correlatieanalyses aan dat er een verband bestaat tussen traditioneel pestgedrag en de Dark Triad. Deze vaststelling leidde tot de niche waarnaar in dit werk onderzoek wordt gedaan. In plaats van traditioneel pestgedrag centraal te stellen ligt de focus op cyberpestgedrag bij jongeren op de sociale netwerksite (SNS) Facebook, gerelateerd aan een Dark Triad persoonlijkheid. Belangrijk hierbij is dat uit voorgaand onderzoek blijkt dat er redelijk sterke positieve relaties bestaan tussen pesten op school en pesten op Facebook (Chi En Kwan & Skoric, 2013). Aan de hand van een online survey worden Vlaamse jongeren bevraagd over hun persoonlijkheid, cyberpestgedrag en Facebookgebruik. Door het ontbreken van studies die een Dark Triad persoonlijkheid in verband brengen met cyberpestgedrag bij jongeren krijgt deze masterproef een wetenschappelijke relevantie. In het verleden ging de meeste wetenschappelijke aandacht naar slachtoffers van cyberpestgedrag, maar resultaten uit dit onderzoek kunnen mogelijks een aanvulling zijn op het profiel van de cyberpester (Cassidy, Faucher & Jackson, 2013). Bij bestaand onderzoek naar de karakteristieken van cyberpesters werd vooral gefocust op de relatie tussen langs de ene kant leeftijd, geslacht, internetgebruik en betrokkenheid in traditioneel pesten, en langs de andere kant betrokkenheid bij cyberpesten (Vandebosch & Van Cleemput, 2009). Andere studies bekijken mogelijke voorspellingen aangaande betrokkenheid bij cyberpesten, zoals de relatie met ouders of psychosociale eigenschappen (Ybarra, 2004; Ybarra & Mitchell, 2004). Omdat bij jongeren uit het secundair onderwijs cyberpestgedrag tamelijk vaak voorkomt, vormen zij de 7
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
onderzoeksgroep. Daarnaast zijn jongeren sterk vertegenwoordigd op Facebook en blijven sociale netwerksites (SNSs) bij deze groep immens populair (Ybarra & Mitchell, 2008). Uit onderzoek door Vandebosch en Van Cleemput (2009) naar cyberpestervaringen van Vlaamse jongeren tussen 10 en 18 jaar oud blijkt dat cyberpesten zeker geen randfenomeen is. Wanneer er direct wordt gevraagd of de jongeren actief dan wel passief betrokken zijn geweest bij pestgedrag via het internet of de mobiele telefoon blijkt 18.1% of bijna twee op de tien Vlaamse jongeren toe te geven dader te zijn geweest van dergelijke praktijken. In een studie van Walrave en Heirman (2011) werd expliciet gevraagd of Vlaamse jongeren zich in het verleden bezoldigden aan online pestgedrag. Hieruit kwam naar voor dat 21.2% van de respondenten toegaf anderen gepest te hebben via het internet (Vandebosch & Van Cleemput, 2009; Walrave & Heirman, 2011). Deze studie is een bevestiging van een Amerikaans onderzoek waarbij 18% van de respondenten toegaf dader te zijn geweest van cyberpestgedrag (Patchin & Hinduja, zoals geciteerd in Walrave & Heirman, 2011). Deze resultaten hangen vanzelfsprekend af van de definitie die men hanteert voor cyberpesten (Vandebosch & Van Cleemput, 2008), maar niet tegenstaande indiceert het de maatschappelijke relevantie van dit onderzoek. De negatieve consequenties die gepaard kunnen gaan met cyberpestgedrag (Ybarra, 2004; Bastiaensens et al., 2014) zorgen ervoor dat scholen, ouders en andere gezagsinstanties ten volle ingelicht moeten worden over dit hardnekkig fenomeen. Een grondige kennis van de persoonlijkheid van cyberpesters kan deze instanties helpen in de aanpak of bestrijding van cyberpesten. In de literatuurstudie worden eerst de componenten, grondslag en samenhang van de Dark Triad grondig besproken. Hierna volgt een uiteenzetting over sociale media en persoonlijkheidskenmerken, meer specifiek de persoonlijkheidsvariabelen van Dark Triad. Uiteindelijk behandelen we het fenomeen cyberpesten waarbij aandacht zal worden besteed aan de link met klassiek pesten, het profiel van de cyberpester en de mogelijke link met een Dark Triad persoonlijkheid.
Is er bij Vlaamse jongeren een relatie tussen een Dark Triad persoonlijkheid en cyberpestgedrag via Facebook?
8
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
2. Dark Triad Zoals eerder vermeld is de Dark Triad een samenstelling van drie persoonlijkheidseigenschappen, bestaande uit: (subklinisch) narcisme, machiavellisme en (subklinische) psychopathie (Paulhus & Williams, 2002). De term subklinisch betekent dat er (nog) geen klinische verschijnselen zijn. Het is nog niet waarneembaar maar komt in variërende mate voor bij de normale bevolking (Furnham et al., 2013; Emmons, 1987; Vernon, Villani, Vickers, & Harris, 2008). De Dark Triad persoonlijkheid bezit dus drie intergecorreleerde persoonlijkheidseigenschappen die ondanks hun verschillende oorsprong een aantal kenmerken delen. In variërende mate bevatten ze alle drie een sociaal aversief karakter met de neiging naar zelfpromotie, emotionele afstandelijkheid, hypocrisie en agressiviteit (Lau & Marsee, 2013; Paulhus & Williams, 2002; McDonald, Donnellan & Navarette, 2012). Dit is ook de reden waarom deze triade de Dark Triad of Duistere Drie wordt genoemd (Paulhus & Williams, 2002; Furnham et al., 2013). Rauthmann (2011) voegt hieraan toe dat deze Dark Triad van sociaal onwenselijke aard is. Manipulatie is een gelijksoortig gedrag dat binnen deze triade voorkomt, maar daarnaast zijn er ook conceptuele gelijkheden zoals egocentrisme. 2.1 Narcisme In de onderzoeksliteratuur wordt een narcistische persoonlijkheid gekenmerkt door een excessieve liefde voor zichzelf, gevoelens van superioriteit, arrogantie, manipulatie, gebrek aan empathie, aandacht zoekend en uitbuiting van de relatie met anderen (Lee & Ashton, 2005; Emmons, 1987; Raskin & Hall, 1981; Morf & Rhodewalt, 2001). Bij de manipulatie en exploitatie van hun omgeving schenken narcisten weinig aandacht aan de mogelijke consequenties, zoals het in gevaar brengen van interpersoonlijke relaties of het kwetsen van personen. Ze zien zichzelf liever dan dat ze gezien worden door anderen en ze overschatten hun intelligentie, aantrekkelijkheid en competenties (Edelstein, Yim & Quas, 2010; Morf & Rhodewalt, 2001). Vooreerst werd narcisme vooral bestudeerd als een abnormale persoonlijkheidsstoornis, maar sinds enkele jaren wordt het ook gezien als een normaal aspect van een persoonlijkheid. Subklinisch narcisme is een persoonlijkheidskenmerk dat normale en gezonde mensen in variërende mate bezitten (Lee & Ashton, 2005; Bergman, Fearrington, Davenport, & Bergman, 2011). De focus ligt hier niet op de pathologische of ziekelijke vorm van narcisme, maar men richt zich op personen met een relatief hoge graad van narcisme (Sedikides, Rudich, Gregg, Kumashiro & Rusbult, 2004; Miller & Campbell, 2008). Dit subklinisch narcisme wordt ook wel eens ‘normaal’ narcisme genoemd (Sedikides et al., 2004). Narcisten focussen niet op interpersoonlijke intimiteit of lange termijn relaties. Ze zijn erg bedreven in het gebruik maken van relaties om populair en succesvol over te komen op korte termijn (Buffardi & Campbell, 2008).
