LESTIPS r a a J r E E L E D r E D & TWEEDE
St ic ht in g Le ze n pr es en te er t
1 1 0 2 k E E W n E JEUGDBoEk pril 19 m a a r t - 3 a
Inleiding Psst … Wie leest, weet : elk boek is een geheim. Elke lezer is een ontdekkingsreiziger. In elk boek zit een verhaal verstopt dat wacht op iemand die het openslaat. Maar veel kinderboeken gaan nog verder en vertellen verhalen waarin geheimen een belangrijke rol spelen. Soms vertellen boeken over kleine, fijne geheimen. Dan zijn ze bijvoorbeeld een geheim dagboek met een slot. Of ze vertellen over een geheime club in een geheim clubhuis, waar je alleen binnen mag als je het geheime wachtwoord weet. In andere boeken zijn geheimen dan weer heel spannend. Zoals wanneer een onverschrokken ontdekkingsreiziger een lang vergeten schat vindt. Of wanneer Sherlock Holmes een diefstal of een moord of een verdwijning oplost. Of wanneer Harry Potter ontdekt wie zijn echte ouders zijn. Sommige verhalen gaan over gevaarlijke geheimen. In De brief voor de koning moet Tiuri zijn opdracht zo onopvallend mogelijk vervullen. Het geheim van Anne Frank en haar familie kostte hen het leven. En andere verhalen zijn heel persoonlijk en gaan over geheimen die zich moeilijk van de daken laten schreeuwen. Niet iedereen moet weten dat je bang bent in het donker. Wie al jaren stiekem maar wanhopig verliefd is op de buurjongen, lijdt in stilte. Wie niemand durft te vertellen dat zijn moeder te veel drinkt, torst een zware last.
Geheimen in de klas Stichting Lezen stelde samen met een redactie ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2011 gevarieerde boekenpakketten samen met de meest bijzondere van die geheimzinnige verhalen. Die pakketten kunnen scholen aan een sterk gereduceerd tarief bestellen via de site van de Jeugdboekenweek. We maken er geen geheim van dat we boeken in de klas willen krijgen ! Boeken met elkaar delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Pak ze dus vast, lees ze voor, geef ze aan je leerlingen, kortom : laat je klas genieten van de verhalen. Al kan er natuurlijk veel meer dan (voor)lezen alleen. We helpen je hier graag bij. Zo vind je in deze bundel bij elk boek uit de boekenpakketten een uitgewerkte lessuggestie. De lessuggesties zijn geordend per leeftijd en hebben allemaal hetzelfde stramien : – Aanzet : manieren om het boek bij je leerlingen te introduceren. – Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking – En verder : extra – korte – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Om aan te sluiten bij de realiteit van je klas, vermelden we bij elke tip de bijbehorende eindtermen die je met de activiteiten realiseert. Omdat lezen niet stopt na de Jeugdboekenweek en omdat er veel meer boeken zijn dan die in de boekenpakketten, kan je ook een algemene handleiding downloaden op www.jeugdboekenweek.be. De tips in die handleiding zijn altijd inzetbaar, met om het even welk boek.
jeugdboekenweek 2011
Geheimen in de bib Geheimen vind je ook in de bib. Rekken vol zelfs : diep verborgen tussen de regels van een verhaal, of overduidelijk in de titel van een boek. Die geheimen laten ontdekken door kinderen, daar willen alle bibliotheekmedewerkers zich voor inzetten tijdens de Jeugdboekenweek ! Alleen staat de bibliotheek natuurlijk nergens. Scholen zijn per definitie nauw betrokken bij de bibliotheekwerking, in het bijzonder tijdens de Jeugdboekenweek. Trakteer je klas daarom op een bezoek aan de bib tijdens de Jeugdboekenweek, om je leerlingen er de meest mysterieuze verhalen te laten ontdekken. Tijdens dat bezoek (her)ontdekken ze de bibliotheek spelenderwijs door een uitdagend spel. Eén tegen allen ! Kunnen ze alle opdrachten oplossen en de geheimen van de bib ontsluieren ? Bibliotheekmedewerkers vinden op de inspiratiepagina’s alle info over dit spel ‘Geheimen gezocht !’. Maar ook jij kan er een kijkje nemen om te zien wat een klasbezoek aan de bib inhoudt, tijdens de Jeugdboekenweek of daarbuiten natuurlijk. Want leesplezier laat zich niet vangen in een veertiendaagse, dat is dagelijkse pret, het hele jaar door. Veel is mogelijk, je lokale bib kan je ongetwijfeld bijstaan in een leesvriendelijk klasklimaat. De bib, bij jou in de buurt of op www.bibliotheek.be.
Tot slot Of je de Jeugdboekenweek nu in de klas of in de bib viert, dat maakt niet uit. Zolang de boeken maar centraal staan ! Met deze lesinspiratie kennen de boeken van de Jeugdboekenweek-pakketten alvast geen geheimen meer voor jou.
Veel leesplezier !
De ploeg van Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2011
LESTIPS BIJ boekenpakketten VAN JEUGDBOEKENWEEK 2011
Tweede en derde leerjaar — De geestige spookschool / Margaret Mahy. Clavis, 2007 — Dummie de mummie en de gouden scarabee / Tosca Menten en Elly Hees (ill.). Van Goor, 2009 — Durf voor drie / Bart Moeyaert en Rotraut Susanne Berner (ill.). Querido, 2007 — Het zakmes / Sjoerd Kuyper. Leopold, 2009 — Meneer Kandinsky was een schilder / Daan Remmerts de Vries. Leopold, 2010 — Super Jan en het griezelkasteel / Harmen van Straaten. Pimento, 2010
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
1
De geestige spookschool Margaret Mahy Facet, 2007
Over het boek
Meneer en mevrouw Sprinkelman hebben zorgen : hij kocht een auto die niet deugt, zij doet mee met het Nationale Legpuzzelkampioenschap en heeft nog geen idee voor het vrijevormonderdeel. Hun zoon Monty draagt een groot geheim met zich mee : als er een onzichtbare geest in de buurt is, begint hij te niezen tot die geest ervandoor gaat of zichtbaar wordt. Zijn vriendschap met Lulu, een geest die in een roestige auto achter in de tuin woont, doet zijn ouders besluiten hem naar de Bernhard Codd School voor Verstandige Gedachten te sturen. Wanneer de geest van Bernhard Codd zich aan Monty laat zien, ontvouwt zich een avontuur waarbij verschillende geheimen, en niet alleen die van geesten, onthuld worden. Snelle actie, fijne humor en een uitgesponnen happy ending maken van De geestige spookschool het ideale voorleesboek. Aan de slag Aanzet
Monty Sprinkelman uit De geestige spookschool heeft een zeldzame allergie. Leid het boek in met een gesprekje over allergieën : – Wie is er ook allergisch ? Waarvoor ben je allergisch ? – Wat gebeurt er als je in contact komt met de oorzaak van je allergie ? – Wat doe je om allergische reacties te voorkomen ? – Geregeld duiken er nieuwe allergieën op. Stel je voor dat je allergisch zou worden voor trappenlopen, woorden met de letter ‘o’ of blauwe balpen. Wat zou er dan kunnen gebeuren ? En hoe vermijd je dan allergische reacties ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.1 Verwerkingsactiviteiten
— Hoofstukken één tot en met vier De eerste vier hoofdstukken lees je na elkaar voor. Een aantal belangrijke personages en hun bekommernissen worden erin voorgesteld. Aan elk personage en hun eigenaardigheid koppel je een opdracht die je aanbiedt als hoekenwerk. Leerlingen kiezen voor één van de opdrachten. Als er meer hoofdstukken zijn voorgelezen, bied je de opdrachten (of een variant erop) opnieuw aan.
4 Puzzelen
De moeder van Monty, mevrouw Sprinkelman, maakt zich klaar om deel te nemen aan het Nationaal Legpuzzel Kampioenschap. Eén van de tests is een groot stuk blauwe lucht puzzelen. Daar is ze sterk in. In tijdschriften en oude kalenders gaan de leerlingen op zoek naar blauwe luchten die ze uitknippen en stevig vastkleven op gekleurd papier. Daarna verknippen ze de lucht tot een legpuzzel.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
De vorm van de puzzelstukken (stroken, vierkanten, grillige vormen …) en het aantal puzzelstukken (9, 12, 16, 24) kiezen ze zelf. De stukken steken ze in een stevige envelop of in een doosje. Daarop schrijven hun naam en alle gegevens over de moeilijkheidsgraad van hun puzzel (de vorm, het aantal en de grootte van de stukjes). Ten slotte verzinnen ze een nieuwsgierig makende titel voor hun blauwe lucht (bijvoorbeeld : De blauwste lucht ooit, Tien kleuren blauw …). Die schrijven ze op de envelop of het doosje. Als het hoekenwerk opnieuw wordt aangeboden leggen de kinderen eerst de puzzel van een klasgenootje voor ze zelf een puzzel maken. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2
4 Autoquiz
De vader van Monty, meneer Sprinkelman, kocht een tweedehands auto. Helaas : de motor heeft het laten afweten. Meneer Sprinkelman, filosoof van beroep, is daarom zijn vertrouwen in autoverkopers kwijt. Hij betreurt dat hij zelf zo weinig afweet van auto’s en pleit voor een spoedcursus autokennis voor zijn zoon Monty. Laat je leerlingen interessante info over auto’s opzoeken. Ze mogen daarvoor kwartetspelen, vertelplaten, boeken en websites gebruiken (zie bibliografie). De weetjes verwerken ze tot quizvragen. De vraag en drie antwoordmogelijkheden (A, B en C) komen op de voorkant van een kaartje, op de achterkant komt het juiste antwoord (A, B of C). Als nieuwe leerlingen vragen over auto’s gaan zoeken, proberen ze eerst de gemaakte quizvragen te beantwoorden. Nederlands – 4 Schrijven – 4.6
4 Lulu’s ruimteschip
Monty Sprinkelman speelt ruimtescheepje met zijn vriendin Lulu, het geestmeisje dat in de oude auto achter in de verwilderde tuin woont. Met stoelen, kussens, grote kartonnen dozen, kistjes, een stuur … fantaseert een groepje kinderen hoe Lulu’s auto (of ruimteschip) er uitziet. Tijdens en na het bouwen mogen ze het spel van Lulu en Monty naspelen. Als een groepje een auto heeft gebouwd, is het fijn om enkele digitale foto’s te laten maken of een stukje te filmen. Een volgende groep mag voortbouwen aan de auto of opnieuw beginnen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
4 Verstandig Gedachten-spel
Mevrouw Sprinkelman denkt dat haar zoon-die-geesten-ziet beter af is in een school waar Verstandige Gedachten vooraan op het leerprogramma staan. Onder het motto ‘Nooit Verstandig Genoeg’ speelt een groepje leerlingen het Verstandige Gedachten-spel.
