MASTERPROEF BEDRIJFSRECHT
De Civielrechtelijke Sanctioneringstechnieken in de Wet betreffende de Handelspraktijken en de Voorlichting van de Consument en in de Wet Minnelijke Invordering van Schulden van de Consument
Jeroen De Backer Master Bedrijfsrecht Academiejaar 2008-2009 Universiteit Gent Olv. Professor R. Steennot
1
Voorwoord Dit werk poogt een overzicht te geven van alle civielrechtelijke sanctioneringstechnieken die ter beschikking staan van de consument in de wet betreffende de Minnelijke Invordering van schulden van de consument (wordt besproken in deel 1) en in de wet betreffende de Handelspraktijken en de Voorlichting van de Consument (wordt besproken in deel 2). Beide wetten worden hierna respectievelijk WMI en WHPC genoemd. Er wordt telkens eerst kort ingegaan op het toepassingsgebied van de regelen waarvoor de sancties opgelegd worden, waarna de sanctie inhoudelijk wordt besproken om te eindigen met een evaluatie van de sanctie. In een derde deel wordt nagegaan welke toegevoegde waarde het invoeren van een collectieve vorderingsprocedure kan hebben ten aanzien van het civielrechtelijk sanctioneringsapparaat.
2
Inhoudstafel:
Deel 1 Sanctionering in de Wet Minnelijke Invordering van schulden van de consument :
I.
Inleiding:
II.
Toepassingsgebied
1. consument 2. Minnelijke invordering van schulden en activiteit van minnelijke invordering van schulden 3. Gevolgen gekoppeld aan het uitvoeren van een activiteit van minnelijke invordering III.
De civielrechtelijk sancties
1. Inleiding 2. Artikel 14 lid 1 A) Toepassingsgebied B) Inhoud van de sanctie C) Evaluatie van artikel 14 lid 1 3. Artikel 14 lid 2 A) Toepassingsgebied B) Inhoud van de sanctie C) Beoordeling IV.
Besluit
Deel 2 Sanctionering in de Wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting van de consument I.
Sanctionering van artikelen waarvoor geen specifieke civielrechtelijke sanctie is voorzien 1. Inleidend 2. Contractuele aansprakelijkheid
3
3. Buitencontractuele aansprakelijkheid 4. Een toepassingsgeval: artikel 30 WHPC 5. Besluit
II.
Bijzondere civielrechtelijke sanctioneringsmechanismen in de WHPC 1. De nietigheid 1.1. Onrechtmatige bedingen 1.1.1 Situering van het leerstuk onrechtmatige bedingen 1.1.2 Toepassingsgebied 1.1.3 Algemene toetsingsnorm en zwarte lijst 1.1.4 De sanctie: De nietigheid a) aard van de nietigheid b) nuanceringen op de klassieke tweedeling c) gevolgen van de nietigheid 1.1.5 Besluit 1.2. Overeenkomsten op afstand 2. Behoud van het gepresteerde zonder betaling 2.1. Afgedwongen aankopen 2.1.1. 2.1.2. 2.1.3. 2.1.4. 2.1.5.
Inleiding Draagwijdte van het verbod op afgedwongen aankopen De sanctie Evaluatie van de sanctie Besluit
2.2. Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten 2.2.1. Inleidend 2.2.2. Toepassingsgebied van de sanctie a) 94/14 § 2 lid 1 WHPC b) 94/14 § 2 lid 2 WHPC c) Draagwijdte van ‘overeenkomst gesloten ingevolge oneerlijke handelspraktijk’ 2.2.3. De sanctie inhoudelijk bekeken 2.2.4. Besluit 2.3. Overeenkomsten op afstand
4
3. De sanctioneringsmechanismen bij overeenkomsten op afstand 3.1. Inleiding 3.2. Overeenkomsten op afstand die geen betrekking hebben op financiële diensten 3.2.1. Informatieplicht 3.2.2. Informatiebevestigingsplicht 3.2.3. Verzakingsrecht 3.2.4. sancties a) Kosten van terugzending ten laste van de verkoper b) Verlenging van de verzakingstermijn c) Beroep op het gemeen recht d) Behoud van het gepresteerde zonder betaling 3.3. Overeenkomsten op afstand die betrekking hebben op financiële diensten 3.3.1. Inleidend 3.3.2. sanctionering 3.4. Een sanctie die geldt voor elke overeenkomst op afstand 3.5. Besluit
Deel 3 De nood aan collectieve procedures in het consumentenrecht
I.
Inleiding
II.
Collectief procederen in België
III.
De Amerikaanse class action en haar mogelijke betekenis voor de Belgische rechtsorde
IV.
Besluit
5
Deel 1 Sanctionering in de Wet Minnelijke Invordering van schulden van de consument
I.
Inleiding
De wet van 7 november 2002 betreffende de Minnelijke Invordering van Schulden van de Consument (hierna WMI genoemd) heeft tot doel de consument te beschermen wanneer een schuldeiser zelf of door tussenkomst van een derde partij zijn vordering tracht te innen bij een consument, zonder dat gebruik wordt gemaakt van een uitvoerbare titel.1 Deze wet is er gekomen als reactie op de talloze wanpraktijken van incassobureaus zoals het intimideren van de consument of het invorderen van niet-verschuldigde bedragen. In wat volgt wordt eerst kort het toepassingsgebied
gesitueerd
waarna
dieper
wordt
ingegaan
op
de
verschillende
sanctioneringsmechanismen in de WMI. Daarna worden de verschillende sancties kritisch geëvalueerd.
II.
Toepassingsgebied
1. Consument
De WMI is enkel van toepassing wanneer schulden worden geïnd van een consument, zonder bezit van een uitvoerbare titel. Het begrip consument wordt ingevuld als de natuurlijke persoon die schulden heeft die vreemd zijn aan zijn handels-, beroeps-, of ambachtelijke activiteit.2 Hierbij is de bestemming die wordt gegeven aan het goed of de dienst waarvoor de schuld is aangegaan op het tijdstip van de verrichting determinerend. In geval van gemengde schulden moet worden nagegaan welke bestemming doorslaggevend is.3
1
R. STEENNOT, “De minnelijke invordering van schulden van de consument : een eerste commentaar”, R.W. 20022003, 1001 2 artikel 2 § 1, 3° WMI 3 R. STEENNOT, “De minnelijke invordering van schulden van de consument : een eerste commentaar”, R.W. 20022003, 1001
6
2. Minnelijke invordering van schulden en activiteit van minnelijke invordering van schulden
De wet maakt een onderscheid tussen een ‘minnelijke invordering van schulden’ en een ‘activiteit van minnelijke invordering van schulden’. Onder minnelijke invordering van schulden wordt begrepen iedere handeling of praktijk die tot doel heeft de schuldenaar ertoe aan te zetten een onbetaalde schuld te betalen, buiten iedere invordering op grond van een uitvoerbare titel.4 Voor het minnelijk invorderen van schulden gelden enkel de bepalingen van artikel 3 WMI die de het privéleven van de consument beschermen.5
Een activiteit van minnelijke invordering van schulden wordt omschreven als de zelfs bijkomstige beroepsactiviteit van ieder natuurlijk persoon of rechtspersoon, die bestaat in het minnelijk invorderen van onbetaalde schulden voor andermans rekening, zonder te hebben bijgedragen tot de onderliggende overeenkomst, of het minnelijk invorderen van tegen betaling overgenomen schulden. Dit is dus het minnelijk invorderen van schuld voor andermans rekening. Met de activiteit van minnelijke invordering wou de wetgever voornamelijk de incassobureaus’s. Het minnelijk invorderen van schulden door een advocaat, ministerieel ambtenaar of een gerechtelijk mandataris in de uitoefening van hun beroep werd tot voor kort niet gezien als een activiteit van minnelijke invordering.6 Zij moesten bijgevolg enkel de verplichtingen van artikel 3 WMI respecteren wanneer zij over gingen tot het minnelijk invorderen van schulden bij een consument. Dit zorgde voor talloze misbruiken door deurwaarders ten aanzien van consumenten en het gaf de deurwaarders een oneerlijk concurrentievoordeel ten aanzien van de incassobureau’s. Deurwaarders rekenden consumenten bij een invordering vaak kosten aan die enkel in geval van een mandaat tot gerechtelijke invordering aangerekend mogen worden. Consumenten kunnen in de praktijk echter moeilijk oordelen of een gerechtsdeurwaarder al dan niet over een mandaat beschikt om tot gerechtelijke invordering over te gaan. Schuldeisers namen daarom een deurwaarder onder de arm om hun schuldvordering te innen om op die manier de
4
Artikel 2 § 1, 2° WMI Voor meer informatie over de bescherming van het privéleven van de consument zie R. STEENNOT, “De minnelijke invordering van schulden van de consument : een eerste commentaar”, R.W. 2002-2003, 1002 e.v. 6 Artikel 2 § 1, 2° WMI 5
7
invorderingsprocedure door de consument te laten financieren.7 Daardoor verloor artikel 7 WMI heel wat van zijn waarde, dat voorziet in een verbod om aan de consument een vergoeding, (met uitzondering van de vergoeding uit de onderliggende overeenkomst) te vragen,. Sinds 17/04/2009 oefent iedereen die beroepsmatig voor andermans rekening schulden invordert een activiteit van minnelijke invordering uit. Dit heeft als gevolg dat deurwaarders, ministeriële ambtenaren en gerechtsmandatarissen in de brede zin van het woord moeten voldoen aan de strikte regeling van de WMI zoals infra wordt uiteengezet.8
3. Gevolgen gekoppeld aan het uitoefenen van een activiteit van minnelijke invordering
Voor het uitoefenen van een activiteit van minnelijke invordering moeten een aantal strikte regels in acht worden genomen. Vooreerst bepaalt artikel 4 WMI dat men moet ingeschreven zijn bij het Ministerie van Economische zaken. Bij de aanvraag tot inschrijving dient men tevens te bewijzen dat men over voldoende waarborgen beschikt om de geldelijke gevolgen van zijn beroepsaansprakelijkheid te dekken. Daarnaast is het verboden de consument enige vergoeding te vragen, anders dan de overeengekomen bedragen in de onderliggende overeenkomst in geval van niet-naleving van de contractuele verbintenissen.9 Een incassobureau mag aan de consument dus geen vergoeding vragen voor haar tussenkomst. Het is de schuldeiser-opdrachtgever die deze kosten zal moeten dragen.
Artikel 6 WMI bepaalt dat elke minnelijke invordering van een schuld moet starten met een schriftelijke ingebrekestelling. Bovendien legt de wet een termijn op waarna pas mag overgegaan worden tot minnelijke invordering schuld. Dit artikel verplicht degene die overgaat tot minnelijke invordering om een aantal gegevens op ondubbelzinnige en duidelijke wijze te vermelden.
Ieder die een huisbezoek verricht in het kader van een activiteit van minnelijke invordering moet een schriftelijk document voorleggen dat de in artikel 6 WMI opgesomde gegevens bevat plus de 7
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument, Parl. St. Kamer, DOC 52 1794/001, 3-6 8 Deel 1, II., 3 9 Artikel 5 WMI
8
naam van degene die het huisbezoek verricht alsook de vermelding in vet gedrukte letters dat de consument geenszins verplicht is het huisbezoek te ondergaan en er op elk ogenblik een einde aan kan stellen.10 Ten slotte verbiedt artikel 8 WMI elke reclame voor een activiteit van minnelijke invordering die verwijst naar een inschrijving in de zin van de WMI.
III.
De civielrechtelijke sancties
1. Inleiding
Artikel 14 WMI voorziet twee specifieke sancties. De eerste vindt toepassing in geval van inbreuk op de artikelen 3, 4, 6 en 7 (art. 14 lid 1 WMI). De tweede sanctioneert de invordering van geheel of ten dele onverschuldigde bedragen (art. 14 lid 2 WMI).
2. Artikel 14 lid 1 WMI
artikel 14 lid 1 bepaalt dat iedere betaling die verkregen wordt in strijd met de bepalingen van de artikelen 3, 4, 6 en 7, behalve in het geval van kennelijke vergissing die de rechten van de consument niet schaadt, wordt beschouwd als geldig door de consument verricht ten opzichte van de schuldeiser, maar dient door de persoon die de activiteit van minnelijke invordering van schulden verricht, te worden terugbetaald aan de consument.
A) Toepassingsgebied
De sanctie van artikel 14 lid 1 WMI geldt voor inbreuken op de algemene regels betreffende de minnelijke invordering van schulden (artikel 3 WMI). Voor wat betreft zij die een activiteit van minnelijke invordering uitoefenen is deze sanctie toepasbaar in geval van schending van de regels betreffende de inschrijving bij het Ministerie van Economische Zaken en betreffende de 10
Artikel 7 WMI
9
waarborg voor de geldelijke gevolgen van beroepsaansprakelijkheid (artikel 4 WMI). De sanctie geldt tevens voor een miskenning van de plicht tot voorafgaandelijke schriftelijke ingebrekestelling bij het minnelijk invorderen van schulden (artikel 6 WMI). Ten slotte vindt deze sanctie ook toepassing wanneer men een huisbezoek verricht in het kader van een activiteit van minnelijke invordering en men de verplichting tot voorleggen van een schriftelijk document met de in de wet opgesomde verplichte vermeldingen miskent (artikel 7 WMI). De sanctie van artikel 14 lid 1 WMI geldt dus voor vrij uiteenlopende overtredingen.
In geval de schending van de wet een kennelijke vergissing die de consument niet schaadt uitmaakt, kan de sanctie van artikel 14 lid 1 WMI geen toepassing vinden. Uit de parlementaire werkzaamheden blijkt dat hiermee vooral materiële vergissingen werden beoogd.11 Zo heeft men het in de voorbereidende werken bijvoorbeeld over eenvoudige feitelijke vergissingen in de vermeldingen van artikel 7 WMI
12
of over een fout in de naam van de persoon die zich ter
plaatse aanmeldt in het kader van artikel 4 WMI. De vet gedrukte vermelding dat de consument niet verplicht is een huisbezoek te ondergaan vergeten of ze vergeten in vette letters te zetten maakt wel een kennelijke vergissing uit die de rechten van de consument schaadt, aangezien hij zo duidelijk geïnformeerd wordt over zijn rechten.13 Of de sanctie al dan niet wordt opgelegd, hangt in grote mate af van de rechterlijke interpretatie van de zinsnede kennelijke vergissing die de rechten van de consument niet schaadt.14
B) Inhoud van de sanctie
De sanctie van artikel 14 lid 1 WMI is bijzonder zwaar. De persoon die een betaling heeft verkregen in overtreding van voornoemde artikelen moet het geïnde bedrag aan de consument terugbetalen. Hij wordt dus de schuldenaar van de consument (die de oorspronkelijke schuldenaar
11
Amendement nr. 15 van de regering, Parl. St. Senaat, 2001-2002, nr. 1062/4, 3 Verslag namens de Commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden van 26 juni 2002, Parl. St. Senaat 2001-02, Doc. 1061/5, 11 13 Verslag namens de Commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden van 26 juni 2002, Parl. St. Senaat 2001-02, Doc. 1061/5, 12 14 meer hierover : zie infra Deel 1. III.1.C 12
10
was). Bovendien zal hij ook nog de schuldeiser moeten vergoeden, daar de consument in zijn verhouding met de schuldeiser geacht wordt geldig betaald te hebben.
