MAANDBRIEF VOOR
jaargang 10 no 6 september 2005
LEERHUIS & LITURGIE
NAAR EEN MENSELIJK BESTAAN Genesis 1
INHOUD
Huub Oosterhuis
NAAR EEN MENSELIJK BESTAAN Genesis 1:1-2:4a ASE 11 september 2005 Huub Oosterhuis
1. Waarom lezen jullie, en nog wel in de eerste dienst van het nieuwe Ekklesiaseizoen, deze omstreden teksten over ‘in den beginne’ en de schepping van aarde en mens (Genesis 1:1-2:4a)? Omstreden teksten? Ja zeker. Vlak voor de zomervakantie is er nog een spoeddebat geweest in de Tweede Kamer: een aantal kamerleden wilde het scheppingsverhaal uit de biologieles schrappen. Sinds Darwin, halverwege de negentiende eeuw met zijn evolutietheorie te voorschijn kwam, is het niet meer vol te houden dat de aarde zo’n vijfduizend jaar geleden in zes dagen geschapen zou zijn - dat bijbelse scheppingsverhaal is gewoon niet waar, of sterker nog, een gevaarlijke dwaalleer. En jullie die maar mooi voorlezen en zingen. Jullie hebben iets uit te leggen. Ja, wij hebben iets uit te leggen. En daar nemen we de tijd voor, ieder jaar zo’n veertig zondagen, nu al weer vijfenveertig jaar. Dit is de eerste zondag van de komende vijfenveertig jaar - luister: wij lezen het bijbelse scheppingsverhaal niet als historische informatie over de wording van deze wereld, maar als een lied waarin de bestemming van deze wereld wordt bezongen. Wij lezen de eerste bladzijde van de bijbel niet als een wetenschappelijk bedoeld document dat door Darwins evolutietheorie onderuitgehaald is, maar als een hymnisch lied over de bestemming van de mens op aarde. 2. Wát zegt, wat leert ons dit gedicht? Dat het eerste woord waar alles mee begint, boven de chaos uit, ‘licht’ is; dat er boven de complexiteit en de verwarring van het toeval een god is die licht roept, en er ís licht, en hij ziet dat het goed is. Zo is het begonnen, en zo begint het, altijd opnieuw. Zoals ieder lied is deze scheppingshymne niet een toen-lied, maar een nu-lied, om nu mee te ademen. En zoals ieder lied prent het zijn kernwoord in je ziel; jij bent een lichtmens, naar het licht toegekeerd, beeld van die lichtgod - die een groene aarde vol vruchtdragende bomen en alle dieren, vissen, vogels, naar hun aard, aan mensen heeft toevertrouwd; aan alle mensen in tijd en ruimte, mensheid, en aan ieder mens uniek - jij bent die mens. En zo is het goed, meer dan goed. Dat is geen wetenschappelijke theorie, dat is een utopie, een visioen, dat je in je hart en je verstand om moet dragen om niet te zwichten voor woeste leegte en duisternis. God zij geprezen met ontzag hij draagt ons leven dag aan dag zijn naam is onze vrede hij die ons uit de chaos redt, die ons in ruimte heeft gezet...
In de joodse traditie is dit scheppingslied door sommige leermeesters verstaan als een ‘woord ten geleide’ op heel de bijbel en als een bladwijzer van dag tot dag. Als je verdwaalt bent in dat grote verhaal en je weet niet meer over wat voor een god het gaat, dan moet je terug naar de woorden ‘licht’ en ‘goed’ - als je door wat wij noemen ‘het gewone leven’ zo gemangeld en vertwijfeld bent dat je het niet meer opbrengt te denken dat het ooit nog goed zal komen. Waarom lezen wij vandaag, op 11 september, dit ‘In den beginne-verhaal’? Omdat wij, vanaf de eerste uren van dit zesenveertigste Ekklesiajaar, aangeraakt willen worden door de hoopvolle, stralende visie op aarde en mens die uit deze tekst spreekt, uit deze brief van liefde. 1
VAN GOED EN KWAAD Genesis 3 ASE 18 september 2005 Kees Kok KAIN EN ABEL Genesis 4 ASE 25 september 2005 Huub Oosterhuis DE GOD VAN HET KAPITAAL Bijdrage aan het Messiaans Beraad Remi Verwimp DE ZWAARSTE WEGEN een gedicht van Hilde Domin uit het Duits vertaald door Kees Kok DEUS AES BIJBEL Ooit van gehoord? ZILVEREN LIEDDAG 5 november 2005 reeds bijna 400 aanmeldingen
AGENDA VAN TOESPRAKEN in de Amsterdamse Studentenekklesia zondag 11.00 uur, De Rode Hoed, Keizersgracht 102, Amsterdam 9 oktober 16 oktober 23 oktober 30 oktober 6 november 13 november 20 november 27 november 4 december 11 december 18 december 24 december
Alex van Heusden Alex van Ligten Alex van Heusden Huub Oosterhuis Geeske Hovingh Alex van Ligten Anton Wessels Huub Oosterhuis Albert van den Heuvel Alex van Ligten Bettine Siertsema De avond voor Kerstmis Huub Oosterhuis
2 vingers, wat is dan de mens’ - en zij voegen daaraan toe: ‘dat Gij aan ons denkt’, wie zijn wij, zonen en dochters van Adam, dat wij U ter harte gaan? Is er bij het ontstaan van aarde en mens meer in het spel geweest dan toeval? Is er een hart in het spel geweest, liefde? Geen wetenschap heeft daar een antwoord op. Er zijn zeer geleerden die soms voorzichtig iets mompelen over een ‘intelligent ontwerp’ dat zich in miljoenen jaren zou ontvouwen - of behoort de schijn van een ontwerp tot de complexiteit van het toeval? De psalmen bezingen geen toeval, maar de vingers, de ogen van God - ‘ik was nog ongeboren, Gij had mij al gezien - die nooit laat varen het werk van uw handen’. En wij zingen mee, nederig en hoopvol, soms tegen onze eigen cynische rede in:
3. En ook de tweede tekst die wij in fragmenten gelezen hebben, over de mens in de tuin, het zogenaamde ‘tweede scheppingsverhaal’ (Genesis 2:4b-25) straalt als een utopie, een visioen van vervulling, schone voleinding. Het gaat niet rechttoe rechtaan als het zevendagenlied. De verteller laat God, die in deze tekst bij zijn bijbelse eigennaam wordt genoemd, Adonai/Ik zal er zijn, een trucje uithalen. De mens is eenzaam in die onmetelijke tuin. En God die zag dat alles goed was, meer dan goed, ziet nu dat het niet goed is dat de mens alleen is. Dan zegt hij: ‘Ik zal een hulp voor hem maken die tegenover hem is’, dat betekent die hem aanziet en antwoord geeft. En wat doet hij dan? Dan maakt hij een menigte dieren in het wild en hemelse vogels - alsof je zo de eenzaamheid van een mens kunt oplossen. Dan blijkt dus pas echt hoe eenzaam de mens is: hij geeft namen aan al die dieren maar krijgt van geen van hen een naam terug: hij blijft ongekend en onbemind. En pas dan als de mens de volle omvang van zijn eenzaamheid ervaren heeft, zo vertelt de tekst, doet God hem verzinken in een diepe slaap, grijpt hem in zijn ribbenkast, in zijn hartstreek, scheurt een ander mens uit hem te voorschijn en zet die tegenover hem - ‘zij is eindelijk’, een mens even mens als ik. Zij waren naakt, vlees en gebeente, maar schaamden zich nergens voor, en werden niet beschaamd: licht en taal, herkenning over en weer. In die twee zijn wij allen bij name genoemd en gekend: mens-enmens. Zo is het begonnen, dat betekent, bijbels gedacht, zo zal het zijn: de aarde een tuin, bomen die altijd vruchten dragen, deze wereld stad en tuin ineen; met dat beeld eindigt het grote bijbelse verhaal. En mensen elkaar tot geluk en vertroosting. En de dood zal niet meer zijn.
