1
MAANDBRIEF VOOR
jaargang 8 no 3, april 2003
LEERHUIS & LITURGIE
Handelingen XVI
PAULUS, VREEMDELING OP
INHOUD
AARDE Kees Kok
De vertalingen van de fragmenten uit Handelingen zijn van Alex van Heusden
(Gezongen:) Verberg uw aangezicht niet voor mij, uw woorden, verzwijg ze mij niet. Een vreemdeling ben ik op aarde
PAULUS, VREEMDELING OP AARDE (Hnd 21-22) ASE 23 maart 2003 Kees Kok HOOP EN OPSTANDING (Hnd 23-26) ASE 30 maart 2003 Alex van Ligten
Handelingen 21 vers 17-18.27-40; 22 vers 1-4.6-8.21-22:
PAULUS IN ROME (Hnd 27-28, slot) ASE 6 april 2003 Alex van Heusden
Toen wij aankwamen in Jeruzalem, ontvingen de broeders ons met vreugde. En de volgende dag ging Paulus met ons naar Jakobus bij wie alle oudsten waren samengekomen. (...) Toen er zeven dagen verstreken waren, zagen de Judeeërs uit Asia hem in het heiligdom, zij brachten heel het volk in opschudding, zij wierpen hun handen op hem, terwijl zij schreeuwden: Mannen, Israëlieten, kom te hulp! Dit is de mens die allen overal leert tegen het volk, de onderwijzing en deze plaats; en nu heeft hij ook nog Grieken gebracht naar het heiligdom en deze heilige plaats ontwijd. Want zij hadden voordien Trófimus de Efeziër in de stad met hem gezien en zij meenden dat Paulus hem naar het heiligdom had gebracht. En de hele stad was in rep en roer en er ontstond een volksoploop. Zij maakten zich meester van Paulus, zij sleepten hem het heiligdom uit en onmiddellijk werden de poorten gesloten. En terwijl zij zochten hem te doden, bereikte de duizendman van de cohort het bericht: ‘Heel Jeruzalem is in opschudding.’ Deze nam onmiddellijk soldaten en honderdmannen en ging op hen af. Toen zij de duizendman en de soldaten zagen, hielden zij op Paulus te slaan. Toen kwam de duizendman nader, hij nam hem in arrest en beval met twee ketenen hem te boeien. Daarna stelde hij een onderzoek in: ‘wie is hij? wat heeft hij gedaan?’ In de menigte riep de een dit, de ander dat. En omdat hij door het lawaai de ware toedracht niet te weten kwam, beval hij hem weg te voeren naar de kazerne. En toen hij bij de trappen gekomen was, geschiedde het dat hij door de soldaten gedragen moest worden wegens het geweld van de menigte. Want de talrijke menigte van het volk volgde, al schreeuwend: Weg met hem! En toen Paulus de kazerne zou worden binnengebracht hij zegt tot de duizendman: Is het mij toegestaan iets tegen u te zeggen? Hij sprak:
COLOFON MAANDBRIEF VOOR LEERHUIS EN LITURGIE ISSN 1385 0326 Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie (sinds 1980) Eindredactie: Kees Kok Redactie en administratieadres: Postbus 17268, 1001 JG Amsterdam; tel. (020) 6256940
[email protected] www.leerhuisenliturgie.nl Abonnementsprijs: € 20,04 per jaar; Europa € 27,30; Giro 395505 tnv Stg.Leerhuis en Liturgie
Ken jij Grieks? Ben jij dan niet de Egyptenaar die dezer dagen in opstand kwam en de vierduizend man sicariërs-dolkdragers uitleidde de woestijn in? Maar Paulus sprak: Ik ben een mens, een Judeeër van Tarsus in Cilicië, burger van een niet onbekende stad, ik vraag u toestemming om het woord te spreken tot het volk. Hij stemde toe en Paulus, staande bovenaan de trappen, wenkte het volk met de hand het werd heel stil. Toen sprak hij hen toe, in de Hebreeuwse taal: Mannen, broeders en vaders, hoor naar wat ik u ter verdediging zeg. Toen zij hoorden dat hij hen toesprak in de Hebreeuwse taal, werden zij nog stiller. En hij sprak: Ik ben een Judeese man, geboren in Tarsus in Cilicië, maar grootgebracht in deze stad, aan de voeten van Gamli’eel opgeleid strikt volgens de onderwijzing der vaderen, een ijveraar voor God ben ik zoals gij allen vandaag zijt.
1
2
Ik heb deze Weg vervolgd tot de dood door mannen en vrouwen in boeien te slaan en gevangen te zetten. (...) En het geschiedde toen ik naar Damascus reisde en de stad naderde: omstreeks de middag omstraalde mij plotseling een fel licht uit de hemel, ik viel op de grond en hoorde een stem die mij zei: ‘Sja’oel, Sja’oel, waarom vervolg jij mij?’ Ik antwoordde: ‘Wie ben jij, heer?’ Hij sprak tot mij: ‘Ik ben het, Jezus de Nazoreeër, die jij vervolgt.’ (...) Hij sprak tot mij: ‘Ga, want ik zal jou uitzenden naar de volkeren, ver weg, ik.’ Zij hoorden hem aan tot dit woord. Toen verhieven zij hun stem en zeiden: Weg van de aarde, zo iemand, want hij verdient het niet te leven!
Als de zeven dagen voorbij zijn, gaat het mis. Judeeërs uit Asia zien hem in de buurt van de tempel wandelen met Trófimus, een niet-jood uit Efeze, die stad met de enorme Artemistempel, waar Paulus zoveel opschudding had veroorzaakt onder de handelaars in zilveren tempeltjes, zoals u het hier wellicht eerder hebt horen vertellen. Zijn broeders uit Asia trekken de overhaaste conclusie dat hij Trófimus ook mee heeft genomen in de tempel, een regelrechte doodzonde. Nu was Paulus natuurlijk veel te wijs voor zo’n harde provocatie, maar als het gerucht eenmaal gelanceerd is, slaat de vlam in de pan. De Judeeërs brengen heel het volk in de tempel in opschudding met de beschuldiging: dit is de mens die allen overal leert tegen het volk, tegen de onderwijzing - de thora van Mozes - en tegen deze plaats, de tempel. En nu heeft hij ook nog Grieken naar het heiligdom gebracht en deze heilige plaats daarmee ontwijd. Ze slepen Paulus de tempel uit en onmiddellijk worden de poorten gesloten; God en de thora, het heiligste der heiligen wordt in verzekerde bewaring gesteld. En ze beginnen Paulus in elkaar te slaan.
(22 vers 1-4.6-8.21-22)
De opperbevelhebber van de Romeinse bezettingsmacht, de duizendman Claudius Lysias, wordt op de hoogte gesteld - ‘Heel Jeruzalem is in opschudding’ - en laat soldaten en honderdmannen uitrukken. Paulus wordt ontzet, in de boeien geslagen en, omdat in de herrie niet duidelijk wordt wat hij gedaan heeft, nemen ze hem mee naar de kazerne. Het volk erachteraan, opdringerig, schreeuwend: weg met hem! Hij wordt onder de voet gelopen, ze moeten hem de trappen van de kazerne opdragen. Daar staat hijop het bordes: een kleine man - Paulus betekent eigenlijk ‘kleintje’ - met kromme benen, een kaal hoofd, volle doorlopende wenhbrauwen en een flinke haakneus, maar vol waardigheid en een en al goedheid uitstralend. Die beschrijving stamt uit de Handelingen van Paulus en Thekla, een volgens de geleerden redelijk betrouwbaar geschrift uit de tweede eeuw. Paulus wendt zich tot de duizendman, in het Grieks: mag ik u iets vragen? Ken jij Grieks?, reageert die verbaasd. Ben jij dan niet die Egyptenaar, die opstandeling, die met vierduizend sicariërs de woestijn is ingetrokken? Dat vraagt om enige uitleg. De sicariërs waren de terroristen van die dagen, een soort joodse Al Qai’da. Zij waren vernoemd naar de sicae, de lange messen die zij onder hun mantels droegen en waarmee zij zich op feestdagen onder de menigte mengden om Romeinse soldaten en collaborateurs aan het mes te rijgen. Ze werden ook wel gewoon boeven genoemd. Twee ervan hingen links en rechts van Jezus aan het kruis. Onze duizendman dacht kennelijk een hele grote vis te hebben gevangen, een soort Paulus bin Laden. Maar deze vermeende Egyptenaar spreekt Grieks, blijkt een Judeeër uit Tarsus in Asia en vraagt zeer beleefd of hij het volk dat hem zojuist nog wilde lynchen, mag toespreken. Dat mag.
Zij schreeuwden, zwaaiden met hun kleren en wierpen stof in de lucht. Toen gaf de duizendman het bevel hem in de kazerne te brengen en zei hem onder geselslagen te zullen verhoren ten einde te weten waarom zij zo tegen hem tekeergingen. En toen zij hem hadden uitgestrekt om hem af te ranselen, sprak Paulus tot de honderdman die erbij stond: Een mens, een Romein zonder veroordeling is het jullie toegestaan hem te geselen? Toen de honderdman dit hoorde, ging hij naar de duizendman en berichtte hem: Wat ga jij doen? Want die mens is een Romein. De duizendman ging erheen, hij sprak tot hem: Zeg me, ben jij een Romein? Hij sprak: Ja. De duizendman antwoordde: Voor een groot bedrag heb ik dit burgerrecht verworven. Paulus sprak: Maar ik heb het door geboorte. Onmiddellijk nu hielden zij die hem verhoren zouden, afstand van hem. De duizendman raakte bevreesd nu hij wist dat hij een Romein was en omdat hij hem had laten vastbinden. * Paulus is terug in Jeruzalem, na een jarenlange reis die hem, in onder andere Athene, Filippi, Korinte, Efeze, Milete, Tyrus en Caesarea bracht. ‘Een vreemdeling ben ik op aarde.’ Maar in Jeruzalem is hij thuis, of toch niet? Hij wordt door de leiders van de oerekklesia van Jeruzalem, Jakobus en de oudsten, met vreugde ontvangen. Maar die vreugde is vermengd met vrees. Het Pinksterfeest nadert, de stad is vol pelgrims, onder anderen met Judeëers uit de diaspora, uit Asia en de grote Griekse steden waar Paulus met zijn prediking zoveel opschudding heeft veroorzaakt. De ekklesia van Jeruzalem leeft in redelijke harmonie met de orthodoxe synagoge, maar Paulus kan roet in het eten gooien, hij is volgens velen te ver gegaan. Jakobus en de zijnen stellen hem dan ook voor om zijn goede wil te tonen en een stel vrome mannen te begeleiden die een gelofte hebben afgelegd: zij zullen zeven dagen vasten in de tempel, hun hoofd kaalscheren en geen wijn drinken; het geheel zal met een offer worden afgerond. Een soort retraite, een religieuze kuur, met de tempel als Kurort. Paulus doet mee, hij is de beroerdste niet.
Eén handgebaar van die kleine, maar indrukwekkende man is voldoende. Het wordt doodstil. Dan begint hij - hij spreekt Hebreeuws, de taal van het volk -; het wordt nog stiller. Paulus vertelt dat hij, afkomstig uit Tarsus, in Jeruzalem is opgegroeid en dat hij aan de voeten van de grote Gamli’eel/Gamaliël heeft gestudeerd. Deze Gamli’eel had enkele jaren eerder in de Hoge Raad, het Sanhedrin, de aangeklaagde apostelen de hand boven het hoofd gehouden en gezegd: ‘Laat die mensen begaan. Als wat zij doen mensenwerk is, zal het vanzelf verloren gaan, maar als het uit God is, kan het niet verloren gaan. Het mocht eens blijken dat jullie tegen God strijden’ (Hnd 5:38v). Een wijs en zeer gerespecteerd man. Strikt in de onderwijzing van de vaderen, kaarsrecht orthodox, maar op een ontspannen manier.
2
3
zegt: wat stampen we, hè. De duizendman wordt er duizelig van: een vermeende Egyptenaar die Grieks spreekt, een Hebreeuws orerende Judeeër, een joodse Romein? Wie heeft hij in vredesnaam voor zich? En hij is doodsbang. Want een Romein in de boeien slaan, zonder veroordeling, dat is een halsmisdaad.
Hij had gezorgd voor de nodige ontspanning tussen die beginnende ekklesia en de orthodoxe joden. Dan vertelt Paulus het verhaal dat wij inmiddels kennen: hoe hij de beweging van Jezus Messias, ‘de Weg’, totterdood had vervolgd; hoe hij had ingestemd met de steniging van Stefanus en hoe hij op weg naar Damascus plotseling het licht had gezien, zoals Mozes bij de brandende doornstruik, en net als Mozes een stem had gehoord: ‘Ik ben het, Jezus de Nazoreëer, die jij vervolgt.’ En hoe hij door die Jezus werd uitgezonden naar de volkeren, de niet-joden, ver weg, om bevrijding, opstanding te verkondigen, zoals Mozes naar de kinderen van Israël. Blijft een mooi verhaal. Lukas vertelt het drie keer in zijn Handelingen.
Was Paulus echt een Romein? Hoezo: ik ben ermee geboren? Wie oplettend naar onze tekst kijkt, en bij Lukas is je dat altijd geraden, er staat altijd meer dan er staat, die merkt dat Paulus zichzelf tot twee keer toe allereerst voorstelt als mens: ‘Ik ben een mens, een Judeëer’ en: ‘een mens, een Romein, mag je die zomaar geselen?’ Als mens is Paulus evenveel jood/Judeeër als Romein van geboorte, en Griek en Egyptenaar en noem maar op. Hij ziet in alle mensen, in alle volkeren het beeld en de gelijkenis opdoemen van zijn God; verborgen, versluierd misschien, maar hij gelooft erin en gaat ernaar op zoek: ‘Verberg uw aangezicht niet voor mij.’ Paulus lijkt op een andere jood, negentienhonderd jaar na hem, de schrijver Elias Canetti. In 1944 toen in Auschwitz en elders de moordmachine op volle toeren draaide, schreef Canetti in zijn ballingoord Londen de volgende zinnen neer: ‘De grootste geestelijke verleiding van mijn leven, waar ik heel hard tegen heb moeten vechten, is deze: helemaal jood te worden. Ik heb mijn vrienden veracht als zij zich losrukten van de verlokkingen van al die vele volken en blindelings weer jood werden, gewoon alleen maar jood. Hoe moeilijk is het nu voor mij om het ze niet na te doen. De nieuwe doden - ver voor hun tijd - smeken erom en wie heeft het hart nee tegen hen te zeggen. Maar zijn de nieuwe doden niet overal, aan alle kanten, bij ieder volk? Moet ik mij voor de Russen afsluiten, omdat ik een jood ben; voor de Chinezen, omdat ze toch ver weg wonen, voor de Duitsers, omdat ze van de duivel bezeten zijn? Kan ik niet gewoon bij alle mensen blijven horen, zoals tot nu toe, en toch jood zijn?’
Paulus voelde zich dus helemaal niet geroepen om te leren tégen zijn eigen volk, tégen de thora of tégen de tempel, maar om de thora en de tempel van binnenuit te openen voor de volkeren. Hij wilde de niet-joden, zoals Trófimus niet de tempel binnenhalen, maar de thora vanuit de tempel doen uitstromen naar de volkeren, overeenkomstig het visioen van de profetische en wijsheidsboeken van Israël. Tegen hen die de poorten van het heiligdom angstvallig gesloten hielden en die hun God op zijn plaats wilden houden, tronend tussen de cherubs boven de heilige Kist met de stenen tafels, waarin de thora lag als in een graf. Hij had als in een visioen gezien dat de thora - dat levende, maar vaak doodgezwegen woord - was opgestaan uit dat graf, en de tempelpoorten van binnenuit geopend, en was uitgestroomd naar de volkeren. Hij heeft de religieuze code gebroken, de heilige drie-eenheid van volk, wet en god, eeuwenoude scheidsmuren vielen om. Dat is pas revolutie, dat is pas opstand, van een heel ander soort dan die van de sicariërs, maar op de lange duur veel effectiever. Maar de doodstille menigte ontploft: ‘Weg van de aardbodem met die man, zo iemand mag niet in leven blijven.’ Kom niet aan de scheidsmuren tussen joden en niet-joden, tussen Russen en Tsjetsjenen, Ieren en Britten, Hutu’s en Tutsi’s, Israëli’s en Palestijnen. Ze schreeuwen en wapperen met hun mantels om zoveel mogelijk stof te doen opwaaien: een rookgordijn tegen het heldere inzicht, het visioen van Paulus. Daar kunnen ze niet in geloven. Waar blijven we dan? Nog geen twintig jaar later zijn zij nergens meer en is Jeruzalem, met tempel en al, verdwenen, er is zelfs geen tempelpoort meer om open of dicht te doen. Weggevaagd van de aardbodem, door duizend duizendmannen. Paulus zal zijn eigen weg, zijn politieke keuze, de beweging vanuit Jeruzalem naar de volkeren, blijven voortzetten, tot het einde toe, tot in Rome.
‘Doe open, Gij die woont in licht,’ bad Paulus in zijn
uitzichtloze inquisiteursbestaan vol wroeging, verdoofde gevoelens en schamperheid: ‘Uw woorden, verzwijg ze mij niet.’ En plotseling omstraalde hem een fel licht uit de hemel. Een weg lag voor hem open; de koninklijke thoraweg, bestemd voor de verworpenen van alle volkeren der aarde. Die weg heeft Paulus gebaand, tot hiertoe, tot op vandaag. Zijn nagedachtenis zij ons tot zegen. Amsterdamse Studentenekklesia, 23 maart 2003
De duizendman heeft geen woord verstaan van Paulus’ toespraak en weet nog steeds niet wie hij is en wat hij gedaan heeft. Dus moet hij hem naar goed gebruik laten geselen, om de waarheid eruit te slaan. Als Paulus vastgesnoerd zit, vraagt hij, quasi achteloos, aan de dienstdoende honderdman: ‘Mogen jullie eigenlijk wel een mens, een Romein, zonder veroordeling geselen?’ Paniek. De honderdman stuurt een sms-je te paard naar de duizendman: ‘Wat doet u nou, het is een Romein!’ De duizendman komt aangesneld: Jij een Romein? Voor dat burgerrecht heb ik jarenlang een enorm kapitaal bij elkaar moeten graaien. Paulus: En ik ben ermee geboren. Het is een kostelijke shakespeareaanse dialoog. Het Romeinse burgerrecht was maar aan zeer weinigen gegeven, voornamelijk aan de echte Romeinen, die imposante heren der schepping, die adel van de heersende wereldmacht. De duizendman heeft er krom voor gelegen, althans degenen die hij ervoor heeft moeten uitbuiten. En dan komt daar zo’n klein joodje en die beweert met dat burgerrecht geboren te zijn. Het lijkt wel op een van die muisolifant-moppen - dat die samen over een brug lopen en de muis
Handelingen XVII
HOOP EN OPSTANDING Alex van Ligten. Handelingen 22 vers 30 - 23 vers 11: De volgende dag wilde de duizendman nauwkeurig weten waarvan Paulus beschuldigd werd door de Judeeërs. Hij maakte hem los en beval de hogepriesters en heel het Sanhedrin bijeen te komen. Hij bracht Paulus naar beneden en plaatste hem voor hen. Paulus keek het Sanhedrin indringend aan en sprak: Mannen, broeders, met volkomen zuiver geweten kom ik mijn plichten na voor God tot op deze dag. 3
4
Maar de hogepriester Chananja gaf hen die naast hem stonden, het bevel hem op de mond te slaan. Toen sprak Paulus tot hem: God zal joú slaan, jij witgekalkte muur! Jij zit hier om mij te oordelen volgens de onderwijzing, jij die beveelt mij te slaan in strijd met de onderwijzing. Die daar bij hem stonden, zeiden: De hogepriester van God, die beledig jij? Paulus sprak: ‘Ik heb niet geweten, broeders, dat hij hogepriester is.’ Want geschreven staat: Een grootvorst van je volk vervloek je niet. Omdat Paulus ontdekte dat zij deels sadduceeën en deels farizeeën waren, schreeuwde hij in het Sanhedrin: Mannen, broeders, ik ben een farizeeër, ik, een zoon van farizeeën, vanwege de hoop en de opstanding der doden word ik geoordeeld. Toen hij dit sprak, werd het strijd tussen sadduceeëen en farizeeën de talrijke menigte scheurde uiteen. Want de sadduceeën zeggen dat er geen opstanding is, geen bode en geen geest, maar de farizeeën onderschrijven het een en het ander. Het werd groot schreeuwen. Sommige schriftgeleerden van de partij der farizeeën stonden op, zij stelden zich teweer en zeiden: Wij vinden niets slechts in deze man. Stel, een geest heeft het woord tot hem gesproken, of een bode? En omdat de strijd heviger werd, vreesde de duizendman dat Paulus door hen verscheurd zou worden. Hij beval de soldaten af te dalen om hem weg te leiden uit hun midden en hem te brengen naar de kazerne. En de volgende nacht stond de heer bij hem en sprak: Houd moed, want zoals jij over mij getuigd hebt in Jeruzalem, zo moet jij ook getuigen, jij, in Rome.
Voor de strijd die in het Sanhedrin ontbrandt na Paulus’ woorden over de hoop en de opstanding van de doden, had Lukas de keuze uit een veelheid van woorden die het Grieks, als alle talen, kent voor ruzie, onenigheid. Hij kiest hier het woord stasis, dat betekent: vast standpunt. De strijd is hier: het vasthouden aan het eigen standpunt. Ze horen het woord opstanding (dat directe familie is van stasis: anastasis) en ze staan ogenblikkelijk lijnrecht tegenover elkaar. Gelijk hebben bij voorbaat. Geen concessies. Je hoort het aan de details die vermeld worden: farizeeën en sadduceeën verschilden van mening over de opstanding. De sadduceeën hadden een rationeel geloof: geen boven- en buitenaardse zaken, ‘geen bode - en dat is hier dan toch echt zo’n boodschapper van God met van die vleugeltjes - en geen geest’. En in de standpuntenstrijd komen dan natuurlijk de farizeeën, heel pesterig, met hun keuze voor Paulus’ onschuld: ‘Stel, een geest heeft het woord tot hem gesproken, of een engel?’ Als ze dit zeggen, staan ze er zelfs bij op. Tartender kan het niet. Daar wordt dan prompt de strijd heftiger van, want zulke dingen helpen altijd geweldig bij het aanscherpen van conflicten en ze worden overal en altijd gebruikt om de tegenstellingen juist niet weg te nemen, maar om nog eens flink olie op het vuur te gooien. We kennen het uit al onze eigen soorten ruzies en discussies, van die van de leken in het Lagerhuis tot de profs in het parlement, van echtelijke escalaties tot wereldbranden waar hele landen soms op aankoersen. Dit alles in weerwil van Paulus’ aanhef in zijn woorden tot de leden van het Sanhedrin: ‘Mannen, broeders,’ zegt hij. Een formulering die bij sommigen oude allergische verschijnselen kan oproepen. Dat zitten we in de sfeer van toogdagen met luid Geneefs psalmgezang, zware geloofsgenoten, opgeschoren hoofden, donkere pakken. Geloof zwaar en solide als de oudere edities van de Statenbijbel. Een zuil. Isolement waarin onze kracht lag. Kuyper, Colijn. In die wereld was het één woord: mannenbroeders. Dat begrip is zo beladen geraakt dat ze het zelfs uit de bijbel wegvertalen. ‘Broeders’ zetten ze hier dan. Juist in vertalingen waaraan protestanten meewerken gaat dat zo. De katholieke vertalingen hebben minder moeite met deze term. ‘Mannen broeders is dubbelop, een typisch joodse aanhef die bij ons voldoende wordt weergegeven met broeders,’ zo redeneren de vertalers die deze erfelijke belasting meezeulen. Ze kletsen. ‘Mannen, broeders’ is niet dubbelop. Het is ook geen gangbare joodse wijze van aanspreken. Het is, voor de volledigheid, ook geen wijze van spreken die de helft van de mensheid buiten wil sluiten. Het staat hier in de context van een zaaltje vol mannelijke ruzieschoppers. ‘Mannen, broeders’ komt uit Genesis 13 waar Abraham het tegen zijn neef zegt. Zijn herders en die van Lot hebben ruzie over de schapenweitjes. En Abraham zegt dan níet tegen zijn veel jongere neef: ‘Ik ben ouder en wijzer, dus jij moet naar mij luisteren en doen wat ik zeg.’ Hij ziet af van superioriteit en voorrechten. Hij benadert de ander als volkomen gelijkwaardig, en zegt met die twee woorden: ‘Wij zijn volwassen mensen, en we zijn met elkaar verbonden. We moeten niet als kleine kinderen spreken en niet als vreemden voor elkaar handelen.’ Zo doet Abraham het en daarom doet Paulus het. En daarom is het ons geboden het zo te doen, want als we niet zó met elkaar spreken, dan wordt er helemaal niet gesproken. Dan worden woorden niet gezegd, maar afgevuurd. Dan vallen we over elk woord en dan vallen er doden. Paulus’ aanhef is er een die een beroep doet op volwassenheid in de omgang met elkaar. En op het erkennen van elkaars gelijkwaardigheid.
* Een hele troost is dit verhaal voor de mensen die denken dat het een typisch moderne en uitgesproken Nederlandse ziekte is om over van alles en nog wat een standpunt te hebben, en dat te pas en te onpas te ventileren. Al die Midden-Oostenexperts die we opeens blijken te bezitten, die elkaar overigens voor het grootste deel napraten, alle allang vastliggende standpunten die worden herhaald en herhaald alsof ze gloednieuw zijn... Het volgen van het nieuws is, waar het de oorlog zelf betreft, een zaak van woede en schaamte. Wat ons door de woordvoerders van de krijgsvoerders wordt verteld, wekt afgrijzen, vooral als het een combinatie is van sentiment, geloof en propaganda. En waar het de commentaren betreft, is het irritatieverwekkend. De meest sprekende foto van afgelopen week was van die van Wouter Bos die met een duidelijke mengeling van verveeldheid en ergernis de zoveelste spreker zat aan te horen die dezer weken als waardevolle bijdrage gaf dat Bush en Saddam Hussein even grote boeven zijn. Samen met de uitroepen dat het allemaal om de olie is begonnen en dat je zo’n dictator toch ook niet zomaar kunt laten zitten, vormt dat de top drie van stellingnames die, vast oprecht gemeend, nergens toe bijdragen. Ze geven degenen die ze uiten, een gevoel van eigen rechtvaardigheid: wij weten hoe het zit, je hoeft ons niets te vertellen. Ze geven ons niets te doen, je kunt ermee instemmen of er iets tegenin brengen, maar het blijft allemaal wel erg gemakkelijk zo: de wedstrijd volgen vanuit de skybox. In Handelingen 23 zien we dat het hebben en ventileren van standpunten wijdser verbreid is dan we dachten en niet alleen bij ons voorkomt. 4
5
en de bommenwerpers werden (en worden) gezegend - dat moeten we natuurlijk ook niet hebben. De overgave van Jezus in het evangelie (overigens komt die overgave pas nadat hij alles gezegd heeft en niets verzwegen omwille van de waarheid, niets verdoezeld en niemand gespaard - juist om allen te redden!) en de weerbaarheid van Paulus, als je die samenbrengt, als je je door beide laat inspireren, dan kun je hopelijk de juiste houding op het goede moment innemen. Verzet en overgave kunnen een goede combinatie vormen.
Veel helpt het niet, die aanhef, want, zoals gezegd, het uitgaan van elkaars ongelijk en ongelijkwaardigheid leidt tot een uitermate kinderachtige partij ruzie. En daar is Paulus’ inbreng ook niet vreemd aan. Je kunt het lezen als een schelmenstreek: hij is ze door die ene zin over de hoop en de opstanding te slim af. Hij speelt ze tegen elkaar uit. Hij zet ze te kijk. Je kunt er bewonderend om grinniken. Alleen: in een schelmenroman springt degene die de streken levert, er altijd goed uit, en dat is hier niet het geval: Paulus wordt door de ME afgevoerd en zal, in een langdurige procesgang, een paar hoofdstukken lang beschreven, zijn vrijheid blijvend kwijt zijn. Van het Sanhedrin in Jeruzalem gaat het naar de stadhouder Felix in Caesarea (de opvolger van Pilatus heeft wijselijk een ander woonoord gekozen dan Jeruzalem) en, na twee jaar, komt hij in de handen van diens opvolger Festus. Hij spreekt voor de stadhouders en voor de opvolger van Herodes, koning Agrippa. Intussen worden er ook nog aanslagen tegen hem beraamd en ongegronde, valse aanklachten ingediend. Dat zijn sterke overeenkomsten met het lijdensverhaal van Jezus die heen en weer gevoerd werd tussen Pilatus en Herodes, vals beschuldigd en veroordeeld. Maar als je die vergelijking trekt, dan kom je ook bij de vergelijking tussen de manier waarop Jezus in zijn procesgang optrad en die van Paulus hier. Hiëronymus, doctor ecclesiae, zet er al ernstige vraagtekens bij: ‘Waar,’ schrijft hij, ‘is het geduld als dat van de heiland die, toen hij als een lam naar de slachtbank werd geleid, zijn mond niet opende, maar vriendelijk sprak tot wie hem sloeg?’ De kerkvader schrikt zelf van zijn kritiek, want hij schrijft even verder: ‘Wij doen geen afbreuk aan de apostel, wij kleineren hem niet.’ Maar toch: ‘Wij verkondigen wel de glorie van de heer die, toen hij geleden heeft in het vlees, hoog boven het onrecht en de zwakheid des vlezes is uitgestegen’ (Tegen de Pelagianen III,4). Andere theologen gaan in Hiëronymus’ voetspoor verder en leveren kritiek op Paulus’ aanpak in het Sanhedrin. Dat is niet zoals Jezus het zelf deed, van beduidend mindere kwaliteit, dus wordt het afgekeurd! En misschien zat die afkeuring er ook al bij de mensen die aan Paulus’ kant stonden, toen dit alles gebeurde. Opnieuw hebben we hier te maken met commentaar langs de zijlijn. Andermans handelen beoordelen zonder dat je jezelf in diens positie bevindt. Weten hoe het moet, dat wil zeggen: weten hoe de ander het moet doen. En je geestelijk superieur voelen. En daarom is dat slot van onze lezing zo mooi. Daar staat dat er één is die níet afkeurt wat bij kerkvorsten en theologen niet door de beugel kan. ‘In de nacht staat de heer bij hem en spreekt: “Houd moed. Je hebt van mij getuigd in Jeruzalem, zo moet je het ook in Rome doen.”’ Het is getuigen van de heer wat Paulus gedaan heeft. En hierdoor beseffen we, althans, dat haal ik er als les uit: er is in de navolging van Christus ook een andere reactie mogelijk en soms zelfs wenselijk dan het lijden zonder meer op je nemen, je als een lam ter slachtbank laten leiden. Dat kan een wijze van navolgen zijn die te soft is, te lijdzaam. De volgelingen worden er geen innerlijk krachtige mensen van, maar slappelingen, en nog verongelijkt ook. Ze voelen zich al martelaren voor het geloof als het met hun kerk niet goed gaat, of als de niet meer zo christelijke overheid niet al op voorhand hun bed spreidt (‘Maar wél moskeeën bouwen,’ zeuren ze dan) en ze verleren om óp te komen voor de dingen waar het in het geloofsvertrouwen van Israël en zijn messias om gaat. Als een ongelovige verbaasd uitroept: ‘Geloof jij dat dan nog, die bijbel en zo, de schepping in zes dagen en Jona in de walvis, dat kan toch niet?’, dan kruipen ze in hun schulp. Dat kan een reactie zijn op de al te strijdbare wijze van geloven waarbij de laarzen en de sabels werden opgepoetst, de bommen
Het woord van hoop en opstanding moet naar Rome. Moet. Het is de gang van het woord in Handelingen: van het land van belofte de wereld in die die belofte moet horen. In Rome zit de keizer, die zelfbenoemde godenzoon, daar is het hart van het heidendom. Daar moet gehoord worden dat het ánders is dan we altijd gedacht hebben, dan we steeds willen denken: dat het recht niet toebehoort aan de sterksten, dat het doel de middelen niet heiligt, dat niet het laatste woord is aan de dood. Rome is Bagdad, Londen, Washington, Amsterdam. Het woord van het leven moet er gehoord worden opdat het geleefd zal worden. De heer zegt ‘Houd moed’ tegen Paulus, omdat de moed hem in de schoenen zinkt, omdat er een lange weg in gevangenschap voor hem ligt, hem een heidens karwei wacht. En hoezeer Paulus moed weet te houden, blijkt uit de volgende hoofdstukken, waarin hij vol goede moed rekenschap aflegt, voor ieder die het wil horen, van de hoop die in hem is (vgl. 1 Petrus 3:15). Tegen koning Agrippa houdt hij zo’n enthousiast verhaal dat de koning tot hem zegt: ‘Jij wilt me zeker ompraten en mij per ommegaande christen maken?’ En dan zegt Paulus (let wel: al een paar jaar ten onrechte gevangen, niet wetend of datgene wat hij als zijn missie ziet, ooit verder zal komen): ‘Ik zou God willen bidden dat niet alleen jij, maar ook allen die mij nu horen, per ommegaande én voorgoed zo worden als ík nu ben, op deze boeien na’ (Hnd 26:29). Is dat niet kostelijk? Hoor je daar niet hoezeer een mens, vastgehouden, onzeker van zijn lot, geketend, toch eindeloos veel vrijer kan zijn dan die hem belagen? Vrij in zijn zelfrelativering ‘op deze boeien na’, en in het geluk wat hij gevonden heeft bij een heer die juist hen bijstaat die vastzitten. In het Grieks staan hier alweer woorden die familie van elkaar zijn, net als bij ons: opstaan en bijstaan. Die met Pasen opstaat, is het die de ontrechten bijstaat. En daarom zijn de woorden van Paulus niet alleen maar leuk, omdat hij er de knuppel mee in het hoederhok gooit. Zoals zovaak zit er onder het uiterlijk en het directe effect van de woorden nog een laag. De woorden ‘vanwege de hoop en de opstanding der doden word ik geoordeeld’ zijn wáár. Ze zijn altijd en overal waarheid. Er loopt een scheidslijn door de wereld, tussen hoop en vreze, tussen dood en opstanding. Hoe je ze invult, is nog een andere zaak, minder van belang. Al gaan de grote kerkelijke ruzies juist altijd daarover. Roept er iemand ‘ik geloof niet in de letterlijke opstanding’, vraagt er niemand ‘wat bedoel je, leg eens uit?’ Roepen ze terug dat het een schande is en dat dat zich nog christen durft te noemen. Zeggen de buitenstaanders ‘wat een intolerant stelletje betweters allemaal’. Hoop en opstanding staan tegenover vrees en doodsdrift. Het zijn geen woorden die iets tastbaars aanduiden. Ze horen thuis in gedichten, liedjes, ze zijn taal van de liefde, van de vreugde. Ze vragen je je geloof in de gangbare middelen en overtuigingen af te zweren: dat geweld niet te vermijden is, dat jouw doen of laten er toch niet toe doet, dat je geen dief van je eigen zak moet zijn, dat alles op niets uitloopt, dat je je geen illusies moet maken, dat een gewaarschuwd mens voor twee telt en al te goed
5
6
buurmans gek is, dat we van deze aarde toch geen paradijs kunnen maken. Hoop en opstanding doen je vermoeden dat een andere wereld hier op ons wacht, waar gedeeld, gedankt, gezongen kan worden. Waar mensen elkaar in de ogen zien en de liefde doen, liefde bewijzen. Houd moed. In het hart van het heidendom wordt het gehoord, opdat het er geleefd zal worden. Zo moge het zijn.
