Lestips
Inhoud Inhoudstafel .............. 2 Inleiding .............. 4 Lestips bij de boekenpakketten van Jeugdboekenweek 2010 .............. 5 .............. 5 Lestip 1 - Deur dicht! .............. 6 Lestip 2 - Django heet Django .............. 10 Lestip 3 - Feodoor heeft zeven zussen .............. 14 Lestip 4 - Groot! .............. 18 Lestip 5 - Kleine Muis zoekt een huis .............. 22 Lestip 6 - Tommie en de torenhoge boterham .............. 26
Kleuters
.............. 30 Lestip 1 - De reus van Teus .............. 31 Lestip 2 - Een boek voor jou .............. 35 Lestip 3 - Grote helden: voorleesverhalen .............. 38 Lestip 4 - Het toverstokje .............. 42 Lestip 5 - Twee losse meisjes .............. 45 Lestip 6 - Wolf en Hond .............. 48
Eerste leerja ar
.............. 51 Lestip 1 - Bruin! .............. 52 Lestip 2 - De ongelooflijk bijzondere boekeneter .............. 56 Lestip 3 - De Zomerzot .............. 59 Lestip 4 - In een land hier ver vandaan... .............. 63 Lestip 5 - Om acht uur bij de ark .............. 67 Lestip 6 - Wat is vrijheid? .............. 71
Tweede en derde leerja ar
.............. 74 Lestip 1 - Geweldboek .............. 75 Lestip 2 - Het fantastische verhaal van Ferre en Frie .............. 79 Lestip 3 - Moeder nummer nul .............. 82 Lestip 4 - Overleven op Drakeneiland .............. 87 Lestip 5 - Verkocht .............. 91 Lestip 6 - Voel je wat ik voel? .............. 95
Vierde en vijfde leerja ar
.............. 100 Lestip 1 - Als je dit leest, ben ik dood .............. 101 Lestip 2 - Bij de Penderwicks in de straat .............. 104 Lestip 3 - De grote Baresi .............. 107 Lestip 4 - Gevlucht uit Tibet .............. 110 Lestip 5 - Op weg naar huis .............. 113 Lestip 6 - Schaduwen in de schemering .............. 117
Zesde leerja ar
jeugdboekenweek 2010
Makkelijk lezen (9-12 ja ar)
..............
121
Lestip 1 - Blijf van me af ! .............. 122 Lestip 2 - De wonderlijke lotgevallen van Olle en Lena .............. 125 Lestip 3 - Hij of ik? .............. 129 Lestip 4 - Juffrouw Kachel .............. 133 Lestip 5 - Vrij: de rechten van de mens voor alle kinderen .............. 136 Lestip 6 - Wat niemand had verwacht .............. 140 Over de samenstellers .............. 144 Colofon .............. 145
jeugdboekenweek 2010
Inleiding Twintig jaar geleden keurden de Verenigde Naties het Verdrag inzake de Rechten van het Kind goed. Al bijna dubbel zo lang brengt de Jeugdboekenweek de beste boeken onder de aandacht bij kinderen. In 2010 schreeuwen we die kern van de Jeugdboekenweek van de daken: kinderen hebben recht op boeken! Tussen 13 en 28 maart laten we kinderen stilstaan bij kinderrechten. Dat doen we aan de hand van de beste boeken en de mooiste verhalen – omdat net die verhalen vaak gaan over dat belangrijke dak boven je hoofd, over mensen die om je geven, over klein zijn en groot groeien in veiligheid én vrijheid. Kinderen hebben recht op boeken. Want laat één ding duidelijk zijn: boeken zijn geen overbodige luxe. Voor wie het leven niet mee zit, bieden ze troost. Wie niets te kort komt, ontdekt er werelden – dichtbij of ver weg – waar overleven veel minder vanzelfsprekend is. Verhalen verruimen je blik. Wie leest, kijkt verder dan zijn eigen huis en zijn eigen straat. Wie leest, weet dat niet iedereen geboren wordt met een rugzakje geluk. Zo krabben verhalen aan het onrecht in de wereld. Zo kunnen verhalen dat ene duwtje geven dat nodig is om in actie te komen. Daarom hebben kinderen recht op boeken. Daarom hoort in elke klas een rijk gevulde boekenplank, bijvoorbeeld met de boekenpakketten van de Jeugdboekenweek. De boeken in die pakketten gaan dit jaar – uiteraard – allemaal over kinderrechten. Wat niet betekent dat het allemaal kommer en kwel hoeft te zijn: in de selectie vind je grappige, ernstige, geïllustreerde, poëtische, levensechte, fantastische en informatieve boeken. Voor elk wat wils! Maar boeken komen pas tot leven als ze van de plank en uit het rek komen. Verhalen leven pas in de hoofden en handen van hun lezers. Pak de boeken dus vast, lees ze voor, geef ze aan je leerlingen, kortom: laat je klas genieten van de verhalen. Al kan er natuurlijk veel meer dan (voor)lezen alleen. We helpen je hier graag bij. Zo vind je in deze bundel bij elk boek uit de boekenpakketten een uitgewerkte lessuggestie. De lessuggesties zijn geordend per leeftijd en hebben allemaal hetzelfde stramien: – Aanzet: manieren om het boek bij je leerlingen te introduceren. – Verwerkingsactiviteiten: tips voor een creatieve verwerking of nabespreking – En verder: extra – korte – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Omdat lezen niet stopt op 28 maart en omdat er veel meer boeken zijn dan die in de boekenpakketten, kan je vanaf nu ook een algemene handleiding downloaden op www.jeugdboekenweek.be. De tips in die handleiding zijn altijd inzetbaar, met om het even welk boek. Want het spreekt voor zich dat iedereen recht heeft op een eigen mening en op een eigen favoriet boek. Het recht op vrije meningsuiting en alle andere (kinder)rechten vind je trouwens in diezelfde algemene handleiding op kindermaat uitgelegd. Je kan er ook terecht voor een overzicht van alle organisaties die je met het thema kinderrechten kunnen helpen.
Maar nu is het tijd voor actie! Tijd voor boeken! Op naar de Jeugboekenweek!
De hele ploeg van Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2010
LESTIPS BIJ DE BOEKENPAKKETTEN VAN JEUGDBOEKENWEEK 2010 KLEUTERS — Deur dicht! / Michel van Zeveren. Lemniscaat, 2008 — Django heet Django / Edward van de Vendel en Lilian Brøgger (ill.). De Eenhoorn, 2008 — Feodoor heeft zeven zussen / Marjet Huiberts en Sieb Posthuma (ill.). Gottmer, 2006 — Groot! /Annette Huber en Manuela Olten (ill.). Lannoo, 2007 — Kleine Muis zoekt een huis / Petr Horácˇek. Gottmer, 2006 — Tommie en de torenhoge boterham / Lorraine Francis en Pieter Gaudesaboos (ill.). Lannoo, 2009
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Lestip
1
Deur dicht! Michel van Zeveren Lemniscaat, 2008
OVER HET BOEK
Een biggetje neemt zich voor om eens uitgebreid en ongestoord een bad te nemen in een gesloten badkamer. Maar dat is gerekend buiten mama en babyzusje (die zomaar het bad in pikken), buiten haar twee broertjes (die dringend moèten), buiten papa (die op zijn dooie gemak zijn tanden komt poetsen) en buiten de poes (die geaaid wil worden). Als de hele stoet gepasseerd is, is het eindelijk aan ons arme biggetje. En dan: ‘Deur dicht’! Michel van Zeveren weet je mee te slepen in een triviaal, maar erg herkenbaar verhaaltje, dat grappig om volgen is via de mimiek van de personages. Vanaf de tweede kleuterklas. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een privéleven. Elk kind heeft recht op zorg. A an de slag Aanzet
Laat de kleuters aandachtig kijken naar de cover van het boekje en verklap hen de titel. Daarna moeten ze raden waar het biggetje – het hoofdpersonage – zich bevindt, welke deur ze op het punt staat te openen, waar ze zou terecht komen. Ga in op de ideeën van de kleuters, vraag hen waarom ze denken wat ze denken. Misschien gaat hun fantasie wel met hen op de loop… Samen langer stilstaan bij het hoe en waarom van de uitroep ‘deur dicht!’ brengt je dan uiteindelijk wel in… de badkamer. Je kan hen vragen welke deuren zij graag dicht willen hebben en waarom en of dat dan lukt. Vertelbeurt
Heb je een kleine klasgroep, dan kan je makkelijk klassikaal vertellen bij dit boek. Bij grotere groepen wordt het moeilijk: het is een klein boekje en de details in mimiek en achtergrond mag je echt niet missen. Wil je aan een grotere groep klassikaal vertellen dan zul je de platen moeten uitvergroten. Zo kan je eventueel met kamishibai (Japans vertelkastje) vertellen en heb je je handen vrij voor de nodige non-verbale kleur. Verwerkingsactiviteiten
— Badkamerhoek Richt de huishoek volledig in als badkamerhoek met badkuip of douche, mét douchegordijn uiteraard, en wastafel, misschien wel met koude (blauw) en warme (rood) kranen. Verzamel de nodige zeepverpakkingen, handdoeken, washandjes, badeendjes, badjassen, enz. Zorg ervoor dat de badkamer af te sluiten is, met deurtje of doek – ‘Deur dicht!’, weet je wel.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Het is de bedoeling dat de kleuters geïnspireerd geraken door het boek en er elementen van opnemen in hun rollenspel. Varkenssnuitjes kunnen de rolneming nog vergroten, maar ze kunnen natuurlijk ook gewoon het badkamerritueel van een mensengezin spelen. Nederlands – 2 Spreken – 2.10 Muzische Vorming – 3 Drama – 3.2 Wereldoriëntatie– 1 Natuur – 1.10
— Tanden poetsen (met versje) de tandenborstel in mijn hand poetst tand na tand na tand na tand de tandenborstel in mijn mond draait rond en rond en rond en rond van links naar rechts van rechts naar links van onderen naar boven en dat wel twee keer op één dag - moest ik de tandarts toch beloven… Stijn De Paepe
Een gezonde mondhygiëne is belangrijk. Toch kan je er niet vanuit gaan dat elke kleuter op dat gebied gelijke kansen krijgt. Tandartsbezoek en tandverzorging hangen soms af van de thuissituatie. Daarom is het goed om zulke ‘goede gewoonten’ jaarlijks op de een of andere manier je klaspraktijk binnen te smokkelen. Een boek als Deur dicht! is een perfecte aanleiding. En om er geen al te belerend lesje van te maken helpt een versje nogal eens. Vraag de ouders om hun kleuter een bekertje en tandenborstel mee te geven (en voorzie zelf enkele nieuwe exemplaren). De klaspop heeft een probleem! Ze heeft zo’n petieterig borsteltje gekregen van haar papa, maar heeft er geen idee van wat ze daar mee aan moet. Of de kleuters misschien kunnen helpen? Laat hen verwoorden hoe je zo’n tandenborstel hanteert en probeer de wezenlijke stappen uit het versje aan bod te laten komen. Als pop en kleuters er samen uit geraakt zijn, kan je het versje introduceren en daarna kan je samen met de kleuters aan de slag op het metrum van het versje: de tanden van pop, hun eigen tanden, elkaars tanden, alles moet schoon… Herhaal het versje geregeld met een doe-alsof-borstel – overdrijven mag! De laatste regel is uiteraard herkenbaar, maar niet voor alle kleuters even makkelijk (eventueel te vervangen door het wat explicietere ‘dat moest ik mama toch beloven’). Ondanks het veeleer relativerende karakter van die regel, wijs je er natuurlijk maar beter op dat ze – tenzij ze het eens een keertje helemaal niet zien zitten – hun ‘belofte’ maar best nakomen… Teken het versje uit en geef het een plaats in de klas, zo kunnen kleuters het nalezen en uitbeelden op eigen houtje. Wereldoriëntatie– 1 Natuur – 1.10 Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 – 2 Spreken – 2.13 – 5 Taalbeschouwing – 5.2
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
— Uitbeelding en drama Je kan het verhaal klassikaal reconstrueren door het met alle kleuters, met de nodige uitvergroting en pittige details, uit te beelden. De gymzaal – of de klas, of de onthaalhoek – is één grote badkamer… De biggetjes openen de deur, heel voorzichtig, eerst hun hoofd erdoor – links checken, rechts checken: de kust is veilig – en dan snel helemaal. Ze slaan met wijds gebaar hun handdoek uit en leggen die op de rand van het bad, waarna ze zich uitkleden – schoenen uit, jurkje uit – tot op het slipje. De te wassen varkentjes spiegelen zich eens uitgebreid, willen op hoge poten het bad in klauteren, maar… wie komt daar binnen? (enz.) Allerlei bewegingen, vaardigheden kunnen aan bod komen: op de tippen lopen, links-rechts, tanden poetsen, springen, lopen als een poes. Wijs de kleuters ook op de mogelijkheden van hun mimiek en van geluidjes tijdens hun uitbeeldingen: de hoofdbig die langzaamaan overkookt van ergernis en woede, de nonchalante brombeerpapa die op zijn dooie gemak zijn tanden poetst, de zorg van mama voor het baby’tje, enz. Als je meer uit zulke details en dramavaardigheden wil halen is het aangewezen om het verhaal in een kleiner groepje uit te spelen en echt met rollen te werken. Daarnaast kunnen allerlei elementen uit het boek aanleiding geven tot dramaspelletjes. ‘Spiegelbeeld’ bijvoorbeeld, waarbij de ene kleuter het spiegelbeeld van de andere is en hem exact imiteert. Of een uitbeeldingspelletje ‘Afdrogertje’: Wie droogt zich zelf af ? Wie laat zich afdrogen? Hoe doe je dat? Hoe zou grote, dikke papa zich afdrogen? En het kleine biggetje? Hoe droogt mama haar baby’tje af ? Wat zegt ze en hoe kijkt ze daarbij? Hoe droogt de poes zichzelf af ? Hoe droog je je rug af ? Je voeten, je tenen, je haar? Muzische Vorming – 3 Drama – 3.2, 3.3 en 3.4 En verder
— Luiertje trekken Een van de schattigste scènes in het boek is die waarin mama varken het kleine babybiggetje verzorgt en verschoont. Verdraai het tikspel ‘zakdoekenroof’ tot ‘luiertje trekken’: sommige kleuters krijgen een luier aan – een witte doek die met kleine stukjes klittenband dicht kan. Terwijl ze vrij door de gymzaal lopen proberen de andere kleuters – broertjes en zusjes Big – de luier van de babybiggetjes af te trekken en te verzamelen. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.19 – 3 Zelfconcept en het sociaal functioneren – 3.12
— Mozaïektegels Wellicht ken je een tegelbedrijf in je buurt waarmee je contact kan opnemen om mislukte en gebroken badkamertegels te verkrijgen. Verzamel een behoorlijke collectie tegelstukken en -scherven en inspecteer ze op al te scherpe randen: ze zijn het handigst als de randen recht zijn. Hopelijk kan je een veelkleurige collectie op de kop tikken. Voorzie foto’s en afbeeldingen van mozaïeken, zowel oude – Romeinse bijvoorbeeld – als hedendaagse exemplaren en bespreek met de kleuters wat dat zijn. Daarna kunnen ze zelf aan de slag: laat ze vrij, maar durf ze wel de nodige hints te geven. Ze kunnen met patronen werken, puur ornamenteel of echt figuren proberen samen te puzzelen. Dit is een zelfstandige activiteit die je eventueel eeuwigheidswaarde kan geven door de kleuters hun mozaïek in een kleien ondergrond vast te laten drukken. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.2, 1.3 en 1.4
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
— Tot slot Heel wat leuke spelletjes en activiteiten die aansluiten bij dit boek zijn: badeendjes vissen, bellenblaas, drijven en zinken, mama en baby op bezoek…
— Om af te sluiten Toffe Tootje Had geen blootje Altijd had ze Kleren aan Tof zei Tootje Zonder blootje Hoef je nooit In bad te gaan Erik van Os
Bibliografie
Omdat mijn billen verhaaltjes willen stop ik een boek in mijn onderbroek / Erik van Os. La Rivière en Voorhoeve, 1994
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Lestip
2
Django heet Django Edward van de Vendel en Lilian Brøgger (ill.) De Eenhoorn, 2008
Over het boek
‘Papa heet papa. Mama heet mama. Oma heet oma. Django’s beste vriend Thaison heet Thaison. En Django? Django heet Django. Maar soms wil Django geen Django heten. Vandaag bijvoorbeeld.’ Vandaag heet Django Meneer. Dus als papa hem roept wanneer het regent – ‘Django! Binnenkomen!’ – of een boterham voorschotelt – ‘Django, één boterham met kaas. Dat moet.’ – dan geldt dat niet voor Django. Tot hij zijn teen stoot en het op een huilen zet, dan heet ie geen Meneer meer, maar Baby’tje. En wat als Django een meisje was geweest? Of een biggetje? Of een boom? Django heet Django is een grappig boek voor de derde kleuterklas over namen en naamgeving. Taalbeschouwing zoals het hoort: speels, spits en zo herkenbaar. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit. Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft het recht om bij de eigen familie te zijn. A an de slag Aanzet
Begin een praatje met de kleuters, maar spreek hen niet aan bij hun naam. Zeg ‘mevrouw’ en ‘meneer’. Ongetwijfeld kijken ze eerst vreemd op, maar vinden ze het hilarisch en spelen ze al gauw het spel mee. Hoe vinden ze het om zo aangesproken te worden? Worden ze soms nog met een andere dan hun naam aangesproken? Een verkorting? Een troetelnaampje? Een scheldnaam? Hoe vinden ze dat? Vertelbeurt
Vertel in eerste instantie met prentenboek: stoffeer het verhaal en vertel het na in je eigen woorden, geïnspireerd door de auteur, en lees het bij de tweede boekaanbieding voor. De taal van Van de Vendel is erg helder en soepel. Verwerkingsactiviteiten
— Filosofisch gesprek aansluitend bij dit verhaal hoort natuurlijk een kringgesprek over ‘namen’, een uitdieping van wat je in de aanzet al aanhaalde. Mocht het lukken zou het leuk zijn om daar een jonge mama of papa – van een kleuter in de klas met een nieuw babyzusje of -broertje – bij te betrekken, die komt
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
vertellen hoe lang het zoeken was naar een naam, waarom ze nu net die naam hebben gekozen en wat er moet gebeuren om je kindje die naam officieel te bezorgen (inschrijving bij de burgerlijke stand). Heeft het kleintje meer dan één naam? Is het naar iemand genoemd dan? Ga met de kleuters dieper in op hun namen. Hebben hun mama’s, papa’s, opa’s en oma’s ook namen? Welke? Waarom zeggen we die nooit? En weten ze toevallig hoe ze hadden geheten, als ze een meisje/jongetje waren geweest? En als ze zelf hadden mogen kiezen, hadden ze dan een andere naam gekozen? Welke? Waarom vinden ze een naam mooi? Zouden ze dezelfde zijn als ze een andere naam hadden? Heeft iedereen een naam? Wat zou de allereerste naam zijn die er ooit geweest is? We hebben een voornaam – die horen we het vaakst – maar ook een achter- of een familienaam. Wat is dat voor iets? Wie heeft die naam nog? Waar komt die vandaan? Zijn er mensen die hen soms een andere naam geven? Wie? Waarom doen die dat dan? En vinden de kleuters dat leuk? Kunnen aan bod komen: troetelnaampjes, scheldnamen, verkortingen, grappige vervormingen. Laat gerust een stukje Django Reinhardt (een bekend Belgisch jazzgitarist wiens naam vooral verbonden wordt met gipsy jazz) horen, zodat de kleuters inzien dat ook Django niet ‘zomaar’ Django heet. Nederlands – 1 Spreken – 1.6 Nederlands – 2 Luisteren – 2.12 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.6 en 3.9
— Floor heet Seppe Organiseer bij het begin van de dag een algemene namenruil: de kleuters mogen hun naam ruilen voor die van een klasgenoot. Laat hen daarvoor naamkaartjes schrijven met naast hun naam ook nog iets dat hen kenmerkt (dat tekenen ze uiteraard, dat is ook schrijven). Misschien lukt het wel om een interviewronde te doen, waarbij de kleuters antwoorden geven alsof ze ‘die andere kleuter’ waren. Dat is wellicht erg leerrijk om na te gaan hoe goed ze elkaar kennen en of ze hun gedaanteverwisseling weten vol te houden. Kleuters vinden het vast erg grappig om eens een hele dag anders te heten, te moeten reageren als ze hun ‘nieuwe’ naam horen. Geniet samen met hen van de spraak en andere -verwarringen. Sta op het eind ook stil bij het effect van zo’n knotsgekke wissel. Nederlands – 1 Luisteren – 1.6 Nederlands – 2 Spreken – 2.10 Nederlands – 3 Lezen – 3.3 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.4 en 3.6
— Wat betekent mijn naam? Breng een voornaamwoordenboek mee naar de klas en zoek tussendoor, voor kleuters die dat graag willen, op wat hun naam eigenlijk betekent, waar hij vandaan komt. Misschien zijn er wel kleuters die dat zelf weten. Vinden ze dat hun naam dan bij hen past? Laat de kleuters vervolgens een soort van ‘ex libris’ of logo maken: een tekening waarin hun naam is verwerkt en ook waar die naam voor staat. ‘Flor’ omringd met bloemen, ‘Ahmed’ vergezeld van eretekens, ‘Britney’ met op de achtergrond de Union Jack, ‘Wout’ tussen kentekens van macht en heerschappij, ‘Roos’ op rozen, enz... Nederlands – 4 Schrijven – 4.2 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.5 Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.5
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
— Stempels en patronen Drie dingen vallen op als we de platen van Django heet Django van dichtbij bekijken: die ‘kinderlijke’ tekenstijl van Brøgger – behoorlijk dicht dus bij die van de kleuters, het gebruik van stof en behangpatronen in het decor en de terugkerende gestempelde bloemen en planten, met die typische afgesleten zwarte kleur. Wijs de kleuters op die originele vormgeving en probeer hen zo te inspireren om zelf aan het werk te gaan. Verzamel enigszins ‘retro’ aandoende resten stof en behang en ga op zoek naar stempels allerhande. Laat kleuters daarnaast ook zelf stempels maken, bijvoorbeeld met rubberplaat of met goedkope, synthetische vlakgommen: daaruit is het makkelijk vormen snijden en het stempelt lekker weg. Zo komen ze wellicht tot hun eigen interpretatie van Django en zijn omgeving. Misschien kunnen ze ook zelf behangpapier ontwerpen, geïnspireerd door een dik stalenboek, en kunnen ze met al hun ontwerpen een dik klasbehangboek maken. En wie weet is er geen afgebladderd stukje muur in de klas waar behang van eigen ontwerp en makelij tegen past? Een leeruitstap naar een behangwinkel in de buurt zou een mooie zijweg zijn. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.1, 1.2, 1.3 en 1.4 Wereldoriëntatie – 2 Technologie – 2.1 en 2.3 En verder
— Luisterspelletje Schrijf een gek verhaal bij elkaar waarin niet alleen alle namen van de kleuters van de klas voor komen, maar ook een aantal die er goed op lijken. Bijvoorbeeld naast ‘Hanne’, die effectief in je klas zit, vernoem je ook ‘Anne’, ‘Hannelore’ en ‘Hannes; naast ‘Jasmina’ ook ‘Jasper’ en ‘Jasmijn’. Speel een luister- en reactiespelletje met de kleuters: als en slechts als ze hun naam horen moeten ze reageren (met een gebaar, een geluid, een woord, een zin…). Het is erg leuk om de kleuters zo een beetje om de tuin te leiden. Nederlands – 1 Luisteren – 1.4 – 5 Taalbeschouwing – 5.5
— Niemand weet… Vertel het sprookje Repelsteeltje, waarin het verzwegen houden en ontdekken van een weinig gebruikelijke naam wel erg veel gevolgen heeft. Laat je klasgroep bepalen of je het verhaal helemaal hervertelt en welke bewerking je (vertellend) voorleest: de echte Grimm (Lemniscaat), de degelijke bewerkingen van Henri Van Daele (Davidsfonds/Infodok) of die van Thé TjongKing (Gottmer). Laat je in elk geval niet verleiden tot een of andere verflauwde adaptatie. Een sprookje is natuurlijk een universum op zich: maak de kleuters duidelijk dat je niet zomaar een verhaal zal voorlezen, maar een eeuwenoude vertelling, een sprookje uit een dik sprookjesboek. Omkader het vertel- of voorleesmoment met een mysterieus ritueel – kaarslicht, een raadselachtig muziekje, een oude krakende kist met daarin een stoffig oud boek… Gebruik je fantasie. Belangrijk is in elk geval dat je de kinderen expliciet meeneemt naar een andere wereld, naar sprookjesland, naar een plek in onze verbeelding waar alles anders, vreemder, een tikkeltje eng is en waar tegelijkertijd zoveel herkenbaars in te ontdekken valt. Maak de sfeer en de symboliek van het sprookje naderhand niet stuk door er te snel te diep op in te gaan. Probeer het veeleer indirect te verwerken door een dramamomentje, of een muzikale epiloog waarbij je van het verhaal een geluidenlandschap maakt met het snorrende spinnenwiel, het suizende bos, het stampvoetende kereltje en natuurlijk het liedje (‘Niemand weet, niemand weet, dat ik Repelsteeltje heet’). Nederlands –1 Luisteren – 1.5 Muzische Vorming – 3 Drama – 3.5
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Bibliografie
De sprookjesverteller / Thé Tjong-Khing. Gottmer, 2009 Django en de papegaai / Edward van de Vendel en Lilian Brøgger (ill.). De Eenhoorn, 2009 Er was eens een prinses / Henri Van Daele en Thé Tjong-Khing (ill.). Davidsfonds/Infodok, 2005 Grimm: volledige uitgave van de 200 sprookjes verzameld door de gebroeders Grimm / Jacob en Wilhelm Grimm en Charlotte Dematons (ill.). Lemniscaat, 2008
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Lestip
3
Feodoor heeft zeven zussen Marjet Huiberts en Sieb Posthuma (ill.) Gottmer, 2006
Over het boek
Kan je het je voorstellen? Zeven zenuwzieke zussen en ‘daar zit Feodoor dan tussen’. In vijf lange voorleesgedichten worden Feodoor en zijn septet zussen opgevoerd. Hoe slapen ze met hun achten? Hoe loopt het aankleden? Wat met zeven ziekenzusters als Feodoor ‘pips ziet’? Kan Feodoor zijn zeven verjaardagstaarten op? Wat neemt het achttal mee als ze gaan kamperen? Huiberts laat haar fantasie de vrije loop en doet dat in kleurrijke, maar voor kleuters af en toe best moeilijke, woorden en muzikale zinnen. Posthuma kreeg een Zilveren Griffel voor zijn bijzondere illustraties. Een boek voor de oudste kleuters. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft het recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft recht op een privéleven. Elk kind heeft recht op zorg. A an de slag Aanzet en vertelbeurt
Introduceer Feodoor en zijn zeven zussen bij het begin van de week en lees elke dag een episode voor, misschien wel twee keer op een dag: ’s ochtends en vóór de kleuters naar huis gaan. Je zou ’s ochtends het gedicht kunnen navertellen en ’s avonds pas voorlezen: de woordkeus, stijl en zinsbouw zijn niet voor elke kleuter evident en wellicht valt alles pas in de plooi na een tweede (derde…) kennismaking. Het feit dat elke dag van de week ook zal draaien rond het thema van het verhaal is een extra argument om het verhaaltje in eerste instantie uitgebreid en duidelijk te vertellen. Uiteraard nooit zonder het later ook nog eens in zijn originele rijmvorm voor te lezen. De laatste dag van de week kan je alles nog eens na elkaar voorlezen, een marathonsessie zeg maar. Het is wellicht leuk als je daarvoor een andere aanbiedingstechniek kiest: vertellen met powerpoint of overhead, bijvoorbeeld, zodat de kleuters Feodoor en zijn zusterlijke aanhang in het groot kunnen bewonderen. De wonderlijke illustraties kan je daarbij niet genoeg in de verf zetten. Verwerkingsactiviteiten
— Drama Dramatiseer dagelijks een stukje Feodoor. Aangezien je telkens acht personages nodig hebt, kan je tijdens de hele week elke kleuter wel eens uitnodigen tot rolneming. Uiteraard vraagt dat heel wat verzamelwerk, maar als je met de collega’s de koppen eens bij elkaar steekt, krijg je heel wat samen. Gebruik daarbij ook je creativiteit: als je zeven dokters nodig hebt, kan je die alle
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
zeven op een andere manier ‘verdokteren’. De een met een groot wit hemd, de ander met een zwarte tas, nog een ander met een stethoscoop, eentje met een maskertje, een spuitje, een thermometer… Ook voor het overige hoef je niet altijd alles letterlijk om te zetten in materiaal: oudere kleuters kunnen heel goed doen alsof, zeker als de nodige inkleding hen al op weg zet. Wat je elke keer nodig hebt, zijn een Feodoorpakje (zwarte broek en wit hemd) en zeven gekleurde strikken (blauw, groen, rood, roze, appelblauwzeegroen, oranje en paars) voor in het haar van de zussen. Hieronder vind je per hoofdstuk wat de extra benodigdheden zijn voor de dramamomentjes.
4 Slapen
voorleesboek, nachtlampje, kussen, groot dekbed.
4 Aankleden
een heleboel kleurige kleren in de kleuren van de strikken (zeven petten, zeven jasjes of hemdjes of, zeven paar sokken), een paar klompen, overall.
4 Jarig
zeven ‘taarten’, kaarsjes, een ‘zevenmutsenkroon’, een ‘slingertroon’, muziekinstrumenten (‘twee violen en de trommel en de fluit’), veertien pakjes, zeven verjaardagskaartjes, hoepel, circusdirecteurshoed.
4 Ziek
bakje chips, kussen en dekbed, zeven washandjes (‘natte lapjes’), vruchtensap, appels, cd-roms, boeken met rekenoefeningen, zeven borden, beschuit, doktersoutfit en -spullen, pilletje.
4 Kamperen
zakken, sokken, dekens, onderbroeken, handdoeken, kussens, zaklampen, rollen wc-papier, dikke boeken: liefst van alles zeven!
Uitgebreide drama-activiteiten als deze, vragen heel wat voorbereiding (van jou) en concentratie (van jou en de kleuters), maar ze zijn erg zinvol en doen een beroep op heel wat vaardigheden. Werk de episode telkens met acht kleuters uit, terwijl de overige kleuters in de hoeken spelen. Het zou leuk zijn als je het ‘toneeltje’ dan ook ’s avonds telkens voor de hele klas zou opvoeren terwijl je het hele gedicht nog eens voorleest. Misschien wil iemand dan de opvoering filmen? Om de kleuters dramavaardiger te maken kan je de hele week door allerlei korte klassikale dramaspelletjes doen, gebaseerd op het prentenboek, waarmee je om de beurt of tegelijkertijd rolneming, stemexpressie, uitbeelding, inleving en fantasie kan trainen. Bijvoorbeeld: – Ai! Alle kleuters liggen verspreid over de gymzaal. Bij de een na de ander tik je een lichaamsdeel aan, waar ze vervolgens helse pijn in hebben. Dokter-kleuterleid(st)er of dokter-kleuter geneest. – Feodoor is jarig! Geef een grote cadeaudoos door, jij vertelt wat er in de doos zit en dat beïnvloedt de manier van doorgeven. • bakstenen: de doos is zwaar • een ei: voorzichtig doorgeven
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
– – –
•
een rotte tomaat: de doos ver van je afhouden tegen de stankhinder • een springveer: je hebt moeite de inhoud van de doos in bedwang te houden • een hond: blaffend doorgeven • een bak kikkerdril met kroos: recht houden zodat je niet morst Circus! Jij bent Feodoor en samen met je klasgroep zussen speel je circusje. Je hebt een hoepel. Hoe zou een leeuw daar doorheen springen? En een aap? Of een poedeltje? En een olifant? Een clown? Slaapwel Feodoor! Wat zeggen de zeven zussen als ze Feodoor onderstoppen? Hoeveel variaties van slaapwel zijn er te bedenken? Hoe spreekt zus 1? En zus 2, 3, 4, 5, 6 en 7? Hoe reageert Feodoor op al die betutteling? Feodoor ziet pips! Feodoortje is ziek en heeft pijn. Kunnen de kleuters duidelijk maken waar ze pijn hebben, alleen door het uit te beelden? Hoe beeld je hoofdpijn uit, buikpijn, oor- en keelpijn? Welke kwaaltjes hebben we nog? Wat kunnen de zeven zussen doen om Feodoor wat op te beuren? Wat doen die zeven dokters om Feodoor te onderzoeken en hem er weer bovenop te helpen? Muzische Vorming – 3 Drama – 3.2, 3.3, 3.4, 3.5 – 6 Attitudes – 6.2, 6.3 en 6.4 Nederlands – 1 Luisteren – 1.4, 1.5 – 2 Spreken – 2.5, 2.10 en 2.13 – 5 Taalbeschouwing – 5.5 En verder…
— Een liedje over Feodoor Leer je kleuters het volgende liedje aan (op de wijs van Vader Abraham had zeven zonen), dat je kan variëren naarmate je vordert in het prentenboek: Kleine Feodoor heeft zeven zussen Zeven zussen heeft kleine Feodoor En ze kwetteren En ze tetteren En ze maken Feodoor gek Variaties laatste zin: En zingen hem in slaap! En ze kleden Feodoor aan! En ze zingen ‘Hiep Hoera!’ En ze zorgen goed voor hem! En ze slapen in een tent! Ook dat leent zich uiteraard tot allerlei speelse werkvormen waarin kleuters kunnen uitbeelden, nabootsen en fantaseren. De ‘zeven zussen’ zingen in canon, de kleuters begeleiden zichzelf klepperend met klompen, ze maken een tableau vivant van de episode die ze bezingen (dat wil zeggen: ze reconstrueren de grote plaat waarop de scène staat uitgebeeld zo precies mogelijk), ze zingen een wiegelied bij het slapen gaan of een staplied bij het kamperen… Muzische Vorming – 2 Muziek – 2.2, 2.3, 2.4 en 2.5
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
— In de hoeken Het zou leuk zijn als de kleuters tussendoor het prentenboek ook zelfstandig of in groepjes verder kunnen beleven. Enkele ideeën voor in de hoeken: – een taartenatelier, waarin de kinderen aan de hand van kleurrijk kosteloos materiaal de taart van hun dromen kunnen ontwerpen en creëren, alleen of een grote stapeltaart met een groepje – een ‘voorlezen-voor-het-slapen-gaan’-hoek: je installeert een slaapkamerinterieur (groot dekbed, kussens, nachtlampje, knuffel) in de boekenhoek, kleuters lezen elkaar verhalen voor om ‘in te dommelen’ (jammer dat acht kleuters in de boekenhoek een beetje veel is…), – een tent met kampeerfornuis en -gerei in plaats van de huishoek, – een dokterskabinet waar Feodoor door één van de zeven dokters kan worden onderzocht, – een kaartjestafel, waaraan kleuters een verjaardags-, beterschaps- of ander kaartje kunnen schrijven naar een klasgenootje, familielid, vriendje…. Voorzie schrijfspullen, maar ook versierfrulletjes, stevig papier op kaartformaat, voorbeelden van geschreven kaartjes. Het is uiteraard de bedoeling dat de geadresseerde het kaartje effectief krijgt. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.2, 1.4 Nederlands – 3 Lezen – 3.1, 3.4 – 5 Taalbeschouwing – 5.3 Muzische Vorming – 3 Drama – 3.2 Nederlands – 4 Schrijven – 4.1, 4.2 en 4.3 Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.9
Bibliografie
Klein applaus: drama-activiteiten met 3- tot 9-jarigen / Koen Crul, Joris Nevejans en Peter Spaepen. Abimo, 2004
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Lestip
4
Groot! Annette Huber en Manuela Olten (ill.) Sylvia Vanden Heede (vert.) Lannoo, 2007
Over het boek
Een prentenboek over de voor- en nadelen van klein, dan wel groot zijn. Het jongetje uit het boek is negenennegentig centimeter groot en ‘dat is bijna een meter, zegt mama’. Op een innemende manier haalt dit boek alle goede en minder goede kanten aan van klein en groot zijn, van kind en volwassene zijn. Zo is het voor een mama een makkie om de koekjes te pakken zonder stoel, maar voor een piraat van een kleine meter is het heerlijk om te dobberen in een zee van een badkuip. De illustraties van Olten zijn dynamisch en speels. Een heerlijk herkenbaar boek voor vier- en vijfjarigen. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. A an de slag Aanzet
Vraag aan de kleuters wie ze denken dat de grootste en wie de kleinste van de klas is en roep die twee naar voren. Bespreek met de kleuters wat er handig is aan wat kleiner en wat er makkelijk is aan wat groter zijn. Maak een slinger van klein naar groot en check of de kleuters juist waren in hun veronderstelling. Denken de kleuters dat ze altijd zo groot (klein) zullen blijven als ze nu zijn? Hoeveel groter zouden ze nog worden? Wat zijn ze dan? Vol-wassen? Vertelbeurt
De grote platen maken dit boek tot een ideale klassikale vertelling. Hou je de eerste keer niet te veel aan de veeleer sobere tekst, stoffeer, stel vragen, las hier en daar een doe-interactie in zodat de kleuters het verhaal aan den lijve ondervinden. Verwerkingsactiviteiten
— Lijstje Maak als uitsmijter, nadat je Groot! hebt verteld, een lijst met twee kolommen op een grote flap papier. Boven aan de ene kolom teken je een volwassen vrouw (een mama), boven aan de andere een jongetje. Lijst samen met de kleuters op wat volgens de ‘ik’ uit het boek de voordelen zijn van groot, volwassen zijn en de voordelen van klein, van kind zijn. Ook in Als ik jou was (zie: Bibliografie) komt dit thema aan bod: een vader en zijn dochter wisselen er van rol. Hij wordt kind en zij wordt vader.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Het leukste wordt het als de kleuters zelf mogen op schrijven wat ze zich nog herinneren – schrijf dan naast of onder die tekening wat er staat, zodat de kleuters hun eigen ‘schrift’ meteen naast het ‘echte’ schrift zien staan. Sta bij elk element even stil, blik terug op het verhaal, laat de kleuters gerust becommentariëren. Op het einde vullen de kleuters eigen ideeën aan. Ga daar nog niet te diep op in: om daar diep gaand over te praten en na te denken, moet je echt met een klein groepje kleuters zijn (zie: verder). Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 – 2 Spreken – 2.1 – 3 Lezen – 3.2 – 4 Schrijven – 4.1 Wiskunde – 2 Meten – 2.2
— Klas-o-meter Maak samen met de kleuters een Klas-o-meter: een lange brede strook, minstens zo lang als jijzelf, waar je samen met hen de centimeters op aangeeft en die ze – als groepswerk – mogen decoreren. Ze kunnen de Klas-o-meter versieren met tekeningen. Bij elk streepje en het bijbehorende aantal centimeter tekenen ze iets dat precies even groot is. Bij vijf centimeter hoort bijvoorbeeld een elastiekje uit iemands haar, bij tien centimeter een cd, bij vijftien centimeter een potlood… Vraag de kleuters of ze er ook een giraffe (of…) op kwijt zouden kunnen. Laat hen volop uitproberen, vergelijken, meten en overleggen. Uiteraard meet iedereen zichzelf en komt ieders naam bij zijn eigen streepje. Als je dit aan het begin van het jaar doet, kunnen de kleuters zichzelf zien groeien. Wiskunde – 2 Meten – 2.3, 2.4 en 2.6 Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 – 6 Ruimte – 6.2
— Gooi- en mikspelletjes (hoog-laag) Creëer een bewegingshoek met gooi- en mikspelletjes. Ga op zoek naar een grote stevige plaat of plank waaraan je ringen, korven, dozen of wat je ook geschikt vindt, bevestigt. Hoe hoog kunnen de kleuters mikken zonder te springen? En hoe hoog als ze wel springen? Je kan ook waarden aan de hoogtes toekennen, zodat de kleuters zelf hun scores kunnen bijhouden. Benadruk wel dat het niet om een wedstrijd gaat: het is gewoon leuk om te zien hoe hoog jij en je vriendjes kunnen gooien, veel hoger namelijk dan je zelf bent. Lichamelijk opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.7
— Van klein naar groot Allerlei sorteer- en meetspelletjes dringen zich natuurlijk op en horen er zeker bij. Kleed ze wel telkens aantrekkelijk in en maak ze niet te schools. Zo kan je van de winkel een klerenwinkel maken, met kledij in alle maten van baby tot XXL en daar moet natuurlijk een beetje systeem in zitten… Of je maakt een kaartspel met allerlei dieren: kleuters leggen tegelijkertijd een kaart op tafel en wiens dier het grootst is, mag de kaarten houden. Het wordt natuurlijk pas leuk als er wat discussie en twijfel mogelijk is, als er met andere woorden niet alleen maar extreem grote of kleine beesten tussen zitten. Is een poes groter dan een hond? Dan een konijn? Als de kleuters er echt niet uitkomen blijven de kaarten op tafel liggen en leggen ze nieuwe. Wiskunde – 2 Meten – 2.2 en 2.3 Wereldoriëntatie– 3 Mens– 3.11
— Filosofisch gesprek Herneem het verhaal nog eens met een groepje kleuters. Laat ze vooral zelf aanvullen en reconstrueren. Het is een goede aanleiding om het te hebben over de voor- en nadelen van klein
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
of groot zijn in hun eigen leven. Is wat kleiner zijn erg? Waarom (niet)? Is het altijd zoveel leuker om de grootste te zijn? Waarom (niet)? Leg de link met concrete situaties: bijv. welk voordeel hebben kleine muisjes tegenover grote poezen? En omgekeerd? Waarin is wonen in een klein huis voordeliger dan in een groot? Ben je altijd blij als papa je een groot bord eten voorzet? Wat vind je van je kleine broertje en van je grote zus? Is groot voor iedereen hetzelfde? Vanaf wanneer is iets groot en wanneer klein? Stimuleer de kleuters aan de hand van concreet materiaal, hou het niet te ‘droog’. Wereldoriëntatie– 3 Mens – 3.1, 3.2 en 3.5 Nederlands – 1 Luisteren – 1.6 – 2 Spreken – 2.12 En verder
— Bouw- en knutselhoek Zorg voor nieuw stevig constructiemateriaal in de bouwhoek en een heel arsenaal aan meters zodat kleuters op maat kunnen timmeren, kleven, plakken, knippen: een bedje voor pop A, een bad voor knuffel B, een bootje waar figuurtjes X en Y in passen. Wereldoriëntatie– 2 Technologie – 2.4, 2.5 Wiskunde – 2 Meten – 2.6
— De snorrenclub Een leuk idee voor in een hoekje, iets wat eigenlijk niet mag, althans niet in mama’s ‘boekjes’… Bijna aan het eind van het boek zie je dat het jongetje – op een houten krukje – zich met een vilstift een indrukwekkende snor aanmeet. Voorzie een hele stapel tijdschriften met veel foto’s van mensen of van hoofden. Kleuters mogen een collage maken met koppen waarvan ze de haargroei en dergelijke hebben aangevuld: die krijgt een grote krulsnor, een ander een lange witte baard, een derde krulletjes op zijn kale knikker, enz… Laat de kleuters daarna hetzelfde uitproberen met een foto van zichzelf: ze tekenen, kleuren, knippen en kleven tot ze er ‘groot’ uitzien. Maar zien ze er ook beter uit? Grappiger vast wel! Muzische Vorming – 6 Attitudes – 6.1
— Gedicht Lees – als intermezzo, als tussendoortje, als aanleiding om erover te praten of om er daarna nu eens helemaal niets mee te doen – het gedicht ‘Groot en klein’ uit Druppels vangen (zie: Bibliografie) voor: De schoenen van mijn vader, o, wat zijn ze groot! Daar kun je wel mee varen, overzee of in de sloot. De truien van mijn moeder, o, wat zijn die wijd! Daar kun je in verdwijnen. Ben je foetsie!
