LESTIPS
Stichting Lezen presenteert
EEN ZEE VAN TIJD
tweede en derde leerjaar
JEUGDBOEKENWEEK 2 4 17 MAART 2013
www.jeugdboekenweek.be
Inleiding Tijd voor boeken In 2013 neemt de Jeugdboekenweek de tijd. Ze kijkt naar het verleden en richting toekomst, telt de dagen van de week en ziet de seizoenen passeren. Ze is opgejaagd en ze verveelt zich. Ze denkt na over de eeuwigheid. Ze zet de tijd stil. Ze zoekt het juiste verhaal en laat het voor altijd duren. Laten we eerlijk zijn : boeken delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Deze bundel wil je dan ook uitnodigen om boeken naar de klas te halen en om je klas onder te dompelen in een wereld van verhalen.
Boeken in de klas Ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2013 stelde Stichting Lezen samen met een redactie uit het onderwijs zes boekenpakketten samen. Elk pakket bestaat uit een gevarieerde selectie van zes bijzondere boeken over tijd, met aandacht voor verschillende genres. Scholen bestellen de pakketten met korting via www.jeugdboekenweek.be. Je kan deze boeken aan je klas tonen en voorlezen. Maar er kan meer ! Deze bundel biedt een uitgewerkte lessuggestie bij elk boek uit de boekenpakketten. Elke lessuggestie volgt hetzelfde stramien : –– Aanzet : manieren om het boek te introduceren –– Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking –– En verder : extra – kortere – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Verder noemt elke tip de concrete eindtermen en ontwikkelingsdoelen die je met deze activiteiten realiseert.
Met de klas naar de bib In opdracht van de bibliotheken schreef Kristien Dieltiens een spannend, historisch vervolgverhaal voor Jeugdboekenweek 2013 : Loewie en het mysterieuze boek. Benjamin Leroy maakte er ontwapenende prenten bij, vol historische details. Het verhaal begint in de bib : een mysterieus boek en een amulet nemen Loewie mee terug in de tijd. Wil hij terug naar 2013 reizen, dan moet hij een reeks tijdvakken doorlopen. Hij start in de prehistorie, en ontmoet later Egyptenaren, Grieken, Vikingen en zelfs Christoffel Columbus. Tijdvakken opschuiven kan als hij raadsels oplost en opdrachten uitvoert. Individuele bezoekers en klassen kunnen Loewie daarbij een handje helpen : neem dus zeker contact op met de bib in je buurt ! In het verhaal zitten bovendien tal van aanknopingspunten met het Jeugdboekenweek-thema : de evolutie van mode, geloof, speelgoed, eten en gewoontes door de eeuwen heen bijvoorbeeld. Het verhaal staat op panelen in je lokale bib, en kan je downloaden via www.jeugdboekenweek.be om thuis van te genieten of in de klas mee te werken.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Tot slot Luisterpunt Moeilijke lezers in de klas ? Dankzij een samenwerking met Luisterpunt zijn alle boeken uit de pakketten (behalve die voor kleuters en enkele boeken voor het eerste leerjaar) als Daisy-boek verkrijgbaar voor kinderen met een leesbeperking. Meer info op www.luisterpunt.be. A lt i j d v o o r l e z e n 2013 is Jaar van het Voorlezen ! Het hele jaar lezen we met z’n allen massaal voor. Ook tijdens de Jeugdboekenweek natuurlijk, en ook aan kinderen die al lang zelf kunnen lezen. De website www.voorlezen.be verzamelt alle informatie over voorlezen. K i n d e r e n t o e g e lat e n www.jeugdboekenweek.be is er voor volwassenen, met alle info over de Jeugdboekenweek, én voor kinderen. Vanaf februari vinden zij er boekentips, weetjes en spelletjes, en een overzicht van de Jeugdboekenweekactiviteiten in hun buurt. Leuk voor tussendoor in de klas! Va n u w r e p o r t e r t e r p laat s e De Jeugdboekenweek start op zaterdag 2 maart 2013 met de 24 Uur van de Jeugdboekenweek. Eerst wordt op zaterdagmiddag de Cultuurprijs 2011-2012 voor Jeugdliteratuur uitgereikt. Daarna is het 24 uur lang non-stop al jeugdboeken wat de klok slaat. Boekhandels, bibliotheken en andere bijzondere leesplekken trekken de Jeugdboekenweek op gang met lezingen, workshops, tentoonstellingen … De site doet verslag in woord en beeld – ook ná deze eerste 24 uur. Doet u iets in uw school tijdens de Jeugdboekenweek? Laat het ons zeker weten !
Maar blader nu vooral snel verder, krijg de smaak te pakken en breek de grenzen van de Jeugdboekenweek open. Want leesplezier laat zich niet vangen in twee weken !
Veel succes!
Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
L E S T I P S B I J b o e k e n pa k k ette n VAN J E U G D B O E K E N W E E K 2 0 1 3
tweede en derde leerjaar – – – – – –
Alle verhalen van Kikker en Pad – Arnold Lobel (Ploegsma, 2008) Cantecleir – Jo Roets, Greet Vissers en Ellen Vrijsen (ill.) (De Eenhoorn, 2010) De Zuurtjes – Jaap Robben en Benjamin Leroy (ill.) (De Geus, 2012) Een boekje tuin – Inge Bergh, Inge Misschaert, Kolet Janssen en Jurgen Walschot (ill.) (De Eenhoorn, 2010) Ik blijf altijd bij je – Sjoerd Kuyper en Marit Törnqvist (ill.) (Querido, 2008) Jasper – Marieke van Hooff en Hilde Schuurmans (ill.) (Abimo, 2011)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
1
Alle verhalen van Kikker en Pad Arnold Lobel Ploegsma, 2008
Over dit boek
Kikker is een druk baasje, zijn vriend Pad doet het liever wat rustiger aan. In het voorjaar hebben ze gezaaid, maar het duurt wel erg lang voordat de zaadjes ontkiemen. Daar bedenkt het tweetal oplossingen voor. Ook Pads winterslaap gaat te traag voorbij voor Kikker. Zou Pad sneller ontwaken als Kikker met de kalender knoeit ? Lobel is een groot verteller én illustrator : elk verhaal wordt geestig verteld en prachtig geïllustreerd. Altijd staat de warme vriendschap tussen Kikker en Pad centraal. Deze bundel deelt de verhalen in naar de vier seizoenen, tijd speelt in de verhalen een belangrijke rol. A a n d e s la g
Opmerking vooraf Dit boek kan je het hele schooljaar door gebruiken. Misschien kan je er een wekelijks leesmoment van maken ? Het boek leent zich ook uitstekend tot filosofische gesprekjes : nadenken over de verhalen – de herkenbare én de vernieuwende – werkt verruimend.
