Limburgse vlaai In het justitiële strafdossier stond geschreven: ‘het slachtoffer M. is enkele keren met
het hoofd zeer krachtig tegen de muur geslagen waardoor hij zowel bij de rechter slaap als op het achterhoofd schedelbreuken heeft opgelopen. Dader T. heeft hiertoe het slachtoffer met beide handen in zijn hals en nek gegrepen op een zodanige wijze dat het strottenhoofd naar binnen was gedrukt. Het slachtoffer is overleden door zowel verstikking als door interne bloedingen in de hersenen”. Bij de beschrijving waren enkele foto’s toegevoegd van het hoofd van het slachtoffer. Het rechteroog was volledig dichtgedrukt door blauwrode zwellingen en geronnen bloedsporen aan de rechterkant van het gezicht. De hals was verkleurd door rode striemen en blauwe vlekken. Een dergelijke foto van dodelijke slachtoffers bezorgt mij altijd een weeïg gevoel in de buikstreek, een begin van misselijkheid. Het went nooit om een gewelddadige dood zo onbarmhartig onder ogen te krijgen. Mij werd duidelijk dat Tieu met veel kracht in zijn handen deze man moet hebben aangevallen en hem in grote razernij tegen de muur heeft geslagen. In de beschrijving stond verder nog dat volgens de aanwezige getuigen het slachtoffer zich volledig overrompeld moet hebben gevoeld en zich niet heeft verweerd. Ook de aanwezigen in het café waren zo perplex dat zij pas toen het te laat was hebben ingegrepen. Ik had Tieu al enkele keren zien rondlopen in de kliniek waar hij geplaatst was. De rechtbank had hem veroordeeld vanwege doodslag tot zes jaar gevangenisstraf waarvan twee voorwaardelijk. In de samenvatting van de Pro Justitia rapportage stond beschreven dat T. op het moment van het plegen van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was. T. werd overweldigd door een heftige narcistische woede toen het slachtoffer hem seksuele voorstellen deed. Deze woede heeft zijn oorsprong in onverwerkte traumatische gebeurtenissen in zijn kindertijd. Gezien de borderline persoonlijkheidsstructuur van T. adviseert de rapporterende psychiater een behandeling in een forensisch psychiatrische inrichting om eventuele herhaling van delicten te voorkomen. De kans op herhaling wordt niettemin niet groot geacht gezien de specifieke situatie tijdens het plegen van het delict. Na twee jaar in
1
detentie te hebben doorgebracht werd Tieu in de kliniek opgenomen. Hij was inmiddels bijna 20 jaar oud. Hij was me al opgevallen omdat hij niet zoals de meeste andere patiënten schreeuwde en zich opblies om indruk te maken, maar hij liep bijna onzichtbaar rond, of beter gezegd hij sloop rond. De kracht waarmee hij zijn slachtoffer had omgebracht stond in schril contrast met zijn fysieke verschijning. Hij was klein van stuk, ik schat een meter vijf en zestig groot, en smal gebouwd. Hij had een bleek gezicht met droevige grijsblauwe ogen die je soms doordringend aankeken, andere keren juist nadrukkelijk wegkeken. Er sprak geen enkele vreugde uit zijn lichaamshouding eerder iets waakzaams. Zijn lijf was pezig, zonder een gram vet. Hij deed me denken aan een schuw roofdier dat gevangen zat en zich ingesteld had op overleven in plaats van zich vrij in de natuur kunnen bewegen. Hij praatte zachtjes binnensmonds in een voor mij slecht verstaanbaar Limburgs dialect. Hierdoor was het niet gemakkelijk om op een meer informele manier contact met hem te krijgen. Hij zei ook nooit meer dan een zin en stopte dan weer om zich uit het contact terug te trekken. De eerste tijd zag ik hem nooit lachen. Huilen deed hij evenmin, maar dat was ook niet zo gebruikelijk in de kliniek, althans niet openlijk. Mij werd gevraagd om hem in individuele therapie te nemen. Ik wist dat het geen gemakkelijke therapie zou worden, maar de jongen boeide mij. Ik had in zijn dossier gelezen dat hij zijn vader nooit gekend had. Wie zijn vader was wist hij ook niet. Hij was opgegroeid in een gezin met alleen zijn moeder. Moeder had verteld dat hij verwekt was tijdens de carnaval terwijl zij, zeventien jaar oud, stomdronken was. Ook zij wist niet wie zijn vader was. Op zijn twaalfde jaar kon zijn moeder hem niet meer aan; hij spijbelde gedurende lange tijd van school en werd door de Raad van de Kinderbescherming en de gezinsvoogdij in meerdere internaten geplaatst. In één van deze internaten werd hij misbruikt door een behandelend psycholoog. Hij behaalde zijn LTS diploma autotechniek waarmee hij op zijn zestiende jaar ging werken in een garage. Hij kwam te wonen in een begeleid kamerproject, raakte steeds meer aan de drank en toen hij bijna achttien jaar was pleegde hij zijn delict.