9
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
2.2 Machiavellisme Niccolò Machiavelli was in de vroege 16e eeuw een politiek adviseur van de heersende De ’Medicifamilie in Firenze, Italië. Hij verklaart dat een heerser gebruik moet maken van alle effectieve technieken, zo ook manipulatieve technieken als vleien en liegen, om zijn macht te bewaren. Het doel heiligt de middelen is een overtuiging die hieruit voortvloeit. Christie & Geis (1970) vonden dat deze politieke strategieën parallellen vertoonden met sociaal gedrag in het dagdagelijkse leven van mensen. Dit syndroom doopten zij om tot machiavellisme (Christie & Geis, 1970; Jones & Paulhus, 2009). Machiavellisten beschikken vaak over een cynisch wereldbeeld met pragmatische en immorele overtuigingen. Daarnaast denken ze vaak op lange termijn om er zelf voordeel uit te halen. Het zijn meestal manipulatieve individuen en ze maken gebruik van verscheidene strategische manipulatieve technieken. Ze buiten een waaier van onrechtvaardige tactieken uit om doelen te bereiken waarin zijzelf geïnteresseerd zijn. Daarnaast onthouden ze zich van emotionele betrokkenheid bij interpersoonlijke relaties en hechten weinig belang aan conventionele normen van moraliteit (Christie & Geis, 1970; Peeters, Cillessen & Scholte, 2009; Rauthmann & Will, 2011; Fehr, Samson & Paulhus, 1992). Correlatieanalyses tonen aan dat, van de Dark Triad, machiavellisme het sterkst correleert met het vermogen om mensen te bedriegen (Giammarco et al., 2013). Het beeld dat Christie & Geis (1970) van een machiavellist ophangen wordt gekenmerkt door een persoon met een gebrek aan empathie en emotie. Tot voor kort werd machiavellisme in de onderzoeksliteratuur over jongeren veelal over het hoofd gezien. Toch is bekend dat jongeren met machiavellistische kenmerken meer pestgedrag en minder sympathie voor het slachtoffer vertonen. Bij hen heerst de overtuiging dat mensen manipuleerbaar zijn (Lau & Marsee, 2013). 2.3 Psychopathie Het terugbrengen van psychopathie naar de subklinische sfeer is het meest recent (Paulhus & Williams, 2002; Jakobwitz & Egan, 2006). Zelfs op subklinisch niveau wordt psychopathie gezien als de meest kwaadwillige van de Dark Triad (Rauthmann, 2011). De subklinische psychopaat jaagt minder extreme vormen van antisociaal gedrag na in vergelijking met de klinische psychopaat. Daarnaast gebeurt dit ook minder frequent (Lebreton, Binning & Adorno, 2006). Het syndroom wordt gekenmerkt door harteloosheid, een hoge mate van impulsiviteit en nood aan sensatie of uitdagingen. De globale dimensies bestaan uit een bedrieglijke en arrogante interpersoonlijke stijl, een impulsieve en onverantwoordelijke gedragsstijl, en een gebrek aan affectieve belevenis. Daarnaast wordt de subklinische psychopathische persoonlijkheid, net zoals de subklinisch narcistische en machiavellistische, gekenmerkt door een beperkte empathie (Hare, 1985; Lebreton et al., 2006; Jones & Paulhus, 2010a). Psychopaten gebruiken, zoals machiavellisten, manipulatieve 10
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
technieken, waaronder vleien, om er persoonlijk gewin uit te halen. In overeenkomst met narcisten manipuleren en exploiteren psychopaten hun omgeving zonder veel aandacht te besteden aan de mogelijke consequenties, zoals het kwetsen van personen of het in gevaar brengen van interpersoonlijke relaties (Edelstein et al., 2010; Morf & Rhodewalt, 2001). Qua geslacht verschilt psychopathie van de andere twee persoonlijkheidstypen die de Dark Triad bevat. Narcisme en machiavellisme vertonen slechts kleine en verwaarloosbare geslachtsverschillen in wetenschappelijke studies, terwijl er bij psychopathie nagenoeg universele verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen. Mannen scoren gemiddeld hoger op subklinische psychopathie dan vrouwen (Jonason, Webster, Schmitt, Li & Crysel, 2012). 2.4 Grondslag en samenhang Op één of andere manier associeert men de drie persoonlijkheidsvariabelen van de Dark Triad vaak met elkaar. Uit de studie van Paulhus en Williams (2002) blijkt dat, bij de persoonlijkheidsvariabelen die de Dark Triad vormen, de intercorrelaties allemaal positief zijn en variëren van 0.25 tot 0.50 (zie Figuur 1). De persoonlijkheidsvariabelen zijn, ondanks hun vele overeenkomsten, uniek genoeg om ze als afzonderlijke concepten te representeren.
Figuur 1. Correlaties tussen metingen van narcisme, machiavellisme en psychopathie. Overgenomen uit: “The Dark Triad of personality: Narcissism, Machiavellianism, and psychopathy,” door Paulhus, D.L. & Williams, K.M., 2002, Journal of Research in Personality, 36 (6), p. 559.
Er
bestaan
verschillende
visies
betreffende
de
reden
waarom
deze
drie
persoonlijkheidseigenschappen van de Dark Triad elkaar overlappen. Deze verschillende visies leiden tot verscheidene opinies over de grondslag van de Dark Triad (Jones & Figueredo, 2013). Een mogelijke verklaring wordt gegeven vanuit de Big Five. Deze geeft vijf relatief onafhankelijke persoonlijkheidsdimensies weer waarmee het karakter of de persoonlijkheid van een individu beschreven kan worden. De Big Five bestaat uit Extraversie (Extraversion), Mildheid (Agreeableness), 11
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Ordelijkheid (Conscientiousness), Emotionele instabiliteit (Neuroticism) en Openstaan voor nieuwe ervaringen (Openness) (McCrae & John, 1992). Verscheidene auteurs menen dat Disagreeableness aan de grondslag ligt van de Dark Triad. Zowel narcisme, machiavellisme als psychopathie zijn negatief gecorreleerd met Agreeableness (Jakobwitz & Egan, 2006; Paulhus & Williams, 2002; Jones & Figueredo, 2013). Er wordt dus een positieve correlatie gevormd met Disagreeableness die onder andere agressiviteit, koppigheid, intolerantie, ongeduldigheid en egoïsme bevat (Furnham et al., 2013). Daartegenover pleiten Jones en Paulhus (2010b) ervoor dat harteloosheid en ongevoeligheid de basis vormen van de Dark Triad. Deze eigenschappen van een persoonlijkheid noemt men in het Engels callous/unemotional (CU) traits. CU verwijst naar interpersoonlijke harteloosheid zoals een gebrek aan schuldgevoelens of spijt, de afwezigheid van empathie en compassie voor anderen, en het tonen van oppervlakkige emoties (Barry, Frick, Deshazo, McCoy, Ellis & Loney, 2000). Empirisch onderzoek ondersteunt dit idee aangezien een gebrek aan empathie een gemeenschappelijk kenmerk is van alle drie de Dark Triad persoonlijkheidseigenschappen (Jones & Figueredo, 2013). Lee & Ashton (2005) vonden dan weer dat de afwezigheid van oprechtheid/nederigheid (Honesty/Humility) een gemeenschappelijk kenmerk is van de persoonlijkheidsvariabelen die de Dark Triad vormen. Gegeven de beschikbare empirische ondersteuning van de gemeenschappelijke link met harteloosheid (Jones & Paulhus, 2010b), oprechtheid/nederigheid (Lee & Ashton, 2005) en Disagreeableness (Jakobwitz & Egan, 2006; Paulhus & Williams, 2002), dingen alle drie de theorieën mee naar de grondslag van de Dark Triad. Jones & Figueredo (2013) hielden in hun onderzoek naar de grondslag van de Dark Triad rekening met deze mogelijke theorieën en kwamen tot de vaststelling dat
manipulatie
en
harteloosheid
voor
de
overlapping
zorgen
bij
de
drie
persoonlijkheidseigenschappen die de Dark Triad vormen.
3. Sociale media en persoonlijkheidskenmerken Verschillende studies hebben aangetoond dat er een verband bestaat tussen de persoonlijkheid van een individu en de manier waarop hij of zij zich (online) gedraagt op sociale netwerksites (SNSs) zoals Facebook (Amichai-Hamburger & Vinitzky, 2010; Hughes, Rowe, Batey & Lee, 2012; Ross, Orr, Sisic, Arseneault, Simmering & Orr, 2009). Een SNS kan gedefinieerd worden als een virtuele collectie van gebruikersprofielen die gedeeld kunnen worden met anderen (Hughes et al., 2012). Ze stellen individuen in staat om zichzelf te presenteren in een online profiel en hun connecties met anderen te onderhouden. Facebook wordt gekenmerkt door een nonymous omgeving. Dit wil zeggen dat de identiteit van de profielbeheerder min of meer bekend is (Zhao, Grasmuck & Martin, 2008). Dit komt mede doordat Facebook een sociale netwerksite is die wordt gekenmerkt door een offline-to-online12
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
trend waarbij men eerst een vriendschap smeedt in het echte leven om vervolgens online vrienden te worden. Deze ‘vrienden’ kunnen elkaars profiel bekijken en hierop reacties of commentaren posten. Het is dus een netwerk van zelfpresentatie en beoordeling hiervan (Ross et al., 2009; Ellison, Steinfield, & Lampe, 2007). Hierdoor wordt een sociale netwerksite ook wel eens beschreven als egocentrisch netwerk waarbij individuen het gevoel krijgen dat ze als centrum van dit netwerk fungeren (Ellison et al., 2007; Wilson, Gosling, & Graham, 2012). In bestaande onderzoeken naar het verband tussen persoonlijkheid en gedrag op sociale netwerksites werd qua persoonlijkheid vooral gefocust op de Big Five persoonlijkheidsdimensies. Wat betreft gedrag op sociale netwerksites werd niet gefocust op cyberpestgedrag, maar meer op objectieve criteria zoals het aantal online vrienden, aantal foto’s, privacy-instellingen en gespendeerde tijd op Facebook (Ross et al., 2009; Amichai-Hamburger & Vinitzky, 2010; Hughes et al., 2012). Toch werd ook de Dark Triad persoonlijkheid in het verleden in verband gebracht met het gebruik van sociale netwerksites (SNSs) (Sumner et al.,2012; Garcia & Sikström, 2013; Buckels et al., 2014). 3.1 Dark Triad en SNS Aangaande de Dark Triad wordt het persoonlijkheidskenmerk narcisme het vaakst in verband gebracht met het sociale mediaplatform Facebook. Zo is narcisme geassocieerd met de frequentie van Facebookgebruik en het aantal Facebookvrienden (Buffardi & Campbell, 2008; Ong, Ang, Ho, Lim, Goh & Lee, 2011; Carpenter, 2012). Narcisten spenderen meer tijd op SNSs en doen meer aan zelfpromotie (Mehdizadeh, 2010). Er zijn twee redenen waarom narcisten zo goed gedijen op SNSs. Ten eerste functioneren ze goed in een context van oppervlakkige relaties. Dit zijn relaties zonder betrokkenheid en emotionele diepgang. Een SNS, zoals Facebook, is gebaseerd op deze oppervlakkige relaties. Hoewel Facebook daarnaast ook gebruikt wordt om hechte relaties te onderhouden, wordt het sociale mediaplatform vooral gebruikt om een groot aantal relaties aan te knopen (bv. vele gebruikers hebben meer dan honderden vrienden). Ten tweede zijn SNSs sterk gecontroleerde omgevingen waarbij gebruikers over de macht en mogelijkheid beschikken om zichzelf op de meest gunstige manier voor te stellen. Narcisten, maar ook andere gebruikers, kunnen hun meest aantrekkelijke foto’s uploaden en kunnen aan zelfpromotie doen wanneer ze zichzelf beschrijven (Buffardi & Campbell, 2008). De studies die de gehele Dark Triad persoonlijkheid in verband brengen met het gebruik van sociale media zijn beperkt. Onderzoek van Sumner et al. (2012) bekijkt in welke mate het mogelijk is om de antisociale persoonlijkheidskenmerken van de Dark Triad te bepalen, baserend op Twittergebruik en linguïstische analyses van Tweets. Hieruit komt naar voor dat er bruikbare voorspellingen over de
13
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
persoonlijkheid van het individu kunnen worden gedaan. Toch blijken deze voorspellingen onvoldoende om de Dark Triad persoonlijkheidskenmerken van het individu te voorspellen. Een gelijkaardige studie werd opgezet door Garcia en Sikström (2013). In deze studie, met betrekking tot statusupdates op Facebook en een Dark Triad persoonlijkheid, kwantificeerden ze de semantische inhoud van statusupdates die door Facebookgebruikers geplaatst werden. Dit deden ze om te onderzoeken of deze semantische representaties de zelf-gerapporteerde persoonlijkheidskenmerken van de Dark Triad kunnen voorspellen. Hieruit komt naar voor dat de semantische inhoud van statusupdates psychopathie en narcisme voorspellen. Deze statusupdates hebben een ‘vreemdere’ en meer negatieve inhoud. Daarnaast bestaat er een studie die beweert dat studenten die hoger scoren op psychopathie een andere soort taal gebruiken dan diegene die er lager op scoren. Ze gebruiken meer vervloekende woorden en woorden gekoppeld aan boosheid (Boochever, 2012). Deze studies wijzen er op dat vooral het persoonlijkheidskenmerk psychopathie een negatief en bepalend effect heeft op de woordkeuze die gehanteerd wordt op sociale media. Een recent onderzoek van Buckels, Trapnell en Paulhus (2014) onderzocht de relaties tussen online trolling en de Dark Tetrad persoonlijkheid. Bij deze persoonlijkheid wordt de Dark Triad aangevuld met een vierde persoonlijkheidskenmerk, namelijk sadisme. Bij sadisme houden mensen ervan om anderen te kwetsen (Buckels et al, 2014; Furnham et al., 2013). Online trolling is een praktijk waarbij men zich op een destructieve en bedrieglijke manier gedraagt op een sociale setting op het internet. Men gedraagt zich zo om de orde te verstoren. Trolls opereren als agenten van chaos op het internet waarbij ze gevoelige en actuele zaken uitbuiten om (verontwaardigde) reacties uit te lokken bij andere gebruikers. Dit ordeverstorend gedrag onderscheidt online trolling van andere vormen van antisociaal online gedrag zoals cyberpesten. Uit het onderzoek blijkt dat sadisme de sterkste relatie vertoont met online trolling, gevolgd door psychopathie en machiavellisme. Online trolling doet men dus vooral voor het plezier (Buckels et al., 2014).