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
De sokjes van mijn nieuwe zusje, o, wat zijn ze klein! Daar kun je niks mee doen, alleen maar stil naar kijken. Theo Olthuis
Lees het gedicht meer dan één keer voor als je wil dat de kleuters het begrijpen en beleven en zeker als je erop terugblikt of als je er iets mee doet. Muzische Vorming – 3 Drama – 3.5 Nederlands – 1 Luisteren – 1.5
Bibliografie
Als ik jou was… / Babette Cole en Tim Gladiness (vert.). Zirkoon, 2008 Druppels vangen / Theo Olthuis. Ploegsma, 1996
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Lestip
5
Kleine Muis zoekt een huis Petr Horácˇek J.H. Gever (vert.) Gottmer, 2006
Over het boek
‘Op een dag kroop Kleine Muis uit haar holletje en zag een grote appel liggen.’ Maar zo’n appel raakt natuurlijk niet in het piepkleine holletje van Muis. Daarom gaat ze op pad, van holletje naar hol, van diertje naar dier tot het donker wordt en ze weer bij haar eigen plekje uitkomt. Ondertussen is de appel wel secuur afgeknibbeld, rest er niet meer dan een klokhuis en past hij perfect in Kleine Muis’ holletje. Een eenvoudig prentenboek met gaatjes en veel bruikbare elementen voor in de eerste kleuterklas (groot-klein, licht-donker, vol-leeg…). Kinderrechten
Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht op een privéleven. A an de slag Aanzet
Kleine Muis zoekt een huis is een ideaal prentenboek om een verteltafel van te maken. Van papiermaché of plastic bloempotten maak je vijf holletjes, van klein naar groot en die zet je op een tafel vol bladeren, takjes, mos, en wat voor natuurlijks je nog vindt. Een muizen-, beren- en konijnen knuffel vind je ongetwijfeld; mol en das zijn wat lastiger maar met een beetje naaiwerk kom je een heel eind. Vergeet ook de attributen niet: de boeken en bril van Mol, de kussens van das en de sla van konijn. En een appel voor muis, uiteraard. Begin met een introductie van Muis die uit haar holletje komt piepen. Vertelbeurt
Vertel het boek een eerste keer aan de hand van je verteltafel, een tweede keer met prentenboek: van concreet naar minder concreet dus. Verwerkingsactiviteiten
— Hoeken worden holletjes Transformeer de hoeken in je kleuterklas tot de holletjes uit het prentenboek. De boekenhoek wordt een mollenhol, de huishoek een muizenhol. Misschien kan je ook een gezonde hoek inrichten, het konijnenhol. Daar maak je samen met kleuters broodjes gezond of slaatjes. Het holletje van Das wordt een snoezelhoekje met kussens. De onthaalhoek is het grote hol van Beer: daar is lekker veel plaats.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Zorg ervoor dat de holletjes voor de kleuters de hele tijd herkenbaar zijn: maak een uithangbord met de afbeelding van het dier in kwestie of gebruik een knuffel ter herkenning, die ze dan ook nog eens kunnen betrekken in hun spel.
4 Mol
Een mol houdt niet van daglicht, dus de boekenhoek maak je aan de hand van donkere doeken duisterder. Zorg voor sfeer- en leeslampjes, want lezen in het donker is natuurlijk geen evidentie. Zorg ook voor een aantal (lees)brillen en maak dat de boekencollectie helemaal bij het centrale prentenboek past. Hou het daarom enkel bij boeken waarin de dieren echt wel ‘zijn wie ze zijn’. Dat wil zeggen: het doet er toe dat ze muis, mol of konijn zijn, hun eigenheid speelt een rol in het verhaal. Ook non-fictie past in dit plaatje. Boekensuggesties vind je in de bibliografie bij deze lestip.
4 Konijn
‘Konijn heeft geen plaats meer in zijn hol voor Muis en haar appel want dat ligt vol slablaadjes.’ Die zin uit het boek is de ideale aanleiding voor een hoekje ‘creatief met rauwkost’: Konijns salad bar. Nadat je ‘sla’ met de kleuters van dichtbij hebt waargenomen en uitgebreid hebt laten proeven, kan je er met hen mee aan de slag en prepareer je mooie slaatjes of gezonde bruine broodjes smos (zie ook: ‘Kleuters’, ‘Lestip 6 – Tommie en de torenhoge boterham’).
4 Das
Het dassenholletje wordt wellicht het favoriete plekje van de week: een snoezelige hoek met kussens in alle formaten en kleuren die je maar op de kop kan tikken. Maar ook met dassenzachte fleecedekentjes en gezellig-schemerig afgedekt. Een luilekkerburcht dus, want een dassenhol heet eigenlijk een burcht. Nederlands – 3 Lezen – 3.3, 3.4 – 5 Taalbeschouwing – 5.3 Wereldoriëntatie– 1 Natuur – 1.1, 1.9, 1.10 Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.16
— Kleine muisjes zoeken huisjes Zet een postenparcours uit in de gymzaal en kleed dat parcours helemaal in volgens het boek. – Eerste post: de grote appel past niet in Muis’ holletje. Gooi- en mikspel met ballen (appels) naar gaten (holletjes) die variëren wat grootte en afstand betreft. – Tweede post: Mol in zijn lange-gangenhuis. Voorzie kruipbuizen waar kleuters als in een mollenpijp door moeten kronkelen. – Derde post: Mol in zijn boekenhoekje. Leg een aantal dikke, oude grotemensenboeken klaar. Kleuters moeten een bepaalde afstand afleggen met één, twee, drie… boeken die ze met uitgestrekte armen, op hun vlakke handen moeten dragen. Balanceren en goed het evenwicht behouden is de boodschap. – Vierde post: Konijns fitnesskamer. Hier doen de kleuters allerhande springoefeningen. – Vijfde post: rollebollen in Das’ kussens. Hier mogen de kleuters rollen in alle richtingen op dikke matrassen of even rusten op één van Das’ kleurige kussentjes.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
– Zesde post: de grote passen van de Enorme Beer. Op deze post voorzie je een hinkelspel – aangepast aan je groep – waar kleuters grote berenpassen moeten uitproberen om van het ene vak naar het andere te raken. – Laatste post: Muis komt thuis. Tijd voor een relaxatiemomentje – wat muizenmassage of een mollenmuziekje – en een glaasje water uit Muis’ rode kan met witte stippen. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.1, 1.3, 1.7 en 1.16
— Krassen Bepaalde prenten in het boek zijn geïnspireerd op de verftechniek waarbij je een laag zwarte verf aanbrengt op een laag wasco om naderhand de zwarte laag gedeeltelijk weg te krassen. Met name de holen zijn op die manier vormgegeven en het effect mag er zijn. Zet de kleuters aan het werk met de bekende techniek en laat hen het resultaat gebruiken als achtergrond voor hun dierenhol naar keuze. Het diertje tekenen ze op een apart blad, knippen ze uit en kleven ze dan op hun gekraste achtergrond. Kunnen ze er ook een gat in maken? Als je deze activiteit begeleidt zou je het verhaal kunnen reconstrueren en hun eigen platen een plaats geven aan de muur. Of je maakt er een volgordespelletje van. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4 Nederlands 3 Lezen – 3.1 – 4 Schrijven – 4.1 En verder
— Happen als kleine reus Hang tijdens een fruitig tussendoortje eens enkele appels aan een draadje op mondhoogte van de kleuters. Lukt het om er zonder handen hapjes van te nemen? Zulke fruitmomenten kan je overigens sowieso gebruiken om te verwijzen naar het essentiële aspect van de krimpende appel: knabbelen van complete appel tot klokhuis. En daarna? Valt er met dat klokhuis nog iets te doen? Wereldoriëntatie– 1 Natuur – 1.7
— Het muizen- en berenkoor Muis is heel wat kleiner dan Beer, dat spreekt. Vertrek van dat contrast voor een muzikaal moment rond hoorbare tegenstellingen: hoog (muis) – laag (beer); stil (muis) – luid (beer); snel (muis) – traag (beer). Gebruik de prenten uit het boek of de poppen van je verteltafel om de variabelen aan te geven. Je kan vertrekken vanuit een speelliedje (op de wijs van De wielen van de bus gaan rond en rond): Het holletje van Muis is veel te klein, veel te klein, veel te klein Het holletje van Muis is veel te klein Veel te klein en variëren Het hol van de Beer is veel te groot… Het stemmetje van Muis klinkt… De stem van de Beer klinkt… De pootjes van Muis gaan… De poten van de Beer gaan… …
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Combineer stemexpressie met uitbeelding of ondersteun ze met instrumenten: berentrommen en muizenbelletjes. Laat kleuters ook zelf dirigeren en variaties aanbrengen. Muzische Vorming – 2 Muziek – 2.4, 2.5 – 3 Drama – 3.3
— Verteltafel Uiteraard zou het zonde zijn om, als je van Kleine Muis een verteltafel hebt gemaakt, die niet aan te bieden als begeleide of zelfstandige activiteit. Het is een uitgelezen kans om de taalvaardigheid van je kleuters te stimuleren en te observeren. Ze reconstrueren het verhaal, herhalen (nieuwe) woorden, fantaseren en vullen aan. Een activiteit waarin alle taalvaardigheden geoefend worden. Nederlands – 1 Luisteren – 1.5, 1.6 – 2 Spreken – 2.6, 2.10, 2.11 – 3 Lezen – 3.1
— Nog meer gaatjes Bied een aardetafel aan waarin kleuters naar hartenlust gangetjes, gaatjes en holletjes kunnen graven. Maak een nieuw ganzenbord met vier van de vijf figuurtjes die allemaal naar hun hol toe moeten. Allerlei spelletjes waarbij dingen van verschillende grootte in dito gaatjes moeten.
Bibliografie
Binkie / Catharina Valckx. De Harmonie, 2005 De kleine reus / Max Bolliger en Monika Leimgrüber (ill.). Lemniscaat, 1975 Dieren om ons heen: mol / Steven Savage. Corona, 2006 Dieren om ons heen: muis / Steven Savage. Corona, 2006 Grijsje / Anke de Vries en Willemien Min (ill.). Lemniscaat, 2001 Ik wil iets heel moois geven / Jonathan Emmett en Vanessa Cabban (ill.). Van Goor, 2008 Jonge kleuters verkennen gaatjes: belangstellingscentrum voor jonge kleuters / Hilde De Craecker. vsko, 2003 Muis / Kaat Vrancken en An Candaele (ill.). De Eenhoorn, 2005 Muis is veel te klein / Brigitte Minne en Guido Van Genechten (ill.). Averbode, 2001 Over een kleine mol die wil weten wie er op zijn kop gepoept heeft / Werner Holzwarth, Wolf Erlbruch (ill.) en Ineke Ris (vert.). De Vries-Brouwers, 2007
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Lestip
6
Tommie en de torenhoge boterham Lorraine Francis en Pieter Gaudesaboos (ill.) Siska Goeminne (vert.) Lannoo, 2009
Over het boek
Je hebt prentenboeken waarbij je in één oogopslag de prenten gescreend hebt en ‘gelezen’. En je hebt er waarop je nooit uitgekeken raakt. Zo’n prentenboek is Tommie. Tommie heeft zin in ‘de grootste, de hoogste boterham ter wereld’ en voegt de daad bij het woord. We volgen zijn constructiewerken nauwgezet op. Werkelijk alles wat smeer- of hapbaar is mag tussen zijn sneetjes brood en Tommies boterham torent uiteindelijk boven de schoorsteen uit. De laatste plaat relativeert Tommies gulzige plannen… Gaudesaboos neemt je mee op een wervelende trip door Tommies huis en voorraadkast. Je weet werkelijk niet waar eerst kijken in het retro-interieur van ma, pa, Tommie en het babyzusje: speelse details, gestileerde composities, spel met perspectief, met voor- en achtergrond, met verhoudingen en ornamenten. Een lust voor het oog. Voor vier-, vijfjarigen. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft het recht om bij de eigen familie te zijn. A an de slag Aanzet
Je voert een gesprek met de kleuters naar aanleiding van het ontbijt van die ochtend: Wie at wat? Wie at boterhammen met welk beleg? Wellicht krijg je heel veel verschillende antwoorden. Teken de antwoorden uit op een groot blad. En als ze nu eens zin hadden in een boterham met én choco, én jam, én kaas, én… Zou zo’n boterham lekker zijn? Zouden ze het fijn vinden om zo’n toren hoge boterham te beleggen? Leuk alternatief om als start te tonen is Sam’s sandwich. Dat is letterlijk een dik prentenboek in de vorm van een boterham. Daarin is Sam heel gemeen voor Sanne en haar boterham: tussen elke laag legt hij iets vies, meestal insecten. Wie de stripjes van Casper en Hobbes kent, weet dat Casper ook altijd vieze dingen tussen zijn boterham legt (lees: fantaseert). Zo vergalt hij de zin van zijn klasgenootje om haar eigen boterhammen op te eten. Vertelbeurt
Het boek is erg groot, maar bevat niettemin heel veel kleine details. Zorg ervoor dat de kinderen minutieus kunnen bekijken wat je vertelt of ga geregeld eens rond en wijs details aan. Vertel het boek daarna gerust met een kleiner groepje kleuters, laat hen verwoorden wat ze zien, laat hen associëren en samen het verhaal opnieuw opbouwen. Dat kunnen ze natuurlijk ook zelfstandig doen in de boekenhoek.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Verwerkingsactiviteiten
— Knapperige zevengranenbroodjeszaak De sneetjes die Tommie gebruikt om zijn torenhoge boterham te beleggen komen niet van zomaar een wit of bruin brood, maar wel van een knapperig zevengranenbrood. Erg handig dus, om het hot topic ‘gezonde voeding’ aan te snijden (zie ook: ‘Kleuters’, ‘Lestip 5 – Kleine Muis zoekt een huis’). Zo kan je samen met kleuters een broodjeszaak, of beter: een torenhoge boterhammenboetiek, beginnen. Nodig: knapperig zevengranenbrood en chocopasta, mosterd, hagelslag, rozijntjes, frambozenjam, pindakaas, honing, gatenkaas, worst, ham, tomaten, sla, worteltjes, sardientjes, olijven, eitjes, peterselie, boter. Al kan je natuurlijk ook wel een selectie maken. De vieruurtjes worden uiteraard vervangen door zo’n boterham à la Tommie: qua beleg is er sowieso voor elk wat wils. Zelfs gewaagde combinaties zijn mogelijk, al leer je de kleuters best een beetje afwegen wat bij elkaar past. Hollebollegatenkaas kan bijvoorbeeld met mosterd, maar ook met confituur, of met sla, worteltjes en tomaat. Ook kaas met choco schijnt – zij het culinair enigszins gewaagd – bijzonder smakelijk te zijn. Maak de winkel echt af, met de nodige servetjes, een uithangbord dat de kleuters zelf ontwerpen, enkele flyers... Dat kan de kinderen nog meer motiveren. Als reclamestunt – misschien hebben ze in de andere klassen ook wel zin een gezonde boterham – zou je samen met de kleuters één torenhoge boterham kunnen maken. Misschien lukt het wel om die zodanig te beleggen dat hij achteraf ook nog eetbaar, zelfs smakelijk, is. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.9 Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.30 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2
— Torenhoge boterhammen met een zeeëndiep drankje Een drinkbaar equivalent van boterhammen zoals die van Tommie is de erg populaire smoothie, gelukkig ook weer erg gezond. Dus naast een torenhoge boterhammenboetiek valt er ook wel iets te zeggen voor een zeeëndiepe drankjescentrale. Ook hier zijn er weer tal van ingrediënten waaruit de kleuters kunnen kiezen om er samen met jou hun smakelijke smoothie van te brouwen. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.9 Wereldoriëntatie – 2 Technologie – 2.5
— Stapelspelletje Het gezelschapsspelletje Jenga achterna…Zoek stukken stevig karton of zaag plankjes ter grootte en dikte van een boterham, voorzie ook het nodige ‘beleg’: rode blokjes zijn tomaten, groene sla, oranje worteltjes, gele kaas, bruine hagelslag. Maak ook een dobbelsteen met die vijf kleuren plus een blanco vlak. Bedoeling is te dobbelen en te stapelen tot de torenhoge boterham omvalt. Test het spel thuis even zelf uit, want het zou heel frustrerend zijn mocht de boterham na twee sneetjes al ineenstorten, of helemaal nooit. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.30 Wiskunde – 2 Meten – 2.4
— Art nouveau en de fifties Sommige illustraties van Gaudesaboos doen aan architecturale en picturale ornamenten uit de Art Nouveau (Victor Horta, Henry van de Velde, Alphonse Mucha) denken, andere dan weer aan de binnenhuisstijl van de jaren vijftig (weer helemaal terug dankzij het jubileum van Expo 58).
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Zorg voor een retrohoekje, waarin je esthetisch en toegankelijk prentenmateriaal tentoonstelt en licht een en ander kort toe. Stel verf-, schets- en tekenmateriaal ter beschikking en bekijk in hoeverre kleuters zich laten inspireren door de ornamenten uit de Art Nouveau, door de koddige vormen van het meubilair uit jaren vijftig of door de aanstekelijke illustraties van Gaudesaboos zelf. Om een en ander nog hechter bij de beleving rond Tommies verhaal te laten aansluiten kan je de kleuters flyers, servetten, broodzakjes en tafellakens laten ontwerpen voor de ‘zevengranen broodjeszaak’. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4, 1.5
— Schipper, mag ik brood beleggen? Kleed het traditionele schipperspel in op z’n Tommies. De kleuters krijgen elk een soort beleg en moeten de boterham aan de overkant bereiken. Maar het kleine zusje heeft ook honger en staat in het midden de overlopende kleuters op te wachten om hen het beleg afhandig te maken. Nu eens mogen de sla en de worteltjes, dan weer de hagelslag en de kaas niet over. Een gewaagd bewegingsmomentje vooraf: laat de kleuters vrij in de zaal rondlopen en laat hen op jouw teken op een dikke mat in het midden van de zaal, met hun eigen lichaam een torenhoge boterham vormen. Het is natuurlijk zaak om een en ander zodanig te coördineren dat er geen blutsen en builen van komen: de een is een sneetje brood, de ander een plakje ham, dan weer een sneetje brood, dan nog een laagje choco… Doe dat maar heel kort – als proevertje – zodat het niet uit de hand loopt. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.2 – 3 Mens – 3.12 En verder
— Eetgewoontes van overal Tommie en de torenhoge boterham is een ideale aanleiding om het over eetgewoontes van overal te hebben: van gezinnen binnen België – je hebt genoeg staaltjes bij jou in de klas – tot eetgewoontes over de grenzen. Brood zoals wij het kennen – rond of blokvormig, voorgesneden – is bijvoorbeeld niet overal zo’n evident bestanddeel van een maaltijd. Een ‘boterham’ is een zeer lokaal begrip. Denk aan Turks brood en stokbrood, maar ook aan streken waar brood maar zeer uitzonderlijk op tafel komt (in het verre Oosten en Zuiden). In de bibliografie vind je enkele boeken over eetgewoontes in andere landen. Zorg ervoor dat je de alternatieven minstens kan laten zien, maar nog fijner is het als je ze kan laten proeven. Daarvoor kan je eventueel de hulp inroepen van de ouders: zij kunnen een maaltijd die hun culinaire gewoontes typeert, kunnen komen klaarmaken in de klas. Zoon of dochter en hun klasgenootjes zullen allicht graag kokshulp spelen. Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.3, 4.5 Nederlands – 2 Spreken – 2.12
— Variëren op het muzikale erfgoed ’k Zag twee beren Zelf nieuwe teksten verzinnen bij bestaande liedjes vinden vijf-jarigen doorgaans hilarisch. Ze krijgen er dikwijls niet genoeg van en kunnen het vaak zelf al best goed. ’k Zag twee mussen merels kussen ’k Zag twee slangen ’t huis behangen ’k Zag twee vossen motorcrossen ’k Zag twee haaien rondjes draaien
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
’k Zag drie schapen eitjes rapen ’k Zag vier geiten houtvuur splijten ’k Zag vijf koeien ’t gras besproeien ’k Zag zes hazen bellen blazen ’k Zag acht mieren Kerstmis vieren ’k Zag tien vliegen baby’s wiegen En zo voort! Op culinaire werkwoorden is het helaas lastiger rijmen, vooral met (monosyllabische) beesten: ’k Zag twee beren kool blancheren ’k Zag twee vossen smerig smossen ’k Zag twee krokodillen appels schillen ’k Zag twee haaien gulzig graaien ’k Zag twee vissen snoep weggrissen ’k Zag twee bokken gretig schrokken ’k Zag twee draken stoofvlees maken ’k Zag twee motten aan hun potten ’k Hoorde slakken heel erg smakken ’k Zag twee jakken frietjes bakken ’k Zag twee maden worsten braden ’k Zag twee padden die niks hadden… Kies maar uit! Nederlands – 2 Spreken – 2.13 en 5 Taalbeschouwing – 5.5 Muzische Vorming – 2 Muziek – 2.2
Bibliografie
Bij ons is alles lekker / Angela Prins en Karel Zwaneveld (fotogr.). Lemniscaat, 2004 De jongen die zijn brood knipte / AnnemarieVan Haeringen. Leopold, 2008 De vliegende keuken: een reisverhaal vol lekkere recepten / Dirk Nielandt en An Candaele (ill.). Standaard, 2000 Ff-tjes koken = Ez cookin’ / Charlotte Borggreve en Gerda Hahn. Becht, 2008 Sams sandwich / David Pelham en Marjo Keizer (vert.). Ploegsma, 2000
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor kleuters
Eerste leerja ar — De reus van Teus / Thea Dubelaar en Benjamin Leroy (ill.). De Eenhoorn, 2009 — Een boek voor jou / Malika Doray. Vrijdag, 2008 — Grote helden: voorleesverhalen / Rindert Kromhout en Annemarie van Haeringen (ill.),
Jan Jutte (ill.) en Sylvia Weve (ill.). Leopold, 2009
— Het toverstokje / Annie M.G. Schmidt en Jan Jutte (ill.). Querido, 2009 — Twee losse meisjes / Linda Tabak. Afijn, 2005 — Wolf en Hond / Sylvia Vanden Heede en Marije Tolman (ill.). Lannoo, 2009
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
1
De reus van Teus Thea Dubelaar en Benjamin Leroy (ill.) De Eenhoorn, 2009
Over het boek
Op een koude, donkere winteravond keert Teus terug naar huis door het park. Tot zijn verbazing en schrik ziet hij er een reus. Thuis lachen ze met Teus’ verhaal. Hoewel hij bang is, gaat Teus op zoek naar de reus. Hij vindt hem in het park: hongerig en verkleumd. Reus Goos en Teus worden vrienden. Wanneer Teus Goos aan een schuilplaats helpt, wordt Goos ontdekt en gaan de mensen op reuzenjacht. Gelukkig kan Goos ontsnappen. Maar waarheen? Een boeiend en warm verhaal dat beginnende lezertjes zelf kunnen lezen (avi-e3, oude benaming voor het huidige avi-3). De prenten onderstrepen de enorme gestalte van de reus, en combineren collage- en andere illustratietechnieken. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. A an de slag Opmerking vooraf
De activiteiten zijn vooral bedoeld als smaakmaker. De kinderen moeten nieuwsgierig worden naar de reus in dit verhaal. Je verklapt daarom niets of weinig, maar je stelt jezelf hardop vragen over de reus en Teus. De bedoeling is dat de kinderen het boek zelfstandig en op eigen tempo willen lezen. Aanzet
Verzamel verschillende illustraties en boeken over reuzen. Denk hierbij aan sprookjesboeken, De GVR van Roald Dahl of de afbeelding van het woordje ‘reus’ uit de leesmethode (voor extra suggesties, zie: Bibliografie). Hou met de kinderen een gesprek over reuzen: – Ken je een verhaal of een sprookje waarin een reus voorkomt? – Wat doet de reus in het verhaal? – Waaraan denk je bij het horen van het woord ‘reus’? – Wat voel je bij het horen van het woord ‘reus’? – Waar wonen reuzen? – Zou er hier ergens een reus kunnen wonen? – Wat zou je doen mocht je een reus zien? Je bepaalt zelf wanneer je de prenten en boeken inbrengt. Laat dit afhangen van de voorkennis van de kinderen.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Daarna introduceer je het boek De reus van Teus. Laat de kinderen voorspellen waarover het boek gaat op basis van de cover. Dat is een van de leesstrategieën uit het begrijpend lezen. Toon het boek en vraag: – Wat zie je op de cover? – Wie wil de titel lezen? – Wat betekent voor jou het woord ‘van’ in de titel? – Waarover zou het boek gaan? Waarom denk je dat? Noteer wat de kinderen zeggen zodat je er later nog kan op terugkomen. Leg het boek op een afgesproken plaats in de klas. Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Nederlands – 5 Vaardigheden/Strategieën Verwerkingsactiviteiten
— Bewegingsmomentje Volgende coverelementen kan je gebruiken als vertrekpunt bij deze activiteit waarin bewegen en beleven centraal staan: – Het is een zeer grote reus, hij is groter dan een huis. – Het is avond en donker. – Teus is zeer klein in vergelijking met de reus. – Het is koud en het sneeuwt. Kies een ruim lokaal en laat de kinderen een plaats uitzoeken. Ze mogen liggen of zitten. Geef instructies: – Sluit je ogen. – Je wordt langzaam een reus. Je benen worden langer, je armen ook. Je krijgt een dikkere buik. Ook je hoofd, neus, oren en ogen worden zo groot als die van een reus. – Word wakker in je nieuwe reuzenlichaam. Stap rond als reus, maar let op dat je niet tegen andere reuzen botst. Laat de reuzen op zoek gaan naar een huis om te slapen: – Kan je als reus in een huis slapen? Teken met je handen eens een huis. Zie je hoe het huis maar aan je reuzennavel komt? Het is uiteraard niet makkelijk om als reus in een mensenhuis binnen te gaan. Laat de kinderen verschillende manieren uitproberen: dubbelgeplooid door de deur kruipen, het dak ervan nemen, het huis optillen. Stimuleer kinderen om elkaar te observeren en na te bootsen. Vlot het niet, verdeel hen dan in een doe- en kijkgroep. Je laat de reuzen verder zoeken naar een slaapplaats in het park: – Het begint te sneeuwen en je krijgt het koud. – De avond valt en je wordt moe. – Je komt aan een groot stadspark. Baan je een weg tussen de struiken en bomen. Zoek een plaatsje om te slapen. – Je valt in slaap. – Je maakt geluiden in je slaap: je snurkt, je knarsetandt, je kucht, je klappertandt…
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Bouw het lawaai weer af tot het stil wordt in het park. Daarna laat je de reuzen weer kinderen worden: eerst de oren, ogen, neus en het hoofd. Dan krimpt de buik weer tot mensenomvang en tot slot krijgen armen en benen ook weer hun normale lengte. Muzische Vorming – 4 Beweging – 4.1 en 4.2
— Geluidsspelletje In deze activiteit ontdekken kinderen hoe het voelt om in een park vol slapende reuzen te zitten. Maak een kring. Elk kind mag een ‘reuzengeluid’ uitkiezen – eentje uit de vorige activiteit of een ander. Zorg voor voldoende variatie. Geef de kans tot experimenteren en oefenen. Spreek de spelregels af: – Je mag zelf kiezen wanneer je je geluid maakt. Niet iedereen hoeft tegelijk te starten. – Je geluid mag maar zes tellen duren. – Je mag pas opnieuw beginnen na vijftien tellen. Oefen de spelregels enkele keren in. Ze zorgen ervoor dat het klankdecor telkens weer anders is. Laat twee of drie kinderen nu in het midden van de kring zitten. Zij sluiten – eventueel geblinddoekt – de ogen. De rest zorgt voor geluiden, volgens de spelregels. Iedereen krijgt de kans om in het midden van de kring te zitten. Muzische Vorming – 2 Muziek – 2.2
— Doorgeefboek Gebruik De reus van Teus als ‘doorgeefboek’. Om beurt leest elk kind een hoofdstuk uit het boek. Daarna presenteert hij of zij aan de rest van de klas. De kinderen lezen het verhaal niet voor, maar vertellen de inhoud en tonen de prenten. Zo maakt iedereen kennis met het boek. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 En verder
— Illustratietechnieken De verschillende illustratietechnieken zijn de moeite waard om verder te verkennen en uit te proberen. Je kan de kinderen een drieluik laten maken waarin ze de drie illustratietechnieken naast elkaar gebruiken. Mogelijk onderwerp is de nieuwe schuilplaats van de reus. In het boek worden de verschillende technieken meermaals door elkaar gebruikt. Laat de kinderen ze eerst allemaal afzonderlijk verkennen.
4 Collage
Op verschillende pagina’s (bijvoorbeeld p. 22 en 32) vind je sporen van een collage terug. Stel bij die prenten vragen als: – Welk materiaal heeft de illustrator gebruikt? – Waar heb je dit materiaal nog gezien? – Wat heb je nodig om zo’n illustratie te maken? Vertel de kinderen dat het gaat om een collage. Hebben ze suggesties om zelf een collage te maken? Wat kunnen ze daarvoor gebruiken? Gebruik de illustraties uit het boek als referentie. Wijs de leerlingen er op dat de illustrator verschillende technieken door elkaar gebruikt. Maak duidelijk wat bij de collagetechniek hoort en wat niet.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
4 Streepjeslijnen
Pagina’s 44 en 45 tonen een andere techniek: werken met zeer dunne streepjeslijnen, zonder in te kleuren. Die techniek is vergelijkbaar met de Bic-art van Jan Fabre. De illustratie van de reus in de kerk toont hoe je met het trekken van dunne strepen effecten zoals diepte en beweging bekomt. Ook het kleurgebruik in combinatie met de streepjestechniek kan een boeiend gespreks onderwerp zijn.
4 Spattechniek
De illustratie op pagina’s 26 en 27 demonstreert de derde techniek. Daarbij knipt de illustrator vormen uit, dekt er een deel van een blad mee af, spat er verf overheen om de vorm vervolgens weer weg te nemen. Je kan die procedure een paar keer opnieuw herhalen, telkens met kleinere vormen. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4 en 1.5
Bibliografie
De GVR / Roald Dahl en Quentin Blake (ill.). De Fontein, 2006 De rommelige reus / Julia Donaldson en Axel Scheffler (ill.). Gottmer, 2002 Reus / Klaas Verplancke. De Eenhoorn, 2005
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
2
Een boek voor jou Malika Doray Evelien De Vlieger (vert.) Vrijdag, 2008
Over het boek
Elk kind heeft het recht op een eigen boekenplank. Wat er op die plank komt, kan heel divers zijn. In dit eenvoudige, fragiele boek stellen twaalf verschillende figuren hun favoriete boek voor: één voor de groten, één voor de kleintjes, één om te delen, één om uit te zingen, één om bij te wenen, één om bang van te worden... En als laatste: een boek voor jou! Dit bijzondere boek kan je als een accordeon uitstallen. Elk boekje is voorzien van een passende emotie en plooit telkens als een pop-up naar je toe. Een boek dat als geen ander het recht op boeken, onderwijs en informatie onderstreept. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op onderwijs een informatie. A an de slag Opmerking vooraf
In het eerste leerjaar, bij het leren lezen, gaat er voor kinderen een hele wereld open. Tijdens de Jeugdboekenweek 2010 zijn ze al goed op weg om zelfstandige lezers te worden: ze zijn ondertussen vertrouwd met de elementaire leeshandeling. Het is dan ook een mooi moment voor reflectie op alles wat met lezen en boeken te maken heeft. Dit boek is door zijn uitvoering uitermate fragiel. Je kan er de zorg voor boeken mee onder de aandacht brengen. Aanzet
Vraag de kinderen een bijzonder boek of het liefste wat ze lezen mee te brengen, of dat nu een prentenboek, een leesboek, een fotoboek, een tijdschrift of een strip is. Laat de kinderen om beurt hun boek presenteren. Stel vragen: – Waarom heb je voor dit boek gekozen? – Waarover gaat dit boek? – Hoe heb je dit boek leren kennen? Na de presentatie maak je een woordweb met de soorten boeken die aan bod kwamen. Laat de kinderen verder aanvullen. Welke soorten boeken kennen ze nog en waarvoor dienen ze? Bespreek ook de verschillende onderdelen van het boek: de cover, de titel, auteur, illustrator, de achterflap...
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Lees het boek voor, toon telkens de prenten. Sla de pagina’s om zoals bij ieder ander boek. Zo zien ze niet meteen dat het boek ook helemaal uitplooibaar is. Pas als je de laatste pagina voorleest, stal je het boek als een accordeon uit. Neem het woordweb er opnieuw bij en vul het aan met de soorten boeken die voorkomen in Een boek voor jou. Ga in op de bijzondere kenmerken van dit boek die het boek anders maken dan andere boeken (de harmonicavorm en pop-up op elke pagina). Nederlands – 2 Spreken – 2.1 Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Verwerkingsactiviteiten
— Een boek voor jou! Laat de kinderen een boek maken voor iemand anders uit de klas. Stop alle namen in een doos. Enkel als ze hun eigen naam trekken, mogen ze een nieuw briefje uit de doos nemen. Druk hen op het hart om niet te verklappen voor wie ze het boekje zullen maken, want het is de bedoeling dat ze raden welk boekje voor hen is. De kinderen bedenken wat ze op de cover, het binnenwerk en achterflap zullen tekenen en schrijven. Je kan afspreken dat volgende tekst op de achterflap komt: ‘Naar dit boek is [naam van het kind voor wie het boek bedoeld is] op zoek’. Op de cover komen de titel: ‘Een boek voor jou’ en de naam van de ‘auteur’. Voor wie geen inspiratie heeft: – Heeft [naam van het kind voor wie het boek bedoeld is] broers of zussen? – Heeft hij of zij een huisdier? – Wat kan hij of zij heel goed? – Wat doet hij of zij als hij of zij boos-verdrietig-vrolijk is? – Wat doet hij of zij heel graag? – Wat is het lievelingsspel van hem of haar? – Wat eet hij of zij heel graag? Maak er een écht boek van, bijvoorbeeld met twee a4-bladen. Dat gaat zo: – Leg de bladen in horizontale richting. – Trek een potloodlijn van midden bovenaan tot halverwege op het ene blad, een lijn van midden onderaan tot halverwege het andere blad. – Knip de lijnen. – Schuif de bladen in elkaar en plooi ze dubbel tot een A5-formaat. – De rug van het blanco boekje moet links zitten. – Verstevig de rug met tape. De kinderen maken gepaste tekeningen en schrijven er zinnen bij, eventueel nadat jij ze hebt gecontroleerd op schrijffouten. De naam van het kind voor wie ze het boekje maken, mogen ze pas prijsgeven op de achterflap. De tekst voor cover en achterflap, schrijf je voor op bord. Zijn de boekjes klaar? Leg ze op de banken, laat de kinderen rondgaan en laat hen de boeken bekijken, behalve de achterflap. Geef de kinderen drie kaartje met hun eigen naam en de cijfers 1, 2 en 3 erop. Naamkaartje 1 komt bij het boekje dat volgens hen het beste bij hen past, naamkaartje 2 bij het op één na beste…
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Dan volgt de grote onthullingsscène: – Heb je geraden wie jouw boekje maakte? – Waarom dacht je dat dit jouw boekje was (vraag dit ook aan de kinderen die ‘fout’ geraden hebben)? – Wat vind je mooi aan jouw boekje? Geef de boekjes een plaats in de klas zodat iedereen er nog lang van kan genieten. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4 Nederlands – 4 Schrijven – 4.1 Nederlands – 3 Lezen – 3.6 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 En verder
— Kringgesprek Dit boek nodigt uit tot een kringgesprek over wat het betekent om wel of niet te kunnen lezen: – Wat is anders nu je kan lezen ten opzichte van vroeger, toen je nog niet kon lezen? – Ben je nu anders geworden? Zo ja, wat is er veranderd? – Wat betekent lezen voor jou? – Wat gebeurt er als je naar woorden kijkt? – Denk je dat dat voor iedereen zo is? – Lezen we allemaal op dezelfde manier? – Wat is er leuk aan nog niet kan lezen? Waarom? – Wat is er leuk aan wel kunnen lezen? Waarom? – Kan je aan iemand zien of die wel of niet kan lezen? Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.7 en 2.10
— In de bib Neem samen de klasbibliotheek onder handen. Sorteer de boeken per soort. Kleef op de rug van elk boek een passend icoon. Maak afspraken rond uitlenen en de omgang met de boeken. Visualiseer de afspraken. Maak de kinderen ook verantwoordelijk voor de uitleenprocedure. Evalueer op regelmatige tijdstippen de werking van de klasbibliotheek. Heb je geen klasbib, trek dan naar de ‘echte’ bib en bekijk hoe zij de kindercollectie indelen. Herkennen ze de icoontjes? Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
3
Grote helden: voorleesverhalen Rindert Kromhout, Annemarie van Haeringen (ill.), Jan Jutte (ill.) en Sylvia Weve (ill.) Leopold, 2009
Over het boek
Dertig jaar schrijverschap van Rindert Kromhout wordt gevierd met deze jubileumuitgave voorleesverhalen, een specialiteit van de auteur. Grote helden zijn Merel, Bil en Wil, Meester Max en Kleine Ezel. De verhalen zijn verrassend, humoristisch en lezen lekker voor. Zo is er het hilarische openingsverhaal Poep op de muren waarin Merels vader de tuttige nieuwe buren vertelt dat zij thuis met poep op de muren tekenen. En de meesterheld in Meester Max strijdt voor het recht op boeken. Net als de kinderen in zijn klas vindt hij het maar niks dat hun oude en versleten lievelingsboeken in de papiermand belanden. Jan Jutte, Annemarie van Haeringen en Sylvia Weve maakten speciaal voor deze bundel nieuwe illustraties. De meeste verhalen verschenen eerder al, sommige zijn nieuw. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd (Poep op de muren, Strandlied van Kleine Ezel). Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming (Olaf de rover). Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie (De boekenhoek van meester Max). Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak (Meester Max in de dierentuin). A an de slag Opmerking vooraf
Rindert Kromhout is een meester-verteller. In deze lestip leren jonge kinderen op een boeiende manier verhalen vertellen aan een (zelfgekozen) publiek. Na een verkenning van de volledige bundel staat het eerste verhaal, Poep op de muren, centraal. Als afsluiter leren de leerlingen dit verhaal met ondersteunend materiaal vertellen aan anderen: kleuters, ouders, grootouders of een ander doelpubliek. Aanzet
Verken de cover van het boek. Laat een kind de titel hardop lezen en laat de andere kinderen zowel over de verschillende prenten als over de namen van de auteur en illustratoren vertellen. Wijs telkens aan waarover de kinderen praten. De illustraties op de cover zijn vrij klein, zorg ervoor dat iedereen ze kan zien. Vat het gesprek nog eens samen: – Wie is Rindert Kromhout? – Waar staan de namen van de illustratoren? – Waarom zijn er meerdere illustratoren in dit boek? – Wat is de titel van dit boek? – Wat is een held?