Er kunnen in dit verband twee hypothesen worden onderscheiden. Ofwel heeft de inningsagent de bedragen reeds doorgestort naar de schuldeiser, ofwel heeft de inningsagent de verschuldigde bedragen nog onder zich. In de eerste hypothese beschikt de consument over een vorderingsrecht ten aanzien van de inningsagent op basis van de WMI.15 In de hypothese dat de agent de bedragen nog onder zich heeft, kan de schuldeiser het verschuldigde bedrag bij de inningsagent vorderen op basis van zijn contractuele aansprakelijkheid.16
Het valt niet duidelijk uit de wet af te leiden welke som er terugbetaald moet worden in geval van maandelijkse betalingen waarbij de wettelijke bepalingen worden overtreden tussen twee betalingen in. Te denken valt bijvoorbeeld aan een huisbezoek dat wordt verricht en waarbij de consument niet wordt gewezen op zijn recht om het bezoek te weigeren. Heeft de consument dan recht op de betaling van die ene som betaald naar aanleiding van die onregelmatigheid. Heeft hij recht op alle bedragen betaald na de onregelmatigheid, of heeft de consument recht op het integraal bedrag van alle betalingen? De laatste hypothese lijkt volledig uitgesloten daar ze haaks staat op de logica van de wetgever. Tussen de andere twee hypotheses kan worden getwijfeld. GUINNOTTE beweert dat de rechter in dergelijke hypotheses over beoordelingsvrijheid zou beschikken.17
Het is bij de toepassing van artikel 14 lid 1 WMI dat het belang gesitueerd moet worden van de verplichting om over voldoende waarborgen te beschikken om de geldelijke gevolgen van zijn beroepsaansprakelijkheid te dekken. Indien deze zware sanctie wordt opgelegd, is het mogelijk dat het incassobureau failliet gaat. In dat geval zou het dan de schuldeiser zijn die het nadeel ondervindt daar de schuldenaar bevrijd wordt van zijn betalingsverplichting. 15
C. BIQUET-MATHIEU, “De wet van 20 december 2002 inzake het minnelijk invorderen van schulden van de consument”, J.T. 18 oktober 2003, 679; L. GUINOTTE, “Le recouvrement amiable des dettes du consommateur après la loi du 20 décembre 2002”, Act. Dr., 772 16 C. BIQUET-MATHIEU, “De wet van 20 december 2002 inzake het minnelijk invorderen van schulden van de consument”, J.T. 18 oktober 2003, 679-680; R. STEENNOT, “De minnelijke invordering van schulden van de consument : een eerste commentaar”, R.W. 2002-2003, 1007, nr 2 17 L. GUINOTTE, “Le recouvrement amiable des dettes du consommateur après la loi du 20 décembre 2002”, Act. Dr., 769-770
11
C) Evaluatie van artikel 14 lid 1 WMI
Het valt niet te ontkennen dat artikel 14 lid 1 WMI in een bijzonder zware sanctie voorziet ter kanalisering van de wanpraktijken van incassobureaus. Een enkele overtreding kan een incassobureau opzadelen met een financiële kater. Men kan zich dan ook afvragen of dit wel een gepaste sanctie is. Is ze doeltreffend? Is ze proportioneel? Kan met andere woorden hetzelfde resultaat niet worden bereikt met een minder zware sanctie? Doeltreffend is de sanctie allicht wel. Er bestaat geen gepubliceerde rechtspraak over artikel 14 WMI. Mogelijk kan hieruit worden afgeleid dat het de bepalingen niet ontbeert aan een afschrikkend effect. Zoals hierna zal blijken, kan op de proportionaliteit van de sanctie veel kritiek worden gegeven.
Zoals hoger reeds vermeld, hangt bij de beoordeling van de sanctie veel af van de wijze waarop de rechtspraak de zinsnede kennelijke vergissing die de rechten van de consument niet schaadt interpreteert. Wordt ze eng opgevat dan ligt de weg voor misbruiken uitgaande van consumenten te kwader trouw open. Immers een consument die merkt dat een incassobureau een bepaalde formaliteit heeft overgeslagen, zou dan kunnen overgaan tot betaling met het oog op het toepassen van de draconische sanctie van artikel 14 lid 1. Op die manier zorgt hij ervoor dat het incassobureau zijn schuld betaalt. Zoals blijkt uit de parlementaire voorbereiding heeft de wetgever kennelijke vergissing die de rechten van de consument niet schaadt uitgesloten van het toepassingsgebied van de sanctie om misbruiken vanwege consumenten te voorkomen.18
Volgens STEENNOT is het niet gepast dat een consument wordt vrijgesteld van zijn betalingsverplichting wanneer louter een wettelijke bepaling wordt geschonden. Een sanctie die de consument niet vrijstelt van zijn betalingsverplichting en waarbij de consument enkel aanspraak kan maken op een schadevergoeding wanneer hij werkelijk schade heeft geleden, lijkt volgens hem meer aangewezen.19 Het oorspronkelijke wetsvoorstel voorzag niet in een sanctie die de consument vrijstelt van zijn betalingsverplichting. De schuldeiser zou ingeval van
18
Amendement nr. 9, Parl. St. Kamer 2001-02, nr. 223/007, 2; L. GUINOTTE, “Le recouvrement amiable des dettes du consommateur après la loi du 20 décembre 2002”, Act. Dr., 767-768 19 R. STEENNOT, “De minnelijke invordering van schulden van de consument : een eerste commentaar”, R.W. 2002-2003, 1008
12
inbreuken op de wet slechts zijn recht om schadevergoeding of nalatigheidsintresten met betrekking tot de schuld te eisen, verliezen. In dat geval zou de consument moeten vorderen op basis van het gemeen recht indien hij schade heeft geleden, wat neerkomt op de sanctie die STEENNOT voorstelt.
Toch kan zo’n zware sanctie nuttig zijn. Ze verhoogt de bescherming van de consument, daar de sanctie een grotere vrees creëert in hoofde van de invorderaars om overtredingen op de wet te begaan. Volgens STEENNOT komt de afdwingbaarheid van de wettelijke regeling niet in het gedrang daar de WMI ook voorziet in strafsancties.20 Deze strafsancties bevorderen ongetwijfeld de afdwingbaarheid van de bepalingen uit de WMI, daar de wet ook voorziet in opsporingsprocedures om inbreuken vast te stellen. Veel zal echter afhangen van de efficiëntie en de frequentie van de opsporingsprocedures. Misschien heeft de wetgever met een sterk afschrikwekkende sanctie zo veel mogelijk de afdwingbaarheid proberen garanderen, voor het eventuele geval waarin de opsporingsprocedures onvoldoende zouden blijken te werken. Er zijn gevallen denkbaar waarin het toekennen van een schadevergoeding niet per se zou leiden tot een meer bevredigend resultaat. Te denken valt aan een incassobureau dat zich schuldig maakt aan inbreuken op de verbodsbepalingen ter bescherming van het privé-leven van de consument. Dit was voor de WMI een vaak voorkomende praktijk. In dergelijke gevallen leidt een consument vaak louter morele schade, die moeilijk of niet aan te tonen is. Bijgevolg is de drempel hoog om over te gaan tot een vordering in rechte daar er in hoofde van de consument grote onzekerheid heerst of het al dan niet de moeite zou lonen om een gerechtelijke procedure op te starten. Strafsancties en administratieve sancties vormen immers geen incentief voor de consument om over te gaan tot melding van een wanpraktijk vanwege een incassobureau. Een burgerrechtelijke sanctie waarbij de consument een geldelijk voordeel kan behalen is dat wel.
Een grote categorie van mensen die beschermd wordt door de WMI zal quasi nooit overgaan tot het voeren van procedures tegen een sterkere partij. Immers, mensen die hun schulden niet (tijdig) betalen hebben het vaak financieel niet breed en zullen zich bijgevolg niet snel tot een advocaat wenden. Daarenboven zijn ze vaak onwetend over hun wettelijke rechten. Bijgevolg
20
R. STEENNOT, “De minnelijke invordering van schulden van de consument : een eerste commentaar”, R.W. 2002-2003, 1008
13
past het wel om zeer strenge regels op te stellen die een afschrikkend effect hebben op de incassobureaus. Zoniet zouden incassobureaus kunnen speculeren op het feit dat veel consumenten zich gaan neerleggen bij de situatie. Ze zouden bijvoorbeeld enkel ten aanzien van partijen waarvan men een vermoeden heeft dat ze op de hoogte zijn van hun rechten alle regels in acht nemen. Op die manier kan het voor een incassobureau gemiddeld gezien toch nog winstgevend zijn om de wet met de voeten te treden.21
Gelet op het bovenstaande kan de invoering van een zeer strenge burgerrechtelijke sanctie voor de incassobureau’s toch enigszins gerechtvaardigd worden. Op die wijze starten consumenten die op de hoogte zijn van hun rechten sneller procedures op, waardoor inbreuken vaker zullen gedetecteerd worden. Zo wordt ook de zeer grote groep van “onwetenden” beter beschermd, daar zo de malafide incassobureaus uit de markt zullen verdwijnen.
De kans dat het proportionaliteitsbeginsel in toepassing van de sanctie van artikel 14 lid 1 WMI wordt geschonden is vrij reëel. Enerzijds zal de consument meestal veel minder schade zal leiden dan waar hij recht op heeft. Anderzijds zal de invorderaar een zware sanctie opgelegd krijgen voor een soms lichte fout. De consument zal zelden zoveel schade leiden als het volledig verschuldigde bedrag. In dat verband waren er ook voorstellen om een schadevergoeding toe te kennen ten belope van twintig percent van het verschuldigde bedrag.22 Dergelijke sanctie zou meer recht doen aan het proportionaliteitsbeginsel. Daartegenover is zij wel minder afschrikwekkend.
3. Artikel 14 lid 2
Artikel 14 lid 2 WMI luidt als volgt: Heeft de invordering van een schuld betrekking op een geheel of ten dele onverschuldigd bedrag, in het bijzonder met toepassing van artikel 5, dan is
21
Bijvoorbeeld tien keer een hoger bedrag dan toegelaten vragen zou de (kleine) schadevergoeding en de strafsanctie ruimschoots kunnen dekken 22 Verslag namens de Commissie voor de financiën en voor de economische aangelegenheden van 26 juni 2002, Parl. St. Senaat 2001-02, Doc. 1061/5, 12
14
degene die de betaling ontvangt ertoe gehouden het terug te betalen aan de consument, vermeerderd met de nalatigheidsintresten te rekenen van de dag van de betaling.
D) Toepassingsgebied
De sanctie van artikel 14 lid 2 WMI is van toepassing wanneer de invordering van schuld betrekking heeft op een niet-verschuldigd bedrag of op een bedrag dat hoger is dan hetgeen in de onderliggende overeenkomst bepaald was. In het bijzonder dient dit artikel om overtredingen van artikel 5 WMI te beletten. Het tweede lid is ruimer geformuleerd dan het eerste, waardoor het van toepassing is op elke vorm van minnelijke invordering.23
E) Inhoud van de sanctie
Indien men te hoge bedragen vordert, is degene die de betaling ontvangen heeft ertoe gehouden het onverschuldigde bedrag of het te veel geïnde bedrag terug te betalen aan de consument, vermeerderd met nalatigheidsintresten te rekenen vanaf de dag van de betaling. Artikel 14 lid 2 WMI heeft het over degene die de betaling ontvangt. Dit kan dus zowel de schuldeiser zijn als een door een derde gemandateerde. Deze regel is eigenlijk een herneming van de leer van de onverschuldigde betaling uit het gemeen recht. De benadeelde kan bijgevolg kiezen of hij de artikel 14 lid 2 WMI inroept dan wel hij zijn vordering grondt op de leer van de onverschuldigde betaling.24 Op basis van het gemeen recht kan de consument zich tevens wenden tot de opdrachtgever van een invordering wanneer de invordering werd uitgevoerd door een derde. De opdrachtgever en de derde-invorderaar zijn in solidum gehouden tot terugbetaling van de onverschuldigde som.25 Wanneer de consument vordert op basis van de WMI kan hij via artikel
23
M. DE THEIJE, “Commentaar bij artikel 14 W.M.I.”, O.G.R., Afl. 61, 132 C. BIQUET-MATHIEU, “De wet van 20 december 2002, inzake het minnelijk invorderen van schulden van de consument”, J.T. 18 oktober 2003, 679 25 C. BIQUET-MATHIEU, “De wet van 20 december 2002, inzake het minnelijk invorderen van schulden van de consument”, J.T. 18 oktober 2003, 679 24
15
14 lid 2 WMI enkel de derde-invorderaar kunnen aanspreken. De consument is dus beter af in het gemeen recht dan met de sanctie van artikel 14 lid 2 WMI.26
F) Beoordeling
De sanctie van artikel 14 lid 2 WMI valt enerzijds rechtvaardig te noemen en anderzijds overbodig. Zij is immers slechts een herhaling van de leer van de onverschuldigde betaling te kwader trouw van artikel 1378 BW. De sanctie is zeer licht (eigenlijk kan men het bezwaarlijk een sanctie noemen). De wetgever heeft geoordeeld dat de consument in dit geval geen extra bescherming nodig heeft. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd nochtans voorzien in een zwaardere sanctie. Men wou de schuldeiser en de schuldinvorderaar er hoofdelijk toe houden het dubbele van de schuld terug te betalen.27
IV.
Besluit
De wetgever heeft met artikel 14 lid 1 WMI geopteerd voor een draconische burgerrechtelijke sanctie. Dit is zeker bekritiseerbaar, hoewel ontstentenis van enige extra vergoeding van de benadeelde consument toch niet gepast lijkt. Men kan zich afvragen of het noodzakelijk is te voorzien in een vergoeding die het volledig verschuldigde bedrag toekent aan de consument. Zou het niet meer gepast zijn een proportioneel deel van de het verschuldigde bedrag te voorzien, zodat het een soort compensatie vormt voor de gedane moeite van het procederen. Op die manier wordt de kans op misbruiken door consumenten quasi uitgesloten. Een andere mogelijkheid is een schadevergoeding toekennen aan de consument die bewijst dat hij werkelijk schade heeft geleden. Deze optie heeft als nadeel dat de consument zijn schade dient te bewijzen, wat niet altijd eenvoudig is. Daarenboven ervaart de consument een incassobureau meestal als een juridisch sterk onderlegde partij, waardoor hij sneller ontmoedigd zal geraken om te procederen.
26 27
In dit geval is het immers de derde die de “betaling heeft ontvangen” Amendement nr. 1 van mervr. De Meyer en de heer Verlinde, Parl. St. Kamer, nr 223/2, p. 6 en 9
16
Het is duidelijk dat de wetgeving over de minnelijke invordering van schulden volledig in het teken staat van de bescherming van de schuldenaars. De WMI is er gekomen als reactie op de talloze klachten van schuldenaars over incassobureaus en het feit dat de globale schuldenlast almaar stijgt evenals het aantal mensen met schulden en het aantal mensen dat financieel afhaakt. De vraag kan gesteld worden of de wetgever niet overgereageerd heeft in zijn beschermingsijver.
Het voorzien van een extra vergoeding kan in zekere mate gerechtvaardigd worden door het feit dat incassobureaus de sterkere partij vormen die juridisch meer onderlegd is. Zij moeten dus zorgvuldig handelen naar consumenten toe. Wanneer daarbovenop de rechtspraak “belangen van de consument niet schaadt” ruim invult, kan men via het sanctioneringsmechanisme van artikel 14 lid 1 WMI enigszins tot een aanvaardbaar resultaat komen.