4. Cyberpestgedrag Over een uniforme en allesomvattende definitie van cyberpesten, in het Engels cyberbullying, is tot op heden geen overeenkomst. Algemeen wordt wel aangenomen dat cyberpesten verwijst naar pesten via elektronische communicatiemiddelen, zoals onder andere e-mail, de mobiele telefoon en het wereldwijde web (Li, 2008). Het is een vorm van pesten die geassocieerd wordt met nieuwe informatie- en communicatietechnologieën (ICT). Uit focusgesprekken met Vlaamse jongeren blijkt dat ze cyberpesten bestempelen als pesten via het internet. Dit zorgt ervoor dat cyberpesten ook wel eens internetpesten of online lastigvallen (online harassment) wordt genoemd (Vandebosch & Van
14
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Cleemput, 2008). Sociale netwerksites, waaronder Facebook, vormen vaak een platform voor cyberpestgedrag (Ybarra & Mitchell, 2008). Om het fenomeen cyberpesten ten volle te begrijpen is het noodzakelijk om dit binnen de context van algemeen pestgedrag bij jongeren te plaatsen (Vandebosch, Van Cleemput, Mortelmans & Walrave, 2006). Olweus (1997) definieert traditioneel of ‘klassiek’ pesten als volgt: “Een student wordt gepest wanneer hij/zij herhaaldelijk en langdurig wordt blootgesteld aan negatieve handelingen verricht door één of meer andere studenten” (p. 496). Deze handelingen bestaan uit het intentioneel toebrengen van schade of ongemak aan anderen. Ze kunnen naar buiten worden gebracht door fysiek contact, woorden, het verspreiden van geruchten of het intentioneel uitsluiten van een persoon zodat deze niet tot de groep behoort. Deze definitie van Olweus (1997) vormde voor Smith, Mahdavi, Carvalho, Fisher, Russell en Tippett (2008) de basis bij de ontwikkeling van een definitie voor cyberpesten waarin het ICT-aspect geïntegreerd zit. Zij omschrijven cyberpesten als: “An aggressive, intentional act carried out by a group or individual, using electronic forms of contact, repeatedly and over time against a victim who cannot easily defend him or herself” (p.376). Zoals bij klassiek pesten lijken de intentionaliteit en het herhaaldelijk vertonen van agressief gedrag via ICT dus belangrijk. Toch bestaat er, betreffende de intentionaliteit van de ontvanger, een verhoogde kans op misinterpretatie. Deze onduidelijkheid vloeit voort uit een gebrek aan signaalrijkdom bij ICT, zoals het ontbreken van oogcontact en intonatie. Het kan dus zijn dat de ‘cyberpester’ niet de bedoeling heeft om kwetsend of vernederend te zijn, terwijl dit wel zo wordt ervaren door de ontvanger van de boodschappen (Vandebosch et al., 2006; Vandebosch & Van Cleemput, 2009). Vandebosch en Van Cleemput (2009) stellen zich ook de vraag of herhaling nodig is om van cyberpesten te spreken. Ze trekken dit in twijfel omdat denigrerende boodschappen over een persoon weken tot maanden zichtbaar kunnen zijn op bijvoorbeeld sociale media. Bij klassiek pesten ‘verdwijnen’ deze denigrerende boodschappen nadat ze face-to-face uitgesproken zijn. Hierbij wordt duidelijk dat de overdracht van traditioneel pesten naar cyberpesten moeilijker is dan het op het eerste zicht lijkt. 4.1 ‘Klassiek’ pesten vs. online pesten Uit onderzoek van Li (2007) komt naar voor dat er een sterke overlapping bestaat tussen de daders van ‘klassiek’ pesten en deze van cyberpesten. Eén derde van de traditionele pesters blijkt ook een cyberpester te zijn. Pestgedragingen op Facebook worden door Chi En Kwan en Skoric (2013) gezien als een uitbreiding van gevechten of pesterijen op school. Toch zijn er enkele kenmerken van cyberpesten die ervoor zorgen dat het zich onderscheidt van traditionele pestvormen. Vanzelfsprekend wordt er gebruik gemaakt van ICT bij cyberpesten, maar daarnaast is het ook veel
15
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
moeilijker om van het online pestgedrag verlost te raken. Wanneer men overdag op school op een klassieke manier gepest wordt, is dat pesten ’s avonds thuis afgelopen. Cyberpesten laat zich kenmerken door een continu karakter doordat een individu constant (elektronische) boodschappen kan ontvangen. Daarbovenop is er een graad van ‘onzichtbaarheid’ omdat pesters en slachtoffers niet rechtstreeks met elkaar in fysiek contact staan en is het potentiële publiek, mensen die getuigen kunnen zijn van de pestpraktijken, bij cyberpesten veel groter (Slonje & Smith, 2008). Hierdoor zou cyberpesten volgens Ybarra en Mitchell (2004) een grotere impact op de slachtoffers kunnen hebben dan klassiek pesten. Zowel klassiek als online pesten kan op directe als indirecte wijze plaatsvinden. Bij directe vormen van klassiek pesten denken we aan fysiek pesten (bv. slaan of schoppen), persoonlijke eigendommen beschadigen en verbaal pesten (bv. bedreigingen uiten of kwetsende opmerkingen maken). Een indirecte vorm van klassiek pesten is leugens en geruchten verspreiden om iemand in een slecht daglicht te stellen (Vandebosch et al., 2006). Bij indirecte vormen van klassiek pesten hoort ook indirecte agressie. Deze vorm van agressie wordt gedefinieerd als sociale manipulatie, waarbij het doelwit indirect wordt aangevallen (Björkqvist, Österman & Kaukiainen, 2000). Cyberpesten bevat een indirect karakter doordat fysiek contact vermeden wordt, maar toch onderscheidt men ook bij cyberpesten directe en indirecte vormen (Smith et al., 2008). Bij direct cyberpesten is het slachtoffer onmiddellijk betrokken, maar bij indirect cyberpesten is het medeweten van het slachtoffer niet noodzakelijk vereist (Vandebosch et al., 2006; Langos, 2012). De belangrijkste vormen van direct cyberpesten uiten zich in fysiek cyberpesten (bv. schade aanrichten aan iemand zijn computer door het versturen van virussen), verbaal online pesten (bv. flaming: het versturen van beledigende, bedreigende, agressieve of vernederende boodschappen), non-verbaal online pesten (bv. pornografische of obscene foto’s naar iemand doorsturen) en sociaal online pesten (bv. uitsluiting uit onlinegroepen). Indirect cyberpesten kan zich voordoen als outing (bv. private of gênante informatie over het slachtoffer verspreiden), masquerade (bv. de elektronische identiteit van het slachtoffer overnemen door zich als die persoon voor te doen) of de reputatie van een persoon besmeuren door geruchten te verspreiden over die persoon via o.a. chatboxen (Vandebosch et al., 2006). Men kan dus op verschillende manieren online pesten, maar wie zijn deze cyberpesters? 4.2 Profiel cyberpesters Bestaande studies leveren geen duidelijk en eenduidig beeld wat betreft het geslacht van cyberpesters. Uit bepaalde onderzoeken blijkt dat het mannelijke geslacht meer geneigd is om cyberpestgedrag te vertonen (o.a. Li, 2007). Deze bevinding wordt bevestigd door enkele Belgische
16
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