2
Afgezien van wat kleine diefstallen in zijn internaatsperiode was Tieu nooit met de politie in aanraking geweest. Daar zat hij dan voor het eerste therapiegesprek. Hij was gekleed in de bij de patiënten gebruikelijke trainingsoutfit. Keek mij afwachtend maar niet onvriendelijk aan. Ik kon de neiging niet onderdrukken om even naar zijn handen te kijken. Deze zagen er relatief klein maar ook weer pezig uit. Hij beet nagels. Ik legde in het kort de regels van de therapie uit en vroeg hem wat hij ervan verwachtte. ‘De tijd zal het uitwijzen’, zei hij cryptisch. Om het ijs wat te breken vertelde ik dat ik mijn tweede baan niet zo ver van zijn Limburgse woonplaats had gehad. ‘Dus je kent de plaats B?.’, zei hij mij tegemoet komend. Verder wachtte hij af. Ik vroeg hoe hij het vond in de kliniek, met wie hij het meest optrok, wat hij vervelend vond en wat hij prettig vond, enzovoort. Op elke vraag kreeg ik een gepast weinig zeggend antwoord. Ik was blij dat ik in eerste instantie de duur van de gesprekken op een half uur had gezet in plaats van de gebruikelijke drie kwartier want ik was moe na een half uur vragen. Tot mijn verrassing zei hij aan het eind van het gesprek, toen ik vertelde dat het tijd was, dat hij het een prettig gesprek had gevonden. Dit klonk gemeend. ‘Hoie!’ De volgende twee gesprekken, een keer per week, verliepen volgens hetzelfde stramien. Soms vroeg ik iets persoonlijker over de situatie in het café maar ik bemerkte dat ik daar nog niet met hem over kon spreken. Aan het eind van het derde gesprek vroeg hij me of ik zijn dagboek wilde lezen want daar stond alles in wat ik wilde weten. Deze jongen overrompelde me in de gesprekken met wendingen die ik niet van hem verwachtte. ‘Ik wist niet dat jij een dagboek bijhield’, zei ik. ‘Nee, dat weet ook niemand, alleen ikzelf’. ‘Zou het je lukken om uit het dagboek te vertellen?’, vroeg ik, me realiserend dat ik mogelijk met allerlei informatie opgescheept zou worden waar ik als therapeut niets mee hoefde te doen, maar Tieu zelf wel.
3
‘Nee, dat kan ik niet’, zei Tieu, ‘ik wil dat jij het eerst leest.’ Omdat ik niet goed raad wist met de situatie stelde ik voor dat hij en ik erover na zouden denken hoe met het dagboek om te gaan. De volgende keer nam hij het dagboek mee. Het was een schriftje, dat niet bij hem paste vanwege de kleurrijke figuurtjes, en waarop met grote kinderlijke letters ‘DAGBOEK’ stond geschreven. Hij had het in de gevangenis geschreven. Nu schreef hij er niet meer in. Het was ook niet zozeer een dagboek maar hij had in de cel zijn herinneringen opgeschreven over periodes in het internaat die hij niet kon vertellen. Een vriendinnetje had hem aangeraden om een dagboek bij te houden toen zij bij hem op bezoek kwam in de gevangenis. ‘Nou, in de gevangenis maak je zo weinig mee dat je dagboek zo klaar is. Toen ben ik maar mijn herinneringen op gaan schrijven.’ Het was de eerste keer dat hij twee langere zinnen achter elkaar sprak. Ik was daar zo enthousiast over dat ik tegen hem zei: ‘akkoord, maar dan gaan we het daarna wel over de inhoud van je dagboek hebben.’ De avond las ik thuis zijn “dagboek” door. Ik zal er enkele stukjes uit citeren:
Hans was eerst een heel aardige man. Danny van 10 jaar, ook van het internaat mocht in de vakantie wel eens met hem mee naar zijn huisje in de Ardennen. Op een dag stelde hij voor dat wij met zijn tweeën mee op vakantie naar Luxemburg zouden gaan. Daar had hij een huis aan het water, je kon er kanoën. Ik was nog nooit in het buitenland geweest. Ik zei direkt ja. Direkteur Bert vond het een heel goed idee. We gingen met de auto erheen. Het was een mooi huis met allerlei beeld en geluidsapparaten. Ik vond het net een film. Op een dag was hij boodschappen aan het doen en hebben wij met zijn video gespeelt. We wisten niet goed hoe die aan moest en hij had gezegd dat wij er niet aan mochten komen. Op een avond riep hij ons bij zich en vroeg op een heel gemene manier wie aan de video had gezeten. Eerst zeiden we van niet, maar hij begon te drijgen dat we terug moesten als we niet eerlijk waren. Toen hebben we vertelt dat we er mee hadden gespeelt. Hij zij toen dat hij ons zou straffen op een franse manier en niet op een slappe hollandse.