5. Dat ik aarde zou bewonen Dat ik aarde zou bewonen niet op vleugels als een arend, niet in schemer als een nachtuil, niet kortstondig als een bloem niet op vinnen onder water, niet gejaagd en niet de jager, niet op hoeven, niet met klauwen, maar op voeten twee om de verte te belopen, om de horizon te halen en met handen die wat kunnen: kappen, ruimen, zaaien, oogsten;
Hij die het licht roept in de nacht hij heeft ons heil teweeggebracht, dat wordt ons niet ontnomen. Hij droeg ons door de diepte heen levende God, Gij doet alleen ons aan de dood ontkomen.
met een neus vol levensadem, met een buik vol van begeren, met een hoofd niet in de wolken, wel geheven naar de zon om te overzien die aarde, haar te hoeden als een kudde, haar te dienen als een akker en te noemen bij haar naam.
4. Wij zijn drie tot zes miljoen jaar oud, of zoiets. Er was een wezen, een aapachtige, en daaruit ontwikkelde zich, ‘evolueerde’, de mens, én de chimpansee - dat weten we dankzij alle wetenschappelijke disciplines sinds Darwin en nog enkele grote ontdekkers - wie kan zich er iets bij voorstellen? Mens en chimpansee hebben voor 96 procent hetzelfde genetische materiaal, er is maar 4 procent verschil. En in die vier procent ligt, onder andere, besloten, als een geheimzinnig wonder, dat de chimpansee geen taalwezen is, en jij wel. Wel gebruikt hij gereedschap, en eet zuiverend blad als hij infecties heeft - en kan hij je zo lief aankijken als je kleine zusje. Maar hij heeft niet dat plekje boven zijn linkeroor waar zich het specifieke ‘taalgebied’ bevindt dat ons in staat stelt elkaar deelgenoot te maken van onze gevoelens, ervaringen, dromen, muizenissen en verliefdheid; daar bevindt zich, in allen verborgen, ons vermogen om ik en jij, woord en antwoord te zijn. Raak het af en toe eerbiedig aan, dat blonde, donkere, grijze, zacht behaarde of kale plekje boven je linkeroor.
Dat ik ben, niet meer of minder, dan een mens, een kind van mensen, een van velen, een met allen, groot en nietig, weerloos vrij om te zijn elkaar tot zegen, om te gaan een weg van dagen, liefdes weg, die ooit zal leiden naar een menselijk bestaan.
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 11 september 2005
Voorzover wij weten, wisten de bijbelse dichters-denkersvertellers daar niets van. Maar zij hadden wel een intuïtie van de honderdvoudige complexiteit van het leven op aarde; de wetenschap sinds Darwin spreekt over een miljoenvoudige complexiteit. De psalmen bezingen het vele, onbegrijpelijke, ontzagwekkende: ‘Als ik kijk naar de hemel, het werk van uw 2
3 Want God heeft toch duidelijk gezegd dat de mens van alle bomen vrij mag eten, behalve van die ene. Een strikvraag van de slang dus. Zo van: ‘Goh, wat hoor ik nou, jullie mogen ook niks, hè, van die god van jullie!’ De vrouw weet gelukkig beter, nog wel, maar ook zij citeert God niet precies. Van alle bomen mogen we eten, zegt ze, maar dat woordje ‘vrij’ laat ze weg, en dat is hier heel cruciaal. Want daardoor ontstaat een verkeerde voorstelling van zaken en van Gods bedoelingen. Alsof hij met zijn gebod de mens van zijn vrijheid wil beroven. De vrouw noemt ook niet de naam van de boom waarvan niet gegeten mag worden; zij lijkt zich van geen goed of kwaad bewust en heeft het alleen over ‘de boom die midden in de tuin staat’. Dat zijn geen toevallige weglatingen. Dat zijn de subtiliteiten van het verhaal. Dat geldt ook voor een derde wijziging: je mag niet alleen niet eten van de boom, maar, zo voegt zij eraan toe: ‘niet aanraken zelfs of je zult sterven’. Zo krijgt het gebod iets magisch, iets mechanisch, ja iets fundamentalistisch. Alsof het niet gaat om menselijke daden, goede en kwade, maar om een gebod waaraan blind moet worden gehoorzaamd, en om een onbegrijpelijke willekeurige God.