studies (Vandebosch et al., 2006; Walrave & Heirman, 2011). Andere onderzoeken zien daartegenover geen significant verschil in cyberpestgedrag wat betreft geslacht (Patchin & Hinduja, 2006; Slonje & Schmith, 2008; Ybarra & Mitchell, 2004). Ook aangaande de leeftijd van jongeren die cyberpesten, heerst er onenigheid. Vandebosch en haar collega’s (2006) bemerken dat studenten uit de eerste jaren van het secundaire onderwijs (11 – 14 jaar) meer betrokken zijn bij cyberpesten dan ouderen uit het secundaire onderwijs. Dit wordt tegengesproken door Ybarra en Mitchell (2004) die het omgekeerde beweren. Ten slotte bemerken Patchin en Hinduja (2006) geen significant verschil op wat betreft de leeftijd van jongeren uit het secundair onderwijs. Voor tieners die meer tijd op het internet besteden, een hogere kennis van ICT delen en een eigen computer met online toegang bezitten, is het meer waarschijnlijk dat ze zich schuldig maken aan online pestgedrag (Walrave & Heirman, 2011; Hinduja & Patchin, 2008). Cyberpesters zien zichzelf als internetexpert en hebben minder ouderlijke controle wat betreft hun internetgebruik. Online pesters geven ook meer aan dat internet heel belangrijk voor hen is (Ybarra & Mitchell, 2004). Doordat er een positieve relatie bestaat tussen de gespendeerde tijd op internet en het vertonen van cyberpestgedrag is het interessant om te bekijken of, meer specifiek, de intensiteit van Facebookgebruik een positieve relatie vertoont met cyberpestgedrag. Een eerste, weliswaar bijkomstige, onderzoeksvraag die gesteld wordt: OV1: Bestaat er een positieve relatie tussen de intensiteit van Facebookgebruik en daderschap van cyberpesten op Facebook? In het onderzoek van Chi En Kwan en Skoric (2013), met jongeren uit Singapore, werd dezelfde onderzoeksvraag geformuleerd en werd de volgende hypothese vooropgesteld: De intensiteit van Facebookgebruik is positief gerelateerd aan het vertonen van pestgedrag via Facebook. Deze hypothese werd niet bevestigd. Toch is het nuttig om deze onderzoeksvraag opnieuw te stellen aangezien Facebook een platform vormt voor cyberpestgedrag en er uit voorgaande onderzoeken blijkt dat meer tijd op internet positief gerelateerd is aan online pestgedrag (Chi En Kwan & Skoric, 2013; Walrave & Heirman, 2011; Hinduja & Patchin, 2008). Psychosociale karakteristieken die positief geassocieerd worden met cyberpesters zijn morele goedkeuring van pestgedrag, zich niet verbonden voelen met de school (Williams & Guerra, 2007) en schoolresultaten onder het gemiddelde (Li, 2007). Volgens Ybarra en Mitchell (2004) vertonen cyberpesters meer problematisch gedrag zoals het doelbewust beschadigen van eigendommen, fysieke aanvallen, stelen en consumptie van alcohol en sigaretten. Onder de daders van deviante internetpraktijken zijn er meer daders van klassiek pesten en zijn ervaringen uit het verleden betreffende cyberpesten een belangrijke voorspeller voor het daderschap van cyberpesten 17
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
(Vandebosch et al., 2006; Patchin & Hinduja, 2008; Slonje & Smith, 2008). Dit laatste suggereert dat slachtofferschap van cyberpesten kan dienen als voedingsbodem om zelf aan cyberpesten te doen (Walrave & Heirman, 2011). Een gebrek aan empathie of sociaal begrip wordt traditioneel geassocieerd met pestgedrag (Peeters et al., 2010). Hieruit volgt dat cyberpesters een groter gebrek aan empathie vertonen dan nietcyberpesters. Empathie wordt hier gezien als het vermogen om gevoelens van anderen te begrijpen en te delen (Steffgen, König, Pfetsch & Melzer, 2011). Een verminderde empathie kwamen we ook tegen bij de persoonlijkheidsvariabelen die de Dark Triad vormen, namelijk narcisme, machiavellisme en psychopathie (Raskin & Hall, 1979; Morf & Rhodewalt, 2001; Hare, 1985; Christie & Geis, 1970). 4.3 Dark Triad en (cyber)pestgedrag Zoals eerder aangehaald zijn er in het verleden verschillende theorieën ontwikkeld aangaande de samenhang en grondslag van de Dark Triad. Volgens Jones en Paulhus (2010b) vormen callous/unemotional (CU) traits de basis van de Dark Triad persoonlijkheid. CU verwijst naar een interpersoonlijke harteloosheid zoals gebrek aan schuldgevoelens, de afwezigheid van empathie en compassie voor anderen, en het tonen van oppervlakkige emoties (Barry et al., 2000). Jongeren die veel CU kenmerken bezitten, vertonen een ernstiger, agressiever en stabieler patroon van antisociaal gedrag. Deze CU kenmerken zijn bij jongeren voortekenen voor de ontwikkeling van psychopathische kenmerken. De kans is dus groter dat deze jongeren, naarmate ze ouder worden, meer psychopathische trekken ontwikkelen. Daarnaast vertonen ze ook meer traditioneel pestgedrag. CU kenmerken vertonen een positieve relatie met zowel proactieve als reactieve agressie (Fanti, Demetriou & Hawa, 2012; Baughman et al., 2012; Barry et al., 2000). Wanneer men, naast deze CU kenmerken, narcistische en machiavellistische kenmerken in verband brengt met antisociaal gedrag en agressie blijkt dat narcisme de sterkste relatie vertoont met openlijke agressie, gevolgd door de CU kenmerken en uiteindelijk machiavellisme (Lau & Marsee, 2013). Bestaand onderzoek suggereert dat de karaktertrekken van jongeren die cyberpestgedrag vertonen consistent zijn met de gedragsprofielen van jongeren die zich schuldig maken aan face-to-face pestgedrag (Ybarra & Mitchell, 2004). De CU kenmerken werden in het verleden in verband gebracht met cyberpesten bij jongeren. De harteloze en ongevoelige (CU) persoonseigenschappen worden aanzien als een risicofactor voor betrokkenheid bij cyberpestgedrag (Fanti et al., 2012). Baughman et al. (2012) onderzochten de relatie tussen een Dark Triad persoonlijkheid en traditioneel pestgedrag bij volwassenen. Deze Dark Triad persoonlijkheid heeft een positieve relatie met traditioneel pestgedrag. We stellen ons de vraag of deze positieve relatie ook bestaat tussen een Dark Triad persoonlijkheid en cyberpestgedrag op Facebook bij jongeren.
18
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
OV2: Is er een (positieve) relatie tussen een Dark Triad persoonlijkheid en cyberpestgedrag op Facebook bij jongeren? Doordat er een sterke relatie bestaat tussen traditioneel pestgedrag en cyberpestgedrag (o.a. Li, 2007) wordt er een positieve relatie verwacht. Met andere woorden wordt verwacht dat jongeren die hoog scoren op de Dark Triad persoonseigenschappen in zijn geheel meer cyberpestgedrag via Facebook vertonen. Daarnaast is het interessant om te onderzoeken welke component van de Dark Triad (narcisme, machiavellisme of psychopathie) de sterkste relatie vertoont met cyberpestgedrag. OV3: Welke component van de Dark Triad vertoont de sterkste relatie met cyberpestgedrag op Facebook bij jongeren? Uit de studie van Baughman et al. (2012) blijkt dat psychopathie de sterkste relatie vertoont met pestgedrag, gevolgd door machiavellisme en narcisme. Daarnaast is in het verleden aangetoond door Fanti et al. (2012) dat CU kenmerken, die mee het psychopathiegehalte bij jongeren bepalen, een risicofactor vormen voor cyberpestgedrag. Zoals eerder aangehaald heeft vooral psychopathie een negatief en bepalend effect op de woordkeuze die gehanteerd wordt op sociale media, zoals Facebook (Garcia & Sikström, 2013; Boochever, 2012). Door deze bevindingen kunnen we de hypothese vooropstellen dat psychopathie de sterkste relatie zal vertonen met cyberpestgedrag op Facebook bij jongeren.