De zeer lichte sanctie van artikel 14 lid 2 WMI staat in schril contrast met de zware sanctie van het eerste lid. Het is hoe dan ook niet gepast langs de ene kant te voorzien in een enorm strenge burgerrechtelijke sanctie voor overtredingen op wettelijke bepalingen die voornamelijk het vervullen van formaliteiten betreffen en langs de andere kant niet te voorzien in dergelijke sanctie voor het innen van onverschuldigde bedragen. Het innen van onverschuldigde bedragen is erger dan het niet vervullen van formaliteiten en was bovendien een vaak voorkomende praktijk in het verleden. Als de wetgever voor wat betreft de inbreuken op de artikelen 3-7 WMI het afschrikkend effect prioritair acht, had hij voor het innen van niet-verschuldigde bedragen ook in een afschrikwekkende sanctie mogen voorzien. Toch leiden afschrikwekkende sancties niet altijd tot een beter resultaat. Net zoals de afschrikwekkende civielrechtelijke sanctie van artikel 14 lid 1 WMI niet per se leidt tot een beter resultaat zou dat bij artikel 14 lid 2 WMI ook niet het geval zijn. De sanctie voorzien in artikel 14 lid 2 WMI, die slechts een herhaling is van de leer van de onverschuldigde betaling is uiteindelijk een billijke sanctie.
17
Deel 2 Sanctionering in de Wet betreffende de Handelspraktijken en de Voorlichting van de Consument
I.
Sanctionering van artikelen waarvoor geen specifieke civielrechtelijke sanctie is voorzien
1. Inleidend
Een aantal bepalingen van de WHPC hebben geen specifieke sanctie, bijvoorbeeld de artikelen van hoofdstuk 2 WHPC of artikel 30 WHPC. In dergelijk geval moet de consument een beroep doen op het gemeen recht om zijn rechten te handhaven. Binnen het gemeen recht maakt men een groot onderscheid naargelang de schade al dan niet kadert binnen een contractuele relatie.
2. Contractuele aansprakelijkheid
Schade die ontstaat als gevolg van miskenning van bepalingen van de WHPC zal vaak schade zijn die zijn oorsprong vindt in een contractuele relatie. Overeenkomstig het gemeen contractenrecht heeft de consument de mogelijkheid om de gedwongen uitvoering te eisen. Slechts wanneer de uitvoering in natura onmogelijk is of zij de consument niet geeft waarop hij volgens de overeenkomst recht heeft, kan de rechter schadevergoeding toekennen.28
De
consument
heeft
niet
de
keuze
tussen
uitvoering in
natura
of
vervangende
29
schadevergoeding. Hij zal in beginsel steeds vergoed worden door gedwongen nakoming van de contractuele prestaties. Zo zal de consument bijvoorbeeld de uitvoering van het contract kunnen eisen tegen de laagste prijs in geval de verkoper het artikel 2 WHPC schendt door het hanteren van twee prijzen wanneer men aanneemt dat het contract tot stand komt door een product in een winkelkarretje te leggen. Er bestaat ook nog de mogelijkheid om het contract uit te voeren op 28 29
W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2003-2004, 133 Cass. 23 december 1977, Pas. 1978, I, 477
18
kosten van de debiteur. Men heeft hierbij de keuze tussen het contract zelf uitvoeren of het door een derde laten uitvoeren. De uitvoering op kosten van de debiteur moet in beginsel gebeuren met machtiging van de rechter. Hierdoor is het nut van dit rechtsmiddel in zekere mate beperkt.30
Wanneer uitvoering in natura onmogelijk blijkt of wanneer deze de consument onvoldoende in zijn rechten herstelt, kan de rechter een schadevergoeding bij wijze van equivalent toekennen. De grootte van deze vervangende schadevergoeding wordt bepaald door een vergelijking van de situatie waarin de schuldeiser zich zou bevonden hebben wanneer het contract naar behoren zou zijn uitgevoerd met de situatie waarin de schuldeiser zich bevindt als gevolg van de gebrekkige uitvoering van het contract. Naast een vervangende schadevergoeding kan de consument ook elke schade die hij lijdt ingevolge de gebrekkige uitvoering van het contract vergoed zien. Hiervoor komt elk soort schade in aanmerking, zelfs morele schade.31 De schade moet wel een onmiddellijk en rechtstreeks gevolg zijn van de niet-uitvoering van het contract wil zij voor vergoeding in aanmerking komen.32 De schuldenaar is slechts gehouden tot de schade die bij het aangaan van de overeenkomst ‘was voorzien of die men heeft kunnen voorzien’.33
De consument kan ook ontbinding van het contract vorderen. Bij wederkerige overeenkomsten is de ontbindende voorwaarde immers steeds stilzwijgend inbegrepen voor het geval een der partijen haar verbintenissen niet nakomt.34 Een ontbinding op grond van het ‘stilzwijgend ontbindend beding’ kan slechts onder strikte voorwaarden. Vooreerst wordt een wederkerige overeenkomst vereist. Daarnaast moet de nalatige partij formeel in gebreke worden gesteld tenzij dit nutteloos is. Er moet aan de tegenpartij een ernstige tekortkoming kunnen worden verweten. Ten slotte moet de ontbinding door de rechter worden uitgesproken.35
30
W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2003-2004, 130-131 Vred. Aalst 1 september 1992, R.W. 1992-93, 965 32 Cass. 24 juni 1977, R.W. 1977-78; Cass. 9 mei 1986, R.W. 1986-87, 2699 33 W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2003-2004, 133-134 34 artikel 1184 BW 35 W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2003-2004, 144-145 31
19
3. Buitencontractuele aansprakelijkheid
In sommige gevallen zal de consument schade lijden zonder dat er een contract is gesloten. In dat geval moet een beroep gedaan worden op de regels betreffende de buitencontractuele aansprakelijkheid van artikel 1382 BW. Vaak zal het gaan om pre-contractuele schade die ook vergoedbaar is op basis van artikel 1382.
Wanneer men zich (nog) niet in een contractuele relatie bevindt, zal de consument zich dus moeten beroepen op artikel 1382 BW. Opdat dit artikel toepassing zou vinden moet de consument schade, een fout en een oorzakelijk verband tussen de fout en de schade aantonen. Dit bewijs is echter niet altijd evident.
4. Een toepassingsgeval: artikel 30 WHPC
Artikel 30 WHPC verplicht de verkoper om te goeder trouw alle nuttige en behoorlijke voorlichting te geven aan de consument. Het betreft voorlichting met betrekking tot de kenmerken en de verkoopsvoorwaarden van het product of de dienst. De verkoper moet hierbij rekening houden met de door de consument uitgedrukte behoefte aan voorlichting en met het door de consument meegedeelde of redelijkerwijze voorzienbaar gebruik.
De consument zal zich bij schending van dit artikel moeten beroepen op de sanctieregeling van het gemeen recht. Volgens de voorbereidende werken kan de benadeelde consument aan de rechter de gedwongen uitvoering van de verplichting van de verkoper vragen, de volledige of gedeeltelijke ontbinding van het contract, of nog de toekenning van een schadevergoeding.36
Deze sancties werden hierboven reeds besproken. Wat betreft de ontbinding dient opgemerkt te worden dat de rechter ook een gedeeltelijke ontbinding kan uitspreken. De rechter kan bijvoorbeeld beslissen dat de contractsvoorwaarden die afwijken van het gemeen recht de
36
Parl.St. Kamer 1990-91, nr. 1240/2-89/90, 36; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 121
20
consument niet verbinden wanneer de consument onvoldoende werd geïnformeerd over de aanwezigheid van die contractuele voorwaarden. De rechter kan dezelfde sanctie opleggen wanneer de contractuele voorwaarden onderling tegenstrijdig zijn.37
5. Besluit
Voor sommige artikelen voorziet de WHPC niet in een civielrechtelijke sanctie. Wanneer daarnaast ook administratieve en strafsancties ontberen is de consument maar matig beschermd. De consument zal zich immers moeten beroepen op het sanctioneringsapparaat van het gemeen recht. Het opstarten van een gerechtelijke procedure is een conditio sine qua non om voldoening te verkrijgen via de gemeenrechtelijke weg. In consumentengeschillen gaat het vaak om lage bedragen waarvoor procederen niet de moeite loont. Bijgevolg zal voor de consument niet vaak recht geschieden. Anderzijds zou het ook niet passen om de consument een instrument in handen te geven waardoor hij zelf de sanctie kan uitoefenen zonder naar de rechter te stappen. Het gaat immers om bepalingen die enorm voor interpretatie vatbaar zijn, zoals bijvoorbeeld artikel 30 WHPC. Dat maakt een rechterlijke tussenkomst niet overbodig.
Voor inbreuken op artikelen waar genoegdoening enkel kan bereikt worden via schadeclaims op basis van het gemeen verbintenissenrecht is het jammer dat er geen class actions toegelaten zijn. Class actions bieden het voordeel dat er maar een proces moet gevoerd worden. Alle andere gedupeerden die zich in dezelfde situatie bevinden kunnen dan hun schade vergoed zien op basis van die ene rechterlijke uitspraak. Door middel van class actions of een andere collectieve procedure zou de consument beter beschermd worden.38 Op de nood aan een collectieve vorderingsprocedure wordt later ingegaan.39
37
Vred. Marche-en-Famenne 6 maart 2001, J.L.M.B. 2001, 1183; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 121 38 Denk maar aan de talrijke inbeuken op consumentenwetgeving die tot op heden niet gesanctioneerd worden omdat het voor de consument de moeite niet loont om te procederen. 39 Zie infra Deel 3
21
II.
Bijzondere civielrechtelijke sanctioneringsmechanismen in de WHPC
1. De nietigheid
1.1. Onrechtmatige bedingen
1.1.1
Situering van het leerstuk onrechtmatige bedingen
In het moderne rechtsverkeer wordt bij de verkoop van consumptiegoederen nog zelden onderhandeld over de contractsvoorwaarden. Verkopers gebruiken zeer vaak standaardcontracten waarbij ze hun voorwaarden opleggen aan de consument. Vanuit dat gegeven achtte de wetgever het nodig een regeling in te voeren om de consument daartegen te beschermen. De wetgeving over onrechtmatige bedingen probeert zoveel mogelijk het contractueel evenwicht tussen verkoper en consument na te streven.40 Met evenwicht wordt gelijkwaardigheid van de contractuele positie bedoeld. Het eventueel gebrek aan evenwicht tussen de wederzijds bedongen prestaties valt in beginsel buiten de wettelijke bescherming inzake onrechtmatige bedingen.41
De wetgever heeft ervoor geopteerd om een afzonderlijk stuk in de WHPC aan onrechtmatige bedingen te wijden. Die keuze voor een zoveelste bijzondere consumentbeschermende regelgeving heeft in de rechtsleer heel wat kritiek opgeleverd. Een meerderheidsstrekking in de rechtsleer is van mening dat de wetgever er beter aan had gedaan het leerstuk van de onrechtmatige bedingen in het burgerlijk wetboek in te passen, daar deze regeling nauw aansluit bij het gemeen verbintenissenrecht. Ook in de ons omringende landen wordt steeds getracht om consumentbeschermende regels zo veel mogelijk in het gemeen recht te integreren. Dit zorgt immers voor meer rechtszekerheid.42
40
Verslag De Cooman, Parl. St., Senaat, 1990-91, nr. 1200/2, 38 E. DIRIX, “De bezwarende bedingen in de W.H.P.”, R.W. 1991-92, 564 42 J. STUYCK, R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN, Handelspraktijken, Kluwer, Mechelen, 2004, 319; G. STRAETMANS, Consument en markt, Onderzoek naar de rechtspositie van de consument op de Europese interne markt : met de financiële sector als toetssteen, Kluwer, Mechelen, 1998, 125 ; E. DIRIX, “De bezwarende bedingen in de W.H.P.”, R.W. 1991-92, 572 41
22
1.1.2
Toepassingsgebied
Het leerstuk van de onrechtmatige bedingen heeft een ruimer toepassingsgebied dan de WHPC in het algemeen. Voor deze afdeling geldt een eigen producten- en verkopersbegrip. Onder producten verstaat men niet enkel de lichamelijke roerende zaken, maar ook de onroerende zaken, de rechten en de verplichtingen.43 Het verkopersbegrip wordt ingevuld als iedere natuurlijke of rechtspersoon die bij een overeenkomst afgesloten met een consument handelt in het kader van zijn beroepsactiviteit.44 De titularissen van een vrij beroep worden hiervan uitgesloten daar zij onderworpen zijn aan de wet van 2 augustus 2002 die een eigen regeling inzake onrechtmatige bedingen bevat. Door de ruime invulling van het verkopersbegrip wordt ook de particuliere verkoper die een overeenkomst sluit met een professionele verkoper door het leerstuk van de onrechtmatige bedingen beschermd.45
1.1.3
Algemene toetsingsnorm en zwarte lijst
Om te beoordelen of een beding onrechtmatig is, bestaat een algemene bepaling in artikel 31 § 1 WHPC die stelt dat elk beding dat een kennelijk onevenwicht schept tussen de rechten en plichten van partijen onrechtmatig is. Naast deze algemene toetsingsnorm somt de wet in artikel 32 een hele reeks bedingen op die specifiek verboden worden. Zo wordt bijvoorbeeld een beding verboden dat bepaalt dat de verkoper de leveringstermijn van een dienst eenzijdig kan wijzigen of bepalen.46 Een ander voorbeeld is het beding dat een consument ertoe verplicht zijn verbintenissen na te komen terwijl de verkoper de zijne niet is nagekomen, of in gebreke zou zijn deze na te komen.47 De algemene toetsingsnorm wordt slechts toegepast wanneer een beding niet in aanmerking komt voor vernietiging op grond van de bijzondere bepalingen van artikel 32 WHPC.48 Een gedetailleerde bespreking van de algemene toetsingsnorm en de lijst van artikel 32
43
Artikel 31 § 2, 1° WHPC artikel 31 § 2, 2° WHPC 45 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 131 46 artikel 32, 4° WHPC 47 artikel 32, 8° WHPC 48 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 130 44
23
WHPC valt buiten het bestek van deze bijdrage, voor meer uitleg hierover wordt verwezen naar andere werken.49
1.1.4
De sanctie: De nietigheid
a) Aard van de nietigheid
Het debat over de juiste aard van de nietigheid verdeelt reeds jaren zowel rechtspraak als rechtsleer. Om uit te maken of het gaat om een relatieve of absolute nietigheid gaat men traditioneel uit van de aard, het doel en het belang van de met nietigheid gesanctioneerde regel. Of het gaat om een relatieve dan wel absolute nietigheid volgt rechtstreeks uit het al dan niet openbare orde-karakter van de bepalingen. Betreffen de bepalingen de openbare orde dan gaat het om een absolute nietigheid. Zijn deze bepalingen daarentegen slechts van dwingend recht dan gaat het om een relatieve nietigheid. Het begrip openbare orde is een vaag begrip. Een regel van openbare orde wordt wel eens gedefinieerd als een wet die de essentiële belangen van de Staat of van de gemeenschap raakt of die in het privaat recht de juridische grondslagen vastlegt waarop de economische of morele orde van de maatschappij rust.50 De eigenlijke hamvraag is dus of de onrechtmatige bedingen de bescherming van de individuele belangen van de consument beogen dan wel of ze kaderen in een economische en sociale politiek ter bescherming van (een deel van) de bevolking. Deze discussie is van groot belang voor de rechtspraktijk. De aard van de nietigheid bepaalt of de rechter het onrechtmatig karakter van een beding ambtshalve kan (en zelfs moet) opwerpen.