VAN GOED EN KWAAD Genesis 3 Kees Kok Genesis 3 is misschien wel het bekendste onbegrepen verhaal van de hele bijbel. Flarden ervan hangen in ons aller geheugen: over Adam en Eva in het paradijs; over een boom, en over één hap uit een foute appel van die boom. Weg paradijs. Onuitroeibare misverstanden kleven aan dit grote verhaal: de vrouw heeft het gedaan, en dat heeft ze geweten ook; die oerzondeval heeft ons opgescheept met de erfzonde, die vooral de oerzonde van de seksuele begeerte is; hele culturen zijn er eeuwenlang freudiaans door misvormd. Het is ondoenlijk om al die misverstanden uit de weg te ruimen. Het verhaal is zelf ook niet geheel onschuldig; het is veelgelaagd, gecompliceerd. Het enige wat je kunt doen, is het steeds opnieuw weer zo precies mogelijk lezen. Waar gaat het over? Over iets wat ooit in een oertijd is misgegaan, en waarvan wij de gevolgen nog steeds moeten dragen? Nee, zo lezen wij niet. Net als in alle bijbelse verhalen gaat het hier over de mens, over alle mensen, dus ook over ons, over hoe wij nu zijn, én over hoe het anders kan, over wat de bedoeling was en is. En uiteindelijk is dit verhaal over de tuin ook een visioen: over hoe het ooit zal worden, godweet wanneer.
De slang voelt al dat hij beet heeft, hij zegt tegen de vrouw: ‘Sterven? Sterven zullen jullie niet. Maar God weet: op de dag dat jullie eten van die boom gaan jullie ogen open en word je als goden wetend wat goed en kwaad is.’ Dat zegt iets over de manier waarop de slang het goddelijk verbod uitlegt. En daarmee raken we aan de kern, of in elk geval een van de kernen van het verhaal. De slang gaat ervan uit dat het God om zichzelf te doen is, om zijn eigen eer en majesteit. Dat ‘godsdienst’ een aaneenschakeling is van geboden en verboden waar de mens aan moet gehoorzamen - van geen boom mag hij eten -, een serie plichten die de mens gevangen houdt, onvrij. De goddelijke wet als een juk waar de mens en de menselijke waardigheid onderdoor moet. God is bang voor concurrentie, lispelt de slang. Dat is heel ver weg van het bijbelse besef waarin wij zongen: Hij schreef ons tot bescherming / zijn handvest van ontferming / Hij schreef ons vrij met eigen hand. Als jullie eten van de boom, zegt de slang, dan word je net als hij, goddelijk. Dan bepaal je zelf wat goed is en wat kwaad; een soort privatisering van de moraal dus. Dat is pas leven, dat is er-op-los-leven! Ja, en er-op-los-doden-en sterven!
Midden in de tuin en midden in ons verhaal staat de boom der kennis van wat goed en kwaad is. Deze boom is al in hoofdstuk 2 geïntroduceerd: ‘JHWH God gebood de mens en sprak: “Van alle bomen van de tuin mag je vrij eten, maar van de boom der kennis van wat goed en kwaad is, van die eet je niet; want op de dag dat je eet van die boom zul je sterven de dood”’ (Genesis 2:16v). Er staat nóg een boom midden in de tuin: de boom des levens. Die twee bomen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze houden elkaar als het ware in evenwicht: doodsboom en levensboom. Samen symboliseren zij de macht over leven en dood, die alleen aan God toebehoort. Daar mag een mens niet in treden, daar mag hij niet toe naderen. Als de mens aan het eind van dit verhaal uit de tuin is verdreven, wordt de toegang tot de boom des levens bewaakt door twee cherubs, mythische wezens die we ook zullen terugvinden als wachtposten in het allerheiligste van de tempel in Jeruzalem, het middelste middelpunt van deze aarde: het leven waar alles om draait.
Met het eten van de boom der kennis van wat goed en wat kwaad is, verdwijnt de vanzelfsprekendheid van wat goed en kwaad is. Als de mens zich met dat onderscheid gaat bemoeien, als hij eraan gaat knagen, wordt het refrein van de schepping ‘en God zag dat het goed was’ ruw onderbroken en gaat het kwaad zijn partij meeblazen. Hij wordt als een god die zelf bepaalt wat voor hem en voor de ander goed is en wat kwaad. De ene mens wordt een god voor de andere - homo homini deus, homo homini lupus. Het ingeschapen menselijk inzicht ‘Goed is, dat je niet doet wat slecht is,’ is hem te simpel. De mens als ‘Ploert en Schender’, ach kom, overdrijf niet, zo is de wereld nu eenmaal en bovendien valt het allemaal wel mee en het houdt de economie op peil. Alles wat de economie op peil houdt, is goed, lijken veel hedendaagse tongen te beweren. Slangenpraat. De slang, en met hem de hele firma ‘Ploert en Schender’ van deze wereld, vertelt leugens die op de een of andere manier kloppen. Het is het fundamentalisme van alle religies en ideologieën: je eigen kwaad vergoelijken en het vermeende kwaad van de ander zo verabsoluteren dat de goeden eronder moeten lijden.
Maar wat gebeurt er nu eigenlijk daar bij die boom in de tuin van in den beginne? De slang, de slimste van alle dieren, verleidt de vrouw. Wie of wat is de slang? De duivel? De satan? De slang, een oude bekende in bijna alle mythologische oerverhalen van de wereld, een algemeen erkende engerd, is vanwege zijn reputatie door de verteller gekozen om de vleesgeworden spreekbuis te zijn van de verleiding. Maar hier is het wel gewoon een schepsel, een beest, zij het het slimste. De slang spreekt tot de vrouw. Waarom de vrouw? Omdat die zich niet onmiddellijk gewonnen geeft; de vrouw is de kant van de mens die verleid, veroverd moet worden; met de mannelijke kant ligt dat meestal anders. Die hoef je maar een vinger te geven. De man is in het verhaal niet afwezig, hij staat vlak naast de vrouw. Hij hoort alles, maar zegt geen stom woord en hapt onmiddellijk toe zodra hem de zoete vrucht voor de neus wordt gehouden. De slang zegt tegen de vrouw: ‘Heeft God niet gesproken: “Jullie mogen niet eten van alle bomen in de tuin?”’ Nu is elk woord van belang. De oplettende lezer heeft meteen in de gaten dat hier een valse voorstelling van zaken wordt gegeven.