4
We moesten naar onze slaapkamer en ons uitkleden en daarna over het bed heen bukken. Hij sloeg ons met een soort riem op onze blote kont totdat het bloede. Het deet erg veel pijn. Danny huilde niet, hij kreeg vaak slaag vertelde hij later. Daarna moesten we beloven dat we nooit meer zonder toestemming aan zijn spullen zouden zitten. Hans gaf ons regelmatig drank. Op een nacht werd ik wakker en lag ik samen met Danny in zijn bed. Ik had pijn in mijn kont en de volgende morgen vroeg ik of hij mij geneukt had. Hij zei van niet. Maar een paar dagen later had hij ons weer dronken gemaakt en werd ik weer naakt wakker in zijn bed en bloede ik in mijn kont. Ik was woedend en zei toen hij wakker was dat ik naar de politie zou gaan en alles zou vertellen. Hij zei dat ze mij toch niet zouden geloven. Verder verstaan ze je toch niet. Daarna liet hij ons, in ieder geval mij met rust. Vlak voordat we teruggingen zei Hans nog dat we over de drank niets moesten vertellen. Ik was nog steeds woedend op hem en heb het wel vertelt. Hij is toen ergens anders gaan werken. De directeur was wel aardig voor me maar zei dat ik het beter kon vergeten. Tot mijn schrik realiseerde ik me dat de psycholoog waar Tieu het over had nog steeds werkzaam was. Ik had hem wel eens horen spreken op een symposium, maar kon me niet meer herinneren waarover. Blijkbaar was de zaak in de doofpot gestopt. Ik vroeg me af hoe het verder met Danny was afgelopen. Ook vroeg ik me af of dit misbruik in Luxemburg de enige keer was dat dit Tieu was aangedaan. Ik sliep die nacht onrustig. Het was net of ik met het lezen van het dagboek een deel van zijn misbruik was geworden. Het maakte me behoedzaam. Ik nam me voor om tamelijk neutraal maar wel meelevend mijn indrukken terug te geven. Geen moment twijfelde ik eraan of de genoemde feiten wel echt waren. Hij kwam binnen met iets triomfantelijks in zijn blik. Dat maakte me nog meer op mijn hoede.
5
Hij vroeg: ‘en?’. Ik vertelde dat ik met aandacht zijn dagboek had gelezen en dat datgene wat hij meegemaakt had er niet om loog. Verder gaf ik hem terug dat het er niet zozeer om ging wat ik ervan vond wat hij allemaal meegemaakt had maar vooral wat hij er zelf van vond. Hij reageerde daarop dat hij het probeerde te vergeten zoals de directeur hem had aangeraden. Ook wilde hij in de gesprekken er niet meer over hebben. ‘Ik heb nu laten zien dat ik misbruikt ben en wil nu liever praten over wat ik na de behandeling ga doen.’ In de dagelijkse rapportage over Tieu werd duidelijk dat zijn gedrag in de kliniek veranderd was. Hij daagde de stafleden uit, maakte grove seksuele toespelingen naar de vrouwelijke medewerkers en ‘vergat’ de volgende afspraak met mij. Toen ik hem daarover aansprak zei hij: ‘oh, gewoon vergeten. Kan iedereen gebeuren.’ De volgende keer kwam hij weer op tijd. Het was die dag warm en hij had zich in tegenstelling tot de vorige keren gekleed in een korte sportbroek en een mouwloos hemdje. Zijn kleding verontrustte me maar ik wist niet precies waarom. Ik was blij dat hij weer kwam en slikte een opmerking over zijn kleding weg. Ik had mezelf voorgenomen rustig aan te beginnen en vooral de behandelrelatie te verstevigen. Ik begon met de neutrale opmerking: ‘je bent er weer’. Waarop Tieu zei: ‘heb je nog nagedacht wat ik het best kan gaan doen na de behandeling?’ ‘Nee, maar waarom wil je het daar over hebben terwijl je nog maar een klein half jaar in de kliniek bent en je nog zo’n negen maanden te gaan hebt voordat je met ontslag kan gaan?’ ‘Ik heb van jullie geleerd dat je het best vooruit kan denken en plannen’, reageerde hij uitdagend. Van een therapeutisch gesprek kwam weinig terecht. Hij vermeed elk bespreking van zijn dagboek. Mogelijk had ik toch te vroeg, na drie gesprekken, zijn aanbod om het te lezen aanvaard met overigens de bedoeling om de behandelrelatie meer inhoud te geven, maar het tegendeel leek het geval te zijn. Ik stapte over naar meer neutrale onderwerpen maar kreeg steeds meer het onbehagelijke gevoel dat ik het werk verrichtte en hij mij in zijn greep had. Om een