Binnen de rechtsleer zijn er aanhangers van zowel de absolute nietigheid als van de relatieve nietigheid. Auteurs die zich uitspreken voor een absolute nietigheid zijn onder meer BALATE,
49
H. DE BAUW, Becommentarieerd wetboek handelspraktijken 2006, Kluwer, Mechelen, 2006, 58-68; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 132-158; E. DIRIX, De bezwarende bedingen in de W.H.P., R.W. 1991-92, 566-571 50 P. HARVEN, “Contribution à l’étude de la notion d’ordre public”, noot bij Cass. 14 januari 1954, R.C.J.B. 1954, 251 ; zie ook : Cass. 9 december 1948, Pas. 1948, I, 699 ; Cass. 15 maart 1968, Arr. Cass. 1968, 936 ; Cass. 10 november 1978, Pas. 1979, I, 309
24
BOURGOIGNIE en CORNELIS.51 Deze verdedigers van de absolute nietigheid baseren zich op de voorbereidende werken en/of op de wet zelf om hun overtuiging te steunen. In de voorbereidende staan tegenstrijdige passages waardoor zowel voor een absolute als voor een relatieve nietigheid zou gepleit kunnen worden. De voorbereidende werken scheppen dus niet voldoende duidelijkheid omtrent de aard van nietigheid. In de wet staat echter te lezen dat de consument niet kan afzien van de rechten die hem bij deze afdeling worden toegekend.52 Verschillende auteurs gebruiken deze zinsnede ter staving van hun overtuiging.53 Daarnaast zijn er ook nog auteurs die de aanwezigheid van strafsancties aanhalen ter staving van de absolute nietigheid.54 Deze redenering kan met DE PAGE niet worden gevolgd.55 BALATE en BOURGOIGNIE halen als belangrijkste argument voor het openbare orde-karakter het concurrentiebevorderend karakter van de onrechtmatig bedingen aan.56
Auteurs die zich uitspreken voor relatieve nietigheid benadrukken terecht dat de regels inzake onrechtmatige bedingen geenszins raken aan de fundamentele belangen van onze maatschappij.57 Toch zijn er uitzonderingen mogelijk.58
51
T. BOURGOIGNIE en E. BALATE, “Le traitement des clauses abusives en droit belge: examen critique au regard du projet 826 sur les pratiques du commerce et sur l’information et la protection du consommateur”, T.B.H. 1989, 655; L. CORNELIS, “Rechterlijke toetsing van onrechtmatige bedingen”, in X. (ed.), Liber amicorum Paul De Vroede, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen België, 1994, 319-320 52 Artikel 33 § 1, lid 3 WHPC 53 L. CORNELIS, “Rechterlijke toetsing van onrechtmatige bedingen”, in X. (ed.), Liber amicorum Paul De Vroede, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen België, 1994, 319 ; Dit is ook terug te vinden in het overzicht van SCHAMP en VAN DEN ABBEELE: J. SCHAMP en M. VAN DEN ABBEELE, “La nouvelle reglementation des clauses abusives: champ d’apllication et problèmes; de droit transitoire”, J.T., 1992, 588; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 159 54 E. SWAENEPOEL, “De onrechtmatige bedingen: evolutie naar het ambtshalve opwerpen van de relatieve nietigheid?”,( noot bij Gent 3 maart 2004), D.C.C.R. 2005, nr. 66, 76 55 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civile belge, II, Brussel, Bruylandt, 1964, nr. 780 bis 56 T. BOURGOIGNIE en E. BALATE, “Le traitement des clauses abusives en droit belge: examen critique au regard du projet 826 sur les pratiques du commerce et sur l’information et la protection du consommateur”, T.B.H. 1989, 655 57 E. DIRIX, “De bezwarende bedingen in de W.H.P.”, R.W. 1991-92, 1991-92, 562; I. DEMUYNCK, De inhoudelijke controle van onrechtmatige bedingen, Proefschrift, Gent, 1999-2000, 724; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007,160; S. STIJNS, “Onrechtmatige bedingen” in J. STUYCK, G. STRAETMANS, P. WYTINCK (eds.), Recente wetswijzigingen inzake handelspraktijken, Antwerpen, Kluwer, 2000, 235 58 zie infra, Deel 2, II., 1., 1.1., 1.1.4, b)
25
Er bestaat ook een strekking in de rechtsleer die een onderscheid maakt inzake de aard van de nietigheid tussen artikel 31 en artikel 32 WHPC. Volgens WOLFCARIUS is de nietigheid relatief ten aanzien van artikel 31 en absoluut ten aanzien van artikel 32.59
Concluderend kan men stellen dat noch uit de voorbereidende werken noch ut de wettekst zelf afgeleid kan worden welke de precieze aard is van de nietigheidssanctie. De meeste regels inzake onrechtmatige bedingen raken niet aan de essentiële belangen van de maatschappij. Het zijn daarentegen bepalingen die hoofdzakelijk private belangen beschermen of zich richten tot een beperkte categorie (van beschermde personen). Een van de hoofddoelstellingen van de WHPC is immers het beschermen van de individuele belangen van de consument. Toch zijn er ook een aantal bepalingen die wel aan de essentiële belangen van de maatschappij raken en aldus van openbare orde zijn.60
b) Nuanceringen op de klassieke tweedeling
Op het klassieke onderscheid relatieve-absolute nietigheid moeten toch enkele nuanceringen aangebracht worden. De algemene ratio legis achter de regels met betrekking tot onrechtmatige bedingen is ongetwijfeld de bescherming van de belangen van de individuele consument. Toch neemt dit niet weg dat sommige van deze bepalingen verder gaan en tevens de fundamenten van het economische leven raken. Cassatie besliste reeds in 1970 dat bovenmatige schadebedingen de openbare orde raken.61 Een ander voorbeeld van een beding dat de openbare orde raakt is het in artikel 32, 16° WHPC vervatte beginsel dat men zich niet voor eeuwig kan binden.62 Ook het verboden beding van artikel 32, 17° WHPC is van openbare orde. Dit artikel verbiedt dat de overeenkomst voor een onredelijke termijn verlengd wordt indien de consument niet tijdig opzegt
59
J. SCHAMP en M. VAN DEN ABBEELE, “La nouvelle reglementation des clauses abusives: champ d’apllication et problèmes de droit transitoire”, J.T., 1992, 588 60 I. DEMUYNCK, De inhoudelijke controle van onrechtmatige bedingen, Proefschrift, Gent, 1999-2000, 730; E. DIRIX, “De bezwarende bedingen in de W.H.P.”, R.W. 1991-92, 1991-92, 562; S. STIJNS, “Onrechtmatige bedingen” in J. STUYCK, G. STRAETMANS, P. WYTINCK (eds.), Recente wetswijzigingen inzake handelspraktijken, Antwerpen, Kluwer, 2000, 235; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007,159; 61 Cass. 17 april 1970, Arr. Cass., 1970, 754 62 Gent 3 maart 2004, D.C.C.R. 2005, nr. 66, 66; Cass. 30 september 1991, Arr. Cass. 1991-92, 108
26
en het verbiedt tevens een onredelijk lange opzegtermijn. De zopas vermelde artikelen betreffen duidelijk belangrijke beginselen in ons rechtsstelsel en raken aldus de fundamenten van onze maatschappij.63
Daarnaast komt de klassieke scheiding relatief-absoluut niet erg goed tegemoet aan de ratio legis van de regeling van de onrechtmatige bedingen. De bedoeling van de wet is de zwakkere partij (met name de consument) beschermen. Dit gebeurt slechts op effectieve wijze wanneer de rechter ook ambtshalve de nietigheid kan opwerpen. Op die manier wordt ook de consument die onwetend is over zijn rechten beschermd. Met DEMUYNCK en STEENNOT kan worden aangenomen dat het ambtshalve optreden van de rechter de beste manier is om de doelstelling van de wet zo effectief mogelijk te verwezenlijken. Het aanvaarden van een ambtshalve optreden vormt ook een garantie voor het in artikel 33 WHPC opgelegde verbod om afstand te doen van de rechten die aan de consument door het leerstuk onrechtmatige bedingen worden toegekend.64
Ook Europese rechtspraak lijkt deze zienswijze bij te treden. In het arrest Oceano Grupo stelt het Europees Hof van Justitie dat de doelstelling van artikel 6 van de richtlijn oneerlijke bedingen mogelijk niet kan worden bereikt wanneer de consument het oneerlijk karakter van een beding zelf zou moeten opwerpen.65 Artikel 6 van de richtlijn oneerlijke bedingen legt de verplichting op aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat oneerlijke bedingen de consument niet binden. De draagwijdte van dit arrest werd echter door sommige auteurs in vraag gesteld. Het arrest zou zich slechts uitspreken over de ontvankelijkheid.66 Met het Cofidis-arrest heeft het Hof duidelijkheid geschept omtrent haar stelling. Het Hof stelt dat de bevoegdheid van de rechter om een oneerlijk beding ambtshalve te toetsen noodzakelijk geacht wordt om een daadwerkelijke bescherming van de consument te waarborgen, met name gezien het niet te onderschatten risico dat deze zijn rechten niet kent of moeilijkheden ondervindt om deze uit te oefenen.67 De richtlijn oneerlijke bedingen biedt volgens het Hof dus ook bescherming aan de consument die zich niet op het oneerlijke karakter van een beding beroept. Hiermee wordt niet gezegd dat de onrechtmatige 63
Gent 3 maart 2004, D.C.C.R. 2005, nr. 66, 66 I. DEMUYNCK, De inhoudelijke controle van onrechtmatige bedingen, Proefschrift, Gent, 1999-2000, 711 en 731; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 161 65 HvJ. 27 juni 2000, zaak C-240/98, PB C 21 oktober 2000, afl. 302, 4 66 J. STUYCK, noot onder HvJ. 27 juni 2000, Common Market Law Review 2001, 732-733 67 HvJ. 21 november 2002, zaak C-473/00, Jur. H.v.J. 2002, randnummer 33 64
27
bedingen uit de WHPC van openbare orde zijn. De ambtshalve toetsingsbevoegdheid van de nationale rechter staat los van de aard van de door de lidstaten gekozen nietigheidssanctie.68
Het Hof stelt met deze arresten dat het noodzakelijk is om een ambtshalve nietigheid in te voeren in de nationale rechtsstelsels om de consument zo effectief mogelijk te beschermen. Men wil zo vermijden dat een consument die niet op de hoogte is van zijn rechten niet van de bescherming geboden door de richtlijn oneerlijke bedingen zou kunnen genieten. In die optiek kan zelfs gesteld worden dat de nationale rechter verplicht is de nietigheid ambtshalve op te werpen.69
Toch wordt deze Europese rechtspraak nog niet gevolgd door de Belgische rechtscolleges. De reden daarvoor is van juridisch-technische aard. Naar Belgisch recht kan de nietigheid slechts ambtshalve worden opgeworpen wanneer het gaat om bepalingen van openbare orde. Het is nu aan de wetgever om het Belgisch recht aan te passen aan de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie. De wetgever moet hiertoe voorzien in een regeling waarbij de nietigheid van onrechtmatige bedingen ambtshalve kan worden opgeworpen zonder dat de rechter moet overwegen of het al dan niet over openbare orde bepalingen gaat.70
c) Gevolgen van de nietigheid
De omzettingswet van 1998 voegde aan artikel 33 §1 WHPC een tweede lid toe dat stelt dat de overeenkomst bindend blijft voor partijen, indien de overeenkomst zonder de onrechtmatige bedingen kan voortbestaan.71 Dit artikel voert dus een gehele of gedeeltelijke nietigverklaring in naargelang het geval. In principe wordt enkel het onrechtmatige beding nietig verklaard en zal de overeenkomst blijven bestaan. Gaat het daarentegen om een beding dat zodanig essentieel is voor het voortbestaan van de overeenkomst dan zal de ganse overeenkomst nietig verklaard worden.
68
E. SWAENEPOEL, “De onrechtmatige bedingen: evolutie naar het ambtshalve opwerpen van de relatieve nietigheid?”,( noot bij Gent 3 maart 2004), D.C.C.R. 2005, nr. 66, 66 69 in die zin: R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 161 70 E. SWAENEPOEL, “De onrechtmatige bedingen: evolutie naar het ambtshalve opwerpen van de relatieve nietigheid?”, (noot bij Gent 3 maart 2004), D.C.C.R. 2005, nr. 66, 81-82 71 Artikel 4 wet 7 december 1998
28
De consument kan zich dus niet op de leer van de onrechtmatige bedingen beroepen om zo aan zijn overeenkomst te ontsnappen.
Het feit dat onrechtmatige bedingen door de rechter worden nietig verklaard heeft tot gevolg dat het beding in de overeenkomst tussen eiser en verweerder voorgoed verdwijnt. De verkoper is niet verplicht zijn contractmodellen naar andere consumenten toe aan te passen.
De gevolgen van de nietigheid zijn eigenlijk in grote mate vergelijkbaar met deze in het gemeen verbintenissenrecht. In het gemeen verbintenissenrecht wist nietigheid datgene wat is overeengekomen in beginsel volledig uit, de nietigheid heeft met andere woorden terugwerkende kracht.72 Er bestaan echter wel mechanismen die de rechter toelaten de nietigheidssanctie te beperken of te matigen. Deze zijn ten eerste de beperking van de nietigheid tot het onrechtmatige beding of een beperking met behoud van al wat reeds gepresteerd werd. Ten tweede kan de rechter overgaan tot matiging van het ongeldige beding. Ten derde kan de rechter de conversie van de nietige rechtshandeling bevelen in een andere geldige rechtshandeling die het door partijen nagestreefde doel zo veel mogelijk verwezenlijkt.73
Het kan nuttig zijn erop te wijzen dat de nietigheid enkel gevolgen heeft tussen de partijen die in het geding zijn. Dit volgt uit de relativiteit van het gewijsde.74
1.1.5
Besluit
Het Belgisch recht schiet in bepaalde gevallen tekort op vlak van de bescherming van de consument inzake onrechtmatige bedingen, doordat de rechter de nietigheid niet ambtshalve kan opwerpen. De klassieke tweedeling relatief-absoluut komt niet meer tegemoet aan de ratio legis van de wetgeving inzake onrechtmatige bedingen. Op het vlak van de hantering van de sanctie
72
W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2003-2004, 90 W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2003-2004, 93 74 S. STIJNS, “Onrechtmatige bedingen” in J. STUYCK, G. STRAETMANS, P. WYTINCK (eds.), Recente wetswijzigingen inzake handelspraktijken, Antwerpen, Kluwer, 2000, 238 73
29
moet men dan ook voorzien in een soort nietigheid die aangepast is aan het beoogde doel van de wetgeving. Het overkoepelende doel van de WHPC is het beschermen van de consument; dit is ook het hoofddoel van de onrechtmatige bedingen. In die optiek is het aan te raden de nietigheidssanctie los te zien van de klassieke tweedeling relatief-absoluut en toe te laten de nietigheid ambtshalve op te werpen. Op die manier wordt de consument het best beschermd.
Nietigheid mag evenwel niet verder gaan dan noodzakelijk. De Belgische wetgever heeft dit goed ingevuld door in de mogelijkheid te voorzien om de partiële nietigheid uit te spreken.
1.2. Overeenkomsten op afstand Voor een bespreking van de sanctie van de nietigheid bij overeenkomsten op afstand zie infra.75
2. Behoud van het gepresteerde zonder betaling
2.1. Afgedwongen aankopen
2.1.1. Inleiding Afgedwongen aankoop is de aloude praktijk die erin bestaat dat de geadresseerde, zonder dat hij hierom eerst heeft verzocht, een product of dienst krijgt toegestuurd en waarbij hem wordt gevraagd het product te betalen of het terug te sturen naar de afzender. Al sinds 1972 heeft de wetgever de problematiek van het ongevraagd toezenden van producten geregeld. In 1992 is dit verbod van afgedwongen aankoop uitgebreid naar diensten.
75
zie infra Deel 2, II, 3
30
2.1.2. Draagwijdte van het verbod op afgedwongen aankopen
Artikel 76 WHPC stipuleert het verbod op afgedwongen aankopen en luidt als volgt: Het is verboden iemand, zonder dat hij hierom eerst heeft verzocht, enig product toe te zenden met het verzoek dit tegen betaling van zijn prijs te verwerven of het anders, zelfs kosteloos, aan de afzender terug te zenden. Het is eveneens verboden iemand, zonder dat hij hierom eerst heeft verzocht, enige dienst te verlenen met het verzoek die dienst, tegen betaling van zijn prijs, te aanvaarden.
Het valt onmiddellijk op dat dit artikel geen gebruik maakt van de begrippen consument of verkoper. Hoewel artikel 76 WHPC duidelijk als een consumentenbeschermende maatregel werd ingevoerd, houdt de bepaling geen enkele beperking in ten aanzien van de hoedanigheid van de verzender of aanbieder noch van de ontvanger.76 Bijgevolg geldt zowel het verbod als de bescherming van dit artikel voor professionelen en voor particulieren.
Men mag geen producten aan iemand toezenden noch diensten verlenen zonder dat hij hierom eerst heeft verzocht. Met ‘voorafgaand verzoek’ bedoelt de wetgever dat er sprake is van een afgedwongen aankoop bij afwezigheid van voorafgaande toestemming van de bestemmeling. Zoniet zou een omstandig stilzwijgen onmogelijk geïnterpreteerd kunnen worden als een ‘voorafgaand verzoek’.77 Dat kan niet de bedoeling van de wetgever geweest zijn. Immers wanneer partijen vaak met elkaar handel drijven en er bepaalde gewoontes zijn ontstaan wordt de toestemming met een transactie vaak vermoed bij stilzwijgen.78 Het moet dan wel om een stilzwijgen gaan dat in die situatie niet anders kan geïnterpreteerd worden dan een toestemming id est een omstandig stilzwijgen. Ook inzake afgedwongen aankopen kan het voorafgaand verzoek ontstaan door een omstandig stilzwijgen.79
76
Voorz. Kh. Brussel 18 april 2003, Jaarboek Handelspraktijken & Mededinging 2003, 450; P. DE VROEDE, Handboek van het Belgisch economisch recht, Antwerpen, Kluwer, 1988, nrs. 1779 77 J. STUYCK, R. DILLEMANS en W. VAN GERVEN, Handelspraktijken, Kluwer, Mechelen, 2004, 417 78 Luik 28 maart 1991, J.L.M.B., 1992, 77 79 E. BALLON, afgedwongen aankopen, in Handels –en Economisch Recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., commentaar bij art.76,3
31
De bewijslast dat er een voorafgaandelijk verzoek was ligt bij de verkoper. Hij moet aantonen dat het product of de dienst besteld werd.80 De eisen die aan het bewijs van voorafgaand verzoek worden gesteld zijn verschillend naargelang de bestemmeling een consument is of een handelaar.81 Er is afwezigheid van voorafgaand verzoek wanneer de levering en de bestelling niet met elkaar overeenstemmen of wanneer geleverd wordt nadat de bestelling werd ingetrokken.82
Een afwijking op het verbod is slechts mogelijk voor aanbiedingen gedaan met een liefdadig doel. Daarbij moet men dan een voorafgaand verzoek richten tot de minister tot wiens bevoegdheid economische zaken behoren83. STUYCK noemt deze uitzondering een minpunt in de wet. Hij is van oordeel dat wat volgens de minister op het ogenblik van de aanvraag als liefdadig wordt bestempeld later een elegante manier van oplichting kan blijken te zijn.84
2.1.3. De sanctie
De WHPC voorziet in een bijzondere burgerrechtelijke sanctie. Artikel 76 WHPC stelt:
In geen geval is de geadresseerde verplicht de verleende dienst of het toegezonden product te betalen noch het product terug te zenden, zelfs niet indien een vermoeden werd geopperd dat men de dienst of de aankoop van het product stilzwijgend had aanvaard.
De wetgever voert met dit artikel een zeer zware sanctie in. Van de bestemmeling kan geen enkele tegenprestatie worden verlangd. Hij moet het product of de dienst dus niet betalen noch terugzenden. Er bestaat zelfs geen natuurlijke verbintenis in hoofde van de bestemmeling tot betaling van het geleverde of gepresteerde, aangezien de oorzaak van de betaling illegaal is.85 Dit betekent dat indien de geadresseerde uit onwetendheid zou betalen, hij het betaalde kan 80
R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 237 Brussel 2 november 1989, T.B.H. 1990, 947 82 E. BALLON, afgedwongen aankopen, in Handels –en Economisch Recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., commentaar bij art.76, 3; Antwerpen 1 december 1981, B.R.H. 1982, 525 83 artikel 76 WHPC 84 J. STUYCK, agressieve verkoopsmethoden, II, Leuven, Acco, 1975, nr. 281, p. 605-606 85 Cass. 16 juni 1950, J.T., 1950, I, 589 81
32
terugvorderen van degene die hem de producten heeft toegezonden of de diensten heeft geleverd daar de betaling geen geldige oorzaak heeft.86 Het zal in dat geval volstaan te beweren dat er geen bestelling is geweest. De verkoper draagt immers de bewijslast van het tegendeel.87 Zelfs de klaar en duidelijk uitgedrukte mogelijkheid dat de waren kosteloos kunnen teruggezonden worden doet in hoofde van de bestemmeling geen enkele verbintenis ontstaan. Ook als de verzender zou aankondigen dat kort na de ontvangst van de producten een vertegenwoordiger de bestemmeling zal bezoeken om dan eventueel de goederen in ontvangst te nemen rust er op de bestemmeling geen enkele verplichting tot bewaring noch teruggave. Nochtans is de wet op dit punt niet geheel duidelijk. Er wordt immers enkel gezegd dat de geadresseerde niet kan worden verplicht de goederen terug te zenden. Volgens de letter van de wet zou een verkoper de goederen dus kunnen komen terughalen. Toch kan dit niet de bedoeling van de wetgever geweest zijn. De bestemmeling zou dan de plicht dragen de goederen te bewaren en ze aan de verkoper terug te geven. 88
De sanctie van artikel 76 WHPC is een bijzondere civielrechtelijke sanctie die niet in het gemeen recht voorkomt. Nochtans kunnen met de sanctioneringsmechanismen van het gemeen recht wel dezelfde rechtsgevolgen bereikt worden. De sanctie van artikel 76 WHPC vertoont enige affiniteit met de nietigheidssanctie van het gemeen recht. Het enige verschil is dat bij de nietigverklaring ex tunc een wederzijdse teruggave aan de orde is. In uitzonderlijke gevallen komt het aan de rechter toe om de gevolgen van de nietigheidssanctie te beperken door bijvoorbeeld de teruggave van het reeds gepresteerde af te wijzen. Dit kan hij slechts wanneer hij ofwel het adagium in pari causa suam turpitudinem cessat repetitio toepast, ofwel wanneer hij meent dat de sociale orde eist dat een der partijen zwaarder moet worden gesanctioneerd.89
Ondanks de ontstentenis van enige plicht tot tegenprestatie kan men er aan twijfelen of de bestemmeling onmiddellijk na de ontvangst van de toegezonden waren eigenaar wordt. Er is 86
E. BALLON, afgedwongen aankopen, in Handels –en Economisch Recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., commentaar bij art.76, 4; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 239 87 Cass. 21 oktober 1971, R.C.J.B., 1972, 415, noot RIGAUX, F. 88 ; E. BALLON, “Afgedwongen aankopen”, in Handels –en Economisch Recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., commentaar bij art.76, 3; Antwerpen 1 december 1981, B.R.H. 1982., 179; P. DE VROEDE en G.L. BALLON, “Handelspraktijken”, Kluwer, Antwerpen, 1985, 496-497 89 W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, “Verbintenissenrecht”, Leuven, Acco, 2006, 151
33
immers
geen
sprake
van
een
door
het
burgerlijk
wetboek
bepaalde
wijze
van
eigendomsverkrijging. Toch kan de bestemmeling alle prerogatieven van een eigenaar uitoefenen. Zo kan bijvoorbeeld het goed hem niet worden afgenomen en staat het hem vrij om het goed te vervreemden of te vernietigen.
2.1.4. Evaluatie van de sanctie
Voor wat betreft de afgedwongen aankoop van producten is dit een zeer effectieve sanctie. Ze is immers eenvoudig af te dwingen. De bestemmeling heeft het recht om zich het onbestelde product toe te eigenen. Hij hoeft dus niets te vorderen en kan rustig kan afwachten. Alleen in de hypothese dat de ontvanger reeds betaald heeft zal hij moeten vorderen in rechte wil hij de betaalde som terugkrijgen.90
Voor wat betreft de afgedwongen aankoop van diensten kunnen er problemen rijzen met betrekking tot het afdwingen van de sanctie. Ten opzichte van de ontvanger van een ongevraagd product staat de ontvanger van een ongevraagde dienst in een nadeligere positie. Wanneer bijvoorbeeld een garagist een ongevraagde herstelling heeft verricht, zal hij geneigd zijn het retentierecht met betrekking tot de wagen uit te oefenen als er niet wordt betaald. Het retentierecht wordt in dergelijke situatie onrechtmatig uitgeoefend daar de retentor over een zekere en opeisbare vordering moet beschikken. Bij het verlenen van een ongevraagde dienstverlening zal de vordering van de dienstverlener uiteraard niet zeker en opeisbaar zijn. In dergelijk geval kan er tevens sprake zijn van rechtsmisbruik in hoofde van de garagist. De afdwinging van de rechten van de dienstenontvanger wordt door het retentierecht zwaar bemoeilijkt.91 Hij moet immers een gerechtelijke procedure starten. Dit staat in schril contrast met de ontvanger van een ongevraagd product die het product kan houden en rustig kan afwachten.
90 91
P. DE VROEDE, Handboek van het Belgisch economisch recht, Antwerpen, Kluwer, 1988, nrs. 1779 e.v. Vred. Sint-Niklaas, 14 januari 1991, R.W., 1991-1992, 1436, met noot
34
2.1.5. Besluit
De regeling over de afgedwongen aankoop bevat een zeer strenge sanctie. Bijgevolg wordt de praktijk van de afgedwongen aankoop zeer onaantrekkelijk gemaakt. De verkoper zal er immers rekening mee moeten houden dat hij zijn producten verliest of zijn diensten gratis presteert. Het was de bedoeling van de wetgever een zeer hoge graad van bescherming te bieden tegen die laakbare praktijken. Het gaat immers om een zeer agressieve verkoopstechniek die bij consumenten een morele koopsdwang creëert.
Voor wat betreft producten is de sanctie uiterst effectief, ze maakt de regeling van de afgedwongen aankoop zeer afdwingbaar. De consument (of ook de professioneel) geniet een hoge graad van bescherming. Hij kan toegezonden producten simpelweg houden en hij hoeft zelfs niets te bewijzen. Voor wat betreft diensten is de sanctie iets minder effectief. Er kunnen immers vaak praktische problemen ontstaan omtrent de afdwinging van de wettelijke regeling (omwille van het feit dat de dienstverlener vaak het retentierecht ten onrechte zal uitoefenen).
Recent is er een wetswijziging die strafsancties invoert voor de afgedwongen aankoop. Hierdoor wordt de afdwinging versterkt en is de nood aan zo’n strenge sanctie misschien kleiner geworden. Toch blijft de sanctie zeer interessant daar ze de consument die slachtoffer geworden is van een afgedwongen aankoop niet verplicht tot actief procederen wanneer hij zijn rechten wil laten gelden.
2.2.Oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten
2.2.1. Inleidend
Het leerstuk van de oneerlijke handelspraktijken wordt geregeld door de artikelen 93 e.v. van de WHPC onder het hoofdstuk reclame en oneerlijke handelspraktijken. In dit werk worden enkel oneerlijke handelsgebruiken jegens consumenten behandeld. De WHPC heeft voor sommige
35
oneerlijke handelsgebruiken jegens consumenten een bijzondere civielrechtelijke sanctie voorzien. De wetgeving inzake oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten omvat vooreerst een algemene norm die oneerlijke handelspraktijken verbiedt. Vervolgens maakt de wet een onderscheid tussen agressieve en misleidende handelspraktijken. Deze twee regelingen voorzien tevens in een algemene norm en een ‘zwarte lijst’ met concrete verboden handelspraktijken.
De afdeling oneerlijke handelsgebruiken jegens consumenten in de WHPC is de nationale implementatie van de Europese richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt92. De richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken bepaalt geen specifieke sanctie. Zij legt de wetgever enkel de verplichting op om sancties vast te stellen die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. Dit kunnen dus zowel burgerrechtelijke, administratiefrechtelijke als strafsancties zijn. Met de wet van 5 juni 2007 heeft de Belgische wetgever voor een civielrechtelijke sanctie geopteerd om oneerlijke handelspraktijken te sanctioneren. Het nieuwe artikel 94/14 WHPC voert een zware sanctie in, die in twee gevallen toepassing vindt. Enerzijds krijgt de consument de mogelijkheid om de sanctie te eisen voor enkele door de wetgever als uiterst zwaar bestempelde inbreuken. Anderzijds wordt aan de rechter de mogelijkheid gegeven om in de overige gevallen de sanctie facultatief op te leggen. In 2.2.2. wordt een overzicht gegeven van de toepasselijke regelingen in specifieke gevallen. Voor meer uitleg omtrent de precieze draagwijdte van de bepalingen kan verwezen worden naar werken waarin dit uitgebreider aan bod komt.93
2.2.2. Toepassingsgebied van de sanctie
a) 94/14 § 2 lid 1 WHPC
Indien een overeenkomst gesloten werd ‘ingevolge’ een oneerlijke handelspraktijk zoals omschreven in de artikelen 94/8, 12°, 15° of 16° WHPC of de artikelen 94/11, 1°, 2° en 7°
92 93
Richtlijn 2005/29/EG R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 71-72
36
WHPC, kan de consument terugbetaling eisen van de betaalde sommen zonder teruggave van het reeds geleverde product of de verleende dienst. Artikel 94/14 §2, lid 1 WHPC sanctioneert enkele ‘zwaardere’ inbreuken.
Het gaat om volgende misleidende handelspraktijken : ten eerste het doen van feitelijke onjuiste beweringen betreffende de aard en de omvang van het gevaar dat de persoonlijke veiligheid van de consument of zijn gezin zou bedreigen indien hij het product of de dienst niet koopt.94 Ten tweede het beweren dat een product of dienst het winnen bij kansspelen kan vergemakkelijken.95 Ten derde het bedrieglijk beweren dat een product of dienst ziekten, functiestoornissen of misvormingen kan genezen.96
Daarnaast worden ook drie agressieve handelspraktijken door artikel 94/14 §2, lid 1 WHPC gesanctioneerd. Het gaat vooreerst om het geven van de indruk dat de consument het pand niet mag verlaten alvorens er een overeenkomst is opgesteld.97 Als tweede het thuis opzoeken van de consument en zijn verzoek om weg te gaan of niet meer terug te komen negeren, behalve indien, en voor zover gerechtvaardigd volgens de wettelijke of reglementaire bepalingen, wordt beoogd een contractuele verplichting te doen naleven.98 Ten derde de bedrieglijke indruk wekken dat een consument een prijs gewonnen heeft of zal winnen, dan wel door een bepaalde handeling te verrichten een prijs zal winnen of een anders soortgelijk voordeel zal behalen, wanneer ofwel er geen sprake is van een prijs of een soortgelijk voordeel, ofwel als het ondernemen van stappen om in aanmerking te kunnen komen voor de prijs of een ander soortgelijk voordeel afhankelijk is van de betaling van een bedrag door de consument of indien daaraan voor hem kosten zijn verbonden.99 Artikel 94/14 § 2 lid 1 WHPC geeft de consument dus de mogelijkheid om terugbetaling te eisen zonder teruggave van het reeds gepresteerde in een aantal gevallen die door de wetgever als uiterst laakbaar worden bestempeld.
94
Artikel 94/8, 12° WHPC Artikel 94/8, 15° WHPC 96 Artikel 94/8, 16° WHPC 97 Artikel 94/11, 1° WHPC 98 Artikel 94/11, 2° WHPC 99 Artikel 94/11, 7° WHPC 95
37
b) 94/14 § 2 lid 2 WHPC
Indien een overeenkomst gesloten werd ingevolge een oneerlijke handelspraktijk zoals omschreven in de artikelen 94/5, 94/6, 94/7 WHPC en in de overige bepalingen van de artikelen 94/8 of 94/11 WHPC, die niet gedekt worden door de regeling van artikel 94/14 §2 lid 1 WHPC, kan de rechter de terugbetaling bevelen van de door de consument betaalde sommen zonder teruggave van het reeds geleverde goed of de reeds gepresteerde dienst.
Lid 2 van artikel 94 §2 WHPC vindt toepassing in geval van overtredingen op de drie algemene normen inzake oneerlijke handelspraktijken, misleidende handelspraktijken en agressieve handelspraktijken, en ook in geval van inbreuken op de zwarte lijsten die niet gesanctioneerd werden door lid 1 van artikel 94/14 §2 WHPC.
c) Draagwijdte
van
‘overeenkomst
gesloten
ingevolge
oneerlijke
handelspraktijk’
Volgens de memorie van toelichting moet de consument aantonen dat zijn besluit over de transactie werd ingegeven door de oneerlijke handelspraktijk. De wetgever wil hiermee vermijden dat de consument zijn contractuele verplichtingen niet nakomt met als enig doel te genieten van de sanctie.100 De vraag rijst nu wie het verband tussen de oneerlijke praktijk en de contractssluiting moet aantonen. Noch de memorie van toelichting noch de wetgever geven op deze vraag een antwoord. Wanneer de wetsbepalingen strikt worden geïnterpreteerd, lijkt het de consument te zijn die het bewijs van het causaal verband moet leveren. Samen met de meerderheid van de rechtsleer lijkt het gepaster dit consumentvriendelijker uit te leggen. Deze auteurs hangen een weerlegbaar vermoeden ten voordele van de consument aan.101 Wanneer een oneerlijke handelspraktijk de contractssluiting temporeel voorafgaat, wordt het contract vermoed te zijn gesloten ‘ingevolge’ een oneerlijke handelspraktijk. De verkoper heeft dan de 100
Memorie van Toel. Blz 38 A. DE BOECK, A. DE BOECK, De nieuwe bepalingen in de Wet Handelspraktijken en hun relevantie voor de contractuele relatie en de algemene contractvoorwaarden in het bijzonder in De nieuwe bepalingen in de Handelspraktijkenwet, Vandenbroele, Brugge, 2008, 39; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 87 101
38
mogelijkheid om een tegenbewijs te leveren. Hij zal dan moeten aantonen dat, hoewel de praktijk de contractsluiting voorafging, deze geen enkele invloed heeft gehad op de aankoopbeslissing. De consument zou dus ook zonder de gelaakte praktijk tot aankoop zijn overgegaan.
2.2.3. De sanctie inhoudelijk bekeken
De sanctie die artikel 94/14 §2 WHPC voorziet, is dezelfde als de sanctie op afgedwongen aankopen. Het gaat over de terugbetaling door de overtreder van alle sommen die consumenten hem betaald hebben, zonder dat zij zelf moeten teruggeven wat zij in ruil ontvangen hebben. Indien de consument nog geen betaling heeft gedaan, stelt de rechter hem vrij van deze betalingsverplichting.102
Het verschil tussen het bepaalde in lid 1 en lid 2 is dat in het eerste geval de rechter verplicht is de sanctie uit te spreken, terwijl in het andere geval de rechter over de mogelijkheid beschikt om de sanctie geheel of gedeeltelijk uit te spreken. Hij zal hierbij geval per geval oordelen of de sanctie gepast is. De rechter kan rekening houden met de ernst van de inbreuk, de mate waarin de beslissing van de consument erdoor werd beïnvloed, de financiële gevolgen van de beslissing voor de consument en het proportioneel karakter van de toekenning van de maatregel ten aanzien van de gepleegde inbreuk. Deze ruime beoordelingsmarge lijkt ook nodig daar het gaat om schendingen van open normen. In dergelijk geval is het immers van tevoren niet steeds duidelijk of er sprake is van een oneerlijke handelspraktijk.103 Wanneer de rechter de sanctie niet toepast in het licht van artikel 94/14 §2 lid 2, staat voor de consument nog steeds de mogelijkheid open om een beroep te doen op het gemeenrechtelijk sanctioneringsapparaat. De consument kan proberen de overeenkomst te laten nietig verklaren op basis van de aanwezigheid van een wilsgebrek, of hij kan trachten schadevergoeding te bekomen overeenkomstig het gemeen recht.
Om aanspraak te kunnen maken op de terugbetaling zonder teruggave van het gepresteerde moet de consument terugbetaling vragen binnen een ‘redelijke termijn’. De termijn begint te lopen
102 103
R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 87 H. DE BAUW, De wet handelspraktijken anno 2008, Kluwer, Mechelen, 2008, 140-141
39
vanaf het ogenblik dat de consument kennis heeft gekregen of dat hij er redelijkerwijs kennis van had moeten hebben.104 Dit begrip laat dus een zekere mogelijkheid tot rechterlijke invulling ervan, wat de rechtsonzekerheid niet ten goede komt. Ook de Raad van State heeft hierop gewezen.105 Sommige auteurs zijn van mening dat in het consumentenrecht beter gebruik wordt gemaakt van duidelijke en vaste termijnen.106
Overeenkomstig de richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt moest de wetgever sancties vaststellen die doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn. De wetgever heeft zich duidelijk gefocust op het ‘afschrikwekkende’. Er bestond echter discussie of de sanctie wel evenredig en doeltreffend zou zijn. De Raad voor het Verbruik wees in zijn advies op het buitensporige en disproportionele van de sanctie in vergelijking met het gemeen recht. Ze zou veel verder gaan dan de gemeenrechtelijke nietigheidssanctie, quod non in bepaalde gevallen zoals supra reeds aangehaald. Het zijn de vertegenwoordigers van de productie, distributie en de middenstand die de sanctie bekritiseren. De sanctie zou de deur open laten voor misbruiken door consumenten. Ze beweren dat sommige consumenten er zullen naar streven om hun contractuele verplichtingen niet na te komen, onder voorwendsel dat het contract tot stand kwam als gevolg van een oneerlijke handelspraktijk, terwijl ze er geen enkel nadeel van ondervinden.107 Dat de rechter daarenboven ook gemeenrechtelijke sancties kan opleggen, wordt door hen helemaal als disproportioneel beschouwd. Deze redenering kan evenwel niet gevolgd worden. De sanctie wordt immers slechts ‘automatisch’ toegepast voor zware inbreuken. Bijgevolg is de zware sanctie proportioneel aan de ernst van de inbreuken. Daarnaast is de sanctie ook doeltreffend, daar zij de consument een onmiddellijke bescherming biedt en bovendien een zeker ontradend effect veroorzaakt.
De wetgever acht de sanctie die bestaat uit het geleverde goed of de gepresteerde dienst behouden noodzakelijk om het concrete en snelle herstel van de schade toe te laten die de 104
H. DE BAUW, De wet handelspraktijken anno 2008, Kluwer, Mechelen, 2008, 142 Advies R.v.St. nr. 41.825/1 van 19 december 2006, Parl. St. Kamer, 51e zitting, DOC 51, nr. 1983/001, 69-70 106 A. DE BOECK, De nieuwe bepalingen in de Wet Handelspraktijken en hun relevantie voor de contractuele relatie en de algemene contractvoorwaarden in het bijzonder in De nieuwe bepalingen in de Handelspraktijkenwet, Brugge, Vandenbroele, 2008, 39 107 Advies RVV 368, van 7 september 2006, 19 105
40
consument als slachtoffer van een oneerlijke handelspraktijk heeft geleden.108 Dit is mogelijk met deze sanctie daar de consument niet naar het gerecht hoeft te stappen om zijn schade hersteld en het contract vernietigd te zien. Voorts wijst de wetgever erop dat de gemeenrechtelijke sancties zoals de nietigverklaring, een aanpassing van het contract of een wijziging van de prijs niet voldoende zijn. De wetgever zegt dat deze gemeenrechtelijke sancties geen schadeloosstelling van de consument vormen evenmin als een echte sanctie voor de verkoper.109
Wanneer het gaat om een overeenkomst die werd gesloten voor diensten van lange duur of gespreid in de tijd, bepalen de voorbereidende werken hoe de sanctie moet gehanteerd worden. In dergelijk geval kan de consument terugbetaling eisen van al hetgeen hij reeds betaald heeft. Enkel het deel dat reeds gepresteerd werd, blijft verworven voor de consument. De consument kan dus niet eisen dat de dienstverlener de contractueel nog te verlenen diensten gratis uitvoert.110 Zoals reeds gezegd valt de regeling van de oneerlijke handelspraktijken tussen verkopers buiten het bestek van deze bijdrage. Toch moet vermeld worden dat verkopers geen beroep kunnen doen op de bijzondere civielrechtelijke sanctie. Zij zullen het gemeen recht moeten inroepen; en dus fout, schade en oorzakelijk verband dienen te bewijzen.
2.2.4. Besluit
De wetgever heeft door te opteren voor de bijzondere civielrechtelijke sanctie van de terugbetaling zonder teruggave van het reeds gepresteerde een verantwoorde keuze gemaakt. Deze sanctie geeft de consument een hoge graad van bescherming. Enerzijds gaat er een afschrikkend effect uit van de sanctie waardoor verkopers minder snel de bepalingen zullen overtreden. Anderzijds biedt de sanctie aan de consument een middel om zijn rechten op een doeltreffende wijze te laten gelden, doordat de consument effectief herstel van zijn schade kan bekomen, en dit binnen een korte tijdspanne.
108
Mem. v. T., Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 2983/001, 37-38 Mem. v. T., Parl. St. Kamer 2006-07, nr. 2983/001, 37-38 110 H. DE BAUW, De wet handelspraktijken anno 2008, Kluwer, Mechelen, 2008, 142 ; R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 88 109
41
2.3.Overeenkomsten op afstand Voor wat betreft de bespreking van de sanctie van het behoud van het gepresteerde zonder betaling zie infra.111
3. De sanctioneringsmechanismen bij overeenkomsten op afstand
3.1. Inleiding Om te kunnen spreken van een overeenkomst op afstand is vereist dat het gaat om een overeenkomst tussen een verkoper en een consument betreffende producten of diensten, die gesloten wordt in het kader van een door de verkoper georganiseerd systeem voor verkoop op afstand en waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer technieken voor communicatie op afstand tot en met het sluiten van de overeenkomst.112 Een gedetailleerde bespreking van de componenten van deze definitie valt buiten het bestek van dit werk. Daarvoor wordt verwezen naar andere werken.113
Er geldt een algemene regeling voor overeenkomsten op afstand en een regeling voor overeenkomsten op afstand betreffende financiële diensten. Deze twee regelingen die elk voorzien in verschillende civielrechtelijke sanctioneringsmechanismen zijn het gevolg van twee verschillende richtlijnen114. Bij de ‘gewone’ overeenkomsten op afstand gelden een informatieplicht en een informatiebevestigingsplicht die beiden een aantal verplichte vermeldingen opleggen. Deze worden vergezeld van specifieke burgerrechtelijke sancties. Wat betreft overeenkomsten op afstand betreffende financiële diensten gelden gelijkaardige informatieverplichtingen met andere sanctioneringstechnieken die opgelegd zijn door de Europese richtlijn 2002/65/EG. Dat is een richtlijn die gebaseerd is op het principe van maximale harmonisatie, wat betekent dat de lidstaten niet verder mogen dan de richtlijn bepaalt. 111
zie infra Deel 2, II, 3, 3.2, 3.2.4. Artikel 77 WHPC 113 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 241245 114 Richtlijn 97/7/EG van het Europees parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten; Richtlijn 2002/65/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten 112
42
De sanctieregeling van de overeenkomsten op afstand wordt in een apart hoofdstuk besproken omdat zij zich niet beperkt tot een welbepaalde civielrechtelijke sanctie De wetgever heeft het leerstuk van de overeenkomsten op afstand echter bedacht met zeer uiteenlopende sancties. Er wordt in dit leerstuk gebruik gemaakt van elke tot nu toe besproken civielrechtelijke sanctie.
3.2.Overeenkomsten op afstand die geen betrekking hebben op financiële diensten
3.2.1. Informatieplicht
Wanneer iemand goederen of diensten te koop aanbiedt op afstand moet de consument ondubbelzinnig, op heldere en begrijpelijke wijze ingelicht worden door elk middel dat aangepast is aan de gebruikte techniek voor communicatie op afstand.115 Daarnaast somt de wet tien vermeldingen op die verplicht moeten voorkomen in deze kennisgeving.116 De kennisgeving moet gebeuren bij de ‘tekoopaanbieding’. Er bestaat discussie in de rechtsleer over hoe dit begrip precies moet ingevuld worden.117 Met STEENNOT kan terecht aangenomen worden dat het gaat om elk vaststaand voorstel van een verkoper om een product te verkopen of een dienst te leveren, zelfs als dit voorstel juridisch niet volmaakt is.118 De kennisgeving moet op ondubbelzinnige, heldere en begrijpelijke wijze gebeuren. Hierbij moet niet alle informatie in het koopaanbod zelf worden opgenomen. Men kan volstaan met een verwijzing op voorwaarde dat de informatie gemakkelijk vindbaar is.119
115
Artikel 78 WHPC Voor een opsomming van de verplichte vermeldingen zie artikel 78 §1 lid 2 WHPC 117 Vergelijk L. CORNELIS en P. GOETHALS, “Contractuele aspecten van E-commerce”, in Tendensen in het bedrijfsrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1999, 14 met R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 248 en J. STUYCK, “Handelspraktijken”, in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer – Story, 2003, 430 118 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 248 119 Voorz. Kh. Brussel 18 mei 2001, Jaarboek Handelspraktijken & Mededinging 2001, 375 116
43
3.2.2. Informatiebevestigingsplicht
Artikel 79 WHPC legt de verkoper van goederen en diensten op afstand een verplichting op om informatie te bezorgen aan de consument ter bevestiging van de aankoop.De informatie uit artikel 79 WHPC moet aan de consument schriftelijk of op een andere duurzame drager, te zijner beschikking staand en voor hem toegankelijk worden bezorgd. Er wordt aan de verkoper de verplichting opgelegd om een aantal zaken op te sommen en een aantal clausules letterlijk opnemen in dat bevestigingsdocument. Ingeval het gaat om een verkoop van producten moet deze informatie ten laatste bij de levering worden bezorgd. Ingeval het gaat om een verkoop van diensten moet de consument de informatie ontvangen voor met de uitvoering van het contract begonnen wordt.