Aanzet De kinderen zoeken, thuis en in de klas, verschillen en gelijkenissen tussen een kikker en een pad op. Een handige site is www.kikkersite.nl/verschil.php. Zorg ook voor informatieve boeken (zie : Bibliografie). Misschien kan je in de buurt van de schoolomgeving (of elders) padden of kikkers in het echt gaan bekijken ? Voorzie twee plekken in de klas waar ze de informatie samenbrengen. Voorzie al enkele rubrieken : –– Waar leven ze ? –– Waarmee voeden ze zich ? –– Hoe planten ze zich voort ? Bespreek de resultaten, toon daarna de cover van het boek : –– Wie is Kikker, wie is Pad ? Waarom denk je dat ? –– Zie je de verschillen tussen beide dieren ? –– Zouden Kikker en Pad vrienden kunnen zijn ? Waarom (niet) ? Zouden ze elkaar verstaan ? Spreken ze dezelfde taal, denk je ? –– Wat denk je in dit boek te kunnen lezen ? Sta even stil bij het verschil tussen fictie en non-fictie. Dat wordt meteen concreet als je de informatieve boeken vergelijkt met Alle verhalen van Kikker en Pad. Nederlands – Strategieën – 5.1 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik Leren leren – 2
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
– Seizoenen In dit boek zijn al de avonturen ingedeeld volgens de seizoenen. Activeer de voorkennis van de kinderen rond seizoenen. Verspreid in de klas leg je vier grote flappen : ‘lente’, ‘zomer’, ‘herfst’, winter’. De kinderen noteren zoveel mogelijk woorden of begrippen die ze associëren met een bepaald seizoen. Na tien minuten schuiven ze door. (Voor meer associatie-oefeningen rond de seizoenen, zie : ‘Lestips Makkelijk Lezen’ – ‘Seizoenen’). Nodig de kinderen uit om de associaties zo creatief mogelijk op de flap aan te brengen. Door bijvoorbeeld kleur, tekeningen of afbeeldingen uit tijdschriften toe te voegen. Bekijk de resultaten. Geef aandacht aan de vorm, inhoud en aan hoe de kinderen tewerk gegaan zijn : –– Was het moeilijk om woorden te vinden ? –– Heb je er een idee van hoe een seizoen eruit ziet ? Kan je uit de tekeningen afleiden welk seizoen er afgebeeld wordt ? –– Heb je een voorkeur voor een bepaald seizoen ? –– Liet je je leiden door wat er al op een flap te lezen was ? Hang de flappen chronologisch op. Geef aan dat de verhalen over Kikker en Pad seizoensgebonden zijn. Lees in de loop van de volgende dagen telkens één verhaal voor. Na het horen van de titel proberen de kinderen het verhaal bij een seizoen te plaatsen. Soms zal dat makkelijk zijn, soms moeilijk. Laat ze hun keuze verantwoorden. Die oefening herhaal je na de verwerkingsactiviteiten bij de verschillende verhalen. Kunnen ze hun keuze nu beter verantwoorden ? Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.2 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.4
–
Hoofdstuk ‘Een lijst’ In dit hoofdstuk maakt Pad een lijstje van alle dingen die hij moet doen. Voor het lezen van dit hoofdstuk laat je de kinderen als huiswerk een to do-lijstje maken van alle dingen die ze dagelijks, wekelijks, maandelijks of misschien zelfs jaarlijks (moeten) doen. Zowel taken (zoals de tafel dekken en afruimen, afwassen en afdrogen, de vaatwasmachine uitruimen en hun bed opmaken) als hobby’s komen op het lijstje. De lijstjes geven ze af. Verspreid ze in de klas. De kinderen wandelen door de klas en bekijken ze. Hou een gesprek : –– Kan je raden van wie het lijstje is ? –– Welk lijstje zou je zelf zien zitten ? Welk niet ? –– Herken je to do’s op de andere lijstjes ? –– Welke to do’s komen vaak voor in de klas, welke zijn uniek ? Na het lezen van het hoofdstuk hou je opnieuw een gesprek : –– Heb jij een lijstje nodig om te onthouden wat je moet doen ? –– Welke dingen kan je wel of niet goed onthouden ? Waaraan ligt dat, denk je ? –– Wat zou je makkelijk vergeten ? –– Word je onrustig als je een lijstje niet afkrijgt ? Of als er iets (leuks) van je lijstje onverwacht niet doorgaat ? Wat doe je dan ? Laat de kinderen goed luisteren naar elkaar. Misschien herkennen ze dingen of ze leren net dingen bij. Maak tot slot een klassikale to do-lijst, met een rubriek ‘willen’ en ‘moeten’. Zorg ervoor
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
dat de lijst haalbaar is en dat er een mooi evenwicht is tussen wat ze willen en wat ze moeten. Een to do die is afgewerkt, wordt doorgestreept. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2
–
Hoofdstuk ‘De tuin’ Voor het lezen van dit verhaal vraag je aan de kinderen om wat zaadjes mee te brengen. Zorg zelf ook voor verschillende zaden die je in afzonderlijke potjes steekt. De kinderen bekijken het zaad : –– Wat zie je ? –– Welke kleur heeft het zaad ? –– Welke plant groeit er uit dit zaad ? Weet je ook welke kleur die plant heeft ? –– Wat heb je allemaal nodig om de zaadjes te planten ? –– Als de zaadjes geplant zijn, hoe gaan ze dan groeien ? Hoe moet je de zaadjes en jonge kiemen verzorgen zodat ze uitgroeien tot planten ? Daarna ga je aan het planten. Laat hen de planten goed verzorgen. Elke dag laat je hen bovendien een foto nemen van de verschillende zaden, kiemen, planten. Zo kunnen ze de evolutie van elke plant waarnemen en met elkaar vergelijken. Lees het verhaal ‘De tuin’ pas voor als verschillende zaden beginnen kiemen zijn. In dit verhaal wil Pad de planten in de tuin vlugger laten groeien. Kan dat zomaar ? Pad beweert dat de zaadjes bang zijn om te groeien. Klopt het wat Pad zegt, vinden ze ? Hebben ze wel eens meegemaakt dat ze bang waren voor iets, en dat ze het later toch durfden ? Kwam dat doordat ze in de tussentijd gegroeid waren ? Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
–
Hoofdstuk ‘De verrassing’ In dit verhaal besluiten Kikker en Pad, onafhankelijk van elkaar, iets liefs te doen voor de ander : ze ruimen allebei de herfstbladeren in elkaars tuin op. Schrijf volgende zin op bord : “Wanneer ik iets kan doen voor een ander, voel ik me goed.” Hou een gesprek : –– Ben je het eens met deze zin ? Waarom (niet) ? –– Deed je al eens iets voor iemand anders ? Wat ? Vond de ander het leuk ? Waarom ? –– Voor wie zou jij wel eens iets willen doen ? –– Beeld je in dat je Kikker bent. Wat zou jij dan voor Pad doen ? –– Beeld je in dat je Pad bent. Wat zou jij voor Kikker doen ? Laat hen hun ‘goede daad’ voor Kikker of Pad tekenen. Is er iemand op het idee gekomen dat Kikker en Pad een herfstklusje zouden opknappen voor elkaar ? Daarna lees je het verhaal voor. Sluit het aan bij de voorstellen die ze zelf hadden ? Vraag de kinderen wat ze ervan vinden dat Kikker en Pad op hetzelfde moment hetzelfde voor elkaar doen. Wat zegt dat volgens hen over de vriendschap tussen Kikker en Pad ? Wereldoriëntatie - 3 Mens – 3.1
En verder – Mijn eigen Kikker en Pad-verhaal Daag de kinderen uit. Zouden ze zelf een verhaal over Kikker en Pad kunnen schrijven ? Begin eenvoudig. Maak een kopie van één van de illustraties. In een tekstballon noteren de kinderen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
een uitspraak die één van beide figuren kan zeggen. Daaruit ontstaat een situatie die ze uitschrijven tot een kort verhaal. Ze verzinnen er ook een titel bij. Zo ontstaat er een nieuw boek over Kikker en Pad. Vergelijk de nieuwe verhalen met het originele verhaal. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
– Paddenoverzet Als amfibieën in het voorjaar ontwaken uit hun winterslaap trekken ze naar beken en poelen om zich voort te planten. Op deze tocht vallen heel wat verkeersslachtoffers. Daarom helpt Natuurpunt amfibieën een handje om veilig de geboortepoelen te bereiken. Misschien kan jouw klas meehelpen ? Denk er wel aan dat alle amfibiesoorten beschermd zijn. Overzetten mag, meenemen niet ! Padden zijn vooral tussen 20 februari en 20 maart ’s ochtends en ’s avonds op trek. Op www.natuurpunt.be/nl/biodiversiteit/amfibien-en-reptielen/paddenoverzet_1414.aspx krijg je alle info. Bibliografie
Kikkers – Paul Starosta (Biblion, 2012) Kikkers en padden – Alex Lefevre en Valérie D’Heur (ill.) (Clavis, 2005) Kikkers en padden – Sally Morgan (Corona, 2008) Pad – Stephen Savage (Corona, 2007)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
2
Cantecleir Jo Roets, Greet Vissers en Ellen Vrijsen (ill.) De Eenhoorn, 2010
Over het boek
Alle dieren morren omdat de haan Cantecleir hen ’s nachts wakker maakt. Hij ‘steelt hun tijd’, vinden ze. Want Cantecleir kraait steevast vóór het ochtendgloren. Waarom zo vroeg ? Dat is zijn geheim ! Maar één ding staat vast : hij kan niet anders. Cantecleir – een klassiek figuur uit volksvertelling Reinaert de Vos – is in dit prentenboek een nieuwe, frisse verschijning. De kleurrijke tekeningen tonen de grappige reacties van de andere dieren op Cantecleirs’ ‘wangedrag’ en zuigen visueel ingestelde kinderen zo mee in het verhaal. De rijmende tekst zorgt voor extra vaart. Een fijn voorleesverhaal ! A a n d e s la g
Aanzet – Cantecleirs geheim Toon het prentenboek, laat de kinderen vertellen wat er te zien is. Vertel hen dat Cantecleir kraait voor het ochtendgloren, maar dat hij de reden daarvoor geheim houdt. Laat hen raden naar een mogelijke verklaring … Willen ze weten of iemand Cantecleirs geheim goed geraden heeft ?
