LESTIPS ZESDE LEErJa ar
St ic ht in g Le ze n pr es en te er t
1 1 0 2 k E E W n E JEUGDBoEk pril 19 m a a r t - 3 a
Inleiding Psst … Wie leest, weet : elk boek is een geheim. Elke lezer is een ontdekkingsreiziger. In elk boek zit een verhaal verstopt dat wacht op iemand die het openslaat. Maar veel kinderboeken gaan nog verder en vertellen verhalen waarin geheimen een belangrijke rol spelen. Soms vertellen boeken over kleine, fijne geheimen. Dan zijn ze bijvoorbeeld een geheim dagboek met een slot. Of ze vertellen over een geheime club in een geheim clubhuis, waar je alleen binnen mag als je het geheime wachtwoord weet. In andere boeken zijn geheimen dan weer heel spannend. Zoals wanneer een onverschrokken ontdekkingsreiziger een lang vergeten schat vindt. Of wanneer Sherlock Holmes een diefstal of een moord of een verdwijning oplost. Of wanneer Harry Potter ontdekt wie zijn echte ouders zijn. Sommige verhalen gaan over gevaarlijke geheimen. In De brief voor de koning moet Tiuri zijn opdracht zo onopvallend mogelijk vervullen. Het geheim van Anne Frank en haar familie kostte hen het leven. En andere verhalen zijn heel persoonlijk en gaan over geheimen die zich moeilijk van de daken laten schreeuwen. Niet iedereen moet weten dat je bang bent in het donker. Wie al jaren stiekem maar wanhopig verliefd is op de buurjongen, lijdt in stilte. Wie niemand durft te vertellen dat zijn moeder te veel drinkt, torst een zware last.
Geheimen in de klas Stichting Lezen stelde samen met een redactie ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2011 gevarieerde boekenpakketten samen met de meest bijzondere van die geheimzinnige verhalen. Die pakketten kunnen scholen aan een sterk gereduceerd tarief bestellen via de site van de Jeugdboekenweek. We maken er geen geheim van dat we boeken in de klas willen krijgen ! Boeken met elkaar delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Pak ze dus vast, lees ze voor, geef ze aan je leerlingen, kortom : laat je klas genieten van de verhalen. Al kan er natuurlijk veel meer dan (voor)lezen alleen. We helpen je hier graag bij. Zo vind je in deze bundel bij elk boek uit de boekenpakketten een uitgewerkte lessuggestie. De lessuggesties zijn geordend per leeftijd en hebben allemaal hetzelfde stramien : – Aanzet : manieren om het boek bij je leerlingen te introduceren. – Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking – En verder : extra – korte – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Omdat lezen niet stopt na de Jeugdboekenweek en omdat er veel meer boeken zijn dan die in de boekenpakketten, kan je ook een algemene handleiding downloaden op www.jeugdboekenweek.be. De tips in die handleiding zijn altijd inzetbaar, met om het even welk boek.
jeugdboekenweek 2011
Geheimen in de bib Geheimen vind je ook in de bib. Rekken vol zelfs : diep verborgen tussen de regels van een verhaal, of overduidelijk in de titel van een boek. Die geheimen laten ontdekken door kinderen, daar willen alle bibliotheekmedewerkers zich voor inzetten tijdens de Jeugdboekenweek ! Alleen staat de bibliotheek natuurlijk nergens. Scholen zijn per definitie nauw betrokken bij de bibliotheekwerking, in het bijzonder tijdens de Jeugdboekenweek. Trakteer je klas daarom op een bezoek aan de bib tijdens de Jeugdboekenweek, om je leerlingen er de meest mysterieuze verhalen te laten ontdekken. Tijdens dat bezoek (her)ontdekken ze de bibliotheek spelenderwijs door een uitdagend spel. Eén tegen allen ! Kunnen ze alle opdrachten oplossen en de geheimen van de bib ontsluieren ? Bibliotheekmedewerkers vinden op de inspiratiepagina’s alle info over dit spel ‘Geheimen gezocht !’. Maar ook jij kan er een kijkje nemen om te zien wat een klasbezoek aan de bib inhoudt, tijdens de Jeugdboekenweek of daarbuiten natuurlijk. Want leesplezier laat zich niet vangen in een veertiendaagse, dat is dagelijkse pret, het hele jaar door. Veel is mogelijk, je lokale bib kan je ongetwijfeld bijstaan in een leesvriendelijk klasklimaat. De bib, bij jou in de buurt of op www.bibliotheek.be.
Tot slot Of je de Jeugdboekenweek nu in de klas of in de bib viert, dat maakt niet uit. Zolang de boeken maar centraal staan ! Met deze lesinspiratie kennen de boeken van de Jeugdboekenweek-pakketten alvast geen geheimen meer voor jou.
Veel leesplezier !
De ploeg van Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2011
LESTIPS BIJ boekenpakketten VAN JEUGDBOEKENWEEK 2011
Zesde leerjaar — Cryptodinges / Siska Goeminne, Ingrid Verbauwhede en Nanne Meulendijks (ill.). Lannoo, 2008 — Dat spel van jou en mij / Selma Noort. Leopold, 2009 — De verboden vraag / Michael Morpurgo en Michael Foreman (ill.). Arena, 2008 — Hannu, Hannu / Geir Gulliksen. Lannoo, 2007 — Het reuzenradmysterie / Siobhan Dowd. Van Goor, 2010 — Project M. / Milan Hofmans. Clavis, 2008
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
1
Cryptodinges Siska Goeminne, Ingrid Verbauwhede en Nanne Meulendijks (ill.) Lannoo, 2008
Over het boek
Hoe werkte de eerste geheimtaal ? Zijn er codes die niemand kan ontcijferen ? Welke rol speelde geheimschrift tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog ? Hoe beïnvloedt geheimschrift je eigen leven ? En vooral … hoe maak je je eigen geheimschrift ? Dit is een heerlijk boek met interessante weetjes, grappige anekdotes en pittige breinbrekers. Geen enkel geheim uit de wereld van het geheimschrift blijft verborgen voor wie dit boek leest. Zelfs de moeilijkste hoofdstukken zijn prettig verteerbaar door de vlotte tekst van Siska Goeminne. De mysterieuze en grappige illustraties van Nanne Meulendijks maken alleen al van het doorbladeren van dit boek een boeiend avontuur. Aan de slag Aanzet
— Een staaltje filosofie Enkele dagen voor de Jeugdboekenweek zet je een grote kist met een slot in de klas. Op de kist staat in grote letters ‘TOP SECRET’ geschreven. De dag dat je met het boek werkt, vertel je je klas dat je een vreselijk geheim hebt. Het geheim is zo straf, dat je het met iemand moet delen. Misschien met je klas, maar dan wil je wel eerst weten hoe zij over geheimen denken. Filosofeer met de kinderen over geheimen. De volgende vragen kunnen je op weg helpen. Meer leuke ideeën vind je op de website van het Centrum Kinderfilosofie Nederland (zie : bibliografie). – Wie heeft een geheim ? Deel je dat geheim met iemand ? Met wie ? – Als je jouw geheim aan iemand vertelt, is het dan nog geheim ? – Schrijf jij soms geheimen op ? Waar ? – Kan iemand het aan jou zien, als jij een geheim hebt ? – Kan jij goed geheimen bewaren ? Heb je al eens een geheim van iemand verklapt ? Waarom ? – Zijn er ook geheimen die je niet voor jezelf mag houden ? Moet je sommige geheimen verklappen ? – Zijn geheimen altijd leuk en spannend ? Of bestaan er ook moeilijke geheimen ? – Hebben volwassenen ook geheimen ? Hoe weet jij dat ? Wat doen volwassenen dan ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.5 – 2.6
— Op zoek in het woordenboek Na dit gesprek heb je er wel vertrouwen in : je kan met je klas een topgeheim delen. Geef een leerling het sleuteltje van het slot. Misschien een ideaal moment om een wat stillere leerling centraal te zetten ? In de kist zit een grote omslag. Op de omslag staat een boodschap met een opdracht, bijv. :
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Beste zesdeklassers. Jullie dachten toch niet dat ik mijn geheim zomaar zou verklappen ? ! Ik weet nu wel dat ik jullie kan vertrouwen. Maarrr … zijn jullie ook slim genoeg om mijn geheim te begrijpen ? Even testen. Wat is cryptografie ? Wat doet een cryptograaf ? Of een cryptoanalist ? En wie o wie is de codekraker ? Pas als jullie allemaal samen het goede antwoord vinden, kan de omslag open en mijn geheim naar buiten. Laat de leerlingen de woorden in kleine groepjes opzoeken in een woordenboek. Hebben ze de betekenis van de vier woorden gevonden, dan mag de omslag open. Daarin zit je geheim … in geheimschrift. De leerlingen proberen een poosje het geheimschrift te ontcijferen. Omdat ze het codewoord niet kennen, lukt dat echter niet (zie : verder). Gelukkig weet jij een oplossing : je hebt een boek waarin alles staat over geheimschrift. Wie dit boek gelezen heeft, kan zelfs de moeilijkste codes kraken. Aan de slag dus ! Nederlands – 3 Lezen – 3.4 Verwerkingsactiviteiten
— Groepswerk – de grote speurtocht Cryptodinges is geen voorleesboek. Het is zinvoller de leerlingen het boek zelfstandig via groepswerk te laten ontdekken. Probeer een aantal exemplaren van het boek te bemachtigen in de bibliotheek of kopieer de fragmenten die nodig zijn voor de opdrachten. Verdeel de klas in vijf hoeken. In elke hoek krijgen de leerlingen een ander soort opdracht. Op die manier verwerken ze het boek zo veelzijdig mogelijk. Elke groep krijgt tien minuten om de opdracht op te lossen. Organiseer het groepswerk via de CLIM-principes (zie : bibliografie). Na tien minuten brengt de verantwoordelijke de fiche met de oplossing naar de leerkracht. Is een groep eerder klaar, dan kan je daar natuurlijk al vroeger verbeteren. Als het antwoord goed is, dan teken je een loep op de fiche. Als het antwoord fout is, dan teken je een vraagteken. Na tien minuten schuift elke groep één hoek door. Waarschijnlijk zal je telkens groepjes hebben die sneller klaar zijn. Voor deze leerlingen voorzie je een extra opdracht, zoals het ontwerpen van een eigen geheimschrift, een woordzoeker met moeilijke woorden uit het boek, een rebus tekenen … De leerlingen werken telkens verder aan deze extra opdracht wanneer ze klaar zijn met de opdracht aan hun tafel. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.7 Leren leren – 2
4 Hoek 1 – Werken met de inhoudstafel
– – •
•