5. Methode Om de relaties tussen een Dark Triad persoonlijkheid en cyberpestgedrag op Facebook te onderzoeken werd er gebruik gemaakt van een online survey. Er werd een kleine pre-test uitgevoerd alvorens de survey verspreid werd. 5.1 Pre-test De pre-test, om te kijken of alle vragen helder geformuleerd zijn, werd uitgevoerd bij een kleine sample (N = 10) van de beoogde populatie. Deze test werd uitgevoerd bij vijf jongens en vijf meisjes, met een gemiddelde leeftijd van (M = 15.40, SD = 1.58). Er werd gevraagd om opmerkingen of commentaren te geven bij vragen of zaken die ze niet goed begrepen, bijvoorbeeld het gebruik van moeilijke woorden. Op basis van deze opmerkingen werd de survey aangepast en verbeterd. 5.2 Steekproef De uiteindelijke survey werd door 390 respondenten (144 jongens en 246 meisjes) volledig ingevuld (zie Tabel 1). Er waren wel enkele voorwaarden waaraan de deelnemers moesten voldoen. Op het moment van deelname moesten ze les volgen in het Vlaams secundair onderwijs. Hieruit volgde een minimumleeftijd van 12 jaar en een maximumleeftijd van 19 jaar (M = 15.8, SD = 1.8). 19
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Tabel 1 Sociodemografisch profiel van de respondenten in de sample (N = 390) Sociodemografische variabelen
% van Totaal
% Jongens
% Meisjes
Geslacht
100
36.9
63.1
Leeftijd 12 13 14 15 16 17 18 19
3.6 7.7 13.6 16.9 17.7 23.3 12.1 5.1
0.5 3.3 4.9 7.4 4.6 9.5 4.9 1.8
3.1 4.4 8.7 9.5 13.1 13.8 7.2 3.3
Huidig opleidingsniveau ASO TSO KSO BSO
62.1 23.8 1.5 12.6
21.0 12.1 0.2 3.6
41.1 11.7 1.3 9.0
Opleidingsniveau vader Geen diploma Diploma lager onderwijs Diploma secundair onderwijs Diploma hoger onderwijs Universitair diploma Overige
2.3 3.3 44.9 28.2 17.7 3.6
1.0 2.0 16.2 9.7 6.4 1.6
1.3 1.3 28.7 18.5 11.3 2.0
Opleidingsniveau moeder Geen diploma Diploma lager onderwijs Diploma secundair onderwijs Diploma hoger onderwijs Universitair diploma Overige
1.3 2.1 31.0 48.2 13.6 3.8
0.0 0.8 10.0 19.5 5.1 1.5
1.3 1.3 21.0 28.7 8.5 2.3
5.3 Meetmethoden In de survey werden volgende zaken gemeten: Dark Triad: Om het Dark Triad-gehalte van de respondenten te meten wordt er gebruik gemaakt van de Short Dark Triad (SD3)(α = .84). Deze vragenlijst bestaat uit 27 items, meer bepaald negen per persoonlijkheidsvariabele van de Dark Triad. De SD3 bevraagt de respondenten over zowel narcisme (α = .62 ), machiavellisme (α = .72) als psychopathie (α = .75). De uitwerking is een 5punten Likert-type waarbij de respondenten op een schaal van 1 tot 5 (waarbij 1 = helemaal niet
20
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
akkoord, 2 = niet akkoord, 3 = neutraal, 4 = akkoord, 5 = helemaal akkoord) moesten weergeven in welke mate ze akkoord gingen met voorgelegde stellingen (Jones & Paulhus, 2014). Cyberpestgedrag: Om het cyberpestgedrag via Facebook te meten wordt gesteund op onderzoek van Vandebosch et al. (2006) en Chi En Kwan en Skoric (2013). Deze geconstrueerde schaal voor pestgedrag via Facebook (α = .82) bestaat uit 9 items (zie Tabel 2). Aan de respondenten werd gevraagd om op een schaal van 1 tot 6 (waarbij 1 = nooit, 2 = één keer, 3 = 2 à 4 keer, 4 = 5 à 7 keer, 5 = 8 à 10 keer, 6 = meer dan 10 keer) weer te geven hoe vaak ze de afgelopen drie maanden verscheidene cyberpestgedragingen op Facebook vertoonden. Tabel 2 Schaal cyberpestgedrag via Facebook 9 Items
De voorbije drie maanden heb ik op Facebook…
… (herhaaldelijk) beledigende commentaren/boodschappen verstuurd naar iemand … geruchten of roddels verspreid over iemand om zijn/haar reputatie te schaden … mezelf als iemand anders voorgedaan en gevoelige informatie over hem/haar verspreid … iemand geblokkeerd … beschamende foto’s/video’s van iemand anders gepost … bedreigende boodschappen verstuurd via privébericht of als reactie … iemand zijn account gekraakt … iemand met opzet uitgesloten van een Facebookgroep zodat hij/zij zich buitengesloten voelde … dingen over iemand gezegd om hem/haar belachelijk te maken (bv. uitlachen)
Intensiteit Facebookgebruik: Om dit te bepalen werd gebruik gemaakt van de Facebook Intensity Scale (α = .78) (Ellison et al., 2007). Deze schaal bestaat, naast de bevraging over het aantal Facebookvrienden en de gemiddelde tijd die men per dag spendeert aan Facebook, uit een 5-punten Likert-type. Op een schaal van 1 tot 5 (waarbij 1 = helemaal niet akkoord, 2 = niet akkoord, 3 = neutraal, 4 = akkoord, 5 = helemaal akkoord) dienden de respondenten aan te geven in welke mate ze het eens of oneens zijn met de zes voorgelegde stellingen. Daarnaast moesten de respondenten op een schaal van 1 tot 9 (waarbij 1 = tussen 0-10, 2 = tussen 11-50, 3 = tussen 51-100, 4 = 101-150, 5 = 151-200, 6 = 201-250, 7 = 251-300, 8 = 301-400, 9 = meer dan 400) weergeven hoeveel Facebookvrienden ze bezitten. Op een schaal van 1 tot 6 (waarbij 1 = minder dan 10 minuten, 2 = tussen 10 en 30 minuten, 3 = tussen 31 en 60 minuten, 4 = tussen 1 en 2 uur, 5 = tussen 2 en 3 uur, 6 = meer dan 3 uur) werd gepeild naar de gemiddelde tijd die men per dag aan Facebook spendeert.
21
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
5.4 Procedure Deelnemers werden gerekruteerd via scholen, jeugdbewegingen en sportverenigingen. Daarnaast werd er op Facebook veel promotie gemaakt om mogelijke respondenten te overtuigen de online survey in te vullen. Vooreerst werden de deelnemers duidelijk ingelicht over het doel van deze studie. Na deze toelichting gaven de deelnemers expliciet toestemming om geheel vrijwillig deel te nemen aan dit onderzoek. Respondenten die geen expliciete toestemming gaven of twijfelden over hun keuze werden meteen naar het einde (dankwoord) van de studie verwezen. Omdat het een studie met jongeren (veelal minderjarigen) betreft, werd er ook expliciet gevraagd of ze de toestemming van een ouder of voogd hadden. De respondenten die te kennen gaven dat ze geen toestemming verkregen, werden eveneens naar het einde (dankwoord) van de studie verwezen. In het eerste deel van de survey werden een aantal sociodemografische variabelen bevraagd. Achtereenvolgens bestonden deze sociodemografische variabelen uit geslacht, leeftijd, het huidig opleidingsniveau van de respondent en het opleidingsniveau van beide ouders (zie Tabel 1). Het tweede deel van de online survey peilde naar de persoonlijkheidsvariabelen van de Dark Triad. Respectievelijk werd de graad van narcisme (bv. ‘ik schaam me als iemand me complimentjes geeft’), machiavellisme (bv. ‘de meeste mensen kunnen gemanipuleerd worden’) en psychopathie (bv. ‘het is waar dat ik gemeen kan zijn tegenover anderen’) gemeten. Tot slot werd ook het cyberpestgedrag en Facebookgebruik van de respondenten bevraagd. Respondenten die geen profiel op Facebook hebben (N = 5), werden nu naar het einde (dankwoord) van de studie verwezen. Aan de respondenten die wel een profiel op Facebook hebben, werden vragen gesteld die peilden naar hun cyberpestgedrag op Facebook de afgelopen drie maanden. Om deze bevraging naar pestgedrag via Facebook te camoufleren werden de vragen die draaiden rond cyberpestgedrag afgewisseld met vragen die hier helemaal niets mee te maken hebben (bv. ‘een nieuwe status gepost’ of ‘mijn profielfoto veranderd’). In de vragenlijst van dit onderzoek werd zowel gepolst naar directe vormen van cyberpestgedrag (bv. ‘bedreigende boodschappen verstuurd via privébericht of als reactie’) als indirecte vormen van cyberpestgedrag (bv. ‘geruchten of roddels over iemand verspreid om zijn of haar reputatie te schaden’). Naast de bevraging van cyberpestgedrag in de laatste drie maanden, afgewisseld met enkele random vragen rond Facebookgebruik, werden aan de respondenten ook een aantal stellingen voorgelegd die peilden naar hun standpunten tegenover Facebook (bv. ‘Facebook is een deel van mijn dagelijkse routine geworden’). Daarnaast bevatte deze schaal ook de bevraging van het aantal Facebookvrienden en de gemiddelde tijd die men per dag spendeert op Facebook.
22
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
6. Resultaten Additioneel, maar belangrijk voor de omkadering van dit onderzoek, werden de intercorrelaties gemeten tussen de schalen van de persoonlijkheidsvariabelen die de Dark Triad vormen. Correlatieanalyses tonen gematigde correlaties tussen narcisme, machiavellisme en psychopathie. De sterkste correlatie treedt op tussen machiavellisme en psychopathie met r (388) = .528, p < .001. Deze wordt gevolgd door narcisme en psychopathie met r (388) = .436, p < .001. De laagste correlatie treedt op tussen narcisme en machiavellisme, namelijk r (388) = .389, p < .001. Betreffende de score op de gehele schaal van de Dark Triad is er een significant verschil voor geslacht, t(389) = 5.48, p < .01, met jongens die hoger scoren dan meisjes. Tabel 3 Overzicht variabelen met mogelijke Range en M (SD) Range
M (SD)
Cyberpestgedrag
9 - 54
Jongens 11.53 (4.44)
Intensiteit Facebookgebruik
8 - 45
28.08 (6.62)
30.47 (5.71)
27 - 135 9 - 45 9 - 45 9 - 45
79.80 (12.63) 27.35 (4.57) 29.50 (5.00) 22.94 (5.38)
73.21 (10.88) 25.81 (4.11) 27.34 (5.18) 20.06 (4.96)
Dark Triad Narcisme Machiavellisme Psychopathie
Meisjes 10.18 (2.12)
Intensiteit van Facebookgebruik en cyberpestgedrag via Facebook Enkele opvallende vaststellingen betreffende de intensiteit van Facebookgebruik zijn dat bijna de helft (49%) van de respondenten minstens een uur per dag aan Facebook besteedt en dat 60% van de respondenten meer dan 400 Facebookvrienden bezit. Gebruikmakend van een ANCOVA (univariate covariantieanalyse) wordt de relatie tussen cyberpestgedrag via Facebook en de intensiteit van Facebookgebruik onderzocht. De afhankelijke variabele is de schaal van cyberpesten. Als fixed factor wordt in de analyse geslacht mee opgenomen en de covariaten bestaan uit leeftijd en de intensiteit van Facebookgebruik. De assumptie homogeniteit van varianties wordt, net zoals in de volgende covariantieanalyses, geschonden. De Levene’s Test of Homogeneity of Variance vertoont namelijk significantie, F (1, 383) = 24.10, p < .001 (Leech, Barrett & Morgan, 2005; Field, 2005). In de statistische analyses wordt een alpha level van .05 gehanteerd. Deze studie vertoont een significant hoofdeffect van de intensiteit van Facebookgebruik in de toename van cyberpesten, F (1, 380) = 6.80, p = .009. Wanneer we kijken naar de richting van deze relatie merken we dat cyberpesten niet significant wordt voorspeld door de intensiteit van Facebookgebruik, b = .100, t(383) = 1.55, p = .123. We besluiten dus dat de hypothese van OV1 niet wordt bevestigd.