Verwerkingsactiviteiten – Interactief voorlezen In het boek staat zwarte tekst op rijm, die het verloop van het verhaal weergeeft. Daarnaast, in de marge, staan kleine tekeningetjes met korte, in potlood geschreven tekst bij : korte woorden en zinnen als “Dimmen jongen !” of “Voeten vegen !” Lees enkel de zwarte tekst voor. Toon de prenten. Na afloop bekijk je ook met de kinderen de tekstfragmenten (en illustraties) in de marge. Koppel ook terug naar de vraag uit de aanzet : heeft iemand Cantecleirs geheim geraden ? Begrippen of uitspraken die de kinderen niet begrijpen vanuit de context, verklaar je tijdens het voorlezen. Je kan er ook achteraf op terugblikken, als je het voorlezen niet wil onderbreken. Belicht na het voorlezen de belangrijkste personages, cruciale passages en wijs op de (beeld)rijke woordenschat. Je zou bij deze elementen kunnen stilstaan : –– De auteur roept de ochtendsfeer op met een bijzonder, wat ‘gedragen’ taalgebruik : “De horizon kleurt rozerood”, “het licht van de dageraad”, “het ochtendgloren”, “het eerste ochtendlicht”, “dauwdruppels” … –– Cantecleir is een bijzondere haan, dat zie je (in de illustratie) en dat hoor je (in de tekst) : “Hij schudt zijn kam en schrijdt naar het hok”, “Ik moet kraaien, ik ben wat ik doe”. –– Mevrouw Fazant – doorgaans heel beleefd – heeft soms haar antwoord snel klaar : “Hou voor één keer uw snavel”, “U verkoopt wind”, “Snoeshaan”. –– Wie is die kleine haan die liever “Koekoek” zegt of “Koekeleku” dan “Kukeleku” ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
––
Leg de link naar het Jeugdboekenweek-thema. Enkele uitspraken in het boek verwijzen naar het begrip ‘tijd’ : “Je steelt onze tijd”, “De tijd vliegt voorbij”. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 – 6.3 – 6.5 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
– Koorlezen Het boek Cantecleir is geïnspireerd op de theatertekst Chantecler van Edmond Rostand en de voorstelling Cantecleir van Blauw Vier (cf. www.laika.be). Laat dat je inspireren om zelf een voorstelling te maken van het boek. Koorlezen is een mogelijkheid. Herneem de tekst van de eerste pagina. Lees de titel “Kukeleku !” krachtig voor en leg verder het accent op de rijmwoorden (“weer-keer”). Vraag de kinderen welke achtergrondgeluiden bij dit tekstfragment zouden passen : ademhaling of gesnurk van dieren die nog slapen, aarzelend gekraai van andere hanen die denken dat ze te laat gekraaid hebben, gevloek en getier van dieren die wakker gemaakt werden … (cf. “Dimmen jongen !”) Verdeel de klas daarna in groepen : een rij snurkers, een rij schrikkende haantjes, een rij morrende dieren … Kies ook één dirigent. Die staat naast je, terwijl jij voorleest. De dirigent bepaalt welke rij wanneer aan de beurt is en geeft ook aan hoe luid het koortje mag gaan. Zo mag de voorlezer niet overstemd worden. Je kan er ook voor kiezen om telkens te pauzeren en dan het koortje aan het woord te laten. Daarna is het helemaal aan de kinderen. Verdeel daarna de twintig pagina’s tekst van het prenten boek over groepjes van telkens vier leerlingen. Elke leerling bereidt zich voor om zijn of haar fragment met de nodige inleving te lezen. Ze oefenen om beurten, in hun groepje, en geven elkaar telkens feedback : Lazen ze juist ? Legden ze voldoende nadruk op de rijmwoorden ? Lazen ze niet te snel ? Daarna oefenen ze in koorlezen. Ze spreken af welke achtergrondgeluiden bij hun tekstfragment passen, en wie wat wanneer zal zeggen. Opnieuw lezen ze om beurten voor, terwijl de overige drie kinderen koor spelen. Na afloop overleggen ze en sturen ze eventueel bij. Na de oefentijd stellen de groepjes zich in de juiste chronologische volgorde op – bijvoorbeeld in een grote kring. De hele klas brengt het verhaal zo zonder onderbreken : elk groepje kiest één voorlezer, de overige groepsleden vertolken het koor. Variatie in de oefening bouw je in door elk groepje ook een doosje met verschillende materialen te geven waarmee het koor extra sfeer kan maken (noten, notendopjes, takjes, plankjes, steentjes, aarden potjes). Herneem de voorstelling. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.2 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
En verder – Vertelschilderij Ellen Vrijsen kreeg voor haar illustraties in Cantecleir de Boekenpauw 2010. Je toont de afbeeldingen en laat de kinderen erover vertellen. Je vraagt met welke materialen en technieken de illustrator gewerkt heeft, hoe de prenten zijn opgebouwd, wat ze knap vinden of verrassend. De hele klas maakt nu samen één ‘vertelschilderij’ bij Cantecleir. Die techniek is los geïnspireerd op phad painting, een traditionele schilderwijze uit Rajasthan (India). Op het ‘vertelschilderij’ staat Cantecleir in het midden, alle andere figuren en belangrijke gebeurte nissen uit het verhaal komen er omheen. Voorzie één grote rol (tafel)papier waarop je Cantecleir aanbrengt en verder voor ieder kind of per duo een A3-tekenblad, kleurpotloden en verf.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Spreek af wie welk verhaalfragment uitwerkt. Alle illustraties – overtollig wit knippen ze weg – worden chronologisch in wijzerzin rond Cantecleir gelegd en vastgekleefd. Wie klaar is, schildert of stempelt pootafdrukken, veertjes, takjes of blaadjes over het hele schilderij. Koorlezen kan nu bij het vertelschilderij. Om beurten lezen de leerlingen een stukje tekst (of ze vertellen een stuk na in eigen woorden). De rest van de klas geeft telkens de achtergrondgeluiden weer. Als je naar een voorstelling toewerkt, kan het koortje uitgebreid worden tot alle kinderen en jezelf of een leerling als dirigent en een leerling die met een stokje of een lampje de afbeelding aanwijst die bij het tekstfragment past. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
–
Bericht uit de dierenkrant De dieren in Cantecleir vertonen opvallend veel menselijke eigenschappen. Ze praten met elkaar, zijn boos, bang, verdrietig en verliefd. Ze nemen verrassende beslissingen en dragen er de gevolgen van. Denk maar aan Mevrouw Fazant die gewond raakt, terwijl ze Cantecleir wil beschermen tegen de jager. Stel je voor dat de krant ook berichten uit de dierenwereld zou opnemen, bijvoorbeeld : –– ‘Buiten zijn maakt gelukkiger’ (voor de koeien), –– ‘Verzeker uw gezin van een veilige zomer zonder zorgen’ (een bericht voor Cantecleir, de kippen en hun kuikens). De kinderen brengen kranten of tijdschriften mee. Ze knippen titels uit die tot hun verbeelding spreken en kleven die op een blad. Ze tekenen de dieren waarvan ze denken dat die het kranten bericht zullen lezen. Alternatief : laat kinderen dierenafbeeldingen opzoeken en uitknippen. Daar kleven ze zelf bedachte woorden of zinnetjes bij, een beetje zoals de commentaren aan de zijlijn in Cantecleir.
–
Ik kraai, dus ik besta “Ik kraai, dus ik besta !”, herhaalt Cantecleir op het einde van het boek. Die uitspraak verwijst naar René Descartes, de vader van de moderne filosofie, die bijna 400 jaar geleden de gevleugelde woorden : “Ik denk, dus ik besta” uitsprak. Ga daar even op in in een kringgesprek. Voor Cantecleir bewijst kraaien dat hij leeft, voor Descartes was het denken. Wat maakt de kinderen tot wie ze zijn ? De leerlingen komen om beurten naar voren, beelden uit wat ‘maakt dat ze bestaan’ (d.w.z. wat voor hen belangrijk is). De andere kinderen raden. Tot slot laat je hen de schutbladen achteraan het boek zien. Die bevat een ‘handleiding kraaien’. Kopieer ze, of projecteer ze via het digibord. Laat hen individueel oefenen volgens de instructies van de handleiding. Daarna hou je een wedstrijdje. Wie kraait het best volgens deze handleiding ? Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
3
De Zuurtjes Jaap Robben en Benjamin Leroy (ill.) De Geus, 2012
Over dit boek
De twee broers Harry en Huibert Zuur praten met niemand en zijn voortdurend ontevreden. Komt het door wat ze eten (iedere morgen een zure haring, met witlofthee met een scheutje augurkensap) ? Omdat ze iedere dag de klachtenlijn van het gemeentehuis bellen (‘er vloog een ongewenste vlinder door de straat …’) ? Of omdat ze iedere donderdag ruzie maken ? Elke dag van de Zuurtjes verloopt volgens een duidelijk schema. Tot de routine doorbroken wordt door een brief voor hun moeder die altijd boven ligt te slapen. In dit boek wordt het verhaal soms met tekst en soms in beelden verteld. De collages zijn expressief en levendig, de grapjes vaak een tikkeltje gruwelijk. A a n d e s la g
Aanzet De kinderen nemen plaats voor een spiegel. Ze stellen zich voor dat de spiegel een raam is waardoor ze naar de buitenwereld kijken. Bij aanvang doen ze dat zo neutraal mogelijk. Daarna organiseer je een vertelpantomime : jij vertelt, de kinderen veranderen hun gelaats uitdrukking naargelang van de situatie waarover je vertelt. Zorg daarom voor voldoende variatie en gradatie in gevoelens in wat je vertelt, zodat ze hun gelaatsuitdrukking zien evolueren in de spiegel. Naar het einde van je ‘inlevingsverhaal’ beelden ze zich in dat ze zich verheugen op een heerlijk fris en verkwikkend drankje. De eerste slok blijkt helaas niet te zijn wat ze verwacht hadden. Na nóg een slokje stellen ze vast dat het een enigszins zuur drankje blijkt te zijn, en na een laatste slok weten ze het écht : dit drankje is gewoon zuur. Om hilariteit en sterk overdreven mimiek te voorkomen, bouw je de oefening bewust langzaam op. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 In een aansluitend gesprek schenk je aandacht aan het begrip ‘zuur’. –– Kan ‘zuur’ naast een smaak ook een gevoel zijn ? –– Reageer je zelfs soms wel eens zuur ? Wanneer ? Hou je dat lang vol ? –– Kan iets of iemand ‘verzuren’ ? Op dezelfde manier kan je de begrippen ‘zoet’, ‘zout’ en ‘bitter’ bespreken. Welke voedings middelen associëren ze met die verschillende smaken ? Voorzie eventueel een aantal proevertjes met zoveel mogelijk uiteenlopende smaken. Leg bij ‘zoet’ en ‘bitter’ (‘verbitterd zijn’) ook de link met het bijbehorende gevoel, en focus dan vooral op het laatste met oog op het verhaal. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Wereldoriëntatie –3 Mens – 3.2
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten Laat de kinderen, vóór je het boek begint voor te lezen, verschillende gezichtsuitdrukkingen verzamelen (via gerichte trefwoorden en Google-afbeeldingen, met zoeken en knippen in tijdschriften, door elkaars gezicht te fotograferen en de foto’s te printen …). Maak hiervan een rode draad-opdracht tijdens het lezen van het boek. Na elk hoofdstuk bepalen ze hoe de verschillende personages zich voelen. Dat gevoel bootsen ze na, en fotograferen ze. Of ze zoeken een tijdschriftfoto uit die erbij past. Aan het eind van het boek gaan ze na of ze een evolutie zien in de foto’s. Om die evolutie makkelijker te zien, hang je de foto’s naast elkaar op, in chronologische volgorde. De beeldrijke tekst biedt veel mogelijkheden voor klasgesprekken. Hieronder volgen enkele suggesties. Neem voldoende tijd voor die gesprekken en laat voldoende ruimte voor verschillende interpretaties.