Je ogen zullen opengaan, zegt de slang tegen de vrouw, en dat klopt, maar hoe? De ogen van de vrouw zijn allang 3
4 waren niet achterlijk, noch kinderlijk en helemaal niet kinds. Ze zeggen: zo is deze wereld niet bedoeld, in den beginne, in beginsel, dat maken mensen ervan. Dat is de alledaagse zondeval van de mens, van alle mensen, klein en groot. Die zondevallen hallucineren de ene ‘as van het kwaad’ na de andere; zij geven aan orkanen de dodelijke kracht die ze van nature niet hebben; zij maken van de religie een willekeurig moordwapen; zij verduisteren de rechtsgang zelfs in landen die zichzelf hoogbeschaafd achten. Zo worden goed en kwaad in deze wereld met elkaar verward, zo wordt deze wereld woest en leeg als in den beginne, iedere dag opnieuw. De mens is weg uit de tuin, ver weg van de boom des levens. De vrouw is buiten de tuin de enige bron van leven. Zo heeft haar man, Adam, haar genoemd: Eva, levensbron. In het volgende hoofdstuk zal meteen al blijken hoe sterfelijk dat leven is. Nog voor de eerste dode valt, wordt er gemoord. Abel is het eerste slachtoffer van een onafzienbare rij tot op vandaag, iedere dag opnieuw.
opengegaan; ze puilen bijna uit, ze wordt een en al oog. Ze ziet dat de boom goed is om van te eten. En ze vergeet helemaal dat al die andere bomen ook goed, misschien wel beter zijn: de boom van de liefde, de boom van de trouw, de boom van de solidariteit, de boom van vrijheid. ‘Een lust voor het oog was die boom, begeerlijk was die boom - ze zou tot inzicht komen.’ De boom groeit in haar ogen uit tot een oogstrelende schoonheid die hypnotiseert, tot een onverzadigbare begeerte die je doet grijpen, je doet vergrijpen. En dan geeft die boom ook nog dat aanlokkelijke inzicht, die Verlichting, die hogere kennis. Je weet hoe de wereld in elkaar zit, je kent de normen en waarden, je kunt er eindeloos over filosoferen en vervolgens vergeten te doen wat voor de hand ligt, wat goed is: recht doen aan de vluchteling, de arme. Zo vervreemdt de mens zich van zichzelf en spint zich in in een web van kloppende leugens en halve waarheden. Daarna is het snel gebeurd: De vrouw hapt toe. ‘Zij nam een van zijn vruchten en at, en gaf hem ook aan haar man naast haar, - hij at.’ Punt uit. En dan gaan die twee de ogen inderdaad open en zien ze hun naakte waarheid: ze zijn helemaal niet geworden als goden. De mens, die kroon op de schepping, is een keizer zonder kleren. ‘En zij wisten dat zij naakt waren.’ Onwennig knutselen zij van vijgenbladeren twee schaamschortjes in elkaar. Schaamte is het enige wat van hun onschuld overblijft. En ze proberen zich te verbergen voor God, alsof dat kan. Zij horen de stem van God ‘op de adem van de dag’ door de tuin gaan. De Nieuwe Bijbelvertaling maakt van die adem een gezellig verkoelend avondbriesje, waarin God door de tuin wandelt, maar dat staat er echt niet. Het herinnert ons eerder aan de adem van God die over de wateren scheerde, toen alles nog woest en leeg was, voor de schepping. Door zijn daad heeft de mens Gods schepping aangetast en in zekere zin ongedaan gemaakt.
Maar dat alles, houdt de bijbel vol, is niet het laatste woord. Het laatste woord is aan het eerste. Vandaag nog is er de eb en vloed van vervreemding en hereigening, van zoekraken en hervinden. Het dagelijks leven, de dagelijkse liefde, de solidariteit, zijn vaak onleefbaar, niet te harden, het is zwoegen en zweten en steeds maar weer opnieuw beginnen, een verterend vuur. ‘Maar ooit ‘, beweert de bijbel, en zingen wij: ‘Uit welke aardlaag , uit hoe diep versteende moederschoot.’ Uit de diepste diepten van de vervloekte akker, uit de inmiddels versteende, allang niet meer barende moederschoot, zullen wij blakend nieuw tevoorschijn komen en staan in licht, naast God, naast de levensboom, naakt en onstuitbaar vrij. Zoals het was in den beginne, zo moge het zijn. (gezongen:)
Waarom wanneer
God roept de mens tot verantwoording, de man het eerst: waar ben je? - ‘Ik werd bang omdat ik naakt ben. Ik verstopte mij.’ - ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je gegeten van de boom waarvan ik jou geboden heb niet te eten?’ - ‘De vrouw die jij gaf naast mij, die gaf mij van de boom en ik at’, zo schuift hij de schuld van zich af en bijna op God zelf: ‘de vrouw die jij gaf naast mij’, klaar ben ik ermee. Dan richt God zich tot de vrouw: ‘Wat heb je gedaan?’ - ‘De slang heeft mij verleid en ik at.’ Dat klopt. Zo is het precies. De verleiding heeft gewerkt. De mens, man én vrouw, hebben haar niet kunnen weerstaan. Wat nu? Worden de mensen nu bestraft? Ja en nee. De ‘straf’ die God in dichterlijke bewoordingen uitdeelt, is niets anders dan de beschrijving van de normale, ‘natuurlijke’ toestand van de mens, de condition humaine. Waar het om gaat, is dat daarvan wordt gezegd dat dat niet zijn bedoeling was, niet in overeenstemming met zijn scheppingsplan, maar een gevolg van de ongehoorzaamheid van de mens. Dat de vrouw in zwangerschap en bij het baren moet zwoegen, wij weten niet beter. En dat de mens in het algemeen moet zwoegen en zweten om brood op de plank te krijgen, zeker in de barre tijden van vóór de ARBO-wet, dat is genoegzaam bekend. Ook dat de mens moet sterven, dat weet hij. Hij kan toch niet zomaar eeuwig blijven doorleven? Dat is niet pas zo gekomen na de zondeval, dat is niet de schuld van de eerste mens, noch van de vrouw. Er is helemaal niets veranderd. De wereld is altijd een tranendal en een slangenkuil geweest.