Nodig : een kopie van de inhoudstafel op pagina vijf en een opdrachtenblad met zeven citaten uit het boek (zie hieronder, vergeet de antwoorden niet te wissen !) Opdracht : Uit welk hoofdstuk komen de verschillende fragmenten ? Schrijf het nummer van het hoofdstuk naast het fragment. In de Tweede Wereldoorlog gebruikte Amerika in de strijd tegen Japan een heel speciale code die nooit gebroken werd : het Navajo, een indianentaal. Die indianen gaven in hun eigen taal via de radio geheime berichten aan elkaar door. Nogal wiedes dat de Japanners daar geen touw aan konden vastknopen. (p. 49 – hoofdstuk zes) Het Voynichmanuscript is een mysterieus handschrift in krullerige lettertjes en met schitterende tekeningen. Het werd in de vijftiende eeuw geschreven door een onbekende schrijver in een totaal onbekende taal. Niemand weet wat er precies in het schrift staat, want het is nog altijd niet ontcijferd. (p. 29 – hoofdstuk vier)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Eigenlijk is cryptografie gewoon een plechtig woord. Het komt uit het Grieks en je kunt het in twee stukken delen : crypto + grafie. ‘Crypto’ of ‘kryptós’ betekent ‘verborgen’. ‘Grafie’ of ‘grafó’ betekent ‘schrijven’. (p. 8 – hoofdstuk één) • Ook nu, in ons eigen dagelijkse leventje, worden we – zonder het goed te beseffen – omringd door cryptografie. Nee, we hebben niet langer te maken met trucs met onzichtbare inkt en teksten die met een of ander cijfer versleuteld zijn, maar wel met computercryptografie … (p. 52 – hoofdstuk zeven) • Zijn geheimschrift stelde Julius Caesar op met een speciaal handcijfer – militairen noemen het een veldcijfer, en het wordt ook wel eens een ‘pen- en papiercode’ genoemd, omdat je het geheimschrift maakt met – wat dacht je – pen en papier. (p. 20-21 – hoofdstuk drie) • Cryptografie gebruik je óók om iets geheim te houden, maar het gaat dan niet om een geheim dat helemaal niemand mag weten. Vaak is het de bedoeling dat maar één ander jouw geheim kan ontraadselen. Je deelt het geheim dus met elkaar. En dat doe je door een geheime taal uit te vinden. (p. 14 – hoofdstuk twee) • Deze code is heel moeilijk te breken en dus ideaal om geheime boodschappen uit te wisselen met je beste vriend of vriendin. Jullie moeten gewoon samen een codewoord kiezen en ervoor zorgen dat alleen jullie – en niemand anders ! – de code kennen. (p. 38 – hoofdstuk vijf) Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 •
4 Hoek 2 – Zoek de grap
– Nodig : een kopie van pagina 9 – Opdracht : Lees het fragment ‘Veel meer dan geheimschrift’. Leg daarna uit wat de tekening op deze pagina vertelt. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3
4 Hoek 3 – Ontcijfer de zin in geheimschrift
– Nodig : een kopie van pagina 46-47 – Opdracht : Ontcijfer de geheime boodschap ‘IAR ZPE UNP JJSS LNU LKE IER EPD’ met het ADFGX-cijfer. Het codewoord is Leonardo. Op pagina 46-47 lees je hoe dit geheimschrift werkt. (Oplossing : ‘Jullie zijn knappe speurders’.) Nederlands – 3 Lezen – 3.1 – 3.5
4 Hoek 4 – Zoek het antwoord in de tekst
– Nodig : het boek of een kopie van pagina 44 – Opdracht : Lees de tekst op pagina 44. Hoe kregen de Fransen in de Eerste Wereldoorlog een voorsprong op hun vijand ? Nederlands – 3 Lezen – 3.5
4 Hoek 5 – Een woord vertalen naar geheimschrift
–
Nodig : een kopie van pagina 22 zonder het alfabet in geheimschrift (anders is de oefening te gemakkelijk)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
– Opdracht : Schrijf het woord ‘geheimschrift’ in het geheimschrift van Caesar. Op pagina 22 lees je hoe je dat doet. Nederlands – 3 Lezen – 3.1 – 3.5 Als alle groepen de vijf hoeken afgewerkt hebben, is er een herkansingsogenblik. De klas krijgt het codewoord immers pas als elke groep vijf loepen heeft. Zo voorkom je dat de leerlingen tegen elkaar gaan strijden. Groepjes die alles goed hadden, gaan helpen bij groepjes die nog een vraagteken hebben. Als alle groepjes hun fouten gecorrigeerd hebben, geef je elke groep twee letters. De vijf groepen proberen samen met de tien letters een woord te vormen (bijvoorbeeld : ‘geheimtaal’). Met dit codewoord kunnen ze de zin op de envelop ontcijferen. Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking Bedenk een niet-materiële beloning. Bijvoorbeeld een leuke uitstap, een extra uurtje sport, geen huiswerk, of voorlezen natuurlijk ! Vertaal deze beloning in geheimschrift volgens het ADFGX-cijfer (zie : p. 45-46). De leerlingen kennen deze code al uit het hoekenwerk. Kies een codewoord uit vijf letters. Dit zijn de letters die je aan de leerlingen geeft. De zin ‘vandaag hebben jullie geen huiswerk’ wordt met het codewoord ‘geheimtaal’ : HIW EEE AEE DJH VBEK NNN AUU BGR ALI GLS. En verder
— Zeg het met een grap De illustrator verwerkt vaak een grappige opmerking in haar illustraties. Bespreek deze illustraties met de leerlingen. Geef elke leerling een kopie met een aantal illustraties die ze reeds uit het hoekenwerk kennen, of projecteer ze als dat kan. Welke illustratie vinden ze het grappigste ? Waarom ? Maak een top drie van de klas. Daarna bedenken de leerlingen zelf een grappige pointe bij een illustratie die niet van commentaar voorzien is. Daarvoor lezen ze eerst het fragment naast de illustratie. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3
— Het klokhuis In het archief van het Nederlandse programma Het klokhuis (zie : bibliografie) vind je een aflevering over geheimschrift. Een leuke aanvulling op het boek ! Nederlands – 1 Luisteren – 1.7 Muzische vorming – 5 Media – 5.5
Bibliografie
Boeken
CLIM-Wijzer/ Filip Paelman. De Boeck, 2001 Websites
www.kinderfilosofie.nl 0 lessen 0 HET GEHEIM
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
2
Dat spel van jou en mij Selma Noort Leopold, 2009
Over het boek
‘Iedereen in de kerk zegt dat U altijd gehoorzaamd wil worden, Heer, maar ik denk dat U ook wil dat ik eerlijk ben dus daarom zeg ik dat tegen U van dat ongelijk hebben. Amen !’ De twaalfjarige Marta is een pienter meisje met het hart op de tong – zelfs tegen God. Het botst dan ook regelmatig met haar strenge, dogmatische vader. Die wil zijn kinderen opvoeden tot ‘godvrezende’ mensen. Ze moeten veel en mogen weinig. Met kinderen van een ander geloof spelen is absoluut verboden. En dan wordt Marta verliefd op Sjonnie, een ongelovige jongen uit de buurt. Dat spel van jou en mij is een mooi, ernstig boek met een vleugje pittige humor waarin juf Marta het verhaal van haar jeugd aan ex-leerlinge Ehliman vertelt. Haar verhaal daagt kinderen uit om kritisch over geloven na te denken. Lezers die minder voeling hebben met dat thema, kunnen zich dan weer herkennen in het puberende hoofdpersonage dat naar een evenwicht tussen vrijheid en gehoorzaamheid zoekt. Aan de slag Aanzet
Vraag de leerlingen welke godsdiensten ze kennen. Schrijf de namen van deze godsdiensten op het bord. Vul de lijst zelf verder aan, zodat de vijf wereldgodsdiensten (boeddhisme, christendom, hindoeïsme, islam en jodendom) er zeker op staan. Zorg telkens ook voor een prikkelende prent bij elke godsdienst. Sta niet te lang stil bij de verschillende godsdiensten, dat komt later in het hoekenwerk uitgebreid aan bod. Filosofeer daarna met de leerlingen verder over God. Meer ideeën vind je in Van boeken ga je denken (zie : bibliografie) : – Denk jij dat God bestaat ? Is het een persoon of iets anders ? Een man of een vrouw ? – Bestaat er één God of zijn er meerdere ? – Geloof jij dat God bestaat of weet jij dat God bestaat ? – Kun je God zien ? Horen ? Voelen ? Ruiken ? – Bestaat er een God die alles kan ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.4 Verwerkingsactiviteiten
— Werken met een fragment Lees de korte inhoud op de achterflap. Daarna lezen de leerlingen het fragment van pagina 13 tot pagina 22 in stilte. Dit fragment snijdt meteen de belangrijkste thema’s van het boek aan. Na het lezen verdeel je de klas in kleine groepjes. Elke groep krijgt een strookje met een stelling die in het fragment duidelijk naar voren komt. In groepjes discussiëren de leerlingen : gaan ze akkoord of niet ? Zeg op voorhand dat er geen goed of slecht antwoord is : enkel hun mening telt. Wel moeten ze die goed kunnen onderbouwen. Na vijf minuutjes brengt elke groep verslag uit van de discussie.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Was er een consensus ? Welke argumenten voor ? Welke tegen ? Willen leerlingen uit andere groepjes hun mening geven, dan moedig je dat aan. Mogelijke stellingen zijn : – Ouders mogen hun kinderen straffen met een ‘plets’ als ze niet luisteren. – Iets verzwijgen is niet hetzelfde als liegen. – Mensen van een andere godsdienst geloven minder goed. – Kinderen moeten geen vragen stellen over het geloof, dat is iets voor volwassenen. – Gelovige kinderen moeten niet met ongelovige kinderen spelen. Hou je het discussiemoment liever klassikaal, dan kan je bijvoorbeeld met een binnen- en buitencirkel werken (zie : ‘En verder’ bij de lessuggesties rond De verboden vraag). Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.6
— Ik moet, ik mag, ik wil Marta’s vader is erg streng. Ze moet een hoedje dragen, ze moet naar de kerk, ze mag niet met Sjonnie spelen … Vindt iedereen in de klas Marta’s vader streng ? Waarom (niet) ? Laat de kinderen de vergelijking maken met hun eigen situatie. Zijn hun ouders streng ? Moeten ze veel thuis ? Mogen ze ook veel ? Zijn mama en papa even streng ? Waarom zijn ouders soms streng ? Na dit klasgesprek nemen de leerlingen een blad. Ze verdelen het in drie kolommen. In de eerste kolom komt bovenaan ‘ik moet’, in de tweede ‘ik mag’ en in de derde ‘ik wil’. De leerlingen maken lijstjes van vijf dingen die ze thuis moeten, mogen en willen. Als iedereen klaar is, bespreek je de lijstjes. Je kan de leerlingen ook drie plaatsen laten doorschuiven, zodat ze het lijstje van een klasgenoot zien. Zo zien ze dat in elk gezin andere regels gelden. Ter afronding maken de leerlingen een sprong in de toekomst. Ze hebben nu zelf kinderen. Maken zij dan dezelfde afspraken met hun kinderen ? En wat op de ‘ik wil’-lijst ingevuld staat, zouden hun kinderen dat dan mogen ? Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.8 En verder