–
Hoofdstuk 1 (titelloos) De kinderen bekijken de illustratie van de huizenrij. Heb je in je klas een digitaal bord, dan kan je de prenten projecteren : –– Waar zouden de Zuurtjes wonen ? Waarom denk je dat ? Waaraan zie je dat ? –– Waar zouden de Zuurtjes niet kunnen wonen ? Waarom denk je dat ? Waaraan zie je dat ? –– Zien ze dat de huizen links en rechts van het huis van de Zuurtjes te koop staan ? Waarom is dat, denk je ? –– Is dit een recente straat of een straat van lang geleden ? Hoe zie je dat ? Sta stil bij de beschrijving van de tuin – “Nou ja, tuin … Er liggen tegels met in het midden een strookje gras” – en toon de prent erbij. Hebben de kinderen wel eens vaker zo’n vreemde terrasconstructie gezien ? Waaraan doet hen dit denken ? (Misschien legt iemand de link met een grafzerk.) Hun moeder heeft hen verboden om de sprietjes te overdekken met tegels. Is er iemand in de klas die nu al vermoedt waarom ?’ Bevestig of ontken nog niets.
–
Hoofdstuk ‘Een nieuwe dag’ Voor het lezen vraag je de kinderen naar hun ochtendritueel. Vergelijk de verschillende gewoontes van de kinderen. Wie moet vroeg opstaan ? Wie kan wat langer slapen ? Vergelijk na het voorlezen met de rituelen van de Zuurtjes. Wat bedoelt de auteur met ‘precies dezelfde dag’ in “Zo hobbelt het leven van de Zuurtjes voort als een fiets met vierkante wielen. Altijd onderweg naar precies dezelfde dag ? ” (De Zuurtjes volgen elke dag precies hetzelfde schema ! Voor hen ziet een zondag er dus nét hetzelfde uit als een woensdag.)
–
Hoofdstuk ‘Camping de Wierput’ Elk jaar gaan de Zuurtjes met vakantie naar Camping de Wierput : niet omdat ze daarvan genieten, maar omdat het een gewoonte is : “Sinds hun geboorte reizen ze één dag per jaar naar Camping de Wierput. Dat is een gewoonte en daarvan afwijken is nog erger dan de gewoonte zelf.” Vraag de kinderen wanneer dingen ‘een gewoonte’ worden. (En nog een stapje verder : wanneer een sleur ?)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
In hun caravan plakken de Zuurtjes alles af, zodat het er pikdonker is. Zo donker is het er, dat ze niet meer kunnen zien of ze hun ogen open of dicht hebben : “Je weet niet of je een paar minuten wakker ligt of al uren droomt. In het zwartste gat verdwijnt alles. Ook de tijd”. Wat zou de schrijver willen zeggen met de laatste zin ? De tekeningen op de volgende pagina’s verduidelijken dat. Laat de kinderen vertellen wat ze zien. Kunnen ze ook uit de illustraties afleiden hoe het de Zuurtjes vergaat op vakantie ?
–
Hoofdstuk ‘Post’ Sla de titel over en lees gewoon de eerste zin voor : “De mond van de voordeur kleppert.” Wat wordt hier poëtisch uitgedrukt door de auteur ? Kennen ze nog dingen die klepperende geluiden maken ? De Zuurtjes zijn helemaal van streek als de post geen rekening blijkt te zijn, maar een brief : –– Hoe ziet de brief eruit ? –– Wat zou het voor brief zijn, denk je ? –– Waarom zou de brief oranje zijn ? De Zuurtjes bellen de klachtenlijn om te melden dat er een walgelijk vrolijke brief op de deurmat ligt. De vrouw die ze aan de lijn krijgen heet Gerrie de Bok. Zij reageert vriendelijk en vrolijk. Hoe stellen de kinderen zich haar gelaatsuitdrukking voor ?
–
Hoofdstuk ‘Gerrie de Bok’ Laat de tekening aan het begin van het hoofdstuk zien. Wat staat erop afgebeeld ? (Gerrie de Bok die door de brievenbus loert.) Blader door naar de volgende pagina. Op de linkerpagina staat de lachende Gerrie de Bok, op de rechterpagina het portret van moeder Agaat Zuur. Zien de kinderen de gelijkenis ? En zien ze ook een verschil ? (Gerrie de Bok heeft de mondhoeken omhoog, moeder Agaat de mondhoeken omlaag.) Blader door naar de tekeningen op de volgende pagina : een wand met foto’s van Agaat Zuur. Valt het hen op dat Agaat steeds dezelfde leeftijd heeft op die foto’s ? Wat leiden ze daar uit af ? Welk beeld krijgen ze van moeder Agaat ? Laat de kinderen foto’s zoeken die aansluiten bij de gelaatsuitdrukkingen van Agaat Zuur en van Gerrie de Bok.
–
Hoofdstuk ‘Tweedemonds’ Laat de kinderen even nadenken over deze uitdrukking. Hebben ze die al eens gehoord ? Doet de uitdrukking hen aan een andere uitdrukking denken ? Wat wil dit zeggen ? Wat verklapt die titel over wat er gaat gebeuren, denken ze ? Lees het hoofdstuk voor. Harry en Huibert kiezen voor een tweedehands kunstgebit. Wat zegt dat over Harry en Huibert ?
–
Hoofdstuk ‘Voetbaljongens’ Voor het lezen vraag je de kinderen hoe zij een grasperkje zouden knippen. Laat hen zoveel mogelijk alternatieven bedenken.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lees daarna het hoofdstuk voor. Daarin blijken Harry en Huibert het gras met hun kunstgebitten bij te knippen. Wat zegt dat over Harry en Huibert ? En hebben ze enig idee waarom de broers zo voorzichtig zijn met het grasperkje ?
–
Hoofdstuk ‘Aart Zuur’ Laat de eerste pagina van dit hoofdstuk zien en doorblader het. Zien ze dat dit een boekje in een boek is ? En dat het eruit ziet als een soort fotoalbum ? Gaat het om een modern fotoalbum of een album van vroeger ? Laat hen de eerste foto in het boekje zien, die van Aart Zuur. Wat staat er links onderaan die foto geschreven ? (‘Hoffotograaf ’). Vertel de kinderen over hofleveranciers : mensen of bedrijven die diensten verlenen aan het koningshuis. Laat hen daarna de foto van de vader kijken. Wat verklapt die over het karakter van de man ? Als ze doorbladeren zien ze ook foto’s van de moeder. Wat verklappen die over haar karakter ? Hoe ging het met de broers na de dood van de vader ? Ze moeten hun moeder plechtig beloven om nooit over het grasperkje in de tuin te lopen. De broers zelf weten niet waarom. De kinderen weten het nu wél. Kunnen ze vertellen wat er gebeurd is ? Laat de kinderen foto’s zoeken die aansluiten bij de gelaatsuitdrukkingen van Agaat Zuur en van Gerrie de Bok.
–
Hoofdstuk ‘Gerrie’ Gerrie komt langs en brengt eten mee. Wat zegt dit over Gerrie ? Hadden de kinderen haar zich zo voorgesteld ? Hebben ze enig idee waarom Gerrie niet naar boven mag van de broers ? Waarom blijven de broers zeggen dat Agaat ziek is en dat ze slaapt ? Waarom beeldt de illustrator Agaat af als een schaduw die Gerrie achterna zit op de trap ? (Agaat, zo zal later blijken in het boek, is al lang overleden en is dus niet meer dan een ‘schaduw’ die door het huis waart.)