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
– Waarom staat er ‘voorleesverhalen’ in de titel? – Waaraan merk je nog dat er in dit boek vele verhalen staan?
Lees de titel van het eerste verhaal: Poep op de muren. Geef de kinderen mee dat de schrijver een Nederlander is. Vraag wat Nederlanders bedoelen met ‘poep’. Daarna lees je het verhaal voor. Bij dit verhaal zijn er weinig illustraties. Ondersteun dit grappige verhaal daarom met je stem. Laat uit je stem het afgemetene en het opschepperige van de nieuwe buren blijken, en gebruik een lacherige stem wanneer Merels vader de draak steekt met de buren. Rond het voorlezen af: – Vond je dit een grappig verhaal? Waarom (niet)? – Wat is er grappig aan dit verhaal? Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Verwerkingsactiviteiten
— Verteltheater Maak samen een soort verteltheater om het verhaal na te vertellen. Je hebt er decors en bewegende figuren bij nodig. Anders dan bij een poppenkast gebruik je bij een verteltheater geen poppen, maar vlakke figuren die je van bovenaf met stokjes bedient. Bepaal samen voor wie jullie de voorstelling maken, bespreek de mogelijkheden. Met een voorstelling voor publiek als afsluiter hou je de motivatie voor de voorbereiding hoog. Om de decors en figuren te maken, moeten de kinderen een goed inzicht in het verhaal krijgen. Neem twee grote vellen papier. Schrijf in het midden van het ene vel ‘decors’ en ‘waar’. Op het andere vel schrijf je ‘figuren’ en ‘wie’. Laat de kinderen de woordwebben aanvullen: – Wie komt er allemaal in het verhaal voor? – Op welke plaatsen speelt het verhaal zich af ? Lees het verhaal of sommige fragmenten eventueel opnieuw voor. Verfijn de woordwebben door bijvoorbeeld op het decorweb bij ‘de keuken van Merel’ ook ‘keukentafel’ en ‘snoepjes’ te schrijven. Herhaal totdat alle essentiële verhaalelementen in de woordwebben opgenomen zijn. Maak een taakverdeling en werkafspraken, zowel voor de ‘decorbouwers’ als voor de ‘figuurontwerpers’. De decorbouwers ontwerpen: – decor 1: Merels tuin, – decor 2: de keuken in Merels huis, – decor 3: de straat met de voorgevels van Merels huis en het huis van de nieuwe buren, – decor 4: de huiskamer van de buren, – decor 5: Anna-Louisa’s kamer, – decor 6: de woonkamer in Merels huis. De decors maken ze best met materialen die voor grote kleurvlakken zorgen, bijvoorbeeld wasco in combinatie met waterverf. Werk op A3-formaat. Benadruk dat ze geen figuren in de decors mogen tekenen. Daarin verschilt een verteltheater van een prentenboek.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
De figuurontwerpers maken: – Merel, – de speelgoedhond, – Anna-Louisa, – Merels vader, – de buurman – de buurvrouw. Spreek af om de figuren verticaal te maken, op a5-formaat. Aan elke figuur komt een bewegend deel: een been, een arm, beide benen of het hoofd. Figuren met bewegende delen maken het spel actiever. Een figuur met bewegend deel maak je zo: – Knip de figuur uit, behalve het deel dat je wil laten bewegen. – Teken het deel dat je wil laten bewegen apart en knip het uit. – Maak het deel dat je wil laten bewegen vast met een splitpen aan de figuur. – Kleef één (saté)stokje aan de achterkant van de figuur en één aan de achterkant van het bewegende deel (Opmerking: aan sommige bewegende delen kan je beter een touwtje vastmaken). Om iedereen een opdracht te geven kan je, naargelang van het aantal kinderen, de decors en/of figuren dubbel maken. Bij de voorstelling laat je het verhaal dan ook twee keer spelen, telkens met andere decors en figuren. Enkele kinderen kunnen ook uitnodigingen maken. Bespreek wat er gebeuren moet voor de voorstelling. Elk decor is een nieuwe scène. Oefen scène per scène: – Welk decor en welke figuren zijn er nodig? – Wat zegt de verteller? – Wat zeggen de verschillende figuren in deze scène? – Op welke manier zeggen ze het? – Wie spreekt als eerste, wie daarna? – Hoe laat je de figuren voor het decor bewegen? Zorg ervoor dat tijdens het oefenen alle kinderen alle rollen leren kennen, dat ze traag en luid spreken… Bespreek ook de overgangen tussen de scènes en de rol van de verteller hierin. Maak voor de voorstelling een soort draaiboek met een vaste spelvolgorde. Per scène noteer je wie wat zegt en doet en in welke volgorde. Ook de scèneovergangen staan in het draaiboek. Je kan ook tekeningen of schetsen opnemen. Tijdens de voorstelling helpt de souffleur, met draaiboek, leerlingen die de mist ingaan. Speel voor een kleine groep. Geef eventueel meerdere voorstellingen. Na de voorstelling krijgen de decors en figuren een vaste plaats in de klas. Zo kunnen ze er later nog mee spelen. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 2 Spreken – 2.8 Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
En verder
— Leefregels Discussieer over gelijkenissen en verschillen in ‘leefregels’. Start bij Merel en Anna-Louisa: beide meisjes mogen niet in de zetels springen; Merel mag ravotten met haar knuffel, Anna-Louisa mag er enkel naar kijken… Trek het gesprek open naar de ‘leefregels’ in hun eigen omgeving: – Wat is anders dan thuis en wat is hetzelfde als je bij vrienden of vriendinnen gaat spelen? – Wat mag thuis wel maar bij een vriend(in) niet (en omgekeerd)? – Wat mag in de klas wel en thuis niet (en omgekeerd)? Je brengt het gesprek op een abstracter niveau door te vragen: – Zijn er regels nodig? Waarom (niet)? – Welke regels vind je raar? Welke regels begrijp je niet? – Moet je regels die je onlogisch of onzinnig vindt volgen? Waarom (niet)? Nederlands – 2 Spreken – 2.2 en 2.9
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
4
Het toverstokje Annie M.G. Smidt en Jan Jutte (ill.) Querido, 2009
Over het boek
Hansje Pansje Pingeling vindt een toverstokje. Hij tovert alle volwassenen om in een dier of een plant. De meester wordt dan weer een mokkataart. Het getover gaat de kinderen al snel vervelen en ze willen graag hun ouders terug. Hansje maakt de betovering ongedaan, maar voor één persoon loopt dat niet zo goed af ! Dit verhaal op rijm werd vers per vers treffend geïllustreerd door Jan Jutte. Het verscheen eerder in Ziezo, een bundel met alle kinderversjes van Annie M.G. Schmidt. Kinderrechten
Het recht op spel en vrije tijd. Het recht op veiligheid en bescherming. A an de slag Opmerking vooraf
Accent in deze verwerkingsactiviteit ligt op correct en zorgzaam omgaan met multimedia: een digitaal fototoestel en Audacity, een programma om geluidsopnames te maken. Aanzet
Laat kinderen de inhoud van het boek voorspellen op basis van de cover: – Wat is de titel van het boek? – Wat zie je op de illustratie? – Wie is verbaasd? Hoe zie je dat? – Waarover zou het boek gaan? – Waarom denk je dat? Lees vers per vers voor en toon de illustraties. Stel geen vragen tussendoor om het ritme van de tekst niet te verstoren. De meeste illustraties bieden voldoende ondersteuning om het verhaal te begrijpen, behalve bij de woorden ‘heester’ en ‘cyclamen’. Nadien stel je vragen over de inhoud en het gebruik van rijm: – Wat gebeurt er in het begin van dit verhaal? – Wat doet Hansje Pansje Pingeling met het toverstokje? – Vinden de kinderen het leuk dat er geen volwassenen meer in de buurt zijn? – Hoe eindigt het verhaal? – Wat is er bijzonder aan de zinnen in dit boek? – Wat maakt dit boekje grappig? Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 5 Vaardigheden/Strategieën
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Doorschuifsysteem Maak een doorschuifsysteem met drie activiteiten. Maak een stappenplan in foto’s voor het bedienen van het fototoestel of het programma Audacity. Werk met groepjes per vier en één verantwoordelijke per groepje. Je hebt drie à vier lestijden nodig om alle opdrachten te doorlopen. Bij het doorschuiven naar een volgende opdracht hou je een korte bespreking waarin kinderen elkaar handige tips geven. Observeer als leekracht: kijk hoe de kinderen het materiaal manipuleren, maar ook hoe ze met elkaar omgaan. Geef ook tips vanuit die observaties.
4 Toverstokjes en toverspreuken
Zorg voor een rijk aanbod aan materialen. Elk kind maakt een persoonlijke toverstok, geeft hem een naam en verzint er een passende toverspreuk bij.
4 Toveren
Bekijk het binnenwerk van Het toverstokje. Bespreek de illustraties. Daarop zie je een heer in een regenjas veranderen in een paard, een deftige dame in een koe. Sommige volwassenen veranderden ook in een plant. Daarna demonstreer je de opdracht: – Plaats een wit bord met uitwisbare stift op een vaste plaats die je met tape markeert. – Plaats een digitaal fototoestel op een statief. Markeer ook waar het statief staat. – Leg uit hoe je het fototoestel bedient. – Teken een mens op het bord, fotografeer de tekening. – Veeg een stukje van de menselijke figuur weg en vervang het door een dierlijk element (bijv. de neus door een varkensneus) en fotografeer opnieuw. – Herhaal. Je kan hen ook telkens kleine wijzigingen in de achtergrond laten aanbrengen (bijv. een plant die steeds groter wordt, een boom die eerst naar links, dan naar rechts overhelt…). Elke groep maakt tenminste zes verschillende, opeenvolgende foto’s. Maak met die foto’s later een animatiefilmpje met behulp van Moviemaker of PowerPoint. Zet de foto’s in goede volgorde – van mens tot dier, van dier tot mens. Voor het beste resultaat in PowerPoint voeg je de foto’s in in lege dia’s, zonder voorgestructureerde tekstvakken. Zo krijgen alle foto’s automatisch dezelfde afmetingen. Voeg een overgang in tussen elke dia. Om een filmpje te maken van de foto’s, maak je een automatisch doorlopende voor stelling (klik op ‘diavoorstelling’, dan op ‘instellen tijd’.) Werk je liever met Moviemaker? Klik dan ‘Start’ aan op de taakbalk, dan ‘Importeren in collecties’. In het storyboard onderaan zet je alle foto’s. Een vloeiend filmpje maak je door in de werkbalk bovenaan ‘Video-overgangen’ aan te klikken in plaats van ‘Collecties’. Verander de knop ‘Storyboard’ onderaan in ‘Tijdslijn’. De duur van de weergave van de foto’s kan je met de plus- en minknop manipuleren.
4 Verzen voorlezen
Voorzie een computer met programma Audacity, een koptelefoon en microfoon. Stel het programma zo in dat het geen omgevingslawaai registreert. Demonstreer hoe je een opname maakt en hoe je die correct opslaat. Kies een fragment uit het boek. Per vers uit het boek laat je kinderen een nieuwe opname maken. Zo kunnen ze bij fouten de verzen hernemen. Eén kind spreekt het vers in, de rest speelt voor souffleur.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Na afloop monteer je de geluidsopnames na elkaar of je zet ze in de goede volgorde in één map. Exporteer ze naar een extensie die je kan afspelen in de klas bijv. ‘.wav’ of ‘.mp3’. Muzische Vorming – 5 Media – 5.3 Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6 Wereldoriëntatie – 2 Technologie – 2.4 En verder
— Ik wil, ik wil, ik wil Vraag de kinderen wat ze graag zouden doen als er geen volwassenen in de buurt zouden zijn. Elk verschillend idee noteer je op één blad, ideeën die dicht bij elkaar liggen noteer je op hetzelfde blad. Hang alle bladen op een verschillende plaats in de klas. Elk kind krijgt zes kleine stickers. Het leukste idee geven ze drie stickertjes, het op één na leukste krijgt er twee, het derde leukste één. De drie populairste ideeën hang je voldoende uit elkaar in de klas, de andere bladen neem je weg. Tijd voor discussie! Elk kind kiest in stilte een idee uit. Ze bedenken argumenten om die keuze te verdedigen, ze denken eventueel ook na over waarom ze niet kozen voor de andere ideeën. Geef voldoende tijd. Op een afgesproken teken stappen de kinderen naar hun favoriete idee. Dan start de discussie. Werk met een strikte timing. De kinderen bij het eerste idee vertellen waarom ze hiervoor kiezen. Ze krijgen hiervoor bijv. vijf minuten. Daarna mogen de kinderen uit de twee andere ideeëngroepen vragen stellen en kritische opmerkingen maken. Bijdragen die niet constructief zijn blok je af. Laat de discussie per idee maximaal tien minuten duren. Vraag tot slot of er kinderen zijn die na de discussie hun keuze willen veranderen. Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 en 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.2 en 2.7
Bibliografie
Ziezo, de 347 kinderversje / Annie M.G. Schmidt en diverse illustratoren. Querido, 2004
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
5
Twee losse meisjes Linda Tabak Afijn, 2005
Over het boek
Dit boek begint als een klassiek sprookje: ‘Er was eens een eenzaam droevig meisje.’ Wanneer ze door het raam een ander eenzaam, droevig meisje ziet, is dat het begin van een onafscheidelijke vriendschap. De vriendinnen leven zo dicht opeen dat zelfs hun haren vergroeien tot één massale haardos. Andere mensen vinden de meisjes vreemd. Dus sluiten de meisjes zich van de boze buitenwereld af door hun haren naar beneden te kammen en als een huis om zich heen te draperen. Maar de verveling sluipt binnen en de meisjes knippen zich boos van elkaar los. Al eindigt ook dit sprookje goed: als twee losse meisjes worden ze vrij, maar blijven ze onafscheidelijk. Een boek dat consequent kiest voor tinten van rood, roze en oranje. De stemming van de meisjes kan je perfect meevolgen in de illustraties. Kinderrechten
Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen. Elk kind heeft recht op een privéleven. A an de slag
Als je recht op een privéleven niet in het gedrang komt, kan het recht om met anderen samen te komen erg prettig zijn. Dat ontdekken twee meisjes in dit verhaal. Vooral door de illustraties wordt dat duidelijk. De verwerkingsactiviteit focust daarom op de illustraties. Aanzet
Bekijk met de kinderen de cover. Wat lezen ze? Wat zien ze? Laat hen ontdekken dat de titel en de illustratie op de cover verschillende dingen vertellen. Het woordje ‘losse’ uit de titel contrasteert met de illustratie waarop de meisjes met de haren aan elkaar hangen. Vraag: – Wat is de titel van het boek? – Wie is de schrijver van dit boek? – Wie maakte de illustraties? – Wat zie je op de cover-illustratie? – Wat is er bijzonder aan het haar van de meisjes? – Klopt de titel met wat we zien op de illustratie? – Zie je de begrippen uit de titel ‘twee’, ‘meisjes’ en ‘losse terug in de illustraties? Lees het verhaal voor, toon de illustraties. Na het voorlezen kom je terug op de titel en verken je met de kinderen de bijzondere kenmerken van de illustraties. Stel eerst een open vraag – “Wie wil iets vertellen over dit boek?” – en ga verder met gerichte vragen voor de items die niet aan bod kwamen:
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
– Hoe begint het verhaal? – Wat gebeurt er in het verhaal? – Hoe eindigt het verhaal? – Wie kan de titel nu verklaren? – Wat valt er op bij de illustraties? – Welke kleuren worden er gebruikt? – Wanneer kijken de meisjes blij, boos of verdrietig in het verhaal? Lees het boek opnieuw voor. De kinderen die niet alles mee hadden, krijgen zo de kans het verhaal beter te begrijpen en te beleven. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.3 Verwerkingsactiviteiten
— Portretten
4 Voorbereiding
Leg verschillende gekleurde A5-bladen uit één kleurfamilie klaar. Je kan de tinten uit het boek gebruiken (rood-roze-oranje) of een andere kleurfamilie nemen. Vul aan met witte a5-bladen, om te experimenteren. Leg de papiervellen vertikaal. Teken op elk blad een ovaal, op ongeveer één vierde van de onderrand. Dat is de plaats waar later een foto van hun gezicht komt. Creëer in de klas verschillende ‘atelierplaatsen’. Op de plaats waar de kinderen hun blad kunnen instrijken met zwarte verf zet je een schaal neer met dikke zwarte verf en verfrol of grote verf borstel. Voorzie ook een plaats met ‘krasmateriaal’ (stokjes, achterkanten van penselen, plastic frietvorkjes, al dan niet gekartelde spatels…) en keukenrol of katoenen lappen.
4 Demonstratie
Demonstreer de opdracht. Strijk een blad in met zwarte verf, kras erin met een stokje. Tussen twee krasbeurten veeg je de overtollige verf af aan een vel keukenpapier of een katoenen lap. Verwijs naar de illustraties in het boek: Hoe zien de haarlokken van de meisjes in het boek eruit? Welke krassen moet je daarvoor maken? Hoe kunnen de haarlokken er nog uit zien? Presenteer verschillende soorten haarlokken: boogjes, rechte strepen, krullen… Wijs hen op de ovaal waar ze de foto van hun gezicht zullen kleven. Krassen moeten vanuit de ovaal naar de rand toe lopen, cf. de stralen van de zon. Na de demonstratie laat je de kinderen experimenteren op een wit vel papier.
4 Nieuw kapsel
Na de experimenteerfase gaan de kinderen aan de slag op een gekleurd blad. Als ze voor een bepaald kapsel gekozen hebben, mogen ze niet meer veranderen. Ze mogen wel meerdere versies maken. Maak ondertussen van alle kinderen een portretfoto. Zorg dat er geen haren in het gezicht hangen, gebruik eventueel een haarband of sjaal. Druk de foto’s af.
4 Afwerking
Voor de afwerking zijn er twee opties. De kinderen knippen hun portretfoto netjes uit en kleven de foto op ongeveer op één vierde van de onderrand van hun A5-vel. Of, omgekeerd, je laat hen de ovaal op het papier met het nieuwe kapsel uitknippen en de foto aan de achterzijde van het blad kleven. Een gezicht uit een foto knippen is immers geen makkelijke opdracht. Uit gekleurd papier, stof of behangboeken in dezelfde kleurfamilie knippen ze een hemdje of blouse uit.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Kleef de werkjes op een groot vel papier. Je krijgt een soort lappendeken waarop alle hoofden met nieuw kapsel staan. Geef het een ereplaatsje in je klas. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4 en 1.5 En verder
— Rollenspel Laat de kinderen het verhaal naspelen. Bekijk vooraf de verschillende rollen: de meisjes en de mensen uit de omgeving. Wees flexibel: de rol van de meisjes kan ook door een jongen en een meisje worden gespeeld. Maak groepjes van vier tot zes kinderen. Dit moeten de groeps leden onderling duidelijk afspreken: – Wie ben ik? (Welke rol speel ik?) – Wat moet ik zeggen? (Wat is mijn tekst?) – Waar sta ik? (Waar is mijn plaats op ‘het toneel’?) – Wanneer zeg ik iets? (Op welk moment ben ik aan de beurt?) Elk kind moet iets zeggen tijdens het rollenspel. Als de kinderen oefenen, geef je tips. Link de tips aan de woorden: wie, wat, waar en wanneer. Mogelijke tips zijn: spreek om de beurt, spreek af waar het denkbeeldige publiek zit, sta niet met je rug naar het publiek, laat wat je zegt ook passend horen in je stem, toon wat je zegt ook met je lichaam, oefen meerdere keren hetzelfde in, spreek luid en duidelijk… Bespreek het werkmoment met de volledige klas. De groepjes die willen, mogen hun dramaspel tonen aan de volledige klas.
— Duo’s Maak duo’s in de klas. Elk duo krijgt een blad met drie kolommen. In de linkerkolom komt wat het ene kind uit het duo liefst alleen doet. In de rechterkolom wat het andere kind liefst alleen doet. Ze noteren in de middenste kolom wat ze graag samen zouden doen. Daar horen ook activiteiten bij die plaats vinden in de klas of op school. Kinderen met weinig inspiratie vraag je om een dag van ’s morgens tot ’s avonds voor de geest te halen. Eén activiteit binnen de schoolse context uit de middelste kolom mogen ze samen uitvoeren. Duo’s vertellen wat ze waar en wanneer samen zullen doen aan de rest van de klas. Muzische Vorming – 3 Drama – 3.5 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.4 en 3.5
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
6
Wolf en Hond Sylvia Vanden Heede en Marije Tolman (ill.) Lannoo, 2009
Over het boek
Wolf en Hond zijn neven, maar zijn ook heel erg verschillend. Wolf is wild, bijt als hij trek heeft, liegt, bedriegt en woont in het bos boven op de berg. Hond is tam, beleefd, braaf en heeft een baas en een mand. Ze doen wat in hun natuur ligt. Wolf en Hond trekken met elkaar op, maar proberen elkaar toch steeds te slim af te zijn. Wanneer Wolf op een dag zijn belofte aan Hond niet nakomt, is die woest. Hij bedenkt een plan om Wolf eens goed terug te pakken. Maar ondanks hun verschillen, kunnen Wolf en Hond toch samen leven en van elkaar leren... Vlot leesbare verhaaltjes (avi-start tot avi-m3, oude benamingen voor het huidige avi-1 en avi-3) waarin veel met taal gespeeld wordt: gebruik van rijm, omkeringen, humor... Voor kinderen die moeite hebben met bepaalde woorden zijn de illustraties van Marije Tolman zijn een prima ondersteuning. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een eigen naam en nationaliteit. A an de slag Opmerking vooraf
In deze verwerkingsactiviteit staat zelfstandig lezen centraal. Bedoeling is dat de kinderen geprikkeld worden om op eigen initiatief te lezen. Wat kinderen zelf ontdekken, vergemakkelijkt en verdiept het lezen en begrijpen van de verhalen. De verkenning van de personages helpt moeilijke lezers met een vlottere toegang tot het verhaal. Aanzet
Geef de kinderen vooraf al de kans om het boek zelfstandig in te kijken. In een inleidend gesprek heb je het over hoe en waarom je voor een bepaald boek kiest (of net niet): – Wie zou voor dit boek kiezen in de (klas)bibliotheek? – Waarom (niet)? – Wat trekt je aan in dit boek? – Waar hou je rekening mee als je een boek uitkiest? Met de titel, de cover, de inhoud, de illustraties…? – Wat is voor jou het allerbelangrijkste als je een boek kiest? – Wie helpt jou kiezen (bijv. in de bibliotheek)? Of kies je zelf ? Vertel de kinderen hoe het boek is opgebouwd. Het bestaat uit negen korte verhaaltjes die je niet in willekeurige volgorde lezen kan. Vanaf Stam moet je ze zeker op volgorde lezen. Wijs hen op de illustraties die helpen om het verhaal goed te begrijpen.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Sluit het gesprek af: – Hoe heet de auteur? – Waar kan je dat lezen? – Wie maakte de tekeningen? – Wie kent nog andere boeken van deze auteur? Toon tot slot de cover en het binnenwerk en vraag de kinderen wat ze zien. Nederlands – 2 Spreken – 2.1 en 2.9 Verwerkingsactiviteiten
— Affiches De kinderen werken in groepen. Elke groep maakt twee affiches op a3-formaat: één voor Hond en één voor Wolf. Voor beide affiches verzinnen ze eerst een passende achtergrond. Daarop komen de uiterlijke kenmerken en de karaktertrekken van Wolf of Hond. Als afwerking versieren ze de randen van de poster met tekeningen van Wolf of Hond.
4 Achtergrond
Verdeel de klas in groepen van vier. Elke groep krijgt twee grote vellen papier: één voor Wolf, één voor Hond. Elk vel krijgt een passende achtergrond in waterverf, over het volledige blad geschilderd. Inspiratie vind je in natuurboeken, schilderijreproducties, op internet… De illustratie moet bij Wolf, respectievelijk Hond passen, maar ze mogen geen honden of wolven zelf schilderen.
4 Eigenschappen
Geef alle groepen kopies van het eerste verhaal Spek (p. 4-11). Elk groepje leest het verhaal en noteert – op basis van de tekst en illustraties – de kenmerken van Wolf en Hond op een klad blaadje. Je kan eerst even oefenen door de kenmerken van twee kinderen uit de klas op te sommen. Verbeter fouten, noteer daarna zelf het eerste kenmerk in potlood op de affiche, zodra die droog is. Zo weten ze meteen hoe groot de letters moeten zijn. Teken een kader in potlood, zodat de randen vrij zijn voor de afwerking. De groepjes noteren daarna de kenmerken met zwarte dikke stiften op de affiche.
4 Fries
De kinderen werken de affiches af met een fries waarop ze rondom rond – met wasco – afbeeldingen van Hond of Wolf tekenen. Ze moeten trouw blijven aan de kenmerken (kleuren, fysieke eigenschappen…) die ze genoteerd hebben op de affiche. Groepen die snel klaar zijn lezen het volgende hoofdstuk en vullen hun affiche aan. Sluit af met een presentatie. De groepen tonen hun resultaten aan elkaar en verwoorden wat ze het mooiste vinden aan hun affiche. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.5 Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 4 Schrijven – 4.1 en 4.7
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
En verder
— ‘Jeuk’, ‘Gif ’ en ‘Flauw’ De drie verhalen die volgen op Spek – Jeuk, Gif en Flauw – kan je zelfstandig laten lezen in groepjes van drie. Elk groepje krijgt een ander verhaal. Na het lezen geef je opdrachten bij de verhalen, eventueel met stappenplan.
4 Rollenspel bij Jeuk (p.12-19)
De drie kinderen kiezen elk een rol: Wolf, Hond of verteller. Ze markeren de tekst van Wolf in één kleur, de tekst van hond in een andere. Wat overblijft, is de tekst voor de verteller. Bij het voorlezen passen ze hun stem aan aan hun rol.
4 Rijmen bij Gif (p. 20-27)
Wolf kan zeer goed rijmen, bij Hond lopen de rijmen soms mank. Geef enkele voorbeelden uit het boek – de rijmen staan er cursief. De kinderen bedenken rijmwoorden en noteren ze. Om hen op weg te helpen, kan je zelf woorden geven waarop ze moeten rijmen. Je noteert bovenaan één woord bijv. ‘klas’. De kinderen verzinnen rijmwoorden bijv. ‘jas’, ‘was’, ‘gas’, ‘tas’ … Zo ontstaan rijmlijsten. Met enkele rijmwoorden maken ze de eerste twee zinnen van een vers. Geef eventueel een eerste zin aan, bijv. ‘gisteren in de klas’. De kinderen gaan verder met bijv. ‘deed de juf de was’. Met een nieuw rijmwoord doen ze net hetzelfde. Vier rijmzinnen vormen één vers.
4 Woordomkeringen bij Flauw (p. 28-34)
In dit verhaal staat het omkeren van woorden centraal. Stel volgende vragen: – Welk woord krijg je als je ‘tam’ in omgekeerde richting leest? – Welk woord krijg je bij ‘dag’? – Wat gebeurt er met de ‘d’? – Welk woord wordt ‘niets’ in omgekeerde richting? – Wat kan je met de ‘ie’ doen? – Welk woord wordt ‘soep’ als je het omgekeerd leest? – Wat doe je met de ‘oe’-klank? – Wat is er bijzonder aan het woord ‘raar’ als je het in omgekeerde richting leest? Spreek af om de klanken zoals ‘eu’, ‘oe’… te behouden omdat ze anders moeilijk te gebruiken zijn. Laat de kinderen woorden zoeken die leuk zijn als je ze omkeert, bijv. ‘kat’ dat ‘tak’ wordt of ‘koek’ dat ‘koek’ blijft. De leukste woorden noteren ze in de twee richtingen op een blad. Na afloop presenteren de groepjes de resultaten van de opdrachten: de Jeuk-groepjes lezen voor, de Gif-groepjes presenteren hun leukste versjes, de Flauw-groepjes de leukste omkeringen. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 en 6.3
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het eerste leerjaar
Tweede en derde leerja ar — Bruin! / Tine Mortier en Noke Van den Elsacker (ill.). De Eenhoorn, 2008 — De ongelooflijk bijzondere boekeneter / Oliver Jeffers. Pimento, 2009 — De Zomerzot / André Sollie. Querido, 2009 — In een land hier ver vandaan... / Arend van Dam en Alex de Wolf (ill.).
Van Holkema & Warendorf, 2008
— Om acht uur bij de ark / Ulrich Hub en Jörg Mühle (ill.). Lemniscaat, 2007 — Wat is vrijheid? / Oscar Brenifier en Frédéric Rébéna (ill.). Davidsfonds/Infodok, 2009
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Lestip
1
Bruin! Tine Mortier en Noke Van den Elsacker (ill.) De Eenhoorn, 2008
Over het boek
Paco wordt ontvoerd, door zijn eigen ouders nog wel. Zo voelt het toch voor hem aan, want eigenlijk gaat hij gewoon verhuizen. Omdat het werkcontract van de ouders afgelopen is, keert het multiculturele gezin van Ecuador terug naar België. Voor Paco die al bijna zijn hele leven in Zuid-Amerika woont, is dat een bruuske en ongewenste overgang. Het boek volgt op een speelse, maar heel integere manier Paco’s emotionele evolutie en maakt een thema als (e)migratie heel bespreekbaar. Al verwacht je bij de exotische sfeer in het boek misschien prenten in kleur, de prenten zijn in monodruk: een interessante techniek om in de klas mee te werken. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft recht op een eigen naam en nationaliteit. Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn. A an de slag Aanzet
— Cover Toon de cover van het boek. Laat de kinderen op basis daarvan het boek voorspellen. Waarom zou de titel Bruin! zijn? Bestaan de meeste titels maar uit één woord? Kennen ze andere boeken met éénwoord-titels? Is er een verband tussen de jongen en de kleur bruin? Welk verband? Welke kleur springt er nog in het oog? Waarom gebruikt de illustrator zoveel groen op de cover? Wat zou het groen voorstellen? En de ‘postbodevogel’? Nederlands – 2 Spreken – 2.9 en 2.10
— Kleuronderzoek Ga in de klas (de school, de schoolomgeving…) op zoek naar bruine voorwerpen en verbaas je met de kinderen over de vele bruintinten. Laat de kinderen uit een groot assortiment tijdschriften verschillende soorten bruin knippen. Ze sorteren ze volgens tint of textuur (bijv. hout, leer, steen, stof, wol, fluweel…). Je kan er een collage mee maken. Of een kleurenpaletboek: een neutraal ge kleurd vel papier in een insteekmapje waarvoor je de kleurknipsels schuift. Alle insteekmapjes komen in een ringmap. Die map is een uitstekende inspiratiebron bij volgende beeldende opdrachten. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.3
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Voorlezen Bruin! lees je best helemaal voor vanwege de grote sprongen in de tijd en de geografische sprongen. Zo kan iedereen Paco’s emotionele evolutie mooi meevolgen. De tekst leest lekker en het lettertype is groot. In een week heb je het makkelijk uit.
— Bij het eerste hoofdstuk (p. 3-17)
4 ‘Ik werd ontvoerd.’ (p. 5)
Stop na deze zin. Herinner de kinderen aan de titel en de cover. Kunnen ze de twee met elkaar rijmen? Lees verder tot ‘Ik zal je vertellen hoe dat komt’ (p. 6). Waarom hoort dit boek thuis bij het thema ‘Kinderrechten’, denken ze? Hebben ouders het recht om te handelen zoals Paco’s ouders, vinden ze? Nederlands – 2 Spreken – 2.9 en 2.10
4 Wereldkaart tekenen (p. 6-7)
Juf Lies heeft een wereldkaart in de klas, Paco beschrijft de kaart. Kinderen van de tweede en derde klas hebben nog maar weinig besef van wereldkaarten. Laat hen na dit fragment een wereldkaart schilderen, of tekenen met wasco – dat gaat lekker vlug. Stuur hen niet niet bij. Hoe zijn ze tot ‘hun’ kaart gekomen? Waarom staan bepaalde landen erop, andere niet? Hebben ze al eerder wereldkaarten gezien? Waar dan? Zijn de landen die groter getekend zijn belangrijker? Of is er een andere reden? Later in het verhaal haal je er een echte wereldkaart bij. Vergelijk hun kaarten met de ‘echte’ kaarten. Zeker voor een derde leerjaar is dat interessant. In Bruin! komt Ecuador veel ter sprake en dat wakkert de nieuwsgierigheid aan (zie ook: ‘En verder’). Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.2 en 6.10 Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4
4 Dorp (p. 7)
Kennen ze het Spaanse woord voor ‘dorp’ (pueblo)? Is het niet verwarrend dat alle dorpen in de buurt ‘pueblo’ heten? Weten ze daar een oplossing voor? Kennen ze nog Spaanse woorden? Wat betekent ‘Olé’ eigenlijk? Doorheen het hele boek komen er Spaanse woorden voor. Kinderen die Spaans spreken, kunnen ze voor de anderen vertalen. Schrijf de Spaanse woorden op een flap en vul aan naarmate het verhaal vordert.
— Bij het vierde hoofdstuk (p. 34-44)
4 ‘Mensen mengen anders dan verf?’ (p. 34-35)
Dit zinnetje vormt een interessant vertrekpunt voor een kringgesprek over ‘wie we zijn’: Wat bedoelt Paco met die uitspraak? Kennen ze gemengde kinderen? Zijn eigenlijk niet alle kinderen gemengd? Wat hebben ze van hun vader, van hun moeder? Hun neus, hun manier van lopen, hun stemkleur, verzot zijn op drop? Hebben ze ook iets unieks, kunnen ze iets wat niemand van de familie kan? Wat maakt hen tot wie ze zijn? Zijn ze helemaal zichzelf ? Is hun ‘zichzelf ’ vanzelf gekomen? Nederlands – 2 Spreken – 2.9 en 2.10
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
4 Zesendertig tinten groen (p. 39)
Paco zegt dat er zesendertig tinten groen bestaan bij planten. Ga opnieuw op kleurenonderzoek uit of maak een nieuw kleurenpaletboek (zie: ‘Aanzet’, ‘Kleurenonderzoek’).
— Bij het vijfde hoofdstuk (p. 46-51)
4 Spraakverwarring
Begrijpen ze wat er zich afspeelt in het fragment? Hoe zouden ze zich voelen in Paco’s plaats? Heeft Paco door dat de jongen hem pesten? Wanneer wordt dat duidelijk voor Paco? Is het een goeie tactiek om te doen alsof je je pesters niet begrijpt? Wat wil de schrijver vertellen in dit hoofdstuk? Hoe heeft de schrijver dit hoofdstuk geschreven? Vinden ze het spannend, eng, grappig? Is dit een goede manier om over Paco’s probleem te vertellen? Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2
— Bij het negende hoofdstuk (p. 80-86)
4 Brief (p. 85)
Stop met voorlezen op pagina 85 als Paco besluit om zelf een brief naar Yaori te schrijven. Laat de kinderen zelf een brief verzinnen. Wie wil, verwerkt er enkele woorden in uit de Spaanse woordenlijst die ze eerder samenstelden. Wat Paco schrijft, komt de lezer niet te weten. Wanneer het boek uit is laat je iedereen zijn brief voorlezen. De klas kiest uiteindelijk welke brief best past. Nederlands – 4 Schrijven – 4.3
4 Schoenen (p. 88)
Dit fragment somt heel veel verschillende schoenen en hun eigenaars op. Schoenen zijn een leuk onderwerp om gedichten over te schrijven. Maak twee velden op het bord. In het ene inventariseer je zoveel mogelijk schoensoorten – het boek zet je al op de goede weg. In het andere veld komen bewegingswerkwoorden. Voeg eventueel een derde veld toe met personen – ook hier helpt het boek. Geef enkele beginzinnen die de kinderen creatief invullen: een heel toegankelijke manier van schrijven voor jongere of minder taalvaardige kinderen. Inspiratie halen ze uit de velden op het bord. Bijvoorbeeld: Met mijn (schoensoort) / (werkwoord) ik (of ander persoon) / als ik (gevoel) / en dan kan ik (wens). Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 En verder
— Ecuador Zet in de derde klas een project op over Ecuador. Lees de eerste drie hoofdstukken voor. Telkens als ze iets over Ecuador horen, schrijven ze het op. Het geeft niet als ze niet alles kunnen noteren, iedereen luistert mee. Na het voorlezen sprokkel je ‘de oogst’ bijeen op een grote flap: Wat weten ze al over dit land? Wat willen ze nog weten? Maak een lijst ‘Wat we willen weten’ en ‘Wat we willen doen’. Die laatste lijst kan heel ruim worden ingevuld, op aanreiken van de kinderen zelf (zoals gebruikelijk in het ervaringsgericht onderwijs): een inleefuitstap naar Ecuador, een bezoek aan de Wereldwinkel, een toneelstuk maken… Lees het verhaal verder voor of ga samen gericht op zoek in de bib of op internet om de ‘Wat we willen weten’-lijst verder aan te vullen. Pak ook enkele punten van de ‘Wat we willen doen’-lijst aan. Misschien brengt het verhaal je op ideeën. Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.8 en 4.12 Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.9
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
— Monodruk Deel per twee kopies uit van enkele prenten uit Bruin! Hoe zijn die gemaakt, denken ze? Passen de illustraties bij het verhaal? Of niet? Geef hen de kans om in prentenboeken op zoek te gaan naar een stijl die ze wél passend vinden. Laat hen vertellen waarom. Misschien maakt deze kijkopdracht hen nieuwsgierig naar de illustratietechniek op zich. Monodruk is erg eenvoudig: – Neem een glad ondervlak, bijv. glas, spiegel, mica of een plaat uit plexi. – Rol een dunne laag inkt of verf op waterbasis uit op het drukvlak. – Neem een vel papier en leg het met de gewenste kant op het drukvlak. – Maak de tekening met een scherp of puntig voorwerp. – Haal het blad van het drukvlak: de lijntekening staat erop! Typisch voor deze techniek zijn de vlekjes die ontstaan op de plaatsen waar je je vingers zette. Telkens als je een nieuwe tekening wil maken, inkt je het drukvlak opnieuw in. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.3
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Lestip
2
De ongelooflijk bijzondere boekeneter Oliver Jeffers Bies van Ede (vert.) Pimento, 2009
Over het boek
Harry is een bijzonder kind: hij eet namelijk de boeken op waar hij van houdt. Die boekenkennis stijgt hem naar het hoofd en zo wordt Harry in geen tijd bijzonder slim. Maar zijn maag raakt overstuur en zijn hersenen slaan tilt. Harry moet dus op zoek naar een alternatief… Dit boek bevat een bijzonder verhaal en is bovendien bijzonder om te zien. De prenten zitten vol grapjes en steeds opnieuw verrassende details. Als achtergrond zijn pagina’s uit oude boeken, schriften en registers gebruikt. Het zachtbruine kleurgebruik zet meteen de juiste sfeer. Het is alsof je in een oud wetenschappelijk boek bladert met een uitgestorven mensensoort – de boek verslinder – als thema. Een toegankelijk boek dat meteen nieuwe boekverslinders zal genereren! Kinderrechten
Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft recht op (eigen) boeken. A an de slag Aanzet
Deze opdracht doe je alleen als je klasbib aan een opruimbeurt toe is. Heb je geen klasbib of is je bib netjes opgeruimd, doe deze opdracht dan met losse boeken die je van her en der bijeenbrengt. Maak met de kinderen de klasbibliotheek leeg (of vraag hen om boeken van thuis mee te brengen). Leg de boeken op willekeurige stapels, bijvoorbeeld in de boekenhoek. Verdeel de klas in groepjes. Geef elke groep de verantwoordelijkheid over een stapel boeken. Vraag hen om de boeken te sorteren. Boeken die volgens hen bij elkaar horen, leggen ze samen. Ga bij elk groepje langs: Welke criteria hanteren ze? Help hen eventueel op weg, noteer criteria. Ook originele ordeningsmanieren zijn toegelaten: naar kleur, dikte, grootte, prenten… Groepen die snel klaar zijn vraag je om per stapel een naam en/of een symbool te bedenken. Leg de resultaten samen. Maak per groep een inventarislijst: Vonden ze het een eenvoudige opdracht? Hoeveel categorieën hebben ze? Welke naam of symbool krijgt elke categorie? Zijn er boeken die ze niet in een categorie konden onderbrengen? Vergelijk de resultaten: Zijn er gelijkenissen qua indeling? Zijn er categorieën benoemd waaraan anderen niet dachten? Die anderen niet begrepen? Vinden ze de indelingen ook geschikt voor de klasbib? Vinden ze een indeling die voor iedereen hanteerbaar en aanvaardbaar is? Dit gesprek confronteert je vast met een frisse logica die kinderen nog eigen is. Leren leren – 2, 3, 4 en 6
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Voorlezen Verberg de cover van het boek. Lees het verhaal voor zonder de illustraties te tonen. Peil na afloop naar de reacties: Vonden ze het verhaal geloofwaardig? Zouden ze het handig vinden om Harry’s gave te hebben? Hoe stellen ze zich Harry voor?
— Over Harry Vraag hen om Harry te tekenen. Daarna bekijk je de illustraties. Wijs bepaalde elementen aan. Eventueel scan je de prenten in en projecteer je ze op een scherm. Zo vergroot je meteen alle grappige bijzonderheden goed uit. De sterkte van de prenten ligt immers in de vele details, en in de collage- en recyclagetechniek. Wat valt hen op? Welke kleuren overheersen? Merken ze de afwisseling tussen grote, rustige prenten en de vele kleine ‘fotootjes’ vol details? Is alles even realistisch getekend? Welk gevoel roepen de prenten op? Welk gevoel zou de illustrator willen oproepen met de prenten? Merken ze de vele kleine lettertjes op de achtergrond? Wat valt op aan het papier dat de illustrator gebruikt? Neem er hun tekeningen bij. Bekijk ze op dezelfde kritische manier. Stel opnieuw vragen over sfeer, gevoelens, hun bedoelingen. Vergelijk met de illustraties in het boek. Hoe zouden ze hun eigen tekeningen in dezelfde sfeer kunnen krijgen? Wat heeft de illustrator met de prenten gedaan?
— Je eigen Harry Voorzie koffie, sterke zwarte thee en bruine bister (notenbolsterpoeder). Zorg ook voor wit papier, kranten, oude (woorden)boeken, telefoongidsen, schriften, oude atlassen… De kinderen bewerken hun tekening van Harry met koffie, thee of bruine bister. Met die drie vloeistoffen experimenteren ze eerst op kladpapier. Bister kan je zo intens of waterig maken als je zelf wenst. Het poeder laat zich makkelijk oplossen in water: hoe meer water, hoe bleker de kleur. Naargelang van het materiaal waarmee ze geëxperimenteerd hebben, weten ze nu welk van de drie ‘kleurstoffen’ het voor hen gewenste effect geeft. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.3 en 1.4 en 1.5
— Een ‘zine’ maken Harry eet avonturenboeken, woordenboeken, moppenboeken, weetjesboeken, rekenboeken en rode boeken. Elke boekensoort heeft invloed op Harry’s kennis en op wie hij wordt. Keer terug naar (de boekenstapels van) de opdracht uit de aanzet. Welke boeken zouden zij het lekkerst vinden? Ze mogen zes soorten boeken uitkiezen – ze hoeven zich niet te beperken tot de eerder gemaakte lijsten! Die denkopdracht is het ideale vertrekpunt om een ‘zine’ te maken. Een ‘zine’ is een boekje dat je maakt uit één vel papier met een vouwtechniek die geniaal is in zijn eenvoud. De juiste vouw- en snijtechniek vind je op de site van Atelier Plano – www.atelierplano.be – waarop je alles vindt rond creatief werken met papier. Registreren met een bevestigingsmailtje is nodig. Geef ‘zine’ in bij ‘Zoeken’ en selecteer ‘miniboekjes’ bij de verschillende papierverwerkingsactiviteiten die als resultaat krijgt. Hoewel het vouwen ook lukt met een a4-vel, geeft a3-formaat iets meer ruimte om te werken. Teken of print de vouw- en snijlijnen op voorhand op het papier. Het blad mogen ze bewerken naar keuze of met één van de drie natuurlijke kleurstoffen. Als het papier droog is, snijden en vouwen ze het tot een zine. In het boekje schrijven ze per pagina een ‘lekkere’ boekensoort op. De reden waarom, noteren ze erbij. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
— Recht op boeken Vraag de kinderen waarom het boek bij het thema ‘Kinderrechten’ past. Past het bij één van de drie rechten die eerder aan het begin van deze lestip worden vermeld? Moet er een vierde recht – Recht op (eigen) boeken! – bijkomen, vinden ze? Reflecteer: – Wat is een boek eigenlijk? – Waarom hebben kinderen boeken nodig? – Welk soort boeken hebben ze nodig? Waarom? (Verwijs ter inspiratie naar de sorteeractiviteit.) – Zijn er boekensoorten die niet nodig zijn? – Hebben volwassenen andere boeken nodig dan kinderen? – Harry ontdekt dat je boeken lezen kan. Wat heeft die ontdekking voor jou betekend? – Leer jij uit boeken? Leer je uit alle boeken? Betekent lezen altijd leren? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 en 3.4
En verder
— Een hoofd vol boeken Maak met kippengaas en papier maché een heus Harryhoofd. Je maakt het ruim genoeg om er enkele echte boeken in kwijt te kunnen. Het kan de verzamelplek worden van de favoriete boeken van het moment, de boeken die de kinderen in een boekenronde presenteren, een themaboeken plaats, een verzamelplaats voor mooie of bijzondere boekfragmenten… Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4
— Boekske Wie écht boeken eten wil, maakt een lekker ‘boekske’. In sommige dialecten wordt een tompoes een ‘boekske’ genoemd: een rechthoekig taartje met twee lagen kruimelig bladerdeeg en een dikke, gele pudding, afgewerkt met een gesmolten suikerlaag. In de winkel koop je deeg, pudding maak je zelf. Bij de Hema vind je soms kant-en-klare tompoespakketten. Koop suikeren lettertjes en eetbare vormpjes om het ‘boekske’ af te werken. Smakelijk! Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Lestip
3
De Zomerzot André Sollie Querido, 2009
Over het boek
Menno wordt wakker in een zonovergoten tuin. Hij is alleen, maar er ligt wel een briefje op tafel. Nadat hij het gelezen heeft, slaat Menno’s fantasie op hol. Zijn moeder vertelde ooit over de Zomerzot: wanneer het zomerwarm is, is de Zomerzot in de buurt. Menno wacht en denkt en fantaseert en wordt bang. Zijn hersenspinsels worden steeds grimmiger. Pas als de bliksem inslaat, komt de verlossing… Een boeiend kijkavontuur met ingetogen tekst en uitbundige illustraties. De bijna abstracte platen in felle kleuren drukken zowel de zomerse als de angstige kinderfantasie treffend uit. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op een privéleven. A an de slag Aanzet
Bij dit prentenboek zijn de prenten belangrijker dan de woorden. Ze dragen het verhaal. Het zijn bovendien geen evidente, toegankelijke illustraties, maar felgekleurde, harde, soms ietwat bevreemdende platen. Bekijk en bespreek daarom de cover uitvoerig: Wat valt hen het eerste of het meeste op? Wat stellen ze zich voor bij het woord uit de titel? Zien ze de zomerzot al op de cover? Welk soort verhaal stellen ze zich voor bij de cover, bij de titel? Hoe wordt hun voorspelling van de inhoud nog beïnvloed: door de kleuren, de vormen, de figuren? Verwerkingsactiviteiten
— Wie is de Zomerzot? Menno zelf heeft tien fantasievoorstellingen over de Zomerzot: een grote, sterke man; een kleine, lelijke kabouter; een engel; een clown; een paard; een draak; een beer; een dief; een duivel en een spook. Maak kleurenkopies van de prenten en hang ze op. Gebruik een andere volgorde dan in het boek. Kinderen kiezen elk hun ‘Zomerzot’ uit. Ze verantwoorden hun keuze, vergelijken hun argumenten met die van de rest van de klas. Gelijk of ongelijk bestaat niet, alle antwoorden zijn even relevant. Wie denkt aan een andere invulling van de Zomerzot, tekent die met wasco op een blanco vel. Je kan de (ingescande) prenten ook projecteren. Met handopsteking maken de kinderen hun keuze bekend.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Bespreek zowel de tekeningen uit het boek als die van de kinderen zelf. Wijs hen op de gebruikte kleuren en de soms aparte vormgeving: de trieste, grauwe kabouter; de vrolijke, haast vrouwelijke krachtpatser; de engel met de grote vleugels tegen een zwarte achtergrond; het paard in een wit T-shirt; de Chinese draak met het minibeertje; de naargeestige dief; de olijke duivel en het blauwgroene spook met blokhoofd. Print de ingescande prenten op klein formaat. Werk in groepjes van vier. Vraag om de prenten te sorteren in drie groepen: de zomerse illustraties bij elkaar, de ‘duistere’ prenten en de prenten waarmee ze geen blijf weten. Was het een makkelijke opdracht? Welke argumenten hebben ze gebruikt? De vrolijke madeliefjes tegen de groene achtergrond zitten vast in de categorie ‘zomers’, de dief bij ‘somber’. Over de prent met de verstrengelde zwarte en witte figuur met gele bol is er wellicht meer discussie. Laat niet elk groepje hun indeling klassikaal uitleggen. Dat wordt te lang en te saai. Stop per groepje de drie groepen illustraties bij elkaar in een plastic mapje en hang dat op in de klas. Zo respecteer je hun werk zonder er veel over te zeggen. Misschien ontstaan er spontane discussies? Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.3 Lees het boek nu helemaal voor. Als extra spanningsmoment laat je een kind het verlossende briefje van Menno’s vader voorlezen. Past de tekst bij de illustraties? Hadden ze zo’n verhaal verwacht of een ander verhaal? Wat bracht hen op het idee voor een ander verhaal? Waarom noemt Menno de Zomerzot een bedrieger? Wie is de bedrieger volgens hen? Op wie doelt Menno als hij zegt: ‘Hij is er!’? De bliksem? De Zomerzot? Zijn vader? Is Menno’s vader de Zomerzot waarnaar Menno’s moeder verwijst? Herkennen ze zich in Menno? Vinden ze het ook spannend of angstaanjagend als ze eventjes alleen thuis zijn? Wat doen ze om die angst te bedwingen? Wat doet Menno? Dit verhaal kan je meerdere keren voorlezen. Bespreek niet meteen alle facetten. Geef de kinderen ook de kans om zelfstandig in het boek te kijken, er samen over te praten, het zich eigen te maken. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.5 en 2.9
— Recht op bescherming Werk met volgend fragment, ‘Madeliefjes’ van Margot Vanderstraeten (zie: Bibliografie): ‘Het meisje was hooguit drie jaar en had op deze doodgewone middag de vreugde van een helling ontdekt. Eerst klom ze op handen en voeten tot helemaal boven aan het grasplantsoen, dat was een zevental meter hoog. Daarna holde ze aan hoge snelheid door het gras weer naar beneden. Zo snel liep ze, dat ze de controle over zichzelf verloor, en haar benen met haar aan de haal gingen. Dat verlies van controle vond het meisje een heel fijn gevoel, want telkens als ze bijna beneden was, struikelde ze ook over haar schaterlach. Het meisje wist dat ze niet kon vallen. Dat ze zich geen zorgen hoefde te maken. Beneden stond, met open armen, de warme veiligheid zelve. Beneden stond oma. Oma ving haar op. Keer op keer. En oma tilde haar keer op keer, enthousiast in de lucht. Mama was er ook. Mama stond op het wandelpad in het park. Ze leunde op de stuur beugel van de kinderwagen en keek van haar dochter naar haar moeder. Toen deed het meisje iets fleurigs. Ze klom tot halverwege het plantsoen. Ze plukte een handvol madeliefjes. Ze stapte traag naar beneden. En reikte de helft van het boeketje aan haar mama. En de andere helft aan haar oma.’
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Dit meisje voelt zich veilig bij haar moeder en grootmoeder. Bij wie zoeken de kinderen uit jouw klas bescherming? Bij wie voelen ze zich veilig? Wie zorgt er voor hen? Waar hebben ze een veilig plekje? Aan wie willen zij een cadeautje geven?
— Dichten
4 Voor het tweede leerjaar
De kinderen maken een ‘elf ’ met ‘Veilig’ als begin. Een elf werkt – in tegenstelling tot een haiku – niet met lettergrepen, maar met woorden, wat deze dichtvorm meteen makkelijker maakt. De elf bestaat uit elf woorden, als volgt geschikt: – regel 1: één woord – regel 2: twee woorden – regel 3: drie woorden – regel 4: vier woorden – regel 5: één woord Een voorbeeld: Ik was boos heel erg boos. Ze begrijpen me niet. Stom. (zie Leesbeesten en boekenfeesten, p. 470). Ze maken er een tekening bij die aanleunt bij de stijl van André Sollie.
4 Voor het derde leerjaar
Geef elk kind een kopie van Vanderstraetens column. Ieder haalt maximum vijftien woorden uit de tekst en maakt er een gedicht mee: moeilijk en makkelijk tegelijk! Overloop bij dit soort opdrachten eerst klassikaal de eigenschappen van poëzie die je vast al eerder in de lessen Nederlands behandelde: rijm (of net niet), verdichting, bijzondere lay-out, ritme, herhaling… Nederlands – 4 Schrijven – 4.8 Musische Vorming – 1 Beeld – 1.4 En verder
— Matisse De illustraties uit De Zomerzot doen soms denken aan de late werken van Henri Matisse, met name zijn ‘papiers decoupés’. Vooral de prent die witte en zwarte figuren door elkaar weeft, doet denken aan Matisses dansende figuren. De prenten met felle, zuiderse kleuren met losse, bijna abstracte figuren roepen de collagestijl van Matisse op. Laat een boek met zijn werk rondslingeren in de boekenhoek. Zijn er scherpe oogjes die die de gelijkenissen ontdekken? Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.3
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
— Uitvergrote prenten Laat de kinderen één prent kiezen: de zonnigste, de engste, de grappigste… Scan de prent in en print ze, of maak er een kleurenkopie van. Draai de a4-kopie om. Verdeel het papiervlak in reepjes van drie bij negeneneenhalve centimeter. Nummer elk van de eenentwintig reepjes. Knip de reepjes uit, steek ze in een doos of enveloppe. Laat er hen een willekeurig reepje uitnemen. Hun abstracte kleurvlak tekenen ze na met vetkrijt of stiften in felle kleurtjes op blanco vel tekenpapier. Ze vullen het hele vlak. Op de achterkant noteren ze het nummer van hun reepje. Ga aan het puzzelen en stel de – nu uitvergrote – prent weer samen. Hang ze hoog op de muur op zodat je ze vanop afstand kan bekijken. Verrassend! Wil je de opdracht kunnen blijven herhalen, lamineer dan de kleurenkopie voor je er de reepjes uitsnijdt. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4
Bibliografie
Leesbeesten en boekenfeesten. Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken / Jan van Coillie. Davidsfonds/Infodok, 2007 “Madeliefjes”/ Margot Vanderstraeten. In: De Morgen, 17 juli 2009, p. 1
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Lestip
4
In een land hier ver vandaan... De hele wereld in vijftig voorleesverhalen Arend van Dam en Alex de Wolf (ill.) Van Holkema & Warendorf, 2008
Over het boek
Een mooie bundeling verhalen over vijftig bijzondere plekken op de wereld. Sommige spelen zich af in een ver verleden en zijn eenvoudige versies van gekende mythes en klassieke verhalen, andere vertellen over hedendaagse gebeurtenissen. In de meeste verhalen krijgen kinderen een prominente rol. Zo kunnen kinderen van nu mee fantaseren over de heldendaden van leeftijdsgenoten en laat het boek hen nadenken over hun eigen (toekomst)dromen. Alex de Wolf maakte bij elk verhaal één of meer kleurrijke waterverfillustraties. De korte verhalen én de vele vrolijke prenten zorgden voor een bijzonder toegankelijk boek. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen. A an de slag Aanzet
Bij het boek hoort een wereldkaart met alle plaatsen die in de verhalen worden beschreven. Wat zien ze? Wat herkennen ze? Laat kinderen met een ander thuisland het land opzoeken op de kaart. Help waar nodig. Uit een grote kartonnen doos maak je een lichtbak. Uit één zijde van de doos snij je een raam. Hou één rand van het karton over, daarop bevestig je de wereldkaart of een kleurenkopie ervan. In de kartonnen doos zelf bevestig je een snoer kerstlichtjes. Telkens als je een verhaal hebt voorgelezen, duid je de corresponderende plek aan op de wereldkaart. Maak een gaatje op die plek en haal er één van de kerstlichtjes door. Zo zet je een bijzondere plek in de wereld letterlijk ‘in the spotlight’. De doos komt in de leeshoek. Die richt je in als reiskabinet. Kinderen mogen voorwerpen en foto’s van vakantiebestemmingen of van hun thuisland meebrengen. Verder kan je voor een wereldbol met licht zorgen en reisgidsen met veel foto’s. Maak het er gezellig en sfeervol duister voor een optimaal effect van je ‘wereldlichtboek’. Eventueel bevestig je fluorescerende sterren aan het plafond in de leeshoek. Met die sterren kom je in de ‘Lucy-in-the-sky-with-diamonds’-sfeer van het eerste verhaal. Lees het eerste verhaal voor (p. 7-8) als inleiding. Vertel de kinderen dat jullie in de Jeugdboekenweek ‘op reis’ zullen gaan aan de hand van het boek. Als startritueel bij elke volgende
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
voorleesbeurt laat je ‘Lucy in the sky with diamonds’ van The Beatles horen. De kinderen verzamelen dan in de (voor)leeshoek en beginnen een nieuw reisavontuur. Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.2, 6.6 en 6.9 Verwerkingsactiviteiten
— Voorlezen De korte verhalen vragen telkens amper tien minuten voorleestijd. Je kan dus lekker veel voorlezen. Beschouw deze bundel als een soort culturele avonturentocht waarbij de verhalen je bij uiteenlopende kunstvormen brengen. Ga samen met je klas op een spannende en gevarieerde ontdekkingsreis.
— Opzoekwerk De verhalen op pagina 15 (Dodo), pagina 27 (Baobab), pagina 78 (Taj Mahal), pagina 88 (Wajangspel) en pagina 123 (Anansi) kunnen na het voorlezen boeiend opzoekwerk op de computer opleveren (voor de kinderen uit het derde leerjaar). Zijn er elementen uit de verhalen waarover ze meer willen weten? Verdeel de klas in duo’s die samen een woord of begrip opzoeken. Spreek af hoe lang ze mogen opzoeken. Ga bij elk groepje langs: Wat hebben ze gevonden? Hoe hebben ze het gevonden? Bespreek wat ze kunnen printen. Ze maken per woord of begrip een collage. Die krijgt een plaats in het reiskabinet. ICT – 6
— Muziek Andere verhalen lenen zich dan weer uitstekend om de kinderen na het voorlezen mee te nemen op een muzikale ontdekkingsreis: – pagina 6: The Beatles – pagina 21: lied ‘Free Nelson Mandela’, Xhosa-muziek – pagina 31: Marokkaanse luitmuziek – pagina 54: Mozart – pagina 107: Indiaanse Zwartvoetmuziek – pagina 121: Astor Piazzolla, Argentijnse tango Geef de kinderen de kans om hun gevoelens bij de muziek te uiten. Vraag hen om ook zelf muziek uit andere landen mee te brengen en er iets over te vertellen. Laat de cd’s in de leeshoek liggen. Ze mogen er zelfstandig naar luisteren. Zo kunnen ze nieuwe dingen ontdekken. Muzische Vorming – 2 Muziek – 2.3
— Kunstenaars De bundel bevat ook verhalen waarmee je kunstenaars kan introduceren: Leonardo Da Vinci (p. 44), Gaudi (p. 57), Walt Disney (p. 102), dotpainting van de Aboriginals (p. 136) en Paul Gaugain (p. 139). Zorg zelf voor boeken of reproducties van deze kunstenaars. Bekijk ze samen na het voorlezen. Kennen ze de kunstenaar? Hoe? Hadden ze al werk van hem gezien? Vinden ze het werk passend bij het verhaal of hadden ze zich iets anders voorgesteld? Laat alles ‘slingeren’ in de leeshoek. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.1
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
En verder
— Kinderdag In het verhaal Kinderdag (p. 65) zijn kinderen voor één dag de baas. Het feest werd bedacht door Kemal Atatürk. Toen hij president was, wilde hij van Turkije een modern land maken. Omdat hij kinderen heel belangrijk vond (zij zijn de toekomst van het land) vond hij de kinderdag uit. Turkse kinderen zullen het gegeven misschien wel herkennen. Zij zijn uiteraard de eersten die hierover iets mogen vertellen en reageren. In het verhaal mag Murat een dag lang burgemeester van Antalya zijn. Misschien willen de kinderen zelf een klasburgemeesters-verkiezing organiseren? Hou een kringgesprek over de dingen die ze zouden doen als zij burgemeester zouden zijn. Nederlands – 2 Spreken – 2.9 en 2.10
— Haiku’s Het verhaal van De dichter en de kunstenaar (p. 80) kan kinderen (uit het derde leerjaar) inspireren om zelf haiku’s te schrijven. Een haiku is een gedichtje dat gewoonlijk bestaat uit drie regels van vijf, zeven en vijf lettergrepen. Het mooie aan een haiku is dat het om een moment opname gaat, een snapshot in woorden van een (dagelijks) tafereel. Voorbeelden vind je in Hai die koe. Laat elk kind een ‘favoriet’ kiezen uit de verzameling afbeeldingen, collages, muziek, reisdocumenten en -voorwerpen. Daarover schrijft hij of zij een haiku op een met zorg gekozen papiersoort. Tot slot maken ze er een tekening bij met een rietpen, een stokje of een takje en Chinese inkt. Wie denkt dat een haiku te hoog gegrepen is voor de klas, kan kiezen voor een eenvoudiger dichtvorm: een elfje (voor meer uitleg, zie: ‘Tweede, derde leerjaar’, ‘Lestip 3 – De Zomerzot’). Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
— Schimmenspel Het verhaal Het wajangspel (p. 88) vertelt over een Indonesisch schimmenspel. Laat de kinderen zo’n schimmenspellen naspelen. Enkele tips ter inspiratie: een raadspel met typische Disney figuren, een verhaal met een dodo in de hoofdrol, een bewerking van het verhaal over Anansi de Spin (zie: Bibliografie)… Bespreek met de kinderen welke figuren ze willen gebruiken en verdeel de taken over de klas. Er zijn tekenaars en knippers nodig, maar ook kinderen die de papieren popjes aan de satéstokjes kleven en kinderen die een verhaaltje bedenken. Voor een schimmenspel gebruik je best ondoorzichtige figuren van karton of hout. Hou je die dichtbij het scherm levert hun schaduwbeeld een scherp silhouet op. Verder van het scherm wordt het schaduwbeeld grijs en onscherp. Gebruik je halftransparante, kleurige schimfiguren dan schemeren de kleuren aan de andere kant van het scherm door. Gebruik een sterke, gerichte lamp als lichtbron. Op www.schimmenspel.nl vind je alle nodige achtergrondinfo en verschillende praktijkvoorbeelden. Muzische Vorming – 3 Drama – 3.1 en 3.6
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Bibliografie
Anansi en de Botjesman / Fiona French. Gottmer, 1994 Anansi en broer tijger / James De Sauza en Stephen Von Mason (ill.). Gottmer, 1991 Het grote Anansiboek / Johan Ferrier en Noni Lichtveld (ill.). Conserve, 2002 Hai die koe: haiku voor kinderen / Marieke Otten en Judith Ten Bosch (ill.). Leopold, 1998 Hoe Anansi de koning beetnam / Hilda Pinto. Zirkoon, 2005 Zeemeerminnen, zeeschuimers en schuimkoppen / Maria van Donkelaar en Martine van Rooijen (comp.) en Sandra Klaassen (ill.). Lemniscaat, 2002
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Lestip
5
Om acht uur bij de ark Ulrich Hub en Jörg Mühle (ill.) Tjalling Bos (vert.) Lemniscaat, 2007
Over het boek
Drie pinguïns staan samen in de sneeuw te ruziën. Gelukkig zijn ze ook dikke vrienden. Want wanneer slechts twee van hen tijdens de Zondvloed mee mogen met de Ark, besluiten ze meteen de derde aan boord te smokkelen. Dat is natuurlijk om problemen vragen, vooral op een Ark waar God een oogje in het zeil houdt… Het verhaal is een aandoenlijke ode aan de vriendschap, maar stelt ook vragen over God en het godsbeeld, gerechtigheid en willekeur. De dialogen over de geloofskwesties tussen de pinguïns getuigen van een grote filosofische ingesteldheid. Het boek biedt ruimte voor twijfel én voor onvoorwaardelijk geloven. De taal is helder en met zorg gekozen. Zo blijft het verhaal dat prettig voorleest zeer toegankelijk. De kleine zwart-wittekeningen benadrukken de komische sfeer en de relativerende knipoog. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op gelijke behandeling. Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. A an de slag Opmerking vooraf
De hierop volgende fragmenten zijn zo neutraal mogelijk. Dat wil zeggen, het woord ‘God’ komt er zo weinig mogelijk in voor. Zo kunnen scholen met een vrijzinnige overtuiging of met een nietkatholieke geloofsovertuiging ook van het verhaal genieten zonder zich op het soms delicate ‘geloofspad’ te begeven. Wie daar geen moeite mee heeft, kan de kinderen het hele boek voorlezen. Om het volledige verhaal te begrijpen volstaan de geselecteerde fragmenten, maar je mist wel de spitse originaliteit waarmee de auteur de geloofskwestie aanpakt. En dat is net de sterkte van het boek. Aanzet
Vergroot de prent van de Ark op pagina 29 en hang hem aan bord. Zet er ook enkele pinguïns bij. Gun de kinderen tijd om onder mekaar wat te ‘roezemoezen’. Sprokkel de spontane suggesties en ideeën bij dit beeld bijeen. Enkele vragen kunnen helpen: – Wat is dit? Een gewone boot? Is er iets vreemds aan de boot? – Welke sfeer straalt de prent uit? Bij welk soort verhaal verwacht je zo’n tekening? – Zou je op reis willen met zo’n boot? Waarheen? Wie of wat wil je dan zeker meenemen? Noteer de antwoorden op een grote flap. Je kan ook een grote ark schilderen en in het ruim zoveel luikjes maken als er kinderen zijn. Je kleeft de boot daarna op een ander vel papier – bijvoorbeeld
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
met zeeachtergrond. Zorg ervoor dat de luikjes open kunnen. Op een tekening die past in het luikje tekenen de kinderen wat of wie ze zeker willen meenemen op reis met de boot. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.4 Verwerkingsactiviteiten
Kies je ervoor om je aan de voorgestelde fragmenten te houden, laat de kinderen dan tussendoor veel voorspellen en teruggrijpen naar wat eerder gezegd werd. Zo hou je hun aandacht vast en verlies je de draad niet. Ook wie het hele boek voorleest, peilt regelmatig naar wat de kinderen denken over het verhaal. Doe dat vooral bij de pagina’s met tekeningen, als adempauze. Hou de cover van het boek voorlopig nog verborgen.
— Fragment 1 (p. 5) Lees de eerste twee paragrafen voor. Valt hen iets op aan de tekst? Heeft iemand iets bijzonders gehoord? Waarom herhaalt de schrijver zo vaak dezelfde woorden? Lees daarna verder tot pagina 7 (‘Zoiets moois hebben ze nog nooit gezien’). Bekijk hierna de grote prent van de Ark opnieuw. Als ze zelf een tekst zouden willen schrijven in de stijl van de tekst op pagina 5, hoe zou die dan klinken? Laat hen enkele zinnen uitproberen. Bedenk woorden met de kinderen die erbij passen, herhaal ze vaak. Schrijf de zinnen rond de uitvergrote Arkprent. Nederlands – 2 Spreken – 2.9 Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
— Fragment 2 (p. 15) Bekijk de prent met de donkere wolk. Wat is er gebeurd? Wat zal er nog komen?
— Fragment 3 (p. 16-18) Lees van ‘Plotseling komt er een dikke witte duif aanvliegen’ (p. 16) tot ‘Jullie waren de twee laatste’ (p. 18). Wat heeft de komst van de duif met de tekening van de Ark te maken?
— Fragment 4 (p. 19-20) Lees van ‘Stop, stop, jammerden de twee pinguïns’ (p. 19) tot ‘Wie te laat komt, verdrinkt’ (p. 20). Nu haal je er de cover bij. Verdeel de klas in kleine groepjes. Wat zien ze? Kunnen ze de link leggen met wat ze al weten uit het verhaal: de titel, de hoofdpersonages, de kleuren…? Wat zit er in de koffer? Laat de kinderen hun ideeën verwoorden en met elkaar vergelijken. Zo weet je meteen of iedereen mee is met het verhaal.
— Fragment 5 (p. 20-31) Lees van ‘Op de voorkant van de kaartjes’ (p. 20) tot ‘Daarna doet hij snel de deur achter zich dicht’ (p. 31). De duif vraagt zich twee keer of hij iets vergeten is. Weten de kinderen het? Verklap het antwoord niet. Hou de spanning erin: de duif zal het zich later nog een paar keer afvragen. Goed opletten is dus de boodschap. Pas op pagina 61 schiet het de duif te binnen dat er geen tweede duif aan boord van de Ark is.
— Fragment 6 (p. 32-36) Lees van ‘Waar zijn we?’ (p. 32) tot ‘Ik ga naar huis’ (p. 36). Laat de kinderen nadenken over de mogelijkheden om de kleine pinguïn voor de duif verborgen te houden.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
— Fragment 7 (p. 42-48) Lees van ‘Zo diep in de Ark’ (p. 42) tot ‘Nu wil ik eindelijk weten wat er in die koffer zit’ (p. 48). Het is mooi te zien hoe de pinguïns er de moed in houden door liedjes te zingen en te dansen. Kunnen dieren wel verdrietig zijn? Hoe weten ze dat? Kan je verdriet altijd zien? Kan je verdriet bij dieren zien? Hebben dieren om dezelfde redenen als mensen verdriet?
— Fragment 8 (p. 58-67) Lees van ‘De pinguïns wachten en piekeren over de straf ’ (p. 58) tot ‘Dat heeft God plechtig beloofd’ (p. 67). Er is iets gebeurd waardoor de pinguïns straf zullen krijgen. Waar denken de kinderen aan? Wat vinden ze van de oplossing die de pinguïns en de duif gevonden hebben? Hadden ze het anders gedaan? Weet ondertussen iedereen wat de duif vergeten was?
— Fragment 9 (p. 69 e.v.) Lees het slotfragment voor, van ‘Noach wijst met zijn stok naar de horizon’ (p. 69) tot aan het einde. Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 en 1.9 en 1.10 – 2 Spreken – 2.9 en 2.10 – 5 Vaardigheden/Strategieën en 6 Taalbeschouwing – 6.1 En verder
— Natte dieren Stel dat de duif hen mee uitnodigt op de Ark, welk dier zouden ze dan willen zijn? Elk kind krijgt een reep of blad papier van hetzelfde formaat en schildert zichzelf als dier. Van pagina 22 tot en met pagina 27 tekende de illustrator regen rond de tekst – de zondvloed is dan in alle hevigheid uitgebarsten. Hoe kunnen de kinderen hun dier laten natregenen? Breng voorbeelden mee van reproducties van kunstwerken of prentenboeken waarin het regent. Bespreek de gebruikte technieken met de kinderen: streepjes, getekende of geschilderde druppels, verfspatten. Of je laat hen verdunde verf van de rand van het blad naar beneden doen lopen. Dat noemen we dripping. Of laat ze ecoline blazen met een rietje. Ze kiezen zelf. Hang de schilderijen dicht bij elkaar aan de muur zodat de verschillen goed zichtbaar zijn! Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.5
— Andere zondvloedverhalen Ga in de bib op zoek naar nog Arkverhalen of -boeken. Ook in andere culturen bestaan zondvloedverhalen. Eén van de verhalen uit het Gilgamesh-epos is enigszins vergelijkbaar.
— Pinguïns Pinguïns zijn dieren die tot de verbeelding spreken. Hun uniforme ‘look’, hun manier van lopen… Maak met de kinderen een pinguïnversie van een Waar is Wally-prent (een enorm gedetailleerde tekening waarop je een figuurtje terugvinden moet). In 365 pinguïns vind je ook prenten boorde vol pinguïns die je als voorbeeld kan laten zien. Elk kind krijgt verschillende papiertjes van gelijk formaat, bijvoorbeeld vierkante blocnotevelletjes. Daarop tekenen ze met zwarte stift zo veel mogelijk identieke pinguïns, één pinguïn per velletje. Bij één pinguïn voegen ze iets toe of veranderen ze iets in kleur. Dat is hun persoonlijke pinguïn. Alle vierkante velletjes met pinguïn worden daarna kriskras door elkaar op een groot blad gekleefd. Alle beestjes moeten lekker dicht op elkaar staan, dus het wordt een beetje puzzelen. Daarna zoekt elk kind naar zijn ‘Wally’-pinguïn. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.5
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
— Kringgesprek Praat na over de twee pinguïns die de derde pinguïn willen binnensmokkelen op de Ark. Mogen ze dat doen als de afspraak is dat er maar twee exemplaren van elke dierensoort meemogen? Wat zouden ze zelf doen? Waarom mogen er maar twee van elke soort mee? Vinden ze dat een goed idee? Kunnen ze een alternatief bedenken om te voorkomen dat een dier uitgesloten wordt? Zijn er situaties uit het boek die ze herkennen, ook al spelen in dit verhaal de dieren de hoofdrol? Nederlands – 2 Spreken – 2.9 en 2.10
Bibliografie
365 pinguïns / Jean-Luc Fromental, Joëlle Jolivet (ill.) en J.H. Gever (vert.). Gottmer, 2007 Waar is Wally / Martin Handford en Gea Beeren e.a. (vert.). Standaard, 2005
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Lestip
6
Wat is vrijheid? Oscar Brenifier en Frédéric Rébéna (ill.) Kolet Janssen (vert.) Davidsfonds/Infodok, 2009
Over het boek
Kan je alles doen wat je wil? Houden anderen je tegen om vrij te zijn? Hebben we allemaal het recht om vrij te zijn? En moet je volwassen worden om vrij te zijn? Dit soort vragen komt aan bod in Wat is vrijheid? De titel maakt deel uit van de reeks FiloSofie voor Kids. Elk deeltje bestaat uit zes hoofdstukken met een telkens andere hoofdvraag en de verschillende antwoorden daarop. En die antwoorden roepen weer nieuwe vragen op. Zo denk je het denken en praten op gang. De eenvoudige tekeningen en de heldere taal maken de vele vragen concreet en houden ze dicht bij de belevingswereld van basisschoolkinderen. De auteur – een doctor in de filosofie – promoot praktische filosofie. In zijn inleiding heeft hij het over het belang van vragen stellen, zelfstandig leren nadenken en een oordeel vormen: dé vaardigheden die kinderen nodig hebben om hun rechten te verdedigen! Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft recht op onderwijs en bescherming. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. A an de slag Opmerking vooraf
Op deze lessuggestie staat geen echte leeftijd. Ze is geschikt voor kinderen uit het derde leerjaar, maar ook voor oudere kinderen. Vertrekpunt voor deze suggestie is ‘Recht’, één van de zes basisthema’s uit het boek. Dat thema sluit perfect aan bij het Jeugdboekenweek-thema, maar het is één van de moeilijker thema’s uit dit boek. Sta je voor het tweede leerjaar is het thema ‘Vrij (zijn)’ makkelijker, vooral als in je klas geen echte praatcultuur leeft. Vraag dan of ‘Vrij (zijn)’ voor hen ‘zonder ouders of andere volwassenen’ impliceert (voor een verdere uitwerking bij ‘een wereld zonder volwassenen’, zie: ‘Eerste leerjaar’, ‘Lestip 4 – Het toverstokje’). Ook de startvragen rond ‘Wil’ en ‘Anderen’ zijn haalbaar voor het tweede leerjaar. Dit boek leent zich uitstekend tot een sessie Filosoferen met kinderen (fmk). Alle uitleg daarvoor vind je in de algemene suggesties bij de Jeugdboekenweek. Sociale Vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2, 1.6, 1.7 en 1.9 – 2 Gespreksconventies en 3 Samenwerking – 3 Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 en 1.9 – 2 Spreken – 2.3, 2.7 en 2.9 – 3 Lezen – 3.2 en 4 Schrijven – 4.6
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Aanzet
— Woorden verzamelen Hang een groot vel papier op een centrale plaats (in de klas, de inkomhal van de school, de gang, de speelplaats…). Je schrijft er ‘Vrijheid’ of ‘Vrij zijn’ op. Je hangt er een dikke stift aan een touwtje bij. Je nodigt kinderen uit om er hun reacties bij te schrijven. Als er genoeg materiaal opstaat, haal je het papier weg. Bekijk de resultaten in de klas. Zijn er woorden die opvallend vaak voorkomen? Laat de kinderen om beurt ‘dezelfde’ woorden omcirkelen met eenzelfde kleur. Maak een top drie (of een top vijf of top tien) van de meest voorkomende woorden. Verwerkingsactiviteiten
— Filosoferen Neem in het boek de paarse katern met de vraag: ‘Hebben we allemaal het recht om vrij te zijn?’ Schrijf de zin op bord. Deze vraag wordt het uitgangspunt van een sessie Filosoferen met kinderen op, zonder het woord ‘filosoferen’ te gebruiken. Voor kinderen die het woord niet kennen, kan dat een drempel betekenen. Benadruk dat foute antwoorden niet bestaan in dit gesprek. Om ongeremd te kunnen nadenken is het belangrijk dat elk kind zich veilig voelt. Bedoeling is dat je samen op zoek gaat naar een antwoord waar de hele klas achter staat. Misschien helpen de woorden uit de top drie (top vijf of top tien) om een antwoord te geven op de vraag, al zullen ze zeker niet volstaan. Kinderen die ‘ja’ antwoorden op de vraag of we allemaal het recht hebben om vrij te zijn, gaan rechts in de klas staan, kinderen die ‘neen’ antwoorden links. Verdeel de ‘ja’- en ‘neen’-groep telkens in drie kleinere groepjes. Die geef je elk een nevenvraag – in het boek staan er bij elke hoofdvraag drie ‘ja’- en ‘neen’-nevenvragen. Om het filosoferen te vergemakkelijken kan je de groepen een kopie geven van hun vraag. Die wordt in het boek ondersteund door tekeningen. De groepjes denken samen na en komen in onderling overleg tot een conclusie, als dat lukt. Eventueel help jij hen de knoop doorhakken. Ga van groep tot groep, volg het denkproces. Noteer interessante opmerkingen. Je kan ze gebruiken bij een latere klassikaal gesprek. Na afloop vertelt elke groepsverantwoordelijke tot welk antwoord ze gekomen zijn. Noteer de antwoorden van elke groep op een flap. Je laat de klas stemmen over het meest geschikte antwoord. Daarrond ga je klassikaal filosoferen. In het boek vind je extra vragen om het gesprek op gang te houden. Vraag na afloop wie iets bijzonders, verbazends, nieuws… gehoord heeft. Je kan ook vragen om iemand een pluim te geven, iemand wiens antwoord de groep ‘gecharmeerd’ heeft. En verder
— Optocht Het woordveld van bij de start kan je ook gebruiken om met de kinderen slogans rond vrijheid te bedenken. Laat voorbeelden uit kranten zien, leg uit wat een slogan is. Uit oude lakens kan je brede repen scheuren waarop de kinderen de slogans in bonte kleuren schilderen. Hou een heuse ‘flower-power-freedom-optocht’ door de hele school! Laat jullie vrijheidskreten maar goed luid klinken! Uiteraard kan je ook een optocht houden in het teken van Recht op boeken!, de slogan van Jeugdboekenweek 2010. Laat kinderen eisen bedenken (een voorleeskwartier per dag, een boekenplank in de klas, een auteur of illustrator op bezoek in de school, ...) die ze afdwingen tijdens de optocht.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Bibliografie
Boek
Peinzen: 49 filosofische vragen voor kinderen / Richard Anthone, Eddie Janssens, Steven Vervoort en Jan Knops (red.). Acco, 2006 Website
http://www.brenifier.com
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het tweede en derde leerjaar
Vierde en vijfde leerja ar — Geweldboek / Pernilla Stalfelt. De Groenhazenpers, 2006. — Het fantastische verhaal van Ferre en Frie / Siska Goeminne en Jef Roels (ill.).
De Eenhoorn, 2009.
— Moeder nummer nul / Marjolijn Hof. Querido, 2008. — Overleven op Drakeneiland / Lydia Rood en Kees de Boer (ill.). Leopold, 2007. — Verkocht / Hans Hagen en Philip Hopman (ill.). Querido, 2007. — Voel je wat ik voel? / Jan Van Coillie (comp.) en div. ill. Davidsfonds/Infodok, 2009
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Lestip
1
Geweldboek Pernilla Stalfelt Cora Polet (vert.) De Groenhazenpers, 2006
Over het boek
Dit is een dun, geestig boekje over een heftig thema: geweld in alle vormen, kleuren en maten. De naïeve tekeningen verlichten de zware onderwerpen, zonder aan sérieux in te boeten. Dit warme pleidooi voor meer verdraagzaamheid in alledaagse dingen komt uitstekend van pas bij grote en kleine conflicten. Het boek wordt nergens moraliserend, maar de boodschap is duidelijk: geweldloosheid begint bij jezelf. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog. Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. A an de slag Opmerking vooraf
Dit boek heeft geen genummerde pagina’s. De eerste zin van elke pagina wordt in deze lestip daarom gebruikt als paginaverwijzing. Aanzet
— Materiaal verzamelen Ruim een week op voorhand vraag je de leerlingen materiaal uit de actualiteit te verzamelen rond ‘geweld’ en ‘vrede’: foto’s, krantenartikels, krantenkoppen, interviews... Verzamel het materiaal op een ‘geweldbord’ en een ‘vredesbord’. De kinderen beslissen zelf op welk bord hun materiaal best past. Voorlopig geef je geen commentaar bij de opdracht. Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik – 7
— Woordveld ‘geweld’ en ‘vrede’ Op stroken papier noteren de kinderen steekwoorden over geweld of vrede. Inspiratie vinden ze bijvoorbeeld op de twee borden met artikels e.d. Ze mogen ruim gaan in hun interpretatie: concrete beelden en daden, gevoelens, kleuren, geluiden… Bespreek de resultaten. Vergelijk daarna het geweldbord met het vredesbord. Op welk bord hangt het meeste materiaal? Hoe komt dat? Wat vinden ze daarvan? Ga verder in op het geweldbord. Kunnen ze verschillende soorten geweld onderscheiden (natuurgeweld, oorlogsgeweld, zinloos geweld, ‘amusementsgeweld’ in films en spelletjes, kindermishandeling, pesten…)? Nederlands – 2 Spreken – 2.3
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
— Cirkels Verdeel de klas in twee gelijke groepen. De ene groep vormt een cirkel binnen de andere, de kinderen in beide cirkels kijken elkaar aan. Je stelt telkens een vraag die de kinderen bespreken met hun overbuur. Bij elke nieuwe vraag schuift de buitenste cirkel naar links, zodat telkens nieuwe discussieparen ontstaan. Je kan deze vragen stellen: – Kan je voorbeelden van geweld opsommen? – Welke vorm van geweld vind je het ergste en waarom? – Bestaat er een goede reden om geweld te plegen? Of: Wat kan een goede reden zijn om geweld te plegen, volgens jou? – Is er een vorm van geweld die gerechtvaardigd is? Wanneer? – Welke vorm van geweld raakt je? – Wat kunnen gevolgen zijn van geweld? – Ben je zelf wel eens betrokken (geweest) in geweldsituaties? – ... Na een aantal keren doorschuiven vraag je bijvoorbeeld welke vraag hen het meeste is bijgebleven, welke vraag hen het meeste aan het denken zette, op welke vraag ze zonder moeite een antwoord konden bedenken, welke vraag discussie heeft uitgelokt… Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 en 1.9 – 2 Spreken – 2.6
— Boek voorstellen Lees het gedicht voor op de achterflap behalve het laatste zinnetje (nl. ‘Ik hou van jou’). Dat laat je de kinderen zelf raden. Lukt dat niet, verklap nog niks, maar laat hen opnieuw raden aan het einde van de activiteit. Toon de cover of projecteer de ingescande cover op scherm. Laat de kinderen vertellen wat ze zien (de tekeningen, de letters van de titel zijn wapens…)? Wat verwachten ze over de inhoud van dit boek? Kunnen ze bedenken wat dit boek met de kinderrechten te maken heeft? Verwerkingsactiviteiten
— Groepswerk Verdeel de klas in groepjes van vier (of in duo’s bij kleine groepen). Geef elk groepslid een taak: – de materiaalverantwoordelijke zorgt voor het materiaal dat nodig is om de taken uit te voeren; – de verslaggever noteert alle opmerkingen en bedenkingen; – de begeleider zorgt ervoor dat iedereen betrokken is bij de activiteit; – de woordvoerder brengt verslag uit voor de klas. Kopieer een aantal dubbele pagina’s uit het boek op a3-formaat. Voorzie zoveel dubbele pagina’s als er groepjes zijn. Zoek prenten uit die bij de interesses van de groepjes aansluiten. Maak een werkblad met volgende vragen (met voldoende ruimte voor de antwoorden): – Wat vind je van de prenten? – Welke vorm van geweld wordt geïllustreerd? – Vind je dit geweld zinvol of zinloos? – Is dit ‘echt’ geweld of niet? Waarom? – Welke info was nieuw voor jou? Wat wist je al? Nederlands – 3 Lezen – 3.5
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
— Rollenspel In elke groep kiezen de kinderen een fragment uit de kopie. Ze verwerken de situatie tot een rollenspel met een aanleiding tot geweld, een dader en een slachtoffer. Vooraf beslissen ze of de situatie zal escaleren of dat een derde speler oplossing aandraagt. Hou de voorbereiding kort en het rollenspel bij de kern van de zaak. Wie niet speelt, observeert. Bespreek na met de acteurs. Hoe voelden ze zich tijdens het rollenspel? Wat was de invloed van de verschillende acties? Waren ze gelukkig met het slot? Laat daarna de observators aan het woord. Hoe zouden zij het rollenspel laten eindigen? Deze oefening kan kinderen doen ervaren dat goed overleg een conflict kan voorkomen of oplossen. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.6
— Voorkomen en genezen De kinderen brengen ideeën aan om geweld te voorkomen of te stoppen. Noteer alle voorstellen op bord. Lees dan verder voor uit het boek vanaf ‘Geweld – is dat nou echt nodig?’, dat is de pagina waar je linksboven een tekstballon vol ‘blablabla’ ziet staan, tot het einde. Vergelijk de voorstellen van de kinderen met die van het boek. Wat is voor hen haalbaar? Welke acties willen of kunnen zij ondernemen? Nederlands – 2 Spreken – 2.5 En verder
— Mijn mening telt Wat volgt zijn een aantal kernideeën uit het boek waarover kinderen hun mening kunnen geven.
4 ‘Luisteren is ook belangrijk’
Deze activiteit komt uit het handboek Opvoeden tot wereldburger (p. 89-90). De opdracht leert ‘actief luisteren’, een vaardigheid die je nodig hebt bij conflicten. Organiseer een duo-rollenspel. De ene leerling is uitgelaten en heeft iets belangrijks te vertellen, dat hij geselecteerd is voor het schooltoneel bijvoorbeeld. De andere leerling luistert niet. Dat kan blijken op vele manieren: hij keert de eerste leerling de rug toe, kijkt hem niet aan, onderbreekt hem, verandert van onderwerp... De klas observeert en noteert een lijst van houdingen waaruit blijkt dat tweede leerling niet luisterde. Herhaal hetzelfde duo-rollenspel. Alleen geeft de tweede leerling nu blijk van oprechte interesse: hij kijkt de ander aan, stelt vragen, reageert... De klas noteert opnieuw hoe de tweede leerling zich gedraagt. Daarna bespreek je klassikaal de kenmerken en het belang van ‘actief luisteren’. Kinderen oefenen de vaardigheid in door in duo’s een gesprekje met elkaar te houden over iets waarop ze trots zijn of iets wat ze erg graag willen doen. Ze wisselen de rollen af. De ‘luisteraar’ probeert zo actief mogelijk te luisteren. Bespreek na. Hoe voelt het om actief te luisteren? Zijn er verschillen met de manier waarop je normaal luistert? Hoe voelt het als iemand actief naar je luistert? Draagt actief luisteren ertoe bij dat je je gesprekspartner beter begrijpt? Sociale vaardigheden – 2 Gespreksconventies – 2
4 ‘Je kan tegen geweld en oorlog demonstreren en protesteren’
Ook in de eigen klas, op de speelplaats, in de turnzaal zijn er conflictsituaties. Laat de kinderen hier over nadenken en voorbeelden aanreiken. Hoe zinloos zijn die conflicten? Hoe kan het anders?
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Hoe kunnen ze die situaties vermijden? De kinderen gaan op zoek naar straffe, maar realistische slogans om op verschillende plekken op school uit te hangen. Ze maken krachtige spandoeken of affiches en verspreiden ze op school. Nederlands – 2 Spreken – 2.10 Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
4 ‘Je kan bij jezelf beginnen ...’
De kinderen ontwerpen een persoonlijke badge met een positieve boodschap. Dat kan een zin zijn, een enkel woord, een symbool, een beeld. Voorzie divers materiaal, liefst van duurzame kwaliteit. Ga aan de slag met stukjes vilt, naald en draad. Badges van papier kan je plastificeren. Met een veiligheidsspeldje bevestig je je badge op een duidelijk zichtbare plaats. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.5 en 1.6
Bibliografie
Opvoeden tot wereldburger 1: Handboek voor de leerkracht van de basisschool / Susan Fountain en Ingrid Quix (vert.). Bakermat, 1996
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Lestip
2
Het fantastische verhaal van Ferre en Frie Siska Goeminne en Jef Roels (ill.) De Eenhoorn, 2009
Korte inhoud
Wanneer de kleine Ferre zonder ouders valt, vangt zijn grootmoeder Frie hem op. Op een peuter in huis zit Frie niet te wachten, maar ze probeert er het beste van te maken, op haar hoogst persoonlijke manier. Dat lokt reacties uit bij buitenstaanders die wel eens fluisteren dat Frie gek is. Ferre gaat ervan steigeren als iemand Frie uitlacht, want hij en zijn grootmoeder zijn ondertussen twee handen op één buik. Ondanks alle liefde en warmte die hij van haar krijgt, twijfelt ook hij aan het prachtige verhaal dat Frie hem vertelt. Klopt het wel? Ontbreekt er niet iets? Wat verzwijgt zijn grootmoeder? De waarheid komt uiteindelijk keihard aan, maar ook dan maakt Frie er een ontroerend verhaal van. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn. A an de slag Opmerking vooraf
Als je meer tijd hebt, lees dan het hele verhaal en niet alleen onderstaande fragmenten voor. Het boek zit vol mooie, ontroerende stukjes. In dat geval leg je de nadruk op het genieten van voorlezen en luisteren naar een verhaal. Lees elke dag een stukje voor en ondersteun elk fragment met een prent bijvoorbeeld door ze te projecteren. Aanzet
— Auteur en illustrator Toon het boek. Wat zien ze op de cover (bijv. de titel, auteur, uitgeverij, de groene kleur, de tekening van de vogel)? Ga verder in op de auteur: Siska Goeminne. Op www.siskagoeminne.be lees je meer over haar drijfveren, haar leven en haar werk. Een interview met de auteur over Ferre en Frie vind je op www.klara.be waar je de naam van de auteur ingeeft in het zoekveld. Haal enkele andere boeken van Goeminne in huis (zie: Bibliografie). Laat de illustraties zien. Vraag hun mening. Vertel daarna dat de illustrator Jef Roels is, die acht is en de zoon van Siska Goeminne. Zijn de kinderen hierover verbaasd? Hadden ze gedacht dat een kind de tekeningen maakte?
— Personages Lees voor aan de kinderen vanaf pagina 7 t.e.m. pagina 18. In dit eerste stuk maak je kennis met Ferre, Frie, Fredje en Tuur.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Bespreek de hoofdpersonages met de klas: – Hoe stel je je hen voor? – Wie vind je interessant en waarom? – Zou je een vriend van Ferre willen zijn? – Begrijp je dat Ferre zich schaamt voor Frie? – Wie is Fredje? – Wie is Tuur? Noteer aan bord enkele typische eigenschappen en kenmerken van elk personage. Laat hen een tekening maken van één, twee of alle vier de personages. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6 Verwerkingsactiviteiten
— Het verhaal
4 Fragment 1 (p. 20-31)
Lees voor van pagina 20 t.e.m. pagina 31. Ferre stelt zijn ‘fantastische verhaal van Ferre en Frie’ voor aan de klas. Laat de kinderen even reageren op het verhaal van Ferre. Geloven ze het? Wat voelen ze bij dit verhaal? Nodig de kinderen uit om zelf hun levensverhaal te doen: helemaal echt of met een vleugje fantasie. Ze kiezen zelf hoe ze hun verhaal willen voorstellen: vertellen, schrijven, tekenen, uitbeelden, poppenkast, in een gedicht… Kiezen ze voor het uitschrijven van hun levensverhaal, bespreek dan eerst hoe je een verhaal opbouwt: hoe je personages introduceert, hoe je plaats en tijd beschrijft, wat er gebeurt en hoe je mooi kan afsluiten. Een woordweb helpt hen verder op weg. Maak er een individuele opdracht van. Elk kind heeft vast een uniek verhaal. Geef hen een duwtje in de rug en voldoende tijd om aan de opdracht te werken. Wie wil, mag zijn of haar verhaal voor de klas brengen. Nederlands – 4 Schrijven – 4.7 Muzische Vorming – 3 Drama – 3.6
4 Fragment 2 (p. 4-5)
Lees de tekst op pagina 4 en 5 voor, verhaal van Frie over Ferres moeder. Het is een prachtig sprookje dat Ferre troostte toen hij klein was. Wat vinden ze van het verhaal? Vertel dat Ferre zich vragen begint te stellen over het verhaal en meer info over zijn moeder wil. Laat de klas bedenken wat er met Ferres moeder gebeurd zou zijn. Verklap niets, de ontknoping komt later.
4 Fragment 3 (p. 81-88)
Lees tot en met de zin ‘Ik ga ervandoor. Ik ga naar het park.’ Begrijpen ze dat Ferre boos is? Hoe zouden ze het zelf aanpakken? Vertel in eigen woorden het vervolg. Ferre is boos op Frie omdat ze niet verder vertelt. Dus gaat hij even voetballen in het park om af te koelen. Tuur, zijn vriend, en pestkoppen Willen en Thomas zijn er ook. Maar iedereen amuseert zich, tot Ferre naar huis moet.
4 Fragment 4 (p. 97-102)
Willems pesterijen worden Ferre teveel. Alle boosheid moet er uit. Herkennen ze dat gevoel? Willen ze erover vertellen? Hoe gaan ze om met boosheid?
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
4 Fragment 5 (p. 103-109)
Lees voor tot het einde. Ferre krijgt het hele verhaal te horen. Hadden ze dit verwacht? Hoe zou Ferre zich voelen? Nederlands – 3 Lezen – 3.5
— Illustraties In het verhaal tekent Ferre om zijn gevoelens te verwerken. Daarom vond de auteur het belangrijk dat een kind de illustraties maakte. Haar zoon Jef bleek de belevingen van Ferre uitstekend uit te beelden (zie: De Standaard, 20 juni 2009). Gerda Dendooven noemde hem “een kind dat goed om zich heen kijkt.” Jef Roels’ tekenstijl is sober en gestileerd, met veel oog voor detail en beweging. Kies een aantal illustraties uit het boek die je uitvergroot of projecteert. Kunnen ze de prenten linken aan fragmenten? Wat zien ze? Wat heeft de tekening met het verhaal te maken? Wat vinden ze ervan? Hoe zouden ze de tekenstijl van Jef Roels omschrijven? Wat vertellen de tekeningen over de illustrator? Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.1 en 1.3 En verder
— Groen De kleur groen speelt een belangrijke rol in het verhaal. Wie heeft al kunnen ontdekken wat ‘groen’ betekent voor Ferre (met name de kleur van het gras en van de blaadjes aan de bomen in het park als het zomer is, cf. p. 17)? Wat is hun lievelingskleur? Wat betekent die kleur voor hen? Laat de kinderen vertellen en fantaseren. Daarna maken ze een collage in hun lievelingskleur met stofjes, geschenkpapier, tijdschriftfoto’s… Ze schenken aandacht aan de vormgeving en de uitstraling van hun werkje. Je kan hen ook een kleurenpaletboek laten samen te stellen (zie: ‘Tweede en derde leerjaar’, ‘Lestip 1 – Bruin!’). Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
— Zelf illustreren Vraag de kinderen een oud, afgedankt boek mee te brengen. Misschien kan de bibliotheek je ook wel helpen met de afgevoerde boeken. Via uitgeverijen raak je misschien aan dummy’s (boeken ter promotie met een ‘echte’ cover, maar met lege pagina’s). Wanneer je het verhaal voorleest, nodig je de kinderen uit om schetsen te maken van fragmenten die hen aanspreken. Na afloop kiezen ze hun favoriete schets en werken die verder uit. In plaats van te tekenen op een keurig wit tekenblad, nemen ze hiervoor het oude boek. Ze slaan het boek willekeurig open en tekenen daar hun illustratie van het verhaal. Ze werken bij voorkeur met inkt of ecolineverf. Kinderen mogen – als variatie op deze opdracht – ook een passende illustratie of zelfs een cover maken bij hun levensverhaal. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.5 en 1.6
Bibliografie
Actief met boeken: vertellen, ontdekken, spelen, creëren / Philippe Brasseur. Casterman, 2003 De billen van Mamoe / Siska Goeminne. Clavis, 2003 Het hoofd van Marieke / Siska Goeminne en Yvonne Jagtenberg (ill.). Davidsfonds/Infodok, 2001 Ik was een steen / Siska Goeminne. De Eenhoorn, 2008 Twee meisjes / Siska Goeminne. Clavis, 2006 Wie heeft mij uitgevonden? / Siska Goeminne. Clavis, 2004
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Lestip
3
Moeder nummer nul Marjolijn Hof Querido, 2008
Over het boek
Eigenlijk heeft Fé geen behoefte om meer te weten over zijn adoptie en ‘echte’ moeder. Totdat zijn nieuwe vriendin Maud hem honderduit vraagt en hij zich toch vragen begint te stellen. Het verhaal wisselt af tussen het verloop van zijn zoektocht naar ‘Moeder nummer nul’ en verzonnen scenario’s over mogelijke ontmoetingen met zijn buikmoeder. Dit is een gevoelig en waarachtig boek over adoptie, met prachtige dialogen. Je volgt er de bijzondere gedachtegang van een gelukkig geadopteerd kind. Tegelijkertijd gaat het over zoveel meer dan adoptie: over graag willen weten wie je bent en wat je zo gemaakt heeft, vragen die elk kind kan hebben. Leuk om weten: de auteur is zelf geadopteerd. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. Elk kind heeft recht op een naam en nationaliteit. Elk kind heeft recht op zorg. A an de slag Opmerking vooraf
Als er een geadopteerd kind in de klas zit, vraag je even aan de ouders hoe gevoelig het thema ligt voor je aan dit boek begint. Natuurlijk is dit boek een unieke kans om het onderwerp op een heel fijne manier bespreekbaar te maken. Het informatieve boek Mag je zelf een mama en papa kiezen? Vragen van en voor kinderen over adoptie is de ideale aanvulling op dit boek. Op vragen als ‘Mag de eerste mama haar kindje nog terugzien als ze later spijt krijgt?’ en ‘Kunnen vondelingen geadopteerd worden?’ krijg je zowel in dit boek als in Moeder nummer nul een antwoord. Aanzet
Toon de cover. Wat zien ze? Wat zou de titel Moeder nummer nul kunnen betekenen? Laat hen raden. Verklap nog niets. Als extra tip lees je pagina 5 voor. Kunnen ze de titel nu verklaren? Verklap nog steeds niets. Lees voor tot ‘omdat jullie alleen een naam hadden en verder niet zoveel’ op pagina 6. Stel vragen: – Vind je het belangrijk om een eigen naam te hebben? – Zou jij jezelf met een andere naam kunnen voorstellen? – Vind jij het belangrijk dat ze jouw naam juist uitspreken en schrijven? Waarom? – Weet jij wat je naam betekent?
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Leg uit dat een eigen naam en nationaliteit hebben een van de rechten uit het Kinderrechtenverdrag is. Laat hen eventueel opzoeken wat hun naam betekent (voor een activiteit rond namen, zie ook: ‘Zesde leerjaar’, ‘Lestip 4 - Gevlucht uit Tibet’) Lees nu het volledige eerste hoofdstuk voor. Weten ze nu wat Moeder nummer nul betekent? En kunnen ze voorspellen waarover het boek zal gaan? Wat weten ze al over adoptie? Wat zouden ze nog graag te weten komen? Heeft Fé het moeilijk met zijn adoptie? Wat heeft adoptie te maken met de rechten van het kind? Sta met de kinderen even stil bij de laatste regels op pagina 9: ‘Alle kinderen kwamen uit een buik en niemand kon zich dat nog herinneren. Wat maakte het dan uit, de ene buik of de andere? De ene plek of de andere?’ Is het belangrijk om te weten wie je moeder en vader zijn? Is het belangrijk om te weten waar je vandaan komt? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2 en 4 Maatschappij – 4.13 Lees het tweede en derde hoofstuk voor tot pagina 19 (‘Het gaat wel. Niet te veel, een beetje maar’). Overloop kort de verschillende personages uit het verhaal die tot dan toe aan bod kwamen: Fezjo (Fé), Bing, moeder, vader, Maud, Jesse, Hamid en de zwerver of broodjatter. Verwerkingsactiviteiten
— Rollenspel Voor deze opdracht werden verschillende fragmenten met mooie en sterke dialogen uit het boek geselecteerd. Ze geven Fezjo’s evolutie mooi weer: vanaf zijn eerste vragen over ‘moeder nummer nul’ tot het moment dat hij haar gaat opzoeken. Je leest de fragmenten voor, de leerlingen spelen de dialogen na. Je bespreekt ook telkens elk rollenspel. Geef volgende tips mee: – Lees de tekst verschillende keren aandachtig door. – Let op de vijf W-vragen: • Waar speelt het verhaal zich af ? • Wie zijn de hoofdpersonages? • Wanneer speelt het verhaal zich af ? • Wat gebeurt er? • Waarom gebeurt het? – Spreek luid en duidelijk. – Speel met je gezicht naar het publiek. – Durf en geniet! Hieronder staat bij elke dialoog welke personages meedoen, waarover de dialoog gaat en welke pagina’s de dialoog beslaat. Bij sommige fragmenten staat ook vermeld welke pagina’s je extra voorlezen moet, voor je aan de volgende dialoog begint.
4 Dialoog 1
Maud en Fé. Maud ontdekt dat Fé en zijn zus geadopteerd zijn. Van ‘Je zus is Chinees’ op pagina 19 tot ‘Sorry had niets te maken met mij en ook niet met Moeder nummer nul’ op pagina 20. Lees nadien hoofdstuk drie volledig verder voor.
4 Dialoog 2
Maud en Fé. Maud zou willen weten vanwaar het tekentalent van Fé komt. Hij zou kunnen uitzoeken of het van zijn moeder komt. Laat pagina 28 en 29 volledig naspelen.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
4 Dialoog 3
Moeder, vader, Bing en Fé zitten samen aan de ontbijttafel en praten over Moeder nummer nul. De dialoog loopt van ‘zaterdagochtend’ op pagina 33 tot ‘Ik moest er niet aan denken’ op pagina 34.
4 Dialoog 4
Maud en Fé en Moeder nummer nul. Een eerste voorstelling van ontmoeting met Moeder nummer nul. De dialoog loopt van pagina 36 tot 37. Lees nadien het zesde hoofdstuk voor. Ga dieper in op de prachtige laatste regels van pagina 42: ‘We zaten op de bank. Mijn vader, mijn moeder en ik. Moeder nummer nul was er ook. Onzichtbaar maar vlakbij. Ik had over haar gepraat en nu was ze er. En ze ging niet meer weg.’ Wat bedoelt Fezjo? Daarna lees je het zevende hoofdstuk voor tot het midden van pagina 47.
4 Dialoog 5
Moeder nummer nul en Fé. Een volgende voorstelling van een ontmoeting met Moeder nummer nul. De dialoog loopt van ‘Ik belde aan’ op pagina 47 tot ‘De bedenktijd is afgelopen!’ op pagina 48. Lees achteraf voor van pagina 56 onderaan (‘Aan tafel ...’ ) tot pagina 58 (‘Ze gaf geen antwoord’).
4 Dialoog 6
Moeder, vader en Fé. Fé wil nu echt zijn Moeder nummer nul zoeken. De dialoog loopt van pagina 58 (‘Beneden waren mijn vader en moeder de afwas aan het doen’) tot pagina 59 onderaan. Daarna lees je voor van pagina 79 onderaan tot het einde van pagina 82. Sta ook stil bij volgend fragment op pagina 82: ‘Dat ik ook uit de piemel van iemand anders was gekomen, daar hadden we het nooit over. En wie weet was er nog meer. Er zouden broertjes en zusjes nummer nul kunnen zijn. Broertjes en zusjes die na mij of voor mij waren geboren en die niet waren weggegeven.’
4 Dialoog 7
Moeder en Fé. Moeder heeft een afspraak gemaakt bij de organisatie die Moeder nummer nul gaat helpen zoeken. De dialoog loopt van pagina 84 bovenaan tot ‘We merken het wel, zei ze’. Lees daarna pagina 84 en 85 verder voor, en vanaf ‘Ik ging naar huis…’ op pagina 93 tot en met pagina 97. Muzische Vorming – 3 Drama – 3.3 Laat de kinderen het einde van het verhaal raden. Zal de organisatie Moeder nummer nul vinden? Ontmoet Fé zijn echte moeder? En hoe zou dat dan lopen? Wie zit het dichtste bij het verhaal? Lees het einde van het verhaal zelf voor of laat het de kinderen voorlezen. In dat geval mogen ze eerst oefenen, thuis of in de klas en verdeel je de overgebleven pagina’s (vanaf pagina 111 tot aan het einde) over de vrijwilligers in de klas. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8 En verder
— Alles over adoptie Hebben de kinderen nog vragen over adoptie? Willen ze nog meer te weten komen? Is er een ouder die wil komen vertellen hoe de adoptie van hun kind verlopen is? Zorg voor een voorbereiding van het bezoek. Laat de kinderen vooraf hun vragen op een blad schrijven en bezorg die aan de persoon die wil komen vertellen over adoptie. Zo weet die meteen wat er leeft in de klas. Het boek Mag je zelf een mama en papa kiezen? Vragen van en voor kinderen over adoptie kan ook hier verder van pas komen.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
— Getalenteerd Lees de tweede alinea op pagina 11. Fezjo wil graag weten vanwaar hij zijn tekentalent heeft. Welke talenten hebben de kinderen van de klas? Kennen ze elkaar echt goed? Laat de kinderen zichzelf op een speciale manier voorstellen. Inspiratie daarvoor vind je in het knutselboek Max op visite (p. 85). Kleef een groot vel doorschijnende mica (bijv. inpakpapier van bloemen) op het raam. Laat de ene leerling aan de andere kant van het raam staan. Een andere leerling tekent met zwarte stift het profiel over op de mica. Elke leerling schildert en kleeft wat hij over zichzelf vertellen wil rond het profiel: hobby’s, favoriete dieren, lievelingskleuren, bijzondere eigenschappen, broers en zussen... Wanneer alle portretten klaar zijn, lopen de kinderen rond en stellen ze elkaar vragen, vooral over de nieuwe dingen die ze van elkaar ontdekten. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
— Schrijfopdracht Fezjo stelt zich een aantal keer in het boek zijn eerste ontmoeting met Moeder nummer nul voor. Lees de fragmenten op pagina’s 36, 37, 47, 49 en 50 opnieuw voor. Introduceer daarna de schrijf opdracht. Ze moeten zich voorstellen dat ze geadopteerd zijn en voor het eerst hun biologische vader of moeder zullen ontmoeten. Hoe zou de ontmoeting verlopen? Wat willen ze te weten komen? Waarin zouden ze op hun biologische ouders lijken? De antwoorden op die vragen verwerken ze in een schrijfopdracht. Nederlands – 4 Schrijven – 4.4
— Verzamelen Nodig de kinderen uit om een verzameling waaraan ze gehecht zijn mee te brengen naar de klas. Lees daarna pagina 23 tot pagina 25 voor (‘Van al die ingeplakte kaarten vlak bij mijn hoofd werden mijn hersens meestal rustig’) en pagina 61 (‘Ik rende naar mijn kamer ...’) tot pagina 63. Daarin wordt duidelijk dat Fezjo erg gehecht is aan zijn beestenboek met zijn verzameling postkaarten. Je komt ook te weten dat Maud dat niet goed begrijpt. Laat de kinderen hun verzameling voorstellen. Waarom is verzamelen zo leuk? Herkent iemand het gevoel van Fé, namelijk dat je rustig wordt van verzamelen? Zegt de verzameling iets over de persoon die de verzameling voorstelt? Zijn er kinderen met dezelfde verzameling? Is er een verzamelrage op school? Voorzie een ruimte in de klas waar de kinderen hun verzameling kunnen uitstallen. Een interessante interactieve website over verzamelen is www.nooitgenoeg.be van Tapis plein en www.vlaanderenverzamelt.be van de vzw Volkskunde Vlaanderen. Tapis plein bracht naar aanleiding van de familie-expo Nooit genoeg ook een gelijknamige publicatie uit met 50 privécollecties en evenveel portretten van de verzamelaars. Voor kinderen verscheen in dit kader Briek van Pieter Gaudesaboos. Nederlands – 2 Spreken – 2.1
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Bibliografie
100 speelteksten voor kinderen / Paul Rooyackers, Bor Rooyackers, Liesbeth Mende. Panta Rhei, 2006 Briek / Annick Lesage en Pieter Gaudesaboos (ill.). Lannoo, 2008 Klein applaus / Koen Krul, Joris Nevejans, Peter Spaepen en Jef Goedemé (ill.). Abimo, 2005 Mag je zelf een mama en een papa kiezen? Vragen van en voor kinderen over adoptie / Evelien de Vlieger, Vereniging voor kind en adoptiegezin vzw en Hilde Schuurmans (ill.). Biblion, 2002 Max op visite / Ellen Cornelis. Davidsfonds/Infodok, 2007 Nooit genoeg: over verzamelen en verzamelaars / Tapis plein vzw. Lannoo, 2008
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Lestip
4
Overleven op Drakeneiland Lydia Rood en Kees de Boer (ill.) Leopold, 2007
Over het boek
Niemand weet nog wat aan te vangen met Mark. Altijd wat met die jongen. Zijn ‘grapjes’ vallen zelden in goede aarde. En dus moet Mark naar Drakeneiland. Daar zal hij zijn lesje wel leren. Mark valt er van de ene verbazing in de andere. Op Drakeneiland zijn géén volwassenen, kinderen zijn er de baas, iedereen heeft een baantje en alle kinderen hebben wel iets op hun kerfstok. In het begin kan Mark alleen maar plannen bedenken om van het eiland af te raken. Maar wanneer hij aan zijn toegewezen baantje begint en ontdekt dat er best wel fijne kinderen rondlopen, gaat hij alles anders zien... Kinderrechten
Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. A an de slag Aanzet
Hou een kort klasgesprek. Welke reden zou iemand bedenken om iemand anders helemaal alleen naar een afgelegen eiland te sturen? De kinderen denken na in kleine groepjes. Hun bedenkingen noteren ze in korte zinnen. De antwoorden stellen ze per groep voor aan de klas. De groepjes mogen nadien reageren op elkaar. Tijdens het klasgesprek kan je zelf checken of de kinderen aan volwassenen of kinderen denken die helemaal alleen worden weggestuurd. Mag je een kind helemaal alleen op een onbewoond eiland droppen, vinden ze? Is dat in overeenstemming met de kinderrechten? Nederlands – 2 Spreken – 2.9 en 2.10 Toon het boek, maar dek de titel af. Wat zien ze op de cover? Vertel dat het boek over Mark gaat, die voor straf naar een afgelegen eiland wordt gestuurd. Lees de achterflap, toon de titel. De kinderen vertellen daarna hoe ze zich het eiland voorstellen. Ze maken er een tekening bij die een plaatsje in de klas krijgt. Elk werkje wordt tijdens de andere activiteiten rond het boek aangevuld met extra materiaal over de personages, de bezigheden op Drakeneiland… Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Fragment 1 Lees het derde hoofdstuk (‘De Woordenbedenker’, p. 15-18) en het vierde hoofdstuk (‘Wedden?’, p. 19-22) na elkaar voor. Wat zijn ze te weten gekomen over Drakeneiland (geen volwassenen, kinderen baas, iedereen heeft een baantje)? Wat vinden ze van het eiland? Komt hun indruk overeen met hun eerdere verwachtingen?
— Fragment 2 Lees het vijfde hoofdstuk vanaf ‘Waarom ben je hier?’ (p. 25) tot en met ‘Hij had er ongeveer tweehonderd’ (p. 27). Sta stil bij volgend fragment op pagina 26: ‘Snap je, Mark, we hebben allemaal dingen gedaan die niet mogen. We staan allemaal te boek als lastig en slecht opgevoed en onhandelbaar. Daarom zijn we hierheen gestuurd. Het is, zoals Marisol zegt, een straf.’(p. 26) Is dit eiland een goede straf, vinden ze? Wanneer is iemand lastig en onhandelbaar? Wanneer verdient iemand straf ? Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
— Fragment 3 Lees volgend fragment op pagina 27 voor: ‘De regels waren simpel: je mocht niets doen waar een ander last van had. Er waren tien wetten, die aangeplakt hingen op de dikke eik. En verder moest je zorgen dat je genoeg spieën verdiende om van te leven. Mobieltjes moesten worden ingeleverd, radio, televisie en computerspelletjes waren verboden. De rechten waren dat je elke dag één brood kreeg thuisbezorgd, dat je een fiets mocht nemen als je die nodig had en dat je met klachten naar de Parlevinkers kon gaan, of naar de Schout.’ Deel de tien wetten van Drakeneiland uit. Je vindt ze in het boek op pagina 127-128. De leerlingen lezen de regels in stilte. Verdeel de klas daarna in kleinere groepjes. Organiseer het groepswerk volgens de clim-principes 1 (zie ook: Bibliografie). Elke groepsleider krijgt onderstaande vragen. Daarover discussiëren ze in de kleine groepjes. De conclusies worden in grote groep besproken. – Zou jij je houden aan de Wetten? Waarom? – Zou een eiland met alleen kinderen een zootje worden? – Welke wet vind jij dat er nog bij moet? – Welke wet vind je onzin? Waarom? – Welke wet vind je het belangrijkste? Waarom? – Aan welke wet zou jij je nooit kunnen houden? Nederlands – 2 Spreken – 2.3, 2.5, 2.9 en 2.10
1
clim staat voor ‘Coöperatief Leren in Multiculturele Groepen’ en houdt een onderwijsvorm in die vertrekt van gestructureerd groepswerk. De nadruk ligt daarbij op het werken aan interculturele vaardigheden bij alle leerlingen. Deze kant-en-klare methodiek die van de heterogene samenstelling van de klas een meerwaarde maakt en in steeds meer klassen wordt toegepast, werd ontwikkeld en uitgebreid uitgetest door het Steunpunt Intercultureel Onderwijs (Universiteit Gent).
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Heb je een computerklas op school? Laat elk kind dan de vraagjes online beantwoorden op www.drakeneiland.nl bij ‘De wetten’. Ze kunnen na de klassikale bespreking ook één besluit doorsturen. ICT – 2 en 8 Na de bovenstaande opdracht bekijk je welke wetten bruikbaar zijn voor de eigen klas? Welke zijn overbodig? Welke ontbreken? Steek je licht op bij de zeventien kinderrechten en maak een unieke en orginele verklaring van plichten en rechten van je eigen klas. Selecteer er tien, maak er een op vallende affiche van en hang die op. Je kan je laten inspireren door de tekeningen die illustrator Klaas Verplancke bij tien verschillende kinderrechten maakte (www.jeugdboekenweek.be). Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 en 1.6 Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6 En verder
— Hoekenwerk
4 Speurtocht
Mark wordt aangeduid als spellier: iemand die spelen organiseert. Zijn eerste opdracht bestaat uit een griezeltocht voor het Toedeledokiefeest. Een groepje vrijwilligers steekt een speurtocht in elkaar. Kies zelf een thema of verzamel ideetjes in Het speurtochtenboek (zie: Bibliografie).
4 ICT
Ontdek de personages, het eiland, de vervolgverhalen en de auteur op www.drakeneiland.nl. ICT – 1
4 Vrij lezen
Hebben leerlingen zin in meer boeken over Drakeneiland? Er bestaan vijf boeken over die ze afzonderlijk kunnen lezen. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
4 Folder
Laat de kinderen een folder maken met als titel ‘Drakeneiland voor stoute kinderen’. Laat ze nadenken over het lezers- en schrijversdoel: – Wat zijn de kenmerken van de folder als tekstsoort? – Wie wil je met de folder bereiken? Voor wie wordt de folder geschreven? – Waarom zou iemand de folder willen lezen? – Wat moet er zeker in de folder staan? – Hoe geef je de folder vorm? Schrijf je, tik je de tekst in? Welk lettertype gebruik je? Moet de folder geïllustreerd? Moet de tekst in zwartwit of in kleur? Noteer de antwoorden in sleutelwoorden waarop ze kunnen terugvallen tijdens de schrijfopdracht. Nederlands – 4 Schrijven – 4.2
4 Mijn baantje op Drakeneiland
De woordenbedenker schudt de nieuwe woorden zo uit zijn mouw. Waar zijn zij goed in? Welk baantje zouden zij willen of kunnen doen op Drakeneiland? Elk kind bedenkt voor zichzelf een passend baantje mét originele benaming. Iedereen stelt zijn of haar baantje voor.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Zijn er kinderen die een gelijkaardig baantje uitkozen? Zijn er voldoende baantjes om het leven op Drakeneiland mogelijk te maken? Welke baantjes ontbreken? Is het zinvol om ‘strafbaantjes’ te voorzien voor wie zich niet aan de afspraken houdt? Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.3
4 Feest op Drakeneiland
Toedeledokie is het midzomerfeest. De kinderen op Drakeneiland keren dan terug naar huis en tegelijk komt er een nieuwe lading kinderen toe. Hoe zouden zij het feestje aanpakken? Wat zou er te doen zijn op het feest? Wat valt er te eten? Zijn er rituelen verbonden aan het feest? Aan de slag! Muzische Vorming – 3 Drama – 3.5
Bibliografie
Boeken
Bedrieger op Drakeneiland (deel vijf) / Lydia Rood en Kees de Boer (ill.). Ploegsma, 2009 CLIM-Wijzer / Filip Paelman. De Boeck, 2001 Drenkeling op Drakeneiland (deel drie) / Lydia Rood en Kees de Boer (ill.). Ploegsma, 2008 Het speurtochtenboek / Erica Bakker en Ellen van den Broek. Alex de Wolf (ill.). Ploegsma, 2004 Strijd om Drakeneiland (deel twee) / Lydia Rood en Kees de Boer (ill.). Ploegsma, 2007 Vermist op Drakeneiland (deel vier) / Lydia Rood en Kees de Boer (ill.). Ploegsma, 2009 Website
http://www.drakeneiland.nl
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Lestip
5
Verkocht Hans Hagen en Philip Hopman (ill.) Querido, 2007
Over het boek
Yaqub, een jongen van vier jaar, wordt door zijn ouders verkocht aan een man die kleine jongens misbruikt voor de kamelenraces in Dubai. Zijn ouders wordt een maandelijks bedrag beloofd. Daarmee kunnen ze de misvormde benen van Noor, Yaqubs zus, laten behandelen. Ver weg van huis wacht Yaqub een vreselijk bestaan van honger, pijn en keihard trainen voor de races. Yaqub blijft verlangen naar huis. Samen met zijn vrienden probeert hij stand te houden. Hoe kan hij ontsnappen? De hulp komt uit onverwachte hoek... Een spannend en ontroerend boek over kinderslavernij in eenvoudige en zeer duidelijke taal. Het verhaal grijpt je onmiddellijk bij de keel en laat je niet meer los. Lees zeker ook achteraan in het boek waarom de schrijver over dit wrede onderwerp wilde schrijven. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft recht op een eigen naam en nationaliteit. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. Elk kind heeft het recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft recht op een aangepaste verzorging bij ziekte of handicap. Elk kind heeft recht op een privéleven. Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting. Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettelijke opsluiting. A an de slag Opmerkingen vooraf
Voor dit boek heb je voldoende tijd nodig. Op vijftig minuten kan je de aanzetten geven om het boek zelfstandig te laten lezen. Maar het is jammer dat de meeste kinderen dan niet de volledige inhoud kunnen beleven. Als je de tijd hebt om alle verwerkingsactiviteiten te doen, maken de kinderen kennis met elk hoofdstuk. Voor dit harde, realistische verhaal is dat bijzonder zinvol. Dit boek is ook te verkrijgen als luisterboek. Hans Hagen sprak het verhaal zelf in. Leen het uit in de bib, handig voor de moeilijke lezers in je klas. Nadien kan je de luisterversie samen met het boek in je hoekenwerk gebruiken.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Aanzet
Stel boek, schrijver en illustrator voor. Alle info vind je op de website van Hans Hagen (zie: Bibliografie). Aan het eind van het boek (p. 167-171) vertelt Hans Hagen hoe het verhaal ontstaan is. Ook de krantenartikels die hem op het spoor brachten van het onderwerp neemt hij op. Dit nawoord geeft goed de sfeer en de realiteit van Verkocht weer. Meteen wordt ook duidelijk hoe Hans Hagen in dit boek vertelt wat hij gezien en beleefd heeft door Yaqubs ogen. Yaqub en zijn lotgenootjes maken heel wat akeligs mee. Op pagina 64 en 65 en pagina 93 vertelt hij bijvoorbeeld hoe de kinderen aan hun einde komen en wat er daarna mee gebeurt. Waarom moeten deze kinderen geholpen worden, vinden ze? In het gesprek dat op die vraag volgt kan je de rechten van het kind voorstellen en kort bespreken, als dat nog niet eerder in de Jeugdboekenweek gebeurde. Later komen ze nog uitgebreid aan bod. Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.13 Verwerkingsactiviteiten
— Eerste en tweede hoofdstuk (klassikaal) Dit boek valt onmiddellijk met de deur in huis. Lees de twee hoofdstukken voor. De taal is eenvoudig, maar de inhoud niet. Voor je begint voor te lezen, krijgen de kinderen volgende vragen op een blaadje: – Welke belangrijke personages komen er in deze hoofdstukken voor? – Wat ontdek je over de personages? – Welke rechten van het kind worden er geschonden? – Waarom kregen de hoofdstukken de titels Zoet en Zout? Terwijl je voorleest, noteren de kinderen de antwoorden op een kladblaadje. Pauzeer even na het eerste hoofdstuk. Maak op flappen een overzicht van de personages: Yaqub, moeder, vader, zus Noor, Asnar, zoon van Asnar (Javed), Zareena en Babu. Noteer de gegevens die ze verzameld hebben over de personages. Na het tweede hoofdstuk vul je de gegevens aan. Laat de flappen centraal in de klas hangen. De kinderen kunnen erop terugvallen tijdens het groepswerk. Bespreek ook de rest van de vragen. Hoe voelden ze zich tijdens het voorlezen? Hebben ze ontdekt welke rechten van het kind geschonden werden? Hebben ze ontdekt waarom de hoofd stukken Zoet (voor het antwoord, zie: p. 14, 21 en 27) en Zout (voor het antwoord, zie: p. 37) heten? Hebben ze nog vragen over de twee hoofdstukken? Hoe gaat het verhaal verder, denken ze? Nederlands – 3 Lezen – 3.5 en 4 Schrijven – 4.1 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.13
— Derde tot zevende hoofdstuk (groepswerk)
4 Verdeling van de hoofdstukken
Er blijven nog vijf hoofdstukken over in het boek: Zand, Stof, Zweet, Tranen en Hout. De hoofd stukken verdeel je over vijf groepjes. Dat kan origineel! Maak kaartjes met de namen van de verschillende hoofdstukken in het Arabisch (zie: de inhouds tafel vooraan het boek). Voor de les begint, kleef je de kaartjes met Arabische hoofdstuktitels onder hun stoel. De inhoudstafel kopieer je verschillende keren. Je hangt ze uit in de klas. Daarin staan zowel de Arabische titels als de Nederlandse vertaling. Op jouw teken draaien de kinderen hun stoel om. Aan de hand van de inhoudstafel ontcijferen ze de Nederlandse titel. Kinderen met eenzelfde hoofdstuktitel vormen telkens een groepje.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Voor je de groepsopdrachten geeft, sta je even stil bij het Arabische schrift (voor meer info: Wikipedia en Hier woon ik: Marokko, zie: Bibliografie): – Waarom staan de hoofstuktitels en de hoofdstuknummering in het Arabisch? – Wat is er typisch aan het Arabische schrift? – Hoe zie je ook aan de tekeningen dat het verhaal zich afspeelt in een Arabisch land?
4 Groepswerk per hoofdstuk
Elk groepje verwerkt één hoofdstuk. Rol- en taakverdeling kan volgens de clim-principes (zie: Bibliografie). Je bezorgt elk groepje voldoende kopies van ‘hun’ hoofdstuk en een verklaring van de rechten van het kind. Het hoofdstuk lezen doen ze individueel. Wijs de kinderen erop dat ze niet alles uit het hoofdstuk meteen zullen begrijpen omdat sommige elementen verwijzen naar één van de vorige hoofdstukken. Die elementen mogen ze negeren of ze mogen uitleg vragen aan het groepje die het hoofdstuk met ontbrekende info las. Ze zoeken een antwoord op volgende vragen: – Welke personages komen er voor in jullie hoofstuk? – Wat wisten jullie al over hen? Wat zijn jullie extra te weten gekomen? – Welke rechten van het kind worden geschonden? – Waarom kreeg jullie hoofdstuk deze titel (Zand, Stof, Zweet, Tranen of Hout)? – Hoe gaan jullie het hoofdstuk navertellen aan de groep? Het is de bedoeling dat de kinderen het hoofdstuk op een vlotte manier navertellen en er de antwoorden op de vragen in verwerken. Ze spreken goed af wie wat gaat vertellen. Dat kan bijvoorbeeld door hen een flap met tekst en illustraties te laten maken maken over de personages, de kinderrechten en het verhaal in hun hoofdstuk. Aan de hand van die flap vertellen ze hoofdstuk na. Heb je meer tijd, laat hen dan voorwerpen verzamelen die in het hoofdstuk voorkomen. Zo kunnen ze op een visuele manier hun uitleg bij het hoofdstuk verduidelijken. Elke leerling licht het verband tussen een voorwerp en het hoofdstuk toe. Alle flappen en/of voorwerpen komen daarna terecht in een kleine klastentoonstelling. Eventueel gidsen de kinderen andere klassen rond op de tentoonstelling. Nederlands – 2 Spreken – 2.3, 2.6 en 3 Lezen – 3.5 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.13 en 6 Ruimte – 6.9 En verder
— Wereldkaart Situeer het verhaal op een wereldkaart. In de eerste hoofdstukken van het boek worden een heel aantal plaatsnamen genoemd. Waar komt Yaqub vandaan? Hoe ver van huis is Yaqub? Kunnen ze Yaqubs reisroute volgen op de kaart? Als bijkomende opdracht tijdens het voorlezen en tijdens het groepswerk kan je de kinderen vragen om alle plaatsaanduidingen uit het boek te noteren. Die zoeken ze dan later op in een atlas. Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.11
— Arabisch Je kan het Arabisch en de bijhorende boeiende cultuur verder bestuderen. Op Wikipedia vind je als leerkracht een duidelijke uitleg hierover. Nog leuker wordt het als een leerling of een ouder hebt die Arabisch spreekt en die meer uitleg geven kan. Ook het boek Hier woon ik: Marokko kan interessant zijn. Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.9
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
— Illustraties Illustrator Philip Hopman maakte prachtige tekeningen bij dit boek. Overal in het boek staan schetsen van wat Yaqub ziet en beleeft (zie ook: het interview met Hans Hagen en Philip Hopman op Kidsweek). Met een potloodstompje dat hij van zijn zus kreeg, is Yaqub voortdurend aan het tekenen. Op pagina 147-148 staat een mooi fragment over Yaqubs tekentalent. Je leest er hoe Yaqub van Asnar een groot bord met kamelen mag beschilderen. Na dit fragment bezorg je de kinderen houtskool of potloden. Kunnen zij een kameel schetsen? Kunnen ze Yaqub schetsen? Vergelijk hun tekeningen daarna met die van Yaqub (Philip Hopman). Wat heeft hen het meeste getroffen in het verhaal? Kunnen ze dit tekenen? Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
— Actie! Zijn de kinderen verontwaardigd na het lezen van Verkocht? Dan is het tijd voor actie. Laat hen een affiche tegen kindslavernij ontwerpen. Je kan ook verder ingaan op de kinderrechten die in het verhaal met de voeten getreden worden. Betrek daarbij ook de krantenartikels die achteraan in het boek vindt.
Bibliografie
Boeken
CLIM-Wijzer / Filip Paelman. De Boeck, 2001 Hier woon ik: Marokko / Butterfly works. The House of Books en Oxfam Novib, 2009 Websites
http://nl.wikipedia.org/wiki/Arabisch http://www.kidsweek.nl/artikel/175541 http://www.moniquehagen.nl/verkocht_interview.htm
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Lestip
6
Voel je wat ik voel? Jan Van Coillie en diverse illustratoren Davidsfonds/Infodok, 2009
Over het boek
Elk kind heeft recht op eigen gedachten, gevoelens, een eigen mening en geloof. En elk kind mag daar ook voor uitkomen. Waar kan een kind een betere verwoording en troost voor die gedachten en gevoelens vinden dan in zorgvuldig uitgekozen poëzie? Ook volwassenen zullen zich herkennen in deze ‘gevoelige’ gedichten. Van deze verzamelbundel geniet je extra door de schitterende illustraties van dertien illustratoren. Kinderrechten
Dit boek kan je verbinden met alle kinderrechten. Een overzicht van die zeventien kinderrechten vind je in de algemene suggesties bij de lestips. A an de slag Opmerking vooraf
Lees het woord vooraf op pagina 11 en 12 voor je aan de slag gaat met Voel je wat ik voel? Het geeft je inzicht in de structuur en de inhoud van de gedichtenbundel. Aanzet
Een kind een kind een boek een boek een kind ze horen bij elkaar hier weet je dat er boeken zijn ze liggen voor je klaar een kind een land een land een kind geen scholen en geen geld daar kunnen ook geen boeken zijn daar wordt alleen verteld
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
verhalen zijn er overal die horen bij de mens maar boeken – planken, kasten vol dat is voor daar een wens een kind een boek een boek een kind dat geldt voor iedereen je wereld wordt er groter door je kijkt er meer doorheen
Nannie Kuiper (uit De Voorleesvogel)
Stel het Jeugdboekenweek-thema voor, lees zelf even de inleiding op het thema op www.jeugdboekenweek.be. Hou ook een exemplaar van de Jeugboekenweek-affiche bij de hand. Laat kinderen kort reageren op het thema en de affiche. Daarna lees je bovenstaand gedicht van Nannie Kuiper voor dat het thema Recht op boeken! perfect verwoordt. – Wat voor soort tekst is dit (een gedicht)? Door welke kenmerken weet je dat? – Wat heb je ontdekt in dit gedicht? – Hoe sluit het gedicht aan bij het thema van de Jeugdboekenweek? – Welk gevoel roept het gedicht bij je op? Filosofeer even verder naar aanleiding van het gedicht (over Filosoferen met kinderen lees je meer in de algemene suggesties bij de Jeugdboekenweek): – Hebben kinderen recht op boeken? – Wat is een recht? – Is leren lezen voor kinderen een recht? – Staat dat in het verdrag met de rechten van het kind? – Hebben kinderen boeken nodig? – Wat kunnen boeken betekenen voor kinderen? – Kunnen boeken kinderen helpen? – Welke boeken hebben voor jou iets betekend? Op welke manier? Door het gesprek wordt vast duidelijk dat een boek je troosten en opvrolijken kan, dat een boek je op andere gedachten kan brengen… Misschien kwam ook aan bod dat er niets zaliger is dan in een boek een gevoel te herkennen dat je zelf nooit zo mooi onder woorden kan brengen. En dat is precies waar dichters erg goed in zijn. Stel de gedichtenbundel voor: een verzameling gedichten over gevoelens. Vertel ook iets over de auteurs en de illustratoren. Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Verwerkingsactiviteiten
— Vooraf Voor deze lestip werd een beperkt aantal gedichten geselecteerd. De bundel bevat natuurlijk veel meer moois. Je kan de kinderen elke dag van de Jeugdboekenweek op een extra gedicht trakteren: een leuk literair tussendoortje. Komt er een herkenbaar gevoel aan bod, mogen ze reageren. Maar gewoon genieten mag ook.
— Spiegelgedichten
4 ‘Je gezicht’ van Jan ’t Lam (p. 14)
Laat alle kinderen een spiegel(tje) meebrengen. Lees het korte gedicht voor. Wat betekent ‘je eigen bui zien hangen’? Laat de kinderen om beurt een gezicht in de spiegel trekken die ze hoog in de lucht steken. Dat gezicht weerspiegelt hun bui. Klasgenootjes kijken in de spiegel. Wie ziet de bui van de klasgenoot hangen?
4 ‘Ik wou dat ik’ van Hans Hagen (p. 15)
Ik wou dat ik is nog een gedicht met een spiegel: – Welk gevoel geeft dit gedicht je? – Hoe voelt ‘de ik’ zich in het gedicht? – Is het gevoel van ‘de ik’ herkenbaar?
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
De kinderen nemen opnieuw hun spiegel. Terwijl ze in de spiegel kijken kunnen ze hun gezicht naschilderen op de spiegel. Ze leggen ook een bepaalde emotie in hun schilderij. Heb je plaats in de klas, dan heb je met alle spiegels op een rij een prachtige spiegeltentoonstelling. Iedereen raadt elkaars emoties. De spiegelgedichten hang je uitvergroot bij de spiegels. Je kan ook mooie gezichten in elektriciteitsdraad laten maken. Leuke voorbeelden daarvan vind je in het knutselboek Max op visite van Ellen Cornelis op pagina 20 (zie: Bibliografie). Opnieuw kunnen de kinderen proberen om een gevoel te laten zien in het gezicht van elektriciteitsdraad. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2
— ‘Hier wordt gewaakt (een rap voor reptielen)’ van Colin McNaughton (p. 150) Terwijl je het gedicht leest begin je vanzelf te rappen. Laat de kinderen per twee aan de slag gaan. Rappen ze om de beurt een strofe of vormen ze samen een echt rapgroepje? Ook klassikaal kan je aan het rappen slaan. De meisjes rappen de even strofes, de jongens de oneven strofes. Dit is een leuke opdracht als bewegingstussendoortje. Muzische Vorming – 2 Muziek – 2.2 Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
— Diverse gedichten over verliefdheid (p. 102 – 114) Van pagina 102 tot pagina 114 staan heerlijke gedichten in verband met verliefdheid. Laat de kinderen hun favoriete gedicht kiezen om voor te dragen. De kinderen die hetzelfde gedicht hebben gekozen kunnen samen gaan zitten om voor te bereiden. Vraag aan de kinderen waarop je moet letten bij het voordragen van een gedicht. Breng hun ideeën op het bord en zorg voor een samenvatting. Tijdens hun voorbereiding kunnen ze dan altijd terugvallen op die samenvatting. De stemming van het gedicht bepaalt het tempo. Zijn er klemtonen die ze moeten leggen? De kinderen moeten vermijden dat het gedicht wordt afgedreund. Je kan klemtonen leggen door harder, stiller, sneller of trager te spreken. Ook pauzes kunnen ervoor zorgen dat het aangenamer wordt om naar het gedicht te luisteren. Kan het gedicht door verschillende personen gelezen worden of laat het beter door één persoon voordragen? Wat vinden kinderen van dit soort gedichten? Hier kan je ook stil staan bij de individuele beleving. Lenen deze gedichten zich tot voorlezen of zijn ze eerder bedoeld om zelf in stilte te lezen? Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5 en 4 Schrijven – 4.8
— Verschillende stijlen De gedichten werden geïllustreerd door het kruim van de Vlaamse – en enkele Nederlandse – illustratoren. Als je door de bundel bladert, merk je dat elke illustrator zijn eigen stijl heeft. Kies er enkele illustratoren uit en kopieer van elk een aantal prenten. Herkennen de kinderen de verschillende stijlen en kunnen ze de prenten samen brengen per illustrator? In het mooie boek Buiten de lijntjes gekleurd vind je extra achtergrondinformatie over het werk van heel wat Vlaamse illustratoren. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.1 en 1.2
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
En verder
— Kinderrechten in poëzie Laat de rechten van het kind koppelen aan de verschillende gedichten. Als je door de bundel bladert, vind je bij elk recht wel een passend gedicht. Enkele voorbeelden: – Een geheim plekje op pagina 36 en Eiland op pagina 37 illustreren heel mooi dat elk kind recht heeft op een privéleven. – Ziekenhuis op pagina 41 toont het recht op een aangepaste verzorging bij ziekte of handicap. – Adv. op pagina 61 en het gedicht zonder titel op pagina 181 wijzen op het recht op veiligheid en bescherming. – De gepeste op pagina 86 en Frekie op pagina 98 illustreren het recht op gelijke behandeling. Je kan op twee manieren werken. Of je biedt hen een grote selectie gedichten aan waaruit ze er eentje kiezen en waaraan ze vervolgens een kinderrecht koppelen. Of ze krijgen een lijst met kinderrechten waaruit ze eentje kiezen en waarbij ze een gedicht zoeken. Voorzie naast Voel je wat ik voel? ook andere dichtbundels (zie: Bibliografie). Ze mogen ook zelf hun favoriete dichtbundel meebrengen. Wie wil mag ook zelf een gedicht verzinnen bij een kinderrecht naar keuze (bijv. een haiku of een elf, zie: ‘Tweede, derde leerjaar’ – ‘Lestip 3 – De Zomerzot’ en ‘Lestip 4 – In een land hier ver vandaan...’). Je vindt ook info in handleidingen of websites rond poëzie-onderwijs (voor enkele suggesties, zie: Bibliografie). Laat de kinderen van de gedichten met bijbehorende kinderrechten affiches maken die ze illustreren. Inspiratie genoeg in Voel je wat ik voel? Alle affiches hang je uit in de gang. Samen vormen ze een prachtige kinderrechtententoonstelling. Zorg voor een plechtige opening met een fijne receptie. Met hun affiche kunnen ze ook deelnemen aan de Poem Express (een inter nationaal kunst- en poëzieproject, voor meer info, zie: www.boekie-boekie.nl). Je kan ook een poëzievoordracht rond kinderrechten houden. De kinderen dragen hun favoriete gedichten voor. Ze geven ook kort uitleg over het bijbehorende kinderrecht. Je kan ouders of andere klasen uitnodigen. Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.13
Bibliografie
Boeken
Buiten de lijntjes gekleurd: uitgelezen Vlaamse illustratoren in de kijker / Marita Vermeulen. Lannoo, 2006 De Voorleesvogel / Bibliotheek Rotterdam (digitale versie op: http://www.bibliotheekdenhaag.nl/ asp/com/voorleesvogel/download/Volwasseneneducatie%20Lesmateriaal%20cursisten.pdf) Vrij: de rechten van de mens voor alle kinderen / John Burningham e.a. (ill.). Lemniscaat, 2008 Dichtbundels
Altijd heb ik wat te vieren / André Sollie. Querido, 2008 Fluit zoals je bent / Edward van de Vendel (comp.) en Carll Cneut (ill.). De Eenhoorn, 2009 Lampje voor de nacht / Theo Olthuis en Alice Hoogstad (ill.). Holland, 2005 Twee ons liefde / Ted van Lieshout. Leopold, 2008
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Boeken over poëzie
Het huis lijkt wel een schip: handleiding voor het poëzieonderwijs op de basisschool / Jacques Vos. hb, 2004 Leesbeesten en boekenfeesten. Hoe werken (met) kinder- en jeugdboeken / Jan van Coillie. Davidsfonds/Infodok, 2007 Websites over poëzie
http://www.boekie-boekie.nl http://www.doemaardichtmaar.nl http://www.gedichtendag.org http://www.jeugdenpoezie.be http://www.skep.nl
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het vierde en vijfde leerjaar
Zesde leerja ar — Als je dit leest, ben ik dood / Sally Nicholls. De Fontein, 2008. — Bij de Penderwicks in de straat / Jeanne Birdsall. Van Gennep, 2008. — De grote Baresi / Jimmy Docherty. Clavis, 2009. — Gevlucht uit Tibet / Natalie Righton en Ton Koene (ill.). Lemniscaat, 2008. — Op weg naar huis / Jan Michael. Lemniscaat, 2007. — Schaduwen in de schemering / Henning Mankell. De Geus, 2009.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
1
Als je dit leest, ben ik dood Sally Nichols, Filipo Napoli (ill.), Freya Wilson (ill.), Nikalas Catlow (ill.) Sandra van de Ven (vert.) De Fontein, 2008
Over het boek
Dit verhaal is het dagboek van Sam, een elfjarige jongen met leukemie. Hij is terminaal ziek. Samen met een iets oudere lotgenoot Felix krijgt hij thuis les. Sam en Felix willen nog een aantal (puber)dromen verwezenlijken, maar de tijd is krap, zeker als Felix snel achteruitgaat en sterft. Vanaf dan wordt ook Sams tijd erg kostbaar. Van zijn lerares krijgt hij het idee om een verslag te maken: een verzameling van lijstjes, verhalen, plaatjes, feiten en vragen, zoals: ‘Waarom maakt God kinderen ziek?’ Al gaat het boek over de dood, het straalt een ongelooflijk optimisme uit. Het is aangrijpend en zit boordevol emoties die je raken en aan het denken zetten. Het verhaal is zonder meer beklijvend, vaak grappig en nooit zwaarmoedig of vals sentimenteel. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een aangepaste verzorging bij ziekte of handicap. Elk kind heeft het recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. A an de slag Aanzet
Geef je leerlingen drie blaadjes papier. Daarop maken ze lijstjes: – Een lijstje over zichzelf met bijzonderheden over hun uiterlijk en karakter. Elke zin op het lijstje moet beginnen met ‘ik’ en zo gedetailleerd mogelijk zijn (zie ook: de lijstjes in het boek, met name vijf feiten over mij (p. 7) en vijf feiten over hoe ik eruitzie (p. 20)) – Een lijstje met lievelingsdingen (bijv. dieren, favoriete kostje, lievelingsboek…) en activiteiten (bijv. sport, spel, film, tv-programma…) (zie ook: het lijstje in het boek, mijn lievelingsdingen (p. 44-45)). – Een lijstje met dingen die ze absoluut nog willen ondernemen in hun leven, in de nabije of verre, volwassen toekomst (zie ook: het lijstje in het boek, met name dingen die ik wil doen (p. 23)). Stel het hoofdpersonage voor: Sam die ongeneeslijk ziek is en verzot op lijstjes. Lees De kleer hangerclub voor (p. 24-29). Vertel erbij dat Sam dit schreef op 13 januari, bij het begin van het boek. Vertel ook dat het dagboek eindigt op 12 april. Waarom zou dat zo zijn (Sam is gestorven)? En wat zou de titel kunnen zijn van het laatste lijstje dat in het boek staat (Wat ik wil dat er na mijn dood gebeurt)?
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
De kinderen bekijken hun lijstjes opnieuw. Willen ze iets schrappen of toevoegen? De lijstjes vormen de basis voor een acrostichon (naamgedicht). Elke letter van hun naam vormt de beginzin van een gedicht waarin ze anderen iets over zichzelf vertellen. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 en 2.7 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Verwerkingsactiviteiten
— Filosoferen Het thema van dit boek leent zich uitstekend tot een sessie Filosoferen met kinderen (voor meer info, zie: de algemene suggesties bij de Jeugdboekenweek). Start met een aantal vragen die Sam zich stelt in de loop van het boek. Schrijf er een aantal op onder de titel ‘Vragen waar niemand een antwoord op weet’: – Hoe weet je dat je dood bent? – Waarom maakt God kinderen ziek? – Wat zou er gebeuren als iemand niet echt dood is, maar iedereen dacht van wel? – Zou diegene dan levend begraven worden? – Doet het pijn als je doodgaat? – Hoe ziet een dode eruit? En hoe voelt hij aan? – Waarom moeten mensen eigenlijk dood? – Waar ga je na je dood naartoe? – Blijft de wereld gewoon bestaan als jij er niet meer bent? Als instap kan je bij bepaalde vragen starten met een korte filosofische enquête. Bij de vraag ‘Waarom maakt God kinderen ziek?’ kan je de kinderen een aantal mogelijk antwoorden aanduiden op de vraag ‘Wie is God’, bijvoorbeeld: God is overal onzichtbaar aanwezig, God is diep en ver weg in mij, God is dood, God is een verzinsel, God is een mysterie… Voor inspirerende filosofische enquêtes kan je terecht op de website van Wijsneus (zie: Bibliografie). Een andere instap is het fragment Waarom ik van feiten hou (p. 12). Daarin vertelt Sam dat hij van plan is om antwoorden te vinden op alle vragen waarop niemand antwoord geeft. Tijdens de filosofeersessie zitten de kinderen in een kring. Ter afronding vraag je: – Wat was je belangrijkste ontdekking in dit gesprek? – Waarover waren jullie het (on)eens? – Wat ging (minder) goed in dit gesprek? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 en 3.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 en 2.7 En verder
— Vragen over kanker Dit boek roept wellicht vragen op over Sams ziekte. Hij lijdt aan acute lymfatische leukemie. Als inleiding op een kort gesprek over leukemie kan je het fragment Mijn leven in het ziekenhuis op pagina 50 voorlezen. Op de website van de Vereniging Ouders, Kinderen en Kanker (vvok) kan je gratis een brochure over lymfatische leukemie downloaden (zie: Bibliografie). Hebben een aantal leerlingen dit boek of een ander boek over de dood gelezen (zie: Bibliografie)?
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Laat hen praten over hun leeservaring in een boekenkring: – Welk gevoel riep het boek op? – Hoe schreef de auteur over het onderwerp? Wat vond je ervan? – Op welke momenten slaagde de auteur erin humor in het boek te verwerken? – Vind je het gepast om humor te gebruiken in boeken over de dood? – Las je al andere (prenten)boeken over de dood? Hoe vond je die? Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.14 Nederlands – 2 Spreken – 2.7
— Zeppelin Op 6 maart beschrijft Sam zijn vlucht met de zeppelin, een laatste verrassing kort voor zijn dood. Je leest het fragment op pagina’s 152-153 voor. Daara bezorg je hen Sams achtste lijstje: Fantastische feiten over zeppelins (p. 148-149). Heb je meer tijd, ga dan verder in op de geschiedenis van de zeppelin en de luchtvaart. Op internet vind je een massa foto’s terug van de ‘Hindenburg’ en de ‘Skyship 600’, de zeppelin waarmee Sam vloog. Info en foto’s brengen de kinderen samen op een a3-affiche. Wereldoriëntatie – 2 Technologie – 2.4 en 2.9
Bibliografie
Boeken
De eend, de dood en de tulp / Wolf Erlbruch. Querido, 2007 Een raadsel voor Roosje / André Sollie. Querido, 2008 Kleine dood en het meisje / Kitty Crowther. Querido, 2004 Stilstaan / Willy Schuyesmans. Davidsfonds/Infodok, 2004 Water van zout / Bettie Elias. Clavis, 2006 Websites
http://webwinkel.vokk.nl/ http://www.filosofeerwijzer.nl http://www.filosoferenmetkinderen.nl http://www.wijsneus.org/lesmateriaal.htm Theatertip
Leuke Mieke door Theater Fabuleus (http://www.fabuleus.be)
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
2
Bij de Penderwicks in de straat Jeanne Birdsall Marijke Koekoek (vert.) Van Gennep, 2008
Over het boek
Dit humoristische boek vertelt over het leven van de zusjes Penderwick en hun familie. Heel wat meisjes zullen zich herkennen in de opvliegende Skye, die bezeten is van voetbal, de dromende Jane die schrijfster wil worden, de schattige Batty, die vier is en de jongste, of Rosalind van dertien, die altijd maar de oudste en de wijste moet zijn. Deze vier herkenbare en perfect getekende karakters vormen de basis van een boeiend verhaal. Wanneer hun vader besluit om te gaan daten, verzinnen ze de gekste plannen om dat te voorkomen. Dat leidt tot allerlei romantische verwikkelingen en hilarische situaties. Dit heerlijk complexloze verhaal is het tweede deel van wat een vijfdelige reeks moet worden over de vier zusjes. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op een privéleven. A an de slag Aanzet
Toon de cover, bedek de titel. De kinderen krijgen één minuut de tijd om de cover aandachtig te bekijken en zoveel mogelijk dingen te noteren die ze zien. Daarna schrijven ze op wat voor soort boek dit volgens hen is (bijv: een griezelig, humoristisch, spannend, ontroerend boek, een fantastieverhaal, een familieverhaal…). Voor een mogelijke indeling kan je de boekenbeesten inschakelen (www.boekenbeesten.be). Bespreek de antwoorden, laat hen verwoorden waarom ze een bepaalde verhaalsoort uitkozen. Ze bedenken een fictieve titel en leggen uit waarom ze precies die titel verzonnen. Verklap daarna de echte titel: – Wie zouden de Penderwicks zijn? – In welk land, welke stad of dorp zou dit verhaal zich afspelen? – Wat zou er allemaal kunnen gebeuren in hun straat? – Wat vind je van de titel? Het is boeiend om de covers van buitenlandse uitgaven te bekijken. De donkerblauwe, drukkere cover is de oorspronkelijke – Amerikaanse – cover. De lichtblauwe, Britse cover is soberder, net als de Nederlandse uitgave. Zou daar een reden voor zijn, denken ze? Nederlands – 2 Spreken – 2.6 en 3 Lezen – 3.5
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Zesde hoofdstuk (p. 85-98) Het zesde hoofdstuk, Het red-papaplan, is een ideale kennismaking met de personages en één van de belangrijkste verhaallijnen, namelijk hoe de zusjes hun vader (en bij uitbreiding het hele gezin) willen ‘behoeden’ voor een stiefmoeder. Vertel vooraf kort iets over de vier zusjes en hun familie: – Batty is vijf, nogal verlegen en altijd vergezeld van Hond. – Jane is elf, dromerig, artistiek en fantasierijk en ze schrijft boeken over heldin Sabrina Starr. – Skye is twaalf, eigenwijs en jongensachtig, ze heeft steil blond haar en ze houdt van voetballen en wiskunde. – Rosalind is dertien, zit op de middelbare school, is de meest praktische, bemoedert haar zusjes en heeft een hartsvriendin die Anna heet. – Tante Claire is hun vaders zus die regelmatig op bezoek komt. Zij komt op de proppen met een brief van hun overleden moeder die schrijft dat hun vader op zoek moet gaan naar een andere vrouw en belooft hem daarbij te helpen. Lees het volledige hoofdstuk voor: – Vond je het een leuk fragment? Waarom (niet)? – Past de titel goed bij het hoofdstuk? Waarom (niet)? – Waarvoor staat de afkorting ‘VVZP’ (Vergadering Van Zusjes Penderwick)? – Welk besluit nemen ze? Wat is hun plan? – Denk je dat het plan zal lukken? Waarom (niet)?
— Negende hoofdstuk (p. 125-129) Lees het begin van het negende hoofdstuk, Passes en pizza’s. Daarin maakt vader Penderwick zich klaar voor één van zijn afspraakjes. Nederlands – 2 Spreken – 2.7 Muzische Vorming – 3 Drama – 3.3 En verder
— Latijn Om zijn hersenen soepel te houden spreekt vader Penderwick een vriendelijke, verstrooide botanicus Latijn tegen zijn dochters. Lees voor van pagina 82 tot 83. Daarin horen ze hoe iedereen erg nieuwsgierig is naar de afloop van zijn eerste afspraakje. Wijs hen op het woord ‘cruciatus’. Hebben ze het woord al eerder gehoord? Weten ze wat het betekent (‘marteling’, ‘gemarteld’)? Harry Potterfans kennen wellicht het woord ‘cruciatusvloek’, vooral gebruikt door Voldemort en zijn Dooddoeners om tegenstanders te martelen en info
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
uit hen los te krijgen. Wie de ‘cruciatusvloek’ over zich uitgesproken krijgt, lijdt helse pijnen alsof de zenuwuiteinden in brand staan. Kennen de kinderen nog andere Latijnse woorden? Ga op zoek naar de betekenis van enkele woorden die in het boek voorkomen, bijvoorbeeld: ‘optimus’, ‘filiae’, ‘mendax’ en ‘nunc’. Vertel de klas dat Latijn een vak is in het middelbaar onderwijs. Wie wil Latijn volgen? Waarom? Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 en 6.5
— Afkortingen De zusjes gebruiken enkele bijzondere afkortingen tijdens hun vergaderingen. Herinneren ze zich nog waarvoor die staan? – vvzp: Vergadering Van Zusjes Penderwick. – vvozp: Vergadering Van Oudere Zusjes Penderwick. – obp: Oudste Beschikbare Penderwick. De kinderen krijgen de opdracht om zelf een aantal onbestaande afkortingen te bedenken. Je verzint er eerst een paar klassikaal, bijvoorbeeld: ozl (Onze Leuke Klas) of dzkwa (De Zesde Klas Weet Alles). Daarna denken ze individueel verder. De leukste afkortingen komen – met verklaring – aan bord. Je kan hier ook verwijzen naar msn of sms-taal, waarin ook vaak afkortingen gebruikt worden (bijv: rofl, ‘rolling over the floor laughing’ of lol, ‘laughing out loud’). Nederlands – 4 Schrijven – 4.8 en 5 Strategieën
Bibliografie
Boek
De Penderwicks: een zomers verhaal over vier zusjes, twee konijnen en een heel interessante jongen / Jeanne Birdsall. Van Gennep, 2007 Website
http://www.jeannebirdsall.com
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
3
De Grote Baresi Jimmy Docherty Baukje Felderhof (vert.) Clavis, 2009
Over het boek
Rik woont in een verzonnen wijk in Rotterdam. Daar wordt hij beroofd van zijn weinige geld. Samen met zijn vrienden bedenkt hij een plan waarin ‘De Grote Baresi’ centraal staat, een door hem bedachte supercrimineel. Daarmee willen ze Franco Cortesi, de grootste boef van de wijk, buitenspel zetten. Het geschifte plan zet een en ander in beweging dat niet meer te stoppen is... Dit verhaal is een ware gangsterfilm in boekvorm met bizarre personages, bekende clichés (zoals de domme gangster en de onschuldige gevangene), onverwachte plotwendingen, een flinke portie actie en vooral een heerlijke dosis droge humor, met een knipoog naar Anthony Horowitz. Dat jongeren zonder de hulp van volwassenen zelf voor oplossingen kunnen zorgen, bewijst dit spannende, avontuurlijke en verrassende verhaal. Kinderrechten
Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. A an de slag Aanzet
Op de cover staan een pistool, een gangsterauto (limousine), een scooter, een bom, een diamant en een ijsje. Die afbeeldingen geven al mooi aan om wat voor soort verhaal het zal gaan. Het ijsje lijkt dan wel uit de toon te vallen, het ijscokarretje zal een grote rol spelen in het verhaalverloop. Druk de afbeeldingen af, toon ze aan de leerlingen: – Herken je de tekeningen? – Wat zou het thema van het boek zijn, denk je? Verklap de titel, lees de achterflaptekst. Vertel er meteen bij dat het ijsje belangrijk is voor het verhaal. Als bewijs bezorg je de leerlingen per twee een kopie van het colofon. Daarin vinden ze, naast de gebruikelijke gegevens (zoals de auteur, de vertaler, jaar van uitgave…), de oorspronkelijke Engelse titel: The Ice Cream Con (‘de ijsjeszwendel’, ‘de ijsjesoplichterij’). Op www.doubleduck.com, de website van de Engelse uitgeverij, staat niet alleen een foto van de auteur, maar ook een foto van de originele cover met ijsje. Nederlands – 2 Spreken – 2.7
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Eerste hoofdstuk (p. 7-15) Lees het eerste hoofdstuk voor. Bespreek: – Welke personages leerde je kennen? – Kan je de personages kort beschrijven? – Waarvoor had Rik het geld nodig? – Was het de eerste keer dat dat gebeurde? Waarom denk je dat? Rik heeft genoeg van de criminaliteit in zijn wijk. Hoewel zijn vrienden het hem ten stelligste afraden, wil hij gangsterbaas Cortesi een bezoek brengen om zijn geld terug te vragen. Ondertussen broedt hij op een plan B. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
— Vierde hoofdstuk (p. 24-36) Lees de eerste alinea voor van pagina 24 tot ‘Rik doet het in zijn broek.’ Kopieer pagina’s 25 tot 36. Die lezen de kinderen individueel verder. Zelf voorlezen kan ook, maar dat vergt oefening en concentratie omdat gangsterbaas Cortesi een spraakgebrek heeft en elke ‘r’ door een ‘w’ vervangt. Hebben ze na het fragment al een idee van Riks plan B? De kinderen maken een hoorspel van het fragment dat loopt van pagina 29 tot pagina 35 boven aan (‘…alsof hij er geen controle over had’). Het komt erop neer dat ze het verhaal opnieuw lezen maar dan alsof het op de radio zou komen. Ze verdelen de rollen, zoeken achtergrondgeluiden en bijpassende muziek. Ze oefenen alles een paar keer in en nemen het op zodat de klas het achteraf kan beluisteren of ze brengen het meteen ‘live’ voor de klas. Opnemen kan met een ouderwetse cassettespeler, maar met de computer of minidisc kan natuurlijk ook. Ken je iemand met een geluidsstudio dan wordt het hoorspel nog ‘echter’. In de bibliografie bij deze lestip vind je sites met tips, voorbeelden en stappenplannen om aan een hoorspel te beginnen én sites waarop je enkele zelfgemaakte hoorspelen kan beluisteren. Muzische Vorming – 2 Muziek – 2.2 en 3 Drama – 3.3
— Vijfentwintigste hoofdstuk (p. 165-170) Het vijfentwintigste hoofdstuk is erg spannend: Rik en zijn vrienden rijden er met de ijscokar, gevuld met zogenaamde explosieven, de garage van Cortesi binnen en eisen de diamanten op. Dit korte hoofdstuk is het begin van de bloedstollende finale vol actie van het boek en een uitstekende stimulans om leerlingen het slot zelfstandig te laten lezen. Wie dit boek smaken kan, is vast ook wild van Anthony Horowitz’ boeken. Verwijs kinderen (die Horowitz nog niet kennen) door. Muzische Vorming – 3 Drama – 3.3 En verder
— Gezelschapsspelen Aansluitend op dit boek kan je De weerwolven van Wakkerdam spelen, een toegankelijk rollenspel van 999 Games dat in dezelfde sfeer van misdaad, speurwerk en spanning baadt. Je kan het spel spelen met acht tot achttien spelers vanaf tien jaar en het neemt ongeveer drie kwartier in beslag. De spelers kruipen in de huid van inwoners van het dorpje Wakkerdam, dat elke nacht wordt geteisterd door weerwolven. Aan de burgers de taak om de weerwolven te ontmaskeren. Maar let op: de weerwolven bevinden zich tussen de aanwezigen! Een ander thematisch bordspel is Gangster. Het is uitgegeven door Amigo Spiele en verkrijgbaar in de betere spellenwinkel. Spelen kan met twee tot vijf kinderen vanaf tien jaar. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.7 Muzische Vorming – 3 Drama – 3.4 jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Bibliografie
Boeken
Het duister geheim van Frederik K. Bower / Anthony Horowitz. Facet, 2008 Stormbreaker / Anthony Horowitz. Facet 2006 (eerste deel van de zevendelige reeks over Alex Rider) Websites
4 Zelf een hoorspel maken
http://www.leerkracht.nl/show?id=22153 http://www.rijnmond.nl/uploads/template_plaatjes/honger_wolf/pdf/hoorspel%20def.pdf http://www.ontdekkasteel.nl/ontdekkasteel_met/pdfbestanden/PDF_groep_4/4-9_Maak_je_ eigen_hoorspel_v3.1.pdf
4 Een zelfgemaakt hoorspel beluisteren
http://hoorspel.wordpress.com/category/hoorspelen/nederlandstalig/ (klik het vijfde voorbeeld, Dams & Van Deun, aan) http://www.heerlijkhoorspel.be (klik de exclusieve videotrailer van de vlo en de professor aan)
4 Gezelschapsspelen
http://www.999games.nl
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
4
Gevlucht uit Tibet Natalie Righton en Ton Koene (ill.) Lemniscaat, 2008
Over het boek
Vijf vluchtelingenkinderen vertellen over waarom ze gevlucht zijn, de gevaren onderweg en de onderdrukking waaraan ze zijn ontkomen. Je komt te weten welk leven ze nu leiden en wat hun toekomstdromen zijn. De kinderen - tussen tien en twaalf jaar oud - komen uit Tibet, Colombia, Darfur, Irak en Birma. Extra toelichting en achtergrondinformatie bij de verhalen krijg je in aparte kaders. De kracht van dit boek zit in de boeiende getuigenissen die vaak lezen als een spannend verhaal en de prachtige, authentieke foto’s. Een leerrijk, maar ongelooflijk ‘mooi’ boek dat kinderen van hier laat kennismaken met een heel andere wereld. Kinderrechten
Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen. Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog. Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op een eigen naam en nationaliteit. Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op zorg. A an de slag Aanzet
— Kinderen Toon foto’s van de vijf kinderen uit het boek. Grote, bruikbare foto’s vind je op pagina’s 20 en 22 (Lobsang), pagina’s 29 en 46 (Louisa), pagina’s 50 en 71 (Zanoessi), pagina’s 72 en 83 (Fatima), pagina’s 90, 97 en 100 (Moe-ji). Kopieer ze, hang ze aan bord. Nummer de foto’s en noteer willekeurig de vijf kindernamen en hun landen van herkomst ernaast. Bij elk land geef je vooraf kort beperkte informatie (bijv. het werelddeel en enkele bijzonderheden over de godsdienst en de cultuur in het land). Duid het land ook even aan op een wereldkaart of in een atlas. Je leerlingen zoeken individueel of in kleine groepjes naar de juiste combinaties. Vergelijk de verschillende resultaten. Door deze inleidende opdracht maken ze kennis met de kinderen en maak je hen nieuwsgierig naar het verhaal achter de kinderen. Klassikaal kiezen ze één kind uit. Lees een eerste fragment uit het verhaal dat bij dat kind hoort. Dat fragment vertelt over hun vlucht.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Lees voorlopig geen extra info uit de aparte kaders. Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.7 en 4.8 en 6 Ruimte – 6.2 Muzische Vorming – 6 Attitudes – 6.5
— Lied Je kan ook starten met een lied. Over vluchtelingen bestaat er muzikaal immers heel wat, bijvoorbeeld: – De vluchteling van Herman van Veen (of de oorspronkelijke versie van Leonard Cohen, The Partisan) – De vluchteling van Liesbeth List – The refugee van U2 – De figuranten van Stef Bos Op de website van Amnesty International Nijmegen staan meer geschikte nummers (zie: Bibliografie). Hou een kort klasgesprek: – Waarover ging het lied? – Zijn er vandaag nog veel mensen op de vlucht? Hoe weet je dat? – Zijn er ook kinderen op de vlucht? – Hoe zouden die kinderen zich voelen? Dan toon je de cover. Je vertelt over Lobsang, het jongetje dat vluchtte van Tibet naar Nepal omdat zijn volk zomaar werd opgepakt en mishandeld. Daarna lees je het eerste deel van Lobangs getuigenis voor, van pagina 8 tot 11. Muzische Vorming – 2 Muziek – 2.1 Verwerkingsactiviteiten
— Foto’s Naast prachtige getuigenissen bevat dit boek erg sprekende én mooie beelden. Het boek leent zich dan ook uitstekend om met eigen foto’s aan de slag te gaan. Laat de kinderen in groepjes een dagschema maken, net als in het boek (bijv. p.16, 38 en 65). Spreek af welke foto’s passen bij het dagschema. Elk kind uit de groep zorgt vervolgens voor foto’s van zijn eigen situatie. Hoe meer nationaliteiten je in de klas hebt, hoe leuker deze opdracht wordt. Thema’s die zeker aan bod komen zijn: – de thuissituatie (slaapkamer, keuken, badkamer), – voeding (lievelingseten), – woonplaats (dorp of stad, straat, wijk), – spelen (thuis, op het straat, op het speelplein), – school (klaslokaal, eetzaal), – godsdienst (kerk, moskee). Bespreek wie welke foto’s waar maakt. Als de foto’s klaar zijn, schrijven ze er een korte tekst met tussentitels bij. Net als in het boek verzinnen ze bijschriften bij de foto’s. Beeld- en tekstmateriaal worden voorzien van bijpassende tekeningen, horizontaal vormgegeven op tekenpapier en gebundeld tot een boekje met een stevige kaft. Ze zetten een titel op de cover en voorzien een achterflaptekst. Vooraan in het boekje voeg je een wereldkaart toe waarop je België situeert, de thuislanden van de kinderen in je klas (als dat van toepassing is) én de vijf landen uit het verhaal. Zo ontstaat eenzelfde en toch geheel nieuw boek dat vertelt over het leven van de kinderen uit je klas. Muzische Vorming – 5 Media – 5.1 en 6 Attitudes – 6.1
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
En verder
— Film De problematiek van de vluchtelingenkinderen werd de voorbije jaren enkele keren erg knap verfilmd. Films als Turtles can fly (2005) en In this World (2003) vertellen over het leven in vluchtelingenkampen. Turtles can fly focust op een Koerdisch kamp in Noord-Irak waar enkele kinderen trachten te overleven in barre omstandigheden. In this World volgt in documentairestijl het leven van twee tieners in een kamp vlakbij de Afghaanse grens en hun illegale vlucht naar Londen via Iran, Turkije en Italië. De meermaals bekroonde films zijn geschikt voor kinderen vanaf twaalf jaar en duren ongeveer negentig minuten. Ze zijn erg aangrijpend, realistisch en schokkend en werden opgedragen aan alle vluchtelingen ter wereld. Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.11
— Voornamen In de meeste verhalen wordt iets verteld over kindernamen (bijv: p. 27, p. 43, p. 69, p. 103). Vraag je leerlingen of ze weten welke namen in ons land erg populair zijn. Info daarover staat op de website van de federale overheid (www.statbel.fgov.be, klik op ‘Portalen’, dan op ‘Namen’). Hou een korte enquête over veel voorkomende namen op school. Dat lijstje is meteen een interessant uitgangspunt voor een gesprek over voornamen en hun betekenis: – Ben je blij met je voornaam? – Zo niet, hoe zou je liever heten? – Ken je de betekenis van je voornaam? – Weet je waarom je ouders deze naam voor jou uitkozen? Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
Bibliografie
Websites
http://www.unicefkids.be (tijdschrift/dossier over vluchtelingenkinderen) http://www.vluchteling.org http://www10.antenna.nl/amnestynijmegen/?Welkom (klik op mensenrechten en muziek) Films
Turtles can fly / Bahman Ghobadi. 2004, 95 minuten In this world / Michael Winterbottom. 2002, 88 minuten
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
5
Op weg naar huis Jan Michael Anne-Marieke Buijs (vert.) Lemniscaat, 2007
Over het boek
Sam is tien en woont in Malawi, een arm land in Zuidoost-Afrika. Zijn vader overleed twee jaar geleden aan aids en aan het begin van het boek verliest hij ook zijn moeder (zijn ‘amai’) aan ‘De Ziekte’. Zijn tante neemt hem mee naar het platteland, naar een eenvoudig dorp zonder enige vorm van luxe. Een hele verandering, want daarvoor woonde Sam in de stad waar hij helemaal niks tekort kwam. Voor Sam begint een verwarrende tijd waarin hij zijn ‘amai’ mist, maar tegelijk ook van zijn nieuwe omgeving geniet. Gaandeweg beseft Sam dat vreugde en verdriet nauw met elkaar verbonden zijn en dat ‘thuis’ die plaats is waar mensen zijn die om je geven. Een boek over de ontreddering van een kind dat wees wordt en zich moet aanpassen aan nieuwe omstandigheden. Met prachtige beschrijvingen van het Afrikaanse landschap. Kinderrechten
Elk kind heeft het recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en een onderdak. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. A an de slag Aanzet
Geef je klas een voortaak: info opzoeken over Malawi. De kinderen krijgen een week de tijd. Zo kunnen ze niet alleen op internet, maar ook in de bib zoeken naar een antwoord op volgende vragen: – In welk werelddeel ligt Malawi? – Hoeveel inwoners telt het land? – Welke buurlanden heeft Malawi? – Welke taal wordt er gesproken? – Hoe ziet de vlag van Malawi eruit? – Wat is de munteenheid van het land? – Hoe leven de mensen in Malawi? Zijn ze rijk of arm? – Waarvan leeft de bevolking? – Hoe heet de hoofdstad van Malawi? Hoeveel mensen leven daar? Je kan hen ook een lijstje met nuttige websites bezorgen zodat ze gerichter kunnen zoeken naar antwoorden (voor een overzicht met bruikbare websites, zie: Bibliografie). Bij de bespreking van de antwoorden gebruik je een wereldkaart. Iedere leerling krijgt ook een atlas. Daarna toon je de cover en de foto van het hoofdpersonage Sam. Sta even stil bij de titel en lees de achterflaptekst voor. Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.2 en 6.9 en 7 – Brongebruik
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Sams aankomst In hoofdstukken vier en vijf (p. 23-33) lees je hoe Sam aankomt bij zijn tante op het platteland. Voor je begint met voorlezen, vat je kort samen wat vooraf gebeurde. Sams vader en moeder zijn gestorven aan ‘De Ziekte’. Sam moet zijn mooie huis in de stad halsoverkop verlaten voor het huis van zijn tante op het platteland. Met een grote koffer als enige bagage verlaat hij in een gammel bestelbusje zijn geboortestad op weg naar het dorp. Lees beide hoofdstukken voor. Daarna stel je vragen: – Wat vond je van het fragment? – Welke personages deden mee in het verhaal? Hoe zijn ze aan elkaar verwant? – Is Sam tevreden over zijn nieuwe familie? – Wat vindt hij van zijn nieuwe huis? Wat vindt hij teleurstellend? – Welke speciale herinneringen brengt hij mee uit de stad? – Waarom liggen er bakstenen onder Enocks (als bescherming tegen de Tokolosh)? – Hoeveel boeken heeft Sam bij zich? Kan je je nog de titel van het dunste boek herinneren (De reizen van Mansa Musa)? – Hoe gaat het verhaal verder, denk je? Nederlands – 2 Spreken – 2.5 en 2.7 Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.9
— Bijgeloof Je kan de vraag over de Tokolosh aangrijpen als aanleiding voor een gesprek over bijgeloof. Vertel eerst kort iets over de betekenis. Afrikanen geloven dat de Tokolosh een kwade geest is die ongeveer vijftig centimeter meet, een zeer grote mond en maag heeft en dat hij mensen eet. Het geloof in de Tokolosh is zó sterk dat mensen denken dat ze zullen sterven van angst als de Tokolosh nog maar in dezelfde kamer is. Sommigen strooien daarom zout voor hun deur om de geest buiten te houden. En ze zetten hun bed op bakstenen zodat de veel te kleine Tokolosh niet bij hen raakt. Start een kringgesprek op: – Van welke dingen geloof jij dat ze je geluk brengen? – Wat doe jij niet omdat je gelooft dat het ongeluk brengt? – Ken je mensen die bijgelovig zijn? Kan je voorbeelden geven? – Wie kent de betekenis van het klavertje vier (de legende van St. Patrick)? – Waarom lopen mensen niet onder een ladder door? Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.8
— Familie Familiebanden zijn erg belangrijk in veel Afrikaanse landen. Sams tante vindt het volstrekt normaal om voor Sam te zorgen na de dood van zijn ouders. Wanneer hij in het dorp arriveert, krijgt Sam een snel en beknopt overzicht van zijn familie. Lees het fragment nog een keer (cf. Sams aankomst), van ‘Vier kinderen kwamen vanachter de hut vandaan gerend’ (p. 26) tot en met ‘Sam probeerde er nog steeds achter te komen waar Macdonald en Chikondi precies in het plaatje pasten’ (p. 27). Naar aanleiding van dit fragment maken de kinderen een stamboom van Sams familie. Vooraf verzamel je klassikaal kort de namen en familierelaties op het bord. Daarna proberen de leerlingen een eenvoudige stamboom te tekenen. Is dat te moeilijk, geef hen dan een blanco stamboom
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
waarin ze de gegevens uit het fragment proberen aan te vullen. Dat kan ook de aanleiding zijn voor een opdracht rond de eigen stamboom. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.6 En verder
— Mansa Moussa Het dunste boek van Sam heet: De reizen van Mansa Musa (> Mansa Moussa). Mansa Moussa was mansa (‘koning’) van Mali tussen 1312 en 1337. Moussa’s naam en faam stamt vooral van zijn pelgrimstocht naar Mekka in 1324. In zijn gevolg bevonden zich duizenden mensen, gekleed in de fijnste zijde. Zo’n tachtig kamelen droegen twee ton aan goud met zich mee. In deze menigte had Moussa twaalfduizend bedienden, waarvan er vijfhonderd goudstaven droegen. Behalve vanwege de omvang van het reisgezelschap, is Moussa ook beroemd geworden door zijn vrijgevigheid tijdens zijn hadji (‘pelgrimstocht’). Overal waar hij kwam gaf hij goud aan de armen, zoals voorgeschreven in de Islam. Het verhaal gaat dat hij elke vrijdag gedurende zijn pelgrimstocht een moskee stichtte in de stad waar hij op dat moment was. Hij gaf onderweg zoveel goud weg dat de goudprijs zeker tien jaar nodig had om zich te herstellen. Hij ging zelfs zover dat hij op de terugweg in Caïro geld moest lenen om de verdere terugreis te kunnen betalen. Het bezoek van Mansa Moussa aan Caïro was in de Arabische wereld de meest spraakmakende gebeurtenis van de veertiende eeuw. Vertel je klas het bizarre, spannende verhaal van Moussa’s tocht of laat hen in kleine groepjes het verhaal opzoeken op internet (voor bruikbare websites, zie: Bibliografie). Ze krijgen tijdens het opzoekwerk de opdracht om de buitensporige tocht nog wat aan te dikken en het daarna na te vertellen. Fijn om weten: de figuur van Mansa Moussa (zie: tekening) komt voor in Civilization IV, een game uit 2005. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7 Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Sams reis (p. 19-20) Lees het korte fragment waarin Sam met een bestelbusje de stad verlaat, van ‘Klaar?’ (p. 19) tot ‘Sam liet een steun los om te zwaaien’ (p. 20). Je laat de kinderen kort navertellen wat Sam onderweg ziet. Je noteert enkele kernwoorden op bord: (achter)tuinen, de stoffenmarkt, winkels, de supermarkt, het reclamebord voor Twinkie, Sams school… Laat hen een deel van het traject mét het bestelbusje zo gedetailleerd mogelijk tekenen. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Bibliografie
Websites
4 Algemeen
http://home.planet.nl/~velse160/MalawiPage.htm (site met prachtige foto’s) http://www.gerardlenting.nl/betekenissymbolen/Betekenissymbolen.html (betekenis klavertje vier)
4 Over Mansa Moussa
http://nl.wikipedia.org/wiki/Mansa_Moussa http://www.afrikanieuws.nl/site/De_ontdekking_van_Timboektoe/list_messages/5069 http://www.reisomdewereld.nl/wereld/vervoer.html/mali/
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
6
Schaduwen in de schemering Henning Mankell en Saarah van Doornewaard (ill.) Bernadette Custers (vert.) De Geus, 2009
Over het boek
Joel woont met zijn vader in het noorden van Zweden. Hij heeft maar weinig vrienden. Zijn moeder liep weg toen hij nog heel klein was. Op een dag wordt hij overreden door een autobus. Joel overleeft het ongeluk zonder één schrammetje. Een mirakel, zo besluit Joel. Om God te bedanken moet hij van zichzelf een goede daad volbrengen. Hij zal de eenzame Gertrud, een zonderlinge vrouw zonder neus, koppelen aan een man. Ondanks zijn goede bedoelingen loopt het mis. Hij brengt niet alleen zijn vader, maar ook andere dorpsgenoten in de problemen. De sterktes van dit boek zijn ongetwijfeld de ontwapenende humor en de vlotte schrijfstijl, de filosofische uitweidingen van Joel en zijn grenzeloze fantasie. Je kan dit boek lezen als een zelfstandig vervolg op De hond die naar de sterren rende: een geheim genootschap dat in 2008 opnieuw werd uitgegeven. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op zorg, veiligheid en bescherming. Elk kind heeft het recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft het recht op een privéleven. A an de slag Aanzet
Een dag voor je met het boek start, hang je twee zinnen op in de klas: ‘Fantasie is iets wat je kan open- en dichtdraaien als een waterkraan’ en ‘Kun je oefenen in verdwalen?’ Komen er kinderen iets over vragen, zeg dan dat ze erover moeten nadenken en dat je er de volgende dag op zal terugkomen. Als uitgangspunt voor dat gesprek kan je deze vragen gebruiken: – Heeft iedereen fantasie? – Wanneer werkt je fantasie het beste? Wat heb je daarvoor nodig? – Heb jij veel fantasie? Waarom denk je dat? – Wie is al een keertje verdwaald? Hoe vond je de weg terug? – Gebeurt verdwalen altijd toevallig? – Kan je oefenen in verdwalen? Is dat een onzinnige vraag? Vertel dat Joel, het hoofdpersonage uit Schaduwen in de schemering, zich voortdurend zulke vragen stelt. Zijn er leerlingen die ook soms met dat soort vragen zitten? Kunnen ze een aantal gelijkaardige vragen bedenken? Lees daarna een kort fragment voor uit het begin van het boek. Je start met ‘Bij de bosrand aangekomen zette hij het spel uit’ (p. 10) tot ‘Hij zou een mirakel meemaken’ (p. 13). Nederlands – 2 Spreken – 2.7
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Mirakel Kom terug op het mirakel uit het fragment dat je in de aanzet voorlas: – Wat is een mirakel eigenlijk? – Heeft iemand al eens een mirakel meegemaakt? – Welk mirakel zou Joel overkomen? Je verzamelt een aantal ideeën op het bord. Daarna lees je het tweede hoofdstuk (vanaf p. 14) voor. Na ‘En dat was het moment dat het Mirakel gebeurde’ (p. 18 bovenaan), peil je nog even naar de verwachtingen van de leerlingen: – Welke van de ideeën op bord over Joels mirakel kan je schrappen nadat je dit fragment gehoord hebt? – Heb je intussen al nieuwe, betere ideeën? Hoe kom je aan dat nieuwe idee? Lees verder tot ‘Het mirakel was vast te klein’ op p. 28 en bespreek het fragment: – Wat gebeurde er nu precies met Joel? – Had je verwacht dat het over een verkeersongeluk zou gaan? – Was het een echt mirakel? – Hoe zouden zijn klasgenoten de volgende dag reageren? Je gaat verder met het volledige tweede hoofdstuk (tot p. 31): – Wat is Joel van plan? (God bedanken voor het mirakel) – Welke personages worden nog vernoemd in het laatste fragment? (Simon Onweer, Gertrud zonder neus, Eva-Lisa, papa Samuel) – Vind je het gek dat Joel God wil bedanken voor het mirakel? – Wat zou hij kunnen bedenken als bedanking? – Wat doet Joel aan het einde van het hoofdstuk? (Hij kijkt naar de sterrenhemel op zoek naar een hond) Met dat einde verwijst Henning Mankell naar zijn vorige boek over Joel: De hond die naar de sterren rende. Breng ook dat boek mee naar de klas. Maak kinderen nieuwsgierig naar de rest van het boek. Vertel dat Joel lang moet nadenken voor hij weet hoe hij God kan bedanken, maar dat hij uiteindelijk een schitterend idee krijgt. Wie meer wil weten over Joels plan en wil weten of het lukt, moet zo snel mogelijk het boek lezen. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 en 2.7
— Illustraties Saarah van Doornewaard maakte originele, ietwat mysterieuze, collage-achtige illustraties bij het boek. Kopieer er een aantal, bespreek de stijl en laat de kinderen vertellen wat ze ervan vinden. Je laat ze daarna bij elke illustratie een passend tekstfragment zoeken. Per illustratie zijn er telkens twee fragmenten bruikbaar. Een derde fragment (met vermelding van de pagina) komt uit een heel ander hoofdstuk uit het boek en heeft in principe niets met de illustratie te maken. Maar misschien vinden enkele kinderen wel dat net dat fragment bij de illustratie past? Je laat de leerlingen motiveren waarom ze voor een bepaald fragment kiezen en bespreekt telkens kort hun keuze met de volledige klas.
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
4 Illustratie 1 (p. 9)
Bijpassende fragmenten vind je op pagina 11: Nog één stap, dacht Joel. Nog één stap en de wereld verdwijnt. Om hem heen was het volkomen stil. Alleen de wind ruiste. Een andere mogelijkheid is dit fragment op pagina 167: Je kunt in jezelf verdwalen, denkt Joel.
4 Illustratie 2 (p. 57)
Bijpassende fragmenten staan op pagina’s 56 en 58: De kippen legden hun eieren tussen de boeken, en soms hielp Joel Simon ze op te sporen. ‘Mag dat eigenlijk wel, in boeken veranderen wat je maar wilt?’ vroeg Joel. Een andere mogelijkheid is dit fragment op pagina 110: Joel kon zich niet voorstellen dat een boek over hoe je geheime brieven schreef verboden voor kinderen kon zijn.
4 Illustratie 3 (p. 127)
Bijpassende fragmenten staan op pagina 131: Hij kan zien dat ze haar mooiste kleren aangetrokken heeft. Maar hoe kun je een schaduw zien als alles zwart is. Een andere mogelijkheid is dit fragment op pagina 181: De Heerser van de Nacht, dacht Joel.
4 Illustratie 4 (p. 75)
Bijpassende fragmenten vind je op pagina 74: Hij had geleerd dat het belangrijk kon zijn om te luisteren naar wat volwassenen zeiden. Karin stond op, pakte haar dienblad en liep door de klapdeuren de keuken uit. Een andere mogelijkheid is dit fragment op pagina 37: Tegen een van de muren stonden een elektrische kookplaat en een kleine gootsteen met warm en koud water.
4 Illustratie 5 (p. 177)
Bijpassende fragmenten staan op pagina’s 179 en 180. Toen hij bij de letter F was gekomen klonk er een zoemgeluid in de telefooncentrale. Een felle bureaulamp verlichtte de snoeren en de schakelaars. Een andere mogelijkheid is dit fragment op pagina 91: Toen hij eenmaal op straat was, voelde hij zich enorm opgelucht. Hij had een goed besluit genomen. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.7
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
En verder
— Geheim genootschap Net als in De hond die naar de sterren rende: een geheim genootschap bedenkt Joel ook in dit boek een nieuw genootschap: Het geheime Genootschap Heersers van de Ondergrondse Wereld (p. 186). Je noteert beide Geheime Genootschappen op het bord en bespreekt kort de bedoeling ervan: – Wat is een geheim genootschap? – Wie bedenkt zoiets en waarom? – Kennen jullie nog geheime verenigingen of groeperingen? (bijv. in de spionagewereld) Je laat de leerlingen een nieuw Geheim Genootschap bedenken dat nog niet bestaat. Ze verzinnen ook het doel van het genootschap. Je laat ze kort per twee een aantal ideeën verzamelen en bespreekt ze daarna klassikaal. In een les Beeldopvoeding laat je de leerlingen een logo ontwerpen dat past bij het nieuwe genootschap. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
— Liefdesbrief Joel wil een liefdesbrief schrijven, maar hij weet niet hoe dat moet. In de bib gaat hij op zoek naar info. Lees van ‘Juffrouw Arvidson, het hoofd van de bibliotheek, was heel streng’ (p. 110) tot ‘Het grote plan was gesmeed’ (p. 112) en vanaf ‘Eerst de brief van Gertrud’ (p. 113) tot ‘Hij vouwde de brieven dicht en plakte de enveloppen dicht’ (p. 114). Bespreek: – Heeft Joel het goed aangepakt? – Vind je de liefdesbrieven geslaagd? Waarom (niet)? – Wat kan er beter? Wat kan er anders? De kinderen schrijven daarna een korte liefdesbrief naar de jongen of het meisje van hun dromen. Ze overdrijven flink en werken de brief mooi af in verschillende kleuren. Haal enkele dichtbundels naar de klas waaruit ze fragmenten kunnen gebruiken. Wie durft zijn (fictieve) liefdesbrief voorlezen? Nederlands – 4 Schrijven – 4.7 en 4.8
Bibliografie
Boeken
De hond die naar de sterren rende: een geheim genootschap / Henning Mankell. De Geus, 2008 De Nederlandse kinderpoëzie in 1000 en enige gedichten / Gerrit Komrij (samenst.). Prometheus, 2007 Fluit zoals je bent / Edward van de Vendel (samenst.) en Carll Cneut (ill.). De Eenhoorn, 2009 Hzndhdnesr: een geheim genootschap / Henning Mankell. Querido, 1996 Liever lief / Reine de Pelseneer en Leen de Pelseneer (ill.). De Eenhoorn, 2009 Voel je wat ik voel? / Jan Van Coillie (comp.) en div. ill. Davidsfonds/Infodok, 2009 Wil jij... met mij? / Rian Visser en Annet Schaap (ill.). Moon, 2009 Website
http://saarahvandoornewaard.webs.com (website in ontwikkeling, bevat voorlopig enkel illustraties)
jeugdboekenweek 2010 – lestips voor het zesde leerjaar
Makkelijk lezen — Blijf van me af! / Mohamed Sahli. Pimento, 2009 — De wonderlijke lotgevallen van Olle en Lena / Maria Parr en Heleen Brulot (ill.). Lannoo, 2007 — Hij of ik?/ Bettie Elias. Manteau, 2007 — Juffrouw Kachel / Toon Tellegen en Harrie Geelen (ill.). Querido, 2009 — Vrij: de rechten van de mens voor alle kinderen / John Burningham e.a. (ill.). Lemniscaat, 2008 — Wat niemand had verwacht / Marit Törnqvist. Querido, 2009
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Lestip
1
Blijf van me af! Mohamed Sahli Pimento, 2009
Over het boek
Tijdens een schooluitstap ontsnapt Ali met vier vrienden aan het museumbezoek. Bij het stoeien met zijn vrienden ontdekt Ali dat er dingen met zijn lichaam gebeuren die hij prettig en tegelijkertijd verwarrend vindt. Wat de buitenwereld al een tijd vermoedt, wordt ook voor Ali langzaam duidelijk. Deze raamvertelling schetst subtiel hoe een Marokkaanse jongen, in een omgeving waarin verliefd worden op jongens onaanvaardbaar is, omgaat met zijn ontluikende homoseksualiteit. Dit boek leest vlot en wil in de eerste plaats een duidelijke boodschap brengen, meer dan literaire ontspanning. Het is vooral geschikt voor de oudste lezers uit de Makkelijk lezen-doelgroep. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op een privéleven. A an de slag Opmerking vooraf
De auteur snijdt twee thema’s aan: Ali’s ontluikende seksuele gevoelens enerzijds en de school ervaringen van jongeren met een islamitische achtergrond anderzijds. Hoewel homoseksualiteit steeds meer aanvaard wordt, komt het in de lagere school niet altijd vanzelfsprekend aan bod. Bovendien rust er bij moslimjongeren een groot taboe waardoor het niet makkelijk is om erover te praten. Tegelijkertijd hoort dit boek en het bijbehorende recht op een eigen geaardheid perfect bij het Jeugboekenweek-thema thuis. Het kan de horizon van de kinderen in je klas verbreden en tot dialoog uitnodigen. Bedenk of je het boek aan de klas wil voorstellen: – Kunnen je kinderen in groep respectvol communiceren? – Kunnen je kinderen zich verplaatsen in personages uit boeken? – Heeft de klas ervaring met verhalen die zich afspelen in Nederlandse scholen? – Heeft de klas ervaring met Noord-Nederlandse uitdrukkingen en woorden? – Zijn er kinderen die je in verlegenheid brengt door over homoseksualiteit te praten? – Zijn er ouders die, bijvoorbeeld vanwege hun geloofsovertuiging, problemen kunnen maken van het onderwerp? Muzische Vorming – 6 Attitudes – 6.1 en 6.5
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Verwerkingsactiviteiten
— Klassikaal of vrij lezen Afhankelijk van de groep en je observaties beslis je of je al dan niet klassikaal rond dit boek werkt. Vrij lezen kan ook. Het verhaal werd duidelijk geschreven, is zelfstandig gemakkelijk te lezen en nodigt uit tot inleven. Wanneer de kinderen het boek individueel lezen, kan de inhoud hun kijk op de samenleving verbreden of de troost der herkenning brengen. Vooral de manier waarop Ali’s moeder haar zoon begrijpt en bevestigt, straalt respect en begrip uit. De meelevend lezer zal daar zeker van genieten. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Muzische Vorming – 3 Drama – 3.1
— Klassikale verwerking
4 Het hoofdpersonage
Verdeel de klas in kleine groepjes. Bezorg elke groep een tekstfragment, van ‘Wat is er met jou aan de hand?’ (p. 5) tot ‘Van het begin af aan, graag’ (p. 8). In het fragment zoekt elke groep zoveel mogelijk informatie over Ali. Ze stellen een beschrijving samen, die stellen ze voor aan de rest van de klas. Ze geven daarna ook aan welke informatie objectief is – en dus uit de tekst komt – en welke info subjectief werd aangevuld. Zinnen die uit de tekst komen, lezen ze voor. Je schrijft ze op bord. Zo ontdekken ze dat ze een beeld van een personage vormen op basis van een (subjectieve) interpretatie van een (objectieve) beschrijving. Het kan best dat niet iedereen zich Ali op eenzelfde manier voorstelt, ook al zijn de basisgegevens voor iedereen hetzelfde. Laat een aantal leerlingen kort situeren waar de inleiding van dit verhaal zich afspeelt en wat erin gebeurt. Betrek vooral taalzwakke leerlingen bij die herhaling. Zo leggen ze de basis om zich in te leven in de rest van het verhaal. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 en 2 Spreken – 2.6
4 Het verhaal
Laat de verschillende groepjes even brainstormen. Wat kan er met Ali gebeurd zijn? De groepjes stellen hun veronderstellingen aan de klas voor. In dit stadium – de inleiding van het verhaal – is elk idee zinvol. Het vervolg van het verhaal kennen ze immers nog niet. Daarna bezorg je elk groepje het einde van het verhaal, vanaf pagina 73. Hoe sluit het slot aan bij het verhaalvervolg dat ze fantaseerden? Wat weten ze meer over Ali? Kijk even terug naar de zinnen die je eerder op bord schreef. Zien ze hoe de auteur heel subtiel Ali’s gevoelens al verweefde in het eerste hoofdstuk? Praat even door over meisjes die op meisjes en jongens die op jongens verliefd worden. Wat heeft dit thema met de rechten van het kind maken? Kennen ze (bekende) mensen die homo of lesbienne zijn? Voor kinderen die zich onwennig voelen bij dit onderwerp, kan een bekend figuur de drempel verlagen om erover te praten. Nederlands – 2 Spreken – 2.6, 2.7 en 6 Taalbeschouwing – 6.2
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
En verder
— Brief De kinderen lazen het begin en het einde van het verhaal. Wat daartussen met Ali gebeurt, weten ze nog steeds niet. Geef hen de kans om het hele verhaal zelfstandig te lezen. Als je het verhaal zou voorlezen, kunnen sommige (Noord-Nederlandse) woorden en passages hilariteit veroorzaken. Daarmee zou de integriteit van het verhaal verloren gaan. Na het zelfstandig lezen schrijven de kinderen een briefje naar Ali. Daarin zeggen ze wat ze vinden van wat Ali overkwam. De briefjes komen in een bus, anoniem of ondertekend. Maak de bus leeg en lees de briefjes voor. Dat kan een aanleiding zijn om rond de rechten van kinderen te hebben, of ze nu op jongens of op meisjes vallen. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2
Bibliografie
Boeken
Luisje en de ijsprinses / Kerstin Gavander. De Eenhoorn, 2005 Twee meisjes / Siska Goeminne en Anne Westerduin (ill.). Afijn, 2006 Website
http://www.jeugdenseksualiteit.be/
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Lestip
2
De wonderlijke lotgevallen van Olle en Lena Maria Parr en Heleen Brulot (ill.) Bernadette Custers (vert.) Lannoo, 2007
Over het boek
De negenjarige Olle woont met zijn ouders, twee zusjes en zijn opa in een rustig Noors dorpje. Zijn buurmeisje Lena is een enorme waaghals. Over zijn avontuurlijke leven met haar gaat dit boek. Het verhaal begint met het midzomernachtfeest en eindigt met datzelfde feest een jaar later. Naast de gekke toestanden waarin ze telkens weer verzeild raken, worden ook Olles gevoelens subtiel beschreven. Hij beschouwt zichzelf als de beste vriend van Lena, maar is dat wel wederzijds? Deze lotgevallen zijn uit het leven gegrepen. Ze tronen de lezer mee naar een wereld waarin kinderen mogen genieten en onopvallend worden geholpen bij het opgroeien. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft het recht om samen te komen met anderen. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft het recht om bij de eigen familie te zijn. A an de slag Aanzet
— Sterke verhalen De belevenissen van Olle en Lena zijn alledaagse situaties, die onschuldig beginnen, maar al snel uit de hand lopen tot echte avonturen. De kinderen denken aan iets prettigs dat ze meemaakten: een familiefietstocht, een spel met vrienden… Dat moment noteren ze, met alle nodige info erbij: met wie ze het meemaakten, waar, wanneer, wat er gebeurde, hoe ze zich erbij voelden. Verdeel de opstellen onder de klas. Iedereen krijgt een anekdote van iemand anders. Daarmee gaan ze aan de slag. Ze verzinnen een klein probleem waardoor de anekdote een avontuur wordt. De verhalen hang je verspreid op in de klas. Elk kind zoekt zijn avontuur weer op. Te weinig fantasie in je klas? Kies dan één anekdote uit en brei er klassikaal een avontuurlijk staartje aan. Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 en 4.8
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
— Cover Toon de cover. Wat zien ze? Wat gebeurt er op de cover? Wat zal er gebeuren in het verhaal, denken ze? Ze denken erover na in groepjes en delen hun verwachtingen met de hele klas. Beklemtoon dat iedereen dezelfde cover op een verschillende manier interpreteert. Ga verder in op de verwachtingen. Wat voor soort boek zou het zijn? Een echt gebeurd verhaal, een weetjes boek, een poëziebundel, een fantasieverhaal…? Ze motiveren hun antwoord. Hebben ze zin om basis van de cover het boek te gaan lezen of net niet? Lees tot slot zelf het eerste hoofdstuk voor. Komen hun voorspellingen uit? Hebben ze meer of minder zin gekregen om het boek te lezen? Nederlands – 3 Lezen – 3.4 Verwerkingsactiviteiten
— Voorlezen In de Jeugdboekenweek primeert leesplezier en zeker voor de doelgroep ‘Makkelijk lezen’. Daarom is voorlezen de leukste – en voor moeilijke lezers meest ontspannende – optie. Met dit verhaal krijg je moeilijke lezers zó mee: het is levendig geschreven en het zit vol grappige situaties. Met tussen de regels lezen hebben moeilijke lezers het vaak lastig. Het is voor hen daarom niet altijd even eenvoudig om de subtiel beschreven gevoelens van Olle helemaal te doorgronden. Wijs daarom zeker op beeldspraak en vergelijkingen waarmee de auteur het verhaal verrijkt. Oogcontact maken en moeilijke woorden of begrippen verklaren met een synoniem of korte verklaring helpt moeilijke lezers ook voor een goed verhaalbegrip. Muzische Vorming – 3 Drama – 3.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.2 en 2.7
— Noorwegen In het tweede en derde hoofdstuk stelt de auteur de personages en de omgeving voor. Maak een (uitvergrote) kopie van het binnenwerk van het boek. Met die plattegrond krijgen ze meteen een beeld van de directe omgeving en van de vreemd klinkende plaatsnamen. Welke gegevens op de plattegrond verklappen iets over het land waarin het verhaal zich afspeelt? Laat hen info opzoeken over Noorwegen in non-fictieboeken of op internet, bijvoorbeeld over de Noorse midzomernachtvieringen. ICT – 1 en 6 Nederlands – 3 Lezen – 3.4
— Blauw als de zee ‘Als je wat beter kijkt, zie je dat de zee elke dag een andere kleur blauw heeft’ lees je op pagina 14. De kinderen gaan op zoek naar alle mogelijke soorten blauw: stukjes wol, tijdschriftpapier, zelf gekleurde bladen… Verzamel de vondsten, sta stil bij de verschillende blauwtinten en de diversiteit aan materialen. Achteraf ‘kleur’ je de zee op de plattegrond met het blauwe materiaal van de kinderen. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
— Personages Na drie hoofdstukken krijg je een goed overzicht van de belangrijkste personages: Olle, Lena, opa, de mama van Olle, de papa van Olle, Minda, Magnus, Krullie, de mama van Lena, de tante-oma, oom Tor, de vriendin van oom Tor. Noteer elke naam op een kaartje. Draai de kaartjes om.
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Je verdeelt de klas in groepjes. Ze krijgen een kopie van het tweede en het derde hoofdstuk, een kaartje met Olle of Lena erop én een blind gekozen kaartje van een ander personage. Uit de tekst halen ze van beide personages zoveel mogelijk informatie. Ze maken een gegevens fiche en een tekening waarop ze de personages voorstellen. De resultaten hang je uit naast de kopie van de plattegrond. Zo krijg je een soort ‘visualisatiebord’ dat je ook tegenkomt in politieseries. Daar worden ze gebruikt bij het oplossen van complexe misdaden. De gegevens over Olle en Lena van de verschillende groepjes vergelijk je klassikaal. Van de personages die later in het verhaal voorkomen maak je klassikaal een gegevensfiche. Nederlands – 3 Lezen – 3.4
— Lezend meeleven Na elk voorleesmoment overloop je de personages. Wie kenden ze al? Wat weten ze meer over hem of haar? Wie is nieuw in het verhaal? Vul de gegevensfiches aan. Zo staan de kinderen stil bij de personages en de manier waarop ze de personages beter leren kennen en begrijpen. Na afloop van het verhaal vraag je de kinderen welk personage ze het liefste zouden spelen bij een verfilming van het boek. Ze kiezen ook een personage uit aan wie ze iets zouden willen vragen of vertellen. Ze schrijven de vraag of het verhaal op een briefje en hangen het bij de gegevensfiche van dat personage. Nederlands – 3 Lezen – 3.4 En verder
— Vrij lezen Laat het prikbord met de plattegrond, de fiches en de tekeningen van de personages nog even hangen in de klas. Kinderen die het boek vrij willen lezen, mogen het prikbord verder aanvullen met wat ze nog meer te weten kwamen.
— Boekenzoeker De auteur schreef met De wonderlijke lotgevallen van Olle en Lena een levendig en aantrekkelijk verhaal over een gewone familie in een herkenbare wereld waarin hoofdpersonages Olle en Lena net iets pittiger situaties beleven dan ‘in het gewone leven’. Ga even in op het soort verhaal en wat de kinderen daarvan vonden. Wie wil graag een gelijkaardig boek lezen? Wie zou iets helemaal anders willen? En wat dan? Daarna breng je de Boekenzoeker, www.boekenzoeker.org, aan: een website die boekenadvies op maat geeft op basis van wat kinderen interesseert, wat kinderen voelen… Hoe je de Boekenzoeker in de klas gebruikt, lees je in de algemene suggesties bij de Jeugdboekenweek. ICT – 1 en 6 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
— Prijzen en bekroningen In 2005 werd kreeg dit boek de Noorse Kinderliteratuurprijs, een Boekenwelp en een Zilveren Griffel. Zijn die bekroningen terecht, vinden ze? Waarom verdient dit boek een prijs? Kennen ze nog meer boeken die een prijs kregen? Welke andere prijzen kennen ze nog? Vertel over de Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen: de grootste leesclub van Vlaanderen. Kinderen tussen vier en zestien jaar lezen er, in zes leeftijdsgroepen, tien boeken. Aan het eind van het lees jaar bekronen ze hun favoriete boeken. Zijn er veellezers in je klas die zelf graag een prijs zouden uitreiken? Dan kunnen ze lid worden van de internetjury of leuker nog, instappen in
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
een kjv-leesgroep in de buurt. Infofolders over de kjv kan je bestellen bij Stichting Lezen, maar je kan ook terecht op www.kjv.be. ICT – 1 en 6 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
Bibliografie
http://nl.wikipedia.org/wiki/noorwegen http://www.boekenzoeker.org
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Lestip
3
Hij of ik? Bettie Elias Manteau, 2007
Over het boek
Op een dag ontvoert het rebellenleger van Kony de elfjarige Sam en zijn drie jaar oudere zus Agnes. Na een barre tocht zonder eten of drinken komen ze terecht in Soedan. Daar wordt Sam getraind om te vechten. Vluchten is de enige manier om aan de afschuwelijke levensomstandig heden te ontsnappen. Maar wie vlucht, riskeert de dood. Wanneer Sam tijdens een aanval gewond raakt, slaagt hij erin te ontsnappen aan het rebellenleger. In het opvangcentrum durft hij voorzichtig weer te geloven in een betere toekomst. Al heeft elk kind recht op bescherming tegen oorlog, dit bikkelharde boek is helaas gebaseerd op waar gebeurde feiten. Het nawoord is van Els De Temmerman die een opvangcentrum voor kindsoldaten oprichtte en zo het boek met een sprankel hoop laat eindigen. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft recht op een eigen naam en nationaliteit. Elk kind heeft het recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting. Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettelijke opsluiting. Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog. Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie. A an de slag Opmerking vooraf
Dit boek vertelt een hard, haast onmenselijk verhaal. Veel tijd uittrekken voor de verwerking ervan is de boodschap. Het kan je klas aan het nadenken zetten, maar het mag geen angst creëren, zeker niet als je oorlogsvluchtelingen in je klas hebt. Besteed daarom ook voldoende aandacht aan een positieve invalshoek, bijvoorbeeld door dieper in te gaan op het kindsoldatenproject van Els De Temmerman.
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Aanzet
Zorg voor beeldmateriaal over Afrika: over de levenswijze, over wonen, voeding en kleding, over schoolgaan, de vrijetijdsbesteding… Kies voor positieve beelden. De klas ervaart zo dat Afrikaanse leeftijdsgenoten even gelukkig kunnen zijn, ook in een omgeving die sterk verschilt van wat je klas gewoon is. Laat hen jouw beeldmateriaal of wat ze weten over Afrika vergelijken met hun eigen manier van leven. Stel tot slot Sam voor, het hoofdpersonage uit dit verhaal. Hij is elf en woont in Oeganda. Je situeert Oeganda op de wereldkaart en toont eventueel afbeeldingen van enkele Oegandese kinderen. Muzische Vorming – 6 Attitudes – 6.1 en 6.5 Verwerkingsactiviteiten
— Voorlezen Lees het eerste hoofdstuk (Geboortedorp) zelf voor. De cover van het boek hou je verborgen. Ook de titel verklap je niet. Maak het spannend – dat verhoogt de betrokkenheid – maar overdrijf niet. Herhaal een zin waar nodig, verklaar moeilijke woorden of begrippen met een synoniem of vergelijking. Waarin verschilt hun alledaagse leven van Sams leven? Schenk voldoende aandacht aan Sams omgeving en levensomstandigheden voor hij ontvoerd werd. Je komt terug op wat klassikaal eerder aan bod kwam rond het leven in Afrika. Daarnaast schenk je aandacht aan het geweld in dit hoofdstuk. Laat de kinderen het hoofdstuk opnieuw vertellen. Wat weten ze over kindsoldaten? Stel hen voor om ook aan hun ouders te vragen wat ze weten over kindsoldaten. Zo trek je het gesprek open en geef je meteen aan dat ze niet alleen bij jou, maar ook bij hun ouders terechtkunnen met hun vragen. Muzische Vorming – 3 Drama – 3.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.2 en 2.7
— Cover (1) De cover van het boek toonde je nog niet. Welke cover zouden zij voor dit boek verzinnen? Geef de kinderen de opdracht om een ideeënlijstje aan te leggen. – Welke kleur zou jouw cover krijgen? – Wat zou je afbeelden op de cover? – Zou jouw coverafbeelding een realistische, gedetailleerde tekening zijn? Kies je voor een vage schets? Of krijgt een abstract beeld je voorkeur? – Welke titel zou je het boek geven? Het ideeënlijstje steken ze in een map. Die houden ze in de buurt zolang je rond het boek werkt. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
— Positief en negatief In hun map bij dit boek steekt elke leerling twee bladen papier. Op het ene blad noteren de kinderen – in een passende kleur – wat hen in negatieve zin is bijgebleven. Ze kiezen vooral die elementen uit die hun raakten. Op het andere blad schrijven ze de positieve gedachten, belevenissen en aspecten die hun na elke voorleesbeurt bijgebleven zijn. Dat doen ze ook in een passende kleur. Is het hele verhaal voorgelezen, hang dan zowel de negatieve als de positieve notities op, bijvoorbeeld aan een prikbord. Daartussen maak je plaats voor de covers die de kinderen
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
bij het verhaal zullen maken. Sta stil bij de negatieve, maar vooral ook bij de positieve gedachten. Voelen ze aan hoe de auteur toch ook hoop in haar verhaal heeft verwerkt? Nederlands – 3 Lezen – 3.5
— Fantasie of realiteit Op een grote flap schrijf je links ‘fantasie’, rechts ‘realiteit’. Met de klas zoek je naar synoniemen of omschrijvingen voor deze begrippen. Je noteert er ook passende titels bij van boeken die ze kennen.
Fantasie
Realiteit
verzonnen
realistisch
kan niet echt gebeuren
kan echt gebeuren
Als je een flink eind opgeschoten bent in het verhaal, vraag je de kinderen waar ze het boek zouden situeren op de bovenstaande schaal, met ‘fantasie’ aan de ene kant en ‘realiteit ‘aan de andere kant. Heb je het hele verhaal voorgelezen, lees dan ook de achterflaptekst voor. Daarna is helemaal duidelijk dat dit verhaal verzonnen is, maar wél realistisch en gebaseerd op waargebeurde feiten. De auteur liet zich inspireren door haar bezoek aan ex-kindsoldaten in Oeganda. Opmerking: voor dezelfde opdracht, zie ook: ‘Makkelijk lezen’, ‘Lestip 4 – Juffrouw Kachel’. Juffrouw Kachel is, in tegenstelling tot Hij of ik?, een voorbeeld van een fantasieverhaal (weliswaar in een realistische setting). Als je dezelfde opdracht daar herneemt, vergelijk dan de resultaten met die van Hij of ik? Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2
— Cover (2) Is het hele boek met achterflaptekst voorgelezen, mogen de kinderen een cover ontwerpen (de werkelijke cover hebben ze nog steeds niet gezien). Ze nemen er hun ideeënlijstje opnieuw bij dat ze na elke voorleesbeurt hebben aangevuld. Blijven ze bij hun eerste idee? Willen ze iets veranderen of toevoegen? Voor ze aan de slag gaan, geef je nog aan dat een cover potentiële lezers moet prikkelen om het verhaal te gaan lezen, dat de cover de sfeer van het verhaal moet weergeven en duidelijk in het oog moet springen. Hun cover moet aan die drie voorwaarden voldoen. Welke materialen ze gebruiken, kiezen ze zelf. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2
— Titel Ook de werkelijke titel heb je nog niet verklapt. De kinderen verzinnen er zelf één. Een goeie titel is duidelijk, niet te lang en moet potentiële lezers nieuwsgierig maken om het boek te gaan lezen. Hij moet bovendien aansluiten bij het onderwerp, maar mag tegelijkertijd niet te veel verklappen. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
— Tot slot Elk kind stelt zijn of haar cover met bijpassende titel voor. Je hangt ze op aan het prikbord, tussen de positieve en negatieve notities bij het verhaal. Daarna presenteer je de originele cover en de oorspronkelijke titel: Hij of ik? Herkennen ze de elementen op de cover? Begrijpen ze wat de titel betekent? Kunnen ze de betekenis van de titel in eigen woorden toelichten? Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2 En verder
— Kindsoldaten Surf naar www.childsoldiers.net, de website rond het project voor ex-kindsoldaten van Els De Temmerman. Je selecteert er info – tekst en beeld, getuigenissen van kinderen – over het initiatief en vult er het prikbord rond Hij of ik? mee aan. Zo bereiken het boek en het project met ex-kindsoldaten de hele schoolomgeving. Je kan Bettie Elias later uitnodigen op je school om het verhaal achter het verhaal te vertellen. Je kan daarvoor financiële steun aanvragen via de Auteurslezingen van Stichting Lezen (hou er wel rekening mee dat er verschillende aanvraagrondes zijn). Het kan een mooie afsluiter zijn… of de aanzet van een heus project. ICT – 1 en 6
Bibliografie
Een wereld van kinderen / Peter de Ruiter. Elmar, 2008 (+ site: http://www.aworldforchildren.net) Familie in de hele wereld / Sofie Furlaud, Pierre Verbaud en Uwe Ommer (ill.). Biblion/Mozaiek, 2003 Jouw school, mijn school / Penny Smith, Zahavit Shalev en Caroline Bingham. Lannoo, 2008 Kinderen spelen / Jeremy Seabrook, Imme Dros en Julio Etchart (foto). Mets en Schilt, 2006 Kinderen van deze wereld / M. Laffon. Schuyt & co, 2003 Mensen in hun wereld / David Maybury-Lewis (inl). National Geographic Society. 2003 (voor volwassenen) Met kinderen creatief de wereld rond / M.H.Kohl. Panta Rhei, 2002 Right to play / Penny Smith, Zahavit Shalev en Caroline Bingham. Lemniscaat, 2005
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Lestip
4
Juffrouw Kachel Toon Tellegen en Harrie Geelen (ill.) Querido, 2009
Over het boek
Juffrouw Kachel slaat. Ze slaat iedereen. Ze heeft geen lievelingetjes. Een jongen die bij haar in de klas zat, heeft het allemaal in een boek opgeschreven: een soort van dagboek over Juffrouw Kachel. Daarin schrijft hij niet alleen wat ze doet, maar vooral ook hoe hij wraak wil nemen. De ergste straffen en meest uiteenlopende wraakacties bedenkt hij. Na zijn dood mag iedereen het lezen en wanneer juffrouw Kachel dan nog leeft, hoopt hij dat ze haar verdiende loon zal krijgen. Op een bijzondere manier verweeft dit boek tekst met illustraties en fantasie met realiteit. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op zorg. A an de slag Opmerking vooraf
Juffrouw Kachel is een boek dat prettig voorleest (cf. pagina 16: ‘Eén keer in de week leest ze voor, aan het eind van de middag […]. Het is een gezellig half uurtje’). De taal is direct en toegankelijk. De manier waarop Toon Tellegen dingen uitvergroot, went ook snel en geeft het ernstige onder werp een humoristische ondertoon. Plan dus elke dag een kort, gezellig voorleesmoment. Aanzet
Je leest pagina 7 voor. De cover bedek je. In het fragment vervang je ‘Juffrouw Kachel’ consequent door ‘ze’. De kinderen krijgen vooraf een luisteropdracht mee: Wie wordt bedoeld met ‘ze’? Waar speelt het verhaal zich af ? Antwoorden noteren ze bondig op een blaadje. Achteraf vergelijk je de verschillende antwoorden. ‘Juist’ antwoorden is niet belangrijk, belangrijker is hoe ze aan het fantaseren gingen voor de antwoorden. Daarna lees de inleidende pagina voor: ‘Dit is mijn dagboek…’. Zijn ze meer te weten gekomen? Hadden ze in die richting gedacht? Nederlands – 2 Spreken – 2.6 en 3 Lezen – 3.5 Verwerkingsactiviteiten
— Juffrouw Kachel verbeeld Lees een aantal pagina’s voor, bijvoorbeeld tot pagina 21. Zo krijgt iedereen de tijd om zich in te leven. Sta stil bij het fragment op pagina 14. Daarin beschrijft de jongen hoe ze van Juffrouw Kachel moeten zitten in de klas: mooi rechtop met de armen op de rug, anders ‘komt je zwezerik
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
in het gedrang’, zo beweert Juffrouw Kachel. De leerlingen zoeken op wat een zwezerik is. Kan hun zwezerik in het gedrang komen? Begrijpen ze de humor van deze uitspraak? Daarna proberen ze zich Juffrouw Kachel voor te stellen. De illustraties in het boek en op de cover krijgen ze niet te zien. Je geeft hen wel diverse illustraties van personages uit andere boeken. Je presenteert hen zoveel mogelijk technieken: verf, aquarel, potlood, pen, collage, computer, foto… Zijn de leerlingen klaar met hun illustratie van juffrouw Kachel, dan vergelijk je de technieken die ze gebruikten en link je die eventueel aan één van de illustratie die als inspiratiebron dienden. Je vergelijkt hun illustraties ook met die uit het boek. De kinderen mogen Juffrouw Kachel ook verschillende keren afbeelden. Naarmate het verhaal vordert kan hun voorstelling van Juffrouw Kachel immers evolueren. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
— Kringgesprek Met sommige fragmenten zet je de klas aan het denken. Enkele zinnen die de aanleiding kunnen zijn tot een kringgesprek: – ‘Ik wou dat de koningin er voor erge dingen was: dierenmishandeling, moord, brandstichterij enzo. En niet voor staatsiebezoeken en de Gouden Koets.’ (p. 48) – ‘Zou iedereen een geweten hebben? Ik ook? En zou dat een goed geweten zijn?’ (p. 52) – ‘Dit dagboek is een soort noodkreet. Blije noodkreten bestaan niet.’ (p. 55) – ‘Dit is een dagboek en dus moet ik wel de waarheid schrijven.’ (p. 58) – ‘Mijn moeder had bezoek van een nicht van haar. Tante Laurien. Ze had het over een jongen, Knoet, die vroeger heel lelijk was. “En toch is hij getrouwd,” zei mijn moeder. “Er is altijd wel iemand die van iemand houdt,” zei mijn tante. Daar geloof ik niets van. Er is niemand die van juffrouw Kachel houdt. […]. Misschien was hij wel heel aardig. (p. 60) Muzische Vorming – 3 Drama – 3.1 en 3.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.9 en 3 Lezen – 3.5
— Fantasie of realiteit? Op een grote flap schrijf je links ‘fantasie’, rechts ‘realiteit’. Met de klas zoek je naar synoniemen of omschrijvingen voor deze begrippen. Je noteert er ook passende titels bij van boeken die ze kennen.
Fantasie
Realiteit
verzonnen
realistisch
kan niet echt gebeuren
kan echt gebeuren
Vraag de kinderen waar ze het boek zouden situeren op de bovenstaande schaal, met ‘fantasie’ aan de ene kant en ‘realiteit ‘aan de andere kant. Ze motiveren hun oordeel, want wellicht geeft niet elk kind het boek eenzelfde plaats. Na elk voorleesmoment verwijs je naar de schaal. Blijven de leerlingen bij hun eerste oordeel? Als ze hun oordeel willen bijsturen, wat heeft hen dan aan het twijfelen gebracht? Noteer alle argumenten bij de juiste plaats op de schaal.
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Wanneer je het hele verhaal hebt voorgelezen, ga je met de leerlingen op zoek naar argumenten die aantonen dat het verhaal verzonnen is. Hoe krijg je als lezer het gevoel dat het een fantasie verhaal is? En wat kan je aan het twijfelen brengen als lezer? Welke fragmenten zouden in werkelijkheid bijvoorbeeld ook kunnen gebeuren? Je kan besluiten dat de auteur een verhaal verzon dat zich afspeelt in een herkenbare wereld. Wat Juffrouw Kachel doet, hoort voor jouw klas hopelijk ondubbelzinnig in de wereld van de fantasie thuis. Wijs hen er ook op dat je in een dagboek wel kan fantaseren over wat je zou willen doen, maar dat je die fantastische plannen daarom nog niet uitvoert in werkelijkheid. Opmerking: voor dezelfde opdracht, zie ook ‘Makkelijk lezen’, ‘Lestip 3 – Hij of ik?’. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
— Oplossing Lees pagina 25 voor (‘Ik wou dat ik een cowboy was…’). De jongen uit het boek wenst dat hij een cowboy was die juffrouw Kachel te lijf zou durven gaan. Ga met de klas op zoek naar nog meer personages die kunnen helpen. Iedereen krijgt een vel papier met de invulzin: ‘Ik wou dat ik een … was’. De drie puntjes vullen ze gelijktijdig aan met de naam van een mogelijke redder in nood. Daarna worden de papieren doorgeschoven. De volgende leerling vult aan: ‘dan zou ik haar [= Juffrouw Kachel] …’. De papieren worden nog een keer doorgegeven. De leerlingen vullen opnieuw aan: ‘en dan zou ze…’. Iedereen leest een vondst voor. De vondsten kunnen de basis vormen van een wensverhaal dat ze erbij verzinnen. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
En verder
— Kinderrechten ‘We moeten het recht in eigen handen nemen, maar niemand weet hoe dat moet’ lees je op pagina 34. Lees dit fragment volledig voor. Hoe kan je die zin linken aan het Jeugdboekenweek-thema? Gebruik een overzicht van de rechten van het kind. Die vind je in de algemene suggesties bij de Jeugdboekenweek of in het boek Vrij, de rechten van de mens voor alle kinderen. In groepjes gaan de leerlingen op zoek naar de kinderrechten die je aan Juffrouw Kachel kan vinden. Het recht op onderwijs ligt het meest voor de hand: – Wat betekent onderwijs? – Wat vind je zelf ‘goed’ onderwijs? – Waarom heeft een kind recht op onderwijs? – Krijgen alle kinderen onderwijs? – Ken je organisaties die ervoor zorgen dat alle kinderen onderwijs krijgen? – Ziet onderwijs er in alle landen hetzelfde uit? De jongen uit Juffrouw Kachel is diep ongelukkig over zijn juf. Zijn dagboek is een uitlaatklep voor zijn woede. Gelukkig gaat het om een sterk overdreven, verzonnen situatie. – Wat zou je zelf doen als je ongelukkig bent op school? Nederlands – 2 Spreken – 2.9
Bibliografie
Vrij: De rechten voor de mens voor alle kinderen / John Burningham e.a. (ill.). Lemniscaat, 2008
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Lestip
5
Vrij: De rechten voor de mens voor alle kinderen John Burningham e.a. (ill.) Lemniscaat, 2008
Over het boek
Op 10 december 2008 was het precies zestig jaar geleden dat men de Universele Rechten van de Mens optekende. Amnesty International vond dat een ideale gelegenheid om die rechten aan trekkelijk te hertalen voor kinderen. Illustratoren uit de hele wereld brachten elk één recht in beeld. De illustraties beslaan twee op elkaar aansluitende pagina’s en zijn zeer divers qua stijl. Het recht zelf wordt in eenvoudige taal beschreven. Ook de illustraties helpen een moeilijke materie be vattelijk maken voor een breed publiek: ze nodigen uit tot kijken, stil staan bij details, nadenken en discussiëren. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op een eigen mening en inspraak. Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft het recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft recht op een aangepaste verzorging bij ziekte of handicap. Elk kind heeft recht op een privéleven. Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting. Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettelijke opsluiting. A an de slag Aanzet
Hang verspreid in de klas een aantal flappen uit. Centraal daarop staat het begrip ‘vrij’. Je zorgt ook voor stiften in verschillende kleuren. In groepjes noteren de kinderen wat het woord bij hen oproept. Na enkele minuten schuiven ze door naar een andere flap. Ze lezen wat een vorig groepje opschreef en vullen aan met eigen associaties. Wat bij elkaar hoort, schrijven ze dicht bij elkaar. Zo ontstaat een soort van mind map. Wie niet kan associëren, houdt het gewoon bij lezen. Laat de groepjes net zolang doorschuiven tot ze alle flappen hebben gezien en aangevuld. Vergelijk de flappen met elkaar. Hoe zijn ze te werk gegaan? Wie had onmiddellijk een idee? Wie had pas een idee toen hij las wat anderen schreven? Wie kreeg nog meer ideeën na het lezen van iemand anders’ ideeën? Welke associaties zijn logisch? Welke niet en waarom?
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Daarna ga je dieper in op de titel van het boek, Vrij. De rechten voor de mens voor alle kinderen: – Wat kan het woord ‘vrij’ met de rechten van de mens voor alle kinderen te maken hebben? – Wat weet je over de rechten van de mens? – Welke mensenrechten ken je? – Hebben kinderen ook rechten? – Waarom zijn er aparte kinderrechten, denk je? In het online boek Recht in de roos (zie: Bibliografie) staan een heleboel weetjes en activiteiten waarmee je de rechten van het kind in de klas kan aanbrengen. Nederlands – 1 Luisteren - 1.9, 2 Spreken – 2.7, 3 Lezen – 3.4 en 4 Schrijven – 4.6 Verwerkingsactiviteiten
— Voorwoord Voor je met het boek aan de slag gaat, bezorg je elk kind een kopie van het voorwoord. Ze lezen het zelfstandig en kiezen een fragment uit (één of meerdere zinnen) dat hen het meeste getroffen heeft. Als zelfstandig lezen te veel tijd in beslag neemt in jouw klas, kan je de tekst zelf voorlezen terwijl de kinderen volgen op hun kopie. Dat doe je zo sec mogelijk. Met de nodige intonatie, het juiste ritme en voldoende pauzes geef je langere zinnen sneller betekenis. In groepjes van vier vertellen de kinderen aan elkaar welk fragment ze uitkozen en waarom. Ze lezen het hardop aan elkaar voor. Kozen twee of meer kinderen hetzelfde fragment uit? Dan lezen ze het gelijktijdig voor. In de gesprekjes over de redenen waarom ze precies die passage kozen leren ze ervaren dat niet iedereen eenzelfde tekst op eenzelfde manier interpreteert. Praten over de tekst helpt bovendien om de tekst beter te begrijpen. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2
— Mensenrechten Dit boek hertaalt de rechten van de mens naar kinderen op een toegankelijke manier. Op www.vormen.org staan bij de downloads tekeningen over elk recht van de mens. Opgelet: op de site vind je ook illustraties bij de rechten van het kind. Die kan je voor deze opdracht niet gebruiken, want het boek uit deze lestip handelt specifiek over mensenrechten. Je verdeelt de klas opnieuw in groepjes van vier, je bezorgt hen een overzicht van de rechten van de mens uit het boek en de getekende miniatuurversie van de rechten die je downloadde van www.vormen.org. Wie vertrouwd is met de clim-methode (zie: Bibliografie), kan het groepswerk via die principes zo constructief mogelijk laten verlopen. Samen zoeken de kinderen een verband tussen het geschreven recht en het geïllustreerde recht, zowel uit het boek als uit de miniatuurversie van de site. Daarna overleggen ze welke twee rechten zij erg belangrijk vinden. Je noteert ze op een flap. Welke rechten werden door verschillende kinderen uitkozen? Hoe komt dat, denken ze? Leren leren – 2 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking – 3
— Illustraties Je doorbladert het boek klassikaal en je laat je leiden door de klas. Je staat stil bij de illustraties die hen boeien of bij het werk van illustratoren die ze al kennen. Laat hen duidelijk verschillende stijlen onderscheiden. Ze kiezen één illustratie uit. Daarvan bespreek je verschillende aspecten.
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
4 De illustrator
– – – – –
Wat zou de illustrator gedacht hebben? Wat trof de illustrator in zijn onderwerp? Hoe zag hij zijn onderwerp? Wat voor iemand zou de illustrator zijn? Wat wilde de illustrator met zijn illustratie bereiken, denk je? Is hij daarin geslaagd? Waarom (niet)?
4 De illustratie
– Wat zie je op de prent? – Waarover gaat de prent? – Welke materialen gebruikt de illustrator?
4 De waarnemer
– Wat zie jij als je naar de prent kijkt? – Welke betekenis geef je aan de prent? Wat herken je? – Wat doet het werk met jou?
Kies een tweede illustratie uit, die zoveel mogelijk verschilt van de eerste. Je bespreekt de prent klassikaal met dezelfde vraagjes. Door de vragen wordt het verschil duidelijk tussen wat kinderen objectief waarnemen en wat ze subjectief interpreteren. Na de klassikale bespreking voorzie je een beurtrolsysteem om de kinderen individueel met het boek te laten werken. Ze kiezen een illustratie uit die hen het meest raakt, in positieve of negatieve zin. De illustratie analyseren ze aan de hand van dezelfde vraagjes. Het recht bij de illustratie noteren op een strook papier die ze in een doos of omslag stoppen. Wanneer iedereen aan de beurt is geweest, bekijk je samen de verschillende voorkeuren. De kinderen lichten hun keuze toe. De namen van de illustratoren noteer je op een flap. Welke illustraties werden meerdere keren gekozen? Hoe komt dat, denken ze? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
— Favoriete illustrator Elk kind gaat op zoek naar ander werk van zijn of haar favoriete illustrator. Ze googelen eerst algemene info over hun illustrator. Met die info gaan ze gerichter zoeken in de bibliotheek. ICT – 1 en 6 En verder
— Amnesty International Ook na de Jeugdboekenweek verdient dit boek een centrale plaats in de klas. Kinderen mogen er vrijblijvend in bladeren. Of je integreert het in andere lessen over kinderrechten. Een organisatie die al jaren de rechten van de mens verdedigt is Amnesty International. Via www.youngamnesty. nl laat je de leerlingen kennis maken met de organisatie. Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.3
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Bibliografie
Boek
CLIM-Wijzer / Filip Paelman. De Boeck, 2001 Websites
http://www.youngamnesty.nl http://www.vormen.org/downloads http://www.vormen.org/lageronderwijs/rechtinderoos
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Lestip
6
Wat niemand had verwacht Marit Törnqvist Querido, 2009
Over het boek
Een meisje loopt net iets harder dan de gehaaste mensenmassa om zich heen, kijkt niet goed uit en dondert een afgrond in. De gehaaste massa stopt op tijd en probeert allerlei dingen uit om het meisje uit het gat te krijgen. Als dat niet snel lukt, verliezen de mensen hun belangstelling. Op één man na. Hij gooit kleding en eten naar beneden zodat ze kan overleven. Wanneer een jongen op een dag zijn bal verliest in de afgrond, heeft het meisje via hem opnieuw contact met de buitenwereld. Om zijn bal terug te krijgen, gooit hij een grote bol wol de afgrond in. Zo wil hij in het gat afdalen. Maar het meisje is hem te snel af en klautert, met zijn bal, zelf de afgrond uit. Daarna gaat ze tegen de stroom in en waarschuwt de massa voor de afgrond. En ze gaat op zoek naar de man die haar hielp overleven. Een boek met weinig tekst, maar erg veelzeggende illustraties. Kinderrechten
Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht op zorg. A an de slag Opmerking vooraf
Wat niemand had verwacht is een aantrekkelijk boek dat uitnodigt tot herlezen en herbekijken. Hoewel het er eenvoudig uitziet, biedt het heel wat stof tot nadenken voor wie tussen de regels kan door lezen, ‘doorkijken’ zelfs. In Leeswelp (zie: Bibliografie) linkt Coosje Van der Pol het boek aan het begrip ‘vloeibare samenleving’. Daarmee bedoelt ze dat de relaties tussen mensen vergankelijker zijn geworden, omdat mensen voortdurend verder moeten en individuele ontplooiing nastreven: ‘Om goed tot zijn recht te komen vraagt dit verhaal om lezers met de nodige levens- en leeservaring. De lezer moet toe zijn aan het drama van sociale uitsluiting en moet ook toe zijn aan een verhaal zonder enige humor, zonder vlotvertelde plot en zonder geruststellende afloop.’ Lees het artikel na in de papieren of digitale versie van Leeswelp. Het artikel helpt je om het boek zo veelzijdig mogelijk te benaderen. Voor je het boek aan je klas presenteert lees, herlees, bekijk en herbekijk je het boek verschillende keren. Dit verhaal heeft veel diepgang. Klassikaal voorlezen is de ideale manier om iedereen te betrekken bij het verhaal. De tekst is helder en eenvoudig. De zinnen laten veel interpretatieruimte voor de illustraties. Het is erg belangrijk dat iedereen de illustraties goed kan zien en aandachtig in
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
zich kan opnemen. Bij een klas met een goeie luisterhouding kan je het boek zelf tonen bij het voorlezen. Minder knus, maar wel efficiënt is de prenten inscannen en projecteren op een scherm. Muzische Vorming – 3 Drama – 3.1 en 3.3
Verwerkingsactiviteiten
— Voorlezen Lees het boek in zijn geheel voor. Spreek vooraf duidelijk af dat leerlingen tussendoor geen vragen mogen stellen. Iedereen kijkt, luistert en probeert met het boek mee te leven. Wijk niet af van de tekst, wijs de kinderen nog niet op details of aandachtspunten in de illustraties. Wat niemand had verwacht is een traag verhaal, dat je de nodige tijd moet geven. Na de eerste kennismaking geven de kinderen kort hun waardering voor dit boek. Zouden ze het zelf kiezen in de bibliotheek? Waarom (niet)? Zou het boek graag cadeau krijgen of geven? Waarom (niet)? Muzische Vorming – 3 Drama – 3.1 en 3.3 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
— Methode Chambers In de algemene tips bij de Jeugdboekenweek kan je uitgebreid lezen over de ‘methode Chambers’: een methode om boeken te analyseren met kinderen aan de hand van gerichte vragen. Neem de uitleg over die methode in de algemene aandachtig door. Breng op bord – zoals Chambers suggereert – vier kolommen aan met vier titels: – Wat vond je leuk, mooi, goed aan dit boek? – Wat vond je niet leuk aan dit boek? – Wat was er moeilijk of onduidelijk aan dit boek? – Ontdekte je bepaalde patronen of verbanden in dit boek? Vul de kolommen klassikaal aan. Daarna vraag je de kinderen om verbindingslijnen te trekken. Zien ze twee keer hetzelfde woord staan, in een andere kolom? Zijn er elementen die opvallen in meer dere kolommen en met elkaar te maken hebben? Aan de hand van die verbindingslijnen leid je het thema af, die je het boek verder uit, ontdek je samen patronen en doorgrond je moeilijkheden. Daarna herlees je het boek klassikaal. Wat vertellen de illustraties meer dan de tekst? Let op het kleurgebruik en de emoties die uit de houdingen van de personages spreken. Verwijs tijdens het lezen regelmatig naar de gegevens in de kolommen. Vul eventueel verwijzingen en verbanden aan. Peil na die ‘tweede lezing’ opnieuw naar de waardering van de kinderen. Zijn ze van mening veranderd na het herlezen van het boek? Zijn er passages of beelden duidelijker geworden nadat ze er samen over hebben gepraat? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Nederlands – 3 Lezen – 3.5
— Kringgesprek Vele fragmenten in dit verhaal nodigen uit tot nadenken. Filosofeer of praat erover met je klas.
4 Titel
Wat niemand had verwacht is de titel van het verhaal. – Wat had niemand verwacht in dit verhaal? – Wat had je zelf niet verwacht?
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
– – – – –
Kan dit verhaal echt gebeuren Kan je wat er in het verhaal gebeurt, vergelijken met wat er in de werkelijke wereld gebeurt? Zou jij het meisje willen helpen? Zou jij het meisje kunnen helpen? Heb je voorstellen om het meisje te redden die niet in het boek voorkomen?
4 Pagina 23 en 25
Sta stil bij de zinnen ‘Midden in het veld was een groot zwart gat. Daarin was zijn bal verdwenen. Waarom had zijn moeder hem niet gewaarschuwd?’ (p. 23 – cf. prent met links bovenaan de jongen op het gras en onderaan een groot zwart gat) en ‘Zijn moeder had gezegd dat hij voorzichtig moest zijn. Maar hoe kon je nou oppassen als je niet wist waarvoor?’ (p. 25). – Had de moeder haar zoon kunnen waarschuwen? – Waarvoor kunnen moeders hun kinderen waarschuwen? – Waarvoor kunnen moeders hun kinderen niet waarschuwen?
4 Pagina 17 en 18
Lees de korte passage op pagina’s 17 en 18 (cf. dezelfde tekening als op de cover) opnieuw voor: ‘Een enkeling bleef voor haar zorgen. Die gooide een boterham naar beneden of een appel. Of een warme trui. Dat was nog iets. Heel soms maakt iemand muziek voor haar. En het meisje in de diepte bleef in leven.’ – Wat heeft het meisje nodig om in leven te blijven? – Wat is levensnoodzakelijk voor het meisje? – Heeft het meisje muziek nodig om te blijven leven? – Wat heb jij nodig om te blijven leven? Leg de link met de kinderrechten. Welke rechten beschouwen ze als levensnoodzakelijk? Probeer hen te laten aanvoelen dat het recht op spel en vrije tijd (en dus ook: muziek) even waardevol is als de andere rechten. – Zijn boeken levensnoodzakelijk? – Heeft elk kind recht op boeken? – Waarom zou je recht moeten hebben op boeken?
4 Pagina 39 en 40
Sta stil bij de zin op pagina’s 39 en 40 (cf. prent met veel gekleurde draden in de kuil): ‘Elke ochtend liet de jongen een nieuwe draad in de kuil zakken. Het meisje werd er vrolijk van. Maar de jongen maakte zich boos.’ – Waarom maakt de jongen zich boos? – Voel je aan waar de communicatie verkeerd loopt? – Maakte je zelf al mee dat de communicatie met iemand anders fout liep? Muzische Vorming – 3 Drama – 3.1 en 3.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.9 en 3 Lezen – 3.5
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
En verder
— Moeten Lees de zin ‘Mensen wilden vanalles en moesten veel’ voor. Wat moeten de kinderen vandaag nog doen? Kunnen ze ‘moeten’ veranderen door een ander werkwoord als bijvoorbeeld ‘kunnen’, ‘mogen’, ‘zullen’… Krijgt hun uitspraak dan een andere betekenis? Geef een voorbeeld: ‘Ik moet straks gaan zwemmen’, ‘Ik mag straks gaan zwemmen’, ‘Ik kan straks gaan zwemmen’. Als ze zelf konden bepalen wat ze zouden doen, hoe zou hun dag er dan uitzien? Zijn er dingen die ze moeten doen en die ze overbodig vinden? Zijn er dingen die ze moeten doen en die ze zelf ook nodig vinden? Vanuit die concrete voorbeelden kan je makkelijk de link leggen naar het Jeugdboekenweekthema. Wat mogen, kunnen, moeten ze doen als kind? Welk recht heeft het meisje in het boek? Horen bij rechten ook plichten? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2
— Haast Marit Törnqvist maakte in haar illustraties gebruik van gemengde technieken. De gehaaste mensenmassa stelt ze voor met pentekeningen. Vraag de kinderen te denken aan situaties waarin ze gehaast of gestresseerd zijn. Die stellen ze voor met snelle, kleine, zwarte schetsen. Daarna denken ze aan iets prettigs: aan spelen of een warme chocolademelk bijvoorbeeld. Dat tekenen ze uit in warme kleuren. Je kleeft alle ‘gehaaste schetsen’ op een grote, grauwe achtergrond. Tussen die schetsen kleven de kinderen ook hun kleurrijke tekening. Hang de tekening centraal op in de klas: een signaal om af en toe stil te staan en te denken aan wat prettig is. Muzische Vorming – 1 Beeld – 1.6
— Interview Op www.klara.be kan je een filmpje bekijken waarin Marit Törnqvist door haar eigen kinderen wordt geïnterviewd over Wat niemand had verwacht. Je geeft daarvoor gewoon ‘Marit Törnqvist’ in als zoekterm. Wat komen ze meer te weten over het verhaal? De opdracht doe je klassikaal of laat je uitvoeren als contractwerk. Muzische Vorming – 5 Media – 5.5
Bibliografie
Artikel
“Overleven in een vloeibare maatschappij” / Coosje Van der Pol. In: De leeswelp, 2009, nr. 2, p. 48-49) (digitale versie, zie: http://www.vlabinvbc.be) Website
http://www.klara.be
jeugdboekenweek 2010 – lestips makkelijk lezen
Over de samenstellers Ingrid Antheunis Ingrid Antheunis werkt op de Pedagogische Begeleidingsdienst van de stad Gent voor wock, Werken aan Onderwijs, Cultuur en Kunst. Deze cel slaat een brug tussen onderwijs en de culturele wereld. In haar functie is ze vooral bezig met muzische en buurtgerichte projecten, kinderliteratuur en filosoferen met kinderen. Dat gebeurt voornamelijk via nascholingen en via begeleiding op klas- of schoolniveau.
Hedwige Buys Hedwige Buys werkt als zorgcoördinator en boekenjuf in een lagere school, waar ze zoveel mogelijk het lezen wil stimuleren. Daarnaast werkt ze mee aan cursussen voor ouders en leer krachten. Zo ziet ze wat er leeft in scholen die buiten haar dagelijkse werkdomein vallen en kan ze de theorie meteen aan de praktijk koppelen. Verder bespreekt ze kinderboeken in Klapper-Pluizer.
Ria Carette Ria Carette werkt ongeveer twintig jaar in het Gentse Stadsonderwijs. Vooral met de jongere kinde ren uit het lager onderwijs heeft ze ervaring. Haar school heeft gekozen voor ‘meervoudige intelli gentie’ als pedagogische invalshoek. Met haar collega’s probeert ze kinderen via de acht intelligenties met boeken in contact te brengen. Ze organiseert daarom diverse klasoverstijgende projecten.
Frans Hoes Frans Hoes geeft vooral talen in het zesde leerjaar van een lagere school. In zijn klas is plaats voor een ruime boekenhoek mét salon. Hij probeert de (voor)leesmicrobe zoveel mogelijk door te geven aan zijn collega’s. Voor linc (Centrum voor Lezen en Informatie) verzorgt hij al vijftien jaar lezingen en workshops. Hij werkte als redacteur mee aan www.schoolenbibliotheek.be van Locus en leest wekelijks met veel plezier boeken voor blinden en slechtzienden in.
Jesse Van de Kerckhove Jesse Van de Kerckhove studeerde af met een scriptie over ‘De Boekenjuf ’ en staat al acht jaar in het vierde leerjaar. Boeken, lezen en voorlezen staan er dagelijks op het menu. Ze ontwikkelde een eigen methode om via een leesportfolio kritische en enthousiaste lezers te maken van de kinderen uit haar klas.
Stijn De Paepe Stijn De Paepe is germanist en geeft Nederlands en taalvaardigheid aan studenten Bachelor Kleuteronderwijs van de Arteveldehogeschool in Gent. Hij combineert een kritische kijk op kinderliteratuur met een grote liefde voor het genre en schrijft zelf al eens een verhaal of een gedicht voor kleuters. Verder is hij docent aan het Katholiek Hoger Instituut voor Opvoedkunde waar hij taaldidactiek in de kleuterschool samen met mensen uit het werkveld behandelt.
Annemie Vriens Annemie Vriens is juf in het vierde leerjaar in Gemeentelijke Basisschool Overijse. In de klas maakt ze werk van boeken: voorlezen, boekpromotie, op ontdekking in de bib ... Veel plezier en genieten dus! Met enkele collega’s zorgt ze ervoor dat ‘boeken’ en ‘lezen’ in de kijker staan op school. Samen organiseren ze de Voorleesweek, Gedichtendag en natuurlijk ook de Jeugdboekenweek. Haar zoon Thor krijgt elke avond in bed een verhaaltje als afsluiter van de dag.
jeugdboekenweek 2010
Colofon Jeugdboekenweek 2010 Recht op boeken! Lestips, werken met boeken in de klas Redactie: Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Ria Carette, Frans Hoes, Jesse Van de Kerckhove, Stijn De Paepe, Annemie Vriens Coördinatie en eindredactie: Stichting Lezen Illustraties: Klaas Verplancke Grafisch ontwerp: Kris Demey De Jeugdboekenweek 2010 vindt plaats van 13 tot 28 maart 2010. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
Quadri
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be v.u.: Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.
Zwart
jeugdboekenweek 2010