23
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Dark Triad en cyberpestgedrag via Facebook Door middel van een ANCOVA (univariate covariantieanalyse) wordt de relatie tussen een Dark Triad en cyberpestgedrag via Facebook onderzocht. De afhankelijke variabele is de schaal van cyberpesten. Als fixed factor wordt in de analyse geslacht mee opgenomen en de covariaten bestaan uit de schaal van de Dark Triad en leeftijd. Er is een significant hoofdeffect van de Dark Triad in de toename van cyberpesten, F (1, 380) = 22.31, p < .001. Onderstaande tabel (Tabel 4) vertoont een positieve en significante relatie tussen de schaal van cyberpesten en de Dark Triad. De hypothese van OV2 wordt dus bevestigd. Er is geen significant interactie-effect tussen de Dark Triad en leeftijd enerzijds en geslacht anderzijds (zie Tabel 4). Tabel 4 Relatie tussen cyberpestgedrag via Facebook en de Dark Triad Afhankelijke variabele: Schaal cyberpesten Parameter
B
Std. Error
Intercept 2.479 1.005 Dark Triad .083 .026 Dark Triad x Jongen .029 .036 Dark Triad x Meisje 0a . Dark Triad x Leeftijd .001 .001 Dark Triad x Jongen x Leeftijd -.001 .002 Dark Triad x Meisje x Leeftijd 0a . a. Deze parameter is op nul ingesteld omdat ze overbodig is
t
Sig.
2.468 3.260 .804 . .895 -.512 .
.014 .001 .422 . .371 .609 .
95% Confidence interval Lower Upper bound bound .504 .033 -.042 . -.002 -.006 .
4.455 .134 .100 . .004 .003 .
Componenten van de Dark Triad en cyberpestgedrag via Facebook Gebruikmakend van een ANCOVA (univariate covariantieanalyse) wordt de relatie tussen de componenten van de Dark Triad en cyberpestgedrag via Facebook onderzocht. De afhankelijke variabele is de schaal van cyberpesten. Als fixed factor wordt in de analyse geslacht mee opgenomen en de covariaten bestaan uit de schaal van narcisme, de schaal van machiavellisme, de schaal van psychopathie en leeftijd. Resultaten vertonen hier geen significant hoofdeffect van de schalen van de drie persoonlijkheidsvariabelen. Er is geen significant hoofdeffect van narcisme in de toename van cyberpesten, F (1, 272) = 1.46, p = .229. Dit geldt ook voor enerzijds machiavellisme, F (1, 272) = .30, p = .932 en anderzijds psychopathie, F (1, 272) = .01, p = .932. De hypothese van OV3 wordt dus niet bevestigd.
24
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
7. Discussie De intercorrelaties tussen de verschillende persoonlijkheidsvariabelen van de Dark Triad komen grotendeels overeen met voorgaand onderzoek. In dit onderzoek zijn deze iets hoger dan in de invloedrijke studie van Paulhus en Williams (2002). Uit een meta-analyse, waarbij een honderdtal correlaties werden onderzocht, kunnen verscheidene conclusies getrokken worden. Hierbij komt naar voor dat alle correlaties positief en significant zijn. Vervolgens wordt er gesteld dat bijna een kwart van de correlaties >.50. Ten slotte wordt er opgemerkt dat doorgaans de grootste correlaties bestaan tussen psychopathie en machiavellisme, en de kleinsten tussen narcisme en machiavellisme (Furnham et al., 2013). De conclusies die men trekt uit deze meta-analyse worden bevestigd in dit onderzoek. Gelijkaardig aan de studie van Chi En Kwan en Skoric (2013) kan er uit dit onderzoek besloten worden dat de intensiteit van Facebookgebruik niet significant gerelateerd is aan pestgedrag op Facebook. Met andere woorden vertonen jongeren die hoger scoren op de Facebook Intensity Scale (FIS) niet noodzakelijk meer pestgedrag op Facebook. Deze FIS peilt vooral naar de houding van individuen tegenover Facebook. Voor vervolgonderzoek is het aangewezen de exacte tijd die jongeren spenderen op Facebook te monitoren om vervolgens die tijd te linken aan cyberpestgedrag. Uit de resultaten blijkt dat er bij jongeren een positieve en significante relatie heerst tussen de Dark Triad en cyberpestgedrag op Facebook. Ondanks de eerder zwakke relatie is dit een vernieuwende bevinding. Wanneer we er rekening mee houden dat men vaak sociaal wenselijke antwoorden geeft, zou het best kunnen dat deze relatie in de realiteit nog sterker is. Uit dit onderzoek kunnen we dus besluiten dat jongeren die hoger scoren op de Dark Triad meer cyberpestgedrag op Facebook vertonen. Deze bevinding werd wel enigszins verwacht door de positieve relatie tussen een Dark Triad persoonlijkheid en traditioneel pestgedrag bij volwassenen (Baughman et al., 2012). Ook in een ander opzicht is dit onderzoek vernieuwend. Deze studie richt zich op jongeren, een bevolkingsgroep waarbij de Dark Triad persoonlijkheid in het verleden amper werd onderzocht. Enkel de studie van Lau en Marsee (2013) richt zich op jongeren. Zij koppelen antisociaal en agressief gedrag aan de persoonlijkheidskenmerken van de Dark Triad. Uit de literatuurstudie blijkt enerzijds dat een gebrek aan empathie geassocieerd wordt met pestgedrag (Peeters et al., 2010) en anderzijds dat empathie ontbreekt bij de drie persoonlijkheidsvariabelen van de Dark Triad (Lee & Ashton, 2005; Christie & Geis, 1970; Lebreton et al., 2006). Daarnaast zorgt de aanwezigheid van empathie voor een vermindering van het agressief gedrag (Björkqvist et al., 2000). Door de positieve relatie tussen de Dark Triad en cyberpestgedrag zou empathie dus een belangrijke rol kunnen spelen in de bestrijding van cyberpesten. 25
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Empathietrainingen voor jongeren zouden mogelijk een effectieve manier kunnen zijn om dit pestgedrag te verminderen (Ang, Ong, Lim & Lim, 2010). Scholen, maar ook ouders, dienen jongeren ervan bewust te maken welke verstrekkende gevolgen pestgedrag via Facebook kan hebben voor de slachtoffers. Het verhogen van dit empatisch vermogen kan ervoor zorgen dat jongeren zich meer bewust worden van de mogelijke (emotionele) schade die cyberpestgedrag kan aanrichten. Hierbij aansluitend stelt Heirman en Walrave (2012) dat preventiecampagnes ervoor moeten zorgen dat jongeren een negatieve attitude ontwikkelen ten opzichte van cyberpesten. Op het eerste zicht zijn er enkele zwaktes in deze studie, maar deze kunnen verklaard worden. Schending van de assumptie homogeniteit van varianties is op zich geen onoverkomelijk probleem wanneer de celgrootte gelijk is. Dit wil zeggen dat de grootste groepsgrootte niet 2.5 keer groter is dan de kleinste groepsgrootte. In deze studie wordt hier aan voldaan, maar toch blijft voorzichtigheid bij de interpretatie van de resultaten vereist (Leech et al., 2005; Field, 2005). Daarnaast wordt de schaal van narcisme gekenmerkt door een tamelijk zwakke interne consistentie (α = .62). Kline (1999) beweert echter dat bij psychologische constructies deze lage Cronbach’s alpha aanvaardbaar is. Doordat narcisme verschillende vormen kan aannemen, zal de schaal verschillende aspecten van het persoonlijkheidskenmerk narcisme meten. Hierdoor ontstaat er een bepaalde mate van heterogeniteit tussen de verschillende items. Daarnaast bestaat de schaal van narcisme slechts uit 9 items, wat ook niet bevorderlijk is voor de interne consistentie. Een lagere Cronbach’s alpha is hier dus geoorloofd (Streiner, 2003). Er werd verwacht dat psychopathie, als meest kwaadwillige van de Dark Triad, de sterkste relatie zou vertonen met cyberpestgedrag via Facebook (Rauthmann, 2011). Echter komt er uit de resultaten naar voor dat in deze studie geen enkele bouwsteen van de Dark Triad een significante relatie vertoont met cyberpestgedrag op Facebook. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat de Short Dark Triad (SD3) ontwikkeld is om expliciet de Dark Triad in zijn geheel te meten (Jones & Paulhus, 2014). Wanneer men op zoek is naar het effect van de afzonderlijke componenten van de Dark Triad zijn andere meetschalen meer aangewezen. Gestandaardiseerde persoonlijkheidsvraaglijsten waarvan de validiteit duidelijk gedocumenteerd is in persoonlijkheidsliteratuur zijn hiervoor in vervolgonderzoek wenselijker (Furnham et al., 2013). Voor de meting van (subklinisch) narcisme wordt veelal gebruik gemaakt van de oorspronkelijke Narcissistic Personality Inventory (NPI), bestaande uit 40 items (Raskin & Hall, 1981). Om het gehalte van machiavellisme in een persoon te meten maakt men vaak gebruik van de Mach IV, bestaande uit 20 items (Christie & Geis, 1970). Om de mate van (subklinische) psychopathie bij personen te bepalen maakt men gebruik van de SelfReport Psychopathy (SRP III) schaal, bestaande uit 40 items (Williams, Nathanson & Paulhus, 2003). De meetschaal waarvoor men opteert hangt af van de doelstellingen van het onderzoek (Jonason, 26
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Webster, Kavanagh & Fitzgerald, 2011). Om de haalbaarheid te verhogen en responsmoeheid te voorkomen, werd in dit onderzoek geopteerd voor een beknopte schaal van de Dark Triad. In dit onderzoek wordt, wat cyberpesten betreft, gefocust op pestgedrag via Facebook. Deze afbakening zorgt ervoor dat er een niche wordt onderzocht, maar uit de literatuurstudie blijkt echter dat cyberpesten veel breder is (Li, 2008). In vervolgonderzoek is het daarom aangewezen om ook andere vormen van online pestgedrag te linken aan de Dark Triad.
8. Conclusie Sociale media zijn ontzettend belangrijk geworden voor de huidige generatie jongeren. Zo biedt de sociale netwerksite Facebook een heleboel perspectieven. Deze mogelijkheden kunnen door jongeren zowel positief als negatief worden uitgebuit. Naast de uitbreiding en ondersteuning van vriendschapsrelaties biedt Facebook ook een platform aan om andere jongeren op allerlei manieren online lastig te vallen. Dit cyberpesten kan op allerlei verschillende manieren gebeuren. Het is belangrijk om in te zien dat de manier waarop we ons online gedragen mede bepaald wordt door onze persoonlijkheid. Daarnaast kan de persoonlijkheid van een individu ook een bepalende factor zijn voor antisociaal gedrag. In dit onderzoek werd de relatie tussen een Dark Triad persoonlijkheid en cyberpestgedrag via Facebook onderzocht. Een vernieuwende vaststelling is de tendens dat jongeren die hoger scoren op de Dark Triad meer cyberpestgedrag vertonen. Door de verscheidene consequenties van cyberpesten voor de gezondheid van adolescenten dienen we deze negatieve tendens ernstig te nemen. Preventiecampagnes moeten ervoor zorgen dat jongeren een negatieve attitude ontwikkelen ten aanzien van cyberpesten. Daarnaast kunnen ook de eerder aangehaalde empathietrainingen, waarbij jongeren zich verplaatsen in het leven van de slachtoffers, mogelijk voor een gunstig effect zorgen. Universiteit Antwerpen is momenteel bezig met de ontwikkeling van een serious game tegen cyberpesten. Dit is een computer- of videospelletje dat niet alleen ontworpen is voor het plezier, maar dat ook educatieve doelstellingen heeft. Het is belangrijk dat in de toekomst deze educatieve doelstellingen bereikt worden.
27
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
9. Bibliografie Amichai-Hamburger, Y., & Vinitzky, G. (2010). Social network use and personality. Computers in Human Behavior, 26, 1289-1295. Ang, R.P., Ong, E.Y.L., Lim, J.C.Y., & Lim, E.W. (2010). From narcissistic exploitativeness to bullying behavior: The mediating role of approval-of-aggression beliefs. Social Development, 19, 721735. Barry, C. T., Frick, P. J., Deshazo, T. M., McCoy, M. G., Ellis, M., & Loney, B. R. (2000). The importance of callous-unemotional traits for extending the concept of psychopathy to children. Journal of Abnormal Psychology, 109, 335–340. Bastiaensens, S., Vandebosch, H., Poels, K., Van Cleemput, K., DeSmet, A., & De Bourdeaudhuij, I. (2014). Cyberbullying on social networksites. An experimental study into bystanders’ behavioural intentions to help the victim or reinforce the bully. Computers in Human Behavior, 31, 259-271. Baughman, H.M., Dearing, S., Giammarco, E., & Vernon, P.A. (2012). Relationships between bullying behaviours and the Dark Triad: A study with adults. Personality and Individual Differences, 52, 571-575. Bergman, S.M., Fearrington, M.E., Davenport, S.W., & Bergman, J.Z. (2011). Millennials, narcissism and social networking: What narcissists do on social networking sites and why. Personality and Individual Differences, 50, 706-711. Björkqvist, K., Österman, K., & Kaukiainen, A. (2000). Social intelligence – empathy = aggression? Aggression and Violent Behavior, 5 (2), 191-200. Boochever, R. (2012). Psychopathy online: Modeling psychopathy in social media discourse (Honors Thesis). Retrieved from: http://hdl.handle.net/1813/29536 Brits meisje pleegt zelfmoord na pesterijen op Facebook. (2009, 12 september). De Morgen. Retrieved from: www.demorgen.be Buckels, E.E, Trapnell, P.D., & Paulhus, D.L. (in press). Trolls just want to have fun. Personality and Individual Differences. Buffardi, L.E., & Campbell, W.K. (2008). Narcissism and Social Networking Web Sites. Personality and Social Psychology Bulletin, 34 (10), 1303-1314. doi: 10.1177/0146167208320061 Carpenter, C.J. (2012). Narcissism on Facebook: Self-promotional and anti-social behavior. Personality and Individual Differences, 52, 482-486. Cassidy, W., Faucher, C., & Jackson, M. (2013). Cyberbullying among youth: A comprehensive review of current international research and its implications and application to policy and practice. School Psychology International, 34 (6), 575-612. doi: 10.1177/0143034313479697 Chi En Kwan, G., & Skoric, M.M. (2013). Facebook bullying: An extension of battles in school. Computers in Human Behavior, 29, 16-25. 28
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Christie, R., & Geis, F.L. (1970). Studies in Machiavellianism. New York: Academic Press. Dodge, K.A., Coie, J.D., & Lynam, D. (2006). Aggression and Antisocial Behavior in Youth. In W. Damon & R.M. Lerner (Eds.), Child and Adolescent Development: An Advanced Course (pp. 437-472). Hoboken, NJ: John Wiley & Sons, Inc. Edelstein, R.S., Yim, I.S., & Quas, J.A. (2010). Narcissism predicts heightened cortisol reactivity to a psychosocial stressor in men. Journal of Research in Personality, 44 (5), 565-572. Eklund, J., Loeb, C., Hansen, E. M., & Andersson-Wallin, A.C. (2012). Who Cares about Others?: Empathic Self-Efficacy as an Antecedent to Prosocial Behavior. Current Research in Social Psychology, 20 (3), 31-41. Ellison, N.B., Steinfield, C., & Lampe, C. (2007). The benefits of Facebook “friends”: Social capital and college students’ use of online social network sites. Journal of Computer-Mediated Communication, 12, 1143-1168. doi:10.1111/j.1083-6101.2007.00367.x Emmons, R. A. (1987). Narcissism theory and measurement. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 11–17. Fanti, K.A., Demetriou, A.G., & Hawa, V.V. (2012). A longitudinal study of cyberbullying: Examining risk and protective factors. European Journal of Developmental Psychology, 9 (2), 168-181. doi: 10.1080/17405629.2011.643169 Fehr, B., Samson, D., & Paulhus, D.L. (1992). The construct of Machiavellianism: twenty years later. In C.D. Spielberger & J.N. Butcher (Eds.), Advances in Personality Assessment (pp. 77-116). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Field, A. (2005). Discovering statistics using SPSS: Sex, drugs and rock 'n roll (2th edition). London: Sage. Frick, P.J., & Marsee, M.A. (2006). Psychopathy and Developmental Pathways to Antisocial Behavior in Youth. In C.J. Patrick (Ed.), The handbook of psychopathy (pp. 353-375). New York: Guilford Press. Furnham, A., Richards, S.C., & Paulhus, D.L. (2013). The Dark Triad of Personality: A 10 Year Review. Social and Personality Psychology Compass, 7 (3), 199-216. Garcia, D., & Sikström, S. (in press). The dark side of Facebook: Semantic representations of status updates predict the Dark Triad of personality. Personality and Individual Differences. Giammarco, E.A., Atkinson, B., Baughman, H.M., Veselka, L., & Vernon, P.A. (2013). The relation between antisocial personality and the perceived ability to deceive. Personality and Individual Differences, 54, 246-250. Hare, R.D. (1985). Comparison of procedures for the assessment of psychopathy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 53, 7–16. Heirman, W., & Walrave, M. (2012). Predicting adolescent perpetration in cyberbullying: An application of the theory of planned behavior. Psicothema, 24 (4), 614-620. 29
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Hinduja, S., & Patchin, J.W. (2008). Cyberbullying: An exploratory analysis of factors related to offending and victimization. Deviant Behavior, 29 (2), 129-156. doi:10.1080/01639620701457816 Hughes, D.J., Rowe, M., Batey, M., & Lee, A. (2012). A tale of two sites: Twitter vs. Facebook and the personality predictors of social media usage. Computers in Human Behavior, 28 (2), 561-569. Jakobwitz, S., & Egan, V. (2006). The dark triad and normal personality traits. Personality and Individual Differences, 40 (2), 331-339. Jonason, P. K., & Webster, G. D. (2010). The dirty dozen: a concise measure of the dark triad. Psychological Assessment, 22 (2), 420. Jonason, P.K., Webster, G.D., Kavanagh, P.S., & Fitzgerald, D. (2011). Comparing the measured and latent Dark Triad: Are three measures better than one? Journal of Methods and Measurement in the Social Sciences, 2 (1), 28-44. Jonason, P.K., Li, N.P., Webster, G.D., & Schmitt, D.P. (2009). The Dark Triad: Facilitating a short-term mating strategy in men. European Journal of Personality, 23 (1), 5-18. Jonason, P.K., Webster, G.D., Schmitt, D.P., Li, N.P., & Crysel, L. (2012). The antihero in popular culture. Review of General Psychology, 16 (2), 192-199. Jones, D.N., & Figueredo, A.J. (2013). The core of darkness: Uncovering the heart of the Dark Triad. European Journal of Personality, 27, 521-531. Jones, D.N., & Paulhus, D.L. (2014). Introducing the Short Dark Triad (SD3): A brief measure of dark personality traits. Assessment, 21 (1), 28-41. doi: 10.1177/1073191113514105 Jones, D.N., & Paulhus, D.L. (2010a). Different provocations trigger aggression in narcissists and psychopaths. Social Psychological and Personality Science, 1, 12-18. Jones, D. N., & Paulhus, D. L. (2010b). Differentiating the Dark Triad within the Interpersonal Circumplex. In L. M. Horowitz, & S. Strack (Eds.), Handbook of interpersonal psychology: Theory, research, assessment, and therapeutic interventions (pp. 249 – 268). New York: Wiley. Jones, D.N., & Paulhus, D.L. (2009). Machiavellianism. In M.R. Leary & R.H. Hoyle (Eds.), Handbook of individual differences in social behavior (pp. 102-120). New York: Guilford. Kline, P. (1999). The handbook of psychological testing. London: Routledge. Langos, C. (2012). Cyberbullying: The challenge to define. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 15 (6), 285-289. doi: 10.1089/cyber.2011.0588 Lau, K.S.L, & Marsee, M.A. (2013). Exploring narcissism, psychopathy, and Machiavellianism in youth: Examination of associations with antisocial behavior and aggression. Journal of Child and Family Studies, 22, 355-367. doi: 10.1007/s10826-012-9586-0