–
Hoofdstuk ‘De kaart’ In dit hoofdstuk openen de Zuurtjes eindelijk de enveloppe uit het hoofdstuk ‘Post’. Er zit een kaart in. Welke soorten kaarten kennen de kinderen ? Komt het gesprek op muzikale kaarten, vraag hen dan naar hun ervaringen. Vinden ze kaarten met muziek leuk ? Zou het lang geleden zijn dat ze een kaartje kregen ? Wanneer krijg je een kaartje ? Stuur je wel eens een kaartje ? Waarom doe je dat en naar wie ? De kaart blijkt van neef Niko te zijn. De laatste herinnering die de Zuurtjes aan hem hebben is dat hij precies in een schoendoos paste. Wat leiden ze hieruit af ? Zou neef Niko welkom zijn ? Wat zou het voor de Zuurtjes betekenen dat neef Niko na al die tijd weer van zich laat horen ? In hetzelfde hoofdstuk wordt er een fruitmand met kaartje aan hun deur gedropt : een ‘aardigheidje’ van de verbouwende buren : –– Wat vinden de Zuurtjes van dit aardigheidje ? –– Wat vind je van een fruitmand als geschenk ? –– Wanneer geven mensen elkaar een fruitmand ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
–– ––
Wat gebeurt er met Harry als hij naar de appel kijkt ? Wat zie je veranderen aan zijn gezicht ? Waarom vindt Huibert Harry een verrader ? En wat zegt dat over moeder Agaat ?
Wanneer er wordt aangebeld door neef Niko mag hij niet binnen. Waarom is dat, denken ze ? Gerrie en Niko houden voet bij stuk : Agaat moet naar beneden komen om haar verjaardag te vieren. Harry en Huibert gaan naar boven en zien maar één oplossing. Wat later komt ‘Agaat’ de trap afgestrompeld en blijkt ze vier benen te hebben. Niko fluistert dat het om de “vierbenige ziekte” gaat. Wat denken de kinderen ? Bestaat die ziekte echt ? Wat is er gaande ? En waar zijn de broers ? Het hele hoofdstuk door staat er geblaf van de hond aangekondigd (als een langgerekte ‘Wraaaaaaafffff ’). Wat staat er te gebeuren, denken de kinderen ? (De hond zal uiteindelijk komen opdraven met een stuk skelet). Van wie is het ? Wat is er met moeder Agaat gebeurd ?
–
Hoofdstuk ‘De familie Zuur’ In het begin van het hoofdstuk staat er : “Zelfs Agaats schaduw lijkt nergens te vinden”. Wat wil de schrijver zeggen met deze zin ? Waarom komt er niemand meer langs ? Wat zou jij doen mocht je de broers kennen ? Waarom wel ? Of niet ? Wat doen de broers op het einde ? Waarom graven ze de leunstoel op ? Wat bedoelt de auteur als hij zegt dat de Zuurtjes een plan hebben, “hetzelfde plan”? Hoe herhaalt de geschiedenis zich ? Nederlands – 3 Lezen – 3.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 Wereldoriëntatie - 3 Mens – 3.1
En verder – Foto’s Overloop na het voorlezen de foto’s met gelaatsuitdrukkingen die de kinderen na elk hoofdstuk hebben verzameld. Zien ze een lijn in de foto’s ? Kunnen ze die koppelen aan de emotionele evolutie die de broers doormaken ? Maak tijdens dit gesprek zoveel mogelijk gebruik van precieze woordenschat om gevoelens te benoemen. Hoeveel tijd hebben de broers verzuurd doorgebracht ? Sta ook stil bij personages zoals de neef, Gerrie De Bok, de buren, de kinderen van de buren : evolueren die even veel als de broers ?
– (Niet-)verzuurd Is het makkelijk om boos te zijn op alles en iedereen ? Bestaat daar een uitdrukking voor ? Kennen ze mensen die onverdraagzaam zijn ? Zou het moeilijk zijn om zo te leven ? Of is het makkelijker goed gezind, vriendelijk en positief te zijn ? Met welke smaak zou je positivo’s omschrijven ? Daag de kinderen uit om een positieve eigenschap van elkaar te zoeken, iets wat ze elkaar kunnen meegeven als compliment. Het is de bedoeling dat de kinderen anders naar elkaar gaan kijken. Steek alle namen van de leerlingen in een enveloppe, iedereen trekt een naam. Hebben ze het moeilijk met het vinden van iets positiefs, dan vragen ze jou om een tip. Let wel dat de kinderen zelf nog zoeken, dus zorg voor vage tips. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.2 – 3.4
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
4
Een boekje tuin Inge Bergh, Inge Misschaert, Kolet Janssen en Jurgen Walschot (ill.) De Eenhoorn, 2010
Over het boek
In je tuin valt er elk seizoen wel wat te beleven. Dit boek laat kinderen hun tuin ontdekken in de lente, de zomer, de herfst en de winter. Dat doet het boek met verschillende, gevarieerde rubrieken die elk seizoen terugkomen. Er zijn weetjes (waarom een brandnetel prikt), recepten (voor vliersiroop) en leuke knutselopdrachten (een lavendelzakje maken), zaai- en kweektips, grappige weerspreuken en nog veel meer. Dit is een informatief en prikkelend boek, met korte, behapbare en gevarieerde tekstjes in heldere taal, dat je het hele jaar door kan inzetten. A a n d e s la g
Aanzet – Geurdozen Zet vooraan in de klas drie (hoge) dozen, waar de kinderen niet zomaar van bovenaf in kunnen kijken. In de eerste doos stop je een voorjaarsbloeier (krokus, hyacint …), in de tweede doos een potje kruiden (rozemarijn, tijm …). Snijd in elke doos een driehoekje uit, groot genoeg voor een kinderneus. Verdeel de klas in groepjes, die om beurten aan de dozen ruiken. Ze vertellen waaraan de geur hen doet denken. Daarna haal je de voorjaarsbloeier en de kruiden uit de dozen. Bij de voorjaarsbloeier zit een kaartje met de vraag : “Waarom geuren planten ?”, bij de kruiden de vraag : “Waar komt de geur van planten vandaan ?” Laat de kinderen vertellen … Daarna vestig je de aandacht op de derde doos en je draait de doos zodat de zijde zichtbaar wordt waarop je geschreven hebt : “Alleen voor wie natuurlijk nieuwsgierig is”. Doe er een schepje bovenop door erbij te zeggen : “Wat een gekke zin. Zou er niet bedoeld worden : ‘Natuurlijk alleen voor wie nieuwsgierig is …’ ?” Uit de derde doos haal je vervolgens nog meer kaartjes met opschriften als : –– “Ga op zoek naar de heilige boom.” –– “Maart roert zijn staart.” –– “Laat je haar groeien met brandnetel.” –– “Voorspel wie je lief wordt met madeliefjes !”. Laat de kinderen vrij reageren. Plots ontdek je onderaan in de doos Een boekje tuin. Je toont de cover, leest de titel en de subtitel. Doorblader het boek, en hou halt bij enkele tekstjes die een antwoord zijn op één van de vragen op de kaartjes. Lees het antwoord (verkort) voor. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
–
Aaps foto- en schetsboek Blader door naar pagina 5, waarop Aap staat met een fototoestel rond de nek. Vertel dat Aap een jaar lang de tuin als bezoeker observeerde en zo ontdekte dat die er elk seizoen anders bijligt. Van bijzondere ontdekkingen maakte hij foto’s die hij in zijn eerste fotoboek (cf. laatste 6 pagina’s van het boek) verzamelde en waar hij korte bijschriften voor verzon (o.a. van een vos en een egel). Leg ook het verband met de cover van het boek : daarop zitten een vos, eekhoorn en egel in een boek met titel Een boekje tuin te kijken. Zouden ze naar hun portretten kijken ? Samen met de kinderen ga je op ontdekking in een (volks)tuin of park in de buurt. Voorzie enkele digitale fototoestellen of per kind een diaframe of kartonnen kadertje, een schriftje en potloden. Neem Een boekje tuin mee om af en toe iets in op te zoeken. Je geeft elk groepje van vier kinderen een opdracht op een kaartje. Staat er ‘Een boekje tuin’ op het kaartje, dan kunnen ze hulp vinden in het boek. Als ze hun opdracht uitgevoerd hebben, moeten ze het resultaat met jou bespreken of iets tonen, waarna ze een nieuwe opdracht krijgen. Voorbeelden : –– Hoeveel dieren leven er in één boom ? (Een boekje tuin) –– Hoeveel verschillende kleuren bloemen zie je in de tuin ? –– Pluk per groepje één brandnetel zonder geprikt te worden. (Een boekje tuin) –– Zoek één schadelijk dier en breng er je juf of meester naartoe. (Een boekje tuin) –– Zoek één nuttig dier en breng er je juf of meester naartoe. (Een boekje tuin) Na de opdrachten kiezen de kinderen iets uit dat hun aandacht getrokken heeft (een bijzondere plek, een voor hen onbekende plant, een mooie bloem, een klein diertje …). Ze nemen er een foto van, tonen het resultaat, vertellen waarom het onderwerp van de foto bijzonder is. Voor ze op zoek gaan naar een nieuw onderwerp, geef je enkele fotografeertips op maat van elk groepje : inzoomen, detailfoto’s maken, een foto vanuit vogelperspectief of kikkerperspectief nemen … Alternatief : laat de kinderen met een diaframe of kartonnen kadertje op zoek gaan naar iets dat hen interesseert. Van wat ze door hun kader zien, maken ze een schets. Is die klaar, dan kiezen ze een nieuw onderwerp. Net als in Een boekje tuin kunnen ze er iets bijschrijven. Vervolgens verzamel je iedereen en vorm je duo’s. De twee kinderen ruilen hun schriftje en gaan – kijkend door het kadertje – op zoek naar wat de ander geschetst heeft. Heeft de ene leerling het schets onderwerp ontdekt, dan vertelt de andere leerling waarom hij of zij precies dat geschetst heeft. In de klas stel je een (digitaal) fotoboek of schetsboek van de klas samen. Van elk groepje selecteer je vier foto’s die je in een PowerPoint zet. In een tekstvak noteer jij (of een leerling) wat het groepje wil vertellen bij die foto’s. Van de schetsen maak je eerst foto’s of scans om ze te kunnen toevoegen. Je kan ook een reeks foto’s printen en een fotoboek maken zoals dat van aap. Elke leerling schrijft een korte tekst en kleeft die bij de bijbehorende foto. Dat kan ook met de schetsen die ze in de tuin gemaakt hebben. Het is gezellig om met de hele klas naar de PowerPoint, naar het fotoboek of naar het schetsboek te kijken. Misschien wil de klas de opdracht graag in de zomer herhalen ? Dan zien ze meteen hoe de natuur geëvolueerd is op één seizoen tijd. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1– 5.3 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Muzische vorming – 5 Media – 5.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.5 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.5 Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking
– Lentefilmsels Kondig aan dat de hele klas een nieuw natuurprogramma voor en door kinderen mag uitwerken. Inhoudelijk moet het een rijk programma worden dat leuk is om naar te kijken. Stel, geïnspireerd door Een boekje tuin, een aantal rubrieken voor : –– weetjes over de lente, –– een weerbericht uit de tuin, –– schadelijke dieren, –– nuttige beestjes, –– tuinremedies, –– recepten, –– knutsels en frutsels, –– zaai- en kweektips. Verdeel de klas in groepjes van drie à vier kinderen. Elk groepje verzamelt informatie rond één rubriek en verwerkt de info in een filmpje. Ze lezen wat er bij ‘hun’ rubriek staat in Een boekje tuin, en zoeken meer informatie op in andere boeken, tijdschriften en websites die jij aanbiedt. Enkele handige websites zijn : –– www.look4.be/ –– http ://digitips.be/ –– www.davindi.nl/ –– www.schooltv.nl/beeldbank/ –– www.surfsleutel.nl/ Een gepassioneerde tuinliefhebber uitnodigen om zijn kennis en liefde voor de tuin door te geven, is een aanrader. Ze kiezen zelf hoe ze de informatie presenteren in dat filmpje : dramaspel, interview, uitleg bij het materiaal, natuurlied … Je kan, net als in Een boekje tuin, met de kinderen ook nadenken over een speelse rode draad : een tuinkabouter, zwarte raaf of een aapje die telkens in beeld komen bijvoorbeeld. Alle filmpjes samen vormen de pilootaflevering van het nieuwe natuurprogramma. Je voorziet een ‘filmstudio’ waar de kinderen hun filmpje met een beetje hulp zelf kunnen opnemen. Als je de filmpjes in een PowerPoint of via Moviemaker verwerkt, kan je zorgen voor leuke overgangen tussen de verschillende rubrieken. Als de kinderen op verschillende momenten aan deze opdracht mogen werken, kunnen ze één en ander zelf meebrengen (een plant, tuinwerktuig, verkleedkledij …). Maak duidelijke afspraken over timing (zie : ‘Lestip 5’ – ‘Verwerkingsactiviteiten’, voor het belang van afspraken rond tijdsindeling). Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 – 5.3 ICT – 5 ICT – 7
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
En verder
–
Vogelverschrikkers en vogellokkers In Een boekje tuin lees je in de rubriek ‘Knutsels en frutsels’ hoe je glittervogelverschrikkers kan maken : –– Hoe zou jij vogels verjagen ? –– Waarom verjagen sommige mensen vogels uit hun tuin ? (schade aan planten, pikschade, geluidsoverlast, uitwerpselen, …) ? –– Hoe verjagen mensen vogels uit de tuin ? (met stropoppen, met een replica van natuurlijke vijanden, met windvliegers waarop grote ogen of een uilenkop staan afgebeeld, met geluidsopnames – vaak van roofvogels …) –– Wanneer heeft dat effect ? (vooral in het begin, daarna treedt er gewenning op) Na het inleidende gesprek gaan ze aan de slag. Ze ontwerpen een vogelverschrikker die zeker zal werken. Je voorziet een heleboel materialen en laat hen naar keuze tekenen, schilderen, knippen, plakken of schrijven. Laat hen voor deze grootse opdracht liefst buiten werken. Je voorziet voldoende tijd waarin de kinderen vertellen waarom hun vogelverschrikker effectief zal zijn ! Alternatieve opdracht : een vogellokker ontwerpen ! De kinderen denken na over wat een tuin vogelvriendelijk maakt, meer bepaald in de lente. Laat hen vertellen en voeg er eventueel wat weetjes aan toe : –– Vogels die de winter hebben meegemaakt of die een lange reis achter de rug hebben, zijn vaak uitgehongerd. Bijvoederen is een mogelijkheid. –– Niet alle vogels vinden een geschikte plaats om hun nest te maken. Een nestkastje kan helpen. –– Om hun vijanden tijdig te zien, zijn goede uitkijkposten nodig. Als die niet aanwezig zijn in de tuin, kan je daar zelf voor zorgen. Ook zonder deze informatie kunnen de kinderen aan een vogellokker werken. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.2
–
Wie ben ik ? Je verdeelt de kinderen in groepjes van vier. Je voorziet per groepje : –– een zandloper of chronometer, –– een brede elastiek die om het hoofd van een leerling moet kunnen, –– een zakje met daarin minstens acht stevige kaarten waarop telkens één naam van een dier of een plant waarover je het de voorbije les(sen) gehad hebt (of waarvan je mag aannemen dat de kinderen die kennen). Een leerling krijgt de elastiek om zijn hoofd, terwijl de medeleerling die rechts zit, een kaart uit het zakje trekt en die met het woord zichtbaar voor de andere kinderen, tussen de elastiek steekt en tegelijkertijd de zandloper omdraait. De leerling met elastiek stelt ja-neenvragen waarmee hij of zij snel mogelijk te weten moet komen welke planten- of dierennaam er op het kaartje staat. Lukt dat binnen de tijd, dan krijgt de leerling het kaartje en is de volgende leerling aan de beurt. Lukt het niet, dan gaat de kaart weer in het zakje. Het spel is afgelopen wanneer iedereen twee kansen heeft gekregen (of wanneer de tijd om is, of de kaarten op zijn …). Slaat het spel aan, vul het zakje dan aan met nieuwe kaartjes. Of maak themazakjes met verschillende tuinkaarten : ‘vogels’, ‘insecten’, ‘bloemen’, ‘groenten’, ‘kruiden’ … Voorzie je naast het woord ook een afbeelding, dan kunnen de kinderen zich extra voorbereiden op het spel. Ze kunnen ‘één zakje tuinkaartjes naar keuze’ oefenen tijdens contract- of hoekenwerk. Nederlands – 2 Spreken – 2.7
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
5
Ik blijf altijd bij je Sjoerd Kuyper en Marit Törnqvist (ill.) Querido, 2008
Over dit boek
In deze gedichtenbundel komen verschillende aspecten van tijd aan bod, en staat de liefde in al haar facetten centraal – van verliefdheid over moederliefde tot liefdevolle vriendschap. De illustraties zijn dromerig, sprookjesachtig, betoverend van sfeer. Ze hebben veel oog voor detail en lopen telkens door over twee pagina’s. De verzen bij de tekeningen zijn heel divers van vorm : bakerrijmpjes, absurde klankspelletjes en heuse gedichten wisselen elkaar af. Deze bundel – een perfecte eenheid van tekst en beeld – leent zich uitstekend tot voorlezen (of samen opzeggen natuurlijk). A a n d e s la g
Opmerking vooraf Gedichten geven een vertaling van de werkelijkheid, openen de blik op de wereld, bieden troost of herkenning bij kleine en grote problemen. Kinderen kunnen zich door het lezen van poëzie minder eenzaam voelen. Laat hen daarom op eigen niveau en tempo van gedichten genieten. Misschien blijven ze dat dan wel doen in de toekomst en blijven ze ervaren hoe troostend poëzie kan zijn.