3.2.3. Verzakingsrecht
Het bijzondere aan een overeenkomst op afstand is dat het voor de consument niet mogelijk is om vóór de sluiting van de overeenkomst daadwerkelijk het product te zien of van de aard van de dienst kennis te nemen. Daartoe heeft de Europese wetgever het nodig geacht om te voorzien in een recht van herroeping (hierna ‘verzakingsrecht’ genoemd).120 De termijn waarbinnen men kan verzaken aan de overeenkomst is ten minste zeven werkdagen inzake ‘gewone’ overeenkomsten op afstand en veertien kalenderdagen inzake overeenkomsten op afstand betreffende financiële diensten.121
3.2.4. Sancties
a) Kosten van terugzending ten laste van de verkoper
Artikel 81 § 3 WHPC stelt dat wanneer de consument aan de overeenkomst verzaakt de eventuele kosten voor terugzending niet ten laste van de consument kunnen worden gebracht indien het 120 121
Overweging 14 Richtlijn 97/7/EG respectievelijk in artikel 80 WHPC en artikel 83 sexies WHPC
44
geleverde product of de verstrekte dienst niet beantwoordt aan de beschrijving van het aanbod; of indien de verkoper zijn informatieverplichtingen niet heeft vervuld zoals bedoeld in artikelen 78 en 79, § 1.
De kosten voor terugzending vallen ten laste van de verkoper wanneer die niet conform levert of wanneer hij de hierboven kort aangehaalde informatieplicht en informatiebevestigingsplicht schendt. Dit is een gepaste sanctie. Het zou ongepast zijn mocht de consument de geldelijke gevolgen moeten dragen van het feit dat een producent hem een verkeerd of een niet conform product levert. Daarnaast is het van groot belang dat de consument correct en volledig geïnformeerd wordt.
b) Verlenging van de verzakingstermijn
Ingeval de verkoper de consument niet verwittigd heeft van de eventuele ontstentenis van een verzakingsrecht in het kader van zijn informatieplicht bij de tekoopaanbieding, beschikt de consument over een verzakingsrecht van drie maanden.122 Er zal ook een verlenging van de verzakingstermijn
zijn
wanneer
de
verkoper
de
bepalingen
betreffende
de
informatiebevestigingsplicht schendt.123 De consument heeft dus de mogelijkheid om gedurende drie maanden te verzaken aan de overeenkomst in gevallen waarin hij oorspronkelijk niet over een verzakingsrecht beschikte.
c) Beroep op het gemeen recht
De verlenging van de verzakingstermijn en de kosten ten laste van de verkoper leggen zijn sancties die slechts van nut zijn voor de consument die gebruik wil maken van zijn verzakingsrecht. De consument die zijn schade vergoed wil zien en tegelijk de overeenkomst wil houden zal beroep moeten doen op de sancties van het gemeen recht. Hierbij moet een
122 123
Artikel 80 § 4 WHPC Artikel 80 §2 WHPC
45
onderscheid gemaakt worden tussen de schending van de informatieplicht (artikel 78 WHPC) en een schending van de informatiebevestigingsplicht (artikel 79 WHPC). Het eerste geval situeert zich in de precontractuele sfeer, het tweede geval in de contractuele sfeer. Een consument die schade leidt bij een schending van de informatieplicht kan een vordering instellen op basis van artikel 1382 BW. Opdat dit artikel toepassing kan vinden, is het noodzakelijk dat er een fout een schade en een oorzakelijk verband tussen beide bestaat. De fout in hoofde van de verkoper zal steeds weerhouden worden (behoudens in geval van ontoerekeningsvatbaarheid) daar de verkoper die artikel 78 schendt een wetsovertreding begaat die tevens een precontractuele fout uitmaakt.124 Een andere mogelijkheid is de nietigheid vorderen op basis van de aanwezigheid van een wilsgebrek. Een consument die gecontracteerd heeft op basis van verkeerde of onvolledige informatie zal kunnen opwerpen dat hij gedwaald heeft omtrent de zelfstandigheid van de zaak. Bijgevolg kan de overeenkomst nietig verklaard worden op grond van artikel 1110 BW.125 Naast de nietigverklaring kan de consument nog bijkomend een aanvullende schadevergoeding vragen.
Wanneer de verkoper op afstand de informatiebevestigingsplicht schendt, kan de consument een beroep doen op de gemeenrechtelijk privaatrechtelijke sancties bij niet-nakoming van een contract. De informatiebevestigingsplicht bevindt zich immers reeds in de postcontractuele fase. De consument zal dus de uitvoering in natura, een aanvullende en/of vervangende schadevergoeding of de ontbinding van het contract kunnen vragen.126
d) Behoud van het gepresteerde zonder betaling
De afdeling over overeenkomsten op afstand voorziet ten slotte nog in een bijzonder zware sanctie in het geval de verkoper het verzakingsbeding vergeet op te nemen. Wanneer de verkoper het verzakingsbeding niet heeft opgenomen in de documenten of andere duurzame dragers die hij naar de consument stuurt dan wordt de verkoop op afstand als een afgedwongen aankoop 124
E. TERRYN, “Artikel 78 WHPC”, in Artikelsgewijze commentaar Handels –en Economisch Recht, Kluwer, losbl., 10 e.v. 125 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 250; W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2003-2004, 56 126 E. TERRYN, “Artikel 79 WHPC”, in Artikelsgewijze commentaar Handels –en Economisch Recht, Kluwer, losbl.; zie ook supra
46
gezien.127 Deze sanctie vindt eveneens toepassing wanneer het verzakingsbeding niet in de juiste vorm is opgesteld. Het verzakingsbeding moet immers in vet gedrukt op de eerste pagina in een afgescheiden deel van de rest van de overeenkomst staan. Voor een beschrijving van deze sanctie en haar gevolgen: zie supra deel 2, II, 2.
Er kan aan getwijfeld worden of dit wel een gepaste sanctie is. Het is duidelijk dat de wetgever de vermelding van het verzakingsrecht essentieel acht, maar men zou zich toch kunnen afvragen of de sanctie wel proportioneel is ten aanzien van de potentiële schade in hoofde van de consument. Het verschil met een ‘zuivere’ afgedwongen aankoop is dat de overeenkomst op afstand geïnitieerd wordt door de consument. Men kan de sanctie dus niet rechtvaardigen door te stellen dat er door de verkoper een psychologische koopdwang wordt gecreëerd. Deze sanctie in deze situatie is bijzonder zwaar. Het kan perfect voorkomen dat de koper in geen geval wenst te verzaken aan de overeenkomst op afstand. Wanneer dan geen verzakingsbeding is opgenomen, schaadt dit hem eigenlijk niet. Toch wordt de verkoper in dergelijk geval gesanctioneerd en mag de consument de producten of diensten houden zonder te betalen. De sanctie is in bepaalde gevallen dan ook disproportioneel. Zij laat bovendien de mogelijkheid voor consumenten te kwader trouw om misbruik te maken van de sanctie. Er is voor de consument immers een disproportioneel groot voordeel bij een kleine schending vanwege de verkoper. Vooral wanneer een verkoper uit onwetendheid bijvoorbeeld het verzakingsbeding niet in vette letters opneemt.
3.3.Overeenkomsten op afstand die betrekking hebben op financiële diensten
3.3.1. Inleidend
De bepalingen over overeenkomsten op afstand die geen betrekking hebben op financiële diensten vinden hun oorsprong in de richtlijn 2002/65/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 september 2002 betreffende de verkoop op afstand van financiële diensten aan consumenten. Deze richtlijn beoogt maximale harmonisatie en laat dan lidstaten dan ook nauwelijks enige appreciatiemarge. 127
Artikel 79 § 1, 2° WHPC
47
Bij overeenkomsten op afstand die betrekking hebben op financiële diensten gelden er gelijkaardige informatieplichten als bij de ‘gewone’ overeenkomsten op afstand. Een groot verschilpunt met de algemene regeling is dat de informatieverplichtingen hier zowel op de aanbieder, dit is de uiteindelijke contractspartner van de consument, als op de verkoper, dit is de tussenpersoon die optreedt in naam en/of voor rekening van de aanbieder, rusten. Voor meer informatie omtrent de inhoud van de informatieplicht wordt verwezen naar de artikelen 83 terquinquies WHPC en andere werken waarin dit uitgebreider aan bod komt.128
3.3.2. sanctionering
De sanctionering van de bepalingen van de overeenkomsten op afstand die betrekking hebben op financiële diensten gebeurt door artikel 83 octies WHPC. De eerste paragraaf stelt de aanbieder jegens de consument aansprakelijk voor het naleven van de verplichtingen voortvloeiend uit de artikelen 83ter tot 83quinquies. De consument kan de aanbieder rechtstreeks aanspreken, zelfs indien een tussenpersoon de tot de consument gerichte informatie niet zou hebben meegedeeld. De Europese regelgever wou hiermee de consument een goede bescherming bieden tegen de financiële instellingen. Deze maken immers zeer vaak gebruik van tussenpersonen. De consument zal dus de nagenoeg altijd solvabele aanbieder kunnen aanspreken.
De tweede paragraaf van artikel 83 octies WHPC kent de consument een wettelijk opzegrecht toe wanneer de aanbieder de meest essentiële informatieverplichtingen schendt. Het gaat om de te verlenen informatie betreffende de financiële dienst en de te verstrekken inlichtingen over de overeenkomst op afstand. De Europese wetgever acht het noodzakelijk dat de consument wordt ingelicht over deze informatie voordat hij door een overeenkomst op afstand is gebonden. Daarnaast vindt deze sanctie ook nog toepassing bij miskenning van de iets beperktere informatieplicht bij een overeenkomst op afstand per spraaktelefonie en bij de miskenning van het tijdig ter beschikking stellen van de minimale informatie en contractsvoorwaarden op papier
128
R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 255264
48
of op een andere duurzame drager.129 Deze opzegging moet gebeuren via een gemotiveerd aangetekend schrijven. Het toekennen van een opzegrecht zonder kosten of boete is een behoorlijk zware sanctie.
3.3.3. Een sanctie die geldt voor elke overeenkomst op afstand
De wetgeving inzake overeenkomsten op afstand bevat een aantal gemeenschappelijke bepalingen die gelden voor elke overeenkomst op afstand. Eén van die bepalingen bevat nog een bijzondere civielrechtelijke sanctie. Artikel 83 decies § 2 WHPC bepaalt dat elk beding waarbij de consument verzaakt aan het voordeel van de rechten die hem door deze afdeling worden toegekend, voor niet geschreven wordt gehouden. Er is discussie in de rechtsleer over de vraag of dit artikel, in geval van overtreding, de bedingen of zelfs de overeenkomst, relatief of absoluut nietig maakt.
Zoals reeds eerder aangehaald is het de aard van de overtreden regel die de aard van de nietigheid bepaalt. Ook de gevolgen van de aard van de nietigheid werden reeds besproken.130 Samen met de meerderheid van de rechtsleer kan worden aangenomen dat de bepalingen inzake verkoop op afstand van dwingend recht zijn en niet van openbare orde.131 In de memorie van toelichting wordt inzake het ‘oude’ artikel 82 § 3 WHPC enkel gesproken over het gebiedende karakter van de artikelen.132 Er wordt nergens iets over openbare orde bepaald.133 De hoofdreden van het bestaan van de regeling inzake overeenkomsten op afstand is ongetwijfeld de bescherming van de particuliere belangen van de consument. Dit lijkt een voldoende argument te zijn om te concluderen dat deze regels van dwingend recht zijn.
129
artikel 83 quater en quinquies WHPC zie supra deel 2, II, 1.1.1. 131 R. STEENNOT, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 263; J. STUYCK, Overeenkomsten op afstand, in Recente wetswijzigingen inzake handelspraktijken, Antwerpen, Kluwer, 2000, 149 132 Het artikel 83 decies § 2 WHPC herneemt de sanctie van het oude artikel 82 § 3 WHPC 133 M.v.T, Parl. St. Kamer 1998-99, nrs. 2050/1-2051/1, 38 130
49
Er zijn auteurs die beweren dat de sanctie ‘voor niet geschreven gehouden worden’ een andere betekenis zou hebben dan de nietigheid.134 In het oorspronkelijke wetsvoorstel luidde de sanctie ‘wordt als nietig en verboden geacht’. De Raad van State gaf in een advies te kennen dat ‘wordt als niet geschreven beschouwd’ getrouwer de bedoeling van de wetgever weergaf zonder in te gaan op het verschil tussen beide formuleringen.135
Het verschil met de nietigheid zou volgens bepaalde auteurs liggen in het feit dat ‘het voor niet geschreven houden’ van een beding niet voor de rechter moet worden gevorderd. De consument zou de wettelijke bescherming dus meteen kunnen inroepen en afdwingen.136 Hierdoor wordt de consument veel beter beschermd dan bij de nietigheid. Het ‘voor niet geschreven houden’ zou tevens als gevolg hebben dat enkel het betrokken beding geacht wordt nooit bestaan te hebben en de overeenkomst zou voor de rest steeds gehandhaafd blijven. Op die manier wordt aan de rechter geen enkele beoordelingsvrijheid gelaten.
Hoewel de consument in zekere zin beter beschermd wordt door een sanctie die buitengerechtelijk kan worden afgedwongen moet allicht toch worden aangenomen dat de wetgever hier op dezelfde sanctie als de nietigheid doelt.137 De wetgever gebruikt in sommige wetgeving de begrippen ‘nietigheid’ en ‘voor niet geschreven houden’ immers door elkaar.138
3.3.4. Besluit De algemene regeling betreffende overeenkomsten op afstand is gebaseerd op het principe van minimale harmonisatie, hetgeen betekent dat de lidstaten strengere bepalingen mogen invoeren 134
L. CORNELIS en P. GOETHALS, “Contractuele aspecten van E-commerce”, in X., Tendensen in het bedrijfsrecht, Brussel, Bruylant, 1999, 21 135 Advies R.v.St, Parl. St. Kamer 1998-99, nrs. 2050/1-2051/1, 61 136 L. CORNELIS en P. GOETHALS, “Contractuele aspecten van E-commerce”, in X., Tendensen in het bedrijfsrecht, Brussel, Bruylant, 1999, 21 137 DEMUYNCK betwijfelt of het ‘voor niet geschreven houden’ verschilt van nietigheid. Zij verwijst naar de theorie van de ‘onbestaande rechtshandelingen’ die in ons recht verworpen wordt. Er valt niet aan te twijfelen dat de sanctie van het ‘ voor niet geschreven houden’ hier veel gelijkenis mee vertoond. Zie I. DEMUYNCK, De inhoudelijke controle van onrechtmatige bedingen, Proefschrift, Gent, 1999-2000., 713; Voor een arrest dat de leer van de onbestaande rechtshandeling afwijst: Cass. 21 oktober 1971, Arr. Cass. 1972, 188 138 zie bijvoorbeeld artikel 13 Wet 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen, B.S. 11 september 1971
50
dan de richtlijn voorziet. De Belgische wetgever is op vlak van de bescherming van de consument veel verder gegaan dan de Europese richtlijn inzake overeenkomsten op afstand voorschrijft. Dat is des te meer het geval bij de sanctie van de afgedwongen aankoop. Men kan zich afvragen of een consument dergelijke bescherming wel nodig heeft.
51
Deel 3 De nood aan collectieve procedures in het consumentenrecht
I.