en kwamen in groten getale naar hem waar hij verbleef. Hij getuigde en sprak uitvoerig over het koninkrijk van God, hij probeerde hen te overtuigen met betrekking tot Jezus vanuit de onderwijzing van Mozes en de profeten, van de vroege morgen tot de avond. Sommigen lieten zich overtuigen door wat er gesproken werd, maar anderen kwamen niet tot vertrouwen. En omdat zij het niet eens werden met elkaar, maakten zij zich los van hem nadat Paulus nog één uitspraak had gedaan: Terecht heeft de geest, de heilige, gesproken en gezegd door Jesaja, de profeet, tot onze vaderen: Ga naar dat volk en zeg: ‘Gij hoort en hoort en verstaat niet. Gij ziet en ziet en hebt geen inzicht. Want vet is geworden het hart van dit volk en zijn oren te zwaar om te horen en hun ogen houden zij gesloten opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen en met hun hart niet verstaan anders zouden zij zich omkeren en ik zou hen genezen.’ Laat het u bekend zijn dat deze bevrijding van Godswege gezonden is naar de volkeren. Zij zullen horen, zij! Hij bleef twee volle jaren in zijn eigen huurwoning en ontving allen die tot hem kwamen. Hij verkondigde het koninkrijk van God en leerde over de heer, Jezus, de messias, in alle vrijheid, zonder belemmering.
Amsterdamse Studentenekklesia, 30 maart 2003
Handelingen XVIII (slot)
PAULUS IN ROME Alex van Heusden Handelingen 28 vers 11-31: Na drie maanden op Malta vertrokken wij met een schip dat op het eiland overwinterd had het was een schip uit Alexandrië met de Dioscuren als boegbeeld. In Syracuse gingen wij aan land en bleven daar drie dagen. Daarna lichtten wij de ankers en kwamen aan in Regium. Na één dag stak er een zuidenwind op en twee dagen later kwamen wij in Puteoli. Daar vonden wij broeders. Wij werden uitgenodigd zeven dagen bij hen te blijven. Toen gingen wij naar Rome. En van daar kwamen de broeders, die over ons gehoord hadden, ons tegemoet tot bij het Forum van Appius en Tres Tabernae-Drie Herbergen. Toen Paulus hen zag, dankte hij God en vatte hij moed. En toen wij Rome waren binnengegaan, kreeg Paulus toestemming op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte. En het geschiedde na drie dagen dat hij de eersten van de Judeeërs bijeenriep. Toen zij bijeen waren, sprak hij tot hen: Ik, mannen, broeders, hoewel ik niets gedaan heb tegen het volk of tegen de voorvaderlijke gebruiken ben ik als gevangene uit Jeruzalem overgeleverd in de handen van de Romeinen. Na mij te hebben verhoord, wilden zij mij losmaken, aangezien er geen enkele reden was om mij ter dood te brengen. Maar toen de Judeeërs zich daartegen uitspraken, werd ik gedwongen mij te beroepen op de keizer zonder mijn natie van ook maar iets te beschuldigen. Dat is de reden waarom ik u heb uitgenodigd u hier te zien en het woord tot u te spreken want vanwege de hoop van Israël draag ik deze keten. Maar zij zeiden tot hem:
* Paulus moet naar Rome om daar getuige te zijn. Na de daverende clash met het Sanhedrin, het hoogste joodse gezagsorgaan in Jeruzalem, staat de volgende nacht de heer bij hem en zegt: ‘Houd moed, want zoals jij over mij getuigd hebt in Jeruzalem, zo moet jij ook getuigen, jij, in Rome’ (Hnd 23:11). Na ruim twee jaar gevangenschap met vele verhoren door de Romeinse autoriteiten in Judea wordt Paulus’ beroep op de keizer gehonoreerd en kan hij per schip afreizen naar Italia, niet als vrij man, maar als gevangene. Er volgt een spannend verhaal, met storm en averij, tenslotte strandt het schip op de kust van een onbekend eiland dat Malta blijkt te zijn. De bewoners van dat eiland worden, in het Grieks, barbaroi genoemd (Hnd 28:2), ‘inlanders’, ‘inheemse bevolking’ zeggen de gangbare vertalingen, en dat klinkt vriendelijker dan ‘barbaren’. Bovendien zijn die barbaroi zo ‘filantropisch’, zo ‘menslievend’, aldus de letterlijke tekst, een groot vuur aan te leggen voor de doornatte en verkleumde reizigers. Geen daad van barbarij, lijkt me. Met het verhaal over storm en schipbreuk, gevolgd door de gedwongen overwintering op Malta, bouwt de verteller - wij noemen hem Lukas - een vertragingseffect in. Hoe moeilijk is het om Rome te bereiken, het ‘uiteinde van de aarde’, zoals de stad aan het begin van Handelingen wordt genoemd, het hol van de imperiale leeuw. Probeer daar maar eens binnen te dringen. Paulus blijft intussen fier overeind. Als het schip na de storm stuurloos rondzwalkt, spreekt hij de bemanning moed in. ‘Niemands leven zal verloren gaan,’ zegt hij, ‘alleen het schip. Want deze nacht heeft een bode van de god die de mijne is en die ik vereer, bij mij gestaan en gezegd: “Vrees niet, Paulus, want jij moet voor de keizer staan.” (...) Daarom, mannen, houd
Wij hebben geen brieven over jou ontvangen uit Judea
en niemand van de broeders is gekomen om iets kwaads over jou te berichten of te spreken. Maar wij verlangen wel van jou te horen wat jij denkt want van deze sekte is ons bekend dat zij overal tegenspraak ondervindt. Zij spraken een dag met hem af 6
7
moed, want ik vertrouw op God dat het zo zal zijn als tot mij gesproken is en gezegd’ (Hnd 27:22-25). Paulus ‘volgens Handelingen’ is een legendarische held die manmoedig en zonder aarzeling op zijn doel afgaat. Het beeld dat Lukas van hem schetst, staat op gespannen voet met Paulus’ zelfportret in zijn brieven: die getuigen van twijfel, mislukkingen, diepgaande conflicten, lijden en soms bittere eenzaamheid. Maar Lukas vertelt een verhaal, hij biedt geen historische reconstructie.
Hoe het afloopt met hem, ook daarover geen woord. Andere bronnen vertellen daar wel over, bijvoorbeeld Eusebius van Caesarea, vierde eeuw, in zijn Kerkgeschiedenis. Hij schrijft: ‘Het was Nero [de keizer] die zich openlijk presenteerde als de voornaamste vijand van God; eerst begon hij met de moord op de apostelen. Men zegt dat Paulus tijdens Nero’s bewind te Rome werd onthoofd en dat Petrus in diezelfde tijd werd gekruisigd’ (Kerkgeschiedenis 2.25.5). Men zegt. Volledige zekerheid is er niet, ook al zijn er grote kerken gebouwd boven de vermoedelijke graven van deze twee, Petrus en Paulus.
Enkele jaren geleden verscheen er een boek van de Amsterdamse hoogleraar en oudheidkundige Fik Meijer onder de titel Paulus’ zeereis naar Rome. Een reconstructie. Daarin breekt hij een lans voor de vakbekwaamheid van de bemanning waarvoor Lukas in zijn ogen nauwelijks enige waardering toont. Hij schrijft: ‘Ook al is de schrijver duidelijk op de hand van Paulus, hij heeft niet kunnen verbloemen dat de zeelieden er op het moeilijke traject Myra-Malta onder uiterst ongunstige weersomstandigheden toch maar voor gezorgd hebben dat alle opvarenden een goede overtocht hadden en veilig aan land konden gaan. Niemand verloor het leven. Ze hebben daarvoor tot op de dag van vandaag weinig waardering geoogst, terwijl het toch aan hen te danken is dat Paulus voet aan wal kon zetten op Malta en uiteindelijk Rome kon bereiken om daar verder te werken aan de verspreiding van het christendom.’ Mijnheer Meijer, we lezen een verhaal, geen historische reconstructie. En wat uw slotopmerking betreft: even goed kan de redenering worden opgezet dat Paulus’ landing op Malta aan de wieg heeft gestaan van de toekomstige toetreding van dat eiland tot de Europese Unie met een mogelijk gunstig effect op de prijs van aardappelen. Na drie maanden overwinteren op Malta vervolgen Paulus en zijn gezelschap - nog altijd onder Romeinse bewaking - de tocht naar de wereldhoofdstad. Eerst over zee met een schip uit Alexandrië met de Dioscuren als boegbeeld. De Dioscuren zijn er twee, Castor en Pollux, zonen van Zeus en beschermgoden van de zeelieden, vooral in Egypte vereerd. Paulus zal op hun kompas niet hebben gevaren. Alle stadia van de reis worden genoemd en zo bouwt de verteller opnieuw een vertragingseffect in. De laatste loodjes na zoveel reizen wegen overduidelijk het zwaarst. Paulus gaat zich afvragen: ‘Kom ik ooit nog in Rome?’ Maar als op bekende pleisterplaatsen langs de Via Appia broeders uit Rome, van de ekklesia daar, hem en de zijnen tegemoetkomen, vat hij moed. Rome is niet heel ver meer en het boek Handelingen nadert zijn einde. Eenmaal in de eeuwige stad betrekt Paulus een huis, met toestemming van de Romeinse autoriteiten, waarschijnlijk ergens in Trastevere waar toen veel joden woonden. De soldaat die hem bewaakt, blijft bij hem - huisarrest. Zo krijgt Paulus geen kans de stad te bekijken en mensen te bezoeken. We zien hem niet wandelen over het Forum Romanum waar politiek, nijverheid en religie elkaar de hand reiken en je uitzicht hebt op de Palatijnse heuvel, waar het marmer van de keizerlijke paleizen schittert in de zon. ‘Big brother is watching you.’ We zien hem niet verderlopen in de richting van het Colosseum - nee, dat kan ook helemaal niet, dat was er nog niet, dat stadion - een soort Amsterdam ArenA, maar met barbaarse spelen - werd later gebouwd, door hetzelfde keizerhuis dat besloot Jeruzalem, stad en tempel, te verwoesten en ook deed. Er gebeurt niet wat je zou verwachten na al het voorgaande in het boek Handelingen. Over de ekklesia van Rome geen woord, geen debatten met Romeinse intellectuelen als op de Aresheuvel in Athene, maar dat laatste kan ook niet, want Paulus staat onder huisarrest. Meest opmerkelijk is wel dat Paulus niet verschijnt voor de keizer en dat was toch het doel van de reis. 7
Waarom eindigt Handelingen niet met de dood van Paulus? Omdat Handelingen geen biografie is van Paulus. Handelingen is het verhaal van een getuigenis. Sleutelwoord is ‘koninkrijk van God’. Handelingen beschrijft hoe Gods koninkrijk wordt geproclameerd, van Jeruzalem tot aan het ‘uiteinde der aarde’, aan Judeeërs én aan de volkeren. In Jeruzalem ontving Paulus van de heer, van Jezus, de opdracht in Rome van hem te getuigen. En dat is wat Paulus doet in het slottafereel van Handelingen, met dien verstande dat het getuigenis de vorm aanneemt van een voortgezette dialoog met de Judeeërs van Rome. De jood Paulus in gesprek met andere joden. Dat is precies wat de schrijver, Lukas, beoogt: de dialoog niet afbreken, maar voortzetten, want de toekomst van Israël staat op het spel én die van de andere volkeren onder de Romeinse wereldorde. Hij verzet zich tegen stemmen in de gemeente die pleiten voor een breuk met alles wat er verder nog aan jodendom bestaat, mogelijk omdat zij de gemeente beschouwen als de enige legitieme voortzetting van Israël, van Mozes en de Profeten. Aan het begin van Handelingen ontvangt de gemeente van Jezus’ volgelingen het bevel ‘niet te scheiden van Jeruzalem’ (Hnd 1:4). Vasthouden aan Jeruzalem, aan het na 70 verwoeste centrum van de joodse traditie - dat is de eerste les die de gemeente, de ekklesia, moet leren. Die les heeft Lukas nog scherp in zijn hoofd - of moet ik zeggen: in zijn hart -, als hij het slottafereel, de epiloog van Handelingen schrijft. Paulus maakt van zijn woonhuis een leerhuis. De eersten van de Judeeërs, de leiders van de joodse gemeenschap in Rome, gaan met hem rond de tafel zitten, boeken bij de hand. Maar wat zij te horen krijgen, gaat niet over Jezus of over het evangelie van het koninkrijk, nee Paulus spreekt over zichzelf. ‘Ik’ zegt hij, pas daarna spreekt hij zijn gehoor aan: ‘mannen, broeders’. Paulus verdedigt zichzelf, als jood, als getrouwe jood, trouw aan volk en natie. Hij eindigt met wat volgens hem de zaak is waarom het draait, het hart van zijn levensinzet: ‘want vanwege de hoop van Israël draag ik deze keten.’ In het boek Handelingen gaat hoop hand in hand met opstanding der doden. Hoop en opstanding zijn woorden als een wenkend licht voor allen wier stad een woestenij geworden is, voor allen die zijn opgejaagd, voortgejaagd door stormen van geweld. Hoop en opstanding zijn woorden geënt op het oude verhaal over een god die filantropisch is, menslievend, de mensen liefhebbend, die de bevrijding wil van alle mensen op aarde, die wil dat mensen zich toekeren naar elkaar, ongeacht hun herkomst, cultuur, godsdienst en levensovertuiging. De joodse gesprekspartners van Paulus delen die overtuiging, die hoop met hem. Maar er is één obstakel op de weg van de dialoog. Die sekte, stroming, beweging waartoe Paulus hoort, daarvan is hen bekend dat zij overal tegenspraak ondervindt. Ik kan de zorg van de joodse leiders in Rome begrijpen. De beweging in naam van Jezus Messias, zo vrezen zij, kan een gevaar opleveren voor hun veiligheid en welbevinden vanwege haar messiaans-revolutionaire potentieel. Zij herinneren zich maar al te goed hoe de joden door keizer Claudius uit Rome werden verdreven, omstreeks het jaar 49 (vgl. Hnd 18:2). Hun wankele verstandhouding met de overheid willen zij niet op het spel zetten.