Aanzet Kopieer de dubbele pagina’s (telkens tekening met gedicht) op A3-vellen. Wie kan, doet dat in kleur. Plak daarna de tekst af zodat de gedichten niet leesbaar zijn. Daarnaast zorg je ervoor dat je de gedichten (in hetzelfde lettertype en lettergrootte) overneemt op zo groot mogelijke witte bladen die je verspreid in de klas ophangt. Kinderen wandelen de klas rond, lezen de gedichten en spreken niet. Zet aangepaste muziek op. Na tien minuten vraag je hen bij het gedicht te gaan staan dat hen het meeste aanspreekt. Meerdere kinderen kunnen hetzelfde gedicht uitkiezen. Ze denken voor zichzelf na over volgende vragen en noteren die in staakwoorden op een post-it die ze nadien bij het gedicht kleven : –– Welk gevoel hoort volgens jou bij dit gedicht ? –– Welke kleur zou je dit gedicht geven ? –– Bij welke dagdeel hoort dit gedicht volgens jou ? (ochtend, voormiddag, namiddag, avond …) –– Bij welk seizoen zou dit gedicht kunnen horen ? Maak groepjes op basis van de gedichtenkeuze : kinderen die hetzelfde gedicht kozen, sluiten bij elkaar aan ; kinderen die alleen bij een gedicht belandden, sluiten ook bij elkaar aan. In deze kleine groepen lichten ze elkaar hun antwoorden toe en verwoorden ze waarom ze dat gedicht uitkozen.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Alternatief : volg dezelfde werkwijze als hierboven, maar vertrek van de illustraties. Leuk om weten is immers dat Marit Törnqvist een selectie maakte uit eigen illustraties en vroeg of Sjoerd Kuyper er gedichten bij wilde maken. Normaal is die volgorde natuurlijk net andersom. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2 Nederlands – Strategieën – 5.1 – 5.3 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
Verwerkingsactiviteiten De kinderen maken een illustratie bij het gedicht dat ze in de aanzetactiviteit uitkozen. Ter inspiratie bied je een zo gevarieerd mogelijk aanbod van (geïllustreerde) poëziebundels aan. Je laat hen ook kennismaken met de mogelijkheden van verschillende materialen en technieken (kleurpotlood levert andere effecten op dan waterverf, wasco of collagetechnieken). Probeer dat verschil in effecten te illustreren aan de hand van de illustraties in de meegebrachte poëziebundels. Zo krijgen ze daar in de toekomst meer oog voor. Aansluitend bij het Jeugdboekenweek-thema is dit een geschikt moment om te overleggen met de kinderen hoeveel tijd ze nodig hebben en hoeveel tijd ze mogen besteden aan de opdracht. Het realistisch leren inschatten van de tijd die kinderen nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid is immers één van de eindtermen van de basisschool. De kinderen noteren voor zichzelf hoe lang ze aan hun illustratie willen werken en hoeveel tijd ze denken nodig te hebben. Daarna lichten ze hun voorstel toe voor de klas. Samen probeer je tot afspraken en een haalbare timing te komen. De opdracht kan je als contractwerk opgeven. Voorzie eventueel tijd om op school aan de illustratie te werken. Pols klassikaal op gezette tijdstippen naar de stand van zaken, stuur bij waar nodig. Zijn de illustraties afgewerkt, vraag dan ook hoe de kinderen met de vooropgestelde timing zijn omgegaan : –– Wie begon onmiddellijk aan de opdracht en had daarna een zee van tijd ? –– Wie maakte zelf een planning, hield zich daaraan en was mooi op tijd klaar ? –– Wie vond het moeilijk om zich te houden aan de planning en was slechts net op tijd klaar ? –– Wie vond het moeilijk om zich te houden aan de planning en was gewoonweg niet op tijd klaar ? –– Spreek geen oordelen uit, deel evenmin punten of sancties uit maar probeer via reflectie kinderen te helpen in het leren beheren van hun tijd wat schoolse opdrachten aangaat. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Op het afgesproken tijdstip hang je de illustraties op in de ruimte. Net als in de aanzetactiviteit wandelen ze rond en nemen de illustraties in zich op. Daarna deel je de tekst van een gedicht uit. De kinderen gaan op zoek naar de bijbehorende illustratie. De kinderen leggen uit waarom ze precies dat beeld bij de tekst vonden passen. Daarna deel je de tekst van het volgende gedicht uit. Als afsluiter toon je de poëziebundel met de illustraties van Marit Törnqvist. Geef de bundel een zichtbare plek zodat de kinderen er regelmatig in kunnen bladeren. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
En verder
– Poëzielunch Organiseer een poëzielunch. Maak van de gedichten uit Ik blijf altijd bij je placemats voor in de eetzaal. Kinderen die willen, brengen om beurten een gedicht tijdens het eten.
–
Creatief met poëzie Als er kinderen zijn die hun gedicht graag op een mooie, creatieve manier verwerken, dan kan dat. De resultaten hang je uit in de eetzaal tijdens de poëzielunch.
–
Zelf schrijven Laat wie wil, zelf in de pen kruipen. Stimuleer hen door hen veel verschillende dichtvormen aan te bieden (gedichten met rijm, elfjes …).
–
Poëzie in de boekenhoek Zorg ervoor dat je boekenhoek niet alleen gevuld is met verhalen of non-fictie, maar ook met poëzie (over verschillende thema’s). Kinderen zien zo in dat hun interesses niet alleen in verhalen of informatieve boeken aan bod komen, maar zelfs ook poëtisch kunnen worden verwoord. Ook tijdens een bibliotheekbezoek sla je de poëziebundels niet over. Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 - 6.2 – 6.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
6
Jasper Marieke van Hooff en Hilde Schuurmans (ill.) Abimo, 2011
Over het boek
Waar Jasper vandaan komt, weet niemand. Op een dag – hij was toen amper één jaar oud – stond hij op de stoep van de familie Wouterse. Omdat niemand hem kwam ophalen, adopteerden ze hem. Vreemd dat Katinka Knoek, een oude buurvrouw, Jasper zo in de gaten houdt. Exact negen jaar na zijn aankomst, wordt hij door haar meegelokt en vervolgens ontvoerd door een vrouw die zegt zijn echte moeder te zijn … Om te begrijpen wat Jasper nu overkomt, moet je weten wat er negen jaar geleden is gebeurd. Die informatie krijg je mondjesmaat, wat zorgt voor de nodige spanning. Met zijn 153 pagina’s in 56 geïllustreerde hoofdstukjes is Jasper een lekker dik voorleesboek. Voor derdeklassers – en voor een aantal tweedeklassers – is het bovendien een geschikt boek om zelf te lezen (avi-6 of avi-e5). A a n d e s la g
Aanzet Voorzie een bord, flipover of groot raam (waarop je met afwasbare stiften schrijft). Daarop stel je – net als in detectiveseries – belangrijke elementen visueel voor. Als echte speurneuzen leggen de kinderen verbanden tussen de elementen. Dat helpt hen de verhaallijn te volgen, om terug te blikken en om verwachtingen over het verdere verloop te verwoorden. Centraal hang je een vergrote afdruk van de cover. Vraag hen wat ze zien – alles wat op de cover staat is immers cruciaal voor het verhaal. Elementen die aan bod komen : –– Op de cover staan drie foto’s van Jasper. –– Op de eerste foto is Jasper nog klein, ongeveer een jaar oud. –– Op de tweede foto staat baby Jasper met zijn ouders. –– Op de derde foto staat de tienjarige Jasper met kanarie Fido op de schouder. Trek pijlen om aan te duiden wie wie is en relaties tussen hen te verduidelijken, bijvoorbeeld van Ellen Wouterse (mama) en Pieter Wouterse (papa) naar Jasper. Wijs ook op de achtergrond van de cover. Dat lijkt een stuk landkaart, met een beek of rivier en een roeibootje met een volwassene en kind erin. Duid ook de kruisjes aan : daar is mogelijk iets belangrijks te vinden. Rechts onder staat een stukje brief. En zien ze de schaduwen van de kat links onder en die van een oude vrouw daar schuin boven ? Vinden ze ook dat die iets van een heks heeft ? Vertel hen dat het Katinka Knoek met haar kat Milan is en dat ze wat van magie afweet. Zij heeft de – op het eerste zicht heel gewone – fluit gemaakt. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
