MAANDBRIEF VOOR
Jaargang 5 no 1, februari 2000
LEERHUIS & LITURGIE
LIED 2000
INHOUD
Huub Oosterhuis
HET LIED VAN DE AARDE Toespraak n.a.v. de uitvoering van het Lied van de aarde op 20 februari 2000 in de Dominicuskerk in Amsterdam Huub Oosterhuis HET VERHAAL VAN EEN LEVENDE Over Jezus. Toespraak, gehouden in de serie Leerhuisdiensten in Wognum, op 30 januari 2000. Kees Kok DE GROTE WOORDEN VOORBIJ Bert ter Schegget Over de ontwikkeling van zijn theologisch denken TWEE BOEKBESPREKINGEN 1. Dr H. van der Linde, Het Koninkrijk van God 2. Jan van Kilsdonk, Met het licht van jouw ogen...zegen mij. Kees Kok PSALM 1, 2 EN 3 herdicht door Hein Walter MEDEDELINGEN Uitvoeringen van de Lukaspassie Vesper met Huub Oosterhuis in De Weere
Om te zien een nieuwe aarde om te gaan een wereld wijd om een zacht en onbezwaarde mens te zijn in nieuwe tijd. Om een stem uit vuur te horen om een naam van eeuwigheid om steeds nieuw die naam te horen.
Colofon MAANDBRIEF VOOR LEERHUIS EN LITURGIE ISSN 1385 0326 Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie (sinds 1980) Eindredactie: Kees Kok Redactie en administratieadres: Postbus 17268, 1001 JG Amsterdam tel: (020) 6256940 e-mail:
[email protected] gironr abonnementen: 540443 Abonnementsprijs: fl 40,- per jaar; België: BF1100; overige landen in Europa fl 55,buiten Europa fl 40,- plus verzendkosten
Om in nacht- en ontij-uren, en er daagt geen morgenrood, staande voor de heetste vuren niet te vluchten in de dood. Dat wij onze zielen keren naar het land van wijn en brood dat wij daartoe ons bekeren. Dat wij onze weg van dagen zonder spijt ten einde gaan, dat wij willig zijn te dragen en te doen wat moet gedaan onze doden niet verzwijgen, allen recht doen naam voor naam. En dan nu in vrede zwijgen.
Giften en bijdragen aan het compositiefonds en andere activiteiten van SLL zijn fiscaal aftrekbaar en zeer welkom op giro 395505
1
woordvoerder van dat ‘en-toch-denken’, van dat ‘onredelijke optimisme’. ‘Nu laat ons mensen maken naar ons beeld, die op ons gelijken’, zegt God, op de eerste bladzijde van de Bijbel. ‘En god schiep de mens naar zijn beeld, beeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij hen.’ Zo wordt de hoop op de toekomst van de mens gefundeerd in de oorsprong van de mens.
HET LIED VAN DE AARDE Huub Oosterhuis 1 Er was eens een Perzische koning die de zee liet geselen omdat die op een dag toen hij zijn vloot liet uitvaren, te keer ging. Er was eens een tijd, dat honden, als zij gebeten hadden, voor de rechter werden gebracht, veroordeeld en opgehangen. Kijk, dat doen we nu niet meer, omdat we nu weten dat de zee en de hond er niets aan kunnen doen. Welnu: we moeten leren inzien, dat ook de mens, net als de zee en de hond, er niets aan kan doen. Zomin als de zee en de hond is de mens vrij om zelf te kiezen wat hij doet. Wie onbevangen naar de mensen kijkt, ziet, dat zij niet bij machte zijn hun daden te kiezen. De één doet dit, naar zijn aard, de ander dat, ook naar zijn aard. En wat de één doet, noemt de ander slecht; en omgekeerd. En wat je zelf doet, noem je goed, natuurlijk. Vrijheid? Er bestaat geen vrijheid. En dus geen schuld. En dus geen verantwoordelijkheid. Je kón gewoon niet anders doen dan wat je deed. Je bent een rotzak, - dat blijkt wel uit wat je gedaan hebt. Als je het niet was, had je toch zeker wel iets anders gedaan. Maar je kan er niets aan doen, je bent nu eenmaal zo. Net als de hond. Net als de zee. We kunnen wel een ‘morele code’ opstellen waaraan we onszelf en anderen dan natuurlijk moeten houden, een systeem van afspraken, op grond van een meerderheidsoordeel. Maar we moeten inzien dat deze code even betrekkelijk is als wij mensen onvrij zijn. Vrijheid is een illusie.
Wat betekent het in het bijbelse ‘denken’ – want denken is het, ook al gaat het er anders toe dan bij Plato, Descartes en Heidegger – wat wil dat zeggen, dat God de mens naar zijn beeld geschapen heeft – de mens, - mensheid -, ieder mens in zichzelf en alle mensen tezamen; wat roept dat op, ‘naar zijn beeld’? Dat hij ons ‘tot vrijheid’ geschapen heeft – in het bijbelse denken wordt die slag van mensheid naar óns onmiddellijk en altijd gemaakt, er staat mens, het gaat om jou, jij bent die mens. Jij bent vrij gemaakt, tot vrijheid bestemd en geroepen – ‘jij bent’ betekent altijd ‘jij bent wordende’, jij zal zijn, jij bent doende. Vrij ben je naar het beeld van God? Hoe is God vrij? God is niet vrij in de betekenis van willekeurig, maar in de betekenis van bevrijdend. 4 Elkaar bevrijden uit alle denkbare vormen van onderdrukking, dat is naar Gods beeld. Onderdrukking en verslaving voorkomen, is naar Gods beeld. Jezelf bevrijden uit angst en zelfhaat, om misschien ooit een ander te kunnen liefhebben, dat is naar Gods beeld – of noem het ‘in zijn geest’. Elkaar bevrijden van schuldenlasten, elkaar vergeven. En zoeken naar een medicijn tegen kanker, tegen Aids. En de wereld zo omvormen, dat ziekte en natuurrampen niet worden afgewenteld op de armste mensen – kinderen – dat is men worden naar Gods beeld. En dat noem je vrijheid. Ja dat noem ik vrijheid, zegt de God van de bijbel die een andere is dan die van Plato, Descartes en Heidegger en vele andere filosofen. Kán dat? Dat kan wórden, daartoe ben je geschapen, zegt de God van de Bijbel. In het Lied van de aarde zingt God met de stem van een sopraan:
2 Zo wordt gedacht en gevoeld – in die volgorde? Of eerst gevoeld en dan gedacht? En iedere gedachte haalt zijn gelijk bij de feiten: kijk dan wat er met je gebeurt: mensen – moet je ze zien – trek je conclusies, wat nou vrijheid, ja vrijheid om elkaar uit te moorden. Zo wordt gedacht, in brede stromen. Er wordt ook tegenin gedacht, tegen de stroom op. En toch – denken. Een joodse man, al een beetje oud, in de zeventig, zei in een interview: ‘Als ik zou moeten geloven dat de mens slecht is vind ik het zo hopeloos worden, ik verkies te denken dat mensen wel deugen, dat vind ik een creatiever uitgangspunt’. Of hij wel eens in Jad Vashem was geweest, vroeg de interviewer, ook een joodse man, een beetje jonger, maar oud genoeg om dit te mogen vragen, - Jad Vashem is het gedachtenishuis aan de Shoa, in Jerusalem, waar alle feiten zijn gedocumenteerde - ; ja daar was hij geweest, vele malen, hij vond Jad Vashem een monument van hoop en overlevingskracht: je ziet al dat verleden onder ogen en je zegt ‘en nu leven’. Dat moet je maar kunnen, zei de interviewer. Dat moet je elkaar leren, zei de ondervraagde en toen met een gebaar van ‘ach ik, hoor mij’: ‘ach het is onredelijk optimisme – maar ik heb het wel’.
Ik zíe wel wat gebeurt. Ik hoor het bange schreeuwen der ganse creatuur, de noodkreet der verdrukten. Maar ook wat nog niet is zie ik, vóór mijn ogen: hun komende bevrijding, dat zij tot vrijheid groeien, dat zij elkaar bevrijden en doen leven. Ik weet wat ik ooit zal zijn. Mensheid naar mijn beeld is nog maar pas begonnen. Tegenstem: Maar kijk toch wat wij doen: onze vrijheid gebruiken om elkaar te doen sterven. Hoe lang nog kunt gij aanzien dat wij zijn die wij zijn?
3 De bijbel heeft het ook. Dat tegen de stroom in denken, dat ‘en toch’ – denken. In de bijbel wordt - en dat is literair, verhaaltechnisch, natuurlijk een meesterlijke vondst -, in de bijbel is God, dé God, de God der goden, de bevrijder God, de schepper van Hemel en Aarde – God … die is de 2
Stem van God: Werd ooit een land in één dag geboren, Een huis gebouwd in drie dagen? Wie temt met één vuistslag de zee? Wie oogst op de dag van het zaaien?
HET VERHAAL VAN EEN LEVENDE
5 Maar de mensen doen het niet. Ze doen het tegendeel, dood en verderf. Kijk maar! schreeuw je. Maar er zijn mensen die het doen, nog niet alles is verloren. Kijk maar! zegt de bijbel dan. En terwijl, tot in de kleinste details, wreedheid en ontrouw, dood en verderf gekend en beschreven worden, worden ze in geen enkel bijbels geschrift ooit één moment tot noodzaak verheven of als doem geaccepteerd. Wat mensen ook uitspoken, ze blijven mensen. Ze kunnen zich zelfs ieder moment bekeren. En het woord van deze God, hét woord over vrijheid, hebt elkander lief, doe recht, doe wat goed is, is in deze wereld. Het ‘woont’ in ons midden, het ‘gaat’ met ons mee, het werkt op ons in. En waar het gedaan wordt, zal het aangezicht van de aarde opklaren, nieuw worden. En voor zover dat woord door mensen gedaan wordt, vlees wordt in mensen, ‘is’ God in mensen:
Jezus, het verhaal van een Levende, zo luidt de treffende titel van een groot boek van de theoloog Edward Schillebeeckx. Dat Jezus heeft geleefd en is gestorven, weten we wel zeker. De schaarse buiten-bijbelse historische bronnen zijn vooral door hun onnozelheid zeer betrouwbaar. Maar het gaat in de verhalen over hem niet zozeer om Jezus als historisch individu, maar om de 'figuur van Jezus' die oprijst uit al die, soms heel verschillende verhalen, die elkaar in de rede vallen, trachten te overbieden en soms ook tegenspreken. De evangeliën zijn als vier oude mannen in een dorpshuis die in eigen kleurrijke variaties hetzelfde verhaal vertellen. Het is allemaal even waar en het is zinloos en zonde om te proberen uit al die verhalen de enige echte historische Jezus te destilleren; dan glipt het als zand door de vingers.
Kees Kok
Het jaar zeventig Het Jezus-verhaal is ontstaan en gegroeid in de jaren dertig tot negentig van de eerste eeuw van onze jaartelling. Dat is een belangrijk en lang verwaarloosd gegeven. In die jaren woedde in het land van Israël een hevige strijd tussen de Romeinse bezetter en het joodse verzet: de vrijheidsstrijders. Het verging Israël in die dagen niet veel beter dan het Tsjetsjenië van vandaag. De Romeinen maakten korte metten met de joodse rebellen en verwoesten Jeruzalem, zoals de Russen deden met de Tsjetsjeense rebellen en met Grozny. Dat daarbij veel meer onschuldige burgers - vrouwen, kinderen, bejaarden - omkomen dan echte rebellen, is voor alle grootmachten sinds mensenheugenis een aanvaardbaar risico. In het jaar zeventig bood het joodse land een troosteloze aanblik, met op elke heuvel de terechtstellingskruisen met de gehangenen. Jezus wordt in de evangeliën getekend als één van de eerste, gekruisigde slachtoffers van de Romeinen. Aan welke kant stond hij? Niet aan de kant van de Romeinse machthebbers en de collaborerende Sadduceeën en hogepriesters. Maar ook niet aan de kant van de rebellen. Hij koos consequent voor de slachtoffers: de armen, de hongerenden, de waanzinnigen van verdriet, ja zelfs de doden. Het verhaal over de opwekking van Lazarus, in het evangelie van Johannes, is één groot troostverhaal voor alle moeders en zusters van de talloze doden die het gevolg waren van de opstand. Wat hebben wij, heidenen uit het hoge Noorden, zo'n 2000 jaar na dato, nog te maken met die joodse man die geen opstandeling wilde zijn, maar wel als zodanig is terechtgesteld? Voor zijn joodse volgelingen was hij de belichaming van het langverwachte herstel van de nationale onafhankelijkheid; de koning, gezalfde, messias van God, die hen eindelijk zou verlossen van eeuwenlange vreemde overheersing; die het koningschap uit de lang vervlogen dagen van David en Salomo zou herstellen. Hoe kan dat verwachtingspatroon voor ons nog van enige betekenis zijn? Misschien hadden wij hier in de oorlogsjaren soortgelijke verwachtingen: de terugkeer van Wilhelmina en de bevrijding van Nederland. En in deze dagen van ongekende welvaart en vrije markt rest ons alleen nog de met behulp van de pulp opgeblazen verwachting van de definitieve komst van Maxima.
Ik zal er zijn, in allen die zich ontfermen over elkaar, de aarde dienen en hoeden, de chaos keren. Vrees niet. Ik zal er zijn in mensen. 6 Tegen alle zelfhaat, moedeloosheid en cynisme in denkt de bijbel de gedachte, dat er een God is die mensen hoogacht, die hen gelooft, die ons krediet geeft. En die onze liefde begeert. Hoe zou hij onze liefde begeren, als hij ons niet vrij gemaakt had om hem die liefde te geven of te weigeren? Niemand begeert toch liefde van een ander als die niet vrij is om liefde te geven? Waarom heeft hij ons vrij geschapen? Omdat hij vriendschap wou, gelijkwaardige liefde. In vele hersens broeit nog steeds de gedachte aan een almachtige god? Een god die het kwaad dat mensen elkaar aandoen, zou kunnen verhinderen, maar dat niet doet – zo’n god is niet te doen. Een god die mensen smeekt zich tot elkaar te bekeren, zo’n God is te doen. 7 In Jezus, volwassen geworden in de traditie van het bijbelse denken ‘in hem die leefde voor het aangezicht van die God, is het gezien: dat het te doen is. Als ‘een uit onze kring’ staat hij voor de velen die waar ook ter wereld in het verborgene, doen ‘wat vandaag nog gedaan moet’: De aarde stond op bederven. Toen waren er mensen die dachten: donder dan maar in de afgrond. Maar andere mensen namen de aarde en wasten haar in hun bloed. En de aarde genas en werd een nieuwe aarde. Zo moge het zijn. Amsterdamse Studentenekklesia 20 februari 2000
3
brief aan de Romeinen schreef: 'Allen die zich laten leiden door de geest van god, zijn kinderen van God'. En Johannes, in de proloog van zijn evangelie: 'Allen die zich toevertrouwen aan zijn naam, heeft hij de macht, het vermogen gegeven om kinderen van God te worden'. Kinderen, dochters en zonen van God zijn allen die leven in de geest en de naam van Israëls God, zoals Jezus ons heeft voorgedaan.
Dwars Welke rol speelt de 'figuur van Jezus' met zijn vreemde titels in wat wij geloven; wat komt ons van hem geloofwaardig voor, wat raakt ons, zodat wij herademen of ons zelfs ‘herboren’ voelen? Is er nog wel eens sprake van zo’n Jezuservaring? Heeft Kuitert niet gelijk als hij zegt dat veel 'Jezusvroomheid' gebaseerd is op Jezusbeelden die moeten worden beschouwd als religieuze en/of leerstellige kitsch? Ik kan me in elk geval weinig voorstellen bij de innige relatie die veel expliciete geloofsgetuigen uit evangelicale kringen met hun Jezus hebben. En ik zal ook niet gauw overgaan tot het aanbrengen van een verchroomd visje op het achterwerk van een van de afgoden van deze welvaartsstaat, de auto.
Koninkrijk In het jaar zeventig is de verwachting van het herstel van het oude koninkrijk Israël definitief de grond ingeboord, althans, tot de vorige eeuw, tot 1948. Intussen is de lading van deze Jezustitels veranderd. Ze zijn als het ware gedemocratiseerd. Het Koninkrijk van God is niet langer afhankelijk van één messiaanse koning, maar van allen die leven in zijn geest en in zijn naam; die allen heten samen het ene 'lichaam van de messias', zijn gemeente. Zijn koninkrijk is niet gebonden aan grenzen, het is tot aan de uiteinden der aarde. De verwachting van Israël heeft via Jezus heeft de verwachting van alle volkeren, van heel de mensheid beïnvloed en gekleurd. Het gaat niet langer om één bepaald volk, één bepaald land, één bepaalde stad, maar om allen, om de Verenigde Naties, om mensenrechten, om wereldvrede. Dat Koninkrijk is dichtbij, het is overal waar mensen in zijn naam en geest bijeen zijn definitief begonnen.
Jezus komt in de evangeliën in elk geval niet over als een pakkende figuur met een mond vol mooie spreuken; hij is geen lieflijke goeroe, geen mooie baardman met verleidelijke stem. Meer een rusteloze onruststoker die je je rust niet gunt: 'Kun je niet één uurtje met mij waken?'; 'Wie wil komen achter mij aan, dat zij afzien van zichzelf en hun kruis opnemen alle dagen en mij volgen'; dat kun je toch moeilijk een blijde boodschap noemen. 'Wie hun ziel en zaligheid willen behouden - die redden het niet.' Dat zijn impopulaire mededelingen in deze tijd van hebben en houden, waarin van zondag tot zondag geen einde komt aan het kopen. Wie neemt er nog zijn kruis op - wie gaat hem nog zonder vaste woon- of verblijfplaats achterna op de weg die voert langs zieken, blinden, melaatsen, honger- en armoelijders? Wie stemt in met zijn lied: zalig de hongerlijders, zalig die wenen, zalig die dorsten naar gerechtigheid? Dat zijn heel andere mensen dan die dagelijks op de politieke en economische pagina's van onze kranten worden zalig geprezen.
Wognum, 30 januari 2000
DE GROTE WOORDEN VOORBIJ. G.H. ter Schegget
Keer je leven om In de evangeliën wordt, zoals in het gelezen fragment uit Lukas, wordt de vraag naar wie Jezus is, zijn identiteit altijd direct verbonden met zijn daden en met de consequenties daarvan. De messias/ de mensenzoon moet veel lijden omdat hij zijn ziel en zaligheid niet wil behouden ten koste van zovele anderen; hij wil niet op andermans kosten heel de wereld inpalmen, daar ga je uiteindelijk als mens aan ten gronde. Betekent dat, dat elke volgeling van Jezus, dat zijn gemeente, er voortdurend op uit moet zijn om zoveel mogelijk te lijden zoals hij? Nee, het gaat erom of je bereid bent het bestaande lijden van anderen onder ogen te zien, niet te ontkennen en te verloochenen, en er vervolgens aan te doen wat je kunt. Daar is voortdurend 'bekering' voor nodig. 'Keer je leven om', zegt hij, keer je af van de waan van alledag, van de schone schijn, de voortreffelijk marcherende economie. Keer je om naar degenen die daar het slachtoffer van worden van onze welvaart, hier en elders in de wereld.
Grote woorden, ik geloof niet dat ik die ooit heb gebezigd. Daarvoor ben ik te zeer een modern mens met zoveel twijfels, dat het niet in me op zou komen te hoog te spreken. En in mijn proefschrift al heb ik gesteld dat het Rijk van vrede en recht niet door ons mensen kan worden gesticht, maar dat God het geven moet. Zoals we vroeger zeiden: Het staat niet in de hand van de mens, maar in Gods hand. De onweerstaanbare drang om de utopie verwezenlijkt te willen zien, is er echter ook in mij. Dat lijkt in een onverzoenbare tegenstelling te staan tot het genoemde eschatologische voorbehoud. Dat is echter niet het geval, want de utopie is nu eenmaal niet gelijk aan het Rijk van vrede en recht. Dat Rijk ligt altijd verder en hoger en is altijd meer dan wat menselijke actie kan bewerkstelligen. Het Koninkrijk van God is een kritische notie die over elk menselijk ondernemen oordeelt. Dat neemt echter niet weg, dat ons is opgedragen de toekomst van God welkom te heten door iets van het komende reeds nu te verwerkelijken. We mogen er zoals men vroeger zei - 'tekenen van oprichten'. We mogen ons evenwel niet verbeelden, dat die tekenen de zaak zelf zouden zijn: ze wijzen op zijn hoogst in de richting. Het messiaanse Rijk is altijd kwalitatief ver verheven boven wat wij tot stand brengen. Het gaat - om nogmaals een oude uitdrukking te citeren boven bidden en denken.
Zoon van God? Over die slachtoffers gaat het Jezusverhaal. Omdat hij voor hen opkwam en instond, is hij opgepakt en terechtgesteld. Omdat hij voor het ‘zo goed als God’ was: erbarmend, genadig, lankmoedig, rijk aan liefde, rijk aan trouw. En in die zin mogen wij hem rustig een 'zoon van God' blijven noemen. Als we daarmee maar niet suggereren dat hij zelf God was; tweede persoon van de Heilige Drie-eenheid. De oude kerk heeft Jezus veel te veel opgehemeld; zo hoog dat zijn menszijn onbelangrijk werd; dat hij niet langer een voorbeeld-mens was. Terwijl Paulus toch duidelijk in zijn
Van Ernst Bloch heb ik geleerd - wat hij noemt: - 'de concrete utopie' voor ogen te houden. Daaronder verstaat hij de mogelijkheid die in de materiële ontwikkeling is gegeven, die bruist en gist in het proces en haakt naar zijn verwerkelijking. Voor Bloch is de materie een 'mater', een moeder, die zwanger gaat van reële mogelijkheden, waarin de toekomst zich roert. Een tijd die 4
dat niet, dan ervoor gescholden - omdat zij uit die hoek hulp en steun kregen. Daardoor werd in het westen hun krediet en hun kans van slagen tot nul gereduceerd. Ik wist echter ook hoe corrupt het bestaande socialisme was, hoe intolerant, hoe verdrukkend en moorddadig het was. Mijn sympathie lag bij de dissidenten, die zich voor een socialisme met een menselijk gezicht hebben ingezet: Niet alleen dus bij een man als Dubcek maar ook een figuur als Allende. Waar ik op hoopte was dat de dissidenten van beide kampen, van oost en west elkaar zouden ontmoeten, elkaar zouden vinden en gemene zaak maken, boven het conflict zouden uitkomen en gestalte zouden geven aan een vrijere en rechtvaardiger wereld. Het vrijheidselan van de westerse beweging en de trouw aan het socialistisch ideaal van de oosterse zijde deden mij dromen van een hogere synthese waarin beide visioenen zouden worden samengebracht. Hier verloochende zich mijn afkomst uit de beweging van 'de derde weg' niet.
grote kansen biedt, dient echter ook een groot geslacht te vinden, die deze kansen benut en realiseert, want anders gaan ze ongebruikt voorbij. De zestiger jaren hadden wellicht iets van zo'n grote tijd. Het einde van het imperialisme scheen zich aan te kondigen. De Vietnam-oorlog wekte steeds meer de afschuw, niet alleen van linkse mensen, maar van bijna iedereen. Ook het kolonialisme had zijn krediet verspeeld. De naoorlogse generatie van juist volwassen geworden jongeren werd zich bewust dat de wereld al een keer aan gehoorzaamheid en volgzaamheid was ten onder gegaan. Zij begon te contesteren tegen wat toen het establishment heette. Zij kwamen op voor een radicale democratisering van alle instituten en structuren. Het strand lag vlak onder het asfalt: de verbeelding moest aan de macht komen. Dat gaf kansen tot diepgaande verandering van de restauratie die men na de bevrijding had voltrokken en tot een grondige vernieuwing van de vastgelopen democratie. Er klonk een luide roep om participatie en inspraak. De leus was: one man one vote. En die gold niet alleen in de politieke democratie, maar moest worden doorgevoerd in alle instituten en instanties.
Mijn grote teleurstelling is geweest, dat dit alles zo niet is gegaan. Ik was in 1968 in Praag en ik raakte overtuigd van het wereldwijde belang van wat zich daar baanbrak. Er vonden diepgaande gesprekken plaats tussen de dissidenten van beide kanten. Er bloeide een veelbelovende verstandhouding op. De Sovjet-Unie heeft het praagse experiment echter militair vernield en tot in de grond vertrapt. Dat gebeurde inderdaad toen ik nog geen twintig bladzijden van mijn dissertatie op papier had. Maar dat was geen reden mijn theologisch project niet uit te voeren. Want wat nu nog niet kan is misschien morgen of overmorgen mogelijk. De utopische verwachting had een forse klap gehad, maar was nog niet totaal gefrustreerd. Dat Allende, de eerste democratisch gekozen socialistische president in Zuid Amerika, in 1973 werd vermoord tijdens de militaire coup van Pinochet heeft mij pijnlijk geroerd en aangegrepen. Maar ook dat deed mij de moed niet opgeven. De grote slag heeft mij pas getroffen in 1990 toen ik naar Nicaragua was gegaan en daar ontdekte dat het sandinisme niet alleen aan vijandschap van buiten was ten onder gegaan, maar ook en vooral door interne corruptie, door baantjesjagerij en geldzucht. Hoewel de gezondheidszorg goed geregeld was en iedereen er toegang toe had, was de toestand waarin het land verkeerde na vele jaren sandinisme toch van dien aard dat het mij geheel uit het veld geslagen heeft. Een paar jaar lang wist ik niet meer wat ik zeggen of denken moest: Ik was totaal verslagen.
Ik was toen reeds een volwassen man, die deze dingen met herkenning en instemming heeft begroet. Het elan dat de jonge geesten bezielde sprak mij zeer aan. Ik had er behoefte aan dit gebeuren theologisch enigszins te plaatsen om zo voorwaarden te scheppen dat de kerk zich niet af zou keren, maar begrip zou tonen, ja de jongeren zou steunen in hun gerechtvaardigd verlangen. Ik was niet zo optimistisch als de toenmalige generatie, doordrongen als ik was van de geweldige weerstanden die er in politiek en maatschappij leefden, maar die evenzeer in de geijkte voorstellingen der kerk en in haar vaak krampachtige houding aanwezig waren. Dat een nieuwe wereld in één geweldige krachtsinspanning zou worden tot stand gebracht, dat geloofde ik niet. Ik wist dat we een lange weg te gaan hadden. Daar kwam bij, dat mijn eigen thema verschilde van de ietwat anarchoïde inslag die de meirevolte had. Mij zat vooral het probleem van de ontwikkelingslanden hoog. De grijze armoede, de verschrikkelijke verloedering, de honger en kommer van de mensen in de derde wereld had mij reeds in Carácas in het jaar 1958 naar de keel gegrepen. Ik moest het eens zijn met hen die verwachtten dat deze ellendigen, zodra ze enig perspectief zouden krijgen en de verwachtingen zouden rijzen, het rijke westen zouden aanvallen om met geweld te halen wat hun toekwam. Uit deze vrees is mijn dissertatie geschreven. De vraag die ik daar theologisch wetenschappelijk probeer te beantwoorden is: Waarom hebben we in de westelijke traditie van ons vak de revolutionaire mogelijkheid altijd óf afgewezen óf niet willen zien? Is het niet mogelijk dit dreigende gevaar onder ogen te zien? Kan het niet worden veranderd en omgewend tot een vruchtbaar, een zinvol gebeuren? Hoe vindt zo'n potentiële agressie een leidend kader, die er op intelligente wijze richting en doel aan geeft?
Natuurlijk heb ik een grote innerlijke distantie tot al mijn vroegere werk. Elk volgende boek wordt immers geboren omdat het vorige niet voldoet! Voorzover de concrete utopie in mijn boeken een rol speelt, ga ik van teleurstelling tot teleurstelling. En ik heb mij ook menigmaal vergist, bijv. in mijn waardering voor de Culturele Revolutie in China, die achteraf autoritairder, maar ook veel gewelddadiger bleek te zijn dan ik bevroed had. Maar daarvan moet toch gezegd: De teleurstelling falsifieert de uiteindelijke hoop die is gewekt niet. Integendeel, zij wordt er des te brandender, des te hartstochtelijker door. Het eerste Testament, tenach, is daarbij mijn grote inspiratie. Het boek is één en al teleurstelling van de verwachting, ook en vooral door het falen van het Godsvolk zelf, maar van bladzij tot bladzij groeit de hoop, verbreedt en verdiept zich, wordt wereldwijd en verinnerlijkt steeds meer. Zo is het met mij ook, of liever: zo mag het met mij ook zijn. Het is weer Bloch, die in een rede in Tübingen, als hij uitgeschud en gefrustreerd in het westen is gekomen ('ausgebürgert'), zegt: Hoop kan uiteindelijk niet teleurgesteld worden ('enttäuscht werden'). Hoop overleeft
Wat mij wetenschappelijk voor ogen zweefde was een theologie van de bevrijding. Daarvan kwam een jaar na mijn dissertatie het eerste bewijs: het beroemd geworden boek van Gustavo Gutiérrez, dat voorlopig ruimschoots in deze behoefte voorzag. Voorts zag ik dat alleen de Sovjet-Unie zich in de praktijk politiek op de hand van de armen dezer wereld stelde en hun zaak tot de hare maakte. Maar, helaas, in het kader van de koude oorlog, die alle tegenstellingen opblies tot onoverkomelijkheden. De zwarte zuidafrikaanse vrijheidsstrijders werden bijvoorbeeld voor communisten aangezien - en zo 5
onverschillig hoe ik genoemd word en waartoe men mij rekent. Zeker, het Koninkrijk is een kritische instantie tegenover ons bestaan, daarin heeft Kuitert zonder meer gelijk. Het relativeert al onze menselijke prestaties, als daar zijn: het gestichte recht, de gevestigde orde en de opgerichte macht. Het is allemaal nog ver beneden de maat van het Rijk. Maar er moet wel worden bedacht dat het Rijk kritisch is, niet op zichzelf (alsof het een in zichzelf rustende religieuze idee was), maar omdat het Rijk op ons afkomt, omdat het de aarde nabij is. Men kan het zo zeggen: Het is een zaak van een verticale advent - het hemelse Jeruzalem daalt neer -, maar het moet horizontaal, in de geschiedende geschiedenis worden verwacht en welkom geheten. Omdat het Rijk van boven komt, moeten wij er in de loop van de historie naar uitzien en het trachten te verwelkomen door ons metterdaad te verzetten tegen alles wat ermee in strijd is. We verwachten een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, niet alleen een hemel dus maar ook een vernieuwde aarde, niet alleen een nieuwe godsverhouding maar ook een nieuwe verhouding van mensen. We verwachten derhalve niet dat er na het mislukte experiment op aarde ons alsnog een hemel wordt gegeven. God heeft deze wereld en deze mens lief en laat niet vallen wat zijn hand begon. God verloochent nooit wat Hij geschapen heeft. Daarom geeft Hij geen compensatie, die ten diepste een verraad is aan de wereld, maar verandert en vernieuwt de mensenwereld radicaal. Dat blijft mijn leven dragen en daarin kan ik nimmer teleurgesteld worden. Dit geloof ligt buiten het veld waarop verificatie en falsificatie mogelijk is, het ligt dieper, omdat het de dragende grond van het menselijk bestaan is. Elk mens van goeden wille weet dat hij dit geloof alleen maar ten koste van de waarachtigheid van zijn menszijn kan verloochenen. De grootste zonde is dan ook de onverschilligheid - je laat het erbij zitten - en dat doe je als je deze aarde, deze wereld en deze mens opgeeft en deze steeds weer faliekant verlopende geschiedenis prijsgeeft. De grootste zonde is als je de moed verliest.
zelfs de dood, want zij is exterritoriaal tegenover de dood. Zo is het ook met mij. Alles sterft, lichaam en ziel, maar de heilige Geest in mij (zo druk ik mij graag uit), die mij doet hopen en liefhebben gaat niet, gaat nooit teloor, ook al ga ik er zelf aan. De rabbijnen hebben Rabbi Akiba, die ten onrechte in Bar Kochba de Messias had gezien, nooit afgeschreven, omdat zij wisten dat God door zulke tragische vergissingen de hoop in Israël levend hield. Het is ermee als met het wachten op je geliefde: in elke naderende vrouw zie je haar trekken. Wie zich nooit vergist weet niet wat hoop en verlangen is, want hoop leeft bij de gratie van de voorbarigheid. Overal waar de mens deze absolute utopie zelf ter hand neemt en waar hij niet langer beseft uit verder en hoger reikende perspectieven te leven, gaat het mis in de geschiedenis. Dat is een ding dat zeker is. En niet alleen dat, maar terreur, misdaad, moord en doodslag zullen het gevolg zijn. En dat is een grotere verschrikking nog dan nazisme of fascisme ooit kan zijn, want niet corruptio pessimi maar de corruptio optimi is dan aan de orde. Het goede breekt af bij de handen en slaat om in zijn tegendeel: het wordt tot een verslindend kwaad. Zo voltrekt zich de grootste ramp die de mens kan treffen. Tegen de corruptio pessimi, tegen het nazisme laat zich strijden, desnoods met wapengeweld en je kunt het winnen, ook al dreig je met het vijandig virus te worden besmet. Maar tegen dit kwaad is niets opgewassen, het woedt voort, het doet alles in zijn tegendeel verkeren: een totale perversie is het gevolg. Wie hierdoor niet tot in het diepst van zijn ziel wordt geraakt en gekwetst, kent geen sensibiliteit, is eigenlijk geen zachtmoedig mens. Daarom past ons grote deemoed: wij kunnen vrede en recht niet maken, God zal erin moeten voorzien. Zelfs als de martelaren van gisteren regeren, slaat hun goede intentie vaak om in haat, in gewelddadigheid en wraak. Wat Nelson Mandela en Desmond Tutu in Zuid Afrika hebben gedaan op het vlak van waarheid en verzoening, van vergeving en nieuw begin, is zozeer van een uitzonderlijk gehalte, dat het tot een voorbeeld voor de wereld is geworden. Maar ook zij staan heden ten dage voor nog grotere problemen dan die zij in het verleden hebben opgelost, zoals Mandela in Leiden tijdens zijn erepromotie zei.
Ik ben misschien in sommige opzichten gedésillusioneerd, omdat de concrete utopie steeds weer niet tot werkelijkheid werd, maar ik ben evenzeer, misschien wel meer nog van hoop vervuld dan ik in het verleden was. Ik ben misschien oud en moe, maar niet uitgeblust: Wat Bloch noemde 'de Geest der Utopie' is nog altijd vaardig over mij. Hopen is een zwaar werk, want je doet het tegen de klippen op, tegen alle weerstand in. Hopen doe je in het gemis, hopen doe je op het nu nog ongeziene. Hopen is uiterst riskant. De hoop wordt echter juist door de teleurstellingen gewekt, vernieuwd en gedragen. De hoop zal dan ook over mijn dood heen voortduren tot eindelijk de Dag daar is.
Kom ik zo uit bij Harry Kuitert? Ik denk het niet. Kuitert spreekt mij in het hart aan als hij zegt: 'De beul mag niet winnen'. Dat is inderdaad wat je vurig hoopt! Maar dan stelt hij mij vervolgens teleur want hij kent alleen maar een compensatie voor de hier op aarde gehaalde winst van de beul, een compensatie in een gedroomd hiernamaals. Dat vermag mij echter geenszins te troosten want ik wil deze aarde en deze wereld trouw blijven. Als de slachtoffers alleen maar gecompenseerd worden, heeft de beul immers op aarde gewonnen. Dat zijn slachtoffers in het hiernamaals getroost worden met hemelse zaligheid, laat onverlet dat zij hier in deze wereld verloren hebben, gemarteld en vermoord zijn. Dat mag nooit worden vergeten. De kern van de boodschap der Schrift echter luidt: Het Rijk komt op aarde, het is op aarde nabij! Niet wij gaan erheen, maar het komt op ons toe. Het is ons dus opgedragen om hier in aardse verhoudingen tegen de beul en zijn trawanten het gevecht te voeren. We weten niet wat recht is (dat laten we aan God over), maar we weten wel wat notoir onrecht stukmaakt. We weten niet wat vrede is, maar wel wat geweld en dwang teweegbrengt. We weten niet wat liefde is, maar wel wat haat onder ons vernielt. Tegen die kwetsingen en beledigingen moeten we strijden met alles wat in ons is. Ik blijf dus eenvoudig 'een links georiënteerd barthiaan', al is het mij
TWEE BOEKBESPREKINGEN Kees Kok 1. Problemen genoeg Dr H. van der Linde, Het Koninkrijk van God is de stad op de berg. Wat heeft Jezus zelf gewild, Meinema, Zoetermeer, 2000. Henk van der Linde – ooit van de Reformatie overgegaan naar het katholicisme -, oud-hoogleraar oecumenische theologie aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen, heeft op vijfentachtigjarige leeftijd een jong boek het licht doen zien. Het gaat over de vraag ‘Wat heeft Jezus zelf gewild’ (ondertitel).Het antwoord staat in de titel: ‘Het Koninkrijk 6
tweede man van Doeschka Meijsing. Daar vallen grote vragen bij te stellen. Bijvoorbeeld: maakt Paulus feitelijk geen onderscheid tussen wet en thora? Welke rol speelt de politieke situatie van vervolging en verdachtmaking in Paulus’ brieven (en leven!) in die woelige jaren voor de volledige ineenstorting van de Romeins-Joodse staat? Geen vragen om even te beantwoorden. Van der Linde had er misschien wel twee hoofdstukken aan willen besteden. Hij lijkt trouwens wel een beetje op Paulus; zijn boek kan men lezen als een setje brieven: met passie geschreven brieven van een bekeerling. Hij zal vast de laatste regel van Oosterhuis’ Lied van Paulus beamen: ‘Wie bij mij zweert, heeft mij verkeerd begrepen.’
van God’. Om invulling te geven aan deze op zich niet zo nieuwe constatering, gaat Van der Linde om te beginnen de gangen na van de vele zoektochten naar de historische Jezus en alle problemen die dat met zich meebrengt. ‘Problemen genoeg’, verzucht hij ergens; te veel om in een zo kort bestek over het voetlicht te krijgen. Het boek is een moedige poging. De schrijver is zich ten volle bewust van de enorme ‘ kloof tussen wat de bijbelschap weet en wat er aan bijbelinzicht leeft onder de gelovigen’ (25). Desondanks probeert hij die kloof zo veel mogelijk te dichten. Zijn volgestouwde betoog is gelardeerd met een grote hoeveelheid namen, terloopse opmerkingen en terzijdes waarin de lezer gemakkelijk kan verdwalen en waarvoor geldt wat hij op bladzijde 110 verzucht: ‘Je zou eigenlijk een heel hoofdstuk moeten wijden aan die tegenstrijdigheden, omdat de doorsnee gelovigen er geen idee van hebben.’ Als hij aan alle problemen en tegenstrijdigheden die hij aanraakt een hoofdstuk had gewijd, was het boek tien keer zo dik geworden. Nu zal de ‘doorsnee gelovige’ lezer zonder begeleiding al gauw kopje onder gaan in de stroom theologische, exegetische en kerkhistorische notities over Jezus, Paulus, Johannes, over de Bergrede en de opstanding. Een typisch leerhuisboek dus, om in een kring te lezen. Henk van der Linde wil geen neutraal overzicht bieden, maar kiest duidelijk partij en positie. Hij stelt veelvuldig het politieke misbruik van het christendom aan de kaak. Het christendom is voor hem ‘duidelijk messiaans, in continuïteit met de thora van Israël.’ Hij moet weinig hebben van het hedendaagse geflirt met de zogenaamde ‘apocriefe evangeliën’: ‘De meeste ervan staan bol van mirakelzucht en onaanvaardbare verhalen. Ze zijn geschreven vanuit de behoefte om aanvulling te geven over al die tijden in het leven van Jezus waarover ze niets weten. Zij weten dat allemaal wel en weten over de zwangerschap van Maria en over het verloop van de maagdelijke geboorte alles te vertellen waar Story, Privé en Weekend niet vies van zouden zijn’ (20).
2. Klassieke toespraken Jan van Kilsdonk, Met het licht van jouw ogen … zegen mij. Toespraken, Dabar-Luyten, Heeswijk 2000 ( ƒ 29,50). Vijftien toespraken van pater Jan van Kilsdonk SJ, overwegend uit de jaren zeventig en gehouden in Amsterdamse Studentenekklesia. Het zijn stuk voor stuk klassiekers, schoolvoorbeelden voor eenieder die zich al of niet beroepsmatig op het pad der prediking waagt. Ze gaan over elementaire menselijke zaken als ‘vlees en bloed’, oud worden, schoonheid, groeten (‘in Amsterdam)’; en brieven schrijven. Dat laatste is een van de belangrijkste ‘pastorale’ activiteiten van Van Kilsdonk, naast de ontmoeting met en het afscheid nemen van stervenden en gestorvenen. Tussen al deze ‘existentialia’ vinden we nog een portret van Franciscus van Assisi en ‘een zoekgeraakte Jezus-titel’. Centraal in al deze toespraken staat de mens, ‘heel de mens’ in al zijn geuren en kleuren. Want die is voor de auteur bij uitstek de ‘vindplaats van God’, zoals de titel luidt van de toespraak die midden in het boek staat, zonder precieze datum (‘in de jaren zeventig’), als om de algemeengeldigheid van deze constatering te benadrukken. Hij begint met een citaat van Sophocles: ’Veel is geweldig en groots, maar niets is geweldiger dan de mens.’ Alleen de laatste toespraak, gehouden in 1998, maar ‘door tekort aan werkkracht en de gebreken van de ouderdom’ – de pater is inmiddels drieëntachtig - deels samengesteld ‘uit teksten van weleer’, gaat over en meer kerkelijk onderwerp: het ambt. Het is één van de onderwerpen waar hij zich lang en intensief heeft beziggehouden, voor zover zijn ‘jacht op mensen’ in (zieken)huizen, kroegen en crematoria, op congressen, tramhaltes en kerkhoven het toeliet. Want die ‘hartenjacht’ blijft het belangrijkste, tot zijn laatste zucht.
In tegenstelling tot veel bijbelwetenschappers heeft Van der Linde oog voor de politieke realiteit van Jezus’ dagen, die gevuld waren met ‘krijgsrumoer’. Jezus kiest daarin tegen de gevestigde orde van Romeinen en de ‘sacerdotale kliek’ in Jeruzalem, én tegen de Zeloten. Hij kiest vóór het arme volk, voor concrete gerechtigheid in de lijn van Israëls profeten, een lijn die hij via allerlei ‘sekten’, bedeloorden, Hussieten, Quakers en het christen-socialisme, doortrekt naar de bevrijdingstheologie van vandaag. Overigens wil hij deze profetische lijn niet uitspelen tegen de mystieke, ook niet door meer te kiezen voor het evangelie van Lukas dan voor dat van Johannes. Profetie en mystiek zijn een ‘twee-eenheid’.
Achterin het keurig bezorgde boek de weergave een gesprek van Jan van Kildonk met Catherina Visser. Daarvan staat de Ontmoeting, als kernwoord voor al zijn activiteiten, centraal. Waar hij ook komt – en waar komt hij niet, overal waar twee of drie, of drieduizend in Gods of Liefdes naam aanwezig zijn – houdt hij receptie, weet hij je naam en heeft hij een bijpassend verhaal en een luisterend oor. Catharina Visser vraagt hem hoe hij tegenover zijn eigen dood staat. ‘Heel fatalistisch’, is het antwoord. Hij ziet wel. Maar wat kan hem na zijn laatste ontmoeting en afscheid – wat God nog even verhoede – anders te wachten staan dan een eeuwigdurende ontmoeting met al die mensen met wie hij nog nooit heeft gesproken of met wie hij nog niet uitgesproken was?En er zal bier zijn en heel veel schoonheid, allemaal ogentroost voor ‘ons aller’ pater Jan van Kilsdonk.
De kloof tussen bijbelwetenschap en de doorsnee gelovige wordt wel erg groot als het over Paulus gaat. In zijn typering van Paulus is Van der Linde een beetje dubbel – wat wel weer een afspiegeling is van de gecompliceerde discussie over deze omstreden grootheid. Hij leunt sterk op de visie van de katholieke feministe Rosemary Redforf Ruether. Paulus zou een ‘nieuw wetsvrij denken’ hebben geïntroduceerd en daarmee het jodendom geen recht hebben gedaan; met alle gevolgen voor de latere vijandschap tussen joden en christenen. Deze visie wordt dezer dagen nog eens in versterkte mate naar voren gebracht in de nieuwe roman De 7
DRIE PSALMEN
MEDEDELINGEN
Herdicht door
4 uitvoeringen van de Lukaspassie
Hein Walter
(tekst: Huub Oosterhuis, muziek: Antoine Oomen) door het Koor voor nieuwe nederlandse religieuze muziek o.l.v Antoine Oomen
psalm 1
Goed gaat het hem die goed doet, dus waarom zou je macht misbruiken, waarom zou je schelden op ontheemden, ze schoppen, spugen, hun bezittingen ontvreemden; waarom zou je het goede buiten sluiten. Goed gaat het hem die goed doet, zijn gezicht staat open, het licht kleurt zijn glimlachende ogen. Het kwaad blijft laag maar als de goede spreekt, gaan zijn woorden haast zichtbaar naar omhoog.
solisten: Mariëtte Oelderik, sopraan Marjan van Eldik, alt Albert van Ommen, tenor Jasper Schweppe, bas piano: Henri Heuvelmans zondag 9 april Abdij Koningshoeven, Eindhovenseweg 3, Berkel-Enschot Aanvang 16:00 vrijdag 14 april Moeder Godskerk, Baron Schimmelpenninck van der Oyelaan 18, Voorschoten Aanvang 20:30
psalm 2
zaterdag 15 april Grote Kerk, Beekstraat, Epe Aanvang 20:30
De wijzen geven de kleinen van geest slechts kleine slokjes vrijheid te drinken. De wijzen geven ons hun handen opdat we niet vallen. U houdt de handen van de wijzen vast. De wijzen wijzen ons de weg naar U. U wijst de wijzen.
vrijdag 21 april De Rode Hoed, Keizersgracht 102, Amsterdam Aanvang 20:30 reserveringen voor vrijdag 21 april in De Rode Hoed: tel nr 020-6385606 (balie Rode Hoed) overige inlichtingen: Stichting koor voor nieuwe nederlandse religieuze muziek, tel nr 020-6256384
psalm 3
Het slechte lokt met schijn en de slechten zijn met velen, ze proberen mij te treffen, maar door U zijn ze kansloos. De keren dat U waakte over mij, terwijl ik droomde, zijn nu al talloos. Hoe vaak liet U mij al rond Uw vuren komen, om mij aan te warmen. In Uw licht was het duister, dat mij omsluiten wilde, machteloos. Als ik U roep om mij te helpen, bent U er al.
8
Huub Oosterhuis in De Weere (N.H.) Bijeenkomst en viering met Huub Oosterhuis en zangers uit de Amsterdamse Studentenekklesia in de St Lambertuskerk in De Weere (NH) op zondag 26 maart aanvang: 15:30 toegang vrij (collecte ter bestrijding van de onkosten)