6
of andere reden, een nog niet te definiëren angst, durfde ik dat patroon niet aan de orde te stellen. Ondertussen was de behandelende staf erg tevreden over de ontwikkeling bij Tieu. Hij liet zich meer zien, ging daarbij wel eens over de schreef, poneerde zichzelf steviger in de groep patiënten, was levendiger, enzovoorts. Ik bleef onrustig slapen en voelde me een misbruiker. Ik bedacht het dagboek weer aan hem terug te geven met de vraag dat hij zelf kon bepalen wat hij verder met zijn openhartigheid wilde. Hij kwam weer in zijn minimale sportuitrusting hoewel het helemaal niet zo warm was. Ik gaf hem het dagboek terug, met dank voor zijn vertrouwen, maar met de opmerking dat ik het belangrijk vond dat hij zelf aan zou geven wat hij nog verder uit het dagboek zou willen bespreken. Hij legde het schriftje neer op het tafeltje schuin tussen ons in en zette zijn been omhoog tegen de rand van het tafeltje aan zodat ik een ongegeneerde inkijk in zijn kruis kreeg. Hij bleef me nauwlettend met zijn ogen volgen en zei: ‘je vond het zeker niet interessant genoeg’. Zijn stem klonk beheerst woedend. Ik zette me schrap omdat hij me nu op verschillende fronten onder druk zette en realiseerde me dat ik, voordat ik bij de deur zou zijn, minstens vier stappen moest zetten. Ik begon licht te transpireren en trachtte door rustig adem te halen een dreigende hyperventilatieaanval voor te zijn. ‘Nee, ik vind het zeer belangrijk wat je opgeschreven hebt, maar jij moet bepalen wat je er van wilt bespreken’, zei ik zo beheerst mogelijk. Hij wiebelde wat met zijn linkerbeen dat op het tafeltje rustte waardoor ik duidelijk de rode kleur van zijn boxershort kon zien en ook een deel van zijn scrotum. Ik realiseerde me nu ten volle dat ik hem een halt toe moest roepen en vroeg hem dringend om zijn been weer op de grond te zetten. Plotseling stond hij op en trok zijn broek naar beneden en schreeuwde naar me: ‘jullie willen alleen maar seks en vieze praatjes. Nu, je kan ze krijgen. Gore klootzak!’. Ik stond perplex en zijn delict met bijbehorende foto’s schoot me door het hoofd. Ik kreeg het stik benauwd en zag mijn hoofd al tegen de muur geplet worden. Alles in mijn lichaam verstijfde en met een zachte nerveuze hese stem kon ik alleen maar zeggen: ‘doe je broek weer aan en ga zitten!’. Ik keek zo dringend mogelijk
7
alleen maar naar zijn rode opgewonden gezicht en zijn verharde blauwe ogen totdat hij zijn broek weer optrok en enigszins onzeker ging zitten. ‘Jezus, je liet me wel schrikken’, kon ik met dezelfde hese stem uitbrengen terwijl ik mijn handen voelde tintelen en ik mijn aderen aan mijn slapen voelde kloppen. Tieu zat er opeens verslagen bij en kon alleen maar ‘sorry’ zeggen. Ik zag dat hij bijna huilde. Zo zaten we enige momenten zwijgend tegenover elkaar tot het tijd was. Ik gaf hem een extra stevige hand toen hij de kamer verliet en zei: ‘tot de volgende week’. Zijn hand was krachteloos en hij mompelde alleen ‘Hoie’ terug. Die middag aten we in het behandelteam vanwege de verjaardag van een mijn collega’s echte Limburgse kersenvlaai. Ik heb nog nooit met zoveel gemengde gevoelens vlaai gegeten. Arne Greb mei 2003
8