— Hoekenwerk – project wereldgodsdiensten Dat spel van jou en mij vormt een prima aanzet om met de klas een project rond de vijf wereldgodsdiensten te organiseren. Dat kan via hoekenwerk : de leerlingen kiezen zelf een werkvorm (tentoonstelling, PowerPoint, toneel) en gaan dan in groepjes aan de slag. Het voordeel van deze aanpak is dat leerlingen in groep zelfstandig informatie verwerken op een manier waar zij zich het best bij voelen. Voor dit hoekenwerk moet je op ongeveer zes lessen van twee uur rekenen. Heb je weinig tijd, dan kan je altijd voor één godsdienst en/of één werkvorm kiezen. In de week voor het hoekenwerk van start gaat, vraag je de leerlingen materiaal te verzamelen over de verschillende godsdiensten. Dat kunnen boeken (zie bibliografie), cd’s, voorwerpen, foto’s … zijn. Haal zelf ook een uitgebreid aantal boeken uit de bibliotheek. Je verzamelt het materiaal op een tafel in de hoek, zodat de nieuwsgierigheid van de kinderen in de aanloop naar het project geprikkeld wordt. Voor de eerste twee lessen reserveer je het computerlokaal en probeer je een aantal ouders of vrijwilligers warm te maken om een handje toe te steken. Hoe beter de kinderen in het begin gestuurd worden, hoe zelfstandiger ze de rest van de lessen kunnen werken. De eerste les van het hoekenwerk deel je de groepjes in. In drie hoeken van de klas hang je een papier met ‘tentoonstelling’, één met ‘PowerPoint’ en één met ‘toneel’. Overloop per hoek duidelijk wat je van de leerlingen verwacht. Na de uitleg kiezen de leerlingen een hoek. Indien nodig deel je de groepen per hoek verder in. De grootte hangt af van de werkvorm : een Powerpoint kan je met
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
twee leerlingen maken, een toneelstuk niet. Tot slot verdeel je de godsdiensten onder de groepjes. Bepaal of je de leerlingen laat kiezen of niet. Overkoepelende eindtermen in de drie hoeken zijn : ICT – 1 ICT – 6 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.5
4 Voorbereidende les – speuren op het net (één uur)
Leerlingen uit één groepje gaan in duo’s aan een computer zitten. Op de mooie website van het Nederlandse tijdschrift samsam (zie : bibliografie) krijgen ze een eerste informatiebad over ‘hun’ godsdienst. Laat de leerlingen de website verkennen aan de hand van de vijf speurvragen. Zijn ze hiermee klaar, dan grasduinen ze verder en noteren eventueel al nuttige informatie.
4 Hoek 1 – De tentoonstelling O Stap 1 : brainstorm
De leerlingen denken eerst na uit welke delen hun tentoonstelling zal bestaan. Je kan hen hierbij sturen door zelf de thema’s vast te leggen bijv. leer, ontstaan, belangrijke personen, belangrijke feestdagen, bidhuis. Voorzie vijf A4-papieren, met bovenaan telkens een thema. Als de thema’s verdeeld zijn, kunnen de leerlingen aan de slag.
O Stap 2 : informatie verzamelen
De leerlingen zoeken informatie over hun thema op het internet en in boeken. Laat hen op hun kladblad enkel korte zinnen noteren. Zo vermijd je kopieer- en plakwerk.
O Stap 3 : aan de slag
Als ze genoeg informatie hebben, maken de leerlingen het materiaal voor de tentoonstelling. Ze schrijven teksten, maken tekeningen of collages, kleien een bouwwerkje … Moedig hen ook aan om na de schooluren op zoek te gaan naar extra materiaal voor hun tentoonstelling, zoals boeken, muziek, kledij, voorwerpen. Hoe meer verschillende materialen, hoe interessanter hun tentoonstelling wordt.
O Stap 4 : opstellen van de tentoonstelling
De leerlingen maken hun materiaal ‘presentatieklaar’. Ze maken informatiebordjes bij het beeldmateriaal en de objecten. Daarna plakken ze de teksten, tekeningen en foto’s op de flappen. Je kan vijf flappen voorzien, zo is er per thema een flap. In een hoek van de klas maken de leerlingen hun werk klaar voor bezoekers. De flappen worden opgehangen, de voorwerpen op een tafel geschikt. Leren leren – 2 – 3 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3 – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
4 Hoek 2 – De powerpointpresentatie O Stap 1 en stap 2 : zie tentoonstelling De brainstormsessie en het verzamelen van het materiaal verloopt ongeveer gelijkaardig. Ook deze groep gaat dus in boeken op zoek ! Laat de leerlingen eerst op een kladblad schema’s van hun dia’s maken. Zo sla je twee vliegen in één klap : je voorkomt dat leerlingen klakkeloos informatie van internet kopiëren en je zorgt ervoor dat ze hun informatie op voorhand structureren.
O Stap 3 : een PowerPoint maken
Zijn de schema’s klaar, dan verwerken de leerlingen hun informatie in een PowerPoint. Begeleidend beeldmateriaal kunnen ze zoeken op internet, scannen uit boeken (indien mogelijk) of meebrengen van thuis. Het is ook leuk om muziek en filmpjes in een PowerPoint te stoppen. Op de website van SchoolTV (zie : bibliografie) is er heel wat bruikbaar materiaal. Selecteer onder ‘primair onderwijs’ groep acht en klik door naar ‘levensbeschouwing’.
O Stap 4 : oefenen
De leerlingen bereiden hun presentatie voor. Aan de hand van de dia’s moeten ze hun verhaal vlot kunnen vertellen. ICT – 5 Leren leren – 2 Leren leren – 3 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
4 Hoek 3 – Het toneelstuk O Stap 1 : het verhaal
De belangrijkste stap is de keuze van het verhaal. Hierin zal je de groep goed moeten begeleiden. De leerlingen kunnen een toneelstuk maken van een bestaand verhaal, bijv. het verhaal op de website van samsam. Of ze werken zelf een verhaal uit : rond het ontstaan van de godsdienst, rond een belangrijke feestdag … Met een draaiboek geef je de leerlingen een houvast tijdens het schrijfproces. Dit draaiboek bestaat uit verschillende stappen. De leerlingen vullen per stap het schema telkens in.
O Stap 1 : algemeen schema
– – –
Welke personages spelen mee ? Waar speelt het verhaal zich af ? Wat gebeurt er ?
O Stap 2 : uitwerken van de verhaallijn
– – – –
Begin : Wie is er ? Waar ? Ontwikkeling : Wat gebeurt er ? Waarom ? Climax : Welk probleem is er ? Einde : Hoe wordt dit opgelost ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
O Stap 3 : het verhaal onderverdelen in scènes Ook hier kunnen de leerlingen een schets maken. – Scène 1 : Wie ? Wat ? Waar ? – Scène 2 : Wie ? Wat ? Waar ? – …
O Stap 4 : uitwerken en verdelen personages
– –
Personage 1 : Karakter ? Kostuum ? Gespeeld door ? …
Als het draaiboek ingevuld is, kunnen de repetities beginnen. De leerlingen oefenen het toneelstuk scène per scène. Moedig hen aan om na de schooluren op zoek te gaan naar kostuums, rekwisieten en zelfs muziek. Zijn ze snel klaar, dan kunnen de leerlingen in de klas aan een decor werken. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.3 Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 – 3.5 – 3.6
— Tijd over ? Groepjes die vroeger klaar zijn, werken aan affiches en uitnodigingen voor het grote toonmoment. Toegangskaartjes zijn ook leuk en geven het slotmoment een officieel tintje : enkel wie een kaartje heeft, komt erin !
Bibliografie
Boeken
Binnenste buiten / Peter Dellenbag, Anton Feddema, Klaas de Jong. Gottmer, 2008 Doen alsof … ? Dramatisch spel in het basisonderwijs / Peter van Hasselt. Bekadidact, 1999 Geloof het of niet ! Alles over religies, bijgeloof, volksgeloof en nog véél meer … / Dieke van Ewijk. Pimento, 2009 God & Co : over geloven altijd en overal / Kolet Janssen, An Candaele (ill.). Davidsfonds/Infodok, 2006 Ik maak theater / Sander Vos en Marieke Nijmanting. Nino, 2009 Junior encyclopedie over de wereldgodsdiensten / David Self, Lenie Hof (vert.). Callenbach, 2009 Van boeken ga je denken / Richard Anthone en Silvie Moors. Acco, 2002 Over engelen, goden en helden : verhalen uit de grote wereldreligies / Janny van der Molen, Els van Egeraat (ill.). Ploegsma, 2007 Wat geloof jij ? Een overzicht van de wereldreligies door de ogen van kinderen / Laura Buller, Ellis Post Uiterweer (vert.). Lannoo, 2005 Websites
www.jeugdbieb.nl/rubriek.php ?rID=17 www.samsam.net/wereldgodsdiensten www.schooltv.nl
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
3
De verboden vraag Michael Morpurgo en Michael Foreman (ill.) Arena, 2008
Over het boek
Lesley, een jonge journaliste, staat voor een spannende opdracht. Ze mag naar Venetië om er de wereldberoemde violist Paolo Levi te interviewen. Eén duidelijke waarschuwing krijgt ze mee : ze mag de verboden vraag niet stellen. Welke vraag dat is, weet Lesley niet. Wanneer ze eindelijk tegenover de maestro zit, is ze zo zenuwachtig dat ze er zomaar wat uitfloept. Of hij wil vertellen hoe het allemaal begonnen is ? Even blijft het muisstil. Maar dan begint Paolo Levi te vertellen. Over zijn vader die kapper was. Over de viool die hij bovenop de kast vond en zijn moeder die hem verbood er ook maar één woord over te reppen. Over de lessen die hij stiekem nam en hoe hij door zijn leraar haast toevallig het geheim van de viool ontdekte. En dat geheim blijkt even gruwelijk als mooi te zijn. De verboden vraag is een sober, eerlijk, ontroerend verhaal over de kracht van de mens en van muziek tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog. Al is de wereld die Morpurgo onomwonden beschrijft te afschuwelijk voor woorden, het radicale optimisme overheerst en troost. Aan de slag Opmerking vooraf
Dit boek snijdt verschillende grote thema’s aan : geheimen, klassieke muziek, de concentratiekampen. Elk thema is op zich zo waardevol, dat je verschillende lessen nodig hebt om er grondig rond te werken. Deze les voor de Jeugdboekenweek biedt een eerste algemene kennismaking met de verwevenheid van thematiek, sfeerschepping, muziek en illustraties als rode draad. Wie meer tijd heeft, vindt onder de rubriek ‘En verder’ talrijke andere invalshoeken om met de drie thema’s aan de slag te gaan. Aanzet
Scan de illustraties op pagina 10-11, 13, 21, 28, 33, 38-39, 41, 46-47, 54-55, 60 en 66 in of kopieer ze in kleur. Enkele dagen voor je het verhaal voorleest, verspreid je ze over de verschillende wanden in je klas. De prenten moeten duidelijk zichtbaar zijn, maar je besteedt er verder geen aandacht aan. Als de leerlingen vragen stellen, verklap je alleen dat alles binnenkort duidelijk wordt.
— Een streepje Mozart De dag zelf begin je de les met een stukje Mozart. Deze componist speelt een belangrijke rol in het verhaal. Omdat Levi’s vader in de kampen vaak Mozart moest spelen voor de nazi’s, verbood hij zijn zoon deze muziek ooit in zijn aanwezigheid te spelen. Laat bij voorkeur een fragment uit Eine kleine Nachtmusik horen. Morpurgo verwijst naar dit stuk in het verhaal. Mozart schreef het voor een kamermuziekensemble : twee violen, een altviool, een cello en eventueel een contrabas. Vertel de leerlingen dat je straks een boek zal voorlezen, maar dat ze eerst een stukje muziek moeten beluisteren. Elke leerling krijgt een groot vel blanco papier en verf. Tijdens het luisteren schilderen
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
de leerlingen wat ze horen. Ze laten zich leiden door de kleuren en de emoties die de muziek bij hen oproept. Benadruk op voorhand dat het niet de bedoeling is om figuratief te schilderen. Het gaat om de vormen en het kleurgebruik. Na het fragment vergelijk en bespreek je de schilderijen rond een grote tafel. Pols ondertussen ook eens naar de luisterervaring van de leerlingen : – Welk soort muziek hoorde je ? Welk instrument ? Wie heeft het stuk geschreven ? – Vond je het mooi, afschuwelijk, saai … ? Werd je er rustig van of net zenuwachtig ? Vrolijk of droevig ? – Welke kleuren heb je gebruikt ? Donkere of lichte ? Waarom ? – Welke vormen heb je geschilderd ? Krullen, bogen, hoeken ? Waarom ? Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Muzische vorming – 2 Muziek – 2.1 – 2.4
— Op een rijtje Hang de illustraties naast elkaar aan het bord, in een willekeurige volgorde. Onder elke prent schrijf je een cijfer. Toon de prent van pagina 10-11 aan de leerlingen. Wie herkent deze stad ? Vertel kort wat over Venetië en situeer het op de kaart. Daarna hang je de prent helemaal links aan het bord, als eerste in de rij. Vertel dat dit de eerste prent is uit het boek. Tijdens het voorlezen zoeken de leerlingen de juiste volgorde van de overige illustraties. Zien ze een illustratie die bij een fragment past, dan schrijven ze het nummer op. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3 Verwerkingsactiviteiten
— In één adem Lees het boek in één ruk voor. Dat vraagt wat tijd en inspanning, maar op die manier komt het verhaal het meest tot zijn recht. Paolo Levi vertelt zijn verhaal immers ook in één adem aan de jonge journaliste. Is dit voor jouw klas niet haalbaar, dan kan je op pagina 45 een pauze inlassen. Tijdens het voorlezen bedek je de cover. Ook de titel blijft voorlopig geheim. Na het lezen controleren de leerlingen in kleine groepjes de rangschikoefening. Zorg ervoor dat een zwakkere leerling steeds bij een sterkere leerling zit. Zijn er meningsverschillen binnen de groepjes, dan bekijken ze de prenten nog eens en overleggen ze over het goede antwoord. Heeft elk groepje een consensus bereikt, dan verbeter je klassikaal. Om de beurt mag een groepje de volgende prent aanwijzen. Eventuele foute antwoorden worden door de andere groepjes gecorrigeerd. Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 – 3.3
— Titel gezocht Laat de leerlingen een passende titel voor het verhaal bedenken. Niet alleen leren ze zo nadenken over de essentie van een boek ; als leerkracht krijg jij tegelijk zicht op wat hen het meest bijgebleven is of aangegrepen heeft. Op die manier kan je de verdere verwerking van het boek afstemmen op de noden van je klas. Iedereen krijgt even de tijd om een titel op te schrijven. Bespreek de antwoorden klassikaal en laat de leerlingen hun keuze goed verantwoorden. Schrijf daarna de echte titel op het bord, terwijl je de cover nog steeds bedekt. Ga dieper in op de betekenis van deze titel :
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
– Past deze titel goed bij het boek ? Waarom ? – Wie mag deze vraag niet stellen ? Van wie ? – Wat zou die verboden vraag nu eigenlijk geweest zijn ? – Waarom was die vraag verboden, denk je ? Tenslotte schrijf je de oorspronkelijke, Engelse titel naast de Nederlandse titel op het bord : The Mozart Question. Wie kan dit vertalen ? Welke titel vind je best gekozen ? Waarom ? Jet Marchau schrijft hierover in De Leeswelp (zie : bibliografie) : ‘Ik voel meer voor de Nederlandse titel dan voor de Engelse, The Mozart Question. Het mysterie dat erachter schuilgaat, is uitdagend en zet de lezer op dezelfde hoogte als journaliste Lesley. Zij weet immers ook niet welke vraag ‘verboden’ is. Wie aandachtig leest en zich door Morpurgo’s natuurlijke vertelstijl laat inkapselen, heeft de Engelse titelhint niet nodig om het antwoord te vinden.’ Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
— Omslagillustratie gezocht Even bijzonder als het verhaal zijn de prachtige illustraties van Michael Foreman. Deze zachte aquarellen versterken overal de sfeer van het verhaal. Tijdens de schilderopdracht vooraf ontdekten de leerlingen het verband tussen sfeer, kleur en vorm proefondervindelijk. Nu ze het verhaal goed kennen, gaan ze vanuit deze ervaring de illustraties bestuderen. Uit de reeks aan het bord kiezen de leerlingen de illustratie die zij als uitgever op de cover zouden plaatsen. Sta eerst nog even stil bij de drievoudige functie van een cover : lezers lokken, opvallen en de sfeer van het verhaal oproepen. Elke leerling schrijft in een paar regels op welke illustratie hij kiest en waarom. Na een aantal minuten overloop je de antwoorden illustratie per illustratie : Wie koos de eerste illustratie ? Waarom ? Wie de tweede ? De derde ? enz. Benadruk dat elk antwoord goed is, zolang het maar voldoende onderbouwd is. Ten slotte toon je de cover. Een opmerkelijk detail : naast een andere titel heeft de oorspronkelijke versie ook een andere cover. De Engelse uitgever koos als omslagillustratie immers voor een fragment uit het oorlogstafereel op pagina 55. Deze cover vind je op de website van de auteur (zie : bibliografie). Print hem en bespreek de belangrijkste verschillen met de klas : – Welk gevoel krijg je bij eerste cover ? Waarom ? En bij de tweede ? Waarom ? – Hoe zijn de kleuren ? Anders of hetzelfde ? – Welk soort boek verwacht je bij de eerste cover ? En bij de tweede ? – Naar welk boek zou jij eerst grijpen, als deze twee naast elkaar stonden in de bib ? Waarom ? Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.2 – 1.3
— Zelf een cover ontwerpen De leerlingen ontwerpen een nieuwe cover voor het boek. Ze tekenen datgene dat volgens hen de sfeer van het boek best weergeeft. Techniek, materiaal en compositie mogen ze zelf kiezen. Eén enkele afspraak wordt op voorhand duidelijk gemaakt : hun illustratie moet helemaal anders zijn dan de illustraties in het boek. Besteed extra aandacht aan het kleurgebruik : kiezen ze donkere tinten of net lichte ? Na afloop tonen de leerlingen hun covers aan elkaar. Wie wil, mag daarbij wat vertellen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
En verder
— Meer geheimen In het boek zijn drie interessante stellingen rond geheimen verwerkt : ‘geheimen zijn leugens’ (p. 17), ‘geheimen komen altijd uit’ (p. 35) en ‘je mag geen geheimen hebben voor mensen van wie je houdt’ (p. 37). Laat je leerlingen over deze stellingen discussiëren. Werk telkens met twee cirkels : een binnen- en een buitencirkel. Formuleer een stelling. Wie akkoord gaat, gaat in de binnencirkel zitten. Wie niet akkoord gaat, gaat naar de buitencirkel. Eerst mag de binnencirkel argumenteren. Daarna geeft de buitencirkel tegenargumenten. Ten slotte krijgt iedereen de kans op basis van de gehoorde argumenten nog van cirkel te veranderen. Wie verandert, moet wel kunnen motiveren welk argument hem over de streep trok. Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 – 1.6
— Meer (klassieke) muziek Papa was heel bedreven met zijn handen, zijn scharen lieten steeds een ander wijsje horen. Voor mij klonk het alsof hij voor iedere klant een nieuw wijsje bedacht en ze vakkundig, zonder aarzelen knipte, en zo vlug dat het hypnotiserend werkte. Hij werkte altijd in volstrekte stilte en gaf met zijn kam de maat aan voor zijn scharen. (p. 20) Speel met je klas een concert met gebruiksvoorwerpen. Breng scharen, sleutelbossen, flessen, kopjes, glazen, bestek, peterseliemolens en ander keukengerei mee en musiceer er op los. De dirigent geeft het ritme en de geluidssterkte aan en beslist wie wanneer speelt. In een eerste fase ben jij zelf dirigent. Spreek met de kinderen enkele codes af voor snel, traag, hard, zacht, start, stop … Gaat dit vlot, dan laat je enkele kinderen dirigent spelen. Je kan ook met opdrachten werken : laat het orkest vrolijk, gehaast, moe … klinken. Wil je meer Mozart in de klas, haal dan zeker Honderd kussen van een wonderjongen uit de bibliotheek. In dit vierkante luisterboekje vertelt het muzikale genie zijn levensverhaal. Siska Goeminne schreef de tekst, Tom Hautekiet illustreerde. Op de bijhorende cd kruipt Adriaan Van den Hoof in de huid van de euforische Mozart, terwijl deFilharmonie stukjes Mozart speelt. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.1 – 2.2 – 2.3 – 2.4
— Meer oorlog Vertrek vanuit een ABC van de oorlog. Voor elke letter van het alfabet bedenken de leerlingen alleen of in groep een woord dat dit thema bij hen oproept, zoals Angst, Bloed, Concentratiekamp … Op die manier krijg je meteen ook zicht op de voorkennis van je klas. Daarna kan je meer in detail treden. Bruikbaar lesmateriaal vind je op de website van het Nederlandse project Waarden en Normen, op de officiële website van de Anne Frank Stichting en in de lessenreeks bij de Jeugdboekenweek 2002 en 2003 (zie : bibliografie). Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Bibliografie
Boeken en tijdschriften
Honderd kussen van een wonderjongen/ Siska Goeminne en Tom Hautekiet (ill.), verteld door Adriaan Van den Hoof, met muziek van Mozart door deFilharmonie. Lannoo, 2009 “Michael Morpurgo, Michael Foreman : De verboden vraag”/ Jet Marchau. In : De Leeswelp, 2008, nr. 6, p. 220-221. Websites
www.annefrank.org www.jeugdboekenweek.be/Archief/suggesties/suggesties2002.pdf (pagina 121 en verder) www.jeugdboekenweek.be/Archief/suggesties/suggesties2003.pdf (pagina 94 en verder) www.michaelmorpurgo.com/books 0 klik op de cover van The Mozart Question www.waarden.org/werkpl/lessug/2warschau/
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
4
Hannu, Hannu Geir Gulliksen Lannoo, 2007
Over het boek
Dit boek vertelt het aangrijpende verhaal over de zomervakantie waarin alles verandert voor Hannu en zijn kleine broer. Gezellig wordt die vakantie niet. Hun moeder is verliefd op een andere man, hun ouders praten niet meer met elkaar, de jaarlijkse reis gaat niet door en Hannu moet het huishouden runnen. Hij wekt, kleedt, troost zijn kleinere broer en kookt voor hem. De twee hebben een sterke band, maar Hannu blijft steeds vaker weg van huis. Hij gaat naar het bos en blijft er soms zelfs slapen. Niemand weet wat hij er doet. Op een nacht wil Hannu zijn geheim tonen en moet de kleine broer mee naar het bos. Dit verhaal, verteld door de ogen van het kleinere broertje is een beklijvend meesterwerkje. De haast poëtische tekst leest erg eenvoudig, de emotionele spanning is vanaf de eerste pagina voelbaar. Dankzij de naïeve, jonge blik van het hoofdpersonage wordt het verhaal nooit zwaarmoedig of troosteloos. Aan de slag Aanzet
— Gevoelsbarometer Maak met de leerlingen een gevoelsbarometer. Laat hen eerst zoveel mogelijk gevoelens benoemen en schrijf deze op het bord. Stop wanneer je er ongeveer tien hebt (blij, bang, boos, verdrietig, verlegen, ongerust, verliefd, verbaasd, verward). Vinden de leerlingen er zelf geen tien, dan help je hen door een aantal gevoelens uit te beelden. Als er tien gevoelens op bord staan, krijgt elke leerling tien kaartjes. Op elk kaartje schrijven ze één gevoel. De kinderen plakken de kaartjes onder elkaar op een dikke strook karton. Met een wasknijper kunnen de leerlingen nu het gepaste gevoel aangeven. Ten slotte laat je de kinderen hun barometer versieren. Bied hen een waaier van mogelijkheden aan : kleur, prenten, tekeningen, gedichten … Je kan de kinderen ook zelf foto’s laten maken van elkaar. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 5 Media – 5.5
— Zo voel ik me als … Stel een aantal situaties voor. Begin altijd met ‘Hoe voel jij je als …’, bijvoorbeeld : – Hoe voel jij je als je alleen thuis bent ? – Als je ruzie hebt met je broer of zus ? – Als je een slechte toets hebt ? – Als je jarig bent ? – Als je iets moet vragen aan iemand die je niet goed kent ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Op hun barometer geven de leerlingen aan hoe zij zich telkens (zouden) voelen. Loop rond in de klas zodat je zeker bent dat iedereen de oefening begrijpt. Je kan de leerlingen ook zelf een aantal situaties laten voorleggen aan hun klasgenoten. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2
— Groetspel Voor deze oefening heb je voldoende ruimte nodig. Als opwarming ga je in een cirkel zitten en wijs je een emotie aan op de grote barometer. De leerlingen beelden deze emotie met overtuiging uit. Zijn de verschillende emoties geoefend, dan speel je het groetspel. Maak een halve cirkel en roep twee leerlingen bij jou. Zij krijgen een kaartje met een bepaalde emotie op. In deze emotie moeten de twee naar elkaar toelopen en elkaar groeten. Ze vertrekken elk aan het uiteinde van de middellijn, groeten in het midden en lopen dan verder (nog steeds in dezelfde emotie). De klasgroep moet kunnen raden welke emoties op het kaartje stonden. Daarna wissel je van leerlingen. Werkt dit spel erg goed, dan kun je het moeilijker maken door de leerlingen telkens twee kaartjes te geven. Ze vertrekken en groeten vanuit één emotie en lopen daarna verder in de andere emotie. Zorg er voor dat de diameter lang genoeg is. Zo krijgen de leerlingen voldoende tijd om zich in te leven. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.3 – 6.4 Verwerkingsactiviteiten
— Verdriet in een notendop Lees het fragment van pagina 5 tot pagina 22. De sfeer zet meteen de toon voor het hele boek. Let er op dat je het verdriet niet extra benadrukt, maar stel het, zoals het hoofdpersonage, eerder voor als iets doodgewoons. Na het lezen laat je de leerlingen met hun gevoelsbarometer aangeven hoe zij zich voelen bij het boek. Bespreek dan de gevoelens van de verschillende personages. Hoe voelt het hoofdpersonage zich ? En Hannu ? Hoe loopt mama door het huis ? En papa, hoe zou die zich voelen ? Per personage zijn verschillende antwoorden mogelijk. De leerlingen gebruiken hun barometer om te antwoorden. Het kleine broertje huilt erg veel. Hij huilt zelfs graag. Hou met de klas een kringgesprek over verdrietig zijn. Je kan vanuit het fragment vertrekken en dan uitbreiden naar de leefwereld van de leerlingen. Mogelijke vragen zijn : – Waarom huilt de kleine broer ? Waar en wanneer huilt hij het liefst ? Wie troost hem ? – Wanneer was jij laatst erg verdrietig ? Moest je dan ook huilen ? Waar huil je het liefst ? Wie komt jou dan troosten ? Blijf jij lang verdrietig, of is het snel over ? – Soms huilt het jongetje met opzet luid, zodat iemand hem kan horen. Doe jij dat ook soms ? Wanneer wel, wanneer niet ? Waarom doe je dat ? – ‘Ik hield van huilen’, zegt het jongetje. Huil jij graag ? Kan huilen ook wel eens leuk zijn ? Is verdrietig zijn altijd erg, of vind jij het soms oké ? Nederlands – 2 Spreken – 2.6 – 2.9 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 – 3.3
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
— Geluk in een koffer Na dit gesprek is het tijd voor wat vrolijkers. Een dag op voorhand geef je de kinderen de opdracht een voorwerp mee te brengen waar ze onmiddellijk blij van worden. Dat kan een voetbal zijn, een speldje, een foto, een kledingsstuk, een spel … De leerlingen mogen hun voorwerpen niet aan elkaar tonen. Verzamel ze in een grote zak of kist. Haal de kist met de geluksvoorwerpen boven. Om de beurt halen de leerlingen er geblinddoekt een voorwerp uit. De leerling raadt welk voorwerp hij vastheeft en van wie het is. Als de juiste eigenaar gevonden is, vertelt die nog eens kort waarom hij of zij vrolijk wordt van dit voorwerp. Zijn alle geluksvoorwerpen terecht, dan is het tijd voor een wedstrijdje improvisatie. Stop de geluksvoorwerpen opnieuw in de kist. Vooraan in de klas zet je vier stoelen zo, dat één stoel tegenover de drie andere stoelen komt te staan. De stoelen ‘kijken’ naar elkaar en staan in zijaanzicht ten opzichte van de klasgroep. Eén leerling gaat op de ene stoel zitten en bedenkt een situatie waarin hij erg verdrietig is. Drie andere leerlingen nemen plaats op de stoelen tegenover de ‘triestige’ leerling. Zij moeten deze leerling troosten. Dat mag echter niet zomaar : ze krijgen (of trekken) een geluksvoorwerp waarmee ze de triestige leerling moeten opbeuren. Let er goed op dat de leerlingen nooit hun eigen voorwerp krijgen. Het improviseren kan beginnen. De ‘trooster’ krijgt één minuut de tijd om in geuren en kleuren te vertellen hoe hij de ‘triestige’ leerling weer blij kan maken met het voorwerp. Zijn de drie leerlingen aan de beurt geweest, dan beslist de ‘triestige’ leerling wie hem best kon troosten. Na afloop komen vier nieuwe leerlingen aan de beurt. Heb je een weinig expressieve klas, dan kan je de leerlingen warm maken door eerst zelf een geluksvoorwerp te trekken en de rol van trooster op te nemen. Fantaseren en overdrijven zijn uiteraard niet verboden. Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Mijn geheime plek Lees het fragment op pagina 63 en 64 (van ‘Hij stond voor de opening van de rots’ tot aan het einde). Situeer het fragment eerst : Hannu heeft een geheime plek in het bos en neemt zijn broertje er in het holst van de nacht mee naartoe. Voer met de kinderen eerst een gesprekje over geheime plekken : – Wie heeft een geheime plek ? – Wanneer ga je ernaartoe ? – Wat doe je er ? – Wie mag mee naar jouw geheime plek ? – Wat ligt er allemaal ? Ga daarna verder in op de inrichting van zo’n geheime plek. Laat de kinderen uitgebreid fantaseren over hun ideale schuilplaats. Wat hangt er aan de muren ? Wat ligt er op de grond ? Welke meubels en/of toestellen staan er ? Zijn er ramen of is het een donker hol ? Wat kunnen ze er doen ? Liggen er spelletjes, boeken, kleurpotloden … ? Wanneer de leerlingen heerlijk dagdromen over hun favoriete plekje, is het tijd om aan de slag te gaan. De leerlingen krijgen een schoendoos, die ze tot hun ideale geheime plek omtoveren. Zorg voor zoveel mogelijk kosteloos materiaal : luciferdoosjes (om bijvoorbeeld meubels, een televisie … op te tekenen of op te plakken), restjes stof (voor gordijnen of tafelkleedjes), knopen, klei, tijdschriften om meubels, toestellen … uit te knippen, enz. Als de geheime plek klaar is, maak je een kijkgat in de wand. Zet het deksel op de doos. Is de doos te donker, dan kan je in het deksel ook nog vensters maken. Een extra mysterieuze sfeer creëer je door doorzichtig gekleurd papier op de vensters in het deksel te plakken. Leerlingen die snel klaar zijn, kunnen op het deksel van de doos een passend gedicht plakken of ze schrijven er zelf eentje. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
En verder
— Brief aan de auteur Het verhaal heeft twee eindes. De auteur laat de lezer zelf beslissen welk einde hij kiest. Lees het laatste hoofdstuk vanaf pagina 85 nog eens voor. Welk einde past het best volgens je klas ? De kinderen schrijven een brief naar de auteur. Ze vertellen wat ze van het boek vonden, welk einde ze kiezen en waarom. Bespreek vooraf het belang van een correcte stijl en een duidelijke opbouw. Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 – 4.8 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
— Kinder- en jongerentelefoon Op een zeer suggestieve wijze worden in dit verhaal verschillende ernstige thema’s verwerkt : eenzaamheid, depressie, weglopen, scheiding, zelfmoord. Het boek vormt een mooi vertrekpunt om één van deze thema’s verder uitdiepen. Als je dit doet, kan je ook de Kinder- en Jongerentelefoon introduceren bij de leerlingen. Na een korte uitleg verkennen ze in duo’s de website van deze organisatie (zie : bibliografie). Dit webbezoek kan je sturen door hen in duo’s een folder met de belangrijkste informatie te laten ontwerpen. ICT – 1 ICT – 6
Bibliografie
www.kjt.org 0 website Kinder- en Jongerentelefoon
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
5
Het reuzenradmysterie Siobhan Dowd Van Goor, 2010
Over het boek
Ted is twaalf. Hij telt zijn cornflakes, houdt van systemen en luistert voor het slapengaan naar weerbericht voor de scheepvaart. Behalve zijn ouders, zijn zus en een leraar op school heeft hij geen vrienden. Groot is Teds verbazing wanneer zijn neef Salim hem eigenlijk best normaal vindt. Maar dan verdwijnt Salim tijdens een rondrit in het London Eye, het grootste reuzenrad ter wereld. De politie tast in het duister. Samen met zijn zus Kat is Ted vastberaden de mysterieuze verdwijning op te lossen. Ze starten hun onderzoek bij hun ingenieuze lijst met acht verdwijntheorieën. Het reuzenradmysterie is een origineel en humoristisch detectiveverhaal. De autistische Ted vertelt het verhaal. Zijn bijzondere blik op de wereld levert vaak hilarische, maar ook confronterende momenten op. Door de spannende plot en de frisse humor laat dit boek maar weinig jonge lezers onbewogen. Aan de slag Aanzet
Vertel de kinderen dat je straks uit een spannend boek zal voorlezen. Het hoofdpersonage is even oud als hen, maar is wel bijzonder : hij heeft autisme. Weet iemand wat autisme is ? Misschien is er wel een kind met autisme of met een autistisch broertje of zusje in de klas ? Leg uit dat de hersenen van kinderen met autisme anders werken en dat dit best lastig kan zijn. Om te weten hoe kinderen met autisme de wereld soms ervaren, doe je met de klas een aantal inleefoefeningen. Elke oefening focust op één kenmerk dat kinderen met autisme kunnen vertonen. Benadruk dat autisme in verschillende vormen bestaat : niet elk kind vertoont alle kenmerken. De acht kenmerken zijn overgenomen uit het boekje Weet jij wat autisme is ? (zie : bibliografie). Als je weinig tijd hebt, kies je de oefeningen die jij het meest relevant vindt voor je klas.
– – –
Oefening één : Laat een hard, onaangenaam geluid horen, zoals het krassen van een krijtje op het bord of van een stoel op de grond. Herhaal dit een aantal keer kort na elkaar. Vraag de kinderen hoe ze zich voelen bij zo’n geluid. Vertel dan dat sommige kinderen met autisme heel erg goed kunnen horen en zich dus vaak zo voelen, ook bij ‘gewone’ geluiden. Oefening twee : Laat de kinderen door een smalle koker (bijvoorbeeld van een rol huishoudpapier) rondom zich kijken. Zien ze alles in de klas tegelijk ? Of kunnen ze enkel kleine stukjes zien ? Is dat leuk of moeilijk ? Vertel dan dat sommige kinderen met autisme eerst erg veel kleine stukjes zien en pas daarna het geheel. Dat is best verwarrend ! Oefening drie : Geef de kinderen een aantal kort opeenvolgende verwarrende instructies. Laat ze hun jas aandoen om naar buiten te gaan, dan weer uitdoen om toch eerst de agenda in te schrijven, dan de agenda na één regel van het bord vegen
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
– – – – –
om eerst papieren uit te delen, dan de papieren meteen weer op te halen enz. Hoe voelen de kinderen zich als je zo van de hak op de tak springt ? Vertel dan dat sommige kinderen met autisme overstuur raken van verrassingen en van teveel onverwachte dingen. Oefening vier : Stuur één kind uit de klas. Bedenk met de rest van de klas een spelletje, waarvan zij alleen de spelregels kennen. Speel het spel en laat het kind op de gang binnen. Het moet meespelen, maar kent de regels niet en doet dus alles fout. Herhaal dit een aantal keer met een andere leerling en een ander spel. Vraag op het einde aan de kinderen die op de gang stonden hoe het voelde om een spel te spelen waarvan je de regels niet kent. Vertel dan dat sommige kinderen met autisme een andere fantasie hebben en daardoor spelletjes niet meteen begrijpen. Oefening vijf : Laat drie kinderen naar voor komen. Twee kinderen krijgen de opdracht druk met elkaar te praten. Ze laten zich om geen enkele reden onderbreken. Het derde kind moet de twee pratende kinderen op een fictief iets proberen attent maken, zoals een brand in de klas, of een ongeval. Hoe probeert het derde kind dit aan te pakken ? Door rustig te praten, of door de twee anderen mee te trekken ? Vertel dan dat sommige kinderen met autisme praten erg moeilijk vinden. Oefening zes : Teken een aantal woorden met een figuurlijke betekenis in hun letterlijke betekenis op het bord. Bijvoorbeeld een hoofd in de vorm van een punt (punthoofd), twee voetballers op tafel (tafelvoetbal), een neus met vleugels (neusvleugels) … (Meer inspiratie vind je bij de ‘bloknootjes’ op de website van Autisme Centraal, zie : bibliografie). Vraag de kinderen wat ze op het bord zien. Vertel dat sommige kinderen met autisme elk woord letterlijk nemen. Oefening zeven : Trek verschillende gezichten (boos, blij, bang, verlegen …) en laat de kinderen raden hoe jij je voelt. Na een aantal goede antwoorden trek je een neutraal gezicht, waaruit de kinderen niet kunnen afleiden hoe je je voelt. Blijf echter aandringen en hou vol dat je mimiek overduidelijk is. Vertel dan dat sommige kinderen met autisme geen lichaamstaal kunnen lezen en dus altijd zo’n neutraal gezicht zien. Oefening acht : De kinderen sluiten hun ogen. Ga de klas rond en wrijf voorzichtig over hun hand met iets dat vervelend voelt, zoals een stukje klittenband. Vraag hen of ze nog dingen kennen waaraan ze niet graag voelen, zoals een prikkende trui of een slijmerig iets. Vertel dan dat sommige kinderen met autisme heel erg gevoelig zijn. Anderen voelen dan weer niets, zoals wanneer je voet slaapt of je vinger bevroren is.
Verwerkingsactiviteiten
— Voorlezen Het reuzenradmysterie bestaat uit 41 korte hoofdstukken en is een echte pageturner. Daardoor is het een ideaal voorleesboek. Als je voldoende tijd hebt, kan je bijvoorbeeld elke dag beginnen en eindigen met een drietal hoofdstukken. Zo heb je het in een week uit. Heb je minder tijd, dan kan je het eerste en vijfde hoofdstuk als smaakmakers voorlezen. Na deze hoofdstukken zijn je leerlingen waarschijnlijk voldoende geprikkeld om zelf het vervolg te lezen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 – 3.3
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
— Anders ? Anders ! Dit kringgesprek hou je na het vijfde hoofdstuk. In het boek gaat het veel om ‘anders’ en ‘gewoon’ zijn. Ted krijgt vaak te horen dat hij anders is, zijn meester wil hem leren gewoon te zijn … Hou met de klas een kringgesprek over ‘anders zijn’ : – Is Ted ‘anders’ ? Waarom (niet) ? – Salim vindt Ted eigenlijk best normaal. Vind jij dat ook ? Of is Ted toch anders ? – De meester vindt dat Ted zich moet leren gedragen zoals de andere mensen. Pas dan zal hij meer vrienden krijgen. Ga jij akkoord met de meester ? Waarom (niet) ? Natuurlijk is iedereen anders. Niet alleen qua uiterlijk maar ook vanbinnen. Laat de leerlingen even nadenken over wat hen vanbinnen anders maakt dan anderen. Geef eventueel eerst een aantal voorbeelden over jezelf. Vervolgens ga je de kring af. Elk kind noemt iets waarin hij of zij zelf anders is dan anderen. Sluit af met een complimentenronde : de leerlingen bedenken iets waarin hun linkerbuur anders is en formuleren dit in complimentvorm. Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2
— Ritueel voor een dag Ted heeft een aantal rituelen : handelingen die hij elke dag opnieuw op een vaste manier moet uitvoeren. Hij telt zijn ontbijtgranen, noteert bij elke belangrijke gebeurtenis het exacte uur, dreunt weerberichten op en luistert voor het slapengaan naar het weerbericht voor de scheepvaart. Pols kort even naar de rituelen van je leerlingen. Als er geen reactie komt, geef je eerst nog een aantal voorbeelden : met één been op de stoep stappen, alleen maar een even aantal snoepjes eten, bij elke sportwedstrijd dezelfde kousen dragen … Hebben de leerlingen zo’n ritueel ? Wanneer voeren ze het uit ? Waarom doen ze het ? En wat gebeurt er als ze het een keertje niet (kunnen) doen ? Daarna vertel je dat jij zelfs een ritueel hebt voor het binnenkomen en het verlaten van de klas. Ga de klas buiten en kom dan weer binnen. Telkens voer je het ritueel duidelijk uit. Je kan bijvoorbeeld aan je neus krabben, overdreven door je haren strijken, een rondje draaien … De leerlingen kijken en benoemen het ritueel. Vertel hen dan dat ze die dag allemaal een bepaald ritueel moeten uitvoeren wanneer ze de klas binnenkomen of verlaten. Eerst bedenken de leerlingen leuke rituelen. Iedereen krijgt een strookje en schrijft er één op. Overloop de resultaten mondeling, zodat je zeker weet dat elk ritueel haalbaar is. Stop de briefjes in een pot. Elke leerling trekt een strookje en voert het ritueel dat op het strookje staat een hele dag uit. Bedenk een leuke straf voor leerlingen die hun ritueel vergeten. Ook leuk : voer het ritueel vijf dagen lang met de hele klas uit, bijvoorbeeld bij het belsignaal op de speelplaats. Zo prikkel je de nieuwsgierigheid van andere klassen. Misschien stappen ze zelfs mee in het ritueelonderzoek ? Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2
— Weer of geen weer Ted neemt alles letterlijk. Spreekwoorden, uitdrukkingen en metaforen zijn dan ook een hele klus voor hem. Behalve die met het weer, want die fascineren hem natuurlijk mateloos. Een mooie aanzet om met je klas rond zulke spreekwoorden en uitdrukkingen te werken. Als opwarmertje maak je een woordspin rond het weer. De leerlingen sommen de belangrijkste weersverschijnselen op : zon, regen, sneeuw, wind, hagel, onweer, donder, bliksem. Beperk je tot zelfstandige naamwoorden. Daarna krijgen ze per twee een paar minuten om zoveel mogelijk spreekwoorden en uitdrukkingen op te schrijven waarin één van deze woorden voorkomt.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Als de tijd om is, mag elk koppel één spreekwoord uitbeelden of tekenen. De rest van de klas raadt over welk spreekwoord het gaat. In een volgende fase maak je groepjes van vier. Zorg voor gekleurd papier : elke groep krijgt een andere kleur. Verdeel de woorden uit de woordspin onder de groepjes. De leerlingen gaan nu in het woordenboek op zoek naar spreekwoorden met de opgegeven woorden. Op het gekleurd papier maken ze twee kolommen. Links komt het spreekwoord of de uitdrukking, rechts de betekenis. Na tien minuten tijd herverdeel je de groepjes. In één groepje moeten zoveel mogelijk verschillende kleuren zitten. Elk groepje maakt een soort van memory. Voorzie daarvoor twintig blanco kaartjes per groepje. Eerst leest elke leerling de gevonden spreekwoorden voor. Daarna kiest het groepje samen de tien leukste spreekwoorden. Ze schrijven het spreekwoord op één kaartje en de betekenis op een ander kaartje. De kaartjes worden omgedraaid en het spel kan beginnen : wie vindt het spreekwoord en de bijhorende betekenis ? Nederlands – 6 Taalgebruik – 6.4
— Zonder woorden Weg was mijn fijne gevoel. Lichaamstaal is een manier van communiceren, net als Engels of Frans of Chinees spreken, maar dan zonder woorden, alleen met gebaren. Mensen en chimpansees en stokstaartjes en pijlstaartroggen kunnen instinctief lichaamstaal begrijpen, zonder het te hoeven leren. Maar volgens de dokters die mij hebben onderzocht, kunnen mensen met mijn syndroom het niet. We moeten het leren als een vreemde taal en dat kost tijd. (p. 102) Mensen spreken vaak zonder ook maar één woord te gebruiken. Wie kan een voorbeeld geven ? Zet je klas eventueel op weg met een aantal duidelijke voorbeelden : steek je duim in de lucht, haal je schouders op of rol demonstratief met je ogen. Wat wil je zeggen ? Daarna laat je de leerlingen zelf zoveel mogelijk voorbeelden van lichaamstaal uitbeelden. Heb je kinderen uit andere culturen in de klas, onderzoek dan is het interessant om in te gaan op de verschillen en gelijkenissen in lichaamstaal. Maak ten slotte foto’s of laat de leerlingen enkele foto’s maken. Nederlands – 6 Taalgebruik – 6.2 – 6.3 – 6.4 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid – 7.1 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
— Pantomime Hoe zou een wereld zonder woorden er uitzien ? Met een stukje pantomime neemt je klas de proef op de som. Pantomime is een vorm van theater waarbij je geen woorden mag gebruiken. Enkel lichaamstaal en mimiek zijn toegestaan. Verdeel de klas in groepjes van vijf. Deel hoofdstuk 23 uit aan elke groep. Dit fragment is ideaal voor pantomime : het is erg beeldend geschreven en bevat verschillende theatrale hoogtepunten. De dialogen naar pantomime ‘vertalen’ zal de grootste uitdaging vormen voor de leerlingen. Vestig daar op voorhand hun aandacht op. Na een kwartier voorbereidingstijd tonen de groepjes hun versie van het fragment. Rond af met een korte nabespreking : – Wat vond je van deze opdracht ? – Is spreken zonder woorden moeilijk ? – Kan je zonder woorden alles zeggen ? – Kan iedereen elkaar begrijpen in een wereld zonder woorden ? Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 – 3.6 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
En verder
— Pokerface Tot grote ergernis van zijn zus kan Ted niet liegen. Of je leerlingen goed kunnen liegen, ga je na met een spelletje uit een bekend televisieprogramma uit de jaren ’90. Elke leerling krijgt tien minuten om een verhaal te schrijven over iets spannends dat hij of zij meegemaakt heeft. Of het verhaal echt gebeurd of verzonnen is, mag de leerling zelf kiezen. Benadruk dat de klas achteraf zal moeten raden of het verhaal waar is of niet. Overdreven ongeloofwaardige leugens vallen dus zo door de mand. Als iedereen iets opgeschreven heeft, is het tijd om de verhalen aan elkaar te vertellen. Zet telkens drie leerlingen vooraan met hun gezicht naar de klas. Zij vertellen vol overtuiging hun verhaal. De rest van de klas moet raden wie de waarheid spreekt en wie liegt. Laat de kinderen ook verwoorden waaruit ze afleiden dat iemand liegt. Daarna vertellen drie andere leerlingen hun verhaal. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.3 – 6.4
— Doorgeefverhaal Lees het zevende hoofdstuk voor tot pagina 43 bovenaan. Salim is verdwenen. Wat is er gebeurd ? De leerlingen schrijven in groepjes van vier of vijf het vervolg. Schrijf de volgende zinnen op bord : ‘Salim was nergens te zien. Ik wist meteen dat er iets mis was.’ (p. 43). Elke leerling neemt een blad papier en schrijft de zinnen over. Daarna krijgt iedereen vijf minuten de tijd om een vervolg te schrijven. Na vijf minuten schuiven de papieren één plaats door. De leerlingen lezen wat hun voorganger geschreven heeft en schrijven hierop verder. Na zeven minuten schuiven de papieren weer één plaats door … Als de leerling zijn oorspronkelijke verhaal terug heeft, mag hij de slotzin schrijven. Tot slot lezen de leerlingen de doorgeefverhalen aan elkaar door – in hun groepjes of klassikaal. Let er op dat je de leerlingen elke ronde wat meer tijd geeft. Ze moeten immers ook eerst kunnen lezen wat hun voorgangers schreven. Nadat de leerlingen hun verhalen voorgelezen hebben, lees jij op pagina 73 en 74 Teds acht theorieën voor. Een ideale afsluiter om de nieuwsgierigheid van je leerlingen op de proef te stellen. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
Bibliografie
Boeken
Weet jij wat autisme is ?/ Ellen Sabin. Pica, 2006 Het wonderbaarlijke voorval met de hond in de nacht / Mark Haddon. Contact, 2003 Websites
www.ambrosiastafel.be 0 ‘wie zijn we’ 0 ‘wat doen we’ 0 ‘Cinema Reno’ een filmpje over een jongen met autisme. Ook op YouTube kan je bij ‘De ware gedachtevertellers’ dit filmpje en nog andere vinden. www.autismecentraal.be
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Lestip
6
Project M. : een avontuur van Madhu Mahavir Milan Hofmans Clavis, 2008
Over het boek
Madhu Mahavir heeft een speciale gave. Met zijn zesde zintuig lost hij zelfs de moeilijkste problemen op. Met zijn oom Ranga, een dokter, wordt hij naar Fontelmiro ontboden. Daar lijdt de oude professor Shiverling aan een mysterieuze, tot dan toe ongeneeslijke, ziekte. Madhu voelt meteen dat de professor niet zomaar ziek geworden is. Terwijl oom Ranga professor Shiverling onderzoekt, gaat Madhu op verkenning. Hij ontdekt dat de professor een geheim laboratorium heeft, waar hij met zijn assistent Talodon aan een geheim project werkt. Met ‘Project M.’ willen ze de wereld opnieuw bevolken met reuzen, elfen en dwergen. Ondertussen wordt professor Shiverling steeds zieker. Kunnen Madhu en oom Ranga het mysterie tijdig oplossen ? Project M is soms griezelig, soms grappig, maar altijd razend spannend. Dit fantasieverhaal prikkelt de verbeelding en laat je al na één hoofdstuk niet meer los. Aan de slag Aanzet