30
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Lebreton, J.M, Binning, J.F., & Adorno, A.J. (2006). Subclinical psychopaths. In J.C. Thomas & D.L. Segal (Eds.), Comprehensive handbook of personality and psychopathology (pp. 388-412). Hoboken, NJ: John Wiley & Sons, Inc. Lee, K., & Ashton, M. C. (2005). Psychopathy, Machiavellianism, and narcissism in the five-factor model and the HEXACO model of personality structure. Personality and Individual Differences, 38 (7), 1571–1582. Leech, N.L., Barrett, K.C., & Morgan, G.A. (2005). SPSS for intermediate statistics: use and interpretation (2th edition). New Jersey: Erlbaum. Li, Q. (2008). A cross-cultural comparison of adolescents’ experience related to cyberbullying. Educational Research, 50 (3), 223-234. doi: 10.1080/00131880802309333 Li, Q. (2007). New bottle but old wine: A research of cyberbullying in schools. Computers in Human Behavior, 23, 1777-1791. McCrae, R.R., & John, O.P. (1992). An introduction to the five-factor model and its applications. Journal of Personality, 60 (2), 175-215. McDonald, M.M., Donnellan, M.B., & Navarrete, C.D. (2012). A life history approach to understanding the Dark Triad. Personality and Individual Differences, 52, 601-605. Mehdizadeh, S. (2010). Self-presentation 2.0: Narcissism and self-esteem on Facebook. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 13 (4), 357-364. Miller, J.D., & Campbell, W.K. (2008). Comparing clinical and social-personality conceptualizations of narcissism. Journal of Personality, 76 (3), 449-476. Morf, C.C., & Rhodewalt, F. (2001). Unraveling the paradoxes of narcissism: A dynamic selfregulatory processing model. Psychological Inquiry, 12 (4), 177-196. Olweus, D. (1997). Bully/victim problems in school: Facts and intervention. European Journal of Psychology of Education, 7 (4), 495-510. Ong, E.Y.L., Ang, R.P., Ho, J.C.M., Lim, J.C.Y., Goh, D.H., & Lee, C.S. (2011). Narcissism, extraversion and adolescents’ self-presentation on Facebook. Personality and Individual Differences, 50, 180-185. Patchin, J.W., & Hinduja, S. (2006). Bullies move beyond the schoolyard: A preliminary look at cyberbullying. Youth Violence and Juvenile Justice, 4 (2), 148-169. doi:10.1177/1541204006286288 Paulhus, D. L., & Williams, K. M. (2002). The dark triad of personality: Narcissism, Machiavellianism, and psychopathy. Journal of research in personality, 36 (6), 556-563. Peeters, M., Cillissen, A.H.N., & Scholte, R.H.J. (2009). Clueless or powerful? Identifying subtypes of bullies in adolescence. Journal of Youth and Adolescence, 39 (9), 1041-1052.
31
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Raskin, R., & Hall, C.S. (1981). The narcissistic personality inventory: Alternate form reliability and further evidence of construct validity. Journal of Personality Assessment, 45 (2), 159-162. Rauthmann, J.F. (2011). Acquisitive or protective self-presentation of dark personalities? Associations among the Dark Triad and self-monitoring. Personality and Individual Differences, 51, 502-508. Rauthmann, J.F., & Kolar, G. (2012). How ‘dark’ are the Dark Triad traits? Examining the perceived darkness of narcissism, Machiavellianism, and psychopathy. Personality and Individual Differences, 53, 884-889. Rauthmann, J.F., & Will, T. (2011). Proposing a multidimensional Machiavellianism conceptualization. Social Behavior and Personality, 39(3), 391-404. doi: 10.2224/sbp.2011.39.3.391 Ross, C., Orr, E.S., Sisic, M., Arseneault, J.M., Simmering, M.G, & Orr, R.R. (2009). Personality and motivations associated with Facebook use. Computers in Human Behavior, 25, 578-586. Sedikides, C., Rudich, E.A., Gregg, A.P., Kumashiro, M., & Rusbult, C. (2004). Are normal narcissists psychologically healthy? : Self-esteem matters. Journal of Personality and Social Psychology, 87 (3), 400-416. doi: 10.1037/0022-3514.87.3.400 Slonje, R., & Smith, P.K. (2008). Cyberbullying: Another main type of bullying? Scandinavian Journal of Psychology, 49, 147-154. Smith, P.K., Mahdavi, J., Carvalho, M., Fisher, S., Russell, S., & Tippett, N. (2008). Cyberbullying: its nature and impact in secondary school pupils. The Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49 (4), 376-385. Steffgen, G., König, A., Pfetsch, J., & Melzer, A. (2011). Are cyberbullies less empathic? Adolescents’ cyberbullying behavior and empathic responsiveness. Cyberpsychology, Behavior, and Social Networking, 14 (11), 643-648. doi: 10.1089/cyber.2010.0445 Streiner, D.L. (2003). Starting at the beginning: An introduction to coefficient alpha and internal consistency. Journal of personality assessment, 80 (1), 99-103. Sumner, C., Byers, A., Boochever, R., & Park, G. J. (2012, December). Predicting Dark Triad personality traits from Twitter usage and a linguistic analysis of Tweets. In Machine Learning and Applications (ICMLA), 2012 11th International Conference on (Vol. 2, pp. 386-393). IEEE. Vandebosch, H., & Van Cleemput, K. (2009). Cyberbullying among youngsters: profiles of bullies and victims. New Media & Society, 11 (8), 1-23. doi: 10.1177/1461444809341263 Vandebosch, H., & Van Cleemput, K. (2008). Defining cyberbullying: A qualitative research into the perceptions of youngsters. CyberPsychology & Behavior, 11 (4), 499-503. doi: 10.1089/cpb.2007.0042 Vandebosch, H., Van Cleemput, K., Mortelmans, D., & Walrave, M. (2006). Cyberpesten bij jongeren in Vlaanderen: een studie in opdracht van het viWTA. viWTA: Brussel. Available at: http://www.viwta.be/files/Eindrapport_cyberpesten_(nw).pdf 32
Stef Mertens
Master strategische communicatie
2013-2014
Vernon, P.A., Villani, V.C., Vickers, L.C., & Harris, J.A. (2008). A behavioral genetic investigation of the Dark Triad and the Big 5. Personality and Individual Differences, 44, 445-452. Walrave, M., & Heirman, W. (2011). Cyberbullying: Predicting victimisation and perpetration. Children & Society, 25 (1), 59-72. doi: 10.1111/j.1099-0860.2009.00260.x Williams, R.W., & Guerra, N.G. (2007). Prevalence and predictors of Internet bullying. Journal of Adolescent Health, 41, 14-21. doi:10.1016/j.jadohealth.2007.08.018. Williams, K.M., Nathanson, C., & Paulhus, D.L. (2003). Structure and validity of the self-report psychopathy scale-III in normal populations. Poster presented at the 111th annual convention of the American Psychological Association, Toronto, Canada. Wilson, R.E., Gosling, S.D., & Graham, L.T. (2012). A review of Facebook research in social sciences. Perspectives on Psychological Science, 7 (3), 203-220. doi: 10.1177/1745691612442904 Ybarra, M.L. (2004). Linkages between depressive symptomatology and internet harassment among young regular internet users. CyberPsychology & Behavior, 7 (2), 247-257. Ybarra, M.L., & Mitchell, K.J. (2004). Online aggressors/targets, aggressors, and targets: a comparison of associated youth characteristics. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45 (7), 13081316. Ybarra, M.L., & Mitchell, K.J. (2008). How risky are social networking sites? A comparison of places online where youth sexual solicitation and harassment occurs. Pediatrics, 121 (2), 350-357. doi: 10.1542/peds.2007-0693 Zhao, S., Grasmuck, S., & Martin, J. (2008). Identity construction on Facebook: Digital empowerment in anchored relationships. Computers in Human Behavior, 24 (5), 1816-1836. doi:10.1016/j.chb.2008.02.012
33