1. Waarom, wanneer, uit welke luchtlaag, uit hoe diep luchtledig werden wij zo onbestaanbaar onontkoombaar ik en jij kant en overkant woord weerwoord tij en tegentij. Dag van vandaag: vervreemd hereigend zoekgeraakt hervonden wie zijn wij? Liefde ternauwernood te leven, ik en jij. Liefde is geen woord voor dit nu hier verterend vuur. Maar ooit, God weet uit welke aardlaag, uit hoe diep versteende moederschoot, zal Hij ons roepen en wij zullen nieuw en bloot staan in morgenlicht onstuitbaar vrij zo licht als Hij.
Dat de wereld nu eenmaal zo is, altijd is geweest, dat is precies wat ons verhaal bestrijdt. Niet uit naïviteit. De bijbelschrijvers 4
5 Tronen beklimmen, heersende klasse worden, hemelwezens, goden worden; het verhaal vertelt hoe mensen zwichten voor deze verleiding en zich gewonnen geven aan dit verlangen te ontstijgen aan het gewone mensenbestaan van de een en de ander in wederzijdse zorg en behoedzaamheid, en er voor kiezen opperwezens te worden.
2. Waarom, wanneer, uit welke luchtlaag, uit hoe diep luchtledig werden wij zo onbestaanbaar onontkoombaar ik en Gij kant en overkant woord weerwoord tij en tegentij.
Israëls thora luidt: het ware menszijn is ‘zijn met je naasten’ (gedachtig de naam van Israëls God ‘Ik zal zijn met jou’). De thora van de slang luidt: het ware menszijn is goden zijn zonder naasten. Slang, je liep op je achterste benen. Nu kruip je. Lispelde zoete geheime beloften. Nu vreet je stof. Wat had je te melden? Dat mensen maar liever als goden, kraaiende haangod, pauwen-god, ster-god, moesten gaan leven? Niet meer mensen, grenzend aan andere mensen - woorden wachtend op woorden, liefde, moeilijke vrijheid? Slang, je sist en je kronkelt, je zoekt onze hielen; dat je ze breekt en wij niet gaan de weg van dit leven.
Dag van vandaag: vervreemd hereigend zoekgeraakt hervonden wie zijn wij? Leven ternauwernood te harden, ik en Gij. Leven is uw woord voor dit nu hier verterend vuur. Maar ooit, Gij weet uit welke aardlaag, uit hoe diep versteende moederschoot, zult Gij mij roepen ik zal blakend nieuw en bloot naast U staan in licht onstuitbaar vrij zo nieuw als Gij.
2. In het verhaal over Kaïn en Abel wordt uitgebeeld waar de thora van de slang op uitloopt. Het is een tekst vol moeilijke details, maar de strekking is helder. Moeilijk is dat woord: dat JHWH wel Abel zag en zijn offer, maar ‘Kaïn en zijn offer zag hij niet. (Toen ontvlamde Kaïn.’) Waarom zag JHWH Kaïn niet, is JHWH een god van grillige voorkeuren? Wat was er niet goed aan Kaïns offer? Of dácht hij dat maar, dat hij niet gezien werd en zijn broer wel vretende jaloezie voortkomend uit minderwaardigheidsgevoelens? Komt het doordat hij de oudste is? Wat is dat tussen broers? Wat is dat in ouders, voeden zij de rivaliteit, hebben zij het ene kind liever dan het andere? De tekst geeft op deze vragen geen antwoord, maar suggereert wel dat het niet onmogelijk is de aandrift, de opvlammende woede te beteugelen. ‘Als je zint op het kwade’ (als je het fantaseert, je inleeft, als je erop broedt, als je de gedachte in je laat groeien), zal het kwade je grijpen, dan ben je verkocht, dan heb je het al bijna gedaan. ‘Als een roofdier ligt de zonde aan je deur. Dat weet je. Hij begeert jou, maar jij, jij moet over hem heersen.’ De suggestie is dat een mens in zo’n tweegesprek met zichzelf het kwaad bedwingen kan. Het kwade hóeft niet, is geen blind noodlot, het is niet ín je als een mechanisme, nog altijd niet. ‘Je kunt de aandrift in jezelf beteugelen’, laat het verhaal God zeggen.
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 18 september 2005
KAIN EN ABEL Genesis 4 Huub Oosterhuis
1. Het is een verhaal uit Israël-in-ballingschap, nemen we aan; uit een synagoge, een sjoeltje; bijeenkomst van ballingen, weggevoerd uit Jeruzalem naar Babel. Daar hebben ze zich afgevraagd hoe alles zo geworden is én anders kan worden; daar zijn de verhalen ontstaan over het begin van de mensheid. In die verhalen werd gereageerd op de voorstellingswereld van de Babylonische cultuur waarin zij als vreemdelingen ronddoolden. In de religieuze voorstellingswereld van Babel werd de slang vereerd als vruchtbaarheidsgodin en zeer wijze mevrouw. Deze zeer wijze mevrouw, zo wordt in de synagoge der ballingen verteld, heeft met haar woorden, haar levensonderricht, haar ‘thora’, de eerste mensen bestookt, misleid en kapot gekregen. Versta dat zó, dat jij zelf die eerste mensen bent; tot jou, tot ons zegt de slang: ‘Wat hoor ik nu? Je zult stérven als je eet van die ene verboden boom, boom van de kennis van goed en kwaad? Dat zegt die god van jullie? Juist niet. Je zult goden worden, gode-gelijk.’ ‘Goden worden’ betekent: niet meer gewone, betrekkelijke, nietige mensen hoeven zijn; niet meer dat subtiele bestaan van elkaar zoeken, dulden, dienen, behoeden. Maar opklimmen, je opwerken, je opvechten tot het niveau van de macht, van het meesterschap en het beschikken-over-anderen, tot de dood erop volgt desnoods - de dood van anderen wel te verstaan, van de zwakken die niet meekunnen in ‘het avontuur van het leven’.
Kaïn sprak tot Abel zijn broeder: Kom mee, het veld in. Toen zij in het veld waren sprong Kaïn tegen Abel op en doodde hem.
Alle moord- en doodslag van de geschiedenis is teruggeprojecteerd in deze broedermoord die niet had gehoeven. God sprak tot Kaïn: Waar is Abel, je broeder? Hij zei: Ik weet het niet. Ben ik mijn broeders hoeder?
5
6 teruggebrachte mens. Dat eerste en laatste en meest wezenlijke is dat wij in elkaars handen gegeven zijn, ‘overgeleverd’, op ongenade of genade, op elkaars ontferming aangewezen. Zo is het, zing amen, kome wat komt.
Kaïn, eerstgeborene der mensheid, oudste zoon, stelt de eerste en laatste, de beslissende vraag. En geeft het antwoord: ‘Mijn schuld is te groot om te dragen.’ 3. Waarom viel je gezicht, verhardde je hart? Sloeg je hem neer, je broer, je beeld en gelijke? Nu moet je dolen, je schuld te groot om te dragen. Opgejaagd in je geest omdat je gedood hebt. Abel Herzberg vertelt in een van zijn boeken dat een der legendarische Drie van Breda, Aus der Fünten, als hij teveel gedronken had, wanhopig uitriep: ik kan het niet, ik kan het niet. Wat kon hij niet? Joden deporteren naar de gaskamers. Waarom hij het dan deed? vroeg iemand hem. Ja waarom?
(gezongen:)
Lied voor Kaïn Waarom viel je gezicht, verhardde je hart, sloeg je hem neer, je broer, je beeld en gelijke. Nu moet je dolen, je schuld te groot om te dragen opgejaagd in je geest omdat je gedood hebt.
Van sommige dingen die je gedaan hebt, en die je niet had mogen doen, van sommige dingen die je gedacht hebt alleen maar, ideeën die je hebt aangehangen, kun je gek worden, bij vlagen verwilderd van schaamte en spijt, en van onmacht er nog ooit iets aan te veranderen. Opgejaagd in je geest. Dat wordt in deze tekst ‘vervloekt’ genoemd. ‘Vervloekt zul je zijn,’ zegt God, huilt God. Hij beschuldigt niet, hij zegt hoe het is, hij weet - zó is het, en hoe rampzalig voor ons allen, voor God en de mensen, voor Abel én voor Kaïn.
Speel op citer en fluiten, probeer te vergeten. Zoek dat ene liedje dat doet vergeten. Waarom wilde je zijn een god, zonder broeder. Waarom wilde je zijn een mens zonder naaste.
4. God neemt Kaïn in bescherming. Hij kent zijn niet te dragen leed. Het is genoeg dat hij het dragen moet. Hij mag niet gedood worden. De bijbelse tekst over Kaïn eindigt met de woorden ‘dat wie Kaïn dood, zevenvoudig zal boeten’. Deze God neemt ook Mohammed B. in bescherming en schrijft hem niet af. Omdat er gedood is, mag er niet meer gedood worden. Wij bestaan en redeneren alsof dat wel mag, en zelfs niet anders kán. In het bijbelse grote verhaal zegt God dat het niet mag en wel anders kan. ‘En hij merkte Kaïn met een teken, dat niet ieder die hem tegenkwam, hem doden zou. En Kaïn trok weg uit het aangezicht van JHWH en vestigde zich in het land Nod, ten oosten van Eden.’ (‘Daar bouwde hij een stad rondom zijn lot,’ schreef de dichter Achterberg.) ‘Waarom wilde je zijn een god zonder broeder, waarom wilde je zijn een mens zonder naaste.’
Amsterdamse Studentenekklesia, zondag 25 septemebr 2005
DE GOD VAN HET KAPITAAL Een bijdrage aan het Messiaans Beraad Remi Verwimp Op de dollar staat nog steeds In God we trust. Het lijkt er meer en meer op dat de bovennatuurlijke God van de feodale kerken een monsterverbond heeft gesloten met de god van de vrije markt, van het neoliberale kapitalisme, de god van het Kapitaal die wereldwijd mensen uitbuit, onmondig houdt en onderdrukt. Deze god is juist daarom zo gevaarlijk omdat hij als een god wordt aanbeden, maar door de meerderheid van de mensheid niet herkend wordt als een god. Een god met een totalitair, dwingend karakter. Deze god biedt mensen valse zekerheiden aan om het moeizame en ongewisse leven uit te houden. Aan deze god worden wereldwijd offers gebracht: mensenoffers, kinderoffers. De dood van veel mensen is geen ‘natuurlijke’ dood, ten gevolge van droogte en honger. Zo wordt het verhaal verkocht: ‘Door de droogte heerst hongersnood en sterven miljoenen mensen in Ethiopië.’ In werkelijkheid is hun dood het product van deze kapitalistische wereldorde. Het winstprincipe en de ingebouwde concurrentie leiden tot een oorlog van allen tegen allen. De totalisering van de Markt vereist zoiets nu eenmaal. Als alle sociale relaties plaats moeten maken voor de betrokkenheid op de Markt, dan is de mens voortdurend alleen, ‘solo’, en strijdt hij voortdurend tegen alle anderen. Om deze eenzaamheid en leegte te ontvluchten trekken mensen vandaag naar de ‘kerken’ van deze godsdiensten (Shopping Center) om er massaal de producten van de uitbuiting en de genocide te kopen. Onwetend omtrent het bloed dat er aan kleeft. De nieuwe tempels waar deze god woont, verhullen het onrecht en de dood die in al deze
5. ‘Adam had opnieuw gemeenschap met zijn vrouw, en zij baarde een zoon. En zij riep zijn naam: Set, dat betekent “plaatsvervanger”, want “neergezet heeft God mij een nieuw zaad, in plaats van Abel, die door Kaïn is vermoord.” Ook aan Set werd een zoon geboren. Hij riep zijn naam Enosj, dat betekent “mensje”.’ Het boek van de wordingen, hoe het zo geworden is en hoe het anders worden kan, het verhaal over de wording van de mens, eindigt met de woorden dat ‘een nieuw zaad’ is neergezet, een nieuw begin gemaakt: Set, én zijn eerstgeborene die de illusieloze naam ‘mensje’ draagt, zo verstaat de joodse midrasj dit woord enosj, ‘mens’ betekent het, taalkundig, letterlijk, maar in de uitleg zeggen ze ‘mensje’. Na de moord op Abel is niemand voortaan meer dan een mensje; nietiger, weerlozer dan we dachten toen we nog naakt in de tuin speelden; en precies het tegendeel van wat de slang ons voorspiegelde dat we konden worden. Een mensje, dat is een tot het eerste en laatste en meest wezenlijke 6
7 letterlijke interpretatie van de bijbel koppelen aan maatschappelijk conservatisme en de wereld machteloos overlaten aan de god van de heersers: de Mammon. Deze evangelisatiemachine wordt vanuit de Verenigde Staten gestuurd door transnationale bedrijven onder leiding van topmanagers. Een welvaartstheologie. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie gaf het Vaticaan officiële erkenning aan honderdrieëntwintig Nieuwe Katholieke Bewegingen in dezelfde richting. Karl Marx had gelijk: godsdienst is opium van het volk.
producten mee verkocht worden. Zoals God vroeger woonde in de gewijde stilte van onze kerken, zo woont de god van het kapitaal in gewijde bankgebouwen en verzekeringskantoren. Deze kapitalistische god vraagt voortdurend nieuwe investeringen, besparingen, offers. Op het altaar van de beurs offeren de regeringen de stelsels van de sociale zekerheid en privatiseren ze de openbare diensten. Loontrekkenden worden aangespoord hun toekomst veilig te stellen door te sparen bij private fondsen. En wie geen geld heeft om te beleggen, kan nog altijd proberen om met een loterijbriefje het Groot Lot te winnen. Ondertussen vloeien de winsten naar een klein elite. Vierhonderd multimiljardairs, gemakkelijk te verzamelen in de doorsnee parochiezaal, bezitten zoveel als de helft van de wereldbevolking samen.
Theologie met vuile handen De functie van de theologie is vandaag dubbel: enerzijds het ontmaskeren van de kapitalistische wereldorde als een religie en van de vrije markt als god; anderzijds het zoeken naar de inhoud en de vormgeving van het geloof in de bijbelse god, die solidair is met de minsten. Hoe zullen christenen in een kritische analyse de positieve en de negatieve aspecten van het postmodernisme weten te onderscheiden vanuit het standpunt van de verdrukten? Hoe kunnen christelijke gemeenschappen oefenplaatsen zijn van verzet tegen de alom aanwezige god van het geld? Hoe kunnen christelijke gemeenschappen brandpunten worden van mystieke verbondenheid met die ‘Andere God’, die van de bijbelse profeten?
Het geloof in de vrije markt Vandaag maken we de inschakeling in de markt mee van alle terreinen van het leven (smaak, onderwijs, wetenschap, geloof, liefde, voeding, filosofie, water, cultuur, stilte, schoonheid...). ‘Commodificatie’ heet dat, of de vermarkting van alle waarden. Buiten de markt geen heil! Buiten het kapitalisme is er geen redding! Ook het ‘heil’ moet gezocht worden op de markt. Wat lange tijd als het proces van de secularisatie - het wegtrekken uit de werkhypothese van de bovennatuurlijke God - werd omschreven, wordt vandaag eerder beschreven in termen van onttraditionalisering en privatisering. Het neoliberalisme heeft het accent op het individu, op diens belangen, op diens mogelijkheid concurrentie te leveren en op diens aspiraties vermeerderd. De ineenstorting van de socialistische regimes, de aftakeling van de ‘sociale organisaties uit het middenveld’, van de buurt en familieverbanden, het einde van de grote verhalen, de verdamping van de ‘zuilen’ zijn voor het postmodernisme de bevestiging van zijn stellingen over het individu, de diversiteit en de subjectiviteit.
Duidelijke keuze Deze tijd vraagt van christenen een duidelijke keuze, een belijdenis. Het belijden van de god van het Leven betekent trouw aan het concrete leven van ieder mens. Het betekent het afwijzen van de afgod van de vrije markt. Er zijn momenten in de geschiedenis dat christelijke gemeenschappen niet meer geloofwaardig zijn als ze zich op grond van hun geloofsbelijdenis niet publiekelijk uitspreken tegen een bepaalde heersende economische of politieke macht, die zich als god voordoet. In 1934 sprak de Bekennende Kirche in Duitsland zo’n belijdenis uit tegen het nazisme. In 1986 werd in de belijdenis van Belhar de theologische legitimering van het apartheidsregime in Zuid-Afrika officieel veroordeeld. Op de vierentwintigste Algemene Vergadering van de Hervormde Kerken (WARC) in 2004 sprak de belijdenis van Accra een duidelijke publieke verwerping uit van de huidige economische wereldorde, die ons door het wereldwijde neoliberale kapitalisme wordt opgelegd. Wanneer zullen wij eindelijk met alle christenen massaal de straat op gaan om deze belijdenis om te zetten in een publieke liturgie voor de Armen, de Arbeiders en de Aarde? Wanneer zullen wij massaal weigeren dorst te hebben naar Coca-Cola en neen zeggen tegen de vermarkting van helder en drinkbaar water? Oecumene kan in de toekomst alleen maar betekenen: een nieuw Messiaans Beraad, een tweede concilie van Jeruzalem, een nieuw verbond wereldwijd van alle godsdiensten, filosofische stromingen, levensbeschouwingen, socialistische, feministische en ecologische bewegingen, vakbonden… tegen de afgod van de vrije markt. Afgesproken? Afgesproken!
Het meest aangepast aan deze nieuwe situatie lijkt het prototype van de soloreligieuze mens die een eigen status opbouwt. In feite een soort superieur geachte religie voor sterke, intellectuele wereldburgers met een universele, ruime geest. De geheime religie der intellectuelen. De massa van arme ‘zwakkelingen’ wordt uitgeleverd aan fundamentalistische kerken en bewegingen die de zekerheden proberen te bieden die de staten niet meer bieden aan armen en verpauperden. De afbouw van de sociale zekerheid moet gecompenseerd worden met ‘conservatisme met compassie’. Veel kerken richten centra op voor hulpverlening aan daklozen, alleenstaande moeders, alcohol- en drugsverslaafden. Zij drukken hun stempel op maatschappelijke discussies rond het creationisme, condoomgebruik, homoseksualiteit, abortus, euthanasie, aids, nationale defensie… Bij hun geloofsbelijdenis horen waarden als vrijheid, het gezin, voorspoed, geloof in privé-eigendom, de immoraliteit van belastingen en overheidsreguleringen, de goedheid van de ondernemers en de vrije onderneming als de verlosser van de wereld. Kortom, de religieuze legitimatie van het recht van de sterkste. Dit religieuze fundamentalisme wordt vandaag - vooral vanuit de Verenigde Staten wereldwijd uitgedragen. Pinksterkerken, charismatische bewegingen, Opus Deï, het Neokatechumenaat, de Mormonen, de Getuigen van Jehova, de Evangelische Omroepen, de Egidiusgemeenschap, de gebedsgenezers etcetera veroveren vandaag de wereld. Vierhonderd miljoen mensen die een persoonlijke relatie hebben met Jezus, die een
Remi Verwimp is priester van het bisdom Antwerpen en docent van de Werkplaats voor Theologie en Maatschappij
7
ZILVEREN LIEDDAG
De moeilijkste wegen Hilde Domin
8
Zaterdag 5 november, Amsterdam
reeds 350 aanmeldingen (28.9); reserveren noodzakelijk!!
De moeilijkste wegen worden alleen gegaan, de teleurstelling, het verdriet, het offer zijn eenzaam. Zelfs de dode die elk roepen beantwoordt en geen verzoek verzaakt staat ons niet bij en ziet toe of wij het redden. De handen van de levenden die zich uitstrekken zonder ons te bereiken zijn als de takken van de bomen in de winter. Alle vogels zwijgen. Je hoort slechts je eigen voetstap en de stap die je voet nog niet is gegaan maar nog gaan zal. Stil blijven staan en je omkeren helpt niet. Er moet worden gegaan.
In het kader van het vijfentwintigjarig bestaan van Stichting Leerhuis & Liturgie wordt op 5 november 2005 een grote lieddag gehouden in de Dominicuskerk, Spuistraat 12, Amsterdam (ingang achterzijde, Korte Korsjespoortsteeg). In de afgelopen vijfentwintig jaar heeft Stichting Leerhuis & Liturgie naar schatting honderdvierentwintig lieddagen georganiseerd of helpen organiseren, waarvan inmiddels zo’n vijfentwintig in Duitsland. Laten we het er dus op houden dat dit nummer honderdvijfentwintig wordt. Daar moet op gezongen worden. Wij hopen op een recordopkomst. Voorlopig programma Deze lieddag zal, zoals gewoonlijk, onder leiding staan van Tom Löwenthal, begeleid door Henri Heuvelmans aan de piano en op het orgel. Het ligt in de bedoeling dat ’s morgens een nieuw kerstoratorium van Tom Löwenthal op tekst van Huub Oosterhuis - werktitel ‘Hoelang nog’ - zal worden ingestudeerd, met medewerking van het koor van de Amsterdamse Studentenekklesia en violiste Emma Breedveld.
Neem een kaars in je hand als in de catacomben, het vlammetje ademt nauwelijks. En toch, als je lang bent gegaan, blijft het wonder niet uit omdat het wonder altijd geschiedt en omdat wij zonder genade niet kunnen leven: de kaars vlamt op in de vrije adem van de dag, je blaast hem lachend uit als je de zon in treedt en onder de bloeiende tuinen de stad voor je ligt, en de tafel in je huis wit voor jou is gedekt. En de verliesbare levenden en de onverliesbare doden het brood voor je breken en de wijn aanreiken en jij hun stemmen weer hoort heel dicht bij je hart.
’s Middags komen oude en nieuwe liederen aan bod rond het thema ‘Het laatste van de dagen’, over de hoop op een messiaanse toekomst. De dag zal wordt afgesloten met een klein ‘liturgisch concert’ voor en door alle aanwezigen. Deze Zilveren Lieddag zal door de firma Mirasound op DVD worden vastgelegd. Het resultaat zal nog voor Kerstmis verkrijgbaar zijn. De kerk is op 5 november geopend vanaf 9.30 uur. Aan verschillende tafels kunt u profiteren van een groot aantal voordelige aanbiedingen. Meer details vindt u in de volgende Maandbrief. De toegangsprijs voor deze dag zal 15 euro bedragen (betaling gaarne contant bij binnenkomst). Bij het lieddagprogramma ontvangt u daarvoor een koorpartij van het nieuwe kerstoratorium. N.B. Voor (koor)groepen van tien of meer personen geldt, bij vooruitbetaling, een gereduceerde prijs van € 13,50 pp.
Uit het Duits vertaald door Kees Kok
Reserveren, schriftelijk of via e-mail, noodzakelijk.
DEUX-AES-BIJBEL Ooit gehoord van de Deux-aes-bijbel? Dat is een Nederlandse bijbelvertaling van protestantse zijde, bewerkt door Nicolaas van Wingen, die aanvankelijk met Jan Utenhover het Nieuwe Testament had vertaald, maar in 1559 het door hem alleen vertaalde Oude Testament voltooide. In 1562 verscheen een herdruk, befaamd om zijn vele en vaak zeer eigenaardige kanttekeningen. Naar een van die kanttekenigen wordt deze vertaling gewoonlijk Deus aes bijbel genoemd. Bij Nehemia 3:5 - ‘Hun voortreffelijken brachten hun hals niet tot de dienst des Heren’ - staat namelijk in de marge: ‘De armen moeten het kruyce dragen, de rijken en geven niets. Deux-aes (twee en een van de dobbelsteen, de arme) en heeft niet, quinque-six (vijf en zes, de rijke) en geeft niet, quater-dry (vier en drie, de midddenstand) die helpen vrij.’ Herzieningen van deze druk waren de bijbels van de gereformeerden tot 1637. KK
COLOFON MAANDBRIEF VOOR LEERHUIS EN LITURGIE ISSN 1385 0326 Uitgave van de Stichting Leerhuis & Liturgie (sinds 1980) Eindredactie: Kees Kok Redactie en administratieadres: Postbus 17268, 1001 JG Amsterdam; tel. (020) 6256940
[email protected] www.leerhuisenliturgie.nl Abonnementsprijs: € 22,50 per jaar; Europa € 30,00 Giro 395505 tnv Stichting Leerhuis en Liturgie, Amsterdam
8