— Soort zoekt soort (1) Toon de cover terwijl je de titel bedekt. Gedurende één minuut schrijven de kinderen woorden op die de cover bij hen oproept. Daarna noteren ze ook welk soort boek dit volgens hen is : een fantasieverhaal, een historisch verhaal, een roman, een sprookje, een detective, een humoristisch boek ? Bespreek de antwoorden klassikaal. Laat de leerlingen telkens goed verwoorden waarom ze voor een bepaald genre kozen. Lees dan de korte inhoud op de achterflap. Opnieuw geef je de opdracht op de verhaalsoort te letten. Evalueer de antwoorden. Wie veranderde van mening ? Zijn er verhaalsoorten weggevallen ? Of bijgekomen ? En wat is nu hét genre van dit boek ? Laat de leerlingen even discussiëren. Na een poosje opper je dat meerdere antwoorden evengoed mogelijk zijn. Denk hier samen met de klas over na. Stel dat je voor elk genre een stempel hebt. Krijgt elk boek telkens precies één stempel ? Of zijn er ook boeken die meerdere stempels zouden krijgen ? Teken twee kolommen op het bord. Links schrijf je ‘één verhaalsoort’, rechts komt ‘meerdere verhaalsoorten’. Zoek samen met de kinderen voor elke groep een voorbeeld. In kleine groepjes laat je de leerlingen beide kolommen aanvullen. Naast de titels proberen ze telkens ook de verhaalsoort(en) te noteren. Na een afgesproken tijd geven de groepjes voor elke kolom een voorbeeld. Bij elke titel proberen ze steeds de keuze van de verhaalsoort(en) duidelijk te onderbouwen. Nu de leerlingen weten dat een boek ook uit verschillende verhaalsoorten kan bestaan, keer je terug naar Project M. Lees de korte inhoud – zonder het citaat bovenaan – nog eens voor. Teken een cirkel op bord. Rond de cirkel schrijf je de verhaalsoorten : fantasieverhaal, detective en sprookje. Vraag de kinderen op basis van de korte inhoud een gepaste titel te verzinnen. Tot slot verklap je de titel.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Je schrijft hem in de cirkel. Laat dit schema op het bord staan. Je hebt het voor de eerste verwerkingsactiviteit nodig. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Verwerkingsactiviteiten
— Soort zoekt soort (2) Lees het vierde hoofdstuk klassikaal voor. Het vormt een prima kennismaking met de belangrijkste personages, de plot en de typische sfeer in het boek. Leid het fragment kort in : de elfjarige Madhu en zijn oom Ranga zijn in Fontelmiro aangekomen. In het reusachtige landhuis van professor Shiverling doet dokter Ranga de eerste experimenten. Alvicenna Shiverling, de dochter van de professor, volgt hen op de voet. Voor je begint voor te lezen, vraag je je klas extra goed te letten op fantasie-, detective- en sprookjeselementen. Na het voorlezen peil je kort even naar de tekstervaring van de kinderen : – Wat vond je van het fragment ? Was het spannend, saai, grappig, mooi, ontroerend, mysterieus … ? – Welk beeld is je het meeste bijgebleven ? – Welke personages kwamen er voor ? Hoe zou je ze kort beschrijven ? Daarna vul je met de klas het schema van de verhaalsoorten verder aan. Onder elke soort brengen de leerlingen voorbeelden uit de tekst aan. Als de leerlingen zich niet veel herinneren, zet je hen met gerichte vragen op weg : in welke kolom moet Helix, een hond met een mensenhand ? En Perskin Talodon, de assistent met het glazen oog ? De experimenten van de professor, waar schrijf je die ? Het grote landhuis met de duizenden geheime gangen ? Stop wanneer er in totaal ongeveer tien kenmerken op het bord staan. Leesplezier blijft primeren, dus moet je de tekst zeker niet tot op het bot ontleden. Om hun nieuwsgierigheid (opnieuw) aan te wakkeren, laat je de leerlingen kort voorspellen wat Madhu nu zal doen. Nederlands – 2 Spreken – 2.5 – 2.9 Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 – 5.3 – 5.4
— Groepswerk – reconstructie van het verhaal via carrousel Het vervolg van het verhaal ontdekken de leerlingen via een carrouselvorm. Deze oefening bestaat uit twee fasen. Eerst verdeel je de klas in vijf gelijke groepen. Elke groep leest een ander hoofdstuk. Het verdelen van de groepjes gaat vlot wanneer je bijvoorbeeld kaartjes maakt van de tekeningen die boven elk hoofdstuk staan. Leerlingen met hetzelfde kaartje lezen hetzelfde hoofdstuk. Kopieer de fragmenten zonder titel, ondertitel (de tijdsaanduiding) en paginanummer. In het tweede luik van de oefening moeten de leerlingen immers de juiste volgorde van de hoofdstukken achterhalen. De hoofdstukken zeven, acht, tien, elf en twaalf zijn het meest geschikt voor deze oefening. De langere hoofdstukken geef je best aan de sterkere groepen. Met kleinere klassen (minder dan zestien leerlingen) maak je maar vier groepen. Hoofdstuk twaalf valt dan weg. Hieronder lees je een korte samenvatting van de hoofdstukken :
– Hoofdstuk zeven (p.76 t.e.m. p. 86) : Samen met de hond Helix gaat Madhu ’s nachts op verkenning in het bos. In een rots ontdekt hij de tunnel die naar het geheime laboratorium van professor Shiverling leidt.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
–
Hoofdstuk acht (p. 87 t.e.m. p. 95) : Madhu gaat op onderzoek in het geheime laboratorium. Hij vindt er de brief van de grootvader van de professor. Daarin leest hij dat deze man de wereld opnieuw wilde bevolken met sprookjesfiguren. In het laboratorium kweken professor Shiverling en zijn assistent Talodon elfen, dwergen en reuzen.
– Hoofdstuk tien (p. 107 t.e.m. p. 120) : Het gaat steeds slechter met de professor. Madhu gaat voor een tweede keer op onderzoek in het geheime laboratorium. Een dwerg betrapt hem en Talodon neemt hem gevangen.
– Hoofdstuk elf (p. 121 t.e.m. p. 132) : Talodon vertelt Madhu wat hij van plan is. Acht jaar geleden stierf zijn vrouw door een ongeluk met een reus. Talodon is vastberaden haar weer tot leven te roepen. Daarvoor heeft hij het Paganaficum nodig. Deze kist met toverkracht staat in het museum van Amacobe. Talodon heeft de professor met een buitenaards virus besmet, opdat deze zijn plannen niet kan dwarsbomen.
– Hoofdstuk twaalf (p. 133 t.e.m. p. 140) : Talodon en Madhu gaan met een legertje reuzen, dwergen en elfen naar Amacobe. Talodon steelt er het Paganaficum. Hij vertelt ook dat hij van plan is het laboratorium met Madhu en de sprookjeswezens erin op te blazen. Madhu verzint een plan om te ontsnappen.
In hun groepjes lezen de leerlingen hardop. Na elke alinea wisselen ze van lezer. Is een groepje klaar, dan vertel je de opdracht : elke leerling moet het fragment straks in grote lijnen kunnen navertellen in een andere groep, zonder de tekst bij te hebben. Ze mogen wel steekwoorden noteren : personages, plaatsen, belangrijke gebeurtenissen … De leerlingen beginnen in hun groepje te overleggen. Ze vatten het hoofdstuk mondeling samen, gaan op zoek naar de kernwoorden en -gebeurtenissen en schrijven die op. Leerlingen die dat willen, mogen ook schetsen maken. Is het schema klaar, dan oefenen de leerlingen nog eens binnen hun groepje. De fragmenten haal je op. Als alle groepen klaar zijn, maak je vijf nieuwe groepen. De leerlingen schuiven zo door, dat de vijf hoofdstukken in elke groep aanwezig zijn. Is het aantal leerlingen in je klas geen veelvoud van vijf, dan moet je hier wat puzzelen. Een sterkere leerling kan zijn hoofdstuk navertellen in twee groepjes, of één hoofdstuk kan twee keer aanwezig zijn in een groepje. Nu probeert elke groep de juiste volgorde van de hoofdstukken te achterhalen. Hoe beter elke leerling zijn hoofdstuk navertelt, hoe eenvoudiger de oefening wordt. De leerlingen leggen de kaartjes met tekeningen in de goede volgorde. Zo kan jij makkelijker controleren. Is het antwoord goed, dan zijn ze klaar. Is het antwoord fout, dan overleggen ze opnieuw. Groepjes die sneller klaar zijn, kan je bij elk hoofdstuk een tableau vivant laten maken. Bij deze dramavorm beelden de leerlingen een opvallende scène uit in een onbeweeglijk tafereel. Net alsof ze bevroren zijn, zeg maar. Als de andere groepjes ook klaar zijn, brengen ze hun tableaus voor de klas. Kan iedereen raden uit welk hoofdstuk het tableau telkens komt ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Je hebt nu nog twee korte hoofdstukken over. Aan jou om te beslissen wanneer je de leerlingen op de ontknoping trakteert. Op het einde van de dag ? Na een toets ? Of … toch maar meteen ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.8 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 En verder
— Hoekenwerk
4 Nog meer Madhu Mahavir
Madhu Mahavir is meer dan zomaar een personage. Milan Hofmans heeft zelfs een hele website aan dit karakter gewijd. In het hoekenwerk kunnen de leerlingen de website naar hartenlust verkennen. Ze vinden er o.a. een uitgebreide biografie van Madhu, een overzicht van de personages, de illustraties uit het boek, informatie over de auteur en een fragment uit Droziers erfenis, het volgende avontuur van Madhu. Ook het animatiefilmpje van Project M. is erg knap. ICT – 2 ICT – 6
4 Personages in beeld
Het boek zit boordevol fascinerende personages die erom smeken getekend te worden : Madhu met zijn tulband, de wijze oom Ranga, de huiveringwekkende Talodon, de bizarre hond met het mensenhand. De leerling gaat met één of meerdere personages aan de slag. Kies bij voorkeur voor zwart-wittechnieken als inkt, houtskool of potlood. Deze versterken de mysterieuze sfeer van het verhaal. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
4 Zesde zintuig
Met zijn speciale zintuig kan Madhu zelfs de moeilijkste problemen oplossen. Wat zou jij echt graag kunnen, mocht jij een zesde zintuig hebben ? De leerlingen schrijven een vlotte tekst. Ze besteden aandacht aan de logische opbouw van hun verhaal en aan een goede zinsbouw. Nederlands – 4 Schrijven – 4.7
4 Omslag ontwerpen
Project M. is het eerste verhaal over Madhu Mahavir. Het tweede heet Droziers erfenis. De leerlingen ontwerpen een omslag voor dit tweede boek. Ze maken een coverillustratie, bedenken een korte inhoud voor de achterflap en zorgen voor een aantrekkelijke lay-out. Achteraf kunnen ze hun ontwerp met het origineel vergelijken op Madhu’s website. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
Bibliografie
Boeken
Leesbeesten en boekenfeesten / Jan van Coillie. Davidsfonds/Infodok, 2007 Websites
www.madhumahavir.com
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2011 Thema : Geheim Lestips, werken met boeken in de klas Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Leen Van Hal, Machteld Horemans, Stijn De Paepe, Liesbeth Peeters, Geert Robberecht, Marit Trioen en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Sebastiaan Van Doninck Grafisch ontwerp : Kris Demey ISBN 9789077178492 De lestips voor het zesde leerjaar zijn geschreven door Marit Trioen. Ze geeft les in een Onthaalklas voor Anderstalige Nieuwkomers (OKAN) in Sint-Niklaas. Als kind al deed ze tot grote ergernis van haar broer niets liever dan bibliotheekje spelen. Haar honger naar kinder- en jeugdboeken is met de jaren alleen maar toegenomen. Dus schrijft ze nu artikels en recensies over kinder- en jeugdliteratuur en ontwikkelt ze lessuggesties bij boeken, liedjes en gedichten. Daarnaast geeft ze regelmatig workshops rond werken met poëzie in de klas. De Jeugdboekenweek 2011 vindt plaats van 19 maart tot 3 april 2011. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
Quadri
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be v.u.: Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.
Zwart
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor zesde leerjaar