O Spelmateriaal
– – – –
lintmeter één wasknijper per deelnemer vijf dozen met Verstandige Gedachten-kaarten(*) in een bepaalde kleur ((*) : voor meer uitleg, zie ‘Verstandige Gedachten-kaarten’ verderop) een (zelf te maken) dobbelsteen met vijf kleurvlakken (in dezelfde kleuren als de Verstandige Gedachten-kaarten) en één vlak met een sterretje
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
O Doel
Verzamel zoveel mogelijk Verstandige Gedachten-kaarten in twintig minuten. Wie op het einde van het spel de meeste kaarten heeft, is de winnaar. Al wie iets bijgeleerd heeft ook.
O Speelwijze
– – – – –
Wie de grootste hoofdomtrek heeft – gebruik de lintmeter – mag spelleider zijn. Hij krijgt een fiche met de antwoorden op de vragen. De speler met de kleinste hoofdomtrek mag beginnen. Daarna gaat het spel in wijzerzin verder. Neem een wasknijper, gooi met de kleurendobbelsteen en kijk welke kleur boven ligt. Neem een Verstandige Gedachten-kaart in dezelfde kleur. Lees de vraag hardop en beantwoord ze zonder hulp van de andere spelers. De spelleider zegt of je antwoord goed of fout is, hij verklapt het juiste antwoord niet. Bij twijfel vraagt hij raad aan de juf of meester. Is je antwoord goed, steek de kaart dan tussen je wasknijper. Je eerste Verstandige Gedachte is binnen ! Is je antwoord fout, dan leg je de kaart in het midden van de tafel. Daar bovenop komen ook de kaarten die andere spelers fout beantwoord hebben. Als je het sterretje gooit, probeer je de vragen op de kaarten in het midden van de tafel te beantwoorden. De kaarten die je goed hebt, steek je tussen je wasknijper. De andere kaartjes blijven op tafel liggen. Liggen er geen kaarten op tafel, dan gaat je beurt verloren. Is de afgesproken speeltijd om, tel dan wie de meeste kaarten verzameld heeft.
O (*) Verstandige Gedachten-kaarten
Hier volgt een lijst met mogelijke vragen voor de Verstandige Gedachten-kaarten. Je kan ze aanvullen met thema’s die in jouw klas aan bod kwamen. Hou in de vraagstelling rekening met het leesniveau van je klas.
De gele vragen (aarde, natuurkunde) – Welke kleur komt níet voor in de regenboog : oranje, groen, blauw, bruin ? (bruin) – Waar kan je géén papier van maken : hout, vodden, mos, stro ? (mos) – Wat gebeurt er als je een ijzeren voorwerp lang op een vochtige plaats laat liggen ? (Het roest.) – Edelmetalen behouden hun glans, ook als ze lang op een vochtige plaats liggen. Noem één edelmetaal. (goud, zilver, platina) De oranje vragen (natuur) – Waarvoor dienen de stekels bij cactussen ? (Ze beschermen tegen dieren.) – Wat bestaat níet : zoethout, zoetgras, zoutgras, zeegras ? (zoetgras) – Wat is géén boom : spar, lavendel, eik, els ? (lavendel) – Wat is géén bloem : linde, roos, madelief, aster ? (linde) De rode vragen (dieren) : – Hoeveel poten heeft een mug ? (zes) – Hoeveel poten heeft een gier ? (twee) – Welk dier heeft de langste tong ? (de kameleon) – Wat is het snelste landdier ? (de jachtluipaard)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
De blauwe vragen (in de keuken) – Noem drie ingrediënten die je nodig hebt om pannenkoeken te maken. (bloem of meel, melk, eieren, boter of olie, suiker) – Waarvan wordt chips gemaakt ? (aardappelen) – Waarvan worden rozijnen gemaakt ? (druiven) – Waarvan wordt wijn gemaakt ? (druiven) De groene vragen (gezondheid) – Wat doe je eerst als je je verbrand hebt ? (Je koelt de brandwonde af met water.) – Welk nummer bel je als iemand in nood is ? (112) – Hoeveel grote glazen water moet je ongeveer per dag drinken : twee, vier, zes, acht ? (vier) – Hoe lang moet je per dag minstens bewegen om gezond te blijven : een kwartier, een halfuur, een uur, twee uur ? (een uur) Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.3 – 1.5 – 1.9 – 1.17 – 1.20 – 1.21 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.1 – 2.4 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.5
— Hoofdstuk zes Na hoofdstuk zes bespreek je de nieuwe personages.
4 Marianne Hoofd
Mevrouw Marianne Hoofd is het hoofd van de school. Ze lijkt gek op het verbeteren van huistaken. Of houdt ze zich met iets anders bezig ? De leerlingen geven suggesties.
4 Bernhard Codd
In het bureau van mevrouw Hoofd hangt het portret van de stichter van de school, Bernhard Codd. Weten de leerlingen wie de stichter is van hun school ? Wat vond die stichter belangrijk ? Hangt er ergens een portret van de stichter ? Kijkt hij of zij ernstig, schuldig of verdrietig ? Zou hij of zij tevreden zijn met hoe de school nu draait ? Zou de stichter graag iets veranderd zien ? Wat ze niet weten, mogen ze verzinnen.
4 Meester Emmerputz
Meester Emmerputz van klaslokaal dertien wilde graag schoolhoofd worden, maar werd nooit verkozen. Hij draagt een oud koffertje met zich mee en doet daar heel geheimzinnig over. Welk geheim verbergt het koffertje ? Laat je leerlingen hun idee op een kaartje schrijven. Zonder iets te verklappen, ruilen ze hun kaartje met dat van een klasgenootje. Ze werken zijn of haar idee verder uit. Bijvoorbeeld : – Leerling één schrijft : ‘Er zit een machine in om Verstandige Gedachten te maken.’ – Leerling twee leest vult aan : ‘Hij wil zo de slimste meester worden en daarna schoolhoofd worden.’ Zijn alle kaartjes aangevuld, verzamel ze dan (bijvoorbeeld in een oud koffertje), en lees ze voor. Nederlands – 2 Spreken – 2.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
— Hoofdstuk zeven Na het zevende hoofdstuk, schets je volgens aanwijzingen van de kinderen, het portret van Bernhard Codd in een voorgetekende lijst op het bord (lang, smal gezicht, verwilderd haar en een pukkel op het puntje van zijn neus, schuldgevoel en verborgen verdriet). De kinderen kunnen dit ook ieder voor zich doen. Hang hun tekeningen op en laat hen elkaars werkjes bekijken. Ga verder met een kringgesprek : – Als je tegenover iemand anders iets verkeerds gedaan heb, dan kan je je daar schuldig over voelen. Voelde jij je al eens schuldig ? Tegenover wie ? Wat was de reden ? – Verdriet ken je, maar wat is ‘verborgen verdriet’ ? Heb je ooit ergens verborgen verdriet over gehad ? Wil je daar nu iets over vertellen ? – Als je met een schuldgevoel zit of met een groot, verborgen verdriet, wie of wat helpt jou dan ? Eindig dit kringgesprek met de opmerking dat Meneer Codd, de stichter van de B. Codd School voor Verstandige Gedachten, zich schuldig voelt, verborgen verdriet heeft en dat niet langer voor zichzelf wil houden. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.1 – 2.6 Nederlands – 3 Lezen – 3.3
— Hoofdstuk acht Na het achtste hoofdstuk hang je drie vragen op : – Wat is er gebeurd met Ollie Kirkengaard, de leugenaar ? – Waar is André Puikstee die niet van tekenen en gedichten hield, maar valsspeelde om geld te verdienen ? – Hoe gaat het met Jessica van Botervlok die geen meisjesdingen wou doen ?
— Hoofstuk negen tot elf Je leest hoofdstuk negen tot elf voor.