Inleiding
Zoals blijkt uit deze bijdrage bestaan er in het Belgisch recht heel wat mechanismen die de consument
voldoende
bescherming
bieden.139
Toch
zijn
er
nog
steeds
heel
wat
consumentenregels die ongestraft met de voeten kunnen worden getreden. Te denken valt aan de gevallen waar consumenten slechts een beperkte schade oplopen en waarbij een eventuele schadevergoeding niet opweegt tegen enorme kosten van het procederen in rechte. Niet zelden zijn er in dergelijke situatie veel gedupeerden die in hetzelfde schuitje zitten. Bij dergelijke gevallen van massaschade bekomen consumenten in België nauwelijks waar ze recht op hebben, daar ze niet willen of durven procederen. Men kan zich dan ook terecht de vraag stellen of we in België geen nieuwe manier van collectief procederen moeten invoeren. Hierna wordt eerst gekeken naar wat de mogelijkheden zijn voor collectief procederen in België. Daarna wordt kort ingegaan op de Amerikaanse Class Action omdat zij het typevoorbeeld is van de collectieve procedure. In een laatste luik wordt nagegaan wat de class action kan betekenen voor het Belgisch recht teneinde te voorzien in een optimale bescherming van de consument.
II.
Collectief procederen in België
Er bestaan in België reeds een aantal mogelijkheden om collectief te ageren. Zo biedt artikel 701 Ger. W. de mogelijkheid om vorderingen te cumuleren. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid om tussen te komen op basis van artikel 15 Ger. W. Tenslotte kunnen
verenigingen met
rechtspersoonlijkheid naar Belgisch recht optreden in geschillen die hun statutair doel aanbelangen.
Bovenstaande mogelijkheden volstaan vaak niet om recht te doen aan grote groepen slachtoffers. Daartoe is een verandering nodig in het Belgisch rechtssysteem. E. DEBAERE meent een
139
Te denken valt bijvoorbeeld aan de sanctie van de behoud van het gepresteerde zonder betaling bij de afgedwongen aankoop
52
tijdelijke oplossing te zien in een mentaliteitswijziging in de rechtspraak.140 Een eerste mogelijkheid is volgens haar het begrip ‘samenhang’ doelgericht interpreteren. Met doelgericht wordt bedoeld met het oog op proceseconomische redenen, waardoor kleine groepen slachtoffers zich samen tot de rechter kunnen wenden. Een tweede mogelijkheid zou bestaan in het herinterpreteren van artikel 17 Ger. W.. Volgens DEBAERE zou een letterlijke lezing van artikel 17 Ger. W., waarbij niet langer een ‘persoonlijk’ belang vereist is, tot een meer bevredigend resultaat
leiden.
Hierdoor
zouden
er
verruimde
belangengroeperingen om in rechte op te treden.
mogelijkheden
ontstaan
voor
141
Dergelijke oplossingen kunnen gebruikt worden om tijdelijk tegemoet te komen aan de nood aan collectief procederen. Naar de toekomst lijkt een wetgevend optreden om een nieuwe collectieve procedure in te voeren in het Belgisch rechtsstelsel noodzakelijk.
III.
De Amerikaanse class action en haar mogelijke betekenis voor de Belgische rechtsorde
Er bestaan vele vormen van collectieve procedures. De bekendste en ultieme vorm van collectief procederen is ongetwijfeld de Amerikaanse class action. Een class action is een procedure die wordt aanhangig gemaakt door of tegen een of meerdere partijen die optreden namens een ganse groep of class van belanghebbenden.142 Om ontvankelijk verklaard te worden moet een class action aan een viertal vereisten voldoen.143 Daarnaast moet de vordering door de rechter nog als een door de wet bepaald type te worden gekwalificeerd. Class actions moeten dus aan heel wat voorwaarden voldoen om uiteindelijk toegestaan te worden. Op die manier wordt ervoor gezorgd
140
E. DEBAERE "Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in het Belgische recht ?", TPR 2007,
12 141
Het zou dan niet langer vereist zijn dat een vereniging enkel kan optreden in geschillen die haar statutair doel aanbelangen 142 B. ALLEMEERSCH en M. PIERS, Class action – Eenvoudiger rechtstoegang voor de consument, D.C.C.R. 2008, nr. 79, 7 143 Een eerste voorwaarde is dat de class zodanig veel leden telt dat een samenvoeging van hun individuele vorderingen in de praktijk onuitvoerbaar is. Als tweede voorwaarde geldt dat de rechtsvragen en feiten voor het grootste deel van de leden van de class gemeenschappelijk moeten zijn. Ten derde is vereist dat de eis en het verweer van de vertegenwoordigers van de class representatief zijn. Als vierde voorwaarde vereist men dat de vertegenwoordigers de belangen van de ganse groep naar behoren kunnen verdedigen. Zij moeten hiertoe aantonen dat zij bekwaam zijn om de class te verdedigen en dat hun belangen niet tegengesteld zijn aan die van de class.
53
dat met de class actions zorgvuldig omgesprongen wordt. Voor een uiteenzetting van de vereisten en voorwaarden waaraan een class action moet voldoen wordt verwezen naar andere werken.144 Het invoeren van class actions in België zou tot een grotere rechtvaardigheid kunnen leiden.145 Immers al te vaak worden consumenten door bepaalde omstandigheden ontmoedigd om een procedure in rechte te voeren, terwijl zij een juridisch rechtmatige aanspraak maken/ bezitten. Door de class action wordt de drempel tot de rechtsingang lager doordat de krachten van verschillende kleine eisers gebundeld worden. De behoefte aan class actions komt vooral naar boven in de gevallen van massaschade, waarbij één partij of een beperkt aantal partijen schade berokkenen aan class action. Dieper ingaan op deze en andere bezwaren valt buiten het bestek van deze bijdrage. Voor meer een groot aantal slachtoffers.
Vooraleer er in België een collectieve procedure op Amerikaanse leest kan ingevoerd worden, zal nog heel wat wetgevend initiatief vereist zijn. Een dergelijke procedure doet immers afbreuk aan een aantal fundamentele beginselen van ons rechtsstelsel. De procedure van de class action is onverenigbaar met het vereiste belang en de vereiste hoedanigheid van artikel 17 Ger. W. Daarnaast is zij zelfs onverenigbaar met het recht op toegang tot de rechter van artikel 6 E.V.R.M.. De Amerikaanse class action kan zich immers opdringen aan een benadeelde zelfs tegen diens wil in, wanneer hij tot de betreffende class behoort. De zuivere class action is ook in strijd met het gezag van gewijsde. Ook op vlak van deontologie van de advocaten bestaan er een aantal onverenigbaarheden met de uitleg wordt verwezen naar het werk van ALLEMEERSCH en PIERS.146
144
B. ALLEMEERSCH en M. PIERS, Class action – Eenvoudiger rechtstoegang voor de consument, D.C.C.R. 2008, nr. 79, 8 e.v. 145 Denk bijvoorbeeld aan verkopers die tegenover hun klanten een oneerlijke handelspraktijk gebruiken, en waarbij het voor een consument individueel amper de moeite loont om een procedure te voeren. De onrechtvaardigheid zal blijven bestaan zolang de verkoper geen procedure hoeft te vrezen. 146 B. ALLEMEERSCH en M. PIERS, Class action – Eenvoudiger rechtstoegang voor de consument, D.C.C.R. 2008, nr. 79, randnummers 38-64
54
IV.
Besluit
In onze huidige maatschappij die gekenmerkt wordt door schaalvergroting op allerlei vlakken is collectief procederen haast niet meer weg te denken. Toch is er in België nog steeds geen echte collectieve procedure. Tegenstanders van collectieve procedures wijzen vaak op de enorme economische schade die dergelijke procedures kunnen aanrichten. Het is waar dat collectieve procedures potentieel veel schade kunnen aanrichten. Om dit te vermijden is het noodzakelijk een collectieve procedure in te voeren met strikte toelatingsvoorwaarden en andere mechanismen die rechters genoeg beoordelingsvrijheid laten bij het beslissen over de opportuniteit van een collectieve procedure.
Het is duidelijk dat de zuivere class action niet zomaar kan ingevoerd worden in ons rechtsstelsel. Dit is ook niet onlogisch daar ze ontstaan is in een totaal andere rechtscultuur dan de Belgische. De class action-procedure zou sowieso moeten worden aangepast aan bepaalde constitutionele rechtsbeginselen en andere rechtsbeginselen zouden moeten worden herdacht.147 In afwachting van grondig wetgevend ingrijpen kan misschien heil gevonden worden in een letterlijke interpretatie van artikel 17 Ger. W.
147 De collectieve procedure die men wenst in te voeren zal bijvoorbeeld zeker verenigbaar met artikel 6 E.V.R.M. moeten zijn. Immers een procedure die zoals de class action in bepaalde gevallen het recht op toegang tot een rechter ontneemt zou door Europa nooit aanvaard worden.
55
Deel 4 Algemeen besluit De WMI voorziet in slechts twee civielrechtelijke sancties. Zoals reeds uitvoerig besproken in deel 1 voorziet artikel 14 lid 1 WMI in een misschien wel te zware sanctie. De consument wordt overbeschermd tegen inbreuken gepleegd door invorderaars van schulden buiten een uitvoerbare titel om. De sanctie van artikel 14 lid 2 WMI is slechts een loutere herhaling van de leer van de onverschuldigde betaling. Bijgevolg is deze sanctie eigenlijk overbodig.
De WHPC beschikt over een uitgebreid palet aan civielrechtelijke sanctioneringsmechanismen. Een sanctie die heel wat voordelen biedt aan de consument is de sanctie die erin bestaat dat de consument het reeds geleverde goed of gepresteerde dienst mag houden zonder dat op hem enige verplichting rust. Op procedureel vlak laat deze sanctie de consument toe rustig af te wachten. Ze biedt hem directe vergoeding voor zijn schade. Daarnaast ressorteert zij ook effect ten aanzien van de verkoper. Er gaat immers een enorm afschrikwekkend effect uit van deze sanctie. Toch mag
de
wetgever
niet
te
kwistig
omspringen
met
het
aanbieden
van
deze
sanctioneringsmogelijkheid aan de consument. Het is immers een sanctie die voor misbruik vatbaar is. De wetgever moet zich telkens afvragen of deze sanctie wel proportioneel is ten aanzien van het te leiden nadeel voor de consument. Dit is niet het geval inzake overeenkomsten op afstand, bij miskenning van de vermeldingsplicht van het verzakingsrecht in de juiste vorm.
De sanctie van de nietigheid is een traditionele sanctie uit het gemeen recht waarmee dikwijls een bevredigend resultaat wordt bereikt. De wetgever zou wel beter duidelijker aangeven welke bepalingen van dwingend recht zijn en dewelke van openbare orde. Dit blijkt zowel uit het leerstuk inzake onrechtmatige bedingen als uit het leerstuk inzake overeenkomsten op afstand.
Voor de artikelen van de WHPC die niet voorzien in een specifieke sanctie moet de consument een beroep doen op de regeling van het gemeen recht om zijn schade vergoed te zien. In dergelijke gevallen is de consument onderbeschermd, door de hoge drempel om over te gaan tot een gerechtelijke procedure. In dat opzicht zou het beter zijn om class actions of een andere vorm van collectieve procedure in te voeren in ons rechtstelsel. Op die manier kan meer rechtvaardigheid bekomen worden.
56
Bibliografie Overzicht van de gebruikte artikelen uit tijdschriften: ALLEMEERSCH B. en PIERS M., “Class action – Eenvoudiger rechtstoegang voor de consument”, D.C.C.R. 2008, nr. 79, 3-56 BIQUET-MATHIEU, C., “De wet van 20 december 2002, inzake het minnelijk invorderen van schulden van de consument”, J.T. 18 oktober 2003, 669-681 BOURGOIGNIE, T. en BALATE, E., “Le traitement des clauses abusives en droit belge: examen critique au regard du projet 826 sur les pratiques du commerce et sur l’information et la protection du consommateur”, T.B.H. 1989, 670-695 DEBAERE, E., “Procederen in zaken van massaschade: naar een class action in het Belgische recht ?", TPR 2007, 5-64 DIRIX, E., “De bezwarende bedingen in de W.H.P.”, R.W. 1991-92, 562-572 GUINOTTE, L., “Le recouvrement amiable des dettes du consommateur après la loi du 20 décembre 2002”, Act. Dr. 2003, 734-777 DE HARVEN, P., “Contribution à l’étude de la notion d’ordre public”, noot bij Cass. 14 januari 1954, R.C.J.B. 1954, 585-599 SCHAMP, J. en VAN DEN ABBEELE, M. “La nouvelle reglementation des clauses abusives: champ d’apllication et problèmes de droit transitoire”, J.T., 1992, 585-599 STEENNOT, R., “De minnelijke invordering van schulden van de consument : een eerste commentaar”, R.W. 2002-2003, 1001-1010 SWAENEPOEL, E., “De onrechtmatige bedingen: evolutie naar het ambtshalve opwerpen van de relatieve nietigheid?”, noot bij Gent 3 maart 2004, D.C.C.R. 2005, nr. 66, 66-82
Overzicht van de gebruikte boeken: Artikelsgewijze commentaar op (artikel Ger. W.): Gerechtelijk recht:artikelsgewijze commentaar met overzicht van de rechtspraak en rechtsleer, R. de Corte, P. Depuydt, J. Laenens etc. (red.), Antwerpen, Kluwer, losbl. BALLON, E., “Afgedwongen aankopen”, in Handels –en Economisch Recht. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., commentaar bij art.76
57
CORNELIS, L., Rechterlijke toetsing van onrechtmatige bedingen, in X. (ed.), Liber amicorum Paul De Vroede, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen België, 1994, CORNELIS, L. en GOETHALS, P. Contractuele aspecten van E-commerce, in Tendensen in het bedrijfsrecht, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen België, 1999 DE BAUW, H., Becommentarieerd wetboek handelspraktijken 2006, Kluwer, Mechelen, 2006, 186 DE BAUW, H., De wet handelspraktijken anno 2008, Kluwer, Mechelen, 2008 DE BOECK, A. De nieuwe bepalingen in de Wet Handelspraktijken en hun relevantie voor de contractuele relatie en de algemene contractvoorwaarden in het bijzonder in De nieuwe bepalingen in de Handelspraktijkenwet, Brugge, Vandenbroele, 2008, 375 p. DEMUYNCK, I., De inhoudelijke controle van onrechtmatige bedingen, Proefschrift, Gent, 1999-2000, 856 p. DE PAGE, H., Traité élémentaire de droit civile belge, II, Brussel, Bruylandt, 1964 DE VROEDE, Handboek van het Belgisch economisch recht, Antwerpen, Kluwer, 1988, 760 p. DE VROEDE P., BALLON, G.L., Handelspraktijken, Kluwer, Antwerpen, 1985, 837 p. STEENNOT, R., , Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Intersentia, Antwerpen, 2007, 628 p. STIJNS, S., Onrechtmatige bedingen in Recente wetswijzigingen inzake handelspraktijken, J. STUYCK, G. STRAETMANS, P. WYTINCK (eds.), Antwerpen, Kluwer, 2000, 182-240 STRAETMANS, G., Consument en markt, Onderzoek naar de rechtspositie van de consument op de Europese interne markt : met de financiële sector als toetssteen, Kluwer, Mechelen, 1998 STUYCK, J., DILLEMANS, R. en VAN GERVEN, W., Handelspraktijken, Kluwer, Mechelen, 2004, STUYCK, J., “Overeenkomsten op afstand”, in “Recente wetswijzigingen inzake handelspraktijken” STUYCK, J., STRAETMANS, G., WYTINCK, P., Antwerpen, Kluwer, 2000, 279 p. TERRYN, E., “Artikel 78 WHPC”, in Artikelsgewijze commentaar Handels –en Economisch Recht, Kluwer, losbl. VAN GERVEN, W. en COVEMAEKER, S., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2006, 719 p. VAN GERVEN, W., Verbintenissenrecht, Leuven, Acco, 2003-2004, 679 p. 58