8
Er wordt een nieuwe afspraak gemaakt, want het verdient ten allen tijde de voorkeur met elkaar in gesprek te blijven. In groten getale drommen ze toe, de joden van Rome. Paulus getuigt, van de vroege morgen tot de late avond. Als eertijds in Troas raakt hij niet uitgesproken, verlengt hij het woord - toen viel Eutuchus, door slaap overmand, uit de vensterbank van de derde verdieping naar beneden (Hnd 20:9). Gelukkig woont Paulus nu op de begane grond. Hij doet zoals Jezus deed tegen het einde van het Lukas-evangelie, met twee leerlingen onderweg naar Emmaus (vgl, Lk 24:27): vanuit Mozes en de Profeten, vanuit heel de joodse Schrift, de actualiteit verklaren, zijn eigen dagen, wat nu geschiedt. Die actualiteit ligt voor Paulus besloten in de naam van Jezus. Er zijn er die zich overtuigen laten, anderen niet. Er ontstaat grote onenigheid, verwarring alom. Nemen zij afscheid van hem? Letterlijk staat er: ‘zij maakten zich los’ - van hem. In het eerste gesprek had Paulus gezegd dat de Romeinen in Jeruzalem, na hem te hebben verhoord, hem ‘wilden losmaken’. Nu maken zijn joodse opponenten zich los van hem die daar vastgeketend zit, maar innerlijk vrij is door de hoop die hem draagt en die hij uitdraagt. Vreemd is hun reactie niet, hij heeft hen, als laatste uitspraak, met een tekst van de profeet Jesaja om de oren geslagen: ‘Gij hoort en hoort en verstaat niet. Gij ziet en ziet en hebt geen inzicht. Want vet is geworden het hart van dit volk’ (vgl. Jes 6:9v). Let wel, hier wordt geen oordeel geveld, laat staan dat heel het joodse volk, heel Israël, verworpen wordt. Via deze tekst stelt Paulus een diagnose over die Romeinse joden die zich door hem niet hebben laten overtuigen. Zij kunnen alsnog overtuigd worden, zij kunnen ‘zich omkeren’, nieuwe inzichten winnen, de dialoog kan worden voortgezet.
WESTFRIESE EKKLESIA April (Pasen), mei en juni De volgende dienst van de Westfriese Ekklesia is op zondag 20 april, Pasen, in de Nederlands Hervormde kerk van Wognum. De dienst begint om 11.30 uur. Voorganger is Hanneke van Vliet. De toespraak wordt gehouden door Alex van Heusden. 18 mei: Lex Koot 15 juni: Hester Smits
AMSTERDAMSE STUDENTENEKKLESIA Algemene ledenvergadering Op zondag 18 mei zal de jaarlijkse algemene ledenvergadering worden gehouden van de Amsterdamse Studentenekklesia; na de dienst, aanvang 13.00 uur. De leden kriujgen de vergaderstukken van te voren toegezonden.
Liturgisch team
Huub Oosterhuis, tel. 020-6256940 (in dringende gevallen: 0206765292) Kees Kok, tel. 020-6256940 / (p) 020-7705195 Alex van Heusden, tel. 020-6256940 / (p) 020-4882773 Bestuur VASE
‘Hij bleef twee volle jaren in zijn huurwoning en ontving allen die tot hem kwamen.’ Allen. Ik stel mij voor: niet-joodse Romeinen, gojiem, maar ook joodse Romeinen, waarom niet? Wie klopt aan de deur, haar, hem zal worden opengedaan. Dan eindigt Handelingen door te vertellen dat Paulus het koninkrijk van God verkondigt, ‘in alle vrijheid, zonder belemmering’, nog wel in de stad waar de keizer het bewind voert over zijn imperium. Een open einde. In zijn voltooiing blijft het verhaal onvoltooid. Principieel. Want het getuigenis over het koninkrijk moet worden voortgezet, zo moet geschieden en zo is geschied, tot op vandaag.
Jacques Spaapen, voorzitter Wilma van der Meijden, secretaris (kandidaat) (kandidaat) Frank Garnier, penningmeester Seph Jacobs Ria van Laarhoven Timo der Weduwen
020-6904405 06-24240756
Tom Löwenthal (dirigent) Henri Heuvelmans (pianist) Marieke Pauw (organisatie)
06-50208026 0299-477881 0299-477881
Marieke Pauw
0299-477881
Bettine Siertsema
020-6474313
Wil Koffeman
020-6271537
Ben Woertman
0294-261818
Koor en schola
Gastvrouwen/-heren Kinderkring Crèche
Het is de strekking van heel het boek Handelingen der Apostelen dat de verkondiging ‘van Godswege bevrijding’ niet alleen bestemd is voor Israël, het joodse volk en de joodse natie, maar voor alle volkeren op aarde. In het profetische boek Jesaja staat geschreven dat Israël de opdracht heeft een licht te zijn voor de volkeren (Jes 42:6). Deze opdracht ligt ten grondslag aan heel het boek Handelingen. Dit bedoelt Paulus in de epiloog van Handelingen als hij probeert de joden te overtuigen met betrekking tot Jezus en deze naam op één lijn stelt met het koninkrijk van God. Tegenover de leugen van de Pax Romana plaatst hij de naam en gestalte van één uit Israël die zich teweer heeft gesteld tegen de gevolgen van een repressieve wereldorde, een meedogenloos imperiaal systeem, voor de armen en kwetsbaren, de meest weerlozen. Het is zijn overtuiging, met hartstocht uitgedragen, dat de Romeinse wereldorde, die de aarde in chaos dompelt, alleen kan wijken voor een nieuwe wereldorde, een nieuwe schepping, als joden en niet-joden de handen ineen slaan, samenkomen in één ekklesia, één gemeente, één levend lichaam als anticipatie op het koninkrijk van God, bevrijding van Godswege. Niet van de keizer van Rome is de aarde, niet van de president van de Verenigde Staten, van God is de aarde, voor al zijn mensen.
Koffieschenkgroep Projecten
020-6475352 035-5317603 0348-481060 020-6757920
WEBAM Jan Schaart 020-6261122 giro: 273057, t.n.v. WEBAM, Amsterdam Stichting Kifaia Anja Meulenbelt 020-6380852 giro: 8207589, t.n.v. Stichting Kifaia, Amsterdam IKV-Projecten in Georgië en de Kaukasus Marten van Harten 020-6181780 Spring for Summers Maartje Kok-de Bruyn 020-7705195 giro: 7458209, t.n.v. ‘Spring for Summers’, Amsterdam
Secretariaat
Céline Meulman-Depoortere, Keizersgracht 96, 1015 CV Amsterdam, 020-6260540 (bgg: 020-6222942) www.
Amsterdamse Studentenekklesia, 6 april 2003
8