MAANDBRIEF VOOR
Jaargang 4 no 9, november 1999
LEERHUIS & LITURGIE
GODSOPENBARINGEN Bettine Siertsema
INHOUD
(gelezen: 1 Kon.19:9-18, Openb.1:1-3, 6:1-14) - GODSOPENBARINGEN Bettine Siertsema Openbaringen geschieden wel degelijk: En wij, steeds gereed ze te ontvangen, Verwijderen bedrijvig de kleine obstakels; Terwijl de engel, het wachten moe, boven onze hoofden versteent.
- GODS ZWIJGENDE STEM Een citaat van Han Renckens
- GODSERVARING Huub Oosterhuis
‘Openbaringen geschieden wel degelijk’… Toen ik op zoek was naar dat gedichtje van Frida Vogels, dat nog maar vaag ergens in mijn hoofd rondzweefde, meende ik me te herinneren dat de eerste regel luidde: ‘Openbaringen geschieden aan de lopende band.’ Nou, dat was een beetje optimistisch, maar ze geschieden ‘wel degelijk’. Vraag maar aan Mozes, vraag maar aan Elia op de Horeb, vraag maar aan Johannes op Patmos. Mozes Mozes is het rijkst bedeeld. God openbaart zich aan hem in een brandende braamstruik als de God van zijn vader, van Abraham, Isaak en Jakob. Hij zegt dat hij de ellende van zijn volk heeft gezien en het schreeuwen heeft gehoord, en geeft Mozes de opdracht het volk uit Egypte te leiden (Ex.3). Als dat (met enige moeite) gebeurd is, verschijnt God opnieuw aan Mozes, op de Sinaï, waar hij hem en in hem aan het volk, de Tien Woorden geeft, de Tien Woorden, zonder welke geen enkel land ooit het beloofde land kan worden (Ex.19 en 20). Nadat het volk God afgevallen is door een gouden kalf te maken en te aanbidden, wordt op voorspraak van Mozes het verbond hernieuwd, op dezelfde berg Sinaï, die daar ook Horeb heet. God maakt zich daar aan Mozes bekend met zijn onuitsprekelijke naam, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw. Daar krijgt Mozes ook verdere voorschriften, die dienen als teken en als veiligstelling van het unieke en exclusieve verbond tussen God en het volk (Ex.34). Elia Elia beleeft zoiets maar één keer, maar er is een duidelijk verband met Mozes’ ervaringen. Gods aanwezigheid op de berg Sinaï kwam tot uitdrukking in vuur en rook, donder en bliksem, het geluid als van een bazuin en het beven van de aarde. Ook Elia krijgt te maken met verschrikkelijk natuurgeweld: een storm die de rotsen splijt, een aardbeving en een vuur. Maar het lijkt eerder het negatief van de eerdere foto dan een tweede afdruk. Immers in al dat natuurgeweld is God bij Elia nu juist niet. Elia herkent Gods aanwezigheid in ‘suizen van een zachte koelte’ zoals de NBG-vertaling zegt. Of dichter bij het Hebreeuws: in de stem van verpletterend zwijgen. Kijk, nu zijn we op bekend terrein. God in de bliksem, ach, dat hoort meer thuis in primitieve natuurgodsdiensten, daar heeft de wetenschap intussen wel mee afgerekend. En andersoortige godsopenbaringen… Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik heb ze niet ‘aan de lopende band’ (zoals mijn slechte geheugen aan Frida Vogels toeschreef). Nee, verpletterend zwijgen, dat is herkenbaar. ‘Een stem van verpletterend zwijgen’, voor een boek zo vol God als de bijbel is, een verrassend beeld èn een verrassend goed getroffen beeld. Zo staat er ook bij de openbaring van God op de Sinaï: Het volk nu bleef van verre staan, maar Mozes naderde tot de donkerheid waar God was. ‘Openbaringen geschieden wel degelijk’, zwijgen en donkerheid. Kennelijk is onze twintigste-eeuwse ervaring van een zwijgende hemel en een verduisterde God voor de bijbelschrijvers minder onbekend dan je op het eerste gezicht zou denken. Een troostende gedachte. Elia herkent God ín Zijn zwijgen.
1
- LICHTWEG Een gedicht voor de Kersttijd Hein Walter
- DE MENSENZOON Kees Kok
- DE PAROCHIE ALS LEERHUIS Uit een sabbatstudie Deken Frans Zwarts
Colofon MAANDBRIEF VOOR LEERHUIS EN LITURGIE ISSN 1385 0326 Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie (sinds 1980) Eindredactie: Kees Kok Redactie en administratieadres: Postbus 17268, 1001 JG Amsterdam tel: (020) 6256940 e-mail:
[email protected] gironr abonnementen: 540443 Abonnementsprijs: fl 40,- per jaar; België: BF1100; overige landen in Europa fl 55,buiten Europa fl 40,- plus verzendkosten
Giften en bijdragen aan het compositiefonds en andere activiteiten van SLL zijn fiscaal aftrekbaar en zeer welkom op giro 395505
Dat is een voor de hand liggende, en in elk geval heel gangbare manier om het laatste bijbelboek te interpreteren, als één grote voorspelling over wat er allemaal te gebeuren staat als deze wereld, deze werkelijkheid tot een einde komt. En het is al even gangbaar om dat wereldeinde in de eigen tijd te verwachten, zelfs de vroege christenen deden dat al. Nu is er ook niet heel veel fantasie voor nodig om in de beelden van Johannes de gevolgen van een nucleaire ramp op wereldschaal te zien of van een extreme milieuvervuiling als consequentie van de mateloze consumptiedrift: de zee wordt bloed waardoor al het leven in de zee sterft, rivieren en bronnen worden giftig, een derde deel van alle gewassen op aarde verbrandt, rook verduistert de zon en het zwerk, rivieren drogen op, sprinkhanen krioelen over de aarde, de zon wordt zo krachtig dat de mensen verzengd worden door de hitte, allemaal beelden uit de Apocalyps, waarvan we de aanzet al in onze tijd kunnen waarnemen, van kwik in de kabeljauw tot het gat in de ozonlaag.
Opdracht Maar het blijft niet bij zwijgen. Net als Mozes bij het braambos krijgt Elia een heel concrete opdracht. Mozes moest zijn volk voorgaan in de bevrijding uit Egypte, Elia moet zijn profetenambt uitoefenen door twee mensen tot koning te zalven en één tot profeet. Hij moet dus ingrijpen in de binnenlandse politiek van de vijandige mogendheid Syrië, door Hazaël tot koning te zalven initieert hij daar een soort revolutie. En zo ook in zijn eigen land Israël. Elia lag overhoop met de regerende koning, Achab, die de Baäl diende. Elia had net een sterk staaltje laten zien door op de berg de Karmel vierhonderdvijftig Baälspriesters te laten afgaan als een gieter: hij had ze uitgedaagd een stierenoffer te brengen en hun god te vragen daar zelf de brand in te steken. Ondanks hun smeken en allerlei wilde rituelen lukte dat niet, maar Elia’s offer werd door goddelijk vuur verteerd zonder dat hij er zelf de brand ingestoken had. Vervolgens liet hij de vierhonderdvijftig Baälspriesters ombrengen. Geen wonder dat Achab en zijn vrouw Izebel achter Elia aanzitten. Elia vlucht de woestijn in en wenst te sterven, omdat hij zich in zijn strijd voor de Eeuwige, voor Adonai, helemaal alleen voelt staan. Hij ziet niemand in heel Israël die aan dezelfde kant staat; iedereen is gezwicht voor de Baälsdienst. Als hij daar in de woestijn onder een struik op zijn dood ligt te wachten, brengt een engel hem eten en drinken en spoort hem aan te vertrekken. Elia loopt veertig dagen en nachten tot hij bij de Horeb komt, en daar vindt dan die bijzondere ontmoeting plaats, die openbaring van God in de doodse stilte, gevolgd door de opdracht zijn werk als profeet te doen. Elia vindt daarin de moed om door te gaan, om inderdaad zijn werk te doen. En hij weet nu ook dat hij niet alleen is, want en passant laat God hem weten dat hij zevenduizend medestanders heeft, die hun knie niet gebogen hebben voor Baäl. Het zal duidelijk zijn dat de essentie van de godsopenbaring zich niet in woorden laat vatten. Natuurgeweld, donkerheid, stilte, het zijn maar parafernalia, de werkelijk ervaring moet ongezegd blijven. Ook de meest begaafde mystici kunnen hun ervaring in taal hooguit benáderen. Maar zoveel wordt ons duidelijk: er gaat een grote troost van uit en bemoediging om de weg te gaan die gewezen wordt, om de opdracht die opgelegd wordt te vervullen.
Goed en kwaad Maar een voor de hand liggende lezing is niet altijd de juiste, en zeker niet de énig juiste. Als je het idee van een scenario voor de jongste dag van je af kunt zetten, zie je dat het hele laatste bijbelboek een verbeelding is van de strijd tussen goed en kwaad, in steeds weer nieuwe beelden en visioenen. Aan de ene kant staat een lam, een geslacht lam, en aan de andere kant een draak, gesecondeerd door twee beesten. Het is geen strijd in een verre of intussen al nabij gekomen toekomst, het is een strijd in het heden, een strijd die in de wereld van nu en in elk mensenleven plaatsvindt. Ik lees nog een fragment uit het dertiende hoofdstuk: Toen zag ik een beest uit de ze opstijgen. De draak gaf hem zijn kracht en zijn troon en zijn grote macht. Toen liep de hele wereld het beest vol bewondering achterna. Ze aanbaden het beest en zeiden: ‘Wie is gelijk aan het beest? Wie kan de strijd met hem aanbinden?’ Aan hem werd een mond vol grootspraak en godslastering gegeven. Hem werd macht gegeven over alle stammen en volken en talen en naties. Toen zag ik een ander beest. Dit rees op uit de aarde. Het had twee hoorns als een lam, maar het sprak als een draak. Het bewerkt dat allen die het eerste beest niet aanbaden ter dood werden gebracht. Het maakt dat allen, groot en klein, rijk en arm, vrij en slaaf, een merkteken ontvangen op hun rechterhand of op hun voorhoofd; niemand kan iets kopen of verkopen als hij het teken, de naam van het beest niet draagt.
Johannes De openbaring die Johannes op Patmos ontvangt, pakweg een millennium later, lijkt van heel andere aard. Wat aan hem onthuld wordt beslaat het hele laatste bijbelboek. In dat ene grote visioen tuimelen de beelden over elkaar. De meeste zijn vol verschrikking, maar daartussen, vooral op het eind verschijnen ook beelden vol troost en lieflijkheid: lofzang van engelen en mensen, God zal alle tranen afwissen, Hij zal wonen tussen de mensen, het nieuwe Jeruzalem dat neerdaalt uit de hemel. Maar voor het zover is, wordt de ene verschrikking door de andere gevolgd, we hebben er een klein fragment van gelezen. Vooral voor schilders is het boek Openbaring een rijke bron van inspiratie gebleken, van Jeroen Bosch tot Salvador Dali. En ook schrijvers laten zich niet onbetuigd. Soms met een glimlach en een knipoog zoals Belcampo met zijn novelle Het grote gebeuren, soms bloedserieus zoals de Amerikaanse Tim LaHaye die met zijn romanserie De laatste bazuin in de toptien van uitgeverij Kok staat. De aanbeveling luidt: ‘Hoe zou het einde der tijden eruit kunnen zien? Jaren van chaos, verschrikking en vervolging teisteren de wereld. Zeven meeslepende romans over de laatste zeven jaren van de wereld, vooral gebaseerd op het bijbelboek Openbaring.’ Niet toevallig natuurlijk verschijnt die serie nu, tegen het jaar 2000.
De mensen aan wie het geschrift van Johannes in eerste instantie gericht was, de vroege christengemeenten KleinAzië, zullen niet veel moeite gehad hebben in dit beest de keizer van Rome te herkennen met zijn goddelijke aanspraken en zijn absolute macht die zich uitstrekte tot elk individueel mensenleven. En iets meer dan een halve eeuw geleden had iedereen een spuuglok, een zwart snorretje en een brallende stem voor zich als dit fragment werd gelezen. Elke generatie kent wel een macht die vergoddelijkt wordt, van volk en vaderland tot welvaart en vrije markt. En de verleiding die van die macht uitgaat is bijna onontkoombaar. Wie kan zich onttrekken aan ons economisch systeem dat zijn talloze slachtoffers maakt hier en in andere werelddelen en in toekomstige generaties? Actueel appèl De strijd die in de Openbaring aan Johannes wordt getekend heeft een groter, en eigenlijk een klemmender actualiteit dan die van het naderend wereldeinde. Deze openbaring is een dringend appel op de lezer, een appel om 2
te onderkennen wat er in zijn werkelijkheid aan de hand is, een appèl om te kiezen voor de ene of de andere kant.
GODSERVARING Huub Oosterhuis
Maar tegelijk is het ook een bemoediging. Er wordt ons een visioen meegegeven voor onderweg. Er ligt als eertijds bij Mozes een beloofd land in het verschiet, een nieuw Jeruzalem waar plaats is voor iedereen, waar geen verdriet, geen kwaad meer zal zijn, waar God is alles in allen. De naar het rotseiland Patmos verbannen Johannes en de gemeenten aan wie hij schrijft, hadden zo’n bemoediging ook wel nodig, in die hen vijandig gezinde cultuur van het Romeinse Rijk met zijn absolute aanspraken. Dát is wat deze Openbaring gemeen heeft met die aan Mozes en die aan Elia: ze zijn tegelijk troost en bemoediging én opdracht.
Dat alles is het niet. Geen lichamelijke schoonheid, geen wereldse faam, niet het stralend heldere daglicht dat het oog zo graag ziet; geen zoete melodieën van liederen rijk geschakeerd, en niet de lieflijke geur van bloemen zalf of specerijen; geen manna en geen honing; geen schone lichaamsvormen naar wier omarming ons lichaam verlangt dat alles is het niet dat ik liefheb als ik U liefheb , mijn God. En toch heb ik U lief als waart Gij licht en melodie en welriekende geur en spijs en omarming, U mijn God , die licht en melodie en welriekende geur en spijs zijt, en omarming , voor mijn ziel. Binnen in mijn ziel straalt een licht dat de wereld niet kan zien; daar klinken melodieën die nooit verklinken; daar zweven geuren die geen wind verwaait; daar proef ik spijzen waar ik nooit genoeg van krijg; daar lacht het geluk van een liefde die nooit verflauwt. Dat is het wat ik liefheb als ik mijn God liefheb.
Openbaringen geschieden wel degelijk: En wij, steeds gereed ze te ontvangen, Verwijderen bedrijvig de kleine obstakels; Terwijl de engel, het wachten moe, boven onze hoofden versteent.
We lijken steeds gereed de bemoediging te ontvangen, maar voor dat andere aspect, de opdracht, zijn we geneigd uitvluchten te verzinnen, kleine obstakels die eerst verwijderd moeten worden. Maar openbaringen, visioenen van hoe de wereld is - woestijn, woestenij - en hoe zij zou moeten zijn, hoe zij kán zijn, zijn beide ineen. Bemoediging en opdracht, strelend als de handen van een troostende moeder, en uitdagend, tartend als de prikkel waarmee een lastdier wordt aangedreven. En de ene functie is niet los van de ander te krijgen. Als we de engel boven ons hoofd maar niet laten verstenen. Amsterdamse Studentenekklesia, 24 oktober 1999
Citaat GODS ZWIJGENDE STEM
Augustinus. *
Mooie lichamen, prachtig herfstweer, ‘zoete melodieën van liederen, rijk geschakeerd’- dat alles is God niet. En God liefhebben, aanhangen, is niet hangen aan dat alles. Maar dat alles verwijst wel naar God, meent Augustinus (in het jaar 399 van onze jaartelling, hij is dan bisschop in Hippo, in Noord Afrika); dat alles is beeld en gelijkenis van Hem – ‘Ik heb U lief als waart Gij licht en melodie.’ Is deze God van Augustinus de God van de bijbel? Ja, de God van de bijbel.
Uit het bijbelverhaal volgt niet dat God zich vroeger meer met de mens heeft ingelaten dan Hij nu doet. Klinkt dat te negatief, draai het dan om en zeg: Ik ga er van uit dat God nu minstens even intensief met ons bezig is als de letter van de bijbel dat over vroeger met zoveel nadruk zegt. Of op een derde manier: Onze bijbelse vaderen zouden ophouden onze geloofsvaders te zijn, als God in hun tijd niet even zwijgzaam en verborgen was als in onze tijd.
De bijbel poneert God: daar staat hij, in de tekst, en hij spreekt. Zonder enig dispuut over de vraag of hij bestaat, bestaan kán, ooit niet bestond, of bedacht is. Met ‘god’, genoemd bij zijn soortnaam (zoals ‘mens’ een soortnaam is) begint het verhaal – met het boek Genesis; na enige kolommen tekst draagt ‘God’ zijn specifieke naam, vier onuitgesproken lettertekens die zoveel betekenen als ‘Ík zal er zijn die ik ben’- ik zal er zijn hoe dan ook. Deze God-met-zijn-specifieke naam spreekt, laat zich zien aan Abraham, roept Mozes, spreekt met hem van aangezicht tot aangezicht; maar is gestalteloos, enkel stem, wordt niet gezien – hoe kan dat: wel van aangezicht tot aangezicht, niet gezien? Deze God stuurt mensen naar mensen in nood. En hij roept mensen ter verantwoording: waar ben je? – waar is je broeder Abel?
God zwijgt in alle talen (Psalm 10:1-4 en 11). Daar dwars tegenin belijdt het geloof: ‘Onze God komt en zal niet zwijgen’ (Psalm 50:3 en 21). Met deze toekomstverwachting wil de Schrift onze oren besnijden zodat wij de Stem horen die, nu al, de ons omringende en soms benauwende stilte vult. De afgoden, die zijn pas echt stom, ondanks hun luidruchtige aanwezigheid (Psalm 115:4-7). Han Renckens in Je eigen Schrift schrijven (Ambo1983), blz.1314
3
Het verhaal van de naam omvat de uittocht – het land – de stad met de tempel – de verwoesting van tempel en stad – de ballingschap – de terugkeer: tweede uittocht – de wederopbouw van stad en tempel – het nieuwe begin. Binnen dat verhaal worden psalmen gezongen: over het wonder van uittocht en bevrijding, over de verrukking van het land, over de ellende van de ballingschap; individuele mensen, een naamloos nietig ik roept: uit de diepte roep ik jou; Gij kent mijn hart, gij doorgrondt mij; als ik kijk naar de hemel, wat is dan een mens?
God zoals hij in de bijbel sprekend ten tonele wordt gevoerd: gezien gezien heb ik, gehoord gehoord, het kermen van weerloze kinderen, afgedaald ben ik, ik stuur jou ... Er werd ook gezongen. En het geschiedde dat ik dacht en dat het was alsof die afgedaalde, mensensturende, mij aanraakte in de woorden die ik sprak, mij beetpakte en vasthield, zoals ik, toen zij voor het eerst probeerden te staan, mijn kinderen vasthield. En ik kon niet meer zwijgen en wilde niet, en wist van ophouden niet, en stortte mijn hart uit voor het aangezicht van heel die familie: stond aan hun lippen, knielde in hun armen – en in ons stonden op grote menigten onbekenden, bekenden van eeuwen her en wij zongen: waar vriendschap is en liefde, daar is God.
De God die in het verhaal spreekt én zwijgt, die ‘ík’ zegt – Ik zál – die God wordt in de psalmen geroepen, geen andere, er is geen andere tot wie zo geroepen wordt. Hebben die mensen-van-de-psalmen, God ‘ervaren’? ‘Was hij niet voor ons geweest toen de mensen zich tegen ons keerden, we waren levend verslonden. Gezegend die ons niet prijsgaf aan hun verscheurende tanden. Onze hulp is in de naam van hem die hemel en aarde gemaakt heeft’ (Psalm 124) - hebben ze dat zo ervaren? Of is het een redenering, binnen de logica van het verhaal? Heeft Augustinus zijn God ervaren? Die mooie gedichtachtige tekst, is dat een ervaring of een redeneringis het gevoeld of bedacht? In taal kun je laten voelen en ervaren wat je zelf niet gevoeld en ervaren hebt, maar gedacht, bedacht dat het zo zou kunnen zijn, dat het zo wel moet zijn?
Amsterdamse Studentenekklesia, 14 november 1999
LICHTWEG Hein Walter
Wat Paulus zegt over God, over de God van het verhaal, die van Abraham, Izaak en Jakob: dat die God licht en levensbron voor alle volken is, en alles wil zijn in allen – heeft hij dat ervaren? En Johannes met zijn visoenen, in navolging van Jesaja: een God die hem een nieuwe toekomst belooft: ‘ooit, in schaduw van rozen, aan snel vlietend water –‘ – is dat ervaren of bedacht? * En hoe is het met ons? Wij zijn toch niet zulke andere mensen dan Jesaja en Paulus en die psalmdichters. Heeft iemand van jullie ooit God ervaren? Ik zou iedereen die hier komt zingen en luisteren, in die volgorde, denk ik, wel willen interviewen, of vragen: schrijf het op, godservaring, toen en toen. Je kinderen werden geboren, je was erbij, je zag ze aan het licht komen, onstuitbaar – was die geboorte de aanleiding – ‘bemiddeling’ zegt Edward Schillebeeckx – tot de ervaring van God? Je bent ontkomen, net niet levend verslonden, je leeft nog, en je wil leven opnieuw – ervaar je God als je redder zoals dat in psalmen gezongen wordt? Ervaren wij de God van het verhaal, of denken wij hem mee in de taal, in wat geschreven staat, in wat gezongen wordt, ‘zoete melodieën van liederen, rijk geschakeerd’? Ervaren wij wat wij zingen, al was het maar soms even een god die ons stuurt en ter verantwoording roept - ooit ervaren?
1 Ik was een meisje zoals meisjes zijn: haren kammend, vlechtend, wegdromend aan water en lachend om kleine dingen; grote hoefden niet te komen. Ik was niet mooi, ik had niet de fijne trekken van een Joodse; ik was gewoon. En zoals het ging, ook mijn toekomst was bepaald, ik was beloofd.
2 Ik droomde op een nacht een kind: een jongen met een hart zo zuiver als licht en met ogen die verblindend scherp door me heen keken. Ik huiverde toen hij zag dat ook in mij het kwaad te slapen lag. Hij bevrijdde me ervan door zijn handen te laten rusten op mijn gelaat; ze waren als stralen zon die doen verdampen.
3 We waren slapend wakker bij het vuur dat hij was en zagen niet dat er rook kwam van verkeerde kanten: zuur geworden mensen vol haat waren er ook.
Ik was gevraagd voor een toespraak in Tilburg, en ik wist niet wie mij hadden gevraagd, ik had de uitnodiging niet goed gelezen. Toen de dag gekomen was dat ik die avond daar zijn moest, zocht ik wat volgeschreven vellen bij elkaar en ging, en kwam aan – het was een kerk - , en zag wie daar gezeten waren: twee, drie bekenden, tweehonderd onbekenden ongeveer, van wie enkelen naar me lachten, anderen knikten mij vriendelijk toe, als waren wij familie. Het zou gaan over God. Wie God, vroeg ik mij luidkeels af en graaide in de vellen – en onderdrukte mijn panisch verlangen van de ene op de andere seconde te zwijgen en weg te lopen, zo waardig mogelijk.
Op een geweten nacht werd mijn kind door hen overmeesterd en verminkt. Hij leed omdat het goede geen kwaad kan. Ik bestierf in mijn slaap en baadde in het zweet.
4 4
verscheurend kind geboren was. Met klamme
Verder in mijn leven terug zouden we gelukkig zijn en niet meer weten welk lot het onze was. We vertrouwden op God en op elkaar. Even waren we vergeten.
handen kwamen ze dichterbij. Schuchter stonden ze in de staldeuropening stil en keken naar binnen. Ze durfden niet verder. De oudste schraapte zijn keel.
Dagen werden als mensen geboren, bloeiden op en werden oud tot ze in iets verdwenen. Wij waren jong: we werkten en groeiden in sterkte, we aten en sliepen, zo was ons leven.
10 Ze hadden niet veel: een stok om te steunen; het kleed dat ze droegen had ze jaren van hoeden gekost. Het was niet veel wat ze vroegen.
5 Een koning kwam kwaadaardig uit niets: waanzin woonde in zijn ogen en macht was zijn bruid. In zijn hoofd stond kindermoord geschreven.
Maar hier, bij dit lichtkind waren ze schatrijk. Ze zagen wat niemand ooit zag en wisten van harte dat het liefde was.
Kindermoord om die ene te doden die koning van Joden zou heten. Van angst verkankerde koning Herodes die die koning van Joden zou haten.
11 Ik denk dat ik van teveel liefde wakker werd, het was groter dan ik kon dragen. Ik werd overstroomd, ik was een rivier die verdronk in groot water.
6 Er trok een karavaan door een woestijn van vrede, langs argwaan en kift, op zoek naar iets nieuws dat moest zijn. Licht was de gids.
Ik lag snakkend naar adem in een bed dat met ik moeite herkende. Alles leek anders: de muren, de ramen, mijn handen, tot ik mezelf weer had gevonden.
Het waren wijzen die reisden naar het westen om een ster zo helder als een pas geboren kind. De ster zou niet rusten voordat het nieuwe gevonden was.
12 Ik heb het die dag licht zien worden. Alsof ik het zelf was, zag ik de olijfboom veranderen van grijs naar groen. De bergen leken verzet, ik keek verder dan ooit.
7 Ze vonden ons in een stal waar de geur van lammerslacht nog hing. Ze vielen op hun knieën om een kind dat voer leek in een voerbak: vlees en bloed voor mensen.
Ik was een meisje zoals meisjes zijn: zittend bij een raam en wegdromend in het landschap, kijkend naar kleine dingen, klaar voor het grote.
Ze zagen wat te zien was in de ogen van mijn kind: het nieuwe, het oude, het grote. Ze waren gelukkig als kinderen. En de vragen die ze hadden waren ze op slag vergeten.
8 In mijn droom was ons huis een stal; we waren de minsten onder de mensen: we sliepen bij de os die er stond en aten oud brood. Ik kende het verhaal van de eersten en laatsten. Wij waren de laatsten; we waren oud vuil en werden gemeden als melaatsen. De eersten hadden geen benul.
9 Herders waren in de buurt, herders van goede lammeren. Ze hadden gevoeld dat er een hart5
citeert uit zijn eigen joods-apocalyptische traditie. Het gaat over het laatste, beslissende oordeel over de volkeren en hun daden: wie aan de allerkleinste, de geringste 'kleine mensen' van God niets te eten heeft gegeven, te drinken, onderdak, kleding, verzorging - die worden weggestuurd naar de 'eeuwige pijniging', - wie dat allemaal wel hebben gedaan krijgen het 'eeuwige leven'. Is dat een hard oordeel? Gaat het hier, zoals wel beweerd wordt, om een harde, onbarmhartige ethiek die ingaat tegen de menselijke natuur, een ethiek van joodse oorsprong die door het christendom, met name het katholieke zou zijn gerelativeerd en verzacht? In een onlangs verschenen boek van een gerespecteerde katholieke ethicus, las ik: 'De naastenliefde ontleent haar zin niet aan het tot stand brengen van een rechtvaardige wereld.' Maar zegt de tekst van Mattheüs niet precies het tegenovergestelde: een naastenliefde die haar zin niet ontleent aan het tot stand brengen van een rechtvaardige wereld is liefde die er naast zit, een slag in de lucht? Is het oordeel van de mensenzoon niet eerder de keerzijde van deze wereld, van òns 'oordeel', ons economisch systeem. Dat veroordeelt immers tallozen tot 'eeuwige pijniging', tot een uitzichtloos bestaan, een voortijdige dood?
DE MENSENZOON Kees Kok
Gelezen: Mattheüs 25:31-46
Wie is die Mensenzoon die komt op, of met de wolken, die zich identificeert met alle 'kleine mensen' van deze wereld; die zegt: wat je aan hen hebt gedaan, heb je aan mij gedaan; wat je voor hen niet hebt gedaan, heb je ook niet aan mij gedaan? 'Mensenzoon' is in de bijbel oorspronkelijk een ander woord voor mens: zoon, dochter, kind van adam. Zo staat het bijvoorbeeld in Psalm 8: Wat is dan de mens dat Gij aan hem denkt, de zoon van Adam, dat hij U ter harte gaat? Maar in de tijd van ongeveer 200 vóór tot 100 na het begin van onze jaartelling is de mensenzoon een opmerkelijke figuur geworden in de joodse apocalyptische literatuur, de geschriften die gaan over Gods 'laatste oordeel' over de volkeren. De mensenzoon wordt voor het eerst opgevoerd in de visioenen van de profeet Daniël, als eindoverwinnaar van de geschiedenis die de machten die Israël bedreigen en overheersen uiteindelijk zal verslaan. Deze figuur komt telkens terug in de joodse literatuur tot in de Openbaring, de Apocalyps van Johannes, het laatste boek van het zogenoemde 'nieuwe testament', geschreven omstreeks het jaar 100 van onze jaartelling. Later wordt de mensenzoon door de rabbijnen ook wel 'anani genoemd, de wolkenaar, omdat hij komt op, of met de wolken. Zoals ook bij Mattheüs: 'zij zullen de mensenzoon zien komen op de wolken des hemels' (24:30). Wolken kondigen regen aan, en deze wolken regenen gerechtigheid; zoals in het oude adventslied van bijbelse herkomst: 'Dauwt hemelen van omhoog en wolken regent gerechtigheid, (of): regent de gerechte'. De mensenzoon is de gerechtigheid in persoon - de personificatie van het uiteindelijke oordeel van God over de geschiedenis, over de volkeren.
Vanuit het einde van de geschiedenis, aan gene zijde van de wereldtijd, vanachter de wolken, vanuit de hemel, vanuit de beloofde toekomst identificeert de mensenzoon zich met alle machteloze mensenkinderen die brood, kleding, zorg, aandacht te kort komen, - en die zijn er overal en altijd. En er zijn ook altijd en overal mensenkinderen die genoeg en meer dan genoeg van dat alles hebben, en die in staat zijn om die noden te lenigen. Als zij dat niet doen, maken zij zich schuldig. Zo simpel is het. Wie die noodzaak met ingewikkelde economische, ideologische, filosofische of zelfs theologische redeneringen probeert af te zwakken, laadt de verdenking op zich dat hij er niet aan wil. Lichaam Als een engel in het boek Daniël komt uitleggen waar die mensenzoon nu eigenlijk voor staat, dan wordt die gestalte vertaald, uitgelegd in een meervoud, een hele menigte: de 'heiligen van de Allerhoogste'. Het zijn degenen die volgens Psalm 24 - Gods hoogte mogen beklimmen en wonen in zijn huis; mensen die afgekeerd zijn van geweld en met rechtvaardige handen het goede doen. Zij vormen met elkaar in deze wereld één lichaam, samengesteld uit alle volkeren: uit jood en Griek, Arabier en Germaan. Een corpus van mensen die 'niet zwichten voor de oude dode wereld van geld is god of welk bewind dan ook', zoals het heet in het 'Paulus-lied' van Huub Oosterhuis. Paulus noemde dat visionair het 'lichaam van de messias'. Dat visioen wordt als het goed is door de ekklesia hooggehouden. Waarmee niet gezegd is dat de 'heiligen van de Allerhoogste' daar ook als vanzelf te vinden zijn - zeker niet alleen daar. Het hangt van onze daden af. Het zal blijken als de mensenzoon komt.
Donkere tijden In de gestalte van de mensenzoon heeft het joodse volk zijn hoop op herstel geprojecteerd; hij was in benauwde tijden zonder hoop, waarin op aarde niets meer te verwachten viel, het symbool van een definitief herstel van Israël, een nieuwe vorm van het geloof in de komst van een rechtvaardige koning, zoon van de grote koning David, de gezalfde, de messias van Adonai. Hij zou ooit, godweet wanneer, - in apocalyptische taal: over een tijd en nóg een tijd en nog een halve tijd, een eind maken aan alle bezettingsmacht, onderdrukking, vervolging. Het boek Daniël is geschreven in de tijd van de Griekse overheersing, in de donkere dagen van Antiochius IV, tempelschender, boekverbrander, onderdrukker. Het evangelie van Mattheüs en de Openbaring van Johannes zijn geschreven in de rampzalige dagen dat de Romeinen het joodse volk en land, Jeruzalem en de tempel praktisch hadden weggevaagd, na het jaar 70. Het was de tijd waarmee de joodse verstrooiing, de diaspora begon die duurde tot 1948 en die zich sleepte van de ene naar de andere vervolging, vooral door de volgelingen van Jezus die zij de Christus noemde, de messias, maar wiens levenspraxis en visoen zij al te vaak verloochenden en verraadden.
Amsterdamse Studentenekklesia 21 november 1999
Harde ethiek? De passage die wij gelezen hebben maakt deel uit van een lange rede van Jezus over de eindtijd en waarin hij uitvoerig 6
niet blijft nadenken en blijft leren over zichzelf en anderen, over de traditie waarin hij/zij staat. In een multiculturele en multireligieuze samenleving is voortdurend leren een voorwaarde tot behoud van een levend en oprecht geloof.
DE PAROCHIE ALS LEERHUIS Frans Zwarts
Dan valt op, dat de term Leerhuis wordt gebruikt. Het woord ‘leerhuis’(bet ha-midrasj) is van joodse origine. Het is het alles omvattende leerproces, om de Tora te leren kennen en eruit te leven. Wordt ‘leerhuis’ in directe relatie genoemd met de parochiecatechese, dan is dat veelbetekenend voor de verwachting, die men heeft ten aanzien van doel en richting van de catechese. Wat rechtvaardigt het gebruiken van dit leenwoord? Is bij de catechese in de parochies inderdaad sprake van leerhuis? Wordt met het invoeren van deze term mogelijk aansluiting gezocht bij de joodse wijze van leren, die een lange geschiedenis heeft in de traditie van het joodse volk en heel specifieke kenmerken heeft? Als er sprake is van ‘De Parochie als Leerhuis’ is het nuttig om nader te bezien wat men er mee beoogt en of de praktijk eraan beantwoordt. Is er wel of geen directe verbinding is met het joodse leerhuis en hanteert men beginselen van het joodse leerhuis? Zo groeide bij mij de vraagstelling en deze werd de aanleiding tot een nadere oriëntatie op het joodse leerhuis en de situatie van de catechese in r.k. pastorale praktijk.
In zijn sabbatperiode heeft deken drs. Frans Zwarts (Amersfoort) dit jaar een ‘beperkt vergelijkend onderzoek’ gedaan ‘naar de parochiecatechese en het joodse leerhuis’, dat hij onder de titel De parochie als leerhuis in een kleine oplage heeft vermenigvuldigd. Deken Zwarts was lid van de Katholieke Raad voor Israël en het Interkerkelijk Contact Israël, en werkte mee aan verschillende publicaties in het kader van de dialoog jodendom-christendom. Hij beschouwt zijn sabbatstudie als een klein (beperkt) onderzoek - als het begin van een antwoord op de vraag die hem al jaren bezig houdt: op welke manier kan de parochie baat hebben bij meer aandacht voor de joodse traditie en het huidige jodendom? Wij vroegen hem of wij enkele passages uit zijn verslag mochten opnemen als signalement van een ontwikkeling die in veel parochies (en gemeenten) langzaam op gang begint te komen: het leren van het joodse leren. Het gaat ons inziens om nuttige elementaire informatie, die wij bij deze, met dank aan deken Zwarts, aanbieden. Wie geïnteresseerd is in het verslag, wende zich schriftelijk tot: Deken drs F.A.J. Zwarts Kattenbroekerweg 2 3813 EA AMERSFOORT (redactie)
Bekendheid met het Leerhuis. De term leerhuis is vrij breed ingevoerd in het spreken over de catechese. Men noemt de parochie: vier-huis, leer-huis en dienst-huis. In parochiebladen wordt het leerhuis genoemd als een van de activiteiten in het aanbod van de catechese, meestal in samenwerking met andere plaatselijke kerken. In een gezamenlijk overleg van gemeente en parochie wordt het programma vastgesteld en daarin mag het ‘leerhuis’ niet ontbreken. Langs deze weg zijn ook de parochies meer en meer vertrouwd geworden met de term leerhuis. Het blijkt een van de bruggen te zijn in het oecumenisch proces, waarover de verschillende kerkelijke tradities elkaar ontmoeten en tot verrassende ontdekkingen komen, waar het gaat om hun gemeenschappelijke ‘roots’. In de protestantse katechetiek is al gedurende vele jaren systematisch onderzoek gedaan naar de mate waarin het joodse leerhuis model kan staan voor de catechese. Bovendien is er in protestantse kring een lange traditie van wetenschappelijke en systematische aandacht voor het jodendom.
Een symposium... Op 14 juni 1996 vond te Dijnselburg/Zeist een symposium plaats voor de pastores van het Aartsbisdom Utrecht onder het motto: De Parochie als Leerhuis. Dit was bij gelegenheid van het veertigjarig priesterjubileum van hulpbisschop mgr. Dr. J.A. de Kok o.f.m. Zeer bewust zal hij deze titel gekozen hebben. Hij motiveert in de uitnodigingsfolder de keuze aldus: Aan toewijding is geen gebrek. In de kerk besteden mensen veel energie aan de voorbereiding en verzorging van de liturgie. De diakonale dimensie van ons kerkzijn krijgt nieuwe vormen. De noodzaak van goed opbouwwerk bij een kleiner wordende kerk onderschrijft iedereen. En toch. En toch is er de vraag of dat alles niet blijft steken, omdat de dimensie van de parochie als leerhuis zwak is. Geloven is ook een levenslang leren.
De probleemstelling is duidelijk. Binnen de parochies is wel aandacht voor de catechese maar niet voldoende en bovendien te zwak. Die zwakte en kwetsbaarheid hangt met meerdere factoren samen, waarvan ik er enkele noem: 1. De catechese is veelal gericht op beperkte doelgroepen zoals de kinderen en hun ouders bij de Eerste H. Communie, het H. Vormsel en rond de doop. 2. Dat betekent een beperking tot sacramentencatechese. 3. Bovendien is die catechese gebonden aan bepaalde periodes. Als parochiecatechese zich hiertoe beperkt zal ze niet uitgroeien tot wat de bisschop noemt ‘levenslang leren’. Juist dit levenslang leren als houding, als een in de parochie gestructureerde catechese en ook een beoefende praktijk, is zijn zorgpunt. Dit wordt omschreven als de noodzaak tot ‘education permanente’. Het leven is een voortdurend leerproces: al doende leert men, zoals ‘al smedende wordt men smid’. Dat geldt in verhoogde mate voor de gelovige. In de maatschappij en de ontwikkeling van het menselijk denken zal een gelovige geen vaste koers kunnen houden als hij/zij
Wat de aangeboden stof betreft en de wijze van leren is echter niet altijd sprake van leerhuis in de strikte zin. Maar er groeit wel meer gevoeligheid voor de joodse wijze van leren. Steeds meer predikanten en r.k. pastores zijn door hun opleiding en persoonlijke interesse goed gedocumenteerde leiders voor dergelijke leerhuis-groepen. Zij zijn vertrouwd met een nieuwe wijze van omgaan met de H. Schrift en het werken met groepen in leerprocessen. Een ander spoor waarlangs het leerhuis bekend werd bij christenen, kerkelijken en minder kerkelijken, was de opkomst van leerhuizen voor joden en christenen samen. Eind jaren ‘50 begin jaren ‘60 ontstaan in Nederland op vele plaatsen deze leerhuizen: Amsterdam, Hilversum, Arnhem, Vlaardingen, Nijmegen, Oegstgeest en Rotterdam. Door de directe inbreng en leiding van joodse leraren/rabbijnen, professoren en deskundigen van christelijke zijde bieden deze leerhuizen een leerprogramma, dat volop aandacht besteedt aan allerlei onderwerpen in de relatie joden en christenen. In de 7
Zo gaat het verder in het leven, een levenlang: leven, bidden en leren; leren, bidden en leven. Menige jongeman, zeker in orthodoxe kring, zal naar een jeshiva gaan, een Talmoedschool, onder leiding van een gerenommeerde rabbijn.
bekende reeks Phoenix Bijbelpockets ‘Zoals er gezegd is over...’ komen we de namen van de sprekers tegen. Deze reeks, die de neerslag vormt van die leerhuizen, blijft een uitstekende bron van informatie. Het leerhuis - een weg te gaan: normen en waarden vanuit de Tora
Een volgende fase kan zijn dat men lid wordt van een koleel, een leer- en leefgemeenschap. Daar zal men zich dagelijks verdiepen in de Tora en alle leerstof uit de rabbijnse traditie, om die ten volle te kennen en eruit te leven. Leren, ‘lernen’, komt dan op de eerste plaats.
‘Wanneer moet een vader beginnen zijn zoon de Tora te leren? Zodra het kind begint te praten’. De joden kennen een leertraditie van duizenden jaren. Omdat joods leven vertrouwdheid vereist met de Tora, worden de kinderen daarin van jongsafaan onderwezen. Beginnend in de huiselijk sfeer, wordt die vertrouwdheid met de joodse levensstijl en het godsdienstig leven ontwikkeld. De gebruiken en omgangsvormen, het eten en drinken, de beleving van dag en uur, de sabbat, bepalen het doen en laten. De moeder, de vrouw des huizes, heeft daarin een uitdrukkelijke taak en opdracht. Het leerhuis begint dus thuis. Zo wordt ieder opgenomen in de traditie van joods leven met de dagelijkse werkelijkheid van bidden en leren, de geboden en voorschriften, de Tora. Huisliturgie, symboliek en verhaal ondersteunen dit. De viering van Pesach in de familiekring is daarbinnen een van de meest indrukwekkende gebeurtenissen. In later jaren komt daar het onderwijs bij, zo mogelijk op een joodse school. Het leerhuis zal de leerling vertrouwd maken met zowel de schriftelijke als de mondelinge Tora, die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.
Het leerproces is alle eeuwen door onderwerp van reflectie geweest. Hier wil ik noemen dr. Ido B.H. Abram, die uitgebreid studie gemaakt heeft van het leren: ‘Joodse traditie als permanent leren’. Een naam die ook telkens genoemd wordt is: Franz Rosenzweig. Vanaf 1920 leidde hij het ‘Freie jüdische Lehrhaus’ in Frankfurt, om aan de crisis van die jaren ( na de eerste wereldoorlog: assimilatie in joodse kring en opkomend antisemitisme ) weerstand te bieden middels een nieuw leren en nieuw denken. Martin Buber was zijn medewerker en heeft zijn werk voortgezet. Over het leren, dit levenslange proces van kennisnemen van de Tora en proberen te verstaan van wat God van de mens vraagt, is intens nagedacht. Alles is erop gericht om het leervermogen van de leerling te ontwikkelen. De poort daartoe is: vragen. Het belangrijkste is de goede vragen te leren stellen, waardoor je denk- en leervermogen wordt geactiveerd. Ik herinner me een uitspraak van rabbijn M. König tijdens een leerhuisavond. Naar aanleiding van een stellingname van iemand zei hij: ‘U krijgt van mij 85 % gelijk, dan blijft er 15 % over voor discussie’. Een flexibiliteit, die de mens kan behoeden voor star dogmatisme en tegelijk alle respect kent voor de waarden en wijsheden van de traditie.
Schematisch weergegeven is dit de traditionele ontwikkelingsgang van het leren: - Vanaf vijf- of zesjarige leeftijd in ‘het huis van het boek’. Het betreft beheersing van het hebreeuwse alfabet en het gaan lezen van de bijbel: de Tora, de Profeten en de Geschriften. De kinderen worden ‘Prinsen van de Tora’ genoemd. - Op tienjarige leeftijd gaan ze zich verder verdiepen in de traditie: ‘het huis van de mondelinge leer' (bet misjna). Kennismaken met de Talmoed, de voorschriften (halachot) en de verhalen bij de bijbelse verhalen (aggadot) staat op het programma. Ze leren de verbondenheid van de schriftelijke en de mondelinge Tora. De basiskennis wordt aangereikt en in het geheugen opgeslagen. Door de teksten steeds te herhalen, memoriseren, worden ze in het gedachtengoed opgenomen en wordt het mogelijk ze eigen te maken. Uit het hoofd leren speelt een grote rol. Of beter gezegd: met je hart leren, dan wordt het van jezelf. - Op 13-jarige leeftijd zullen ze dan zo gevormd zijn, dat ze in godsdienstig opzicht eigen verantwoordelijkheid kunnen aanvaarden. De jongens worden bar-Mitswa, zoon der wet. Tegenwoordig geldt dit in meerdere Joodse stromingen ook voor de meisjes (bat-Mitswa). In de synagoge worden ze opgeroepen voor de lezing van de Tora. De jongens tellen dan ook mee voor het vereiste aantal van tien mannen (minjan), om een synagogale dienst te kunnen houden. - De volgende fase is het gaan deelnemen aan het eigenlijke leerhuis (bet ha-midrasj: het huis van het schriftonderzoek / schriftuitleg ). Zij gaan zich nu volledig verdiepen in de vele geschriften, die tesamen met het geheel van de Bijbel het erfgoed vormen van de leertraditie: de Misjna, de Talmoedim, de Midrasjim en Targumim, en alle verdere rabbijnse literatuur die in de loop der eeuwen is ontstaan. Er wordt gesproken van het ‘draagbaar vaderland’.
De leraar steunt en activeert. ‘Leerling en leraar zijn partners, zowel in het leren (allebei leren ze) als in het onderwijzen (ze leren van elkaar) als in het doen ( allebei proberen ze de schepping en de wereld te onderhouden en te verbeteren) en dit ‘partnership’ bepaalt de manier waarop ze met elkaar omgaan....... In de relatie tussen leraar en leerling wordt de Tora geconserveerd en geïnnoveerd, en niet in onderwijsprocedures, onderwijsmethodes of didaktieken. Deze laatste zijn nooit primair, maar altijd afgeleid van de relatie tussen leraar en leerling’. De goede vertrouwensrelatie is wezenlijk.
Citaat Ik ben geboren in 1894 in Odessa, in de Moldawanka, als zoon van een joodse handelaar. Zoals mijn vader verlangde, studeerde ik tot mijn zestiende levensjaar Hebreeuws, de bijbel, de talmud. Thuis had ik een zwaar leven, ik moest mij van vroeg tot laat bezighouden met vele wetenschappen. Uitrusten deed ik op school. Isaak Babel, Autobiografie
8