4 Meer Lulu
Monty probeert meer te weten te komen over de kinderen die jaren geleden niet hardhandig werden aangepakt door meneer Codd, hoewel de geruchten gingen dat hij strenge straffen zou uitdelen. Met de extra informatie over Lulu kan je het dramatische spel met de oude auto in de klas verrijken : kranten op de achterbank, rozen in kristallen vaasjes, (plastieken) champagneglazen met appelsap, een doek waaronder Lulu oplost en in een vaasje verdwijnt …
4 Dubbelzijdig puzzelen
De leerlingen horen in deze hoofdstukken hoe Bella Sprinkelman aan een dubbelzijdige puzzel bezig is. Pas de opdracht in de puzzelhoek daaraan aan. De leerlingen zoeken twee leuke prenten die ongeveer even groot zijn. Ze kleven die stevig tegen elkaar en maken daar een dubbelzijdige puzzel van.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
4 Stiftgedicht
Ollie Kirkengaard adverteert met een poëtische tekst : Monty en Lulu vinden zijn gedicht als ze oude kranten doorbladeren. Laat je leerlingen zelf een stiftgedicht te voorschijn toveren uit oude kranten. In Vlaanderen was Dimitri Antonissen de eerste om stiftgedichten te maken en te publiceren (zie : bibliografie). Door met een dikke zwarte viltstift woorden te schrappen in krantenartikels houdt hij gedichten over. Laat de leerlingen in oude kranten leuke (tussen)titels en korte artikels zoeken. Door hier en daar woorden of letters te schrappen met een donkere stift, verschijnen er nieuwe, verrassende zinnen. Zijn ze tevreden, dan knippen ze hun stiftgedicht uit en kleven het op een gekleurd blad. Alle gedichten komen in een map. Je kan deze activiteit voor de hele klas tegelijk organiseren. Bied je de opdracht meermaals aan in het hoekenwerk, dan kan je variëren door elke keer een ander thema op te geven. Vind je zelf een tekst met mogelijkheden, dan kan je die vergroten en enkele keren kopiëren. In dat geval is het interessant om te bekijken hoeveel de stiftgedichten op basis van dezelfde tekst kunnen verschillen. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
— Hoofdstuk twaalf en dertien Je leest hoofdstuk twaalf en dertien voor. Van de handgeschreven sprookjes van mevrouw Hoofd blijven enkel papiersnippers over waarop soms opmerkelijke woorden staan zoals ‘gilliegaloe’, een vogel die eieren legt in de vorm van een kubus. Toon de klas de Dikke Van Dale en vertel dat er in het Nederlands alleen al erg veel woorden bestaan. En dat er nog steeds woorden bij komen. Aansluitend geef je de opdracht – klassikaal of via hoekenwerk – om nieuwe woorden voor een klaswoordenboek te maken. De kinderen nemen een oude krant. Ze knippen eerst een grote titel uit, vervolgens verknippen ze de woorden tot lettergrepen, niet tot afzonderlijke letters. Met de lettergrepen puzzelen ze nieuwe woorden in elkaar. Die nieuwe woorden en hun – zelfverzonnen – betekenis komen in het klaswoordenboek. Organiseer daarna de verkiezing van het leukste woord. Spreek ook af dat de klas dit woord elke dag minstens één keer gebruikt, tot het einde van het schooljaar. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.4
— Hoofdstuk veertien tot zeventien Je leest hoofdstuk veertien tot zeventien voor. In deze hoofdstukken komen allerlei geheimen aan het licht. Zet ze samen met de leerlingen op een rijtje, en vraag hen aansluitend wat ‘de geheimen van het leven zijn’. Op die filosofische vraag bestaat natuurlijk geen pasklaar antwoord. Voor meester Emmerputz krijgen de Verstandige Gedachten altijd voorrang op wat hij voelt en droomt. Dat wat hij niet zelf in handen heeft, maakt hem bang. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
— Hoofdstuk achttien tot twintig De kinderen proberen te raden welk geweldig idee Monty bedacht heeft. Daarna lees je hoofdstuk achttien tot twintig voor. Monty vreesde voor een saaie dag, maar hij beleefde een dag vol verrassingen. Samen met de leerlingen zet je alle andere personages op een rijtje. Je laat hen vertellen welke problemen of zorgen ze hadden en hoe het avontuur voor hen eindigt. Het begrip happy ending kan je meermaals gebruiken. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Afsluitend hoekenwerk Voor het afsluitende hoekenwerk selecteer je opdrachten die mooi aansluiten bij het einde van het verhaal. – Laat de leerlingen puzzelen, de autoquiz of het Verstandige Gedachten-spel spelen of nieuwe avonturen verzinnen die Lulu in haar auto beleeft. – Experimenteren met het Foetsieroest-middel van Ollie is een extra mogelijkheid. Hiervoor verdeel je een fles cola over miniflesjes. Daarop kleef je een etiket ‘Foetsieroest van Ollie Kirkengaard’. De leerlingen leggen roestige spijkers, oude miniatuurautootjes … in een badje Foetsieroest en onderzoeken wat er gebeurt. – Een groepje leerlingen maakt voor de hele klas Jus de Puzzèl naar een eigen, geheim recept. Voor ze het sapje opdrinken, brengt elke leerling een toost uit op een personage, bijvoorbeeld : ‘Ik toost op Lulu omdat zij weer zal kunnen rondrijden in haar auto.’ Gebruik de toost eventueel om de verwerkingsactiviteiten te evalueren : wat was leuk, minder leuk, verrassend ? Nederlands – 2 Spreken – 2.1 – 2.6 En verder
— Portretten Laat (ingelijste) oude portretten meebrengen of haal ze in een kringloopwinkel. Net als Monty zijn de leerlingen licht allergisch geworden voor geesten : Van welk portret krijgen ze een niesbui ? Achter welk schilderij schuilt een geest ? Wat heeft die te vertellen ? Zoals in een museum maken ze een bordje bij hun schilderij. Op het bordje stellen ze hun personage voor en schrijven er iets bijzonders bij dat toeschouwers uitnodigt om aandachtiger naar het portret te kijken. Bijvoorbeeld : ‘Mevrouw Y. Zuurkool. Haar naam is geen toeval.’ Elk portret werken ze bij tot de geportretteerde geest helemaal beantwoordt aan de bijzondere eigenschap die ze ervoor verzonnen. Dat kan met diverse soorten verf maar ook met papier en lijm, stof, wol … De nieuwe portretten samen met het bordje tentoonstellen, is een fijne afsluiter. Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 – 4.8 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 – 1.5
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Bibliografie
Boeken en tijdschriften
Alles over auto’s / Richard Hammond, Lidy Bouwhuis (vert.). Lannoo, 2009 Auto / Nicholas Harris, Tim Hutchinson (ill.), Dennis Friedhoff (vert.). Atrium, 2010 De auto en wij zijn mooi : hét autoboek voor kinderen / Jet Manrho e.a. Autoped, 2008 (Boekie Boekie 71) De geschiedenis van de auto / Zeger van Mersbergen, Anke Nobel (ill.). Wolters-Noordhoff, 2008 Op weg (Kididoc) / Michele Longour. Biblion, 2003 Schrap me : stiftgedichten / Dimitri Antonissen. Wintertuin, 2010 Wat een auto’s ! Van Audi tot Volvo / Björn Bergenholtz, Bette Westera (vert.). Gottmer, 2010 Websites
www.datbedoelik.nl/indexl.php 0 kies : groep 4 of 5 0 typ : auto www.schooltv.nl/beeldbank/clippopup/20081231_oldtimers01 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20071113_brandweer01 www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20081124_karten01 www.stiftgedichten.com
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
2
Dummie de Mummie en de gouden scarabee Tosca Menten en Elly Hees (ill.) Van Goor, 2009
Over het boek
Goos Guts is een onopvallende jongen die een weinig bijzonder leven leidt in een dorp waar normaal gezien niets gebeurt. Tot hij Dummie, een vierduizend jaar oude mummie, ontmoet. Uit schrik dat voor wat wetenschappers met een levende mummie zouden aanvangen, verzinnen Goos en zijn vader Klaas dat Dummie een neefje uit Egypte is dat een zware brand overleefde en bij hen komt herstellen. Maar alle leven lijkt uit zijn lijfje van botten en doeken te verdwijnen, wanneer Dummie zijn kostbaarste bezit verliest : de gouden scarabee van Mukatagara. Dummie de Mummie biedt een mix van buitengewoon vreemde, griezelige, spannende en gekke gebeurtenissen enerzijds en weetjes uit het Oude Egypte anderzijds. En er is meer. De auteur stelt – heel subtiel – een aantal wezenlijke vragen : Wat gebeurt er als je geconfronteerd wordt met iemand die heel anders is ? Hoe ga je daar mee om ? En hoeveel wil je opofferen voor iemand anders ? Aan de slag Aanzet
— Oude Egypte Je legt foto’s, tekeningen, kaarten, boeken en voorwerpen uit het Oude Egypte in het midden van de kring. Belangrijke begrippen die in het verhaal voorkomen, laat je aan bod komen zodat kinderen er tijdens het voorlezen niet over struikelen : woestijn, piramide, grafkamer, sarcofaag, mummie, farao, hogepriester, hiernamaals, scarabee, museum … Je nodigt de kinderen uit te vertellen wat ze over het Oude Egypte weten. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7 – 5.9
— Darwishi Ur-Atum Msamaki Minkabh Ishaq Eboni Op een wereldkaart duid je Egypte, Nederland en België aan. Je toont het boek Dummie de Mummie en leidt het in. Dit verhaal begint in het Oude Egypte, zo’n 4000 jaar geleden. Je maakt kennis met Darwishi Ur-Atum Msamaki Minkabh Ishaq Eboni, kortweg Dummie. Dan maak je een sprong in de tijd en leer je Goos Guts kennen. Die woont in een dorp in Nederland en bereidt zich met zijn klas voor op een scholenwedstrijd over Egypte. Goos zal iets vreemds meemaken … De echte naam van Dummie is eigenlijk te lang en te moeilijk om te onthouden. Sommige kinderen zullen zich uitgedaagd voelen om het toch te proberen. Je hangt de lange naam van Dummie bij een poster van een mummie of bij een tekening van Dummie, de beginletters geef je een opvallende kleur. Leer ze voor de aardigheid ook een woordje Egyptisch aan : ‘maashi’ betekent ‘oké’, ‘sirsar’ geeft aan dat iets niet goed is. Zo kan je feedback geven als iemand Dummies echte naam probeert uit te spreken. Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
— Schelden Lees de inleidende hoofdstukken en hoofdstuk één voor. Goos en zijn vader mogen niet écht schelden van elkaar. Als iets misloopt of als ze boos zijn, gebruiken ze krachttermen die ze zelf bedacht hebben als ‘Lelijke Pimpoffel !’, ‘Plofzak Drollemans’ en ‘Bomkak Dinges’. Waarschijnlijk mogen de leerlingen thuis en op school ook niet schelden. Toch kan het deugd doen om het bij pijn, frustratie of kwaadheid uit te schreeuwen. Gebruiken zij bepaalde uitdrukkingen in de plaats van scheldwoorden ? Kunnen ze een aanvaardbaar scheldwoord verzinnen ? Alleen of per twee demonstreren ze wanneer het scheldwoord te pas komt en hoe ze het willen gebruiken. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
— Pictionary Het verhaal van Dummies ongeval en vlucht wordt met tekeningetjes weergegeven. Dummie en Goos spreken niet dezelfde taal : ze behelpen zich met een beeldtaal die ze min of meer delen. Speel een variante van pictionary. Je verdeelt de klas in twee groepen : één groep links en één rechts. Van elke groep komt er een afgevaardigde aan het bord. Zij krijgen een kaartje met een begrip op rond Egypte, geheimen of boeken … Op jouw signaal tekenen ze wat op het kaartje staat. Met enkele krijtlijnen moeten ze de essentie proberen weer te geven. De leerling die als eerste het juiste antwoord zegt, scoort voor zijn groep. Daarna zijn twee nieuwe tekenaars aan de beurt. Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
— Tussendoor Gebruik uitspraken of situaties uit het boek als aanleiding voor een gesprek tussendoor : – Op pagina 45 zegt Klaas : ‘Je kunt wennen aan hoe iemand eruit ziet. Het is veel erger als je rot bent vanbinnen.’ Wat bedoelt hij daarmee ? – Op pagina 49 raakt Goos niet in slaap. Hij heeft nu immers een erg groot geheim. Kan een geheim je uit je slaap houden ? Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Hiëroglyfen Lees hoofdstuk twee voor. Op de plaats van het ongeval ontdekken Klaas, Goos en Dummie een boekje met hiëroglyfen. Zet een aantal woorden in hiëroglyfenschrift op het bord. Leerlingen ontcijferen ze met het hiëroglyfenalfabet dat je downloadt van internet of opzoekt in een boek over Egypte. Daarna tekenen de leerlingen hun eigen naam in een cartouche – een ovalen vorm waarin het hiëroglyfenschrift past. Krassen in een plak klei is ook mogelijk. Dummie leert Nederlands. Van een ‘s’ en een ‘z’ maakt hij een ‘sh’ (spreek uit : ‘sj’) : shtaan, shitten. Van ‘h’ en ‘g’ maakt hij een ‘gh’ (spreek uit : ‘ch’) : ghras, ghuis, gheel ghoed. Dat precies die lettertekens in het Oude Egypte anders werden uitgesproken dan wij gewoon zijn, wordt duidelijk als je er een meer gedetailleerde hiëroglyfenkaart bijneemt : sommige letters of tweeklanken ontbreken. Dat verklaart waarom Dummie een andere uitspraak van het Nederlands heeft. Misschien hoor je het ook als een vriendje in de klas Nederlands spreekt, maar thuis een andere taal gewoon is. Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid – 7.1 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
— Lied Je leest hoofdstuk drie voor. Over Dummie vind je een lied op het internet. Je kan dit lied introduceren en het voor of na een voorleessessie samen zingen. Als leerlingen het lied kennen, verzinnen ze er bewegingen bij. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.4 Muzische vorming – 4 Beweging – 4.5
— Liegen Je leest hoofdstuk vier voor. Om hun grote geheim te bewaren, moeten Klaas en Goos niet alleen de waarheid verzwijgen, ze moeten zelfs liegen, bijvoorbeeld tegen die goede meester Krabbel : – Heb jij al eens een leugen verteld ? – Mag je liegen om iets goeds geregeld te krijgen ? Ken je de uitdrukking ‘een leugentje om bestwil’ ? – Waaraan merk je dat iemand liegt ? (Een leugenaar praat wel eens met een andere stem dan je gewend bent : luider, sneller of net trager ; Een leugenaar kan met zijn handen aan zijn gezicht wriemelen, beginnen zweten, wegkijken of rood worden). Enkele leerlingen vertellen zo overtuigend mogelijk een gebeurtenis die waar of niet waar is. De andere leerlingen raden. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
— Anders Je leest hoofdstuk vijf voor. Anna-Lies en Lissy pesten Dummie. Ze houden niet van iemand die anders is. Doordat Dummie uit een ander land komt, vinden ze dat hij hier niet thuishoort : – Wanneer is het fijn als iemand anders is ? – Wanneer vind je het moeilijk ? Nederlands – 2 Spreken – 2.1 – 2.6
— Scarabee Je leest hoofdstuk zes voor. Dat is gewijd aan de scarabee van Mukatagara. In het Oude Egypte dachten ze dat de scarabee of mestkever zomaar tot leven kwam uit bolletjes mest. Ze wisten niet dat de oude kevers daar eerst hun eitjes hadden gelegd. Zo werd de scarabee symbool voor nieuw leven. De Oude Egyptenaren zagen de scarabee zijn mestballetjes voortrollen. Dat deed hen denken aan de zonnegod die de zonneschijf de hemel induwt. Zo werd de scarabee ook symbool voor de zon. De scarabee werd – soms met magische formules - als amulet gebruikt om de drager te beschermen tegen onheil. Aan een dode werd een scarabee meegegeven om hem bescherming te bieden tegen ongeluk en boze machten op zijn tocht door het hiernamaals. In opdracht van de farao gaf hogepriester Hepsetsoet Dummie de machtige, gouden scarabee van Mukatagara mee op zijn reis door het hiernamaals. Wie de amulet steelt, haalt een vloek over zich. Je leest er meer over in hoofdstuk zeven.
— Amulet Vertel je leerlingen aansluitend op hoofdstuk zeven over amuletten (ter bescherming) en bij uitbreiding over talismannen (geluksbrengers). Je kan voorwerpen of afbeeldingen meebrengen die de begrippen concreter maken : een kruisje (een christelijke amulet), het boze oog (een blauwe amulet met zuiverende kleur die boze oog wegkijkt, bekend in de Islamwereld), een konijnenpoot …
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Amuletten werden vaak gemaakt van natuurlijke producten zoals hout, steen, klei, bot, veertjes, kruiden en schelpen. Ze werden meestal aan een kettinkje gedragen of bevestigd aan kledij. Leerlingen mogen zelf een amulet of talisman maken. Waartegen moet deze amulet hen beschermen ? Hebben ze liever een talisman ? Voor welk geluk moet die dan zorgen ? Je kan vooraf kiezen voor één bepaald materiaal, bijvoorbeeld klei, maar je kan ook verschillende materialen aanbieden en de kinderen vanuit het materiaal tot een idee laten komen. Ze maken in elk geval een soort sierraad aan een ketting of speld. Wie dat wil kan tekens aanbrengen die iets meer zeggen over de bedoeling van de amulet of talisman. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.8 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5
— Tot slot Je leest de laatste hoofdstukken na elkaar voor. Je laat de leerlingen reageren op de problemen die zich stellen en de oplossingen die zich aandienen. En verder
— Dummie schuift door Buiten of in de turnzaal organiseer je speelse activiteiten die met Dummie te maken hebben. De leerlingen vormen groepjes van vier. Er zijn minstens zoveel doorschuifactiviteiten als groepen. Opruimen en doorschuiven gebeurt op het lied ‘Dummie de Mummie’. Suggesties voor activiteiten :
–
Is er een grote zandbak of kan je een zandtafel gebruiken, dan maken de leerlingen daar een voorstelling van het Oude Egypte met de Nijl, piramiden, palmbomen … Dat kan ook met blokken, karton en papier. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.26 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7
–
Dummie kan zijn evenwicht meestal goed bewaren. Hij houdt erg van klimmen en klauteren. Je voorziet een opdracht met toestellen (evenwichtsbalk, klimrek …). Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.9 – 1.14
–
Toen Dummie nog in Egypte was, voetbalde hij wel eens met het hoofd van een vijand. Je laat de leerlingen voetballen met een ongewone bal. Van krantenpapier maak je een flinke prop. Je windt er lappen stof omheen. Je maakt alles vast met stukken touw. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.17
–
De leerlingen mogen elkaar inpakken als een mummie. Ze maken gebruik van witte t-shirts, toiletpapier, oude lakens, touw … Je zorgt voor minstens twee kopieën van het binnenkaft van het boek. Eén mummie neemt een houding aan van het kaft. De andere mummies raden welke. Wie het goed geraden heeft, is daarna aan de beurt. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
–
Fietsen is voor Dummie een hele ervaring. In het begin komt hij heel wat hindernissen tegen. De leerlingen mogen een hindernissenparcours afleggen. Met krijt teken je een weg. Je plaatst er hindernissen op, bijvoorbeeld :
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
• • •
•
Een grote doos vouw en snijd je helemaal open. Je zet die als een tunnel neer. Op een balkje leg je een lange, brede houten plank : een fietswip. Met kegels maak je een smalle doorgang. Met blauw krijt teken je er een beek naast. Dummie moet oppassen voor water ! Kleine blokjes zijn scherpe steentjes of spijkers en moeten vermeden worden. Iedere fietser telt zijn fouten en probeert er bij een tweede beurt minder te maken. Lichamelijke opvoeding – 2 Gezonde en veilige levensstijl – 2.5
– De leerlingen maken een reportage voor de plaatselijke krant. Ze schrijven eerst een kort artikel. Zijn ze klaar, dan nemen ze een kijkje bij de andere groepjes en nemen om een foto. Leerlingen uit het derde leerjaar kunnen de artikels uittikken. Bij de foto’s bedenken de leerlingen titels. Er zijn zoveel artikels als groepjes : • Wie is Dummie ? (groep één) • Hoe is Dummie bij Goos en Klaas terechtgekomen ? (groep twee) • Dummie is een vrolijke mummie. Hij gaat graag naar school. Waar houdt hij van ? (groep drie) • Dummie wordt gepest op school. Door wie ? Hoe gebeurt dat ? (groep vier) • Dummie verliest zijn gouden scarabee. Hoe komt dat ? Waarom is het zo erg ? (groep vijf ) • Hoe geraakt de gouden scarabee terug in het bezit van Dummie ? (groep zes). Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
— Quiz De klas van Goos en Dummie neemt deel aan een scholenwedstrijd over Egypte. Parallel met het verhaal, kan je veel informatie meegeven over het Oude Egypte. Een quiz waarin je op een leuke manier peilt naar wat de leerlingen onthouden hebben, sluit zeker aan bij het boek. Een vragenreeks uit het Verstandige Gedachten-spel (zie : De geestige spookschool) kan je vervangen door een aantal vragen over Egypte. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.7 – 5.9
Bibliografie
Boeken
De mestkever / naar het verhaal van HC Andersen, bewerkt door Stuffmakers. Het geluidshuis, 2008 [audioboek] Dummie de Mummie en de tombe van Achnetoet / Tosca Menten en Elly Hees (ill.). Van Goor, 2010 Het oude Egypte (Kididoc) / Sylvie Baussier. Biblion, 2007 Websites
www.dummiedemummie.nl 0 met informatie, spelletjes, het lied en filmpjes van Dummie www.patricklagrou.be/hierogliefen.htm 0 hiërogliefenalfabet
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
3
Durf voor drie Bart Moeyaert en Rotraut Susanne Berner (ill.) Querido, 2007
Over het boek
Drie bekroonde verhalen zijn in Durf voor drie verzameld. In De brief die Rosie vond vindt Rosie een brief op de stoep. ‘Aan mijn hart’ staat er op de voorkant van de envelop, ‘Van de man van je leven’ op de achterkant. Wat er ín de brief zou kunnen staan, laat Rosie niet los. Het tweede verhaal, Een kuil om in te wonen, gaat over Tom. Hij graaft een kuil tussen de sla en daar is zijn mama niet blij mee. Tom besluit in het Bosje van Vier een nieuwe kuil te maken, een kuil om in te wonen. Boven hem, tussen de bladeren, heeft Bas zijn eigen hut : topgeheim én verboden voor Tom. Het boek eindigt met Het beest heet Mona. Mona is een geheime pestkop. Op school heeft niemand door dat ze Sam, Do en Marta elke dag van de week krabt, schopt, bijt, stompt of knijpt. Marta gaat Mona te lijf met een slim en mooi plan. De verhalen op niveau AVI-3 zijn kort en inhoudelijk sterk. Je kan ze voorlezen, maar door het eenvoudige technische leesniveau kunnen kinderen ze net zo goed zelf lezen. Aan de slag
De brief die Rosie vond Aanzet
Je toont de eerste illustratie – liefst vergroot – en laat de leerlingen vertellen : – Wat zie je ? – Wat betekent het ? – Heb je ook gezien dat er enkel rood- en zwarttinten worden gebruikt ? – Wie staat er om de hoek van het huis ? Wat doet ze ? – Zou de poes bang zijn om buiten te komen ? – Hoe kijkt het masker op de deur ? Boos ? Vrolijk ? – Zie je het plantje ? Door de hartvormige bloempjes wordt het plantje ‘gebroken’ hartje genoemd. Je leest De brief die Rosie vond voor. Vanuit de illustraties laat je de leerlingen het verhaal aanvullen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Verwerkingsactiviteiten
— Post … Op de banken of op vrije plaatsen in de klas leg je brieven. Op de voorkant staat : ‘Aan (omschrijving die naar een bepaalde leerling verwijst)’. De leerlingen gaan bij een willekeurige brief staan die niet voor hen bestemd is. Ze mogen de brief niet aan anderen tonen, en ze mogen niet verklappen wat op hun brief staat.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Je leest het eerste hoofdstuk opnieuw voor. De leerlingen leven zich in in de figuur van Rosie en beelden uit wat je leest. In hoofdstuk twee verbergt Rosie de brief onder haar trui. De leerlingen mogen de brief ook onder hun trui of t-shirt stoppen en in de kring gaan zitten. Muzische vorming – 3 Drama – 3.3
— …voor jou Verdiep het verhaal met een aantal vragen en opdrachtjes : – Rosie vond het moeilijk om de brief te laten liggen. Ze wilde de brief op de bus doen, maar ze deed het niet. Waarom niet ? – Op de brief van Rosie stond : ‘Aan Mijn Hart !’ Wist Rosie dan voor wie de brief bedoeld was ? – Rosies hart bonkte hevig. Hoe kwam dat ? – Op jullie brief staat ook iets geschreven. Je mag nog eens kijken, maar zorg ervoor dat niemand anders het ziet. We houden geheim voor wie de brief is ! (Op de brieven heb je bijvoorbeeld geschreven : ‘Aan de grootste fan van Anderlecht’, ‘Aan de liefhebber van balletjes in tomatensaus’ …) – Rosie las de achterkant van de brief waarop stond ‘Van De Man Van je Leven’. Begreep Rosie wie daarmee bedoeld werd ? – Mama dacht dat Rosie een liefdesbrief gevonden had, maar Bertie dacht juist dat het een heel enge brief was. Waarom dachten ze dat ? – Van wie komt de brief die jullie gevonden hebben ? Kijk eens op de achterkant. (Op de achterkant heb je bijvoorbeeld een vraagteken of een uitroepteken geschreven of ‘Rara’, ‘Van Je Weet Wel’ of ‘Onverwacht !’ …) – Toen mama zag dat Rosie de brief probeerde te openen, werd ze boos, zowel op Rosie als op haar broer Tommie. Waarom ? – Met de straf die Rosie kreeg, raakte het mysterie van de brief ook opgelost. Wat moest Rosie doen ? – Hoe reageerde die ‘Man Van je Leven’ ? – Was Rosie verrast ? Ben jij verrast ? Waarom ? Aansluitend geef je de leerlingen de opdracht om hun geheime brief aan de juiste bestemmeling te bezorgen. Ze stappen op een klasgenootje af en vragen of hij of zij supporter is van Anderlecht, graag balletjes in tomatensaus eet … Als ze denken dat ze de juiste bestemmeling hebben gevonden, geven ze de brief af. Hebben ze ook hun eigen brief gekregen, dan gaan ze op hun plaats zitten. Heeft iedereen zijn brief, dan maken ze die open en lezen. In de brief staat een opdracht die ze onmiddellijk uitvoeren : Hallo, Een brief krijgen is spannend en leuk. Een brief schrijven is dat ook. Een brief kan over leuke dingen gaan, ook over verdriet of over iets dat je niet durft zeggen. In een brief kan alles. Een brief is geheim. Alleen wie de brief krijgt, mag hem lezen.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Jij mag een brief schrijven naar …(leerling van de klas) Is jouw brief klaar, steek hem in een envelop. Zoek een bijzondere manier om jouw brief te bezorgen. Van juf … of : Van meester … Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 4 Schrijven – 4.3 En verder
De brief bezorgen kan een activiteit op zich zijn. Zit de brief in een pakket ? Wordt de brief gebracht door een beroemde voetballer, een postduif, het hondje van de buren, De Zus Van je Leven … ? Iedere leerling kan een idee uitwerken en zijn of haar plan één van de volgende dagen uitvoeren. Een kuil om in te wonen Aanzet
Stel een paar vragen : – Naar welke plek in (de buurt van je) huis ga je als je alleen wil zijn ? – Mag er ook bezoek komen of is het een geheime plek ? In Een kuil om in te wonen wil Tom ook een plek voor zichzelf. Lees het verhaal voor met aandacht voor de illustraties. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Verwerkingsactiviteiten
— Verhaal verdiepen
– Mama is boos omdat Tom een kuil maakt in het slabed. Hoe voelt Tom zich als mama hem wegstuurt ? – Tom denkt dat hij rustig en alleen in het Bosje van Vier een kuil kan graven om in te wonen. Is dat zo ? – Waarom is de jongen in de boom niet blij met het onverwachte bezoek ? – Mama is op zoek naar Tom. Waarom gaat Tom niet met mama mee terug naar huis ? – Tom en Bas sluiten vriendschap. Hoe gebeurt dat ? Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Time-outplek verzinnen Bespreek samen met de leerlingen een mogelijke plek in de klas waar ze terechtkunnen als ze verdrietig, humeurig of boos zijn, geen zin hebben om te praten, als ze rustig willen lezen, of te veel energie hebben om op hun stoel te blijven zitten : – Waar maak je ‘een kuil’ of ‘een hut’ om even in te verdwijnen ? (Bijvoorbeeld : uit het zicht van de anderen en toch niet helemaal weg). – Welke sfeer moet die plek uitstralen ? (Bijvoorbeeld : ze moet klein en knus zijn, geborgenheid geven).
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
– In het boek vindt Tom het fijn om achter Bas’ boek weg te kruipen. Welke spullen wil jij graag op de geheime plek hebben ? (Bijvoorbeeld : kussens, knuffel, beker water, mp3-speler met eigen muziek, foto’s, stickers, een boek, pen en papier, een speelgoedje, plaats voor nog één vriendje …). Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2 En verder
— Time-outplek inrichten Is de klas het eens over een goeie time-outplek ? Laat de leerlingen dan materialen verzamelen en maken om de time-outplek in te richten. Zo kunnen ze boekjes maken als remedie tegen verdriet, een slecht humeur, kwaadheid of angst. In zo’n boekje kleven ze foto’s, tekeningen, tekstjes die troosten, blij of moedig maken … Ze kunnen ook dozen versieren en vullen met voorwerpen die ‘helende’ gaven hebben. Tot slot bedenken ze een bijzondere naam voor deze bijzondere plek. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2 Het beest heet Mona Aanzet
Sta even stil bij de betekenis van ‘een beest’ (een woest en wild dier). Daarna toon je de tekening van Mona (p. 51). Daarop zien ze dat Mona geen dier is, maar een meisje. Vraag daarna wat de auteur met de titel zou bedoelen (Net als sommige dieren, is Mona woest en wild. Door Mona met een beest te vergelijken, kan de schrijver met weinig woorden uitleggen dat Mona ongewoon woest en wild tekeer gaat.) Tijdens het voorlezen besteed je aandacht aan uitdrukkingen, zegswijzen en vergelijkingen (‘Ik lust haar rauw’, ‘Ze veegde het plein aan met Sam’, ‘Ze liet Sam alle hoeken zien’, ‘Jij bent (als) een varken’, ‘Kijk uit je doppen’, ‘Mona is de school. De school is Mona’, ‘Do en Sam houden zich sterk’, ‘Ze zijn als de dood voor Mona’ …). Lees het verhaal voor tot en met pagina 65 : ‘Ineens heb ik een slim idee’. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Verwerkingsactiviteiten
Mona pest in het geheim. Niemand ziet het. Klikken bij de meester of de juf doet Marta niet. Marta wil samen met Do en Sam terugvechten, maar dat mag ze niet van haar moeder. Die zegt dat een mens geen beest is, of dat Marta slimmer moet wezen dan haar vuist. Op pagina 65 kondigt een keerpunt zich aan. De leerlingen bedenken hoe het verhaal verder kan lopen en werken dit naar keuze uit : – Met rode en zwarte stiften, kleurpotloden, waskrijtjes of verf maken ze een prentenband. Ze rollen de tekeningen of schilderijtjes uit en weer op terwijl ze het einde van het verhaal vertellen. – Met rode en zwarte stiften of kleurpotloden tekenen ze de personages die ze nadien uitknippen en op rietjes kleven. Hiermee spelen ze het einde van het verhaal. – Met popjes (bijvoorbeeld Playmobil-ventjes) spelen ze het vervolg van het verhaal op een verteltafel.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
– In een aantal korte zinnen schrijven ze neer wat er na maandag, de dag waarop het keerpunt valt, gebeurt. Alle groepjes stellen hun einde aan elkaar voor. Je gaat met de leerlingen telkens na of Marta in al die gevallen slimmer was dan haar vuist. Pas daarna lees je het originele einde van het verhaal voor. Laat de leerlingen reageren : – Wat Marta en haar vrienden meegemaakt hebben, voelde aan als een strijd op leven en dood, net als in de dierenwereld. Iedereen is levend uit de strijd gekomen, Mona ook. Waarom is Mona zo stil geworden ? Waarom bloost ze de hele tijd ? Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 – 3.7 Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 En verder
— Beest en diertje Tegenover het beest Mona lijken Marta, Do en Sam tamme, weerloze diertjes. Je laat de leerlingen in boeken en tijdschriften op zoek gaan naar een beest dat er zo wild en woest uitziet als Mona in de gedachten van Marta. Ze schilderen Mona als beest : groot, wild en woest, bladvullend. Waar nog een plaatsje wit overblijft, schilderen of tekenen ze Marta, Do en Sam : klein, lief en slim. Of : ze tekenen Marta, Do en Sam op kleine blaadjes en hangen die met lintjes aan het beest. Als het beest wild tekeer gaat, vliegen Marta, Do en Sam naar alle kanten. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
— Pesten In de kring vertellen de leerlingen wanneer ze gepest werden, op welke manier, wat het met hen deed … Het is niet de bedoeling om pesters bij naam te noemen. Andere leerlingen spelen de vertelde situatie na. Ze leven zich zo goed mogelijk in in hun rol. Als de verteller geen einde heeft aangegeven, mogen ze zelf een einde improviseren. Ze kunnen scènes volgens aanwijzingen van de verteller herspelen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.4 – 3.6 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.7
Bibliografie
Timmie en zijn plekje / Ed Franck en Kris Nauwelaerts (ill.). Davidsfonds-Infodok, 1993
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
4
Het zakmes Sjoerd Kuyper Leopold, 2009
Over het boek
Het zit Mees niet mee : zijn beste vriend Tim verhuist naar een andere stad. Een dag voor Tim vertrekt, laat hij Mees zijn nieuwe zakmes zien. Mees wil zelf al zo lang een zakmes, maar daar vindt zijn vader hem te jong voor. Wanneer de juf plots opduikt, stopt Mees het mes in zijn zak. Hij vergeet het mes terug te geven en de volgende dag komt Tim niet meer naar school. Mees is bang dat Tim hem ervan zal verdenken dat hij het mes voor zich wil houden. Zonder zijn vader in te lichten – die mag niet weten dat hij met een mes rondloopt – gaat Mees op zoek naar zijn vriend. Het zakmes is een spannend en ontroerend relaas van een zoektocht. Het boek vertelt een tijdloos verhaal en werd daarom in 2009 heruitgegeven. Ook de verfilming van het boek (die als dvd bij het boek zit) blijft een groot succes. Aan de slag Aanzet
Haal een zakmes uit je zak, vouw het open en vraag : – Wie heeft thuis ook een zakmes ? – Waarvoor gebruik je het ? – Mag je je zakmes gebruiken als je alleen bent ? – Wie zou er een zakmes willen ? Nederlands – 2 Spreken – 2.1 Verwerkingsactiviteiten
Je leest het verhaal hoofdstuk per hoofdstuk voor.
— De verhuizing In het hoofdstuk De verhuizing verzinnen Mees en Tim vreemde talen, bijvoorbeeld de kippentaal. Omdat kippen ‘tók-tók-tók …’ zeggen, komen Mees en Tim op het idee om klinkers en tweeklanken te vervangen door een ‘ó’. Alle leerlingen zeggen nu hun naam in de kippentaal. Nadien voeren ze in duo een gesprekje in de kippentaal. Laat hen bijkomend andere talen bedenken : – Waarvoor kan je een vreemde taal gebruiken ? (geheime boodschappen vertellen of schrijven) Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
— Het lege huis Na Het lege huis vertellen de leerlingen met eigen woorden hoe Mees probeert om het zakmes terug te geven aan Tim, en hoe dat mislukt. Zowel de vader als de juf van Mees luisteren niet wanneer Mees hen zijn geheim wil toevertrouwen. Dat spelen de leerlingen na in duo’s : de ene speelt Mees, de andere zijn vader of juf. Terwijl Mees zijn verhaal probeert te vertellen, geven zij
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
hem daar de kans niet toe. Ze wisselen van rol. Nadien vertellen ze hoe het voelt om niet gehoord te worden. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
— De brief Lees van hoofdstuk De brief pagina 32 tot de helft van pagina 34 voor. Mees wil het verhaal aan zijn moeder vertellen, maar dat kan niet : ze slaapt en dan mag Mees haar niet storen. Dus vertelt Mees zijn verhaal tegen de televisie waarop hij een opname van zijn zingende moeder afspeelt. De leerlingen bedenken een plan voor Mees – wat kan hij nog doen om Tim zijn mes te bezorgen ? – dat ze mogen uitschrijven of uittekenen. Wie wil mag over zijn plan vertellen in een opnamestudiootje dat je opstelt in een hoekje van de klas. Film de leerlingen één voor één. Ze houden hun plan voor Mees nog strikt geheim. Lees daarna het hoofdstuk door tot pagina 40 en vat samen. Mees schrijft een brief voor Tim. Hij steekt het zakmes samen met de brief in een envelop. Op de voorkant schrijft hij : aan tim, flevoland, op de achterkant : van mees, paradijslaan 17, amsterdam. Dan post hij de brief. Vraag de leerlingen wat ze van Mees’ plan vinden. Zou hij in zijn opzet slagen ? Daarna lees je verder. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 5 Media – 5.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— De trein Na De trein vertellen de leerlingen wat ze zelf ooit kwijt geraakt zijn : – Hoe voelde dat ? – Heb je het verloren voorwerp of huisdier teruggevonden : via een affiche, een advertentie … ? Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— De advertentie Je leest De advertentie voor. Ook de vierde poging van Mees mislukt en hij verliest de moed : – Schiet er echt geen enkel goed plan meer over ? – Welk plan heb jij zelf bedacht ? Naar aanleiding van de laatste vraag verklappen de leerlingen hun eigen getekende, uitgeschreven of vertelde plannetje.
— Het liedje Met Het liedje introduceer je de vijfde poging van Mees. Je leest ook De televisie voor. Daar zingt Mees een lied dat voor Tim bestemd is. Tim ziet Mees, hoort het lied en komt naar de studio. Je laat de leerlingen vertellen wat ze van het door de schrijver bedachte einde van het verhaal vinden. Nederlands – 2 Spreken – 2.6
— Zelf liedjes maken Samen met de leerlingen maak je een nieuwe aflevering voor het muziekprogramma Drie maal drie is negen. In groepjes of als duo maken de leerlingen een lied over een echt of fictief geheim. Ze doen dit, net als Mees, in stapjes. Ze schrijven eerst een korte tekst die ze daarna op muziek zetten :
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
– Welke instrumenten passen bij je lied ? – Wanneer en hoe zal je de instrumenten gebruiken ? – Hoe duid je dit aan op hun liedjestekst ? Elk groepje oefent zijn nummer eerst een paar keer in en neemt daarna deel aan de ‘auditie’ : de juf of meester en een aantal (wisselende) leerlingen vormen de jury. Die vertelt wat goed is aan elk nummer en wat nog beter kan. Alle groepjes werken verder tot hun nummer klaar is voor de televisieshow. Elk groepje mag zijn lied brengen en laten filmen. Twee leerlingen kondigen de groepjes aan en wuiven hen uit. De film wordt gemonteerd en getoond aan een nieuw publiek (grootouders, een andere klas, website van de school …). Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 Muzische vorming – 2 Muziek – 2.2 – 2.4 – 2.5 Muzische vorming – 5 Media – 5.3 En verder
— Film De verfilming van Het zakmes heeft drie prijzen gewonnen : de Cinekid Film Award in 1992, een Gouden Kalf in 1993 voor Beste regie – regisseur is Ben Sombogaart – en een Emmy in 1993 voor Beste jeugdprogramma. De dvd van de film zit bij het boek (achteraan). Mees die zijn lied zingt, is te zien vanaf 1 uur 18 minuten. Dit fragment kan je laten zien voor je de leerlingen hun eigen lied laat maken.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
5
Meneer Kandinsky was een schilder Daan Remmerts de Vries Leopold, 2010
Over het boek
Meneer Kandinsky is een schilder die keurig schildert zoals het hoort. Tot uit één van zijn schilderijen een blauw paardje ontsnapt. Het huppelt overal met hem mee en fluistert meneer Kandinsky dingen in het oor. Kleuriger en vreemder worden zijn schilderijen daardoor. Wanneer het paardje verdwijnt, laat meneer Kandinsky zich overrompelen door geluiden van buitenaf en ontdekt hij dat hij ook op zijn eigen manier kan schilderen. De prenten in Meneer Kandinsky was een schilder zijn collages van bekende schilderijen van Kandinsky waaraan Daan Remmerts de Vries eigen vormen en illustraties toegevoegd heeft. Enkele zinnen per pagina waarvan een enorme poëtische kracht van uitgaat, meer is er niet nodig om het verhaal van deze bijzondere schilder tot leven te brengen. Dit is een schitterend boekje waar kinderen samen of alleen in kunnen duiken, op elk moment van de dag. Aan de slag Opmerking vooraf
Als uitgangspunt voor Meneer Kandinsky was een schilder baseerde auteur en illustrator Daan Remmerts de Vries zich op het leven van Wassily Kandinsky en op de veeleer abstracte schilderijen die Kandinsky maakte. Met het blauwe paardje verwijst hij naar de groep ‘De Blauwe Ruiter’ die Kandinsky mee oprichtte. Als een geheime vriend vergezelt dit blauwe paardje meneer Kandinsky in een wereld die hij geleidelijk aan anders gaat bekijken én schilderen. Aanzet
Je tekent het huppelend blauw paardje – zo’n twintig centimeter groot – vooraf na en knipt het uit. Een dag voor je het boek introduceert, hang je het ’s morgens op een opvallende plek in de klas, bijvoorbeeld net boven of naast het raam dat op een kier staat. Als een kind het diertje opmerkt, speel je mee dat je verbaasd bent. Mogelijke verklaringen van de leerlingen, corrigeer je niet. Je kan zelf enkele aanvullingen geven : Wat een gek beestje huppelt daar. Het lijkt wel een blauw paardje. Misschien is het ontsnapt ? Zouden ze het niet best met rust laten ? Tijdens de speeltijd of lunchpauze geef je het paardje een andere, liefst verrassende plek. Dat herhaal je tot je het boek voorstelt : dan hang je het paardje vlakbij Meneer Kandinsky was een schilder. Je laat de leerlingen hun verwachtingen over het boekje uitspreken voor je het verhaal voorleest en de illustraties toont. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Verwerkingsactiviteiten
— Vraaggesprek Nadat je het verhaal een eerste keer hebt voorgelezen en de illustraties getoond hebt, bied je het prentenboek opnieuw aan en stimuleer je de leerlingen om samen verder (of anders) te kijken.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Geef veel aandacht aan het blauwe paardje : de muze en de geheime vriend van Kandinsky. Heb je een digitaal schoolbord in de klas of kan je gebruik maken van een pc met beamer, scan dan de illustraties in. Je kan ook foto’s van de illustraties maken en die in een PowerPoint zetten. De projectie geeft leerlingen de mogelijkheid om klassikaal te speuren naar details, maar ze kunnen het net zo goed in kleine groepjes doen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.3 – 1.4 Als de leerlingen spontaan veel ontdekken, zullen verschillende vragen overbodig zijn. Vooral in het begin kunnen ze richting geven aan het gesprek.
4 Prent 1
– – – –
4 Prent 2
– –
4 Prent 3
– –
4 Prent 4
– – – –
4 Prent 5
– – – – –
4 Prent 6
– – – –
Is een huppelend paardje vrolijk of bedroefd ? Wat zou meneer Kandinsky denken op het moment dat het paardje ontsnapt ? Welke kleuren zie je op zijn schilderij ? Vind je dat blije of sombere kleuren ? Wie herken je op de foto links boven ?
Waarom kan alleen meneer Kandinsky het paardje zien ? (Het is zijn geheime vriendje. Het paardje zit in zijn hoofd, hij ziet het niet echt. Het is misschien een fantasiepaardje.) Vindt hij het gezelschap van het blauwe paardje fijn ?
Meneer Kandinsky vindt het paardje soms zelfs een beetje lastig. Waarom ? Hoe reageren de bakker en de wachtende vrouw ?
Meneer Kandinsky’s hoofd zit vol met kleuren. Wat vraagt hij in de schoenenwinkel ? Hoe reageert zijn geheime vriendje ? Wat vindt de winkeljuffrouw ? Hoe gaat de winkeljuffrouw gekleed ?
Meneer Kandinsky houdt erg veel van muziek. Tegen een pianospelende barones zegt hij iets vreemds. Wat zegt hij ? Hoe reageert het paardje ? Hoe kijkt meneer Kandinsky ? Wat vindt de barones van zijn opmerking ? Als je naar de kleuren op deze prent kijkt, wat valt je dan op ?
Wat fluistert het paardje in het oor van meneer Kandinsky ? Wat bedoelt het paardje daarmee ? Wat heeft meneer Kandinsky bij zich ? Wat herken je in de zwarte vormen ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
4 Prent 7
–
4 Prent 8
–
4 Prent 9
– –
4 Prent 10
–
4 Prent 11
– –
4 Prent 12
–
4 Prent 13
– –
4 Prent 14
–
4 Prent 15
– –
4 Prent 16
– –
4 Prent 17
–
Het paardje blijft in het oor van meneer Kandinsky fluisteren. Wat zegt het nog meer ? (Dat je eigen gevoel bij wat je ziet mag meespelen. Dat was heel nieuw voor die tijd, meer dan 100 jaar geleden.)
Meneer Kandinsky kijkt samen met zijn geheime vriendje naar de nieuwe landschappen die hij nu schildert. Wat maakt deze landschappen zo anders ?
Heeft meneer Kandinsky veel vrienden ? Hoe denk je dat meneer Kandinsky zich hierbij voelt ?
Wat kan je uit dit schilderij afleiden ?
Meneer Kandinsky stoort zich niet aan de mensen. Maar is dat omgekeerd ook zo ? Waar op het schilderij herken je deze mensen ? Hoe zie je dat ze kwaad zijn ?
Die griezelige, strenge figuren die zijn schilderijen lelijk vinden, maken meneer Kandinsky echt bang. Ze inspireren hem om dit schilderij te maken. Wat stelt het voor ?
De blauwe vriend van meneer Kandinsky is verdwenen. Wat lijkt er nog meer verdwenen ? Is meneer Kandinsky helemaal alleen ?
Zonder zijn blauwe vriendje zou meneer Kandinsky weer kunnen schilderen zoals vroeger. Doet hij dat ook ?
Lukt het Meneer Kandinsky om te schilderen ? Hoe voelt hij zich daarbij ?
Meneer Kandinsky wordt opgeschrikt door iets dat van buiten komt. Wat ? Hoe inspireert het geluid hem ?
Er beginnen meneer Kandinsky meer geluiden op te vallen. Hoe maakt hij daar schilderijen mee ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
4 Prent 18 en 19
–
4 Prent 20
– –
Wat zou meneer Kandinsky hier gehoord hebben ?
Meneer Kandinsky schildert wat hij hoort, buiten zichzelf én binnen in zichzelf. Herken je iets daarvan op zijn schilderij ? Hoe voelt meneer Kandinsky zich daarbij ?
4 Prent 21 en 22
–
4 Prent 23
– –
Meneer Kandinsky werkt aan een reusachtig groot doek. In de verte lijkt er iets te galopperen. Wat hoort meneer Kandinsky ?
Meneer Kandinsky heeft zijn geheime vriendje teruggevonden en is nu heel gelukkig. Waar denk je dat ze zijn ? (Ze zijn in de lucht. Ze zijn dood en in de hemel. Het oorspronkelijke schilderij heet Hemelblauw.) Het lijkt of meneer Kandinsky nog meer vriendjes heeft in die mooie hemel van hem. Wie zou daar nog meer zijn ?
En verder
— Met het blauwe paardje op stap Je neemt de leerlingen mee op wandel rond de school. Samen met het blauwe paardje proberen ze om anders te kijken en te luisteren naar een voor hen bekende omgeving. Met twee halve kokosnoten boots je een galopperend paard na. Als de leerlingen het paard horen, houden ze halt. Uit de zwarte hoed van meneer Kandinsky mag één leerling een blauw paardje vissen. Daar hangt een brief met een opdracht aan. Die voeren ze onder jouw leiding uit. Daarna stappen ze verder tot ze opnieuw het paardje horen. Een andere leerling neemt nu een opdracht uit de hoed. Deze opdrachten niet je aan de paardjes : 1. Het paardje fluistert Meneer Kandinsky allerlei kleuren in zijn oor. Hij geraakt ervan in de war. Kan je hem verbeteren ? – Met mijn laatste schilderij heb ik een mooie grijs gewonnen. (prijs) – Ik wit zo goed, hier in het park. (zit) – Kijk, die blauwen hebben hun veren opengezet. Wat een mooie vogels ! (pauwen) – Om pannenkoeken te bakken, heb je geel nodig ! (meel) – Ik wil een rood pak frieten. (groot) – Als je nog één keer op mijn tenen trapt, word ik roos ! (boos) 2. Het paardje fluistert : ‘Kijk om je heen. Alles heeft zijn eigen, heel speciale kleur.’ Kijk goed rond. Kies iets uit de omgeving. Bekijk de kleur. Maak die lichter, feller of warmer van kleur als je er een goed gevoel bij hebt. Geef het een donkere, sombere of koude kleur als je er geen goed gevoel bij hebt of als het je niet veel doet. Wijs waarnaar je gekeken hebt en vertel wat jij in je hoofd hebt waargenomen.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
3. Het paardje fluistert : ‘Kijk om je heen. Alles heeft zijn eigen vorm en grootte.’ Kijk goed rond. Kies iets uit de omgeving. Bekijk de vorm en de grootte. Hoe voel je je bij wat je gekozen hebt ? Welke vormen passen bij een goed gevoel ? Zou je het groter of kleiner maken ? Welke vormen passen eerder bij een slecht gevoel ? Maak je het nu groter of kleiner ? Wijs waarnaar je gekeken hebt en vertel wat jij alleen nu, in je hoofd, ziet. 4. Het paardje fluistert : ‘Kijk om je heen. Alles heeft zijn eigen grootte.’ Ga per twee staan. Zoek iets in de omgeving dat jullie graag kleiner of groter willen zien. Maak kleiner waar jullie niet van houden. Maak groter waar jullie wel van houden. Laat de leerlingen hun keuze fotograferen. Met de lens brengen ze het onderwerp dichterbij of verder weg. 5. Sluit je ogen. Vertel welke geluiden je opvallen. Kan je daar een vorm bij bedenken of een kleur ? 6. Welke geluiden vallen je op ? Zoek een plaats waar verschillende geluiden samenkomen. Neem ze op. Je kan hiervoor een flashrecorder gebruiken, een opnameapparaat dat geluid opneemt op SD-kaartjes, vergelijkbaar met de kaartjes waar de meeste digitale fototoestellen mee werken. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.2 Muzische vorming – 2 Muziek – 2.1 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
— Schilderij In de klas laat je de leerlingen de geluidsopname uit de zesde opdracht (zie : hiervoor) opnieuw beluisteren. De leerlingen vertellen wat de geluiden bij hen oproepen en welke vormen en kleuren ze er zich bij kunnen voorstellen. Je toont daarna de foto’s uit de vierde opdracht (zie : hiervoor) op pc, liefst met beamer. De leerlingen vertellen waarom ze wat ze gefotografeerd hebben graag klein of groot zien. Geïnspireerd op die en alle andere voorgaande opdrachten maken de leerlingen vervolgens een groot schilderij in de stijl van Kandinsky. Na twintig minuten leg je de activiteit even stil. Deel de klas in twee groepen in. Een leerling van groep één gaat naar een leerling van groep twee. Hij bekijkt in stilte het schilderij. Daarna fluistert hij een tip in het oor van de klasgenoot, bijvoorbeeld : ‘Je mag nog meer laten zien wat je bij die boom voelt.’ Een leerling van groep twee fluistert daarna een tip in het oor van een leerling uit groep één. Wie wil, kan een geheim vriendje verzinnen dat zich mag voortbewegen op het schilderij. Leerlingen werken dit vriendje naar keuze uit : schilderen, tekenen, uit gekleurd papier knippen … Als ze het geheime vriendje uitknippen en hier en daar enkele gaatjes prikken in hun schilderij, kunnen ze het vriendje met een splitpen op een plek naar keuze bevestigen en kan het van plaats veranderen. Als de leerlingen op stijf papier of op karton werken, kan je bovenaan een smal strookje wegsnijden. Ze kleven hun geheime vriendje aan een touwtje. Dat steken ze door de sleuf waarna ze er een parel aan vastknopen. Door – gebukt achter het schilderij – de parel te verschuiven, beweegt het geheime vriendje helemaal alleen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
— Sprekende titel De blauwe ruiter, Hemelblauw … : het zijn sprekende titels voor een schilderij. Laat de leerlingen zo’n titel verzinnen voor hun schilderij. Die schrijven ze met grote letters op een mooi bordje. De bordjes verzamel je in de hoed van meneer Kandinsky. Je hangt alle schilderijen aan de muur. Een leerling neemt een bordje met een titel uit de hoed. De leerlingen zoeken uit bij welk schilderij de titel hoort. De maker mag nadien iets meer vertellen over zijn schilderij : – Waardoor kreeg je ideeën ? – Waar is het schilderij anders dan wat je gezien hebt ? Nederlands – 4 Schrijven – 4.2 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
6
Super Jan en het griezelkasteel Harmen van Straaten Pimento, 2010
Over het boek
Wanneer Jan acht jaar wordt, ziet hij een vallende ster. Hij wenst dat hij zo sterk als Superman wordt. De wens komt uit, maar Jans superkracht werkt alleen maar als er mensen in gevaar zijn. Hij moet het geheim goed bewaren, anders wordt hij opgesloten of verkocht aan een circus. Tijdens een reis naar een groot en oud kasteel met zijn wat vreemde buren, meneer en mevrouw Stromboli, ontdekt hij dat hij niet de enige is met een geheim. De butler en huishoudster hebben duidelijk iets te verbergen en het kasteel gaat elke dag meer op een griezelkasteel lijken. Super Jan moet zijn geheime kracht aanspreken … Super Jan en het griezelkasteel is een spannend verhaal op niveau AVI-5 waar veel vaart in zit. Voor heel wat kinderen uit het tweede en derde leerjaar een vlot leesbaar verhaal, al kan je er net zo goed samen van genieten tijdens het voorlezen. Aan de slag Aanzet
Voor Harmen van Straaten met zijn verhaal Super Jan en het griezelkasteel begint, verwijst hij naar het voorgaande boek in dezelfde reeks, Super Jan, waarin het hoofdpersonage uitgebreid voorgesteld wordt. Je leest dit hoofdstuk voor en gaat dieper in op de wens van Jan. – In sommige situaties mag je een wens doen, vertelden de ouders van oma en opa al. In welke situaties ? (Als je een vallende ster ziet, Als je de maan buiten ziet terwijl je over je rechterschouder kijkt, Als je een muntje in een wensput gooit, liefst nadat je het over je schouder gegooid hebt, Als je als jongen tussen twee meisjes zit, of als meisje tussen twee jongens). – Wat zou je wensen ? – Is er al eens zo’n wens uitgekomen ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Verwerkingsactiviteiten
— Hoofdstuk één tot drie Lees voor. Jan gebruikt zijn superkracht om de banden te repareren. Telkens als Super Jan in actie komt, bespreek je dat met de leerlingen.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
— Hoofdstuk vier tot zes
4 Kasteel Groenesteijn
Lees voor. In deze hoofdstukken krijg je een uitvoerige beschrijving van kasteel Groenesteijn. Laat de kinderen na elk hoofdstuk vertellen wat ze te weten gekomen zijn over het kasteel. Moeilijke begrippen illustreer je met beeldmateriaal. Nederlands – 2 Spreken – 2.6
4 Enge geluiden
Laat de kinderen de nachtelijke geluiden in kasteel Groenesteijn nabootsen. Ze moeten zich inbeelden dat het nacht is. Hoe minder je kan zien, hoe meer je kan horen, zeker in een oud kasteel. Leg uit dat de auteur niet alle geluiden heeft beschreven om het verhaal niet te griezelig te maken, maar dat zij precies die geluiden gaan nabootsen. De leerlingen brengen een voorwerp mee waarmee ze een vreemd of griezelig geluid kunnen maken. Ze zitten in een kring, eventueel op de grond. Verduister het lokaal. Laat hen om de beurt experimenteren met hun geluid, tot ze vinden dat het goed klinkt (bijvoorbeeld : ze laten het één keer kort en dan weer keer drie keer traag na elkaar horen). Deel tekenpapier en potloden of waskrijtjes uit. Daarmee maken ze hun persoonlijke partituur : met symbolen en kleuren geven ze hun geluid zelf weer, of het luid of zacht klinkt, lang of kort, één of tien keer … Maak groepjes van vier kinderen met een heel ander geluid. Ze laten het nog eens aan elkaar horen, ze laten ook hun partituur zien. Daarna stellen ze samen een geluidenreeks samen : ze ordenen de partituren, maken er bij als er een geluid moet worden herhaald. Maak het opnieuw stil in de klas, vertel dat ze op bezoek zijn in kasteel Groenesteijn, dat het nacht is, dat ze elk in een hemelbed liggen, dat de kaarsen zijn uitgeblazen. Eén voor één laten de groepjes horen wat ze hebben voorbereid. Nadien mogen ze reageren. Wat klonk mooi, vreemd of verrassend ? Herkennen ze de geluiden in de tekeningen ? Kunnen ze hun partituur ook gewoon met hun stem en lichaam vertolken ? Neem de geluiden eventueel op, bijvoorbeeld met een flashrecorder. Dat vergroot het griezelige effect. Na het beluisteren van een eerste opname, bespreken ze of ze eventueel nog willen bijsturen. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.1 – 2.2 – 2.4 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
— Hoofdstuk zeven en acht
4 Trucs à la Stromboli
Lees voor. Je verdeelt de leerlingen in duo’s : meneer en mevrouw Stromboli ! Ze mogen een truc voorbereiden en die daarna met de nodige uitleg demonstreren aan het publiek. De truc moet prettig zijn om naar te kijken en te luisteren, én bij voorkeur mislukt de truc. Goochelinspiratie mogen ze van thuis meebrengen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 – 3.5
— Hoofdstuk negen tot dertien
4 Spokenverjager
Lees voor en vraag : – De superkracht van Jan bracht de Determinator van professor Duisterberg in de war. Is Jan veilig voor deze machine ?
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Daarna geef je de opdracht om zelf een spokenverjager te ontwerpen. Die van professor Duisterberg, de Determinator, is gebouwd volgens de principes van een stofzuiger. Ook de leerlingen kunnen zich laten inspireren door een oud (huishoud)toestel. Verzamel afgedankte, niet meer werkende (maar veilige) toestellen, bijvoorbeeld één per twee leerlingen. Laat de leerlingen het toestel ombouwen tot een spokenverjager met dopjes, draadjes, stokjes, stukjes karton … Ze verzinnen een naam voor hun machine. Ze tekenen of schrijven een bijsluiter. Hoe werkt de machine ? Waar moet de gebruiker op letten ? Wat zijn de gevaren bij verkeerd gebruik ? Tot slot mogen de leerlingen hun toestel demonstreren. Speelgoedfiguurtjes kunnen met doekjes en touw omgebouwd worden tot gewillige spookjes. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Muzische vorming – 3 Drama – 3.6 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2
— Hoofdstuk veertien tot zeventien Je leest hoofdstuk veertien tot zeventien voor. Hoofdstuk zeventien kan je verrijken met echt materiaal : een oude wereldkaart of wereldbol, verschillende weergaven van de tekens van de dierenriem, een boodschap of de namen van de leerlingen in Old English Text MT.
— Moraal Je leest verder tot hoofdstuk 21. Je laat de leerlingen navertellen hoe Jan zijn superkracht gebruikt heeft en hoe zijn geheim net niet ontdekt werd. Ook zonder die superkracht vinden de Stromboli’s Jan super. Tot slot lees je hoofdstuk 22 en 23 voor. Omdat Jan zo’n goed idee heeft, vindt zelfs Meike hem een Super Jan ! Dat Jan ook bijzonder is zonder zijn geheime kracht, is de onderliggende boodschap.
— Slotinterview Het avontuur op het kasteel laat je navertellen door alle betrokkenen : Super Jan, Meike, meneer Stromboli, mevrouw Stromboli, professor Duisterberg, de butler, mevrouw Swart en de notaris. Vooraan plaats je acht stoelen naast elkaar. Op elke stoel neemt een leerling plaats. Hij krijgt een kaartje waarop staat in welk rol hij moet kruipen. Om te zien wie wie is, kan je de afbeeldingen op pagina 6 kopiëren, uitknippen en met een koordje om de nek laten hangen. Naar aanleiding van het artikel in De Morgenstond, heeft de plaatselijke televisie besloten om een interview af te nemen van al wie meer zou kunnen weten over het vreemde avontuur op kasteel Groenesteijn. Jij neemt het interview af : – Meneer en mevrouw Stromboli, jullie zijn op een avond aangekomen aan het kasteel Groenesteijn. Vertel eens waarom jullie daar naartoe gereden zijn ? – Jan, ik heb begrepen dat jij mee op vakantie mocht met je buren. Werden jullie vriendelijk ontvangen op het kasteel ? – Butler, deze mensen kwamen voor meneer Massimo. Wat is er met hem gebeurd ? – Mevrouw Swart, hebt u goed voor de gasten gezorgd ? Mevrouw Stromboli was toch het enige familielid van de overleden meneer Massimo ? – Notaris, volgens mijn bronnen zou mevrouw Stromboli het kasteel erven. Kunt u dit bevestigen ? Waren daar voorwaarden aan verbonden ? – Meike, jij bent de dochter van de tuinman die na de dood van meneer Massimo ontslagen werd. Vertel eens iets over het leven in het kasteel. Er wordt gefluisterd dat het daar spookt.
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
– Professor Duisterberg, wij hebben elkaar eerder ontmoet naar aanleiding van een interview over de toename van het aantal spoken in het zuiden van Duitsland. Klopt het dat er spoken of onverklaarbare verschijningen opduiken in kasteel Groenesteijn ? Niet alle facetten van het verhaal moeten aan bod komen. Als acht nieuwe leerlingen plaatsnemen op de stoelen, gaat het interview gewoon verder. Muzische vorming – 3 Drama – 3.6 En verder
— Super Movie Je vertelt dat het wel vaker schijnt te spoken in kasteel Groenesteijn. Je maakt groepjes van vier of vijf leerlingen. De groepjes krijgen de opdracht een spookverhaal uit te werken. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld met een filmpje. Elk groepje bedenkt een (nieuw) spookverhaal. De leerlingen tekenen of schilderen de personages en knippen ze uit. Ze tekenen ook de decors, op A3-formaat of groter : de gang van het kasteel, de eetzaal, de slaapkamer … Je plaatst een digitaal fototoestel met een statief op een vaste plaats. Je duidt vooraf met tape de plaats van het decor en het statief aan. De leerlingen spelen het verhaal na met hun papieren personages : ze leggen de figuurtjes op het decor en verplaatsen ze volgens het verhaalverloop. Van elke scène nemen ze een foto, minstens zes foto’s per verhaal. Als alternatief kan je het spookverhaal ook laten dramatiseren met speelgoedfiguurtjes (bijvoorbeeld van Playmobil) in een speelgoedkasteel of een geknutseld kasteel van houten blokjes en plankjes. Ook hier maken ze foto’s van. Zijn de foto’s genomen, dan laad je ze in op computer. Ze kiezen voor het meest dramatische effect : zwart-wit, sepia … Daarna voeren leerlingen – met jouw hulp of die van een ICT-medewerker – de foto’s in in MovieMaker of Powerpoint. Wie wil, voegt geluiden toe. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
Bibliografie
Boeken
Ridders en kastelen (Kididoc) / Michèle Longour. Biblion, 2001 Super Jan / Harmen van Straaten. Pimento, 2009 Websites
www.datbedoelik.nl/indexl.php 0 groep 4 of 5 0 typ : kasteel http ://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20050117_concert08 http ://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20031127_riddersenkastelen01 (/02/03)
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2011 Thema : Geheim Lestips Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Leen Van Hal, Machteld Horemans, Stijn De Paepe, Liesbeth Peeters, Geert Robberecht, Marit Trioen en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Sebastiaan Van Doninck Grafisch ontwerp : Kris Demey ISBN 9789077178492 De lestips voor het tweede en derde leerjaar werden geschreven door Veerle Verbruggen. Zij was achttien jaar leerkracht in het basisonderwijs. Sinds 2007 werkt ze aan de lerarenopleiding van Hogeschool LessiusMechelen. Ervaringen opdoen en doorgeven vanuit boeken, is iets dat ze graag meegeeft aan de studenten. De Jeugdboekenweek 2011 vindt plaats van 19 maart tot 3 april 2011. De Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en is het expertisecentrum voor leesbevordering. Het Focuspunt Jeugdliteratuur vormt een bijzondere opdracht binnen Stichting Lezen en staat voor de deskundigheidsbevordering inzake jeugdliteratuur.
Quadri
www.stichtinglezen.be www.jeugdboekenweek.be v.u.: Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen.
Zwart
jeugdboekenweek 2011 – lestips voor tweede en derde leerjaar