– Detectivewerk Aan dit boek beleven de kinderen het meeste plezier als je het in langere stukken voorleest. Zo behoud je de spanning waarmee je van het ene in het andere hoofdstuk valt. Bovendien verliezen de kinderen de draad van het verhaal dan niet. De chronologie wordt immers geregeld onderbroken door een tijdsprong naar het verleden (flashback) of toekomst (flashforward). Het boek geeft meteen een mooie voorzet om te praten over hoe er met tijd kan worden gespeeld in een boek (en hoe dat bijdraagt tot de spanning). Er wordt ook voortdurend gewisseld tussen verschillende locaties. De lezer (toehoorder) volgt dus op de voet wat Jasper meemaakt, maar verneemt tussendoor ook hoe het er op school aan toegaat, wat commissaris Jasper ontdekt, waar mama Wouterse mee bezig is … Al die nieuwe gegevens vul je aan op het ‘speurbord’. Je leest hoofdstuk twee tot en met tien voor (p. 9-27). Telkens wanneer er nieuwe personages geïntroduceerd worden, hang je hun afbeelding op het bord en je noteert er hun naam bij : commissaris Jasper, oudere broer Thomas, klasgenootje Mariska, kleindochter van Katinka Knoek. Waar het relevant is, maak je met pijlen hun onderlinge relatie duidelijk. In dit boek richt de auteur zich vaak rechtstreeks tot de lezer (bijvoorbeeld p. 16 : “Wat je nog niet weet, is dat Jasper een hekel heeft aan spinnen.”) Op die momenten richt jij je ook duidelijk tot de klas. Tijdens het voorlezen ga je in gesprek met de kinderen. Na hoofdstuk vijf (p. 16 e.v.), wanneer er meer geweten is over Jasper, ga je nog vaker en dieper in gesprek met de kinderen. Hoofdstuk tien – Jasper zit gevangen bij Katinka Knoek – eindigt met : “Want daar, heel in de verte, kwam een bootje aangevaren.” Stel enkele vragen : –– Wie zit er in het bootje dat komt aanvaren, denk je ? –– Zal iets uit de nare droom van Jasper werkelijk worden ? –– Zal hij er alleen voor staan of krijgt hij hulp ? –– Zullen zijn angsten hem parten spelen of wordt hij een held ? Wat met de fluit, de kaart met kruisjes, de raadselachtige brief ? Op dat moment weet nog niemand met zekerheid hoe het verhaal voort zal gaan en wie er in het bootje zit. Laat de kinderen als heuse detectives mogelijke pistes uitdenken : wat als Ellen Wouterse / commissaris Jasper / Thomas / Mariska / de echte mama van Jasper / een medeplichtige van Katinka Knoek etc. in het bootje zit ? Per twee maken de kinderen een keuze over de geheimzinnige man of vrouw in het bootje. Ze schrijven hun denkpiste in grote lijnen uit. De beste detectives zijn zij die de meeste elementen van het bord verwerkt hebben in hun verhaal. Elk duo brengt verslag uit, de rest van de klas geeft feedback. Jij plaatst alle gedachtegangen naast elkaar op het speurbord. Waar mogelijk verwijs je naar de elementen op het bord. Tot slot lees je hoofdstuk elf voor. Enkele vragen worden beantwoord, nieuwe vragen duiken op. Nodig de kinderen uit om het boek zelf te lezen en te ontdekken hoe het Jasper verder vergaat. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
En verder
–
(Niet) te geloven Wat is waar en wat is gelogen ? Dat is niet altijd duidelijk in het boek. Nochtans is het voor een detective belangrijk om het onderscheid te maken, zeker als hij geoefende leugenaars tegenkomt. Anderzijds is het een hele uitdaging om een verdacht persoon om de tuin te leiden met een verhaal dat niet helemaal klopt. Elke leerling schrijft in willekeurige volgorde drie zaken over zichzelf op waarvan er twee waar zijn en eentje verzonnen, bijvoorbeeld : ‘Mijn lievelingskleur is rood’, ‘Ik ben bang van slangen’, ‘Mijn kat heet Mies’, ‘Ik krijg jeuk als ik een wollen trui draag’, ‘Ik ben al in New York geweest’ … Om beurten lezen ze hun drie uitspraken voor. Met een kaartje waar 1, 2 of 3 opstaat maakt elk van de luisterende leerlingen duidelijk welke uitspraak volgens hem of haar verzonnen is. Wanneer opvallend veel leerlingen de verzonnen uitspraak hebben ontmaskerd (of wanneer er net niemand de verzonnen uitspraak heeft geraden), vraag je hoe dat komt. Hadden ze voorkennis ? Hebben de stem en/of de lichaamstaal van de ‘jokkebrok’ iets verraden ? Je kan de lijstjes ook laten ophangen. Alle kinderen krijgen een namenlijst en wandelen ermee door de klas. Bij elke naam schrijven ze het nummer van de uitspraak die ze niet geloven. Vervolgens zegt elke leerling welke uitspraak verzonnen was. De detectives vertellen hoeveel keer ze het bij het rechte eind hadden. Doe je zelf ook mee ? Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3
– Cliffhanger Elk hoofdstuk eindigt met een cliffhanger : net op een moment dat de spanning stijgt, stopt het hoofdstuk en wil je weten wat er daarna gebeurt. Laat de kinderen muziek verzinnen die bij zo’n cliffhanger past en waarin je de spanning voelt stijgen. Verdeel de klas in groepjes van vier. Elk groepje krijgt een doos met allerlei (vooral) alledaagse voorwerpen : houten latjes, trommelstokjes, bestek, een kam, schuurpapier, aluminiumfolie, een stuk plastic, een plastic zakje, een plastic potje, glazen potjes, bloempotjes, een blikken doos, schelpen, steentjes, een teil met water (voor de scènes op het water) … Ze verkennen eerst welke geluiden ze met de voorwerpen kunnen maken. Daarna ‘componeren’ ze een stukje met de titel ‘De spanning stijgt’. Als opwarmer kan je dit filmpje ter illustratie bekijken : www.youtube.com/watch ?v=5oELgzXgsRE. Iedere groep brengt zijn stuk, de rest luistert met de ogen toe. Wat klonk spannend ? Welke beelden kwamen er bij de luisteraars op ? Hoe hebben de uitvoerders daarvoor gezorgd ? Daarna selecteert elk groepje een spannende situatie uit het verhaal en componeert opnieuw een stukje voor deze specifieke scène. Een nieuwe luisterronde volgt. Neem de geluiden op, dan kan je ze later laten herbeluisteren en de kinderen vragen om er een mini-stripje bij te tekenen. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3 Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 – 3.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
–
Blinde landkaart In het verhaal speelt de landkaart een belangrijke rol. Dat is een sobere kaart, zonder legende of duidelijke schaalaanduiding, maar doordat de personages goed samenwerken, kunnen ze er wel wat van maken. Ook de volgende opdracht staat of valt met een goede samenwerking. Een team detectives dat geen rekening houdt met elkaar, zal niet tot een goede oplossing komen. Je verdeelt de klas in groepjes van drie kinderen. Elke groep krijgt een blad papier, potlood en gom
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
en een envelop met daarin negen kaartjes, drie voor ieder kind. Op elk kaartje staat informatie die ze nodig hebben om de landkaart juist te tekenen. Geen enkele detective laat in zijn kaarten kijken, d.w.z. hij toont niet wat er geschreven staat, maar hij mag er wel over vertellen als hij merkt dat hij daarmee de landkaart kan aanvullen. De kinderen zoeken in overleg uit wat de volgorde van de gegevens is en ontdekken zo hoe ze de kaart moeten tekenen. Op de negen kaartjes staat bijvoorbeeld : –– Er kronkelt een weg over de hele kaart. –– Over de weg zijn twee bruggen gebouwd. –– Links van de weg zie je een kasteel. –– Bij het kasteel staat een waterput. –– Rechts van de weg is er een vijver. –– Rond de vijver groeit riet. –– Vlakbij de vijver staat een hut. –– Tussen de vijver en de hut is er een smal pad. –– Naast de hut groeit een boom. Lijkt de opdracht te moeilijk voor jouw klas, dan zet je op de eerste kaart een asterisk, zodat ze goed starten met de opdracht. Of je schrapt de drie laatste stellingen en je biedt slechts zes kaarten aan. Wie na de afgesproken tijd niet tot een oplossing komt, legt de kaarten op tafel en gaat al lezend op zoek naar de goede volgorde. Wie klaar is, toont zijn landkaart. Controleer of ze juist is. Is dat zo, geef dan een tweede enveloppe met een gelijkaardige, maar moeilijkere opdracht. Bijkomende opdracht : Wat lijkt hen een geschikte geheime verstopplaats voor een kostbare ring (zoals in het verhaal) ? En hoe duiden ze die geheime plek aan op de kaart ? De aanduiding moet herkenbaar zijn voor alle kompanen, maar niet voor mensen die de kaart toevallig in handen krijgen. Na afloop bespreek je het werkproces met de kinderen en laat je oplossingen voor de laatste uitdaging verwoorden. Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3 – 5.4
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2013 Een zee van tijd Lestips, werken met boeken in de klas Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Sofie Daniëls, Miek Driesen, Joke Gevaert, Katrien Goeman, Ariane Moreels, Stijn De Paepe, Nathalie Serraris, Raf De Smedt, Inge Umans en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Kaatje Vermeire Grafisch ontwerp : Kris Demey isbn 9789077178607 d/2012/9654/7 De lestips voor tweede en derde leerjaar werden geschreven door Miek Driessen en Veerle Verbruggen. Miek Driessen is als leerkracht tweede graad in de ervaringsgerichte basisschool De Linde in Deurne actief bezig met boeken in de klas. Kinderen de wereld laten ontdekken, inspireren, boeien, ontroeren en uitdagen doet ze graag met boeken. Een bibbezoek en een voorleesmoment staan regelmatig op het menu. Ze heeft bovendien een eigen klasbib en haar klas mag de pauzes al lezend doorbrengen. Veerle Verbruggen was achttien jaar lang leerkracht in het basisonderwijs. Sinds 2007 werkt ze in de lerarenopleiding Thomas More in Mechelen. Als enthousiast lezer en occasioneel auteur maakt ze studenten graag wegwijs in wat met verhalen mogelijk is in de lagere school. Jeugdboekenweek 2013 vindt plaats van 2 tot 17 maart. Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en staat onder de hoge bescherming van H.K.H. Prinses Mathilde.
www.jeugdboekenweek.be www.stichtinglezen.be V.u. : Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar