LESTIPS
Stichting Lezen presenteert
EEN ZEE VAN TIJD
kleuters
JEUGDBOEKENWEEK 2 4 17 MAART 2013
www.jeugdboekenweek.be
Inleiding Tijd voor boeken In 2013 neemt de Jeugdboekenweek de tijd. Ze kijkt naar het verleden en richting toekomst, telt de dagen van de week en ziet de seizoenen passeren. Ze is opgejaagd en ze verveelt zich. Ze denkt na over de eeuwigheid. Ze zet de tijd stil. Ze zoekt het juiste verhaal en laat het voor altijd duren. Laten we eerlijk zijn : boeken delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Deze bundel wil je dan ook uitnodigen om boeken naar de klas te halen en om je klas onder te dompelen in een wereld van verhalen.
Boeken in de klas Ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2013 stelde Stichting Lezen samen met een redactie uit het onderwijs zes boekenpakketten samen. Elk pakket bestaat uit een gevarieerde selectie van zes bijzondere boeken over tijd, met aandacht voor verschillende genres. Scholen bestellen de pakketten met korting via www.jeugdboekenweek.be. Je kan deze boeken aan je klas tonen en voorlezen. Maar er kan meer ! Deze bundel biedt een uitgewerkte lessuggestie bij elk boek uit de boekenpakketten. Elke lessuggestie volgt hetzelfde stramien : –– Aanzet : manieren om het boek te introduceren –– Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking –– En verder : extra – kortere – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Verder noemt elke tip de concrete eindtermen en ontwikkelingsdoelen die je met deze activiteiten realiseert.
Met de klas naar de bib In opdracht van de bibliotheken schreef Kristien Dieltiens een spannend, historisch vervolgverhaal voor Jeugdboekenweek 2013 : Loewie en het mysterieuze boek. Benjamin Leroy maakte er ontwapenende prenten bij, vol historische details. Het verhaal begint in de bib : een mysterieus boek en een amulet nemen Loewie mee terug in de tijd. Wil hij terug naar 2013 reizen, dan moet hij een reeks tijdvakken doorlopen. Hij start in de prehistorie, en ontmoet later Egyptenaren, Grieken, Vikingen en zelfs Christoffel Columbus. Tijdvakken opschuiven kan als hij raadsels oplost en opdrachten uitvoert. Individuele bezoekers en klassen kunnen Loewie daarbij een handje helpen : neem dus zeker contact op met de bib in je buurt ! In het verhaal zitten bovendien tal van aanknopingspunten met het Jeugdboekenweek-thema : de evolutie van mode, geloof, speelgoed, eten en gewoontes door de eeuwen heen bijvoorbeeld. Het verhaal staat op panelen in je lokale bib, en kan je downloaden via www.jeugdboekenweek.be om thuis van te genieten of in de klas mee te werken.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Tot slot Luisterpunt Moeilijke lezers in de klas ? Dankzij een samenwerking met Luisterpunt zijn alle boeken uit de pakketten (behalve die voor kleuters en enkele boeken voor het eerste leerjaar) als Daisy-boek verkrijgbaar voor kinderen met een leesbeperking. Meer info op www.luisterpunt.be. A lt i j d v o o r l e z e n 2013 is Jaar van het Voorlezen ! Het hele jaar lezen we met z’n allen massaal voor. Ook tijdens de Jeugdboekenweek natuurlijk, en ook aan kinderen die al lang zelf kunnen lezen. De website www.voorlezen.be verzamelt alle informatie over voorlezen. K i n d e r e n t o e g e lat e n www.jeugdboekenweek.be is er voor volwassenen, met alle info over de Jeugdboekenweek, én voor kinderen. Vanaf februari vinden zij er boekentips, weetjes en spelletjes, en een overzicht van de Jeugdboekenweekactiviteiten in hun buurt. Leuk voor tussendoor in de klas! Va n u w r e p o r t e r t e r p laat s e De Jeugdboekenweek start op zaterdag 2 maart 2013 met de 24 Uur van de Jeugdboekenweek. Eerst wordt op zaterdagmiddag de Cultuurprijs 2011-2012 voor Jeugdliteratuur uitgereikt. Daarna is het 24 uur lang non-stop al jeugdboeken wat de klok slaat. Boekhandels, bibliotheken en andere bijzondere leesplekken trekken de Jeugdboekenweek op gang met lezingen, workshops, tentoonstellingen … De site doet verslag in woord en beeld – ook ná deze eerste 24 uur. Doet u iets in uw school tijdens de Jeugdboekenweek? Laat het ons zeker weten !
Maar blader nu vooral snel verder, krijg de smaak te pakken en breek de grenzen van de Jeugdboekenweek open. Want leesplezier laat zich niet vangen in twee weken !
Veel succes!
Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
LESTIPS BIJ boekenpakketten VAN JEUGDBOEKENWEEK 2013
KLEUTERS – – – – – –
Aan de andere kant van de zee … – Marina Marcolin en Janna Carioli (ill.) (De Vier Windstreken, 2010) Bedtijd voor monsters – Ed Vere (De Fontein, 2011) Blijven ze nog lang ? – Ute Krause (Clavis, 2011) En ? – Kitty Crowther (De Eenhoorn, 2010) Nippertje – Rian Visser en Noëlle Smit (ill.) (Gottmer, 2012) Vriendjes : vandaag en morgen … later als ik groot ben – Hans Kuyper en Alice Hoogstad (ill.) (Leopold, 2012)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Lestip
1
Aan de andere kant van de zee … Marina Marcolin en Janna Carioli (ill.) De Vier Windstreken, 2010
Over het boek
Een romantisch prentenboek … Waarom ook niet ? Een jongetje in een vuurtoren heeft het een beetje kwaad, zo helemaal alleen, en probeert via flessenpost contact te leggen met ‘iemand’ aan de overkant. Die iemand blijkt een Engelssprekend meisje te zijn dat met aandoenlijke briefjes antwoordt. In een vuurtoren aan de andere kant van de zee wacht, uiteindelijk, Lizzy op Luuk. Aan haar voeten ligt de fles met de boodschap ‘I will wait for you’ die ze net in zee wilde gooien. Wat dus niet meer hoeft … Sfeervolle prenten en een ontroerend verhaal over geduldig afwachten. Voor de oudste kleuters die al zin hebben in en toe zijn aan een mondje Engels. A a n d e s la g
Aanzet Er ligt een fles in de kring. Laat de kleuters reageren en het ding van dichterbij bekijken. Maak dat het een bruine of groene glazen fles is, zodat de kinderen niet meteen zien dat er een brief in zit. Ze moeten dat kunnen ontdekken door intensief aan de fles te snuffelen en ermee te schudden. In de fles zit een brief met een Engelse tekst - ‘Dear children, do you know the story of Luuk and me ?’ Aan de hand van een stokje haal je hem er voorzichtig uit. Je oefent dit natuurlijk eerst eens. Zorg dat de brief lang genoeg is en dicht bij de hals zit. Lees voor en vraag de kleuters of ze het begrijpen. Horen ze een taal die ze (her)kennen ? Waar kennen ze die van ? Waar spreken ze Engels ? Haal er gerust een landkaart bij, zo kan je ook wijzen op het nabuurschap – de Noordzee over – van Groot-Brittannië. Zijn er al kleuters naar Engeland gevaren ? Of hebben ze Engeland al zien liggen van op het strand ? Of vanuit de lucht tijdens een vliegreis ?
Verwerkingsactiviteiten Boodschappen in flessen prikkelen ongetwijfeld de fantasie van de kleuters en je mag er donder op zeggen dat ze zelf veel zin hebben om het lichtjes ouderwetse communicatiesysteem uit te proberen. Terwijl je het boek behandelt, kan je hen die fascinatie op verschillende manieren laten botvieren. Hieronder vind je enkele suggesties. Het zou leuk zijn als je voor een waterpartij kon zorgen in de klas, zodat ze de flessen ook werkelijk te water kunnen laten.
–
Vragen voor de overkant … Ga met een groepje kleuters samen zitten. De bedoeling is dat elke kleuter, net zoals Luuk in het verhaal, naar een bijzonder iemand een bijzondere boodschap stuurt. Zorg voor glazen flessen in verschillende kleuren en formaten en voor het nodige papier, schrijf- en tekengerei. Als de eenzaamheid en verveling Luuk te veel worden, begint hij, om de tijd te doden, aan
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
een onbekende bestemmeling vragen te versturen via briefjes in een fles. Daarbij durft hij in eerste instantie natuurlijk niet op een antwoord te hopen. En toch … Wellicht leven er bij kleuters ook zulke vragen, waar ze al lang mee zitten, maar waar nog nooit iemand een antwoord op heeft kunnen geven. Je kan de kleuters op weg zetten door je zelf hardop enkele ‘rare dingen’ af te vragen : –– Waarom begint het altijd te regenen als ik geen jas of paraplu bij me heb ? –– Hoe vinden duiven de weg terug naar hun duiventil ? –– Wat doet mijn kat terwijl ik slaap ? Zie er vooral op toe dat de kleuters tot vragen komen waarop niet zomaar een antwoord bestaat. Wanneer elke kleuter zijn boodschap in de fles heeft gestopt, mogen ze die in ‘het water’ – de waterpartij die je in je klas hebt voorzien – gooien. Op een later moment speel je een stukje drama bij dit ‘klaswater’. Fantaseer hardop dat de hele klas aangespoeld is op een eiland. Kijk : er drijven een paar flessen in het water ! Kunnen ze erbij ? Een visnet of opgestroopte broekspijpen kunnen helpen. Je stelt samen met de kleuters vast dat er brieven in de flessen zitten, met de allervreemdste vragen erop. Voer genoeg voor een filosofisch gesprek met veel vragen en zonder foute antwoorden … Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 – 3.2 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 – 2.8 – 2.10 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2
–
Elk zijn fles, elk zijn boodschap Laat de kleuters van thuis een lege glazen fles meebrengen (en zorg dat je zelf een voorraadje aangelegd hebt voor de kleuters die er geen mee hebben). Geef de opdracht om hun fles tijdens vrije spelmomenten te personaliseren, hoe ze dat maar willen : door er een wikkel voor te ontwerpen, door ze met glans- of ander papier te bekleven, door ze te beschilderen, door er hun naam op aan te brengen … Laat hen hun fles ten slotte toegankelijk en zichtbaar bij hun plaats of vakje of kapstok zetten – in elk geval zó dat ze als ‘postbus’ kan dienen. Voorzie ook een hoek in de klas met papier en schrijfmateriaal, zodat de kleuters gedurende de hele periode waarin het boek centraal staat, boodschappen in de fles van hun vrienden kunnen posten. Zorg ook voor een aantal woordkaarten – die je klassikaal bespreekt – en voor stempels. Maak de kleuters duidelijk dat jij altijd kan helpen als een boodschap van kleuter X of Y te cryptisch blijkt. Zorg er ook hier voor dat het papier dat je voorziet lang genoeg is om de brieven er met een beetje vissen en mikken in een mum van tijd uit te kunnen halen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Nederlands – 4 Schrijven – 4.2 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.2 – 5.4
–
Poppenhoek wordt vuurtoren Zorg voor een stevig uit de kluiten gewassen zaklamp of een draaglantaarn van het type wegenwerken, met een groot schijnoppervlak. Zoek ook naar een draaisysteem : dat kan een houten kaas- of sausjesplank zijn, een fietswiel op een as gemonteerd, het frame van een tuinslang … Aan de hand daarvan kan je zelf een roterende constructie maken, of je kan het de kleuters laten doen. In elk geval moet het lichtgevende gevaarte boven de poppenhoek uitsteken en moet het door de kleuters bediend kunnen worden.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Zorg ook voor plastic flessen – de kleuters kunnen doen alsof die van glas zijn – en schrijfgerei of stempelmateriaal. Hiermee maken ze boodschappen. De flessen gooien ze uit het raam van de vuurtoren, de zee in. Met een lange blauwe doek of met plastic of papier breng je naast de vuurtoren ‘de zee’ aan. Als je klasruimte het enigszins toelaat, zou het fantastisch zijn als je naast de zee nog een ‘huisje’ zou kunnen voorzien voor Lizzy. Zet het boek in deze hoek en stimuleer de kleuters om het verhaal na te spelen en op hun manier te interpreteren en eventueel uit te breiden. Het is goed als je daar, zeker in het begin, vaak in meespeelt. Zo kan je de rolneming van de kleuters een beetje sturen en in goede banen leiden : wat Luuk in de vuurtoren zoal doet, waar Lizzy woont en wat zij doet … Zorg ervoor dat je het verhaal meer dan één keer hebt aangebracht, zodat ze het echt kennen en kunnen naspelen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 – 3.3 – 3.5 Nederlands – 3 Lezen – 3.1 – 3.4
–
Boodschappen in flessen en daarbuiten Lees het volgende gedicht van Slauerhoff een keer of drie voor : “Gij die deez’ flesch op ‘t strand mocht vinden, Doe in een kist wat drank en tabak En stuur het met zeestroom en winden Naar de overlevenden van ‘t wrak Der Insulinde” Laat de kleuters reageren en geef zelf wat toelichting. Van wie zou deze boodschap komen ? Wie zou ze gevonden hebben ? Zou de vinder effectief ‘drank en tabak’ ‘met zeestroom en winden’ hebben meegestuurd ? Denken de kleuters dat er nog vaak boodschappen in flessen verstuurd worden ? Kennen ze nog manieren om, van op een eiland of van op een schip te communiceren ? Hoe gebeurt het nu ? Nu sturen we kaartjes, brieven, sms’en of e-mails. Hebben we boodschappen altijd zo overgebracht ? Wat denken de kleuters ? De tijdslijn van ‘De geschiedenis van De Post’ (cf. www.bpost.be/site/nl/ postgroup/aboutus/history/history.html) kan je helpen om dit gesprek voor te bereiden. Ongetwijfeld spreekt de bode die van Marathon naar Athene liep tot de verbeelding van de kleuters en vinden ze het interessant dat de oudste brief zo’n 2262 jaar oud is. Zorg voor voldoende concrete illustraties om dit gesprek levendig en boeiend te houden. Nederlands – 1 Luisteren – 1.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.8 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.3 – 5.4 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.2 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.1 – 4.2
En verder – Engels lijkt op Nederlands Leer de kleuters het alom bekende lied ‘My Bonnie Is Over The Ocean’ aan. Dat lied past bij de thematiek en bevat bovendien heel wat woorden waarvan de kleuters zelf kunnen vaststellen hoezeer ze op de Nederlandse vertaling lijken. Alleen ‘back’ en ‘to’ lijken niet op hun Nederlandse equivalent, alle andere woorden wel. Leg daar sterk de nadruk op als je de betekenis van het liedje uit de doeken doet. ‘Oosjen’ lijkt sterk op ‘o-see-aan’, enzovoort.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
“My Bonnie is over the ocean My Bonnie is over the sea My Bonnie is over the ocean Oh bring back my Bonnie to me Bring back, bring back Oh bring back my Bonnie to me to me Bring back, bring back Oh bring back my Bonnie to me to me.” (eventueel uit te breiden met de laatste strofe : ) “The winds have blown over the ocean, The winds have blown over the sea, The winds have blown over the ocean, And brought back my Bonnie to me.” Vraag hen hoe het meisje in het boek alweer heette. Vervang daarna Bonnie door Lizzy, als de kleuters min of meer weg zijn met het oorspronkelijke lied. Op die manier betrek je het lied nog nauwer op het boek en kan je het gebruiken bij een rollenspel, waarbij Luuk het lied zingt voor die verre, verre Lizzy. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.4 – 2.5 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.1
–
Vuurtoren bezoeken In Nieuwpoort, Oostende, Blankenberge, Zeebrugge en Heist vind je nog een vuurtoren. Je kan ze bijna allemaal bezoeken. Het is zowat de enige manier om de werking van een vuurtoren echt duidelijk te maken aan kinderen. Een bezoek aan de Lange Nelle in Oostende is bijvoorbeeld zeer de moeite waard en mooi te combineren met een uitgebreidere wandeling door de mooie, tot de verbeelding sprekende haven op de Oosteroever. Bovendien kan je je het hele jaar door gratis laten overzetten naar Oostende-centrum met een door Roger Raveel beschilderde boot – met de prikkelende naam ‘Het rode vierkant op de zee’. Een aanrader ! Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.9 Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.9
–
Vuurtoren in de klas Zet je kleuters aan het schilderen en inspireer hen door de vele vuurtorenschilderijen waarvan je replica’s op het net vindt (cf. www.americanlighthouseart.com). Muzische vorming – 1 Beeld – 1.1 – 1.3 – 1.4
– Seinen De vuurtoren heeft zijn eigen code en een soortgelijke code is er ook voor niet-vuurtorens : morse. Zoek het morse-alfabet op en formuleer enkele eenvoudige boodschappen – SOS bijvoorbeeld – samen met de kleuters. Laat zien hoe dat alfabet auditief kan worden ingezet, en visueel, met lichtseinen. Laat de kleuters er achteraf zelfstandig mee aan de slag gaan, met een arsenaal zaklampen.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.4 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.2 – 2.7 – 2.9
– De Vuurtoren van Koos Meinderts Vertel het ontroerende prentenboek De Vuurtoren (zie : Bibliografie) als verwant verhaal bij Aan de andere kant van de zee … Over een nostalgische oma in haar vuurtoren die haar kleinzoon wegwijs maakt in de toren, de zee en het leven. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 Bibliografie
De Vuurtoren – Koos Meinderts (Lemniscaat, 2007)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Lestip
2
Bedtijd voor monsters Ed Vere De Fontein, 2011
Over het boek
Griezelen is pas echt leuk als je bang bent en tegelijkertijd weet dat er niets is om echt bang van te zijn. Kleuters houden van griezelen met voorpret. Met dit boek worden ze op hun wenken bediend. Er is namelijk, vanuit een hele meute gedrochten, een afzichtelijk monster vertrokken op weg naar … JOU. Misschien wel met een ‘dat-zal-lekker-smaken-gedachte’ in zijn hoofd. Het hele boek maakt de kleuters lekker bang, maar zorgt aan het eind voor de nodige ontlading : het beest komt ‘jou’ gewoon een nachtzoen geven. En dan is het écht tijd om te gaan slapen. Grappig – maar nogmaals : best griezelig boek – voor de tweede, derde kleuterklas. A a n d e s la g
Aanzet Knoop met de kleuters een gesprek aan over het bedritueel bij hen thuis : hoe stopt mama, papa of wie dan ook hen in bed ? Doen ze dat allemaal op dezelfde manier ? Geven ze een aaitje, een dikke knuffel, een natte nachtzoen ? Door wie worden ze het allerliefst in bed gestopt ? En waarom ? Neem er ook enkele foto’s bij en vraag of diegene op de foto hen in bed zou mogen stoppen en een dikke nachtzoen geven ? Een lief klein katje ? Een kwijlende grote hond ? Een lieve toverfee ? Een vriendelijk opaatje ? Een groot stekelvarken ? En een … monster ? Bij dat laatste laat je hen de achterflap van het prentenboek zien, waar je het groene monster met roze nagels en tong ziet likkebaarden.
Verwerkingsactiviteiten – Voorlezen Vertel daarna het verhaal, in eigen woorden en met voldoende bombarie, maar maak de eerste vertelbeurt ook weer niet té eng, voor de angsthazen in de klas. Verander je vertelplaats gerust in een iets donkerder monsterholletje en wek daarbinnen die vreemde creaturen tot leven.
–
Monsterparcours (bewegingsverhaal) Het parcours dat het monster aflegt op weg naar het slachtoffer in bed leent zich makkelijk tot een leuk bewegingsverhaal, waarbij je het prentenboek samen met de kleuters in de gymzaal of buiten omzet in actie. Zet het boek om in een aantal scènes. Hieronder vind je een aantal suggesties. Scène 1
Monstermeute doet spelletjes Laat de klas vol monsters eerst een tijdje vrij spelen, per twee, alleen, in groepjes, zoals ze maar willen. Inspireer hen wel via de eerste grote prent en bespreek samen wat die monsters zoal doen om zich bezig te houden. Twee spelen er vuurspuwertje, twee spelen spiegelbeeldje, er zijn er die gekke bekken trekken naar elkaar, een duo
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
doet aan minimonster gooien, er is er eentje dat zich in een kuil verstopt … Geef de kleuters enkele minuten om zich op monsterlijke wijze te amuseren. Scène 2
Monster maakt zich op Ondertussen prepareert het ‘hongerige’ monster zich om op trektocht te vertrekken. Je ziet hem zijn haar kammen. Bedenk met de kleuters wat voor ochtendrituelen de wezens nog allemaal zouden kunnen hebben en geef daarna uitbeeldinstructies. Nemen ze een modderbad of een modderdouche ? Hoe ziet dat er uit ? De monsters schrobben en drogen zich duchtig af of schudden het nat van hun monstervacht. Vergeten de kleuters het monsterparfum niet als finishing touch ?
Scène 3 Fietstocht Als je voldoende fietsjes en bewegingsruimte hebt, kan je nu aan een heuse fietstocht beginnen, zo niet dan doen ze alsof. Doe ze maar goed puffen, ‘kriskras kriskras’ door het kreupelhout. Scène 4
Door het moeras De monsters komen aan bij het moeras. Met een aantal grote blokken mousse kan je een plaats maken waar kleuters een beetje doorheen zakken, als door een zompig moeras. Koppel er gerust opdrachten aan (op één been, op handen en voeten, sluipend).
Scène 5
Naar de top Door de stekelige struiken naar de top van de witbesneeuwde berg – zwiep zwap au ! Laat een dubbele rij kleuters een assortiment stekelige struiken vormen en hun tentakels vervaarlijk uitsteken. Tussen die twee rijen struikgewas moeten de andere kleuters zo vlug mogelijk van de ene kant naar de andere en hoe minder ze geprikt raken, hoe beter. Als ze het einde van de struikenrij bereikt hebben, zijn ze zelf een struik en op die manier gaan ze van de ene kant van de zaal naar de andere : de top van de witbesneeuwde berg.
Scène 6
Op de trap Knierp knerp kraak ! Leer de kleuters een oude mime-truc, namelijk het zogezegde trap op- en afgaan. Doe het zelf eerst voor : zorg voor een scherm, een poppenkast, een laag muurtje of een doek en zorg dat je kleuters je enkel tot je middel kunnen zien. Ga dan een denkbeeldige trap op en af. Dat doe je door door je knieën te zakken en weer te stijgen. Vraag achteraf aan de kleuters hoe dat kon … Leer hen vervolgens het trucje, laat hen oefenen zonder scherm, liefst altijd monsterachtiger en vervolgens voor elkaar ‘optreden’ achter het scherm. Goed voor de beenspieren en grappig.
Scène 7
Bij je bed Het parcours eindigt met een relaxatie, op een rustig muziekje. Het grote meesterof juffenmonster komt ondertussen monstrueuze nachtzoentjes uitdelen op de voorhoofden van de kleuters. Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties – 1.6 – 1.24 – 1.33 Muzische vorming – 4 Beweging – 4.2
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
– Monstergedachten Laat de kleuters nog een tijdje aandachtig kijken naar de monstermuilen uit het boek en voeg er gerust enkele nieuwe uit je eigen collectie aan toe. Laat hen minutieus observeren en verwoorden wat ze zien. Wat zouden de monsters denken ? Waaraan zouden ze denken ? Waar hebben ze zin in ? Kunnen ze net zulke snuiten trekken als de monsters ? Laat hen dat eens proberen … Kunnen de kleuters zich ook inleven in het gevoelsleven ‘des monsters’ ? Hoe kijkt een monster met reuzehonger ? Hoe kijkt een monster dat zin heeft in één van je klasgenootjes ? Hoe ziet een monsterlijk zoengezicht eruit ? En hoe zie je dat een monster bang is ? Werk van klassikaal naar individueel en fluister een aantal kleuters precieze monsterbeschrijvingen in (bijv. : ‘Jouw monster is nog maar net wakker’, ‘Jouw monster is heel erg boos’, ‘Jouw monster is verdwaald in het donkere woud’ …). Kunnen ze ook zelf monstrueus improviseren en allerlei monsterlijke types neerzetten ? Misschien moet je voor een spiegel zorgen, zodat de kleuters hun eigen beestachtigheid kunnen checken en ‘boetseren’. Hiervan opnames maken is uiteraard de boodschap ! Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 – 3.3 – 3.4
–
New born monsters Zoek in (dieren)magazines naar zoveel mogelijk exotische fauna (rare vissen, verre amfibieën, grillige zoogdieren …), knip die uit en knip de beesten ook in stukken : poten apart, romp apart, kop apart, naar gelang van het dier in kwestie. Dat is het basismateriaal waarvan kleuters zullen vertrekken om, als heuse dokter Frankensteins, nieuwe monsters samen te stellen die er het liefst zo afschrikwekkend mogelijk uitzien. Laat hen ook de best passende namen bedenken voor hun afschuwwekkend mooie mismaaksels. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 – 1.5 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.5 Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.4
En verder – Nacht- en andere zoenen Het monster uit het boek wil alleen maar een ‘natte nachtzoen’. Krijgen de kleuters er ook wel eens zo één ? Van wie ? Van wie krijgen ze zo’n nachtzoen het liefste en van wie willen ze er liever helemaal nooit één ? Van het monster kunnen ze een ‘natte’ nachtzoen verwachten. Wat voor nachtzoenen zouden er zo nog zijn ? Hoe voelt een droge ? Heb je er ook koude, warme, lange, stiekeme, kleverige ? En zijn er ook andere dan nachtzoenen ? Wat is een dagzoen dan ? Zijn er ochtend-, middagen avondzoenen ? Hoe voelen die ? Wie geeft ze ? Welke soorten zoenen kunnen de kleuters nog zoal bedenken ? Hoe heet een zoen van iemand die je troost ? Van iemand die iets goed wil maken ? Geven dieren zoenen ? Katten ? Honden ? Hou dit taalbeschouwelijke gesprek (met een groepje kleuters) levendig door foto’s te voorzien van onverbiddelijke zoeners van allerhande pluimage. Nederlands – 2 Spreken – 2.13 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
– Speelversje “Grrrrom Groooaar Boeh ! Er komt een monster naar je toe Een monster met een grote bek Komt naar jou toe en het heeft trek Waar naartoe en wat te doen ? Want het heeft trrrrrek … ! …In een zoen !” (Stijn De Paepe)
Gebruik dit speelversje om een tikspelletje of een ander bewegingstussendoortje in te kleden. Wie is het monster ? Wie wacht er op zijn nachtzoen ? Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.13
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Lestip
3
Blijven ze nog lang ? Ute Krause Clavis, 2011
Over het boek
Wat geeft het als het gebroed van een gezin rovertjes willens nillens fusioneert met een huishouden prinsessenkinderen met prinses-moeder ? En wat als uiteindelijk de roversmama met een draak trouwt ? Het vraagt in elk geval de nodige tijd om zich aan de nieuwe situatie aan te passen ! De termen ‘nieuw samengesteld gezin’, ‘co-ouderschap’ swingen niet echt, maar een pak kleuters worden ermee geconfronteerd. Dit maffe prentenboek is lekker stout en kaart de thema’s op een speelse manier aan. Voor de derde kleuterklas. A a n d e s la g
Aanzet Knip een aantal grote mannen- en vrouwenfiguren uit, zo divers mogelijk qua leeftijd, stijl en afkomst. Zorg dat er van het ene geslacht meer zijn dan van het andere : neem bijvoorbeeld vier vrouwen- en zes mannenfoto’s. Nu mogen de kleuters koppelaartje spelen en samen met jou hardop nadenken over wie bij wie hoort. Stimuleer hen om daarbij hardop na te denken en stel verhelderende vragen. Zorg dat je op het einde een consensus bereikt en je dus twee heterokoppels en één homokoppel hebt. Waarom hebben ze X aan Y gekoppeld ? Omdat ze op elkaar lijken ? Omdat ze even oud lijken ? Omdat ze hetzelfde gekleed gaan ? Lijken hun mama’s en papa’s en eventuele stiefouders op elkaar ? En zo neen, maakt het dan iets uit of ze op elkaar lijken of niet ? Lijken de kleuters op hun beste vriendjes ? Waarschijnlijk niet, misschien sommige wel … Conclusie : het kan best, maar het hoeft geenszins. Neem er nu het verhaal bij.
Verwerkingsactiviteiten – Alles dubbel ? Het boek is speels uitgewerkt en het werpt een verfrissende en tegendraadse blik op het onderwerp ‘co-oudershap’. Het is een uitgelezen aanleiding om met kleuters uit allerlei gezinnen en gezins samenstellingen over hun thuis en andere ‘thuizen’ te praten. Probeer daarbij niet te confronterend en niet te vergelijkend te werk te gaan, maar zorg dat het gewoon een aangenaam gesprek wordt waarin kleuters ervaren dat wat voor hen normaal is, voor een ander speciaal kan zijn. Waak er vooral over dat je kleuters, bij wie een eventuele scheiding nog recent is, niet gaat bruuskeren. Overweeg goed welke kleuters je voor zo’n gesprek uitnodigt. Ga vooral uit van wat in het verhaal gebeurt. Hoe voelen ze zich erbij als mama en papa ruzie maken ? Zouden kleuters die dat niet kennen het fijn vinden om in twee huizen te mogen wonen ? En wat vinden de co-ouderkleuters ervan ? Hebben ze alles dubbel of reizen ze, net als de roverbroertjes en -zusjes, met hun koffertje heen en weer ? Duurt het hen soms te lang voor ze weer naar mama of papa mogen : als ze bij de een zijn missen ze dan de ander en omgekeerd ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.6 Nederlands – 2 Spreken – 2.2 – 2.3 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.3
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
–
Rovers, prinsessen en draken Verdeel kaartjes met daarop een roversjongen, een prinsesje of een drakenkind lukraak in de kring. Laat de kleuters zich inleven in hun personage en geef hen de ruimte om lustig vuur te spuwen, te roven of zich als een prinses te bewegen. Vertel de kleuters dat je het dagboek van een draken-, een rovers- en een prinsessenkind hebt gevonden, maar dat alle blaadjes door elkaar zaten. Je zal enkele stukken voorlezen en als ze denken dat het over hen gaat, dan staan op en doen ze hun ‘ding’. Spreek dat ‘ding’ eerst af, bijvoorbeeld : de draken spuwen vuur ; de prinsessen doen een reverence en de rovers graaien links en rechts. Bouw de dagboekdeeltjes zodanig op dat het maar geleidelijk aan duidelijk wordt wie er aan het woord is. Drie voorbeelden van dagboekfragmenten : –– “Ik sta op, trek mijn pantoffels aan en daarna ga ik ontbijten. Ik ga aan de lange tafel zitten, neem een boterham en stop die niet in de broodrooster maar ik maak er een toastje van door er gewoon vuur naar te spuwen.” –– “Ik ga naar de badkamer om me te wassen. Ik neem een handdoek en een washandje. Ik laat het bad vollopen. Dan doe ik er twintig scheppen aarde in, zodat ik lekker zwart zie en niemand me herkent als ik op (rovers)tocht ga.” –– “Nu ga ik boodschappen doen. Ik neem een grote tas op wieltjes en het boodschappen lijstje dat papa klaargelegd heeft. Ik doe mijn mooiste jas aan en mijn lakschoenen. Ik fluit. Daar komt de boodschappenkoets al aan met vier witte paarden en een lakei.” Als uitbreiding kan je enkele kleuters zelf een dag uit het leven van een draak, rover of prinses laten verzinnen en dan moeten hun klasgenootjes raden. Nederlands – 1 Luisteren – 1.3 – 1.5 Nederlands – 2 Spreken – 2.10
–
Rover- en andere koffers Verzamel een heleboel spullen die ofwel uitgesproken roverachtig ofwel duidelijk prinsesgebonden kunnen zijn. Wat hebben rovers nodig ? Een net, touw, een katapult, pijl en boog, rovershoed, donkere jas, verrekijker, grote roverszak … En prinsessen ? Alles wat blinkt en glinstert : spiegeltjes, juwelen, een kroon, een feestelijke jurk, een opgedirkt schoothondje … Zorg ook voor spullen die dubbelzinnig zijn en bij allebei kunnen horen : een kam, een flesje water, een pakje boterhammen of een paraplu bijvoorbeeld. Stop al die spullen in twee koffers waar je de kring mee binnen komt en maak dat ze allebei openvallen. Vertel dat de koffers van een roverbroertje en een prinsessen zusje waren, maar dat je niet weet wat in welke koffer zat. Zouden de kleuters kunnen helpen ? Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Wiskundige initiatie – 2 Meten – 2.1 – 2.2
–
Aan het huis ken je de bewoner Op de laatste dubbele pagina van het boek zien we de grote familie actief en verenigd. Op de achtergrond zien we de huizen van de verschillende ‘takken’ : rotsachtige kasteeltjes met een mengeling van enerzijds draken- en roverskenmerken en anderzijds prinsessen- en roverkenmerken op de voorgrond en de ‘oude’ prinsessen- en drakenkasteeltjes op de achtergrond. Die moeten de nieuw samengestelde gezinnen symboliseren. Ga met de kleuters aan het associëren en fantaseren : welke sprookjesachtige wezens zijn er zo nog ? En in wat voor kenmerkende woningen zouden die huizen ? Hoe kunnen we van ver zien waar de wolven-, feeën-, heksen- of andere families wonen ? Laat de kleuters zulke huizen (en de bewoners ervan) tekenen.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
En stel nu dat de heksenmama iets begint met een wolvenman en dat een trollenvader een feeënmoeder ontmoet, hoe zouden hun nieuwe huizen er dan uitzien ? In plaats van te tekenen, kan je de kleuters ook heuse mengwoonsten laten ontwerpen aan de hand van kosteloos materiaal : dozen en doosjes, karton en papier. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 – 1.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 – 6.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.10
En verder – Namen voor roverkinderen en prinsessenkinderen Zoals je kan lezen op de eerste pagina van Blijven ze nog lang ? heten de roverbroertjes en -zusjes van het ik-personage Erwin, Bruni, Roderik, Emma, Amalia en Ewein. Behalve ‘Emma’ zijn dat niet bepaald alledaagse namen. Van de prinsessenkinderen vernemen we niet hoe ze heten en ook moeder en vaders hebben geen namen. Dat vraagt om bemoeienis van de kleuters : onalledaagse namen zoeken ! Je kan daarbij op verschillende manieren te werk gaan. Ofwel laat je de kinderen volledig vrij en mogen ze erop los fantaseren en associëren : niets is fout, als het maar goed gevonden is. Je kan hen wel op weg zetten en tegelijkertijd ontluikende geletterdheid stimuleren door met een Pim Pam Pet-schijf te werken : de naam die de kleuters verzinnen moet beginnen met de letter die de pijl aanwijst. Je kan ook zelf een aantal antieke of in elk geval zeldzame namen verzamelen per letter – Anastasia, Berthold, Constance, Donatella, Elfrida, Friso, Genoveva, Hortensia, Ingmar, Jeremias … Stanislas, Thelonius, Ulrika, Vadim, Werenfried, Xanthippe en Zeno, om maar enkele suggesties te doen – en de kleuters aan de hand daarvan op de wijze van Pim Pam Pet namen bezorgen. Je maakt het extra concreet door de figuren uit het boek te kopiëren en erbij te nemen. Misschien kunnen de kleuters hen een naamkaartje bezorgen ? Nederlands – 2 Spreken – 2.13 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.3 – 5.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Lestip
4
En ? Kitty Crowther De Eenhoorn, 2010
Over het boek
Een boekje met nog geen vijftig woorden maar met des te meer mogelijkheden en kleine nuances. Raadselachtig en tegelijkertijd helemaal zoals kinderen het zich kunnen inbeelden. Wat er gebeurt ? De knuffels op een kinderkamer wachten vol ongeduld op de komst van het kind, om vervolgens samen onder de wol te kruipen. Tot het zover is, vraagt de ene knuffel aan de andere : ‘En ?’ ‘Niks niemendal.’ Tot het markante kereltje er eindelijk is. En dan : ‘Slapen allemaal !’ Leuk boekje – een kleintje – voor de kleintjes, maar niet voor de allerkleinsten : voor drieà vierjarigen. Een typische Kitty Crowther : een raadseltje in prenten. A a n d e s la g
Aanzet De klaspop is er niet. Hij is even bij zijn vriendje in een andere klas en kan elk moment binnen vallen. Je collega zou ze komen brengen. Je begint dus alvast aan andere dingen – het onthaal, de kalender, aanwezigheden – en slaat het klaspopritueel over. Maar je laat duidelijk je ongeduld en misschien wel ongerustheid merken en vraagt herhaaldelijk : ‘Is hij/ze er al ?’ De kleuters zullen daar natuurlijk op inspelen. Vraag aan je collega dat ze de pop na een kwartiertje komt brengen … ‘Hij/ze is er !’ Trakteer de pop vervolgens op een welkom van jewelste.
Verwerkingsactiviteiten – Als we niet op onze (speel)kamer zijn … Ga met een groepje kleuters samen rond de tafel zitten en fris het verhaal van Crowther nog even op. Nu mogen zij hun slaapkamer of speelkamer of -hoek tekenen zoals die er op dit moment uitziet, met alles erop en eraan. Vooral waar hun knuffels of speelgoedmannetjes staan is belangrijk. Hoe jonger de kleuters zijn, hoe sterker je hen daarin zal moeten begeleiden door gerichte vragen te stellen. Leg als ze klaar zijn het verband met En ? Zou er in hun kamer ook iets dergelijks gebeuren als ze er niet zijn ? Zouden hun knuffels en poppetjes ook zo ongeduldig naar hun komst uitkijken ? Zouden ze ondertussen met hun speelgoed spelen, net als de beer en het ‘konijn’ op de prent ? Of veeleer een kopje koffie drinken ? Of … ? Geef de kleuters die het een beetje moeilijk hebben om zich daar iets bij voor te stellen eventueel een duwtje door een stukje uit te spelen met een knuffel en wat speelgoed. Laat de kleuters nu een tweede tekening maken, waarop ze weergeven wat hun kamergenoten zouden uitvoeren in hun afwezigheid. Schrijf er zelf bij wat ze daarover vertellen en fantaseren. Laat hen – misschien in de grotere klaskring – ook vertellen wat ze tekenden en wat hun speelgoed dus volgens hen uitvreet terwijl ze zelf niet op hun kamer zijn. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.3
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
– Schaduwen Een van de manieren waarop Kitty Crowther de lange duur van het wachten laat zien is aan de hand van de groeiende schaduwen van de dingen en knuffels in de kamer. Ga met een groepje kleuters rondom het boek zitten en bekijk het samen uitgebreid van prent tot prent. Laat de kleuters verwoorden wat hen zoal opvalt. Als het niet meteen wil vlotten kan je vragen stellen. Wat zien ze in de kamer ? Welke meubels en speeltjes herkennen ze ? Wat zien ze op de vloer ? Wat is er, bij het doorbladeren, telkens veranderd ? Wat zijn die zwarte vlekken op de vloer ? Heeft alles en iedereen een schaduw ? Van waar komt die dan ? Hopelijk is het een beetje mooi weer en kan je buiten in de zon aan de slag. Als de kleuters er al aan toe zijn, kan je samen met hen hun schaduwen opmeten doorheen de hele dag om te zien hoe die telkens langer en langer worden. Ga als volgt te werk : geef elke kleuter een vaste plaats – hij/zij kan zijn/haar naam met krijt op die stip schrijven, of jijzelf – en telkens op een ander tijdstip, ‘meten’ ze vanaf dat punt hun schaduw. Als je per twee werkt, kan de ene kleuter de schaduw van de andere omlijnen en vervolgens eventueel ‘invullen’. Als extra verwerking is een schimmenspel vanzelfsprekend en ook een schaduwenmemory past hier : je selecteert plaatjes van voorwerpen en voorziet plaatjes van de schaduwen van diezelfde voorwerpen. Je kleurt de dingen dus helemaal zwart zodat ze alleen nog te herkennen zijn aan hun omtrek. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 – 1.2 – 1.8 Wiskundige initiatie – 3 Ruimte – 3.2
–
Leon Spilliaert Haal er een boek bij met een overzicht van de belangrijkste schilderijen van de Belgische kunstenaar Leon Spilliaert, bekend om zijn duistere doeken vol grillige schaduwen en tinten van zwart, grijs en donker. Bespreek een aantal werken, laat kleuters daarbij nauwkeurig kijken en benoemen of verzinnen wat ze zien. Aan welk moment van de dag denken de kleuters als ze de schilderijen bekijken ? Wat voelen ze erbij ? Zouden ze in het doek willen springen of er liever hard van weglopen ? Merken ze de schaduwen op ? Laat de kleuters vanuit die observaties en reflecties zelf aan het werk gaan met verf of met potloden, waarbij je er nog eens uitdrukkelijk op wijst dat ze het zwart kunnen gebruiken als ze schaduwen willen weergeven. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.1 – 1.3 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.5
–
Zandloper maken Tijd is voor jonge kinderen een complex, want abstract en ontastbaar, begrip. Manieren om tijd zichtbaar te maken, helpen hen in het begrijpen en vatten van ‘tijd’. Samen met de kleuters kan je een zandloper maken. Via een stappenplan kunnen ze zo zelfstandig mogelijk mee kijken hoe dat in elkaar zit : –– Gebruik twee dezelfde doorzichtige flessen met een schroefdop. –– Maak de schroefdoppen los en lijm ze op elkaar. –– Prik een gaatje door de twee doppen. –– Vul één fles met zand. –– Schroef de aan elkaar gelijmde doppen erop. –– Schroef de tweede fles in de bovenste dop.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Naarmate het gaatje in de doppen groter of kleiner is, zal het zand sneller of trager glijden en zal de zandloper een kortere of langere tijdsduur aangeven. Ook de grootte van de flessen en de hoeveelheid zand bepalen de tijdsduur van de zandloper. Op de flessen kan je een schaalverdeling aanbrengen, zodat je met de kleuters verschillende tijdspannes kan meten. Wat kinderen bovendien erg leuk vinden, is het raden van de tijd. Draai de zandloper om en laat de kinderen hun ogen sluiten. Ze houden ze gesloten, zolang ze denken dat de zandloper nog loopt. Wie zijn ogen open doet, houdt zich muisstil om het niet te verklappen. Een simpel spelletje, maar heel plezierig ! Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.4 – 2.6 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.3 Wiskundige initiatie – 2 Meten – 2.5 – 2.6
En verder – Versje Herhaal ’s ochtends het wachten op de klaspop uit de aanzet. Het kan een grappig poppenspel tussendoortje worden waarbij jij en je kleuters ongeduldig wachten tot vriend klaspop er eindelijk is. Verstop de pop telkens op een andere plaats. Telkens zeg je het volgende versje : “is hij er al ? niks niemendal ! hij is er toch ? we wachten nog ! wachten maar, wachten maar is hij daar … ? hij is daar !” (Stijn De Paepe)
Ondertussen zoek je de klaspop en roep je af en toe zijn naam. Probeer de kleuters ertoe te brengen dat ze het versje samen met jou in vraag-antwoord opzeggen : jij zegt ‘Is hij er al ?’, de kleuters antwoorden : ‘Niks niemendal !’ enzovoort. Aan de hand van het versje kan je ook leuke verstopspelletjes doen met de kleuters zelf – ‘Is hij er al ?’ Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 – 3.3 – 3.4 Nederlands – 1 Luisteren – 1.3 Nederlands – 2 Spreken – 2.13
–
Tafelpoppenspel en drama Dit verhaal vraagt erom om door jou en door de kleuters te worden uitgespeeld. Een toegankelijke manier om dat te doen is aan de hand van een tafelpoppenspel. Verzamel een aantal knuffels en één mensenpop en werk en speel het verhaal uit : de knuffels die ongeduldig wachten en elkaar opjutten op een kinderkamer tot het kereltje uiteindelijk arriveert. Als je het verhaal één keer zelf uitgespeeld hebt, bied je het decor en de poppen vervolgens aan in een hoek om er de kinderen, al dan niet onder jouw begeleiding, zelf mee aan de slag te laten gaan. Een andere manier om het verhaal ten volle te beleven is het omzetten in een dramaspel. Daarbij spelen ofwel jij ofwel een kleuter het menselijke personage uit het boek en de andere kleuters zijn de knuffels en poppen. Met berenoortjes, mutsjes, konijnenflappen, kattenstaartjes en andere aanhangsels kan je ervoor zorgen dat alle kleuters er knuffelachtig uitzien. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 – 3.3 – 3.4 Nederlands – 2 Luisteren – 2.5 – 2.10
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Lestip
5
Nippertje Rian Visser en Noëlle Smit (ill.) Gottmer, 2012
Over het boek
Nippertje is een herkenbaar prentenboek voor kleuters en hun moeders. Een klein egeltje moet naar school, maar ziet onderweg de ene attractie na de andere die het waard is om even bij stil te staan. Hoewel zijn naam anders doet vermoeden, is Nippertje nooit op het nippertje, maar altijd te laat. De bloemen staan er zo mooi bij, de veters moeten nog gestrikt, er moet nog piano gespeeld, er moet zelfs nog worden opgeruimd. De ontknoping is verrassend : Nippertje is door zijn getreuzel net op tijd om meneer Vogel te redden, die onderuitgezakt op zijn stoel zit. Eind goed al goed … leve Nippertje ! Een boek voor de tweede of derde kleuterklas. A a n d e s la g
Aanzet Kies een moment uit om dit verhaal te vertellen, waarop je maar op het nippertje in de klas aankomt. Als ze bijvoorbeeld van de speelplaats komen, of van de gymzaal en je hen daar altijd stipt in begeleidt naar de klas, laat je dat nu eens over aan een collega en kom je zelf ‘op het nippertje’ de klas binnen, in elk geval na je kleuters. Zorg dat ze duidelijk zien dat je je hebt moeten haasten, maar wees blij dat je er op het nippertje toch nog bent. Herhaal ook de uitdrukking ‘op het nippertje’ een paar keer expliciet. Leg de link tussen je eigen aankomst en het kleine Nippertje van het prentenboek en begin te vertellen.
Verwerkingsactiviteiten – Nippertjes hoeken Als je dit boek centraal stelt, kan je de hoeken in je klas probleemloos integreren in de wereld van Nippertje. Hoge torens Verzamel stapelbare dozen, doosjes en blokken. Maak er gerust een zootje ongeregeld van. Laat de kleuters aan het werk gaan om – als rasechte Gaudi’s en Facteur Chevals (Facteur Cheval was bekend om zijn outsiderkunst, cf. : www.facteurcheval.com) – eclectische bouwwerken te maken. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.5 Auto’s opruimen Verdriedubbel het aantal speelgoedautootjes van de klas (leen er bij je collega’s) en leg al dat blik in de autohoek. Voor een keer gaan ze niet zomaar ‘met de autootjes spelen’. Ze gaan ‘opruimen’ ofte parkeren. Net zoals auto’s in de stad zichzelf opruimen door netjes binnen vakjes te gaan staan, gaan ook de kleuters ‘parkeerdertje’ spelen. Voorzie dagelijks nieuwe manieren : van groot naar klein, per kleur, per soort … Enkel voor de liefhebbers. Wiskundige initiatie – 2 Meten – 2.3
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Nog een klein liedje op de piano Niks vindt een kleuter zo leuk als op een piano pingelen. Het kost wellicht weinig moeite om een elektrisch orgeltje/synthesizer/pianootje te lenen, waarop kleuters, met de koptelefoon aangesloten, kunnen improviseren. Bij het terugblikken in de kring mogen de kleine Beethovens als ze dat willen wel een stukje van hun composities laten horen. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.5 Veters nog strikken Voorzie een grote bak met veters en veterschoenen zonder veters. Zorg ook dat er in de klas voldoende veterschoenen mèt veters beschikbaar zijn als model. Laat de kleuters nu zelf uitvissen hoe ze veters in schoenen krijgen. Kunnen ze ze vervolgens al strikken ? Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische vaardigheden – 1.28 – 1.29 Op de bus Maak in één van de hoeken plaats voor een heuse bus. Dat wil zeggen : enkele rijen stoelen met één stoel vooraan, een groot stuurwiel en een chauffeurspet (zoals de pad in het verhaal). Dat volstaat in principe als je er de verbeelding van de kleuters aan toevoegt, maar alle extra aankleding (versnellingspook, microfoon …) is natuurlijk welkom. Met grote stukken karton kan je zorgen voor de carrosserie : je snijdt er zelf de ramen uit en vervolgens zet je een groepje kleuters aan het werk om de bus te versieren. Hij mag lijken op die uit het boek, maar dat hoeft natuurlijk niet. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 Boeketje onkruid In het prentenboek blijft Nippertje hangen bij de mooie bloemen van de buurman. Als je wat nader toekijkt zie je Nippertje tussen de distels staan. Best grappig en helemaal herkenbaar voor kleuters, die vaak moeilijk inzien wat rozen en tulpen voorhebben op boter- en paardenbloemen. Ga met je kleuters dus op pad in een buurt waar bloemig onkruid welig tiert : herderstasjes, paardenbloemen, boterbloemen, klaprozen, distels, dovenetels, wilde viooltjes, madeliefjes, kamille, berenklauw en zo voort. Laat de kleuters volop zoeken naar mooie wilde bloemen, ze mogen ze ook plukken om zo de klas (of één hoek ervan) op te vrolijken met wilde boeketten naar de smaak van Nippertje. Een en ander hangt natuurlijk af van het tijdstip waarop je dit doet : de meeste veldbloemen kom je pas in april tegen … Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.2 – 1.4 – 1.13
–
Nippertjes bordspel Maak van Nippertjes treuzelparcours een bordspel, met de haltes uit het boek. De pionnen zijn wijn- of champagnekurken waarop je stekels en twee oogjes hebt gemonteerd. Misschien één grote en één kleine kurk, voor mama en Nippertje ? Het einddoel is de bus naar school. Koppel aan de haltes dan ook kleine opdrachten, waarin ze moeten slagen voor ze verder mogen. –– Bij de blokjeshalte : maak met alle blokken van recyclagemateriaal een toren die minstens vijf seconden zelfstandig blijft staan. –– Bij de auto-opruimhalte : zet binnen een bepaalde tijd een lego- (of ander demonteer baar) autootje in elkaar. –– Bij de pianohalte hoort een speelgoedorgeltje (of -klokkenspel) : wie aan de beurt is, speelt aan de hand van een legende een bekend klasliedje, de tweede moet raden hetwelk.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
–– ––
Bij de veterstrikhalte : strik de veters van een schoen. Bij de bloemenhalte hoort een voeldoos met verschillende echte veldbloemen, de bijhorende kaartjes met de afbeelding ervan (paardenbloem, boterbloem, madelief, klaproos, dovenetel …) : trek een kaartje en zoek de afgebeelde bloem op de tast. –– Wie op de snoepjeshalte belandt krijgt … een snoepje. –– En uiteindelijk eindigen de Nippertjes op de bus naar school. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.11 Wiskundige initiatie – 1 Getallen – 1.2
En verder – Dagelijks een goeie mop Om meneer Vogel op te beuren vertelt Nippertje hem ‘een paar van zijn leukste moppen’. Toevallig doen kleuters dat ook heel graag, maar meestal raken ze het noorden kwijt midden in de clou. Misschien kan je, in de periode dat je rond Nippertje werkt, een moppentrommel bijhouden en elk dagdeeltje beginnen met een mop : als de kleuters er geen weten, halen ze er één uit de trommel. Op www.kindermoppen.be vind je een boel dijenkletsers op kleutermaat. Je kan ook net als Nippertje proberen om, als er een kleuter wat sikkeneurig is, hem op te beuren met een leuke mop. Nederlands – 1 Luisteren – 1.5 – 1.6 Nederlands – 2 Spreken – 2.2
–
Kaartje voor meester Vogel Voorzie een ruim aantal telefoonboeken of andere dikke boeken waartussen de veldbloemen die de kleuters tijdens de wandeling plukten (zie : eerder), kunnen drogen. Met die gedroogde bloemen maken ze een stilleven op de voorzijde van een prentkaart. Het probleem is dat dat drogen van bloemen een aantal dagen in beslag neemt – je mag rekenen op ruim een week. Daarom is het makkelijker dat de kleuters enerzijds hun eigen bloemen drogen, maar anderzijds aan de slag gaan met veldbloemen die je zelf een week tevoren hebt geplukt en gedroogd. Hun eigen gedroogde bloemen kan je later in de klas nog gebruiken (collages, mixed media met bloemen, verf en ander materiaal …) Je kan ervoor kiezen om de kleuters kaartjes te laten maken voor meester Vogel – je ziet er al een aantal hangen aan een draad boven zijn ziekenhuisbed. Maar uiteraard mogen ze iemand die ze persoonlijk kennen en die ziek is ook een kaartje bezorgen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.2 – 1.4
– Speelversje Gebruik het versje hieronder bij een loop- of tikspelletje of bij een poppen- of uitbeeldingsspel rond het verhaal : “Rennen, Nippertje, ren je rot Is je uurwerk soms kapot ? School begint en bus is daar. Rennen, Nippertje, rennen maar !” (Stijn De Paepe)
Muzische vorming – 3 Drama – 3.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.13
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Lestip
6
Vriendjes vandaag en morgen … later als ik groot ben Hans Kuyper en Alice Hoogstad (ill.) Leopold, 2012
Over het boek
Dit boek is een verzenbundel met vlotte gedichten die apart te lezen zijn, maar die wel één geheel vormen. Vers per vers worden kleuters wegwijs gemaakt in het thema ‘tijd’. Van ‘vier jaar geleden’, via ‘volgende week’, ‘gisteren’ en ‘tien minuten geleden’ tot ‘nu’, ‘morgen’, ‘volgend jaar’ en ‘later als ik groot ben’. Van geboorte (‘vier jaar geleden’), via verjaardag (‘nu’) tot droomjob (‘later, als ik groot ben’). De versjes bekken goed en liggen makkelijk in het oor. De prenten zijn kleurrijk en speels met veel ruimte voor details. Doelpubliek : derde kleuterklas. A a n d e s la g
Aanzet Ideaal is, als je dit boek kan vertellen in een week waarin er een of enkele kleuters verjaren. Aansluitend bij hun verjaardagsfeestje sla je het boek open en begin je te vertellen bij de middelste pagina : het verjaardagsfeest voor Schaap, het ‘Nu’ : “Nu schiet me iets raars te binnen : er komt geen einde aan dit feest ! Want echt, en zonder overdrijven ‘nu’ dat zal het altijd blijven en ‘nu’, dat is het steeds geweest.” Je hoeft niet te lang stil te staan bij de filosofische kwestie ‘nu’, dat is iets voor verder in de verwerking en het begrip ‘nu’ krijg je klassikaal sowieso moeilijk verhelderd. Vraag aan de jarigen of ze al lang uitkijken naar hun verjaardag. Hoe lang al ? Sinds gisteren ? Sinds vorige week ? En als dit feestje voorbij is, hoe lang duurt het dan voor ze nog eens jarig zijn ? En hoeveel keer willen ze eigenlijk jarig zijn ?
Verwerkingsactiviteiten – Eigen tijdslijn Hou een beknopt klassikaal gesprek naar aanleiding van het boek. Wat is er vier jaar geleden met Schaap gebeurd ? En nu ? En wat ging ze ook weer over een maand doen ? En over een jaar ? En als ze groot was ? Teken die gebeurtenissen op een tijdslijn. Ga daarna met een apart groepje kleuters aan de slag. Laat hen zoveel mogelijk zelf doen. Ze beginnen met, op een half A3-blad (zodat je een behoorlijke strook hebt), een lange pijl te tekenen met de punt naar rechts. Bespreek met de kleuters waar ze ‘nu’ zouden schrijven. In het midden is het meest logisch omdat er al heel wat voor hen was en hen nog heel wat achterna komt. Misschien kan de datum erbij ? Wat zouden ze aan het begin van de pijl zetten ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Hoeveel jaar geleden is het ‘begin’ van hun leven ? Misschien kunnen de kleuters op die plek een baby’tje tekenen ? Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 – 5.2 Wiskundige initiatie – 2 Meten – 2.9
–
Tijdloze versjes Ga met een groepje aan de slag om zelf versjes over hun leven en de tijd te maken, naar het voorbeeld van Hans Kuyper. Zo’n poëzieactiviteit organiseren is best moeilijk dus je zorgt best voor een aantal aanzetten, waaraan kleuters nieuwe versregels kunnen breien. Van nul beginnen is geen goed idee, je zorgt dus het best voor een aantal opstartwoorden die al een zeker metrum suggereren. Dat ritme mag je in die aanzetten sterk benadrukken, zodat je kleuters op weg zet naar aanvullingen die een beetje muzikaal klinken. Bijvoorbeeld : –– ‘Gisteren heb ik …’ –– ‘Morgen ga ik …’ –– ‘Als ik groot ben …’ –– ‘Toen ik klein was …’ Als dat maar moeizaam gaat, kan je de kleuters aanvulrijmpjes laten vervolledigen. Begin de rijmpjes telkens met een tijdsbegrip. Bijvoorbeeld : –– ‘Volgend jaar word ik zes En ga ik naar de reken … (les)’ –– ‘Vorig jaar was ik vier En toen zat ik nog niet … (hier)’ –– ‘Straks mag ik met papa mee Ik speel, ik eet en kijk … (tv)’ –– ‘Vijf jaar geleden, kon je me niet horen Want ik was nog niet … (geboren)’ Nederlands – 1 Luisteren – 1.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.13 Nederlands – 5 Taalbeschouwing – 5.5
–
Later als ik groot ben Vriendjes vandaag en morgen eindigt met dit versje : “Dit droom ik vaak : ik ben de schipper van een grote boot op zee. Ik ben niet bang, want ik kan zwemmen en als het moet ook haaien temmen. De vriendjes mogen gratis mee.” Van welk beroep dromen de kleuters ? Aan de hand van een uitbeeldingsspelletje – nog fijner met een verkleed- en spulletjeskist in de buurt – of een rondje Pictionary, laat je hen zeggen welk beroep ze willen uitoefenen ‘later als ze groot zijn’. Vraag hen telkens waarom ze dat wel zouden willen. Omdat hun papa of mama dat ook doet ? Omdat het hen spannend lijkt ? Bekijk vervolgens samen met de kleuters de prent bij ‘Vanavond’. Aan Schaaps kamer kan je duidelijk afleiden wat haar droomjob is. Zo’n droomkamer willen wellicht alle kleuters wel.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Ze mogen kiezen of ze een tekening of schilderij of een maquette maken van de ‘kamer van hun droomjob’. Zorg voor materiaal in veelvoud : magazines, kranten, verf, stiften, potloden, karton, schoendozen. Als iedereen klaar is, organiseer je natuurlijk een ‘kijk-eens-in-mijn-kamertjes’-dag : kunnen de kijklustige kleuters raden van wie welke kamer en welk droomberoep is ? Muzische vorming – 1 Beeld – 1.4 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.1
En verder – Een origineel verjaardagscadeau Praat met een groepje (jarige en bijna jarige) kleuters over cadeautjes krijgen en geven. Wat krijgen en kregen ze zoal met hun verjaardag ? Zijn daar, als ze eerlijk zijn, niet heel wat spullen bij die ze misschien niet echt nodig hadden of waar ze maar even mee gespeeld hebben ? Als ze nu eens verjaardagscadeaus voor elkaar zouden bedenken die origineel zijn, maar die geen of nauwelijks geld kosten ? Ze hoeven zelfs helemaal niet leverbaar te zijn. Misschien geef je het best een voorbeeld. Een hele dag mooi weer ? Een snoepjespapierenalbum ? Een rondleiding door je huis en tuin ? Laat de kleuters maar verzinnen. Stop hun suggesties, voorzien van de nodige pictogrammen of beelden in een doos, en laat de eerstvolgende jarige maar een ‘kosteloos cadeau’ graaien ! Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 Nederlands – 2 Spreken – 2.5 – 2.6
–
Schipperskind en schippersouders Het laatste versje in Vriendjes vandaag en morgen gaat over de wens om later schipper te worden. Misschien willen wel meer kleuters dat ? Vzw De Schroef (www.deschroef.be) is een organisatie die zich inzet voor schipperskinderen en die ook kleuteronderwijs verstrekt. Je zou met hen, of met een andere instantie, contact kunnen opnemen voor een bezoek met de kleuters aan een school of opvangplaats voor schipperskinderen. Of je bezoekt een boot met schippersgezin. Of je laat een schippersgezin jouw klas bezoeken. Of misschien woont één van de kleuters op een woonboot ? Nederlands – 2 Spreken – 2.7 – 2.8 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.3 – 4.5
–
Naar het randje van de kaart “Nog even en dan gaan we varen naar het randje van de kaart. Het is druk, dus wordt het dringen. We gaan zeemansliedjes zingen ! Hou je vast ! Behouden vaart !” Zorg voor een hoek, een tafel met kaartmateriaal : landkaarten van je stad of gemeente, van België, van Europa en andere landen, een wereldkaart … Een wereldbol hoort hier ook thuis. Zorg ook voor kleine speelgoedbootjes, waarmee de kleuters vanaf een bepaald startpunt mogen varen tot ‘het randje van de kaart’. Waar belanden ze ? Bevaren ze nu rivieren of zitten ze op zee ? Is er wel een waterweg naar het randje van de kaart ? Misschien hebben ze andere vervoersmiddelen nodig ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
De oudste kleuters kan je heuse vaartrajecten laten afleggen. Ze moeten bijvoorbeeld van Gent naar Ieper varen, of van Oostende naar Doornik. Zorg voor duidelijke en ondubbelzinnige opdracht- en woord/beeldkaarten. Ze kunnen ook uitzoeken naar en door hoeveel landen ze heen kunnen varen vanuit België. Nederlands – 3 Lezen – 3.2 – 3.3 Wereldoriëntatie – 6 Ruimte – 6.5 Wiskundige initiatie – 3 Ruimte – 3.1
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
Colofon Jeugdboekenweek 2013 Een zee van tijd Lestips, werken met boeken in de klas Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Sofie Daniëls, Miek Driesen, Joke Gevaert, Katrien Goeman, Ariane Moreels, Stijn De Paepe, Nathalie Serraris, Raf De Smedt, Inge Umans en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Kaatje Vermeire Grafisch ontwerp : Kris Demey isbn 9789077178607 d/2012/9654/7 De lestips voor kleuters werden geschreven door Stijn De Paepe. Hij is germanist en geeft Nederlands en taalvaardigheid aan studenten Bachelor Kleuteronderwijs van de Gentse Arteveldehogeschool. Hij combineert een kritische kijk op kinderliteratuur met een grote liefde voor het genre en schrijft zelf al eens een verhaal of een gedicht voor kleuters. Verder is hij docent aan het Katholiek Hoger Instituut voor Opvoedkunde waar hij taaldidactiek in de kleuterschool samen met mensen uit het werkveld behandelt. Jeugdboekenweek 2013 vindt plaats van 2 tot 17 maart. Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en staat onder de hoge bescherming van H.K.H. Prinses Mathilde.
www.jeugdboekenweek.be www.stichtinglezen.be V.u. : Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor kleuters
LESTIPS
Stichting Lezen presenteert
EEN ZEE VAN TIJD
eerste leerjaar
JEUGDBOEKENWEEK 2 4 17 MAART 2013
www.jeugdboekenweek.be
Inleiding Tijd voor boeken In 2013 neemt de Jeugdboekenweek de tijd. Ze kijkt naar het verleden en richting toekomst, telt de dagen van de week en ziet de seizoenen passeren. Ze is opgejaagd en ze verveelt zich. Ze denkt na over de eeuwigheid. Ze zet de tijd stil. Ze zoekt het juiste verhaal en laat het voor altijd duren. Laten we eerlijk zijn : boeken delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Deze bundel wil je dan ook uitnodigen om boeken naar de klas te halen en om je klas onder te dompelen in een wereld van verhalen.
Boeken in de klas Ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2013 stelde Stichting Lezen samen met een redactie uit het onderwijs zes boekenpakketten samen. Elk pakket bestaat uit een gevarieerde selectie van zes bijzondere boeken over tijd, met aandacht voor verschillende genres. Scholen bestellen de pakketten met korting via www.jeugdboekenweek.be. Je kan deze boeken aan je klas tonen en voorlezen. Maar er kan meer ! Deze bundel biedt een uitgewerkte lessuggestie bij elk boek uit de boekenpakketten. Elke lessuggestie volgt hetzelfde stramien : –– Aanzet : manieren om het boek te introduceren –– Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking –– En verder : extra – kortere – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Verder noemt elke tip de concrete eindtermen en ontwikkelingsdoelen die je met deze activiteiten realiseert.
Met de klas naar de bib In opdracht van de bibliotheken schreef Kristien Dieltiens een spannend, historisch vervolgverhaal voor Jeugdboekenweek 2013 : Loewie en het mysterieuze boek. Benjamin Leroy maakte er ontwapenende prenten bij, vol historische details. Het verhaal begint in de bib : een mysterieus boek en een amulet nemen Loewie mee terug in de tijd. Wil hij terug naar 2013 reizen, dan moet hij een reeks tijdvakken doorlopen. Hij start in de prehistorie, en ontmoet later Egyptenaren, Grieken, Vikingen en zelfs Christoffel Columbus. Tijdvakken opschuiven kan als hij raadsels oplost en opdrachten uitvoert. Individuele bezoekers en klassen kunnen Loewie daarbij een handje helpen : neem dus zeker contact op met de bib in je buurt ! In het verhaal zitten bovendien tal van aanknopingspunten met het Jeugdboekenweek-thema : de evolutie van mode, geloof, speelgoed, eten en gewoontes door de eeuwen heen bijvoorbeeld. Het verhaal staat op panelen in je lokale bib, en kan je downloaden via www.jeugdboekenweek.be om thuis van te genieten of in de klas mee te werken.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Tot slot Luisterpunt Moeilijke lezers in de klas ? Dankzij een samenwerking met Luisterpunt zijn alle boeken uit de pakketten (behalve die voor kleuters en enkele boeken voor het eerste leerjaar) als Daisy-boek verkrijgbaar voor kinderen met een leesbeperking. Meer info op www.luisterpunt.be. A lt i j d v o o r l e z e n 2013 is Jaar van het Voorlezen ! Het hele jaar lezen we met z’n allen massaal voor. Ook tijdens de Jeugdboekenweek natuurlijk, en ook aan kinderen die al lang zelf kunnen lezen. De website www.voorlezen.be verzamelt alle informatie over voorlezen. K i n d e r e n t o e g e lat e n www.jeugdboekenweek.be is er voor volwassenen, met alle info over de Jeugdboekenweek, én voor kinderen. Vanaf februari vinden zij er boekentips, weetjes en spelletjes, en een overzicht van de Jeugdboekenweekactiviteiten in hun buurt. Leuk voor tussendoor in de klas! Va n u w r e p o r t e r t e r p laat s e De Jeugdboekenweek start op zaterdag 2 maart 2013 met de 24 Uur van de Jeugdboekenweek. Eerst wordt op zaterdagmiddag de Cultuurprijs 2011-2012 voor Jeugdliteratuur uitgereikt. Daarna is het 24 uur lang non-stop al jeugdboeken wat de klok slaat. Boekhandels, bibliotheken en andere bijzondere leesplekken trekken de Jeugdboekenweek op gang met lezingen, workshops, tentoonstellingen … De site doet verslag in woord en beeld – ook ná deze eerste 24 uur. Doet u iets in uw school tijdens de Jeugdboekenweek? Laat het ons zeker weten !
Maar blader nu vooral snel verder, krijg de smaak te pakken en breek de grenzen van de Jeugdboekenweek open. Want leesplezier laat zich niet vangen in twee weken !
Veel succes!
Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
L E S T I P S B I J b o e k e n pa k k ette n VAN J E U G D B O E K E N W E E K 2 0 1 3
EERSTE LEERJAAR – – – – – –
Bramenjam – Natascha Stenvert (The House of Books, 2010) De buik van mama – Jo Witek en Christine Roussey (ill.) (Lannoo, 2011) Het uur bij tuur – Riet Wille en Frank Daenen (ill.) (De Eenhoorn, 2012) Mare en de dingen – Tine Mortier en Kaatje Vermeire (De Eenhoorn, 2010) Mijn eerste seizoensgroeiboek – Heidi Walleghem en Doesjka Bramlage (ill.) (Davidsfonds/Infodok, 2010) Pomelo groeit – Ramona Badescu en Benjamin Chaud (ill.) (Lannoo, 2011)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
1
Bramenjam Natascha Stenvert The House of Books, 2010
Over het boek
Een koppel wil bramen plukken om er daarna lekkere bramenjam van te maken. Maar de hond van de buren verpest de plukrijpe braambessen door ertegen te plassen. Daar bedenkt het koppel wat op : zélf bramen planten ! Met boeiende prenten illustreert Bramenjam het wachten én de groeicyclus van de bramen. En er is meer voor wie goed kijkt : verdoken verhaaltjes over een vliegende citroen en een braambes, een apenfamilie, een krokodil, een meisje en een schilderij. Een woordeloos prentenboek dat veel te bieden heeft … als je de tijd neemt. A a n d e s la g
Aanzet Laat de kinderen plaatsnemen in de kring. Toon het boek. Laat de kinderen de kaft ontdekken. –– Wat zie je op de cover ? –– Wat is de titel ? –– Er staat één naam op, wie zou dat kunnen zijn ? Vertel dat je het verhaal zal voorlezen. Laat de prenten één voor één zien. Je kan dit best snel doen. Uitleg geven doe je niet. De kinderen zullen vast snel reageren wanneer ze ontdekken dat er geen tekst bij de prenten staat. Ga hier even op in voor je verder gaat. Laat de kinderen nadien zelf verzinnen welk verhaal verteld wordt met de prenten. Alles kan ! Geef hen de tijd om in de loop van de dag, individueel of in groepjes, in het boek te kijken. Als dagafsluiter hou je nog een kringgesprek : –– Wat vind je van boeken zonder tekst ? –– Spreken de prenten je aan ? Waarom (niet) ? Leg het boek nadien op een plaats waar de kinderen er nog regelmatig in kunnen kijken. Nederlands – 2 Spreken – 2.5
Verwerkingsactiviteiten – Hoofdverhaal Ga op ontdekkingstocht in het boek : toon de prenten rustiger en deel per deel. Hou per getoond deel een nabespreking. Deel 1 –– ––
Neem het boek door van het begin tot aan de prenten waarop de hond plast. Wat willen de man en de vrouw maken ? (bramenjam) Lukt dat meteen ? (Neen, want wanneer ze bramen willen plukken, plast een hond tegen de struik.)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Deel 2 ––
Deel 3 –– ––
Deel 4 –– Deel 5 –– ––
–
Ga verder tot de prenten waarop de zaadjes aangekomen zijn. Wat zijn de man en vrouw van plan ? (Ze bestellen zaadjes en vullen alvast een pot met aarde. Ze willen zelf bramen planten.) Ga verder tot de prenten die een eerste braambes tonen aan de struik. Hangen er meteen bramen aan de struik ? (Neen, dat duurt even. De struik moet nog groeien.) Wat moet je doen om een plantje te laten groeien ? (Er goed voor zorgen : het plantje in het licht zetten en regelmatig water geven.) Ga verder tot de prenten waarop het koppel met hun potje confituur naar de bromfiets gaat. Hoe maak je confituur ? (Je moet de bramen plukken en koken.) Ga door tot op het einde. Wat willen de man en vrouw doen ? (picknicken) Wat gebeurt er dan ? (De hond plast over hun picknick. Weer geen boterham met bramenjam !)
Verborgen verhalen Het hoofdverhaal van het boek besprak je hierboven. Wijs de kinderen erop dat het boek ook kleine, verborgen verhaaltjes bevat. Scan de prenten op pagina 5, 6, 7, 8, 9, 10, 13, 14 en 15 in. Vraag de kinderen vervolgens om dit keer niet naar de man en vrouw te kijken, maar naar het meisje met de opblaaskrokodil en de krokodil in de vrachtwagen. Kunnen ze het ‘krokodillenverhaal’ samenvatten ? (Dat verhaal gaat ongeveer als volgt. De krokodil in de vrachtwagen ziet het meisje met de opblaaskrokodil, wordt verliefd op de nepkrokodil en ontsnapt. Het meisje schrikt wanneer ze de echte krokodil ziet. De robot heeft alles gezien en gaat op zoek naar de echte krokodil, terwijl de echte krokodil op zijn beurt op weg is naar de nepkrokodil die in de bramenstruik ligt. Ook de leverancier van de krokodil en de persoon die op de krokodil zit te wachten gaan achter de krokodil aan. Het is uiteindelijk de robot die hen de echte krokodil bezorgt.) Laat de kinderen daarna zelfstandig de andere verborgen verhalen zoeken. Het gaat om : –– de apenfamilie die doorheen het ganse verhaal meeverhuist. –– de vliegende citroen en braambes die elkaar tegenkomen, verliefd worden en kinderen krijgen. –– het schilderij van de prinses en de kikker (De prinses vindt een kikker, de kikker wil haar kussen maar dat vindt de prinses vies. Ze schrikt wanneer de kikker plots praat. Ze kust hem toch en hij verandert in een prins. Al heeft de prins nog steeds iets van een kikker, want hij hapt met zijn ontzettend lange tong een vliegje naar binnen.) Het zoeken naar verhalen doen ze met jouw ingescande prenten. Die projecteer je als je klassikaal wil werken of je giet ze in een Powerpoint wanneer je kleine groepjes op de klascomputer wil laten zoeken. Het is natuurlijk een meerwaarde als de kinderen in het boek zelf mogen opzoeken. Zorg dan wel dat ze niet met meer dan drie zijn. Nederlands – 1 Luisteren – 1.1 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 3 Lezen – 3.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
En verder
– Confituur Een boek dat Bramenjam heet ? De ideale aanleiding om zelf confituur (‘jam’) te maken ! Zoek samen met hen een recept voor confituur op in kookboeken, via het internet of vraag (groot)ouders naar familierecepten. Om de opdracht in te bedden in het Jeugdboekenweek-thema neem je alle tijdsaspecten goed in acht, bij het vergelijken van de recepten en bij het koken zelf. –– Hoe lang moet het fruit koken ? –– Na hoeveel tijd is de confituur koud ? –– Hoe lang duurt het om de ingrediënten af te wegen ? –– Hoe lang duurt het om potjes te vullen ? Werk met kookwekkers, maar gebruik ook andere instrumenten om de tijd te meten : een wijzerklok, een zandloper, een stopwatch … Ook de keuze van het fruit is belangrijk. Neem er een seizoensgroente- en fruitwijzer bij. Elke maand kent zijn seizoensfruit : dat zijn fruitsoorten die traditioneel groeien in ons land tijdens een bepaald seizoen. Tijdens de Jeugdboekenweek zijn er bijvoorbeeld geen bramen, maar is er wel rabarber. Door de kassenbouw en de globalisatie is het meeste fruit echter het ganse jaar door verkrijgbaar. Sta daar even bij stil. Wat heeft dat voor (ecologische) gevolgen ? De kinderen brengen elk een potje mee : zo krijg je net als in het boek een bonte verzameling potjes. Nadien komt er een etiket op. Hun naam (of de naam van de confituursoort) schrijven ze in dezelfde stijl als de titel van het boek. Elke letter is dus een beetje hol en kleuren ze in naar wens. Eventueel kan je deze etiketten al maken op computer zodat de kinderen ze enkel nog moeten inkleuren. Nederlands – 4 Schrijven – 4.1 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik Wereldoriëntatie – 5 Tijd – Dagelijkse tijd – 5.1
–
Van zaadje tot plant Koop een pakje tuinkers en een pakje met bonen. Zaai de tuinkers op een schaaltje met watten of een beetje aarde. Zorg dat de watten of aarde vochtig zijn. Tegelijkertijd plant je ook een boon in een potje half gevuld met aarde met daarbovenop watten. De watten zorgen ervoor dat je het groeiproces van de boon goed kan volgen. Zorg ervoor dat de watten steeds goed vochtig blijven. Elke dag laat je de kinderen een foto nemen van de tuinkers en de boon. De foto’s bewaar je op computer, of je print ze in zwart-wit. Elke foto stelt één dag voor. Zo kunnen de kinderen goed het tijdsverloop bijhouden waarbinnen de tuinkers en de boon groeien. Na enkele dagen zullen ze merken dat de tuinkers stopt met groeien, maar dat de boon nog steeds doorgroeit. Sta stil bij de tijdsbegrippen ‘traag’ en ‘snel’, ‘kort’ en ‘lang’. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1
– Kaders Gebruik de prenten die je eerder inscande om de verborgen verhaallijnen te laten ontdekken. Deze keer kijken de kinderen vooral naar de illustratietechniek. Wat is er zo speciaal aan de tekeningen ? (Sommige delen zijn getekend, andere delen lijken foto’s, nog andere lijken uit stofjes opgebouwd …) Toon daarna de binnenkant van het boek waar de fotokaders staan afgebeeld. Die hebben allemaal een gouden rand en zijn mooi versierd. Zorg dat de kinderen vooral de kaders goed bekijken.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Vertel er ook bij dat de mensen vroeger geen foto’s konden maken. Ze lieten portretten schilderen. Dat duurde erg lang en het was heel duur bovendien. De kaders die prenten omlijstten waren dan ook echte kunstwerkjes. Laat hen een stuk karton meebrengen ter grootte van een A3-blad. In het midden kleef je een wit A4-blad. Dat mag kladpapier zijn. Zo krijg je rondom het witte blad een kader. In die rand brengen de kinderen met papier maché proppen of stroken aan (niet op het witte blad) : het is de bedoeling dat de kader dikker is. In de hoekpunten zorgen ze voor extra versieringen. Is de kader droog, dan spuit je hem in goud. Het midden laten ze nog steeds blanco. Laat de kinderen oude tijdschriften en stofjes meebrengen. Daarmee mogen ze een portret maken van een persoon of een stilleven van één of meerdere voorwerpen, zo realistisch mogelijk. Ze krijgen een nieuw wit A4-blad en gebruiken alle beschikbare materialen. Nadien wordt dit A4-blad in de gouden kader gekleefd. Versier de gang met de mooie kaders. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.8 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
–
Gezocht ! Dit boek kan je ook gebruiken om zoekopdrachten te doen. Neem kopies van de prenten en knip opmerkelijke details uit, bijvoorbeeld : de prinses die de kikker kust, de vliegende citroenen braambesfamilie … De details steek je in een doosje of enveloppe, eventueel sorteer je de fragmenten naar moeilijkheidsgraad (bijvoorbeeld : één van de confituurpotjes (betrekkelijk makkelijk), een klein deeltje van de keuken (betrekkelijk moeilijk)). Tijdens hoeken- of contract werk kan je de kinderen de fragmentjes in het boek laten opzoeken. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
2
De buik van mama Jo Witek en Christine Roussey (ill.) Lannoo, 2011
Over het boek
Een meisje wacht tot haar broertje of zusje geboren wordt. Ze praat alvast tegen de baby in mama’s buik en vraagt zich af hoe het daar is. Ook vertelt ze wat er buiten mama’s buik gebeurt. Zo maakt ze het hele groeiproces van de baby mee, tot het grote moment daar is … Dit mooie, poëtische verhaal wordt verteld vanuit het oogpunt van een klein kind dat helemaal in de ban is van haar nieuwe broer of zus. De sfeervolle illustraties in kleur lopen telkens door over twee pagina’s. De rechterpagina toont het vertellende meisje, de linkerpagina toont de steeds grotere buik van mama. Til je het flapje op mama’s buik op, dan zie je hoe de baby groeit. A a n d e s la g
Aanzet Toon de cover en laat hen fantaseren over de inhoud : –– Wie kan de titel lezen ? –– Waarover zou het boek gaan ? Lees de achterkant van het boek voor. –– Wordt het al duidelijker waarover het boek zal gaan ? –– Ken jij een vrouw die zwanger is ? Vertel ! Weet je of het een jongen of een meisje wordt ? Hou met de kinderen een kringgesprek met als thema ‘wachten op’. –– Waarop kan je wachten ? –– Wat maakt wachten lang of net niet lang ? –– Hoe voelt het om op iets te wachten ? –– Vind je wachten leuk, niet leuk ? Sta vooral stil bij de verschillen tussen de antwoorden van de kinderen. Sommige kinderen zijn geduldiger dan andere bijvoorbeeld. Nederlands – 2 Spreken – 2.5 Wereldoriëntatie – Mens 3 – 3.1 Keer na het kringgesprek terug naar het boek en sta stil bij het luikje in de cover. –– Wie woont er in de cirkel ? –– Welke kleur heeft het gat ? –– Waarom zou het gat rood zijn ? Wijs hen ook op de tweekleurige titel. ‘Buik’ en ‘mama’ staan in het rood. –– Waarom is dat, denk je ? –– Waarom gebruikt de vormgever precies voor die woorden rood, en voor ‘de’ en ‘van’ een andere kleur ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Vertel daarna het verhaal. Laat de kinderen in een kring zitten. Maak het knus in de ruimte zodat ze de sfeer van het boek ook in het echt aanvoelen. Sta stil bij sommige prenten in het boek. Kijk naar de gekleurde details. Maak de flapjes open. Laat de kinderen raden wat de baby daar aan het doen is. Nederlands – 1 Luisteren – 1.1
Verwerkingsactiviteiten – Bolle buiken Verzamel met de kinderen foto’s van zwangere buiken. In ‘vrouwentijdschriften’ of speciale zwangerschapstijdschriften, kan je hele mooie close-ups vinden van al dan niet ontblote buiken. Laat hen elke foto op een blad kleven, maar snij zelf vooraf in de buik een luikje uit dat uiteraard niet vastgekleefd wordt. Achter het luikje maken de kinderen een tekening van de baby die in de buik zit. Als je de kinderen met een fijn zwart stiftje laat tekenen, kunnen ze makkelijk klein en gedetailleerd tekenen. Stimuleer hun fantasie : ze moeten een baby tekenen die iets aan het doen is. Laat de kinderen per buik en per baby vertellen wat de baby aan het doen is. Hang de buiken daarna vooraan in de klas en doe de flapjes dicht. Wie weet nog wat de baby’s aan het doen waren ? Wijs een buik aan en laat de klas raden. Kijk onder de flapjes en ontdek zo wie goed onthouden kan. Bundel de babybuiken tot een boekje. Maak een mooie kaft en verzin een leuke titel. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Muzische vorming – 1 beeld – 1.6
– Tijdslijn Bespreek de illustraties uit het boek. Sta stil bij het groter worden van de buik in het boek. Hoe komt het dat die steeds groter wordt ? Hoe lang is een vrouw zwanger ? Maak een tijdslijn die vertrekt bij de conceptie van de baby. Zoek samen met de kinderen in weetboeken hoe de baby in de buik groeit en daarna wat baby’s, peuters, kleuters en kinderen per leeftijd al kunnen of nog niet kunnen. Laat deze kenmerken tekenen en hang ze bij de tijdslijn. Schrijf de kenmerken erbij, zodat de kinderen ze ook nog kunnen nalezen. Waar staan de kinderen van de klas op de tijdslijn in hun ontwikkeling ? Duid aan. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – Dagelijkse tijd – 5.2 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
–
Geboortekaartjes en babynamen Laat de kinderen hun eigen geboortekaartjes meebrengen. Sta stil bij de verschillen tussen vormgeving en kleurkeuze voor meisjes en jongens, bij het geboortegewicht en -lengte, bij de meter en peter … Daarna ontwerpen ze zelf een geboortekaartje voor een fantasiebroertje of -zusje. Laat hen een naam bedenken voor de baby en schrijf die naam op het kaartje in grote letters. Stop de naamkaartjes in een doos. Zet de doos in de klas en neem er regelmatig een kaartje uit. Wie kan alle namen lezen ? Wie wil iets vertellen over het kaartje ? Schrijf de namen met dezelfde beginletters op een strook. Je kan een alfabetstrook maken en namen zoeken bij alle letters van het alfabet. Bij welke beginletters zijn makkelijk namen te verzinnen ? Bij welke gaat dat moeilijker ? Hulp vind je op namensites of in namenboekjes. De kinderen kunnen ook namen verzamelen bij familieleden, buren en kennissen.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Sta tot slot ook stil bij de betekenis van namen en bij het feit dat bepaalde namen gebonden zijn aan trends, bijvoorbeeld het vernoemen van kinderen naar populaire film- en popsterren, de revival van oude namen, samengestelde namen, exotische namen … Ga ook na wat de populairste namen van het moment zijn. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.5 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
En verder – Babybezoek Nodig een zwangere vrouw uit in de klas. Vraag haar om een echofoto mee te brengen. Je kan ook op bezoek bij een gynaecoloog of de kraamafdeling van het ziekenhuis. Vraag of je ook bij de premature baby’s mag gaan kijken. Laat de kinderen honderduit vragen stellen. Nederlands – 2 Spreken – 2.2
– Zwangerschapslectuur Breng non-fictieboeken rond zwangerschap en baby’s mee naar de klas. Geef de kinderen tijd om er samen in te kijken en er samen over te vertellen. Vraag om achteraf in groepjes over een boek te vertellen. Geef hen alvast een paar opdrachten mee : –– Zoek iets in het boek wat je heel fijn/mooi/schattig vindt. –– Zoek iets in het boek wat je nog niet wist. –– Zoek iets in het boek wat je al wel wist. –– Zoek iets in het boek waarvan je schrok. Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
–
Zwangere dieren Maak een dierenbuikenboek. Weten ze bij welke dieren de baby in de buik groeit ? Som met de klas zoveel mogelijk zoogdieren op. Laat hen achteraf prenten zoeken of tekeningen maken van die dieren. Bundel alle prenten en tekeningen tot een boek. Schrijf de namen van de dieren en hun jongen er telkens onder. Vergeet ook de buidelbaby’s niet ! Nederlands – Strategieën – 5.1 – 5.3
– Vertelronde Baby’s zijn doorgaans leuk, maar niet altijd. Laat de kinderen hun eigen gevoelens en ervaringen onder woorden brengen. Wereldoriëntatie – 3 Mens 3 – 3.1
– Babyhoek Richt een poppenhoek in. Voorzie poppen en echte verzorgingsmaterialen voor baby’s. Laat de kinderen genieten van het verzorgen van de babypoppen. Observeer het spel. Als er enkel meisjes in de hoek gaan spelen (of steeds dezelfde kinderen), stel daar dan openlijk vragen over. Muzische vorming – 3 Drama – 3.3
– Babyverhalen Maak met de kinderen gedichten of verhaaltjes over baby’s. Zoek eerst zelf in bundels of op het net naar mooie gedichten en lees ze op geregelde tijdstippen voor ter inspiratie. Verzamel daarna met de kinderen passende woorden in een woordwolk. Een elf is voor deze leeftijdsgroep
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
nog steeds een veilige vorm, durf er gerust voor kiezen. Een elfje is een gedicht dat uit elf woorden bestaat. De eerste regel telt één woord, de tweede twee, de derde drie, enz. De laatste regel, die dan weer één woord telt, vat het hele gedicht samen. Op het internet vind je talrijke voorbeelden. Hang deze gedichtjes uit of maak er een dichtbundel van voor de klas. Die bundel kan elk kind ook eens meenemen naar huis. Op zwangerschap.startpagina.be vind je zeker inspiratie ! Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.3 Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.3 Bibliografie
Baby in mama’s buik ! - Mick Manning en Brita Granström (NBD Biblion, 2012) Een baby’tje op komst - William Sears, Martha Sears en Christie Watts Kelly (Deltas, 2011) Er groeit een baby in mama’s buik ! - Mac Guff Ligne en Denis Boulard (Deltas, 2009) Het grote wonder – Lennart Nilsson (Ploegsma, 2007) Mama, wat heb je in je buik ? - Abby Cocovini (The House of Books, 2007) 9 maanden in de buik van mama - Natacha Fradin en Yves Calarnou (Standaard, 2007)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
3
Het uur bij tuur Riet Wille en Frank Daenen (ill.) De Eenhoorn, 2012
Over het boek
Als de ouders van Vik nog niet thuis zijn, mag hij een uurtje naar buurman Tuur. Maar wat kan je zoal beleven in één uur tijd ? Leuke avonturen, in elk hoekje van Tuurs huis ! Zo kookt en bakt Tuur, spelen de twee vrienden verstoppertje, maken ze een geitenhok en leest Tuur voor. Beginnende lezers vanaf 6 jaar zullen veel plezier beleven aan de leuke, grappige teksten in dit rijm- en zoekboek op dwarsliggerformaat (avi-1 / avi-m3). De tekeningen zetten aan tot fantaseren. A a n d e s la g
Aanzet Wie van de kinderen gaat na schooltijd niet direct naar huis ? Laat hen vertellen. –– Wie blijft op school in de opvang ? –– Wie gaat bij oma, opa, tantes, nonkels … ? –– Wie gaat nog ergens anders heen ? –– Wat doe je daar ? –– Vind je de opvang leuk ? Of net niet ? Waarom ? –– Voor wie duurt het lang voor mama of papa komen ? –– Waarom lijkt wachten soms lang te duren, denk je ? –– Voor wie lijkt de tijd in de opvang te vliegen ? –– Wanneer lijkt de tijd te vliegen ? –– Wat is ‘lang’, wat is ‘maar even’ ? –– Duurt een uur altijd even lang ? Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Neem het boek er nu bij en bespreek de cover. –– Spreekt de tekening op de cover je aan ? –– Wie en wat zie je ? –– Wie zou Tuur zijn ? –– Wat gebeurt er op de tekening ? Laat de kinderen de rode en de groene woorden van de titel lezen. Benadruk dat de letters in de twee rode woorden bijna dezelfde zijn : ‘uur’ en ‘tuur’. Lees daarna de achterkant van het boek voor. Wie wil weten wat er verder gebeurt in het boek ? Bij het voorlezen breng je vooral de humor en het speelse karakter van het boek over. Waar het kan, benadruk je tijdens het voorlezen dat de tekst rijmt. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
–
Samen rijmen Dit boek heeft een tekst op rijm. Ga daarom samen aan het rijmen. Benadruk het plezier van rijmpjes zoeken. Rijmt iets ‘nog niet echt’, zoek dan gewoon samen met de kinderen verder tot het goed klinkt. Om te beginnen laat je de kinderen rijmwoorden op hun naam zoeken. Alle kinderen in de klas krijgen een andere kleur. Rijmwoorden die rijmen op hun naam, schrijf je in dezelfde kleur op. Zoek afbeeldingen bij de woorden die rijmen op hun naam en hang die bij de woorden. Bij hun naam kan je verder ook hun foto hangen. Daarna laat je hen zoeken naar woorden die in andere woorden verborgen zitten. Zo zit in ‘Tuur’ ‘uur’ verborgen, en in ‘banaan’ ‘aan’. Zorg voor een kaartjessysteem waarbij je de verborgen, kleinere woorden van de grotere woorden kan loskoppelen (zoals bij een legpuzzel). Bij ‘banaan’ heb je in dat geval twee losse, in elkaar passende kaartjes ‘ban’ en ‘aan’. Het wordt zo makkelijk(er) voor kinderen om te gaan rijmen met de grotere woorden : ‘Daan’ rijmt op het verborgen woordje ‘aan’, ‘Daan’ en ‘banaan’ dus ook. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5
– Speelhuis Maak met de kinderen een huis, met een grote kartonnen doos van een diepvries, waar ze af en toe in kunnen spelen. Elke dag verzin je iets nieuws voor het huis, zodat het spelen aantrekkelijk blijft. –– Verzamel leuke spelletjes om in het huis te leggen. Kinderen mogen zelf ook hun lievelingsspelletjes meebrengen. –– Leg verkleedkledij in het huis om het fantasiespel te stimuleren. –– Laat de kinderen de binnen- en buitenkant van het huis versieren. –– Laat de kinderen hun lievelingsboeken meebrengen. Stimuleer hen vooral om het huis per twee in te gaan en een rollenspel te spelen : de ene is Tuur, de ander is Vik. Laat de kinderen die in het huisje speelden, bij het afsluiten van de dag steeds aan de groep vertellen wat ze gespeeld hebben en hoe hun ervaring met de tijdsbeleving was. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
– Zandloper Maak van het speelhuisje ook gebruik om het gevoel voor tijd van de kinderen te prikkelen. Buiten het huis plaats je een grote zandloper, eentje die minstens tien minuten doorloopt. De kinderen spelen in het huis, zolang ze denken dat de zandloper loopt. Het zal waarschijnlijk niemand lukken om precies binnen de zandlopertijd naar buiten te komen. Hou een oogje in het zeil en vraag bij kinderen die erg ver binnen of buiten de tijd naar buiten gekomen zijn, waar dat aan zou kunnen liggen. Misschien gingen ze zo op in het spel dat ze de tijd vergaten ? Of ze vonden het niet fijn in het huisje en kwamen daardoor te vroeg naar buiten ? Of waren er nog andere redenen ? Hadden ze veel pret en gingen ze zo in het spel op dat ze de tijd vergaten ? Vonden ze het niet fijn in het huisje en kwamen ze daardoor te vroeg naar buiten ? Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
–
Mijn koek heeft een hoek Het versje op pagina 5 begint als volgt : “mijn koek / heeft een hoek hoek hoek hoek.” Leer het hen aan, en laat het hen uitbeelden met een koek. Happen maar ! Ze oefenen thuis verder en brengen het versje daarna voor de klas. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
–
Samengestelde dieren Op pagina 19 staat een versje over een nonsensdier, dat uit verschillende echte dieren is samen gesteld (“de kop van een kip / de buik van een beer”). Laat elk kind een dier tekenen of schilderen. Het dier moet een duidelijke kop, staart, rug, buik en poten hebben. Daarna knippen ze hun prent in vijf delen. De delen verzamelen ze in vijf dozen : de koppen bijeen, de staarten bijeen, etc. Elk kind kiest nu uit elke doos een deel. Daarmee stellen ze een nieuw nonsensdier samen. Ze zoeken er een naam voor. Je kan ook een kopie maken van elke tekening, die zelf in vijf delen knippen, lamineren en in het hoekenwerk aanbieden. Zorg voor een dobbelsteen waarop tekeningen van een rug, poten, een kop, een buik, een staart en een joker staan. Al dobbelend stellen ze een nieuw dier samen. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
–
Leuke uurtjes Elk kind maakt een tekening van wat hij of zij leuk vindt om te doen in één uur tijd. Ze geven na afloop ook uitleg bij hun tekening. Bundel de tekeningen tot een ‘leuke uurtjes-boek’. Geef het boekje elke dag mee aan een kind, als inspiratie om een ‘verloren uurtje’ te vullen. Ze vertellen nadien wat ze uit het boek hebben gedaan. Je kan een paar extra bladen in het boek openlaten, zodat het boek nog kan worden aangevuld. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
En verder – Koekjestaart Tuur en Vik koken vaak samen. Misschien is het prettig om samen een koekjestaart te maken. Ingrediënten die je nodig hebt : –– twee pakken petit beurre-koekjes, –– een kan koude koffie, –– 250 gram zachte boter, –– 100 gram bloemsuiker (afhankelijk van hoe zoet je de taart wil maken), –– een pakje hagelslag. De kinderen volgen volgende stappen : –– Maak de boterroom. Meng de boter en de bloemsuiker in een kom, zorg dat alles goed gemengd is en dat je de boter goed kan smeren. –– Begin met de onderlaag. Doop de koekjes in de koffie, zorg dat ze goed doordrenkt zijn en leg ze op een bakplaat of plateau. Vorm een grote rechthoek. –– Besmeer de onderlaag met een fijne laag boterroom. –– Werk naar boven toe af, door iedere keer een laag koekjes gedrenkt in koffie te leggen.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
–– –– ––
Eindig met een laag koekjes. Zorg dat je nog wat boterroom over hebt, of maak er wat extra bij en besmeer de hele taart. Bestrooi de buitenlaag met hagelslag. Zet de taart zeker een uur in de koelkast om ze te laten opstijven.
Enkele tips om mee te geven : –– Wees voorzichtig als je de petit beurre-koekjes in de koffie doopt. De koekjes moeten doordrenkt zijn, maar mogen niet in stukken breken. –– Wie een krokante onderlaag wil, doopt de onderste koekjes uiteraard níet in de koffie. –– Je kan cacaopoeder toevoegen aan de boterroom voor een chocoladesmaak. –– Wie het geduld heeft om de petit beurre-taart een hele nacht te laten staan in de koelkast, wordt beloond. Na één nachtje smaakt de taart nog beter. Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.13
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
4
Mare en de dingen Tine Mortier en Kaatje Vermeire (ill.) De Eenhoorn, 2010
Over het boek
Mare is als een snelle wervelwind. Ze wil alles ‘nu meteen’. Grootmoe is uit net hetzelfde hout gesneden. Ze doen de leukste dingen samen, totdat grootmoe valt en in een diepe slaap raakt. Van ‘snel’ en ‘nu’ gaat het plots naar ‘langzaam’. En al heeft Mare het daar moeilijk mee, ze weet toch tot haar oma door te dringen. Vastberaden maakt dit prentenboek een moeilijk onderwerp bespreekbaar voor jonge kinderen. Het werd een emotioneel verhaal over vriendschap en het leven, en over hoe de tijd dingen veranderen kan. A a n d e s la g
Aanzet Zeg tegen de kinderen dat ze ‘NU’ met jou een nieuw boek gaan bekijken. Leg de nadruk op ‘nu’, maar doe niets. Eventueel herhaal je nog eens dat je ‘nu’ een nieuw boek met hen gaat bekijken. Als je nog steeds niets onderneemt, zijn er beslist kinderen die zullen reageren. Start hierover een kringgesprek : –– Wat is ‘nu’ ? –– Hoe lang duurt ‘nu’ ? –– Is wachten vervelend ? –– Wanneer voelt wachten lang of kort aan ? –– Wat betekent ‘ongeduldig zijn’ ? Vertel dat je een prentenboek hebt over een meisje dat ongeduldig is, een meisje dat wil dat alles nu meteen gebeurt. Toon het boek. Laat iemand de titel voorlezen. Laat hen ook de auteur, illustrator en uitgever zoeken. Vertel daarna het verhaal. Als kinderen nood hebben om verder in te gaan op bepaalde gebeurtenissen, dan geef je hen daar de kans toe. –– Wat vind je van het boek ? –– Welk gevoel geeft het je ? Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
Verwerkingsactiviteiten – Grootouders –– ––
Wie is ‘grootmoe’ eigenlijk ? (de mama van Mares mama of papa) Hoe noem jij je grootouders ? (oma, moeke, mémé, bomma …)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Er zijn zeker ook kinderen die een grootouder verloren hebben. Besteed daar ook aandacht aan. –– Welke dingen deed Mare samen met haar grootmoe ? –– Doen jullie dingen samen met oma ? Zo ja, welke ? –– Hoe komt het dat je soms geen dingen samen doet ? (Oma is ziek, ze woont ver weg …) Sta ook stil bij het feit dat grootouders soms nog wel dingen willen ondernemen, maar dat hen dat door bepaalde omstandigheden niet meer zo goed lukt.
– Grootouderboekje De kinderen, ook die zonder grootouders, bedenken wat ze graag met hun grootouders of met een andere dierbare senior willen doen. Maak op het bord een wenslijst. Geef elk kind daarna een A4-blad. Laat hen het blad dubbel plooien in de lengte. Hierna knippen ze het blad op deze vouwlijn in tweeën. De twee delen leggen ze op elkaar en plooien ze dicht. De bladen nieten ze in het midden aan elkaar. Ze hebben nu een klein boekje. Aan de voorkant schrijven ze hun naam en de titel : Wat ik met X graag wil doen. Binnenin zijn er nog zes pagina’s waarop ze hun wensen kunnen tekenen of neerschrijven. Ze laten zich inspireren door de ‘wishlist’ op het bord. Je kan het boekje meegeven naar huis, of er enkele leuke dingen uit halen om samen met de grootouders te doen in de school. Eventueel kan je een grootoudernamiddag houden op school met activiteiten uit het grootouderboekje. Zorg ervoor dat de kinderen zonder grootouders zich niet buitengesloten voelen. Dat kan je doen door meer te spreken van ‘oudere mensen’ dan van ‘grootouders’.
–
Gevoelens herkennen Toon het boek opnieuw maar zonder de tekst voor te lezen. Bekijk samen enkel de prenten, bijvoorbeeld de prent waarop opa Mare vertelt dat oma is gevallen. –– Hoe merk je dat er iets ergs gebeurd is ? (De kleuren veranderen, de houding van de figuren is teneergeslagen, de mimiek is droevig …) –– Kan je het zien aan mensen wanneer er iets mis is ? –– Kan je het ook zien aan kinderen op de speelplaats wanneer er iets mis is ? –– Tonen mensen altijd meteen hoe ze zich voelen ? Laat ze enkele voorbeelden geven. Bespreek welke gevoelens ze allemaal kennen. Kies een viertal makkelijke herkenbare gevoelens uit. Verdeel de klas in vier groepjes. Elk groepje krijgt een gevoel toebedeeld en een stapeltje post-its in bijbehorende kleuren. Zorg ook voor vier stapels boeken, liefst aangevuld met boeken van de bib en bij voorkeur prentenboeken. Telkens als ze ‘hun’ gevoel herkennen op een prent, kleven ze er een post-it bij. Verzamel de boeken met de meeste post-its. Die mogen kinderen op vrije momenten herbekijken. Wil je er dieper op ingaan, neem je een (kleuren)kopie van elke prent waarop een post-it zit. Zo kan elk groepje een collage maken met prenten die ‘hun gevoel’ uitbeelden. Je kan de verschillende tekenstijlen bespreken, verschillen of gelijkenissen zoeken in hoe één gevoel wordt uitgebeeld, je kan de gevoelens preciezer gaan benoemen en nuanceren. Zo kan je bijvoorbeeld blij zijn of goed gezind, maar ook euforisch. Hang de vier collages op, op kinderhoogte. Handig wanneer de kinderen tijdens het schooljaar gevoelens moeten tekenen. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
–
Ik en de blije dingen Naar aanleiding van de vorige opdracht, waarin je vier herkenbare gevoelens met de kinderen verkende, kan je verder focussen op het meest positieve gevoel : blij zijn. Ga met de kinderen naar buiten en laat ze elk een tak met zijtakjes zoeken. Ligt je school niet in een bosrijke omgeving, dan laat je hen een tak meebrengen of je brengt zelf een takkenbos mee. Elk kind krijgt een bolletje klei om het takje in te duwen. Zo blijft het stevig rechtstaan. Dit ‘blije boompje’ hangen ze vol met dingen die hen gelukkig maken. De ‘blijmakers’ tekenen ze op kleine papiertjes die ze met een touwtje ophangen in hun boompje. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
– Nonsenstaal De grootmoeder van Mare kan niet goed meer praten. Toch verstaat Mare haar. Door goed te luisteren en te letten op intonatie en mimiek kan je soms toch ontdekken wat mensen willen zeggen. Dat moeten ze uitproberen. Als voorbereiding zing je de nonsensklassieker ‘Loelaalielee’. Je kan het melodietje eindeloos herhalen, met telkens een andere medeklinker : ‘Koekaakieekee’, ‘Soesaasiesee’ … Kies daarna samen met de kinderen een klank uit, bijvoorbeeld de /m/. Door daar klinkers of tweeklanken aan te plakken, maken ze nonsenswoorden. Demonstreer de opdracht en probeer hen iets duidelijk te maken zonder bestaande woorden te gebruiken. De kinderen raden wat je zeggen wil. Daarna is het hun beurt. Geef hen eventueel concrete opdrachten mee, bijvoorbeeld in nonsenstaal duidelijk maken dat ze naar het toilet moeten, dat ze pijn hebben, dat ze jarig zijn, dat ze verliefd zijn … Experimenteren in duo’s kan veiliger aanvoelen dan voor de hele klas nonsenstaal te spreken. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
En verder – Bejaarde op bezoek Nodig enkele grootouders (of onbekende senioren uit de buurt) uit die willen komen vertellen over toen ze zes waren en in het eerste leerjaar zaten. Bereid hun komst voor door klassikaal vragen te bedenken. –– Met welk speelgoed speelde je vroeger ? –– Hoe zag jouw klas er uit ? –– Welke regels waren er bij jou op school ? –– Kreeg je wel eens straf ? –– Welke tussendoortjes at jij ? –– Hoe zag je boekentas eruit en wat zat erin ? –– Wat vond jij het leukste op school ? –– Was er in jouw tijd al een digitaal bord ? –– Hoe kwam jij naar school ? –– Welke spelletjes speelden jullie op de speelplaats ? –– Waarvoor was jij vroeger bang op school ? Waren de leerkrachten streng ? –– Hoe zag je kamer er vroeger uit ? Had jij een eigen bureau ? Waar maakte je je huiswerk ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
De kinderen ontdekken zo dat ook oudere generaties vroeger ooit jong waren en gekke, leuke dingen ondernamen. Ze zullen ook evoluties vaststellen : vroeger bestonden er geen computers, gingen de meeste mensen te voet of met de fiets naar school, was het schoolregime strenger … Maak nadien een tijdslijn in de klas die uit verschillende bladen bestaat. Op het eerste blad komen de woorden of tekeningen die bij de spreker en zijn schoolgaande jeugd horen. Rechts daarvan komt een blad met de dingen die leerlingen vandaag doen op school. Naast dat blad hang je tot slot een leeg blad met een vraagteken. Dat is voor de dingen die toekomstige generaties op school zullen doen. Laat de kinderen daarover fantaseren. Dat werkt het best als je van een concreet thema vertrekt. Zo schreven grootouders met inkt, schrijven leerlingen vandaag met een pen of ze tikken opdrachten uit op computer. Hoe zouden leerlingen dat in de toekomst doen ? Andere mogelijke thema’s zijn : speelgoed, vervoer, schoolbanken … Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.5 – 5.8 – 5.9
–
Op bezoek bij een bejaarde Mare maakt voor haar grootmoe tekeningen om haar kamer op te fleuren. Spreek af met een bejaardentehuis in de buurt dat je klas tekeningen wil maken om de kamers of de gezamenlijke ruimtes op te vrolijken. Brainstorm met de kinderen wat ze kunnen tekenen. Wat zou een leefruimte of kamer opfleuren ? Wat zou een ouder persoon mooi vinden ? Iets van nu ? Iets van vroeger ? Breng de tekeningen met de hele klas naar het tehuis. Wil je het bezoekje nog iets uitbreiden, dan kan je de bewoners vragen om een activiteit uit het eerder samengestelde grootouderboekje te kiezen. Die voer je dan samen uit. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 – 5.3 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
5
Mijn eerste seizoensgroeiboek Heidi Walleghem en Doesjka Bramlage (ill.) Davidsfonds/Infodok, 2010
Over het boek
Dit boek volgt duo Pim en Nel, de kat Toos en de kip Tok doorheen de seizoenen. In de herfst gaan ze weer naar school en trekken ze het bos in. In de winter wachten ze op de Sint en krijgen ze bijzonder nieuws. In de lente werken ze in de tuin, worden Carnaval en 1 april gevierd, en in de zomer is het tijd voor vakantie ! De verhalen in dit boek – steeds met herkenbare situaties als thema – groeien mee met de beginnende lezertjes : met het verstrijken van de seizoenen stijgt ook de leesmoeilijkheidsgraad. De herfst start bij AVI-0, de zomerse verhalen zijn geschreven op AVI-5-niveau. Ook aan de prenten merk je dat : ze evolueren van striptekeningen die een verhaal op zich vertellen tot tekeningen die de tekst ‘gewoon’ opvrolijken. A a n d e s la g
Aanzet Vat de korte inhoud van het boek samen. Sta stil bij de seizoenen. Hang vier grote prenten van de vier seizoenen omhoog. De kinderen sommen de typische kenmerken van de seizoenen op en vertellen wat ze in elk seizoen doen. Vat hun antwoorden in kernwoorden samen. Schrijf die woorden op kaartjes en gebruik ze eventueel later bij de ‘seizoensbomen’ (zie : verder). Vertel korte, passende verhaaltjes of lees enkele gedichten voor en laat de kinderen raden in welke seizoenen die zich afspelen. Op www.jeugdboekweek.be (op de bibliotheekpagina) vind je de locus-boekenlijst. Daar haal je alvast inspiratie voor de gedichten. Je kan ook een kind een kort verhaaltje laten vertellen of enkele trefwoorden over een seizoen laten opsommen. De rest van de klas raadt. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 – 2.7 Nederlands – 1 Luisteren – 1.1 Nederlands – 3 Lezen – 3.1 Neem het boek er nu bij en bespreek de inhoudsopgave. Sta stil bij de verschillende huisjes – ze verschillen in grootte – en bij de cijfers. Bespreek wat AVI-niveau’s zijn. Lees de titels van de verschillende verhalen. Bespreek samen met de kinderen waar het boek over zou kunnen gaan. Welke titels spreken voor zich en welke niet ? Welke spreken hen aan en maken hen nieuwsgierig ?
Verwerkingsactiviteiten – Niveaugroepjes Het boek is ingedeeld volgens de verschillende AVI-niveaus. Per niveau selecteer je een verhaal dat een van de seizoenen het meest typeert : –– avi-0 : ‘boos’ of ‘tok wil mee’ –– avi-1 : ‘sint en piet’ of ‘de man in het hok’
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
–– –– –– ––
avi-2 : ‘een raar jaar’ of ‘koud en warm’ of ‘een huis voor de mees’ avi-3 : ‘de stoet’ of ‘de paashaas’ avi-4 : ‘werk in de tuin’ of ‘dubbel feest’ of ‘vriendendag’ avi-5 : ‘de kampioenen’ of ‘vakantie’
Lees telkens zelf één verhaal voor en laat de kinderen achteraf vertellen waarover het gaat. Laat hen het seizoen zoeken op een jaartijdslijn. Laat de kinderen een tekening maken bij het verhaal. Selecteer daarna samen met de kinderen de tekening die het best het verhaal weergeeft. Hang die tekening op de juiste plaats op de jaartijdsband. Verdeel de andere verhalen over de kinderen. Laat de kinderen het verhaal lezen op de computer, in het boek of op kopieën. Laat de moeilijke verhalen voorlezen door oudere kinderen bijvoorbeeld uit vijfde en zesde leerjaar (‘peer tutoring’) of door leesmoeders of voorleesjuffen. Je kan de vijfde- en zesdejaars vragen om de verhalen op verschillende manieren te brengen : als poppenkastspel, als schimmenspel, met een tafelpoppenkast, in gedramatiseerde vorm, met (kamishibai)prenten … Opnieuw maken ze een illustratie bij die verhalen : tekeningen of collages met foto’s uit tijdschriften. Dat beeldmateriaal hangen ze opnieuw onder de jaartijdslijn. Bekijk achteraf met de hele groep of de beelden op de juiste plaats hangen. Geef elke groep de tijd om zich te verantwoorden en kort hun gelezen verhaal na te vertellen. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.2 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Nederlands – 3 Lezen – 3.5
– Rollenspel Geef de kinderen de kans om in een vrij moment de verhalen in een hoek na te spelen. Verzamel in een doos prenten die een verhaal typeren. Nodig de kinderen uit om een prent te trekken en dat verhaal na te spelen. Je kan ook prenten maken van de hoofdfiguren uit de verhalen en die in een ander doosje verzamelen. De kinderen trekken een personage dat meespeelt in dat verhaal. Zo vermijd je discussie over rolverdeling. Zorg voor een aantal attributen zoals oren voor een haas, een mijter voor de sint, een baret voor de piet. Die attributen kan je de kinderen op voorhand ook zelf laten maken. Muzische vorming – 3 Drama – 3.3
– Verteltas Maak bij het boek een verteltas. De kinderen kunnen het boek mee naar huis nemen en zelf een verhaal lezen of er eentje laten voorlezen. Stop een logboekje in de tas. Ouders schrijven daarin wat ze met het boek hebben gedaan. De kinderen kunnen er een tekening in maken. Stop een memory, lotto of domino met prenten over de seizoenen in de verteltas. Maak zelf foto’s die de verschillen tussen de seizoenen in beelden vatten met de klas. Die reeks foto’s vul je het hele jaar door aan. Een groepsfoto van de eerste schooldag, een foto van de kinderen met mutsen en sjaals en dikke jassen, een foto van de eerste lentedag … Die stop je in een fotoalbum. Ook het album komt in de verteltas. Kinderen kunnen de foto’s dan nog eens bekijken en eventueel nieuwe, passende foto’s bijmaken. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
– Seizoensboom Adopteer een boom in de buurt van de schoolomgeving. Neem regelmatig foto’s van die boom. Versier hem op een passende manier op verschillende gelegenheden. Hou een fotoreportageboek bij van de boom. Alternatief : maak met ‘Timerime’ (http ://timerime.com/nl/) een digitale tijdslijn aan waarop de kinderen de foto’s van de boom kunnen toevoegen. De kinderen zoeken passende verhalen en gedichten (of ze maken ze zelf ), ze maken collages of tekeningen van de seizoensbomen, ze scannen ze in en plaatsen ze op de digitale tijdlijn of kleven ze in het reportageboek. De trefwoorden uit de aanzet, kernwoorden die elk seizoen typeerden, schrijven ze bij de collages, foto’s en tekeningen. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Muzische vorming – 5 Media – 5.3 – 5.5
– Seizoensboeken Breng non-fictieboeken over de seizoenen in de klas : kijkboeken, maar ook eerste lezersboekjes met informatie. Verdeel de klas in vier groepen. Elke groep neemt één seizoen voor haar rekening en gaat op zoek naar leuke weetjes. Na afloop wisselen ze die seizoensweetjes aan elkaar uit. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
–
Jaarlijn bis Bij het (laten voor)lezen van het boek, maakten de leerlingen tekeningen die ze op de juiste plek op een jaarlijn hingen. Vul die jaarlijn nu verder aan met foto’s van steeds dezelfde voorwerpen of planten, bomen … telkens in een ander seizoen. Bespreek aan de hand van die foto’s hoe je dingen ziet evolueren doorheen de seizoenen. Zo kan de schoolbank er mossig groen uitzien in de natte herfst en er in de winter besneeuwd bijliggen. En een boom verliest zijn bladeren in de herfst en krijgt weer nieuwe blaadjes in de lente. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.2
–
Le Quattro Stagioni Beluister met de klas De vier seizoenen van Vivaldi, elke dag een ander seizoen. Geef op voorhand aan om welk seizoen het gaat. –– Welke instrumenten herken je ? –– Herkende je het seizoen ? Hoe komt dat ? Door de instrumenten ? Door de manier waarop de muziek gespeeld wordt : zacht, luid, snel, traag ? –– Klinkt de muziek van de herfst spannender en dreigender dan die van de lente ? –– Krijg je het warm van de zomermuziek ? Waarom ? Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
– Seizoenshoeken Maak in de vier hoeken van je klaslokaal telkens een ander seizoen zichtbaar. Werk met vier doeken in passende kleuren. Op elk doek komt het silhouet van een boom. De kinderen ‘kleden de boom aan’ met typische seizoensmaterialen. Ook de kernwoorden die elk seizoen typeren hangen ze in de vier hoeken : op ooghoogte, zodat ze ze makkelijk kunnen lezen. Grijp de hoeken aan om regelmatig stil te staan bij de seizoenen, geef ook telkens de juiste volgorde van de seizoenen aan. Bijvoorbeeld : “De Jeugdboekenweek valt in maart. 21 maart wordt het lente. In september wordt het herfst, maar voor de herfst en na de lente, is het eerst nog zomer.” Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.2
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Lestip
6
Pomelo groeit Ramona Badescu en Benjamin Chaud (ill.) Lannoo, 2011
Over het boek
Pomelo is een kleine roze olifant die op een dag ontdekt dat hij is gegroeid. Heerlijk vindt hij dat, maar hij heeft er wel een paar vragen bij : Hoe groei je ? Stopt het ooit ? Mag je, als je groot bent, alles doen wat je maar wil ? Dit grappige prentenboek bevat eenvoudige, duidelijke prenten en simpele, maar rake vragen over ‘groeien’. Concrete antwoorden worden niet gegeven, geen enkele gedachte dringt het boek op als ‘goed’ of ‘fout’. En toch heb je het gevoel dat je na dit boek alles over groeien weet. Bovendien zet het aan tot filosoferen ! A a n d e s la g
Aanzet Neem met de kinderen plaats in de kring. Laat het boek nog niet zien. Lees enkel de achter flaptekst voor : –– Wie of wat is Pomelo, denk je ? –– Wijs erop dat Pomelo gegroeid is. Wie of wat kan Pomelo dan zijn ? Wat kan allemaal groeien ? Zorg ervoor dat de kinderen in hun antwoorden breder gaan dan het voor de hand liggende. Naast mensen kunnen ook planten, dieren, lichaamsdelen, gevoelens … groeien. En zelfs sommige dingen, zoals de maan, een huis of een wolk ‘groeien’ op een bepaalde manier. Laat hen vervolgens iets dat (of iemand die) kan groeien tekenen. Misschien is dat Pomelo wel ? Verzamel de prenten, hang ze op. Toon daarna het boek, op de cover staat Pomelo in het groot afgebeeld. Laat de kinderen vrij reageren. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 1 Luisteren – 1.1 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Lees het boek voor en toon telkens de prenten. Eventueel kan je de prenten inscannen en projecteren. Er komen veel vragen in het boek voor. De kinderen mogen vrij reageren, maar ga er nog niet echt op in. Daar is later ruimte voor. Het is de bedoeling dat je het boek voorleest met regelmatige tussenpauzes. Zo kunnen de kinderen de vragen en de prenten beter in zich opnemen. –– Wat ontdekt Pomelo tijdens een wandeling ? (Hij is gegroeid.) –– Wat vindt hij daarvan ? (Hij vindt het heel leuk, hij voelt zich super. Maar hij stelt zich wel een heleboel vragen.) Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 1 Luisteren – 1.1 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Verwerkingsactiviteit
–
De Pomelo-doos Herhaal eventueel even samen met de kinderen wat er gebeurde in het boek. Belangrijk is dat de kinderen zich nog herinneren dat Pomelo veel vragen heeft. In het boek krijgt Pomelo geen echte antwoorden op zijn vragen. Het is aan de kinderen om hem advies te geven, vanuit hun eigen ervaringen. In een mooi doosje, waarop je een afbeelding van Pomelo kleeft, verzamel je volgende vragen : –– Word je ouder, terwijl je groeit ? –– Als je oud bent, ben je dan ook wijs ? –– Groeit alles even snel ? –– Groeit iedereen op dezelfde manier ? –– Mag je nog de clown uithangen als je groot bent ? –– Mag je alles doen als je groot bent ? –– Moet je als je groot bent ook dingen doen waar je helemaal geen zin in hebt ? –– Groei je echt helemaal vanzelf ? Die vragen kunnen de aanleiding zijn voor een filosofisch gesprek. Regels voor zo’n gesprek zijn : –– Er zijn geen foute antwoorden. –– Wie aan het woord is, wordt niet onderbroken. Je luistert naar elkaar. –– Is iemand klaar, dan mag je reageren. Je kan akkoord gaan met wat net gezegd is, of niet natuurlijk. Geef je eigen mening. –– Je mag elkaar om verduidelijking vragen. Je kan het filosofische doosje gebruiken op de volgende manieren : –– Je laat een kind een vraag nemen uit het doosje. Die wordt besproken in de kring volgens de regels van een filosofisch gesprek. Je stelt jezelf enkel op als begeleider van het gesprek. Je brengt het gesprek eventueel terug op gang, wanneer het strandt op ja-neeantwoorden. Dat kan je doen door bijvragen te stellen, veelal antwoorden van de kinderen die je ombuigt tot nieuwe vragen (Bijvoorbeeld : “Word je ouder terwijl je groeit ?” “Ja.” “Dus als je niet meer groeit, word je niet ouder ?”) –– Je kan de kinderen ook in groepjes verdelen. Elk groepje krijgt een vraag mee uit het doosje. Die kleven ze in het midden op een groot karton of papier. De rest van het blad verdeel je in vakken, evenveel als er kinderen in het groepje zijn. Elk kind maakt een passende tekening bij zijn antwoord. Ze vertellen elkaar wat ze hebben getekend. Zijn er kinderen die van mening veranderen nadat ze de uitleg van een ander groepslid hebben gehoord ? Na de sessie stelt elke groep hun flap voor aan de rest van de klas. Ook dan kunnen ze verder filosoferen. Je kan natuurlijk de groepjes ook éénzelfde vraag meegeven en de resultaten daarna klassikaal vergelijken. –– Bij minder tijd wordt er gefilosofeerd zonder tekeningen. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 – 2.7
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
En verder
– Groeimeter Toon de prent waarop Pomelo zichzelf meet met zijn slurf en ontdekt dat hij gegroeid is. Hoe ontdekken de kinderen dat ze gegroeid zijn ? (Bijvoorbeeld doordat hun kleren niet meer passen of dat ze een grotere fiets nodig hebben, doordat ze makkelijker aan de bovenste plank in de snoepkast kunnen of doordat ze zich hebben laten meten bij de dokter …). Zorg voor een (klassikale) groeimeter van 2 meter. Op die groeimeter duiden ze aan hoe groot ze zijn, met hun klasnummer of naam. Geef ook aan wie de grootste en wie de kleinste van de klas is. Oefen zo ook even de begrippen ‘kleiner dan’ en ‘groter dan’ in. Maakte je zo’n groeimeter al in het begin van het schooljaar, dan kan je nu tijdens de Jeugdboekenweek, een vergelijking maken. Wie is al gegroeid ? Hoe lang deden ze daarover ? Je kan deze opdracht ook uitbreiden door elk kind hun geboortelengte – die vinden ze op hun geboortekaartje – aan te duiden op de groeimeter. Welk kind was het kleinst bij geboorte ? Welk het grootst ? Laat hen vervolgens een lijn trekken van hun geboortelengte naar hun huidige lengte. Hoeveel centimeter zijn ze gegroeid ? En in hoeveel jaar tijd ? Is de kleinste baby nog steeds de kleinste van de klas ? Is de grootste baby qua lengte ingehaald door een ander kind ? Leg uit dat je niet aldoor kan blijven groeien en dat je steeds minder fel doorgroeit. Stoppen met groeien doen mensen gemiddeld als ze 20 jaar zijn. Maar er zijn natuurlijk wel dingen die blijven doorgroeien, zoals je nagels en je haren … Muzische vorming – 5 Tijd – 5.5 Wiskunde – 2 Meten – 2.3
–
Groeimeter bis Toon de prent van Pomelo naast de grote boom (p. 12). Pomelo voelt zich al groot, maar is nog niet op zijn grootst : hij is nog niet ‘volgroeid’. Laat de kinderen met de groeimeter (zie : eerder) de school rondtrekken (of zorg voor verschillende groeimeters, zodat ze in verschillende groepjes aan de slag kunnen). Ze meten de lengte van voorwerpen, dieren, mensen. Ze duiden de lengte aan met een streepje, een naam of een tekening. Ze nemen ook een foto van wie of wat ze gemeten hebben. Die foto’s printen ze en kleven ze op de groeimeter, op de juiste plaats. Dingen die groter zijn dan de groeimeter (dus groter dan 2 meter) komen ‘in de zolder’, boven de groeimeter terecht. Duid ook aan hoe groot jij zelf bent. Zo link je ‘groter zijn’ aan ‘ouder worden’. Jij bent groter dan de kinderen omdat je ouder bent. Maar blijft dat zo ? Er komt een moment waarop de kinderen jou ‘voorbijgroeien’ en oudere mensen krimpen ook weer een beetje. Wiskunde – 2 Meten – 2.3
–
Klassikale levenslijn Breng foto’s mee : van jezelf (van baby over kind tot volwassene), van dieren (van dierenjong tot volwassene), van planten (van zaadje tot volwassen plant). De kinderen rangschikken die chronologisch. Dat brengt vast een levendig gesprek op gang ! Laat de kinderen ook foto’s meebrengen van zichzelf als baby (bij de geboorte), als peuter (voorschoolse leeftijd), als kleuter en als 6- of 7-jarige (nu dus). Herkennen ze hun klasgenoten op die foto’s ? Zorg voor een wand in zes delen. In het tweede deel hang je de babyfoto’s, in het derde deel de peuterfoto’s, het vierde deel de kleuterfoto’s, het vijfde deel de recente foto’s. Bovenaan het tweede tot en met het vijfde wanddeel hang je de titels ‘toen ik er al was’, ‘peuter’,
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
‘kleuterschool’ en ‘eerste leerjaar’. In het eerste wanddeel hang je een pijl ‘vroeger’ (met de punt naar links), in het laatste wanddeel een pijl ‘later’ (met de punt naar rechts). De eerste pijl verwijst naar de tijd toen de kinderen nog niet geboren waren, de tweede pijl naar de tijd die nog voor hen ligt. Boven deze ‘levenslijn’ breng je ook een echte tijdslijn aan waarop je de geboortedata weergeeft. Zo zorg je voor enige wiskundige ordening en oriëntatie – daarin verschilt het eerste leerjaar van de kleuterschool. Bespreek de levenslijn nu met de kinderen. Was er ook al iets voor ze geboren waren ? (Hun ouders bijvoorbeeld). Wil je de levenslijn nog verder gebruiken, bij andere klasthema’s, dan kan je nog een deel ‘nog vroeger’ toevoegen (als je bijvoorbeeld naar het dinosaurussen tijdperk verwijst.) Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.2 – 5.5
–
Hoe groei ik vanbinnen ? Laat de kinderen de prent bekijken waar Pomelo ‘vanbinnen groeit’. Laat hen in groepjes spreken over ‘groeien in je lichaam’. Ga bij elk groepje langs, stel zo nu en dan een ‘argeloze vraag’. Het is niet de bedoeling dat dit wetenschappelijk correcte gesprekken worden. Ze mogen vrijuit denken. Daarna kunnen ze zelf een tekening maken over wat er volgens hen gebeurt in hun lichaam. Geef de kinderen de mogelijkheid om op het formaat te tekenen dat ze het fijnst vinden, eventueel zelfs op levensecht formaat. Ook hier staat beleven en aanvoelen centraal, ‘anatomisch juist tekenen’ is minder van tel. Leg zeker ook wat extra boeken over ‘het lichaam’ in de klas. Zo kunnen de kinderen die nood hebben aan informatie iets opzoeken of meteen meer informatieve boeken ontdekken. Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
–
To do-lijst Laat de kinderen de pagina’s bekijken waar Pomelo zich de held van het heelal voelt, en waar hij zin heeft in ‘grote dingen’. Dat moet de kinderen inspireren om dingen op te sommen die ze nog nooit gedaan hebben. Maak er een lange to do-lijst van, bijvoorbeeld : tellen tot 5 in het Chinees, een gedichtje achterstevoren opzeggen, een les Frans mee volgen in het vijfde of zesde leerjaar, een schoolmuur versieren, een verhaaltje voorlezen aan mama of papa … Maak met de klas een top 6 uit de lijst : evenveel als er zijden aan een dobbelsteen zijn. Door te dobbelen bepaal je wekelijks welke opdracht de klas die week zal uitvoeren. Wie meer wil, kan meer opdrachten van de to do-lijst vervullen, over een langere periode.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2013 Een zee van tijd Lestips, werken met boeken in de klas Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Sofie Daniëls, Miek Driesen, Joke Gevaert, Katrien Goeman, Ariane Moreels, Stijn De Paepe, Nathalie Serraris, Raf De Smedt, Inge Umans en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Kaatje Vermeire Grafisch ontwerp : Kris Demey isbn 9789077178607 d/2012/9654/7 De lestips voor het eerste leerjaar werden geschreven door Sofie Daniëls en Katrien Goeman. Sofie Daniëls geeft les in het eerste leerjaar in de Trip Trap in Kortenaken. Ze houdt er ook de Cultuurwerkgroep draaiende en is verder een manusje-van-alles. Elke dag leert ze leerlingen lezen en dus de code van onze taal ontrafelen. Daarmee leidt ze kinderen naar de magische wereld van boeken en naar de wereld in het algemeen. Katrien Goeman staat al tweeëntwintig jaar voor de derde kleuterklas in Asse en oefent sinds drie jaar ook een directiefunctie uit in de lagere school. Eén derde van haar kleuters is anderstalig. Oog voor differentiatie, kindgericht werken, een uitdagende leeromgeving en zorg voor kinderen die ‘anders’ zijn, vindt ze erg belangrijk. Ook buiten het onderwijs houdt ze van sociaal engagement : ze is actief in de kinderoppasdienst, de wereldwinkel en de gezinsbond. Jeugdboekenweek 2013 vindt plaats van 2 tot 17 maart. Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en staat onder de hoge bescherming van H.K.H. Prinses Mathilde.
www.jeugdboekenweek.be www.stichtinglezen.be V.u. : Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het eerste leerjaar
LESTIPS
Stichting Lezen presenteert
EEN ZEE VAN TIJD
tweede en derde leerjaar
JEUGDBOEKENWEEK 2 4 17 MAART 2013
www.jeugdboekenweek.be
Inleiding Tijd voor boeken In 2013 neemt de Jeugdboekenweek de tijd. Ze kijkt naar het verleden en richting toekomst, telt de dagen van de week en ziet de seizoenen passeren. Ze is opgejaagd en ze verveelt zich. Ze denkt na over de eeuwigheid. Ze zet de tijd stil. Ze zoekt het juiste verhaal en laat het voor altijd duren. Laten we eerlijk zijn : boeken delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Deze bundel wil je dan ook uitnodigen om boeken naar de klas te halen en om je klas onder te dompelen in een wereld van verhalen.
Boeken in de klas Ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2013 stelde Stichting Lezen samen met een redactie uit het onderwijs zes boekenpakketten samen. Elk pakket bestaat uit een gevarieerde selectie van zes bijzondere boeken over tijd, met aandacht voor verschillende genres. Scholen bestellen de pakketten met korting via www.jeugdboekenweek.be. Je kan deze boeken aan je klas tonen en voorlezen. Maar er kan meer ! Deze bundel biedt een uitgewerkte lessuggestie bij elk boek uit de boekenpakketten. Elke lessuggestie volgt hetzelfde stramien : –– Aanzet : manieren om het boek te introduceren –– Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking –– En verder : extra – kortere – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Verder noemt elke tip de concrete eindtermen en ontwikkelingsdoelen die je met deze activiteiten realiseert.
Met de klas naar de bib In opdracht van de bibliotheken schreef Kristien Dieltiens een spannend, historisch vervolgverhaal voor Jeugdboekenweek 2013 : Loewie en het mysterieuze boek. Benjamin Leroy maakte er ontwapenende prenten bij, vol historische details. Het verhaal begint in de bib : een mysterieus boek en een amulet nemen Loewie mee terug in de tijd. Wil hij terug naar 2013 reizen, dan moet hij een reeks tijdvakken doorlopen. Hij start in de prehistorie, en ontmoet later Egyptenaren, Grieken, Vikingen en zelfs Christoffel Columbus. Tijdvakken opschuiven kan als hij raadsels oplost en opdrachten uitvoert. Individuele bezoekers en klassen kunnen Loewie daarbij een handje helpen : neem dus zeker contact op met de bib in je buurt ! In het verhaal zitten bovendien tal van aanknopingspunten met het Jeugdboekenweek-thema : de evolutie van mode, geloof, speelgoed, eten en gewoontes door de eeuwen heen bijvoorbeeld. Het verhaal staat op panelen in je lokale bib, en kan je downloaden via www.jeugdboekenweek.be om thuis van te genieten of in de klas mee te werken.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Tot slot Luisterpunt Moeilijke lezers in de klas ? Dankzij een samenwerking met Luisterpunt zijn alle boeken uit de pakketten (behalve die voor kleuters en enkele boeken voor het eerste leerjaar) als Daisy-boek verkrijgbaar voor kinderen met een leesbeperking. Meer info op www.luisterpunt.be. A lt i j d v o o r l e z e n 2013 is Jaar van het Voorlezen ! Het hele jaar lezen we met z’n allen massaal voor. Ook tijdens de Jeugdboekenweek natuurlijk, en ook aan kinderen die al lang zelf kunnen lezen. De website www.voorlezen.be verzamelt alle informatie over voorlezen. K i n d e r e n t o e g e lat e n www.jeugdboekenweek.be is er voor volwassenen, met alle info over de Jeugdboekenweek, én voor kinderen. Vanaf februari vinden zij er boekentips, weetjes en spelletjes, en een overzicht van de Jeugdboekenweekactiviteiten in hun buurt. Leuk voor tussendoor in de klas! Va n u w r e p o r t e r t e r p laat s e De Jeugdboekenweek start op zaterdag 2 maart 2013 met de 24 Uur van de Jeugdboekenweek. Eerst wordt op zaterdagmiddag de Cultuurprijs 2011-2012 voor Jeugdliteratuur uitgereikt. Daarna is het 24 uur lang non-stop al jeugdboeken wat de klok slaat. Boekhandels, bibliotheken en andere bijzondere leesplekken trekken de Jeugdboekenweek op gang met lezingen, workshops, tentoonstellingen … De site doet verslag in woord en beeld – ook ná deze eerste 24 uur. Doet u iets in uw school tijdens de Jeugdboekenweek? Laat het ons zeker weten !
Maar blader nu vooral snel verder, krijg de smaak te pakken en breek de grenzen van de Jeugdboekenweek open. Want leesplezier laat zich niet vangen in twee weken !
Veel succes!
Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
L E S T I P S B I J b o e k e n pa k k ette n VAN J E U G D B O E K E N W E E K 2 0 1 3
tweede en derde leerjaar – – – – – –
Alle verhalen van Kikker en Pad – Arnold Lobel (Ploegsma, 2008) Cantecleir – Jo Roets, Greet Vissers en Ellen Vrijsen (ill.) (De Eenhoorn, 2010) De Zuurtjes – Jaap Robben en Benjamin Leroy (ill.) (De Geus, 2012) Een boekje tuin – Inge Bergh, Inge Misschaert, Kolet Janssen en Jurgen Walschot (ill.) (De Eenhoorn, 2010) Ik blijf altijd bij je – Sjoerd Kuyper en Marit Törnqvist (ill.) (Querido, 2008) Jasper – Marieke van Hooff en Hilde Schuurmans (ill.) (Abimo, 2011)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
1
Alle verhalen van Kikker en Pad Arnold Lobel Ploegsma, 2008
Over dit boek
Kikker is een druk baasje, zijn vriend Pad doet het liever wat rustiger aan. In het voorjaar hebben ze gezaaid, maar het duurt wel erg lang voordat de zaadjes ontkiemen. Daar bedenkt het tweetal oplossingen voor. Ook Pads winterslaap gaat te traag voorbij voor Kikker. Zou Pad sneller ontwaken als Kikker met de kalender knoeit ? Lobel is een groot verteller én illustrator : elk verhaal wordt geestig verteld en prachtig geïllustreerd. Altijd staat de warme vriendschap tussen Kikker en Pad centraal. Deze bundel deelt de verhalen in naar de vier seizoenen, tijd speelt in de verhalen een belangrijke rol. A a n d e s la g
Opmerking vooraf Dit boek kan je het hele schooljaar door gebruiken. Misschien kan je er een wekelijks leesmoment van maken ? Het boek leent zich ook uitstekend tot filosofische gesprekjes : nadenken over de verhalen – de herkenbare én de vernieuwende – werkt verruimend.
Aanzet De kinderen zoeken, thuis en in de klas, verschillen en gelijkenissen tussen een kikker en een pad op. Een handige site is www.kikkersite.nl/verschil.php. Zorg ook voor informatieve boeken (zie : Bibliografie). Misschien kan je in de buurt van de schoolomgeving (of elders) padden of kikkers in het echt gaan bekijken ? Voorzie twee plekken in de klas waar ze de informatie samenbrengen. Voorzie al enkele rubrieken : –– Waar leven ze ? –– Waarmee voeden ze zich ? –– Hoe planten ze zich voort ? Bespreek de resultaten, toon daarna de cover van het boek : –– Wie is Kikker, wie is Pad ? Waarom denk je dat ? –– Zie je de verschillen tussen beide dieren ? –– Zouden Kikker en Pad vrienden kunnen zijn ? Waarom (niet) ? Zouden ze elkaar verstaan ? Spreken ze dezelfde taal, denk je ? –– Wat denk je in dit boek te kunnen lezen ? Sta even stil bij het verschil tussen fictie en non-fictie. Dat wordt meteen concreet als je de informatieve boeken vergelijkt met Alle verhalen van Kikker en Pad. Nederlands – Strategieën – 5.1 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik Leren leren – 2
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
– Seizoenen In dit boek zijn al de avonturen ingedeeld volgens de seizoenen. Activeer de voorkennis van de kinderen rond seizoenen. Verspreid in de klas leg je vier grote flappen : ‘lente’, ‘zomer’, ‘herfst’, winter’. De kinderen noteren zoveel mogelijk woorden of begrippen die ze associëren met een bepaald seizoen. Na tien minuten schuiven ze door. (Voor meer associatie-oefeningen rond de seizoenen, zie : ‘Lestips Makkelijk Lezen’ – ‘Seizoenen’). Nodig de kinderen uit om de associaties zo creatief mogelijk op de flap aan te brengen. Door bijvoorbeeld kleur, tekeningen of afbeeldingen uit tijdschriften toe te voegen. Bekijk de resultaten. Geef aandacht aan de vorm, inhoud en aan hoe de kinderen tewerk gegaan zijn : –– Was het moeilijk om woorden te vinden ? –– Heb je er een idee van hoe een seizoen eruit ziet ? Kan je uit de tekeningen afleiden welk seizoen er afgebeeld wordt ? –– Heb je een voorkeur voor een bepaald seizoen ? –– Liet je je leiden door wat er al op een flap te lezen was ? Hang de flappen chronologisch op. Geef aan dat de verhalen over Kikker en Pad seizoensgebonden zijn. Lees in de loop van de volgende dagen telkens één verhaal voor. Na het horen van de titel proberen de kinderen het verhaal bij een seizoen te plaatsen. Soms zal dat makkelijk zijn, soms moeilijk. Laat ze hun keuze verantwoorden. Die oefening herhaal je na de verwerkingsactiviteiten bij de verschillende verhalen. Kunnen ze hun keuze nu beter verantwoorden ? Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.2 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.4
–
Hoofdstuk ‘Een lijst’ In dit hoofdstuk maakt Pad een lijstje van alle dingen die hij moet doen. Voor het lezen van dit hoofdstuk laat je de kinderen als huiswerk een to do-lijstje maken van alle dingen die ze dagelijks, wekelijks, maandelijks of misschien zelfs jaarlijks (moeten) doen. Zowel taken (zoals de tafel dekken en afruimen, afwassen en afdrogen, de vaatwasmachine uitruimen en hun bed opmaken) als hobby’s komen op het lijstje. De lijstjes geven ze af. Verspreid ze in de klas. De kinderen wandelen door de klas en bekijken ze. Hou een gesprek : –– Kan je raden van wie het lijstje is ? –– Welk lijstje zou je zelf zien zitten ? Welk niet ? –– Herken je to do’s op de andere lijstjes ? –– Welke to do’s komen vaak voor in de klas, welke zijn uniek ? Na het lezen van het hoofdstuk hou je opnieuw een gesprek : –– Heb jij een lijstje nodig om te onthouden wat je moet doen ? –– Welke dingen kan je wel of niet goed onthouden ? Waaraan ligt dat, denk je ? –– Wat zou je makkelijk vergeten ? –– Word je onrustig als je een lijstje niet afkrijgt ? Of als er iets (leuks) van je lijstje onverwacht niet doorgaat ? Wat doe je dan ? Laat de kinderen goed luisteren naar elkaar. Misschien herkennen ze dingen of ze leren net dingen bij. Maak tot slot een klassikale to do-lijst, met een rubriek ‘willen’ en ‘moeten’. Zorg ervoor
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
dat de lijst haalbaar is en dat er een mooi evenwicht is tussen wat ze willen en wat ze moeten. Een to do die is afgewerkt, wordt doorgestreept. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.2
–
Hoofdstuk ‘De tuin’ Voor het lezen van dit verhaal vraag je aan de kinderen om wat zaadjes mee te brengen. Zorg zelf ook voor verschillende zaden die je in afzonderlijke potjes steekt. De kinderen bekijken het zaad : –– Wat zie je ? –– Welke kleur heeft het zaad ? –– Welke plant groeit er uit dit zaad ? Weet je ook welke kleur die plant heeft ? –– Wat heb je allemaal nodig om de zaadjes te planten ? –– Als de zaadjes geplant zijn, hoe gaan ze dan groeien ? Hoe moet je de zaadjes en jonge kiemen verzorgen zodat ze uitgroeien tot planten ? Daarna ga je aan het planten. Laat hen de planten goed verzorgen. Elke dag laat je hen bovendien een foto nemen van de verschillende zaden, kiemen, planten. Zo kunnen ze de evolutie van elke plant waarnemen en met elkaar vergelijken. Lees het verhaal ‘De tuin’ pas voor als verschillende zaden beginnen kiemen zijn. In dit verhaal wil Pad de planten in de tuin vlugger laten groeien. Kan dat zomaar ? Pad beweert dat de zaadjes bang zijn om te groeien. Klopt het wat Pad zegt, vinden ze ? Hebben ze wel eens meegemaakt dat ze bang waren voor iets, en dat ze het later toch durfden ? Kwam dat doordat ze in de tussentijd gegroeid waren ? Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
–
Hoofdstuk ‘De verrassing’ In dit verhaal besluiten Kikker en Pad, onafhankelijk van elkaar, iets liefs te doen voor de ander : ze ruimen allebei de herfstbladeren in elkaars tuin op. Schrijf volgende zin op bord : “Wanneer ik iets kan doen voor een ander, voel ik me goed.” Hou een gesprek : –– Ben je het eens met deze zin ? Waarom (niet) ? –– Deed je al eens iets voor iemand anders ? Wat ? Vond de ander het leuk ? Waarom ? –– Voor wie zou jij wel eens iets willen doen ? –– Beeld je in dat je Kikker bent. Wat zou jij dan voor Pad doen ? –– Beeld je in dat je Pad bent. Wat zou jij voor Kikker doen ? Laat hen hun ‘goede daad’ voor Kikker of Pad tekenen. Is er iemand op het idee gekomen dat Kikker en Pad een herfstklusje zouden opknappen voor elkaar ? Daarna lees je het verhaal voor. Sluit het aan bij de voorstellen die ze zelf hadden ? Vraag de kinderen wat ze ervan vinden dat Kikker en Pad op hetzelfde moment hetzelfde voor elkaar doen. Wat zegt dat volgens hen over de vriendschap tussen Kikker en Pad ? Wereldoriëntatie - 3 Mens – 3.1
En verder – Mijn eigen Kikker en Pad-verhaal Daag de kinderen uit. Zouden ze zelf een verhaal over Kikker en Pad kunnen schrijven ? Begin eenvoudig. Maak een kopie van één van de illustraties. In een tekstballon noteren de kinderen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
een uitspraak die één van beide figuren kan zeggen. Daaruit ontstaat een situatie die ze uitschrijven tot een kort verhaal. Ze verzinnen er ook een titel bij. Zo ontstaat er een nieuw boek over Kikker en Pad. Vergelijk de nieuwe verhalen met het originele verhaal. Nederlands – 4 Schrijven – 4.8
– Paddenoverzet Als amfibieën in het voorjaar ontwaken uit hun winterslaap trekken ze naar beken en poelen om zich voort te planten. Op deze tocht vallen heel wat verkeersslachtoffers. Daarom helpt Natuurpunt amfibieën een handje om veilig de geboortepoelen te bereiken. Misschien kan jouw klas meehelpen ? Denk er wel aan dat alle amfibiesoorten beschermd zijn. Overzetten mag, meenemen niet ! Padden zijn vooral tussen 20 februari en 20 maart ’s ochtends en ’s avonds op trek. Op www.natuurpunt.be/nl/biodiversiteit/amfibien-en-reptielen/paddenoverzet_1414.aspx krijg je alle info. Bibliografie
Kikkers – Paul Starosta (Biblion, 2012) Kikkers en padden – Alex Lefevre en Valérie D’Heur (ill.) (Clavis, 2005) Kikkers en padden – Sally Morgan (Corona, 2008) Pad – Stephen Savage (Corona, 2007)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
2
Cantecleir Jo Roets, Greet Vissers en Ellen Vrijsen (ill.) De Eenhoorn, 2010
Over het boek
Alle dieren morren omdat de haan Cantecleir hen ’s nachts wakker maakt. Hij ‘steelt hun tijd’, vinden ze. Want Cantecleir kraait steevast vóór het ochtendgloren. Waarom zo vroeg ? Dat is zijn geheim ! Maar één ding staat vast : hij kan niet anders. Cantecleir – een klassiek figuur uit volksvertelling Reinaert de Vos – is in dit prentenboek een nieuwe, frisse verschijning. De kleurrijke tekeningen tonen de grappige reacties van de andere dieren op Cantecleirs’ ‘wangedrag’ en zuigen visueel ingestelde kinderen zo mee in het verhaal. De rijmende tekst zorgt voor extra vaart. Een fijn voorleesverhaal ! A a n d e s la g
Aanzet – Cantecleirs geheim Toon het prentenboek, laat de kinderen vertellen wat er te zien is. Vertel hen dat Cantecleir kraait voor het ochtendgloren, maar dat hij de reden daarvoor geheim houdt. Laat hen raden naar een mogelijke verklaring … Willen ze weten of iemand Cantecleirs geheim goed geraden heeft ?
Verwerkingsactiviteiten – Interactief voorlezen In het boek staat zwarte tekst op rijm, die het verloop van het verhaal weergeeft. Daarnaast, in de marge, staan kleine tekeningetjes met korte, in potlood geschreven tekst bij : korte woorden en zinnen als “Dimmen jongen !” of “Voeten vegen !” Lees enkel de zwarte tekst voor. Toon de prenten. Na afloop bekijk je ook met de kinderen de tekstfragmenten (en illustraties) in de marge. Koppel ook terug naar de vraag uit de aanzet : heeft iemand Cantecleirs geheim geraden ? Begrippen of uitspraken die de kinderen niet begrijpen vanuit de context, verklaar je tijdens het voorlezen. Je kan er ook achteraf op terugblikken, als je het voorlezen niet wil onderbreken. Belicht na het voorlezen de belangrijkste personages, cruciale passages en wijs op de (beeld)rijke woordenschat. Je zou bij deze elementen kunnen stilstaan : –– De auteur roept de ochtendsfeer op met een bijzonder, wat ‘gedragen’ taalgebruik : “De horizon kleurt rozerood”, “het licht van de dageraad”, “het ochtendgloren”, “het eerste ochtendlicht”, “dauwdruppels” … –– Cantecleir is een bijzondere haan, dat zie je (in de illustratie) en dat hoor je (in de tekst) : “Hij schudt zijn kam en schrijdt naar het hok”, “Ik moet kraaien, ik ben wat ik doe”. –– Mevrouw Fazant – doorgaans heel beleefd – heeft soms haar antwoord snel klaar : “Hou voor één keer uw snavel”, “U verkoopt wind”, “Snoeshaan”. –– Wie is die kleine haan die liever “Koekoek” zegt of “Koekeleku” dan “Kukeleku” ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
––
Leg de link naar het Jeugdboekenweek-thema. Enkele uitspraken in het boek verwijzen naar het begrip ‘tijd’ : “Je steelt onze tijd”, “De tijd vliegt voorbij”. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 – 6.3 – 6.5 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
– Koorlezen Het boek Cantecleir is geïnspireerd op de theatertekst Chantecler van Edmond Rostand en de voorstelling Cantecleir van Blauw Vier (cf. www.laika.be). Laat dat je inspireren om zelf een voorstelling te maken van het boek. Koorlezen is een mogelijkheid. Herneem de tekst van de eerste pagina. Lees de titel “Kukeleku !” krachtig voor en leg verder het accent op de rijmwoorden (“weer-keer”). Vraag de kinderen welke achtergrondgeluiden bij dit tekstfragment zouden passen : ademhaling of gesnurk van dieren die nog slapen, aarzelend gekraai van andere hanen die denken dat ze te laat gekraaid hebben, gevloek en getier van dieren die wakker gemaakt werden … (cf. “Dimmen jongen !”) Verdeel de klas daarna in groepen : een rij snurkers, een rij schrikkende haantjes, een rij morrende dieren … Kies ook één dirigent. Die staat naast je, terwijl jij voorleest. De dirigent bepaalt welke rij wanneer aan de beurt is en geeft ook aan hoe luid het koortje mag gaan. Zo mag de voorlezer niet overstemd worden. Je kan er ook voor kiezen om telkens te pauzeren en dan het koortje aan het woord te laten. Daarna is het helemaal aan de kinderen. Verdeel daarna de twintig pagina’s tekst van het prenten boek over groepjes van telkens vier leerlingen. Elke leerling bereidt zich voor om zijn of haar fragment met de nodige inleving te lezen. Ze oefenen om beurten, in hun groepje, en geven elkaar telkens feedback : Lazen ze juist ? Legden ze voldoende nadruk op de rijmwoorden ? Lazen ze niet te snel ? Daarna oefenen ze in koorlezen. Ze spreken af welke achtergrondgeluiden bij hun tekstfragment passen, en wie wat wanneer zal zeggen. Opnieuw lezen ze om beurten voor, terwijl de overige drie kinderen koor spelen. Na afloop overleggen ze en sturen ze eventueel bij. Na de oefentijd stellen de groepjes zich in de juiste chronologische volgorde op – bijvoorbeeld in een grote kring. De hele klas brengt het verhaal zo zonder onderbreken : elk groepje kiest één voorlezer, de overige groepsleden vertolken het koor. Variatie in de oefening bouw je in door elk groepje ook een doosje met verschillende materialen te geven waarmee het koor extra sfeer kan maken (noten, notendopjes, takjes, plankjes, steentjes, aarden potjes). Herneem de voorstelling. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.2 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
En verder – Vertelschilderij Ellen Vrijsen kreeg voor haar illustraties in Cantecleir de Boekenpauw 2010. Je toont de afbeeldingen en laat de kinderen erover vertellen. Je vraagt met welke materialen en technieken de illustrator gewerkt heeft, hoe de prenten zijn opgebouwd, wat ze knap vinden of verrassend. De hele klas maakt nu samen één ‘vertelschilderij’ bij Cantecleir. Die techniek is los geïnspireerd op phad painting, een traditionele schilderwijze uit Rajasthan (India). Op het ‘vertelschilderij’ staat Cantecleir in het midden, alle andere figuren en belangrijke gebeurte nissen uit het verhaal komen er omheen. Voorzie één grote rol (tafel)papier waarop je Cantecleir aanbrengt en verder voor ieder kind of per duo een A3-tekenblad, kleurpotloden en verf.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Spreek af wie welk verhaalfragment uitwerkt. Alle illustraties – overtollig wit knippen ze weg – worden chronologisch in wijzerzin rond Cantecleir gelegd en vastgekleefd. Wie klaar is, schildert of stempelt pootafdrukken, veertjes, takjes of blaadjes over het hele schilderij. Koorlezen kan nu bij het vertelschilderij. Om beurten lezen de leerlingen een stukje tekst (of ze vertellen een stuk na in eigen woorden). De rest van de klas geeft telkens de achtergrondgeluiden weer. Als je naar een voorstelling toewerkt, kan het koortje uitgebreid worden tot alle kinderen en jezelf of een leerling als dirigent en een leerling die met een stokje of een lampje de afbeelding aanwijst die bij het tekstfragment past. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
–
Bericht uit de dierenkrant De dieren in Cantecleir vertonen opvallend veel menselijke eigenschappen. Ze praten met elkaar, zijn boos, bang, verdrietig en verliefd. Ze nemen verrassende beslissingen en dragen er de gevolgen van. Denk maar aan Mevrouw Fazant die gewond raakt, terwijl ze Cantecleir wil beschermen tegen de jager. Stel je voor dat de krant ook berichten uit de dierenwereld zou opnemen, bijvoorbeeld : –– ‘Buiten zijn maakt gelukkiger’ (voor de koeien), –– ‘Verzeker uw gezin van een veilige zomer zonder zorgen’ (een bericht voor Cantecleir, de kippen en hun kuikens). De kinderen brengen kranten of tijdschriften mee. Ze knippen titels uit die tot hun verbeelding spreken en kleven die op een blad. Ze tekenen de dieren waarvan ze denken dat die het kranten bericht zullen lezen. Alternatief : laat kinderen dierenafbeeldingen opzoeken en uitknippen. Daar kleven ze zelf bedachte woorden of zinnetjes bij, een beetje zoals de commentaren aan de zijlijn in Cantecleir.
–
Ik kraai, dus ik besta “Ik kraai, dus ik besta !”, herhaalt Cantecleir op het einde van het boek. Die uitspraak verwijst naar René Descartes, de vader van de moderne filosofie, die bijna 400 jaar geleden de gevleugelde woorden : “Ik denk, dus ik besta” uitsprak. Ga daar even op in in een kringgesprek. Voor Cantecleir bewijst kraaien dat hij leeft, voor Descartes was het denken. Wat maakt de kinderen tot wie ze zijn ? De leerlingen komen om beurten naar voren, beelden uit wat ‘maakt dat ze bestaan’ (d.w.z. wat voor hen belangrijk is). De andere kinderen raden. Tot slot laat je hen de schutbladen achteraan het boek zien. Die bevat een ‘handleiding kraaien’. Kopieer ze, of projecteer ze via het digibord. Laat hen individueel oefenen volgens de instructies van de handleiding. Daarna hou je een wedstrijdje. Wie kraait het best volgens deze handleiding ? Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
3
De Zuurtjes Jaap Robben en Benjamin Leroy (ill.) De Geus, 2012
Over dit boek
De twee broers Harry en Huibert Zuur praten met niemand en zijn voortdurend ontevreden. Komt het door wat ze eten (iedere morgen een zure haring, met witlofthee met een scheutje augurkensap) ? Omdat ze iedere dag de klachtenlijn van het gemeentehuis bellen (‘er vloog een ongewenste vlinder door de straat …’) ? Of omdat ze iedere donderdag ruzie maken ? Elke dag van de Zuurtjes verloopt volgens een duidelijk schema. Tot de routine doorbroken wordt door een brief voor hun moeder die altijd boven ligt te slapen. In dit boek wordt het verhaal soms met tekst en soms in beelden verteld. De collages zijn expressief en levendig, de grapjes vaak een tikkeltje gruwelijk. A a n d e s la g
Aanzet De kinderen nemen plaats voor een spiegel. Ze stellen zich voor dat de spiegel een raam is waardoor ze naar de buitenwereld kijken. Bij aanvang doen ze dat zo neutraal mogelijk. Daarna organiseer je een vertelpantomime : jij vertelt, de kinderen veranderen hun gelaats uitdrukking naargelang van de situatie waarover je vertelt. Zorg daarom voor voldoende variatie en gradatie in gevoelens in wat je vertelt, zodat ze hun gelaatsuitdrukking zien evolueren in de spiegel. Naar het einde van je ‘inlevingsverhaal’ beelden ze zich in dat ze zich verheugen op een heerlijk fris en verkwikkend drankje. De eerste slok blijkt helaas niet te zijn wat ze verwacht hadden. Na nóg een slokje stellen ze vast dat het een enigszins zuur drankje blijkt te zijn, en na een laatste slok weten ze het écht : dit drankje is gewoon zuur. Om hilariteit en sterk overdreven mimiek te voorkomen, bouw je de oefening bewust langzaam op. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 In een aansluitend gesprek schenk je aandacht aan het begrip ‘zuur’. –– Kan ‘zuur’ naast een smaak ook een gevoel zijn ? –– Reageer je zelfs soms wel eens zuur ? Wanneer ? Hou je dat lang vol ? –– Kan iets of iemand ‘verzuren’ ? Op dezelfde manier kan je de begrippen ‘zoet’, ‘zout’ en ‘bitter’ bespreken. Welke voedings middelen associëren ze met die verschillende smaken ? Voorzie eventueel een aantal proevertjes met zoveel mogelijk uiteenlopende smaken. Leg bij ‘zoet’ en ‘bitter’ (‘verbitterd zijn’) ook de link met het bijbehorende gevoel, en focus dan vooral op het laatste met oog op het verhaal. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Wereldoriëntatie –3 Mens – 3.2
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten Laat de kinderen, vóór je het boek begint voor te lezen, verschillende gezichtsuitdrukkingen verzamelen (via gerichte trefwoorden en Google-afbeeldingen, met zoeken en knippen in tijdschriften, door elkaars gezicht te fotograferen en de foto’s te printen …). Maak hiervan een rode draad-opdracht tijdens het lezen van het boek. Na elk hoofdstuk bepalen ze hoe de verschillende personages zich voelen. Dat gevoel bootsen ze na, en fotograferen ze. Of ze zoeken een tijdschriftfoto uit die erbij past. Aan het eind van het boek gaan ze na of ze een evolutie zien in de foto’s. Om die evolutie makkelijker te zien, hang je de foto’s naast elkaar op, in chronologische volgorde. De beeldrijke tekst biedt veel mogelijkheden voor klasgesprekken. Hieronder volgen enkele suggesties. Neem voldoende tijd voor die gesprekken en laat voldoende ruimte voor verschillende interpretaties.
–
Hoofdstuk 1 (titelloos) De kinderen bekijken de illustratie van de huizenrij. Heb je in je klas een digitaal bord, dan kan je de prenten projecteren : –– Waar zouden de Zuurtjes wonen ? Waarom denk je dat ? Waaraan zie je dat ? –– Waar zouden de Zuurtjes niet kunnen wonen ? Waarom denk je dat ? Waaraan zie je dat ? –– Zien ze dat de huizen links en rechts van het huis van de Zuurtjes te koop staan ? Waarom is dat, denk je ? –– Is dit een recente straat of een straat van lang geleden ? Hoe zie je dat ? Sta stil bij de beschrijving van de tuin – “Nou ja, tuin … Er liggen tegels met in het midden een strookje gras” – en toon de prent erbij. Hebben de kinderen wel eens vaker zo’n vreemde terrasconstructie gezien ? Waaraan doet hen dit denken ? (Misschien legt iemand de link met een grafzerk.) Hun moeder heeft hen verboden om de sprietjes te overdekken met tegels. Is er iemand in de klas die nu al vermoedt waarom ?’ Bevestig of ontken nog niets.
–
Hoofdstuk ‘Een nieuwe dag’ Voor het lezen vraag je de kinderen naar hun ochtendritueel. Vergelijk de verschillende gewoontes van de kinderen. Wie moet vroeg opstaan ? Wie kan wat langer slapen ? Vergelijk na het voorlezen met de rituelen van de Zuurtjes. Wat bedoelt de auteur met ‘precies dezelfde dag’ in “Zo hobbelt het leven van de Zuurtjes voort als een fiets met vierkante wielen. Altijd onderweg naar precies dezelfde dag ? ” (De Zuurtjes volgen elke dag precies hetzelfde schema ! Voor hen ziet een zondag er dus nét hetzelfde uit als een woensdag.)
–
Hoofdstuk ‘Camping de Wierput’ Elk jaar gaan de Zuurtjes met vakantie naar Camping de Wierput : niet omdat ze daarvan genieten, maar omdat het een gewoonte is : “Sinds hun geboorte reizen ze één dag per jaar naar Camping de Wierput. Dat is een gewoonte en daarvan afwijken is nog erger dan de gewoonte zelf.” Vraag de kinderen wanneer dingen ‘een gewoonte’ worden. (En nog een stapje verder : wanneer een sleur ?)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
In hun caravan plakken de Zuurtjes alles af, zodat het er pikdonker is. Zo donker is het er, dat ze niet meer kunnen zien of ze hun ogen open of dicht hebben : “Je weet niet of je een paar minuten wakker ligt of al uren droomt. In het zwartste gat verdwijnt alles. Ook de tijd”. Wat zou de schrijver willen zeggen met de laatste zin ? De tekeningen op de volgende pagina’s verduidelijken dat. Laat de kinderen vertellen wat ze zien. Kunnen ze ook uit de illustraties afleiden hoe het de Zuurtjes vergaat op vakantie ?
–
Hoofdstuk ‘Post’ Sla de titel over en lees gewoon de eerste zin voor : “De mond van de voordeur kleppert.” Wat wordt hier poëtisch uitgedrukt door de auteur ? Kennen ze nog dingen die klepperende geluiden maken ? De Zuurtjes zijn helemaal van streek als de post geen rekening blijkt te zijn, maar een brief : –– Hoe ziet de brief eruit ? –– Wat zou het voor brief zijn, denk je ? –– Waarom zou de brief oranje zijn ? De Zuurtjes bellen de klachtenlijn om te melden dat er een walgelijk vrolijke brief op de deurmat ligt. De vrouw die ze aan de lijn krijgen heet Gerrie de Bok. Zij reageert vriendelijk en vrolijk. Hoe stellen de kinderen zich haar gelaatsuitdrukking voor ?
–
Hoofdstuk ‘Gerrie de Bok’ Laat de tekening aan het begin van het hoofdstuk zien. Wat staat erop afgebeeld ? (Gerrie de Bok die door de brievenbus loert.) Blader door naar de volgende pagina. Op de linkerpagina staat de lachende Gerrie de Bok, op de rechterpagina het portret van moeder Agaat Zuur. Zien de kinderen de gelijkenis ? En zien ze ook een verschil ? (Gerrie de Bok heeft de mondhoeken omhoog, moeder Agaat de mondhoeken omlaag.) Blader door naar de tekeningen op de volgende pagina : een wand met foto’s van Agaat Zuur. Valt het hen op dat Agaat steeds dezelfde leeftijd heeft op die foto’s ? Wat leiden ze daar uit af ? Welk beeld krijgen ze van moeder Agaat ? Laat de kinderen foto’s zoeken die aansluiten bij de gelaatsuitdrukkingen van Agaat Zuur en van Gerrie de Bok.
–
Hoofdstuk ‘Tweedemonds’ Laat de kinderen even nadenken over deze uitdrukking. Hebben ze die al eens gehoord ? Doet de uitdrukking hen aan een andere uitdrukking denken ? Wat wil dit zeggen ? Wat verklapt die titel over wat er gaat gebeuren, denken ze ? Lees het hoofdstuk voor. Harry en Huibert kiezen voor een tweedehands kunstgebit. Wat zegt dat over Harry en Huibert ?
–
Hoofdstuk ‘Voetbaljongens’ Voor het lezen vraag je de kinderen hoe zij een grasperkje zouden knippen. Laat hen zoveel mogelijk alternatieven bedenken.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lees daarna het hoofdstuk voor. Daarin blijken Harry en Huibert het gras met hun kunstgebitten bij te knippen. Wat zegt dat over Harry en Huibert ? En hebben ze enig idee waarom de broers zo voorzichtig zijn met het grasperkje ?
–
Hoofdstuk ‘Aart Zuur’ Laat de eerste pagina van dit hoofdstuk zien en doorblader het. Zien ze dat dit een boekje in een boek is ? En dat het eruit ziet als een soort fotoalbum ? Gaat het om een modern fotoalbum of een album van vroeger ? Laat hen de eerste foto in het boekje zien, die van Aart Zuur. Wat staat er links onderaan die foto geschreven ? (‘Hoffotograaf ’). Vertel de kinderen over hofleveranciers : mensen of bedrijven die diensten verlenen aan het koningshuis. Laat hen daarna de foto van de vader kijken. Wat verklapt die over het karakter van de man ? Als ze doorbladeren zien ze ook foto’s van de moeder. Wat verklappen die over haar karakter ? Hoe ging het met de broers na de dood van de vader ? Ze moeten hun moeder plechtig beloven om nooit over het grasperkje in de tuin te lopen. De broers zelf weten niet waarom. De kinderen weten het nu wél. Kunnen ze vertellen wat er gebeurd is ? Laat de kinderen foto’s zoeken die aansluiten bij de gelaatsuitdrukkingen van Agaat Zuur en van Gerrie de Bok.
–
Hoofdstuk ‘Gerrie’ Gerrie komt langs en brengt eten mee. Wat zegt dit over Gerrie ? Hadden de kinderen haar zich zo voorgesteld ? Hebben ze enig idee waarom Gerrie niet naar boven mag van de broers ? Waarom blijven de broers zeggen dat Agaat ziek is en dat ze slaapt ? Waarom beeldt de illustrator Agaat af als een schaduw die Gerrie achterna zit op de trap ? (Agaat, zo zal later blijken in het boek, is al lang overleden en is dus niet meer dan een ‘schaduw’ die door het huis waart.)
–
Hoofdstuk ‘De kaart’ In dit hoofdstuk openen de Zuurtjes eindelijk de enveloppe uit het hoofdstuk ‘Post’. Er zit een kaart in. Welke soorten kaarten kennen de kinderen ? Komt het gesprek op muzikale kaarten, vraag hen dan naar hun ervaringen. Vinden ze kaarten met muziek leuk ? Zou het lang geleden zijn dat ze een kaartje kregen ? Wanneer krijg je een kaartje ? Stuur je wel eens een kaartje ? Waarom doe je dat en naar wie ? De kaart blijkt van neef Niko te zijn. De laatste herinnering die de Zuurtjes aan hem hebben is dat hij precies in een schoendoos paste. Wat leiden ze hieruit af ? Zou neef Niko welkom zijn ? Wat zou het voor de Zuurtjes betekenen dat neef Niko na al die tijd weer van zich laat horen ? In hetzelfde hoofdstuk wordt er een fruitmand met kaartje aan hun deur gedropt : een ‘aardigheidje’ van de verbouwende buren : –– Wat vinden de Zuurtjes van dit aardigheidje ? –– Wat vind je van een fruitmand als geschenk ? –– Wanneer geven mensen elkaar een fruitmand ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
–– ––
Wat gebeurt er met Harry als hij naar de appel kijkt ? Wat zie je veranderen aan zijn gezicht ? Waarom vindt Huibert Harry een verrader ? En wat zegt dat over moeder Agaat ?
Wanneer er wordt aangebeld door neef Niko mag hij niet binnen. Waarom is dat, denken ze ? Gerrie en Niko houden voet bij stuk : Agaat moet naar beneden komen om haar verjaardag te vieren. Harry en Huibert gaan naar boven en zien maar één oplossing. Wat later komt ‘Agaat’ de trap afgestrompeld en blijkt ze vier benen te hebben. Niko fluistert dat het om de “vierbenige ziekte” gaat. Wat denken de kinderen ? Bestaat die ziekte echt ? Wat is er gaande ? En waar zijn de broers ? Het hele hoofdstuk door staat er geblaf van de hond aangekondigd (als een langgerekte ‘Wraaaaaaafffff ’). Wat staat er te gebeuren, denken de kinderen ? (De hond zal uiteindelijk komen opdraven met een stuk skelet). Van wie is het ? Wat is er met moeder Agaat gebeurd ?
–
Hoofdstuk ‘De familie Zuur’ In het begin van het hoofdstuk staat er : “Zelfs Agaats schaduw lijkt nergens te vinden”. Wat wil de schrijver zeggen met deze zin ? Waarom komt er niemand meer langs ? Wat zou jij doen mocht je de broers kennen ? Waarom wel ? Of niet ? Wat doen de broers op het einde ? Waarom graven ze de leunstoel op ? Wat bedoelt de auteur als hij zegt dat de Zuurtjes een plan hebben, “hetzelfde plan”? Hoe herhaalt de geschiedenis zich ? Nederlands – 3 Lezen – 3.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 Wereldoriëntatie - 3 Mens – 3.1
En verder – Foto’s Overloop na het voorlezen de foto’s met gelaatsuitdrukkingen die de kinderen na elk hoofdstuk hebben verzameld. Zien ze een lijn in de foto’s ? Kunnen ze die koppelen aan de emotionele evolutie die de broers doormaken ? Maak tijdens dit gesprek zoveel mogelijk gebruik van precieze woordenschat om gevoelens te benoemen. Hoeveel tijd hebben de broers verzuurd doorgebracht ? Sta ook stil bij personages zoals de neef, Gerrie De Bok, de buren, de kinderen van de buren : evolueren die even veel als de broers ?
– (Niet-)verzuurd Is het makkelijk om boos te zijn op alles en iedereen ? Bestaat daar een uitdrukking voor ? Kennen ze mensen die onverdraagzaam zijn ? Zou het moeilijk zijn om zo te leven ? Of is het makkelijker goed gezind, vriendelijk en positief te zijn ? Met welke smaak zou je positivo’s omschrijven ? Daag de kinderen uit om een positieve eigenschap van elkaar te zoeken, iets wat ze elkaar kunnen meegeven als compliment. Het is de bedoeling dat de kinderen anders naar elkaar gaan kijken. Steek alle namen van de leerlingen in een enveloppe, iedereen trekt een naam. Hebben ze het moeilijk met het vinden van iets positiefs, dan vragen ze jou om een tip. Let wel dat de kinderen zelf nog zoeken, dus zorg voor vage tips. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.2 – 3.4
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
4
Een boekje tuin Inge Bergh, Inge Misschaert, Kolet Janssen en Jurgen Walschot (ill.) De Eenhoorn, 2010
Over het boek
In je tuin valt er elk seizoen wel wat te beleven. Dit boek laat kinderen hun tuin ontdekken in de lente, de zomer, de herfst en de winter. Dat doet het boek met verschillende, gevarieerde rubrieken die elk seizoen terugkomen. Er zijn weetjes (waarom een brandnetel prikt), recepten (voor vliersiroop) en leuke knutselopdrachten (een lavendelzakje maken), zaai- en kweektips, grappige weerspreuken en nog veel meer. Dit is een informatief en prikkelend boek, met korte, behapbare en gevarieerde tekstjes in heldere taal, dat je het hele jaar door kan inzetten. A a n d e s la g
Aanzet – Geurdozen Zet vooraan in de klas drie (hoge) dozen, waar de kinderen niet zomaar van bovenaf in kunnen kijken. In de eerste doos stop je een voorjaarsbloeier (krokus, hyacint …), in de tweede doos een potje kruiden (rozemarijn, tijm …). Snijd in elke doos een driehoekje uit, groot genoeg voor een kinderneus. Verdeel de klas in groepjes, die om beurten aan de dozen ruiken. Ze vertellen waaraan de geur hen doet denken. Daarna haal je de voorjaarsbloeier en de kruiden uit de dozen. Bij de voorjaarsbloeier zit een kaartje met de vraag : “Waarom geuren planten ?”, bij de kruiden de vraag : “Waar komt de geur van planten vandaan ?” Laat de kinderen vertellen … Daarna vestig je de aandacht op de derde doos en je draait de doos zodat de zijde zichtbaar wordt waarop je geschreven hebt : “Alleen voor wie natuurlijk nieuwsgierig is”. Doe er een schepje bovenop door erbij te zeggen : “Wat een gekke zin. Zou er niet bedoeld worden : ‘Natuurlijk alleen voor wie nieuwsgierig is …’ ?” Uit de derde doos haal je vervolgens nog meer kaartjes met opschriften als : –– “Ga op zoek naar de heilige boom.” –– “Maart roert zijn staart.” –– “Laat je haar groeien met brandnetel.” –– “Voorspel wie je lief wordt met madeliefjes !”. Laat de kinderen vrij reageren. Plots ontdek je onderaan in de doos Een boekje tuin. Je toont de cover, leest de titel en de subtitel. Doorblader het boek, en hou halt bij enkele tekstjes die een antwoord zijn op één van de vragen op de kaartjes. Lees het antwoord (verkort) voor. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
–
Aaps foto- en schetsboek Blader door naar pagina 5, waarop Aap staat met een fototoestel rond de nek. Vertel dat Aap een jaar lang de tuin als bezoeker observeerde en zo ontdekte dat die er elk seizoen anders bijligt. Van bijzondere ontdekkingen maakte hij foto’s die hij in zijn eerste fotoboek (cf. laatste 6 pagina’s van het boek) verzamelde en waar hij korte bijschriften voor verzon (o.a. van een vos en een egel). Leg ook het verband met de cover van het boek : daarop zitten een vos, eekhoorn en egel in een boek met titel Een boekje tuin te kijken. Zouden ze naar hun portretten kijken ? Samen met de kinderen ga je op ontdekking in een (volks)tuin of park in de buurt. Voorzie enkele digitale fototoestellen of per kind een diaframe of kartonnen kadertje, een schriftje en potloden. Neem Een boekje tuin mee om af en toe iets in op te zoeken. Je geeft elk groepje van vier kinderen een opdracht op een kaartje. Staat er ‘Een boekje tuin’ op het kaartje, dan kunnen ze hulp vinden in het boek. Als ze hun opdracht uitgevoerd hebben, moeten ze het resultaat met jou bespreken of iets tonen, waarna ze een nieuwe opdracht krijgen. Voorbeelden : –– Hoeveel dieren leven er in één boom ? (Een boekje tuin) –– Hoeveel verschillende kleuren bloemen zie je in de tuin ? –– Pluk per groepje één brandnetel zonder geprikt te worden. (Een boekje tuin) –– Zoek één schadelijk dier en breng er je juf of meester naartoe. (Een boekje tuin) –– Zoek één nuttig dier en breng er je juf of meester naartoe. (Een boekje tuin) Na de opdrachten kiezen de kinderen iets uit dat hun aandacht getrokken heeft (een bijzondere plek, een voor hen onbekende plant, een mooie bloem, een klein diertje …). Ze nemen er een foto van, tonen het resultaat, vertellen waarom het onderwerp van de foto bijzonder is. Voor ze op zoek gaan naar een nieuw onderwerp, geef je enkele fotografeertips op maat van elk groepje : inzoomen, detailfoto’s maken, een foto vanuit vogelperspectief of kikkerperspectief nemen … Alternatief : laat de kinderen met een diaframe of kartonnen kadertje op zoek gaan naar iets dat hen interesseert. Van wat ze door hun kader zien, maken ze een schets. Is die klaar, dan kiezen ze een nieuw onderwerp. Net als in Een boekje tuin kunnen ze er iets bijschrijven. Vervolgens verzamel je iedereen en vorm je duo’s. De twee kinderen ruilen hun schriftje en gaan – kijkend door het kadertje – op zoek naar wat de ander geschetst heeft. Heeft de ene leerling het schets onderwerp ontdekt, dan vertelt de andere leerling waarom hij of zij precies dat geschetst heeft. In de klas stel je een (digitaal) fotoboek of schetsboek van de klas samen. Van elk groepje selecteer je vier foto’s die je in een PowerPoint zet. In een tekstvak noteer jij (of een leerling) wat het groepje wil vertellen bij die foto’s. Van de schetsen maak je eerst foto’s of scans om ze te kunnen toevoegen. Je kan ook een reeks foto’s printen en een fotoboek maken zoals dat van aap. Elke leerling schrijft een korte tekst en kleeft die bij de bijbehorende foto. Dat kan ook met de schetsen die ze in de tuin gemaakt hebben. Het is gezellig om met de hele klas naar de PowerPoint, naar het fotoboek of naar het schetsboek te kijken. Misschien wil de klas de opdracht graag in de zomer herhalen ? Dan zien ze meteen hoe de natuur geëvolueerd is op één seizoen tijd. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1– 5.3 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Muzische vorming – 5 Media – 5.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.5 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.5 Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking
– Lentefilmsels Kondig aan dat de hele klas een nieuw natuurprogramma voor en door kinderen mag uitwerken. Inhoudelijk moet het een rijk programma worden dat leuk is om naar te kijken. Stel, geïnspireerd door Een boekje tuin, een aantal rubrieken voor : –– weetjes over de lente, –– een weerbericht uit de tuin, –– schadelijke dieren, –– nuttige beestjes, –– tuinremedies, –– recepten, –– knutsels en frutsels, –– zaai- en kweektips. Verdeel de klas in groepjes van drie à vier kinderen. Elk groepje verzamelt informatie rond één rubriek en verwerkt de info in een filmpje. Ze lezen wat er bij ‘hun’ rubriek staat in Een boekje tuin, en zoeken meer informatie op in andere boeken, tijdschriften en websites die jij aanbiedt. Enkele handige websites zijn : –– www.look4.be/ –– http ://digitips.be/ –– www.davindi.nl/ –– www.schooltv.nl/beeldbank/ –– www.surfsleutel.nl/ Een gepassioneerde tuinliefhebber uitnodigen om zijn kennis en liefde voor de tuin door te geven, is een aanrader. Ze kiezen zelf hoe ze de informatie presenteren in dat filmpje : dramaspel, interview, uitleg bij het materiaal, natuurlied … Je kan, net als in Een boekje tuin, met de kinderen ook nadenken over een speelse rode draad : een tuinkabouter, zwarte raaf of een aapje die telkens in beeld komen bijvoorbeeld. Alle filmpjes samen vormen de pilootaflevering van het nieuwe natuurprogramma. Je voorziet een ‘filmstudio’ waar de kinderen hun filmpje met een beetje hulp zelf kunnen opnemen. Als je de filmpjes in een PowerPoint of via Moviemaker verwerkt, kan je zorgen voor leuke overgangen tussen de verschillende rubrieken. Als de kinderen op verschillende momenten aan deze opdracht mogen werken, kunnen ze één en ander zelf meebrengen (een plant, tuinwerktuig, verkleedkledij …). Maak duidelijke afspraken over timing (zie : ‘Lestip 5’ – ‘Verwerkingsactiviteiten’, voor het belang van afspraken rond tijdsindeling). Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking Nederlands – 5 Strategieën – 5.2 – 5.3 ICT – 5 ICT – 7
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
En verder
–
Vogelverschrikkers en vogellokkers In Een boekje tuin lees je in de rubriek ‘Knutsels en frutsels’ hoe je glittervogelverschrikkers kan maken : –– Hoe zou jij vogels verjagen ? –– Waarom verjagen sommige mensen vogels uit hun tuin ? (schade aan planten, pikschade, geluidsoverlast, uitwerpselen, …) ? –– Hoe verjagen mensen vogels uit de tuin ? (met stropoppen, met een replica van natuurlijke vijanden, met windvliegers waarop grote ogen of een uilenkop staan afgebeeld, met geluidsopnames – vaak van roofvogels …) –– Wanneer heeft dat effect ? (vooral in het begin, daarna treedt er gewenning op) Na het inleidende gesprek gaan ze aan de slag. Ze ontwerpen een vogelverschrikker die zeker zal werken. Je voorziet een heleboel materialen en laat hen naar keuze tekenen, schilderen, knippen, plakken of schrijven. Laat hen voor deze grootse opdracht liefst buiten werken. Je voorziet voldoende tijd waarin de kinderen vertellen waarom hun vogelverschrikker effectief zal zijn ! Alternatieve opdracht : een vogellokker ontwerpen ! De kinderen denken na over wat een tuin vogelvriendelijk maakt, meer bepaald in de lente. Laat hen vertellen en voeg er eventueel wat weetjes aan toe : –– Vogels die de winter hebben meegemaakt of die een lange reis achter de rug hebben, zijn vaak uitgehongerd. Bijvoederen is een mogelijkheid. –– Niet alle vogels vinden een geschikte plaats om hun nest te maken. Een nestkastje kan helpen. –– Om hun vijanden tijdig te zien, zijn goede uitkijkposten nodig. Als die niet aanwezig zijn in de tuin, kan je daar zelf voor zorgen. Ook zonder deze informatie kunnen de kinderen aan een vogellokker werken. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.2
–
Wie ben ik ? Je verdeelt de kinderen in groepjes van vier. Je voorziet per groepje : –– een zandloper of chronometer, –– een brede elastiek die om het hoofd van een leerling moet kunnen, –– een zakje met daarin minstens acht stevige kaarten waarop telkens één naam van een dier of een plant waarover je het de voorbije les(sen) gehad hebt (of waarvan je mag aannemen dat de kinderen die kennen). Een leerling krijgt de elastiek om zijn hoofd, terwijl de medeleerling die rechts zit, een kaart uit het zakje trekt en die met het woord zichtbaar voor de andere kinderen, tussen de elastiek steekt en tegelijkertijd de zandloper omdraait. De leerling met elastiek stelt ja-neenvragen waarmee hij of zij snel mogelijk te weten moet komen welke planten- of dierennaam er op het kaartje staat. Lukt dat binnen de tijd, dan krijgt de leerling het kaartje en is de volgende leerling aan de beurt. Lukt het niet, dan gaat de kaart weer in het zakje. Het spel is afgelopen wanneer iedereen twee kansen heeft gekregen (of wanneer de tijd om is, of de kaarten op zijn …). Slaat het spel aan, vul het zakje dan aan met nieuwe kaartjes. Of maak themazakjes met verschillende tuinkaarten : ‘vogels’, ‘insecten’, ‘bloemen’, ‘groenten’, ‘kruiden’ … Voorzie je naast het woord ook een afbeelding, dan kunnen de kinderen zich extra voorbereiden op het spel. Ze kunnen ‘één zakje tuinkaartjes naar keuze’ oefenen tijdens contract- of hoekenwerk. Nederlands – 2 Spreken – 2.7
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
5
Ik blijf altijd bij je Sjoerd Kuyper en Marit Törnqvist (ill.) Querido, 2008
Over dit boek
In deze gedichtenbundel komen verschillende aspecten van tijd aan bod, en staat de liefde in al haar facetten centraal – van verliefdheid over moederliefde tot liefdevolle vriendschap. De illustraties zijn dromerig, sprookjesachtig, betoverend van sfeer. Ze hebben veel oog voor detail en lopen telkens door over twee pagina’s. De verzen bij de tekeningen zijn heel divers van vorm : bakerrijmpjes, absurde klankspelletjes en heuse gedichten wisselen elkaar af. Deze bundel – een perfecte eenheid van tekst en beeld – leent zich uitstekend tot voorlezen (of samen opzeggen natuurlijk). A a n d e s la g
Opmerking vooraf Gedichten geven een vertaling van de werkelijkheid, openen de blik op de wereld, bieden troost of herkenning bij kleine en grote problemen. Kinderen kunnen zich door het lezen van poëzie minder eenzaam voelen. Laat hen daarom op eigen niveau en tempo van gedichten genieten. Misschien blijven ze dat dan wel doen in de toekomst en blijven ze ervaren hoe troostend poëzie kan zijn.
Aanzet Kopieer de dubbele pagina’s (telkens tekening met gedicht) op A3-vellen. Wie kan, doet dat in kleur. Plak daarna de tekst af zodat de gedichten niet leesbaar zijn. Daarnaast zorg je ervoor dat je de gedichten (in hetzelfde lettertype en lettergrootte) overneemt op zo groot mogelijke witte bladen die je verspreid in de klas ophangt. Kinderen wandelen de klas rond, lezen de gedichten en spreken niet. Zet aangepaste muziek op. Na tien minuten vraag je hen bij het gedicht te gaan staan dat hen het meeste aanspreekt. Meerdere kinderen kunnen hetzelfde gedicht uitkiezen. Ze denken voor zichzelf na over volgende vragen en noteren die in staakwoorden op een post-it die ze nadien bij het gedicht kleven : –– Welk gevoel hoort volgens jou bij dit gedicht ? –– Welke kleur zou je dit gedicht geven ? –– Bij welke dagdeel hoort dit gedicht volgens jou ? (ochtend, voormiddag, namiddag, avond …) –– Bij welk seizoen zou dit gedicht kunnen horen ? Maak groepjes op basis van de gedichtenkeuze : kinderen die hetzelfde gedicht kozen, sluiten bij elkaar aan ; kinderen die alleen bij een gedicht belandden, sluiten ook bij elkaar aan. In deze kleine groepen lichten ze elkaar hun antwoorden toe en verwoorden ze waarom ze dat gedicht uitkozen.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Alternatief : volg dezelfde werkwijze als hierboven, maar vertrek van de illustraties. Leuk om weten is immers dat Marit Törnqvist een selectie maakte uit eigen illustraties en vroeg of Sjoerd Kuyper er gedichten bij wilde maken. Normaal is die volgorde natuurlijk net andersom. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2 Nederlands – Strategieën – 5.1 – 5.3 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
Verwerkingsactiviteiten De kinderen maken een illustratie bij het gedicht dat ze in de aanzetactiviteit uitkozen. Ter inspiratie bied je een zo gevarieerd mogelijk aanbod van (geïllustreerde) poëziebundels aan. Je laat hen ook kennismaken met de mogelijkheden van verschillende materialen en technieken (kleurpotlood levert andere effecten op dan waterverf, wasco of collagetechnieken). Probeer dat verschil in effecten te illustreren aan de hand van de illustraties in de meegebrachte poëziebundels. Zo krijgen ze daar in de toekomst meer oog voor. Aansluitend bij het Jeugdboekenweek-thema is dit een geschikt moment om te overleggen met de kinderen hoeveel tijd ze nodig hebben en hoeveel tijd ze mogen besteden aan de opdracht. Het realistisch leren inschatten van de tijd die kinderen nodig hebben voor een voor hen bekende bezigheid is immers één van de eindtermen van de basisschool. De kinderen noteren voor zichzelf hoe lang ze aan hun illustratie willen werken en hoeveel tijd ze denken nodig te hebben. Daarna lichten ze hun voorstel toe voor de klas. Samen probeer je tot afspraken en een haalbare timing te komen. De opdracht kan je als contractwerk opgeven. Voorzie eventueel tijd om op school aan de illustratie te werken. Pols klassikaal op gezette tijdstippen naar de stand van zaken, stuur bij waar nodig. Zijn de illustraties afgewerkt, vraag dan ook hoe de kinderen met de vooropgestelde timing zijn omgegaan : –– Wie begon onmiddellijk aan de opdracht en had daarna een zee van tijd ? –– Wie maakte zelf een planning, hield zich daaraan en was mooi op tijd klaar ? –– Wie vond het moeilijk om zich te houden aan de planning en was slechts net op tijd klaar ? –– Wie vond het moeilijk om zich te houden aan de planning en was gewoonweg niet op tijd klaar ? –– Spreek geen oordelen uit, deel evenmin punten of sancties uit maar probeer via reflectie kinderen te helpen in het leren beheren van hun tijd wat schoolse opdrachten aangaat. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Op het afgesproken tijdstip hang je de illustraties op in de ruimte. Net als in de aanzetactiviteit wandelen ze rond en nemen de illustraties in zich op. Daarna deel je de tekst van een gedicht uit. De kinderen gaan op zoek naar de bijbehorende illustratie. De kinderen leggen uit waarom ze precies dat beeld bij de tekst vonden passen. Daarna deel je de tekst van het volgende gedicht uit. Als afsluiter toon je de poëziebundel met de illustraties van Marit Törnqvist. Geef de bundel een zichtbare plek zodat de kinderen er regelmatig in kunnen bladeren. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
En verder
– Poëzielunch Organiseer een poëzielunch. Maak van de gedichten uit Ik blijf altijd bij je placemats voor in de eetzaal. Kinderen die willen, brengen om beurten een gedicht tijdens het eten.
–
Creatief met poëzie Als er kinderen zijn die hun gedicht graag op een mooie, creatieve manier verwerken, dan kan dat. De resultaten hang je uit in de eetzaal tijdens de poëzielunch.
–
Zelf schrijven Laat wie wil, zelf in de pen kruipen. Stimuleer hen door hen veel verschillende dichtvormen aan te bieden (gedichten met rijm, elfjes …).
–
Poëzie in de boekenhoek Zorg ervoor dat je boekenhoek niet alleen gevuld is met verhalen of non-fictie, maar ook met poëzie (over verschillende thema’s). Kinderen zien zo in dat hun interesses niet alleen in verhalen of informatieve boeken aan bod komen, maar zelfs ook poëtisch kunnen worden verwoord. Ook tijdens een bibliotheekbezoek sla je de poëziebundels niet over. Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 - 6.2 – 6.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Lestip
6
Jasper Marieke van Hooff en Hilde Schuurmans (ill.) Abimo, 2011
Over het boek
Waar Jasper vandaan komt, weet niemand. Op een dag – hij was toen amper één jaar oud – stond hij op de stoep van de familie Wouterse. Omdat niemand hem kwam ophalen, adopteerden ze hem. Vreemd dat Katinka Knoek, een oude buurvrouw, Jasper zo in de gaten houdt. Exact negen jaar na zijn aankomst, wordt hij door haar meegelokt en vervolgens ontvoerd door een vrouw die zegt zijn echte moeder te zijn … Om te begrijpen wat Jasper nu overkomt, moet je weten wat er negen jaar geleden is gebeurd. Die informatie krijg je mondjesmaat, wat zorgt voor de nodige spanning. Met zijn 153 pagina’s in 56 geïllustreerde hoofdstukjes is Jasper een lekker dik voorleesboek. Voor derdeklassers – en voor een aantal tweedeklassers – is het bovendien een geschikt boek om zelf te lezen (avi-6 of avi-e5). A a n d e s la g
Aanzet Voorzie een bord, flipover of groot raam (waarop je met afwasbare stiften schrijft). Daarop stel je – net als in detectiveseries – belangrijke elementen visueel voor. Als echte speurneuzen leggen de kinderen verbanden tussen de elementen. Dat helpt hen de verhaallijn te volgen, om terug te blikken en om verwachtingen over het verdere verloop te verwoorden. Centraal hang je een vergrote afdruk van de cover. Vraag hen wat ze zien – alles wat op de cover staat is immers cruciaal voor het verhaal. Elementen die aan bod komen : –– Op de cover staan drie foto’s van Jasper. –– Op de eerste foto is Jasper nog klein, ongeveer een jaar oud. –– Op de tweede foto staat baby Jasper met zijn ouders. –– Op de derde foto staat de tienjarige Jasper met kanarie Fido op de schouder. Trek pijlen om aan te duiden wie wie is en relaties tussen hen te verduidelijken, bijvoorbeeld van Ellen Wouterse (mama) en Pieter Wouterse (papa) naar Jasper. Wijs ook op de achtergrond van de cover. Dat lijkt een stuk landkaart, met een beek of rivier en een roeibootje met een volwassene en kind erin. Duid ook de kruisjes aan : daar is mogelijk iets belangrijks te vinden. Rechts onder staat een stukje brief. En zien ze de schaduwen van de kat links onder en die van een oude vrouw daar schuin boven ? Vinden ze ook dat die iets van een heks heeft ? Vertel hen dat het Katinka Knoek met haar kat Milan is en dat ze wat van magie afweet. Zij heeft de – op het eerste zicht heel gewone – fluit gemaakt. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
– Detectivewerk Aan dit boek beleven de kinderen het meeste plezier als je het in langere stukken voorleest. Zo behoud je de spanning waarmee je van het ene in het andere hoofdstuk valt. Bovendien verliezen de kinderen de draad van het verhaal dan niet. De chronologie wordt immers geregeld onderbroken door een tijdsprong naar het verleden (flashback) of toekomst (flashforward). Het boek geeft meteen een mooie voorzet om te praten over hoe er met tijd kan worden gespeeld in een boek (en hoe dat bijdraagt tot de spanning). Er wordt ook voortdurend gewisseld tussen verschillende locaties. De lezer (toehoorder) volgt dus op de voet wat Jasper meemaakt, maar verneemt tussendoor ook hoe het er op school aan toegaat, wat commissaris Jasper ontdekt, waar mama Wouterse mee bezig is … Al die nieuwe gegevens vul je aan op het ‘speurbord’. Je leest hoofdstuk twee tot en met tien voor (p. 9-27). Telkens wanneer er nieuwe personages geïntroduceerd worden, hang je hun afbeelding op het bord en je noteert er hun naam bij : commissaris Jasper, oudere broer Thomas, klasgenootje Mariska, kleindochter van Katinka Knoek. Waar het relevant is, maak je met pijlen hun onderlinge relatie duidelijk. In dit boek richt de auteur zich vaak rechtstreeks tot de lezer (bijvoorbeeld p. 16 : “Wat je nog niet weet, is dat Jasper een hekel heeft aan spinnen.”) Op die momenten richt jij je ook duidelijk tot de klas. Tijdens het voorlezen ga je in gesprek met de kinderen. Na hoofdstuk vijf (p. 16 e.v.), wanneer er meer geweten is over Jasper, ga je nog vaker en dieper in gesprek met de kinderen. Hoofdstuk tien – Jasper zit gevangen bij Katinka Knoek – eindigt met : “Want daar, heel in de verte, kwam een bootje aangevaren.” Stel enkele vragen : –– Wie zit er in het bootje dat komt aanvaren, denk je ? –– Zal iets uit de nare droom van Jasper werkelijk worden ? –– Zal hij er alleen voor staan of krijgt hij hulp ? –– Zullen zijn angsten hem parten spelen of wordt hij een held ? Wat met de fluit, de kaart met kruisjes, de raadselachtige brief ? Op dat moment weet nog niemand met zekerheid hoe het verhaal voort zal gaan en wie er in het bootje zit. Laat de kinderen als heuse detectives mogelijke pistes uitdenken : wat als Ellen Wouterse / commissaris Jasper / Thomas / Mariska / de echte mama van Jasper / een medeplichtige van Katinka Knoek etc. in het bootje zit ? Per twee maken de kinderen een keuze over de geheimzinnige man of vrouw in het bootje. Ze schrijven hun denkpiste in grote lijnen uit. De beste detectives zijn zij die de meeste elementen van het bord verwerkt hebben in hun verhaal. Elk duo brengt verslag uit, de rest van de klas geeft feedback. Jij plaatst alle gedachtegangen naast elkaar op het speurbord. Waar mogelijk verwijs je naar de elementen op het bord. Tot slot lees je hoofdstuk elf voor. Enkele vragen worden beantwoord, nieuwe vragen duiken op. Nodig de kinderen uit om het boek zelf te lezen en te ontdekken hoe het Jasper verder vergaat. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
En verder
–
(Niet) te geloven Wat is waar en wat is gelogen ? Dat is niet altijd duidelijk in het boek. Nochtans is het voor een detective belangrijk om het onderscheid te maken, zeker als hij geoefende leugenaars tegenkomt. Anderzijds is het een hele uitdaging om een verdacht persoon om de tuin te leiden met een verhaal dat niet helemaal klopt. Elke leerling schrijft in willekeurige volgorde drie zaken over zichzelf op waarvan er twee waar zijn en eentje verzonnen, bijvoorbeeld : ‘Mijn lievelingskleur is rood’, ‘Ik ben bang van slangen’, ‘Mijn kat heet Mies’, ‘Ik krijg jeuk als ik een wollen trui draag’, ‘Ik ben al in New York geweest’ … Om beurten lezen ze hun drie uitspraken voor. Met een kaartje waar 1, 2 of 3 opstaat maakt elk van de luisterende leerlingen duidelijk welke uitspraak volgens hem of haar verzonnen is. Wanneer opvallend veel leerlingen de verzonnen uitspraak hebben ontmaskerd (of wanneer er net niemand de verzonnen uitspraak heeft geraden), vraag je hoe dat komt. Hadden ze voorkennis ? Hebben de stem en/of de lichaamstaal van de ‘jokkebrok’ iets verraden ? Je kan de lijstjes ook laten ophangen. Alle kinderen krijgen een namenlijst en wandelen ermee door de klas. Bij elke naam schrijven ze het nummer van de uitspraak die ze niet geloven. Vervolgens zegt elke leerling welke uitspraak verzonnen was. De detectives vertellen hoeveel keer ze het bij het rechte eind hadden. Doe je zelf ook mee ? Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3
– Cliffhanger Elk hoofdstuk eindigt met een cliffhanger : net op een moment dat de spanning stijgt, stopt het hoofdstuk en wil je weten wat er daarna gebeurt. Laat de kinderen muziek verzinnen die bij zo’n cliffhanger past en waarin je de spanning voelt stijgen. Verdeel de klas in groepjes van vier. Elk groepje krijgt een doos met allerlei (vooral) alledaagse voorwerpen : houten latjes, trommelstokjes, bestek, een kam, schuurpapier, aluminiumfolie, een stuk plastic, een plastic zakje, een plastic potje, glazen potjes, bloempotjes, een blikken doos, schelpen, steentjes, een teil met water (voor de scènes op het water) … Ze verkennen eerst welke geluiden ze met de voorwerpen kunnen maken. Daarna ‘componeren’ ze een stukje met de titel ‘De spanning stijgt’. Als opwarmer kan je dit filmpje ter illustratie bekijken : www.youtube.com/watch ?v=5oELgzXgsRE. Iedere groep brengt zijn stuk, de rest luistert met de ogen toe. Wat klonk spannend ? Welke beelden kwamen er bij de luisteraars op ? Hoe hebben de uitvoerders daarvoor gezorgd ? Daarna selecteert elk groepje een spannende situatie uit het verhaal en componeert opnieuw een stukje voor deze specifieke scène. Een nieuwe luisterronde volgt. Neem de geluiden op, dan kan je ze later laten herbeluisteren en de kinderen vragen om er een mini-stripje bij te tekenen. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3 Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 – 3.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
–
Blinde landkaart In het verhaal speelt de landkaart een belangrijke rol. Dat is een sobere kaart, zonder legende of duidelijke schaalaanduiding, maar doordat de personages goed samenwerken, kunnen ze er wel wat van maken. Ook de volgende opdracht staat of valt met een goede samenwerking. Een team detectives dat geen rekening houdt met elkaar, zal niet tot een goede oplossing komen. Je verdeelt de klas in groepjes van drie kinderen. Elke groep krijgt een blad papier, potlood en gom
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
en een envelop met daarin negen kaartjes, drie voor ieder kind. Op elk kaartje staat informatie die ze nodig hebben om de landkaart juist te tekenen. Geen enkele detective laat in zijn kaarten kijken, d.w.z. hij toont niet wat er geschreven staat, maar hij mag er wel over vertellen als hij merkt dat hij daarmee de landkaart kan aanvullen. De kinderen zoeken in overleg uit wat de volgorde van de gegevens is en ontdekken zo hoe ze de kaart moeten tekenen. Op de negen kaartjes staat bijvoorbeeld : –– Er kronkelt een weg over de hele kaart. –– Over de weg zijn twee bruggen gebouwd. –– Links van de weg zie je een kasteel. –– Bij het kasteel staat een waterput. –– Rechts van de weg is er een vijver. –– Rond de vijver groeit riet. –– Vlakbij de vijver staat een hut. –– Tussen de vijver en de hut is er een smal pad. –– Naast de hut groeit een boom. Lijkt de opdracht te moeilijk voor jouw klas, dan zet je op de eerste kaart een asterisk, zodat ze goed starten met de opdracht. Of je schrapt de drie laatste stellingen en je biedt slechts zes kaarten aan. Wie na de afgesproken tijd niet tot een oplossing komt, legt de kaarten op tafel en gaat al lezend op zoek naar de goede volgorde. Wie klaar is, toont zijn landkaart. Controleer of ze juist is. Is dat zo, geef dan een tweede enveloppe met een gelijkaardige, maar moeilijkere opdracht. Bijkomende opdracht : Wat lijkt hen een geschikte geheime verstopplaats voor een kostbare ring (zoals in het verhaal) ? En hoe duiden ze die geheime plek aan op de kaart ? De aanduiding moet herkenbaar zijn voor alle kompanen, maar niet voor mensen die de kaart toevallig in handen krijgen. Na afloop bespreek je het werkproces met de kinderen en laat je oplossingen voor de laatste uitdaging verwoorden. Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3 – 5.4
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2013 Een zee van tijd Lestips, werken met boeken in de klas Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Sofie Daniëls, Miek Driesen, Joke Gevaert, Katrien Goeman, Ariane Moreels, Stijn De Paepe, Nathalie Serraris, Raf De Smedt, Inge Umans en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Kaatje Vermeire Grafisch ontwerp : Kris Demey isbn 9789077178607 d/2012/9654/7 De lestips voor tweede en derde leerjaar werden geschreven door Miek Driessen en Veerle Verbruggen. Miek Driessen is als leerkracht tweede graad in de ervaringsgerichte basisschool De Linde in Deurne actief bezig met boeken in de klas. Kinderen de wereld laten ontdekken, inspireren, boeien, ontroeren en uitdagen doet ze graag met boeken. Een bibbezoek en een voorleesmoment staan regelmatig op het menu. Ze heeft bovendien een eigen klasbib en haar klas mag de pauzes al lezend doorbrengen. Veerle Verbruggen was achttien jaar lang leerkracht in het basisonderwijs. Sinds 2007 werkt ze in de lerarenopleiding Thomas More in Mechelen. Als enthousiast lezer en occasioneel auteur maakt ze studenten graag wegwijs in wat met verhalen mogelijk is in de lagere school. Jeugdboekenweek 2013 vindt plaats van 2 tot 17 maart. Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en staat onder de hoge bescherming van H.K.H. Prinses Mathilde.
www.jeugdboekenweek.be www.stichtinglezen.be V.u. : Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor tweede en derde leerjaar
LESTIPS
Stichting Lezen presenteert
EEN ZEE VAN TIJD
vierde en vijfde leerjaar
JEUGDBOEKENWEEK 2 4 17 MAART 2013
www.jeugdboekenweek.be
Inleiding Tijd voor boeken In 2013 neemt de Jeugdboekenweek de tijd. Ze kijkt naar het verleden en richting toekomst, telt de dagen van de week en ziet de seizoenen passeren. Ze is opgejaagd en ze verveelt zich. Ze denkt na over de eeuwigheid. Ze zet de tijd stil. Ze zoekt het juiste verhaal en laat het voor altijd duren. Laten we eerlijk zijn : boeken delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Deze bundel wil je dan ook uitnodigen om boeken naar de klas te halen en om je klas onder te dompelen in een wereld van verhalen.
Boeken in de klas Ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2013 stelde Stichting Lezen samen met een redactie uit het onderwijs zes boekenpakketten samen. Elk pakket bestaat uit een gevarieerde selectie van zes bijzondere boeken over tijd, met aandacht voor verschillende genres. Scholen bestellen de pakketten met korting via www.jeugdboekenweek.be. Je kan deze boeken aan je klas tonen en voorlezen. Maar er kan meer ! Deze bundel biedt een uitgewerkte lessuggestie bij elk boek uit de boekenpakketten. Elke lessuggestie volgt hetzelfde stramien : –– Aanzet : manieren om het boek te introduceren –– Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking –– En verder : extra – kortere – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Verder noemt elke tip de concrete eindtermen en ontwikkelingsdoelen die je met deze activiteiten realiseert.
Met de klas naar de bib In opdracht van de bibliotheken schreef Kristien Dieltiens een spannend, historisch vervolgverhaal voor Jeugdboekenweek 2013 : Loewie en het mysterieuze boek. Benjamin Leroy maakte er ontwapenende prenten bij, vol historische details. Het verhaal begint in de bib : een mysterieus boek en een amulet nemen Loewie mee terug in de tijd. Wil hij terug naar 2013 reizen, dan moet hij een reeks tijdvakken doorlopen. Hij start in de prehistorie, en ontmoet later Egyptenaren, Grieken, Vikingen en zelfs Christoffel Columbus. Tijdvakken opschuiven kan als hij raadsels oplost en opdrachten uitvoert. Individuele bezoekers en klassen kunnen Loewie daarbij een handje helpen : neem dus zeker contact op met de bib in je buurt ! In het verhaal zitten bovendien tal van aanknopingspunten met het Jeugdboekenweek-thema : de evolutie van mode, geloof, speelgoed, eten en gewoontes door de eeuwen heen bijvoorbeeld. Het verhaal staat op panelen in je lokale bib, en kan je downloaden via www.jeugdboekenweek.be om thuis van te genieten of in de klas mee te werken.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Tot slot Luisterpunt Moeilijke lezers in de klas ? Dankzij een samenwerking met Luisterpunt zijn alle boeken uit de pakketten (behalve die voor kleuters en enkele boeken voor het eerste leerjaar) als Daisy-boek verkrijgbaar voor kinderen met een leesbeperking. Meer info op www.luisterpunt.be. A lt i j d v o o r l e z e n 2013 is Jaar van het Voorlezen ! Het hele jaar lezen we met z’n allen massaal voor. Ook tijdens de Jeugdboekenweek natuurlijk, en ook aan kinderen die al lang zelf kunnen lezen. De website www.voorlezen.be verzamelt alle informatie over voorlezen. K i n d e r e n t o e g e lat e n www.jeugdboekenweek.be is er voor volwassenen, met alle info over de Jeugdboekenweek, én voor kinderen. Vanaf februari vinden zij er boekentips, weetjes en spelletjes, en een overzicht van de Jeugdboekenweekactiviteiten in hun buurt. Leuk voor tussendoor in de klas! Va n u w r e p o r t e r t e r p laat s e De Jeugdboekenweek start op zaterdag 2 maart 2013 met de 24 Uur van de Jeugdboekenweek. Eerst wordt op zaterdagmiddag de Cultuurprijs 2011-2012 voor Jeugdliteratuur uitgereikt. Daarna is het 24 uur lang non-stop al jeugdboeken wat de klok slaat. Boekhandels, bibliotheken en andere bijzondere leesplekken trekken de Jeugdboekenweek op gang met lezingen, workshops, tentoonstellingen … De site doet verslag in woord en beeld – ook ná deze eerste 24 uur. Doet u iets in uw school tijdens de Jeugdboekenweek? Laat het ons zeker weten !
Maar blader nu vooral snel verder, krijg de smaak te pakken en breek de grenzen van de Jeugdboekenweek open. Want leesplezier laat zich niet vangen in twee weken !
Veel succes!
Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
L E S T I P S B I J b o e k e n pa k k ette n VAN J E U G D B O E K E N W E E K 2 0 1 3
Vierde en vijfde leerjaar – – – – – –
Aan boord van de Titanic – Peter Chrisp (Standaard, 2011) De boom van Anne – Irène Cohen-Janca en Maurizio A. C. Quarello (ill.) (Hoogland & Van Klaveren, 2012) De ogen van Sitting Bull – Mireille Geus (Lemniscaat, 2011) Gilgamesj – Frank Groothof, Marjet Huiberts en Karst-Janneke Rogaar (ill.) (Nieuw Amsterdam, 2006) Hoe maak ik tijd ? – Evelien De Vlieger en Wendy Panders (ill.) (Lannoo, 2011) Hotel Tussentijd – Lisa Boersen en Lars Deltrap (ill.) (Gottmer, 2011)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
1
Aan boord van de Titanic Peter Chrisp en Somchitch Vongprachanh (ill.) Standaard, 2011
Over het boek
De Titanic was het meest tot de verbeelding sprekende schip aller tijden. Lezers van dit boek worden toeschouwers die kunnen meevolgen hoe het idee voor de Titanic ontstond, hoe het schip gebouwd en te water gelaten werd en – helaas – ook hoe het schip zonk. Verder krijg je een prachtige inkijk in het leven aan boord en geeft de auteur aan hoe de herinnering aan het majestueuze schip na de ramp al die tijd is blijven verder leven. De prachtige illustraties maken van dit non-fictieboek over de Titanic een uniek werk. De makers baseerden zich op de originele bouwplannen voor hun ultrarealistische 3d-beelden van het schip. Bovendien namen ze ook originele foto’s – meer dan 100 jaar oud – in dit boek op. A a n d e s la g
Aanzet Toon de kinderen een afbeelding van een patrijspoort (eenvoudig te vinden via Google-afbeeldingen). Vraag de kinderen naar wat ze zien, naar de juiste naam, naar wat dit bij hen oproept. Leg uit dat je aan de slag zal gaan met een boek dat hen laat binnenkijken in één van de beroemdste schepen uit de geschiedenis. Mogelijk komt bij de kinderen de naam ‘Titanic’ spontaan op. Als dat niet zo is, toon ze dan de cover van het boek. Bespreek wat ze zien. Geef ze even de tijd om op te zoeken waar de naam ‘Titanic’ vandaan komt. Met Wikipedia komen ze al een heel eind. Ze doen dat alleen of met z’n tweeën, als huiswerk of contractwerk. Geef je dit als huiswerk mee, dan betrek je het thuisfront meteen bij de Jeugdboekenweek. Op een afgesproken tijdstip brengt iedereen verslag uit. Situeer het ontstaan van de Titanic in de tijdsgeest. De Titanic werd gebouwd ten tijde van de industriële revolutie, vlak voor WO I. Er werden stoommachines ontwikkeld en er werden veel kolen gedolven zodat men staal kon maken. Mensen begonnen in die tijd steeds grotere gebouwen en voertuigen te bouwen (wolkenkrabbers, de Eiffeltoren, spoorlijnen, treinen, boten …). In Europa heerste grote armoede en veel mensen emigreerden in die tijd daarom naar de VS. De voornaamste plaatsen die met de bouw en de reisweg van de Titanic te maken hebben, situeren de kinderen tot slot op de kaart : Belfast, Southampton, Cherbourg, Queenstown/Cobh, New York, Atlantische oceaan, plek waar het schip zonk. Meer info hierover is terug te vinden op http ://nl.wikipedia.org/wiki/Titanic_(schip) Voorzie een prikbord waarop de kinderen en jijzelf informatie aanbrengen en visualiseren. Nederlands – 3 Lezen – 3.1 ICT – 6 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Verwerkingsactiviteit
–
Boek voorstellen Verdeel de verschillende hoofdstukken van het boek onder de kinderen. Individueel, per twee of per drie bereiden ze een hoofdstuk voor. Overloop wat je verwacht van die voorstelling. Eventueel maak je gebruik van forumlezen. Eerst zorgen de kinderen ervoor dat ze de tekst zelf begrijpen. Moeilijke woorden en begrippen zoeken ze op en proberen ze te verklaren. Ze noteren de belangrijkste woorden of sleutelwoorden op kaarten. Die krijgen een plaats op het prikbord. Vervolgens zoeken ze een manier om hun hoofdstuk zo boeiend mogelijk voor de groep te brengen. Hierbij kunnen ze gebruik maken van bijkomende documentatie. Om bepaalde inhouden nog extra visueel te ondersteunen vind je op het internet een schat aan informatie. Dat kunnen afbeeldingen zijn, maar ook videofragmenten. Enkele interessante voorbeelden : –– www.youtube.com/watch?v=8wTlureUMP8 (zwart-witfoto’s van de Titanic), –– www.youtube.com/watch?v=oHqMaYmdg7M (simulatie van hoe de Titanic zonk), –– www.history.com/interactives/titanic-interactive (interactieve website over de Titanic), –– www.youtube.com/watch?v=ESuceYnFQgQ (lange documentaire, Engelstalig), –– www.youtube.com/watch?v=6U_7nEkMTRk&feature=related (zwart-witbeelden van de bouw van de Titanic), –– www.youtube.com/watch?v=Du58gwXFjIc (interview met de auteur die allerhande verhalen rond de Titanic verzamelde). Spreid de voorstellingsmomenten over verschillende tijdstippen die je vooraf vastlegt. Zo leren de kinderen hun werk plannen. Bovendien zorgen korte luistermomenten, waarin telkens één of twee hoofdstuk(ken) aan bod komen, voor meer aandacht en betrokkenheid. De sprekers voorzien ook telkens een vraag over hun hoofdstuk, luisteraars antwoorden. Maak het spannender door een wedstrijd van te maken : wie na de voorstelling van alle hoofdstukken de meeste vragen juist beantwoord heeft, wint. Sociale vaardigheden – Samenwerking 3 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 – 5.3 – 5.7 – 5.8 – 5.9 Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6
En verder – Maatwerk Laat de kinderen de afmetingen van de Titanic opzoeken (de Titanic was 269 meter lang, 28 meter breed en had een diepgang van 10,5 meter). Om die afmetingen concreter te maken, laat je hen de vergelijking maken met andere zaken zoals mensen, auto’s, bussen, vrachtwagens, vliegtuigen. Het schat- en rekenwerk laat je aan de kinderen over. Ze zoeken op hoe lang een gemiddelde auto is (4 meter) en rekenen vervolgens uit hoeveel auto’s achter elkaar op het dek van de Titanic kunnen staan. Een handige afbeelding is deze : http://commons.wikimedia.org/wiki/File:Nl_ mary_titanic.svg Als je schoolomgeving het toelaat, teken dan de afmetingen van het schip uit met stoepkrijt op de speelplaats of een doodlopende straat in de buurt, of zet de lengte uit met een lint en paaltjes in een veld. De afmetingen van de andere voertuigen (auto, vrachtwagen, vliegtuig …) laat je in een andere kleur uittekenen, binnen de grenzen van de scheepsafmetingen. Wiskunde – 2 Meten – 2.3
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
– Cruiseschepen Laat de kinderen informatie over moderne cruiseschepen opzoeken en documentatie meebrengen. Laat hen nu – op basis van hun opzoekingen enerzijds en op basis van het boek anderzijds – de Titanic vergelijken met moderne cruiseschepen. Suggereer verschillende vergelijkingsparameters : afmetingen, gewicht, luxe, passagierscapaciteit, aantal reddingsboten, faciliteiten … Gegevens noteren ze op een tabel op het bord of op een werkblad. Wil je de opdracht inleiden (of afronden), toon hen dan een filmfragmentje waarin ze zien hoe een cruiseschip wordt gebouwd (bijvoorbeeld : www.youtube.com/watch?v=gsnGOGkiLYo). Ook het programma MegaStructures op Discovery Chanel of de zender National Geographic gaan soms in op dit onderwerp. ICT – 6 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
– Scheepsrampen Laat de kinderen zoeken naar informatie over moderne scheepsrampen. Welke scheepsrampen hebben zich in de laatste 10 jaar afgespeeld ? Waar vonden ze plaats ? Waren er veel slachtoffers ? Wat was de impact op het milieu ? Voorzie hiervoor ook een plaats op het prikbord. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.24
–
Beroepen aan boord Maak – onder meer op basis van de info die ze in eerdere opdrachten verzamelden – met de kinderen een lijst van jobs die moeten worden uitgevoerd aan boord van een cruiseschip. Zijn er beroepen die in de tijd van de Titanic nog werden uitgeoefend die nu verdwenen zijn ? Welke ? Waarom ? (Verdwenen beroepen zijn bijvoorbeeld klinknagelmakers en -slagers, plaatmakers, stokers, marconisten …). Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.17
– Morse-alfabet Praat met de kinderen over hoe de communicatie tussen schepen verloopt. Tegenwoordig werkt men vooral met een marifoon, d.i. een radio op zee. Ten tijde van de Titanic werden dan weer vooral seinvlaggen en morsesignalen gebruikt. Aan dat gesprek kan je verschillende activiteiten koppelen. Geef hen elk een kopietje met het morse-alfabet op. De ‘zenders’ sturen nu een geheime boodschap naar de ‘ontvangers’ door te tikken op de bank, of te klappen in de handen. Ontvangers ontcijferen de boodschap en ‘zenden’ een antwoord in morse. Oefen eerst het alfabet in : laat eerst letters, dan woorden in morse klappen of tikken, en geef hen enkele korte luisteroefeningen waarbij ze naar jouw morse-letters of -woorden raden. Nederlands – 1 Luisteren – 1.6
– Seinvlaggen Eenzelfde raadspelletje kan je spelen met seinvlaggen. Een lijst seinvlaggen en hun betekenis vind je hier : http ://nl.wikipedia.org/wiki/seinvlag. De kinderen sturen elkaar boodschappen door bepaalde seinvlaggen te tekenen. Werk je met grotere seinvlaggen, dan kan je een kind op de speelplaats een boodschap laten vlaggen naar de rest van de klas. ICT – 6 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
– Titanic-spel Op http ://nl.gonzagames.com/games/1912-titanic-mystery kan je een gevarieerd en leerrijk Titanic-spel downloaden en – 60 minuten – gratis spelen. Het spel is een zoektocht naar een bom die verstopt zit aan boord van de Titanic, doorspekt met zoekopdrachten en puzzels. De tekeningen bij het spel geven een goed beeld van het leven aan boord en naarmate het spel vordert krijg je meer en meer pagina’s uit een dagboek van een Ierse emigrante die met haar zoontje naar Amerika trekt, op zoek naar een beter leven. ICT – 1
– Patrijspoort Geef de kinderen een afbeelding van een blanco patrijspoort. Ze tekenen wat ze zien door die patrijspoort. Ze mogen zelf een standpunt kiezen. Zo kunnen ze tekenen wat ze vanuit hun kajuit op het dek of op zee zien. Of ze kijken vanop het dek binnen in de kajuit. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
–
Te water Laat de kinderen een boot met kosteloos materiaal knutselen – individueel of in groepjes. Daag hen uit om een vaartuig te maken dat effectief kan drijven (en op zoek te gaan naar ‘water bestendige materialen’). Test daarna uit. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
2
De boom van Anne Irène Cohen-Janca en Maurizio A.C. Quarello (ill.) Hoogland & Van Klaveren, 2012
Over het boek
Tijdens de Tweede Wereldoorlog zat Anne Frank twee jaar lang ondergedoken in het Achterhuis in Amsterdam. Het verstrijken van de tijd en de loop van de seizoenen kon ze volgen door de enorme paardenkastanjeboom die ze door het dakraam zag. In haar bekende dagboek schrijft ze vaak over de boom. Na de oorlog werd de boom daarom een symbool, verzorgd en gekoesterd. Jammer genoeg werd een ziekte de boom toch fataal. Dit prentenboek vertelt Annes verhaal door de ogen van de kastanjeboom. Vooral geschikt voor de oudere kinderen vanwege de poëtische, maar ook harde manier waarop het de gruwel van de holocaust verhaalt. A a n d e s la g
Aanzet – Opmerking vooraf Op www.annefrank.org/nl/Metanavigation/Voor-docenten/ vind je kant-en-klare digitale lessen over WO II en Anne Frank. Hou er wel rekening mee dat de lessen gemaakt zijn voor leerlingen in Nederland uit het vijfde en zesde leerjaar en dat de kinderen voldoende voorkennis moeten hebben over WO II en Anne Frank.
–
WO II Voor je het boek voorstelt is het belangrijk dat de kinderen een goed beeld hebben van WO II. Die heeft zijn wortels in WO I, maar is uiteraard fundamenteel anders. Het is belangrijk dat de kinderen de twee wereldoorlogen goed uit elkaar houden. Je hoeft het verloop van WO II niet helemaal uit de doeken te doen om het boek te kunnen situeren. De volgende aspecten kan je wel aan bod laten komen : –– Na WO I wordt Duitsland gestraft voor zijn rol in WO I. In de jaren na WO I groeit het Duitse verzet tegen de zware sancties. –– In Duitland komt Hitler aan de macht. Hij wordt Führer (‘leider’) genoemd. Zijn ideologie heet ‘nazisme’. Hij geeft de Duitsers hun trots terug. Meer uitleg over Hitler op kindermaat vind je hier : www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20080926_ hitler02. –– Een eerste vijand van het nazisme is het communisme in de toenmalige ussr met Stalin als leider. –– Een tweede vijand zijn de zogenaamde ‘Untermenschen’ : Arabieren, Aziaten, Afrikanen, Joden, Roma, Slavische volkeren, homoseksuelen en mensen met een aangeboren handicap. –– De Holocaust leg je uit met dit filmpje : http://player.omroep.nl/?aflID=12411137. Het gaat om een filmpje van de Nederlandse schooltelevisie, maar er is weinig
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
verschil met de situatie in België. Vertel erbij dat de Joden in België moesten komen wonen in Antwerpen, Brussel, Luik en Charleroi.
– Prenten De boom van Anne is een prentenboek waarbij prenten en tekst elkaar aanvullen en ondersteunen. Lees het boek voor in de kring, terwijl je de prenten toont. Of, bij grotere groepen, scan de tekeningen in en projecteer ze terwijl je voorleest. Laat de kinderen naar de prenten kijken, zoals je hen naar kunst laat kijken. Mogelijke vragen zijn : –– Wat zie je ? –– Welke kleuren gebruikt de illustrator ? Waarom is dat, denk je ? –– Welke technieken gebruikt de illustrator ? –– Waarom maakt hij precies deze tekening bij dit fragment uit het boek ? –– Welke sfeer straalt deze illustratie uit ? –– Wat is de naam van de illustrator ? (‘Maurizio A.C. Quarello’) Merken ze iets grappigs op aan die naam als ze hem hardop voorlezen ?
–
Anne Frank Hoewel er een klein fotootje van haar op de cover staat, wordt Anne Frank in het boek maar een paar keer bij naam genoemd. Voldoende voor het verhaal, maar omdat het niet zomaar een meisje is, mag het wat meer zijn. Volgend filmpje schetst een vrij volledig beeld van de bijzondere persoon die Anne Frank was, op kindermaat : www.ntr.nl/player?id=TELEA_1035313 (ongeveer de eerste 10 minuten). Zorg ook voor boeken over Anne Frank (en bij uitbreiding over WO II) in de boekenhoek (zie : Bibliografie). Nederlands – 3 Lezen – 3.1 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 Muzische vorming – 5 Media – 5.5 Wereldoriëntatie – 5 Tijd –5.6 – 5.8 – 5.9
– Opdracht Vooraan dit boek staat een opdracht : “Ter nagedachtenis aan Ilan Halimi”. Ga daar dieper op in. Zagen ze dat al vaker, dat auteurs hun boek opdragen aan iemand ? Haal er eventueel enkele voorbeelden bij. Waarom staat er ‘ter nagedachtenis’ ? Wie is Ilan Halimi ? Laat hen dat opzoeken. (Ter info : Ilan Halimi was een 23-jarige Fransman van Joods-Marokkaanse origine die in 2006 ontvoerd en mishandeld werd door een bende moslimimmigranten. Hij overleed aan zijn verwondingen.) Daarna zet je de kinderen verder aan het denken. Heeft de auteur Ilan Hamili persoonlijk gekend ? Waarom is net dit boek aan hem opgedragen ? Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.9 ICT – 1
Verwerkingsactiviteiten – Anne Frankboom Het verhaal van de kastanjeboom gaat door ! Uit de kastanjes werden vooraf zaailingen gekweekt. Later zal één van die zaailingen als nieuwe Anne Frankboom dienen. Ook de 263 Anne Frankscholen uit 14 verschillende landen in verschillende werelddelen hebben een zaailing gekregen.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Er bestaat een virtuele Anne Frankboom (www.annefrank.org/nl/Subsites/AnneFrankBoom/) waarop je een blaadje met je eigen boodschap kan achterlaten. Die boodschappen gaan over vrijheid, menselijkheid, geluk, moed, geven en goedheid. Maak je eigen Anne Frankboom voor in de klas. Teken, schilder en knip een boom op een groot stuk karton. Knip blaadjes uit die je in een bakje onderaan de boom legt, het hele schooljaar lang. Telkens als de kinderen iets positiefs ervaren, iets meemaken wat hen of anderen gelukkig maakt, schrijven ze het op een blaadje dat ze daarna op de boom prikken. Wereldoriëntatie – 5 Tijd –5.6 – 5.8 – 5.9 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 Muzische vorming – 5 Media – 5.5
– Dagboek Anne Franks vader besloot, na lang twijfelen, om het dagboek van zijn dochter openbaar te maken. Via haar dagboek weten we veel over Anne Franks leven in het Achterhuis. Breng het dagboek mee naar de klas, lees eventueel enkele fragmenten voor. Vraag de kinderen daarna om zelf een dagboek te beginnen, een fijn document voor later als ze ouder zijn en het herlezen. In dat dagboek schrijven ze wat ze gedaan hebben en hoe ze zich voelden. Voorzie tijdens de Jeugdboekenweek elke dag een vast moment waarop kinderen in hun dagboek mogen schrijven. Het dagboek is strikt persoonlijk – zelfs jij leest het niet – en dat moeten de andere kinderen respecteren. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.9 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.5
– Helden Hou een klasgesprek over ‘helden’. Vraag de kinderen waaraan ze denken bij ‘held’ of ‘helden’ en laat ze drie begrippen of namen noteren. Om beurt geven ze één begrip of naam. Noteer die zodat je een klassikale mindmap krijgt. Op basis daarvan start je een gesprek : –– Hoe ziet een held eruit ? –– Welke eigenschappen moet een held hebben ? –– Is een held beroemd ? –– Wanneer ben je een held ? –– Kan je officieel een held zijn ? (bijvoorbeeld door geridderd te worden of door een medaille voor uitzonderlijke moed opgeprikt te krijgen door de kroonprins) Aansluitend kan je vertellen over oorlogshelden en verzetslieden. Tijdens oorlogen komt het slechtste en het beste in mensen naar boven. De meeste mensen durfden niks tegen de Duitsers te beginnen en pasten zich aan. Ze hielpen de bezetter niet, maar gingen ook niet actief in het verzet. Later werd het verzet beter georganiseerd. Verzetsmensen hielpen onderduikers, vervalsten papieren en maakten illegale kranten om de bevolking een hart onder de riem te steken. Sommigen pleegden overvallen om voedselbonnen in handen te krijgen. Anderen bevrijdden gevangengenomen verzetsstrijders. Elk jaar ter gelegenheid van de nationale feestdag beloont de koning verdienstelijke Belgen met een ereteken. In 2012 werd bijvoorbeeld Andrée Geulen onderscheiden met het ereteken ‘Commandeur in de Kroonorde’. Mevrouw Geulen (°1921) werd in 1941 lid van het ‘Comité voor de verdediging van de Joden’ en zorgde ervoor dat Joodse kinderen konden onderduiken in Belgische opvanggezinnen. Zo redde ze 300 Joodse kinderen in ons land. Zoveel jaren later wordt ze daar nog steeds voor gewaardeerd.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Wie dieper op dit thema wil ingaan, vindt veel inspiratie in Helden, mensen die de wereld mooier maakten (zie : Bibliografie, waar je nog meer suggesties vindt over helden in boeken). Wereldoriëntatie – 3 Mens 3 – 3.1 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.9
En verder – Oorlogssporen In elke gemeente vind je sporen terug van de oorlog : straatnamen, (koperen) gedenkborden aan gebouwen, monumenten, toeristische borden … Stippel een route uit langs die oorlogssporen in eigen gemeente en zoek het verhaal erachter op. Toeristische diensten of heemkundige kringen helpen graag. Ga daarna op pad met de klas en speel zelf voor gids.
– Oorlogskinderen Kinderen beleefden de oorlog op verschillende manieren. De meeste kinderen bleven gewoon thuis bij hun ouders, maar andere kinderen moesten onderduiken. Sommige kinderen zaten bij de Hitlerjugend, andere kinderen hadden ouders in het verzet. Veel boeken over WO II zijn geschreven voor oudere kinderen, maar op www.boekenzoeker.org of www.pluizer.be vind je er ook voor jongere kinderen. Bied geen boeken over WO I en II samen aan om verwarring te vermijden. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.9 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
–
Wat ziet Anne ? Laat de kinderen kijkdozen maken waarin ze laten zien wat Anne door het zolderraampje ziet : de Westertoren, de kastanjeboom doorheen de verschillende seizoenen … Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
Bibliografie
Anne Frank Anne Frank, haar leven – Marian Hoefnagel (Eenvoudig Communiceren, 2008) Anne Frank – Josephine Poole (De Eekhoorn, 2005) De laatste reis. Het verhaal van de Holocaust – Aline Sax en Stijn Felix (ill.) (Clavis, 2010) De wereld van Anne Frank – Carol Ann Lee (Piramide, 2000) Het verhaal van Anne Frank – Menno Metselaar (Anne Frank Stichting, 2004) (veel fotomateriaal) Het achterhuis – Anne Frank (Prometheus, 2012)
Helden Beroemde verhalen over schurken & superhelden – Tony Bradman (Bakermat, 2006) Helden en boeven – Tony Bradman ( Zirkoon, 2008) Hoe word ik een superheld ? – Gideon Samson (Leopold, 2011) Mijn papa is een held – Berti Persoons (Clavis, 2012) Querido’s poëziespektakel 4 : vijf draken verslagen – Ted van Lieshout (Querido, 2011) Wie heeft dat gedaan ? Over heldhaftige helden en hun heldendaden – Aby Hartog (Moon, 2011)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
3
De ogen van Sitting Bull Mireille Geus Lemniscaat, 2011
Over het boek
Valentijn is gefascineerd door indianen, op zijn kamer krijgt hij een muurschilderij van Sitting Bull. Maar die kamer moet hij afstaan aan zijn oma, tot ze naar een bejaardentehuis kan. Valentijn besluit haar aanvraag voor het rusthuis niet te posten en zelf voor haar te zorgen – zijn ouders zijn drukdrukdruk en hebben niks in de gaten. Valentijn helpt oma om de slaap weer te vinden, oma helpt Valentijn met zijn angst voor achtbanen. Het lijkt de gedroomde oplossing, tot oma weer eens verdwaalt … Dit verhaal over een gewone jongen en een grootmoeder die begint te dementeren, is een veellagig pareltje. Het behandelt onder meer thema’s als vroeger en nu, loyauteit tussen ouders en kinderen, infantiel omgaan met ouderen, écht zorgen voor en doen alsof. A a n d e s la g
Opmerking vooraf De titel van dit boek kan misleidend zijn. Kinderen die houden van indianenverhalen, zullen ontgoocheld zijn ; kinderen die een gevoeliger verhaal willen, zullen er vanwege de titel niet naar grijpen. Daarom is het belangrijk om dit boek met extra zorg te introduceren. Zo krijgt dit pareltje de waardering die het verdient.
Aanzet De titel kan verwachtingen scheppen die niet worden ingelost. Ga daar voorlopig niet op in, maar vraag de kinderen waaraan ze denken als ze het woord ‘oma’ horen. Ze noteren er elk drie, die jij op jouw beurt verzamelt in een woordspin op het bord. Daarna vraag je : –– Is jouw oma al eens komen logeren ? Waarom ? –– Hoe lang bleef je oma logeren ? –– Hoe vond je dat logeerpartijtje ? Vervolgens noteren ze elk drie woorden die ze associëren met het woord ‘indiaan’. Ook die associaties noteer je in een nieuwe woordspin. Vraag hen : –– Wat weet je over indianen ? –– Ken je enkele indianennamen ? –– Hoe denk je over indianen ? Vind je hen mysterieus, boeiend, vreemd … ? Zijn er woorden die in beide woordspinnen voorkomen ? Markeer ze dan. Zijn er geen overlappingen, ook goed. Daarna vertel je dat je een boek, De ogen van Sitting Bull, zal voorlezen over een oma en indianen. Zeg erbij dat ze niet veel hoeven te weten over indianen om het verhaal te begrijpen en om ervan te genieten. Toon tot slot de cover van het boek. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.6 Leren leren – 3
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Verwerkingsactiviteit Samen luisteren naar en genieten van een verhaal bevordert de samenhorigheid en nodigt uit tot zelf lezen. Dit boek leest bijzonder prettig voor. In plaats van enkele fragmenten te selecteren lees je beter het hele boek voor, omdat belangrijke details anders verloren gaan. Overal in het boek zijn er zinnen, uitdrukkingen en gebeurtenissen waarop je dieper kan ingaan. Zo laat je kinderen kennismaken met meerdere lagen uit het verhaal. Een aantal suggesties om dieper op de tekst in te gaan, vind je hieronder.
–
Hoofdstuk 1 p. 5 : “Toen zei mama niets meer.” Waarom niet ? p. 6 : Wat is een reservaat ? p. 7 : “En ik was er elke dag blij mee geweest. Tot vandaag.” Waarom ‘tot vandaag’ ? p. 8 : “Haar ogen waren vochtig.” Waarom ?
–
Hoofdstuk 2 In het fragment dat start op pagina 9 bij “‘Thee ?’ vroeg mijn moeder” en eindigt op “Weer te lang” op pagina 10 wordt een koekjes- en theescène beschreven die meteen de verhoudingen tussen Valentijns moeder en oma duidelijk maakt. De scène speelt zich bijna als een film voor je ogen af. Ideaal om te laten naspelen en dramatiseren door de kinderen ! Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 – 3.3
–
Hoofdstuk 5 (p. 22) In dit hoofdstuk krijg je heel wat informatie over Sitting Bull. Voorzie een prikbord met een foto van Sitting Bull en info over Indianen. Na het voorlezen van dit hoofdstuk formuleren de kinderen wat ze meer te weten gekomen zijn over Sitting Bull. Noteer wat ze aangeven op een flap die je daarna aan het prikbord hangt. Later kan het prikbord worden aangevuld met nog meer info na verdere voorleessessies. Nederlands – 3 Lezen – 3.1
–
Hoofdstuk 10 (p. 44) In dit hoofdstuk spelen Valentijn en zijn oma een zoekspelletje. Valentijn verstopt zijn bal, oma gaat er achter aan. Speel hetzelfde zoekspel met de klas na het voorlezen. Maak er een race tegen de tijd van. Je verstopt een voorwerp – bijvoorbeeld tijdens de pauze. Stel een (luid tikkende) wekker in : de tijdsdruk verhoogt de concentratie. De kinderen zoeken binnen een bepaalde tijd en om ter eerst naar het voorwerp.
–
Hoofdstuk 14 (p. 60) Dit hoofdstuk gaat over eetgewoontes van vroeger en nu. Dit roept bij de kinderen wellicht meer vragen op over de kindertijd van hun eigen grootouders. Wat zouden ze willen weten over de tijd dat hun grootouders even jong waren als zij nu zijn ? Voorbeelden van vragen die ze hun grootouders kunnen stellen, zijn : Over eten –– –– ––
Wat at je als ontbijt ? Had je een tussendoortje mee naar school ? Wat was je lievelingseten ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
–– –– –– Over school –– –– –– –– –– ––
Wat lustte je helemaal niet ? Wat aten jullie als er iets te vieren viel ? Wat aten jullie zondagochtend ?
Wie zat er allemaal in je klas ? Met hoeveel zat je in de klas ? Zaten jongens en meisjes samen ? Welke kleren droeg je om naar school te gaan ? Welke vakken kreeg je op school ? Wat was jouw favoriete vak en wat deed je minst graag ? Waren de juffen of meesters vriendelijk ? Hoe heetten ze ?
Spelen –– –– –– ––
Waar speelden jullie ? Wat speelde je toen ? Wat was je favoriete spelletje ? Wat was je mooiste stuk speelgoed ?
Laat de kinderen hun grootouders interviewen. Zijn er kinderen van wie er geen grootouder(s) meer leeft (leven) ? Die zoeken een ‘pleeggrootouder’. Kinderen mogen de antwoorden uitschrijven, maar het is net zo makkelijk om de gesprekken op te nemen met laptop of gsm. Het gesprek is belangrijker dan het resultaat. Na afloop maken ze een identiteitskaart van hun grootouders. Daarop noteren ze de voornaam en naam van hun grootouders (en ze zetten er voor het gemak hun eigen naam bij). Op de identiteitskaart komen de vragen en – in staakwoorden – de antwoorden op die vragen (op telkens één regel die je blanco liet in de opmaak van de identiteitskaart). Verzamel alle identiteitskaarten, hang ze op aan het prikbord en laat de kinderen de identiteitskaarten van elkaars grootouders bekijken. Ze vergelijken de antwoorden : de aanzet om elkaar te vertellen over hun grootouders. Wellicht krijg je een bonte mix van antwoorden – er zijn jongere en oudere grootouders, grootouders die in dezelfde buurt opgroeiden als hun kleinkinderen of grootouders die uit een ver land komen. Het resultaat is een genuanceerd beeld over hoe mensen uit twee generaties terug hun jeugd beleefden. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.6 – 5.8 – 5.9 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 Nederlands – 6 Taalbeschouwing Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
–
Hoofdstuk 17 (p. 72) Valentijns oma heeft vaak last van nachtmerries. In dit hoofdstuk kom je te weten waarover precies. Het is niet altijd eenvoudig om nachtmerries onder woorden te brengen. Enkele kunstenaars probeerden wel nachtmerries in beelden te genieten. Schilderijen als De schreeuw van Munch, De Dulle Griet van Breughel, Constellaties van Miró en verschillende schilderijen van Bosch visualiseren heel treffend hoe het voelt om een nachtmerrie te hebben. Breng verschillende reproducties van de schilderijen mee en bespreek ze met de kinderen : –– Wat zie je ? –– Wat gebeurt er ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
–– Wat maakt dit schilderij eng ? –– Welke kleuren gebruikt de schilder ? –– Werkt de schilder gedetailleerd ? Of net niet ? Na het gesprek mogen de kinderen zelf aan de slag. Ze denken terug aan een welbepaalde nachtmerrie of aan wat nachtmerries in het algemeen bij hen oproepen. Dat proberen ze op papier te zetten met houtskool, verf, dikke penselen en grote vellen papier. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
–
Hoofdstuk 18 (p. 76) Valentijn heeft een tipi gekregen. Zowel papa, Valentijn als oma voelen zich bijzonder en anders als ze in de tipi zitten. Het ligt niet voor de hand, maar de kinderen zullen het fantastisch vinden om een hut te bouwen waar ze zich even in kunnen afzonderen. Dat kan buiten, als je voldoende groen hebt in de schoolomgeving, of in de klas zelf. In dat laatste geval kunnen een camouflagenet en enkele spijkers in de muur wonderen doen om een eigen tipi te maken. In de ‘klashut’ kan je non-fictieboeken over indianen leggen (zie : Bibliografie). Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.5
–
Hoofdstuk 32 (p. 124) Het boek eindigt met een ‘open einde’. Leg uit wat dat is en zeg dat ze dus zelf een vervolg kunnen bedenken. Dat open einde zal voor iedereen verschillen en precies dat is het mooie aan een open einde. Alle mogelijkheden zijn goed ! Laat de kinderen brainstormen over een mogelijk vervolg op het verhaal. Ze moeten elk personage een plekje geven : oma, Valentijn, mama en papa, de meester, Hazel en Willie. De kinderen brainstormen individueel, hun vervolg vertellen ze aan een kleine groep medeleerlingen. Nederlands – Strategieën – 5.2 – 5.3 – 5.4 Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking
En verder – Indianen Misschien smaakt het thema ‘Indianen’ naar meer ? Als het thema leeft in de klas, ga er dan dieper op in. Maak er eventueel een project van. Kinderen zoeken in groepjes naar meer info over Sitting Bull, over andere bekende indianen, indianenreservaten, indianengebruiken, indianen in het algemeen … Elke groep kan informatie opzoeken over een bepaald aspect en die informatie voorstellen in een schriftelijk werkstuk of een spreekbeurt (ondersteund met Powerpoint of – het nieuwere – Prezi). Je kan ook een groepje kinderen de opdracht geven om een toneelvoorstelling te maken over indianen. Eventueel kan dit ook een opdracht zijn voor kinderen die heel weinig tijd nodig hebben voor hun taken in de klas (in het kader van kangoeroewerking). Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking ICT – 1 – 5 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
– Bejaardentehuis Veel bejaardentehuizen vinden het leuk om kinderen over de vloer te krijgen. Maak vooraf afspraken met een home in de buurt voor een uitwisseling. De animatoren weten vaak wat aanspreekt en wat al dan niet haalbaar is. Je zou bij een eerste bezoek een spel kunnen spelen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
dat de bewoners in hun kindertijd speelden. Bij een tweede bezoek leren de kinderen de senioren een spel dat nu populair is. Ter voorbereiding kan je Aan de kant, ik ben je oma niet ! gebruiken (zie : ‘Lestips zesde leerjaar’). Eventueel lezen ze daar (of uit een ander boek) zelfs uit voor aan de bejaarden. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.8 – 5.9
–
Rustige ogen Sitting Bull straalt rust uit. Dat zie je aan zijn ogen. Laat kinderen uit een stapel tijdschriften en kranten (paren) ogen knippen. Ze zoeken vervolgens uit welke ogen van Sitting Bull zouden kunnen zijn. En welke gevoelens koppelen ze aan de andere uitgeknipte ‘oogparen’ ? Je kan variëren bij deze opdracht. Laat kinderen foto’s trekken van elkaars ogen. De gefotografeerde probeert verschillende emoties met de ogen uit te drukken, de fotograaf probeert die zo goed mogelijk vast te leggen. Kunnen andere kinderen de emoties in kwestie raden op basis van de foto’s ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
Bibliografie
Indianen Apuni het paardenmeisje – Gabriele Kärcher (Rozhanitsa, 2011) Bij de indianen – Christa Holtei (Cyclone, 2007) (Wat ik weten wil) Bij de indianen – Michel Piquemal (Davidsfonds, 2004) (Toen leefden kinderen zo) De wereld van de Indianen – Marion Wood, Ferruccio Cucchiarini (ill.) e.a. (Bergmans, 2008) Help, mijn iglo smelt ! – Natalie Righton, Ton Koene e.a. (Lemniscaat, 2009) Indianen – Suzan Boshouwers en Marjolein Hund (ill.) (Clavis, 2012) (Willewete : Geschiedenis) Indianen : volken, cultuur, geschiedenis – Martina Gorgas en Eva Widermann (ill.) (Baeckens Books, 2010) Indianen – Rita Steininger en Charlotte Wagner (ill.) (Deltas, 2010) (Wauw ! Wist je dat al ?) Mijn grote Indianenboek – Thea Ross (De Vier Windstreken, 2007) Sitting Bull : het leven van een Lakota Sioux-opperhoofd – Gary Jeffrey en Kate Petty (Biblion, 2005) Vandaag ben ik een … indiaan ! – Vivian Den Hollander (Van Holkema & Warendorf, 2007)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
4
Gilgamesj Frank Groothof, Marjet Huiberts en Karst-Janneke Rogaar (ill.) Nieuw Amsterdam, 2006
Over het boek
Al van bij zijn geboorte blijkt Gilgamesj een onstuimig jongetje. Hij houdt van wilde spelletjes en zo af en toe een knokpartij. Wanneer hij al op zijn zestiende koning wordt, is dat een ramp voor zijn onderdanen die hij iets te vaak meesleept in zijn hang naar avontuur. Nadat het volk zijn beklag doet bij de goden, sturen die als straf het wilde mensbeest Enkidoe op Gilgamesj af. Maar na een stevig robbertje vechten sluiten de twee vriendschap. Wanneer Enkidoe sterft, slaat de schrik Gilgamesj om het hart. Hij besluit op zoek te gaan naar het eeuwige leven … Het Gilgamesj-epos is één van de oudste literaire werken en is vooral in het Midden-Oosten bekend. Dit boek (met cd) brengt de oude vertelling op jongerenmaat : Frank Groothof vertelt en zingt de avonturen van Gilgamesj, de liedjesteksten zijn van Marjet Huiberts. En passant leer je ook hoe men het spijkerschrift heeft ontdekt en ontcijferd. A a n d e s la g
Aanzet – Archeologen in spé Om er zeker van te zijn dat zijn nageslacht zijn verhalen niet zou vergeten, liet Gilgamesj ze in spijkerschrift vastleggen op kleitabletten. Die tabletten werden later ontdekt en ontcijferd door wetenschappers. Daardoor weten we vandaag steeds meer over het leven dat mensen 4000 jaar geleden leidden. Wellicht zijn weinig vierde- en vijfdeklassers vertrouwd met de tijd vóór de klassieke oudheid en behoort een heldenepos niet tot hun meest geliefde literatuur. Hun nieuwsgierigheid kan je wekken door hen aan het werk te zetten als archeologen : die beleving kan hen prikkelen en zin doen krijgen om toch meer over Gilgamesj te weten te komen. Maak zelf een kleitablet – heb je een grotere klas, zorg dan voor meerdere kleitabletten – van ongeveer 30 bij 30 centimeter. Op die kleitablet(ten) kras je – gecodeerd, met telkens één codeteken per letter – de naam ‘Gilgamesj’. Kies voor een eenvoudig geheimschrift (het spijkerschrift is hiervoor te moeilijk). Je bakt het kleitablet, of je laat het gewoon lang genoeg drogen, en je breekt het in stukken. Verstop ze in een voldoende groot, maar wel afgebakend terrein, bij voorkeur een zandbak. Vraag de kinderen om in aangepaste werkkledij naar school te komen. Voorzie zelf plastic hand schoenen en zelfs kniebeschermers, en verder kleine schopjes, harkjes en penselen. Nodig hen uit om ‘met de grootste omzichtigheid’ (net als echte archeologen dat doen) de ‘resten uit de geschiedenis’ op te zoeken. Ze stallen de scherven uit op een groot doek of op een tafel en voegen ze samen. Hebben ze het kleitablet samengesteld, dan proberen ze de tekst te ontcijferen. Hiervoor geef je hen een overzicht van alle letters van het alfabet, met daarnaast jouw gecodeerde alfabet. Is het woord ‘Gilgamesj’ gevonden ? Dan nodig je de kinderen uit om op zoek te gaan naar de oorsprong van dit woord. Zorg voor wat non-fictiewerken en een computer met internet.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Voor het opzoekwerk voorzie je tijd in de klas, maar laat hen ook thuis verder zoeken. Zo betrek je het thuisfront meteen bij de Jeugdboekenweek. Na afloop brengen de kinderen verslag uit, jij praat alle info aan elkaar. Heb je een digitaal schoolbord, dan zet je dat natuurlijk in. Lees aansluitend de inleiding uit Gilgamesj voor (p. 5-9). Lees vertellend voor en verwijs geregeld naar de info die de kinderen zelf al aanbrachten – dat maakt het boeiender. Nederlands – 1 Luisteren – 1.6 Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.5 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.7
Verwerkingsactiviteiten – Mondelinge overlevering In de aanzet ging je in op het ontdekken en ontcijferen van het spijkerschrift. Sta nu even stil bij de manier waarop oude verhalen worden overgeleverd. Soms gebeurde dat mondeling, dan weer werden verhalen opgetekend (vaak in oude talen, die nu moeilijk te ontcijferen zijn). Laat hen ervaren dat mondeling doorvertellen een weinig betrouwbare vorm van overlevering is. Schrijf een willekeurige zin op de achterkant van het bord of op een blaadje papier. Die fluister je in het oor van een leerling die de zin op zijn of haar beurt doorfluistert in het oor van een andere leerling en ga zo maar door. De laatste leerling noteert de eindzin. Vergelijk die met de originele zin. Wedden dat de (betekenis van) de zin gewijzigd is ? Geschreven teksten zijn dus duidelijk betrouwbaarder. Sta stil bij enkele beroemde teksten die schriftelijk werden overgeleverd : de Dode Zeerollen, de hiërogliefen in het graf van Toetanchamon, de steen van Rosetta, de Soemerische kleitabletten … Vertel er ook telkens bij hoe archeologen erin zijn geslaagd om de teksten te ontcijferen. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
–
Gilgamesj in tijd en ruimte Om dit oude heldenepos echt te kunnen smaken, is het belangrijk voor kinderen dat je het in tijd en ruimte situeert. Het verhaal speelt zich af tussen 2652 v.Chr. en 2602 v.Chr. in een gebied tussen de rivieren de Tigris (ca. 1900 km lang) en Eufraat (ca. 3600 km lang). Dat gebied valt min of meer samen met het huidige Irak. Visualiseer die tijds- en geografische gegevens op een tijdslijn en op een landkaart. Die hang je uit in de lees- en luisterhoek waar je verdere info over het boek kan verzamelen tijdens de Jeugdboekenweek. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.5 – 5.7 – 5.9
– Luister-cd Bij Gilgamesj hoort een cd waarop het verhaal tot leven gebracht wordt door verschillende stemmen, door instrumentale begeleiding en enkele liedjes. Samen luisteren is voor deze leeftijdsgroep ideaal ! Spreek een vast tijdstip af waarop je een fragment beluistert. De kinderen kiezen het tijdstip en waken er zelf over dat de cd op het juiste ogenblik wordt opgezet. De cd bevat dertien luisterfragmenten, die overeenstemmen met volgende tekstfragmenten : –– Fragment 1 : vanaf pagina 11 t.e.m. pagina 17. –– Fragment 2 : vanaf pagina 18 t.e.m. pagina 23. –– Fragment 3 : vanaf pagina 24 t.e.m. pagina 31.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
–– –– ––
Fragment 4 : vanaf pagina 31 (laatste zin) t.e.m. pagina 38 (tweede alinea). Fragment 5 : vanaf pagina 38 (derde alinea) t.e.m. pagina 40. Fragment 6 : vanaf pagina 40 (voorlaatste zin) t.e.m. pagina 48 (derde alinea, eerste regel). –– Fragment 7 : vanaf pagina 48 (derde alinea, tweede regel) t.e.m. pagina 51. –– Fragment 8 : vanaf pagina 52 t.e.m. pagina 57. –– Fragment 9 : vanaf pagina 58 t.e.m. pagina 63. –– Fragment 10 : vanaf pagina 64 t.e.m. pagina 67 (derde alinea, vierde regel). –– Fragment 11 : vanaf pagina 67 (derde alinea, vijfde regel) t.e.m. pagina 69 (eerste alinea). –– Fragment 12 : vanaf pagina 69 (tweede alinea) t.e.m. pagina 76 (tweede alinea). –– Fragment 13 : vanaf pagina 76 (derde alinea) t.e.m. pagina 79. Beluister samen met de kinderen het verhaal, fragment per fragment. Wie kan, projecteert de bijbehorende tekst op het digitale bord. Zo kunnen de kinderen meevolgen, kunnen ze de illustraties bekijken en raken ze vertrouwd met de lay-out van dit epos. Een andere optie is om de illustraties nog niet te laten zien en de kinderen een tekening te laten maken na elk beluisterd fragment. Die kan je achteraf vergelijken met de illustraties uit het boek. Wijs op het verband tussen enerzijds tekens en stijlen van de oude geschriften als de Dode Zeerollen (die je eerder al besprak) en anderzijds de illustraties van het boek. Tijdens het luisteren noteren de kinderen woorden die ze niet begrijpen. Na elk luistermoment verklaar je die. Laat hen ook verwoorden wat ze onthielden van het fragment. Ter ondersteuning van de luistermomenten noteer je de namen van de verschillende personages op de wand in de lees- en luisterhoek. Het gaat om Gilgamesj, Anou, Aroeroe, Samsjat, Enkidoe, Hoembaba, Ninsoen, Isjtar, Sjamas, Sidoeri, de veerman, Oetnapisjtim, Enlil en Ea. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.3
En verder – Rollenspel Verdeel de klas in groepjes. Elk krijgt de tekst van een geluidsfragment. Die tekst vatten ze samen en herschrijven ze, bij voorkeur in dialoogvorm. Kies zelf wanneer ze dat moeten doen : binnen het lessenpakket, tijdens contract- of hoekwerk, als huiswerk. De resultaten brengen ze tijdens een klassikaal moment samen tot één groepswerk. Dat doe je door elk groepje hun tekst te laten voorlezen aan de rest van de klas – in de juiste volgorde – zodat elk kind een zicht krijgt op wat anderen hebben geschreven. Maak van de teksten één geheel, verdeel de verschillende rollen onder de kinderen. Spelen maar ! Maak er een toonmoment van voor de parallelklas of voor de lagere of hogere graadklas. Nederlands – 2 Spreken – 2.6
–
Ark van Noah Eén van de fragmenten uit het Gilgamesj-epos (p. 69) vertoont grote gelijkenis met het Bijbelverhaal van de Ark van Noah. Je kan de gelijkenissen en de verschillen in die verhalen bespreken. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
–
Gilgamesj verbeeld Google afbeeldingen en filmpjes met trefwoord ‘Gilgamesj’. Er bestaan heel wat afbeeldingen en boeken van deze figuur. Je vindt ook korte filmpjes van theaterproducties rond het epos. Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
–
Ontstaan van het schrift Je kan dieper ingaan op het ontstaan van het schrift. www.zie.nl/video/wetenschap/Geschiedenisvan-het-Schrift/m1cz70sfwnmr is een interessant, begrijpelijk en Nederlandstalig filmpje dat daar dieper op ingaat. Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
– Superheld Laat de kinderen aanvoelen dat Gilgamesj een soort van superheld was. Filosofeer samen over de betekenis van het woord ‘held’. –– Wanneer is iemand een held ? –– Wanneer is iemand geen held ? –– Ken je nog meer helden uit verhalen, fictieve helden dus ? –– Ken je namen van personages die ‘in het echte leven’ als helden werden of worden beschouwd, reële helden dus ? –– Gilgamesj was een superheld uit een ver verleden. Wie zijn de (fictieve) superhelden van nu ? (Batman, MegaMindy, Spiderman). Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
5
Hoe maak ik tijd ? Evelien De Vlieger en Wendy Panders (ill.) Lannoo, 2011
Over het boek
Felix moet van zijn ouders alleen op bezoek bij zijn jarige tante Zweem. De ene na de andere smoes verzint hij om aan die kwelling te ontsnappen. Dat hij geen tijd heeft bijvoorbeeld. Maar in dat geval moet hij maar tijd maken, vindt zijn moeder. Maar tijd maken, hoe doe je dat ? Felix krijgt hulp van zijn overleden grootvader, de mysterieuze meneer Pep en zijn vriend Pieter. Alle bedenkingen over tijd maken en tijd goed gebruiken giet hij in lijstjes. Handig voor wie wil meedenken ! Dit boek daagt jonge lezers uit om na te denken over tijd en brengt een geslaagde mix van fantasie en humor. Het grafische werk – geschreven lijstjes en schema’s – en de geestige illustraties waarin af en toe foto’s zitten verwerkt zorgen voor dat tikkeltje extra. A a n d e s la g
Aanzet – Kringgesprek Vraag de kinderen naar een herinnering aan iets wat ze moesten doen van hun ouders, terwijl ze daar heel hard tegen op zagen. –– Kan je wat meer vertellen over dat moment ? –– Waarom zag je er zo tegen op ? –– Probeerde je eronder uit te komen ? Hoe dan ? –– Is het je gelukt om eronder uit te komen ? Hoe dan ? –– Of heb je gedaan wat er van je verwacht werd ? En viel dat uiteindelijk mee of tegen ? Vraag even verder door op de smoezen die je kan bedenken om aan een vervelend klusje te ontsnappen. Mogelijk is één van de antwoorden dan : ‘Ik heb geen tijd’. Gebruik dat antwoord als aanleiding voor een klasgesprek rond ‘tijd’ : –– Wat is tijd ? –– Bestaat tijd ? –– Kan je tijd ‘hebben’ of ‘niet hebben’ ? –– Kan je tijd ‘maken’ ? –– Bestaat er zoiets als ‘snelle tijd’ of ‘trage tijd’ ? Probeer met de kinderen tot slot tot een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van het begrip ‘tijd’ te komen. Hang aan bord een flap waarop je in het midden ‘tijd’ noteert. De kinderen krijgen een paar dagen de tijd om over het begrip na te denken. Ze noteren hun bedenkingen in de loop van de Jeugdboekenweek op die flap. Is de bedenktijd om, dan zoek je samen het woord op in het woordenboek of op Wikipedia. Vergelijk met de resultaten die de kinderen vonden. Pak je het graag groots aan ? Hang dan een grote flap uit op de speelplaats en nodig de hele school uit om mee na te denken over het Jeugdboekenweek-thema. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.2 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
–
Boek voorstellen Op pagina 6 staat een grappig citaat (geïntegreerd in de afbeelding van een kalenderblaadje) : “De tijd is een opgezet konijn waarvan je dacht dat het echt was, waarvoor je je wanten al uittrekt om het te aaien tot je dichterbij komt en de glazige oogjes zeggen : Te laat ! Te laat !” Noteer dat op het bord of projecteer de hele illustratie met citaat op het digibord. Laat het boek zien en zeg dat het citaat uit Hoe maak ik tijd ? komt. Vraag hen de definitie van tijd uit dit citaat te vergelijken met de definitie die zij eerder vonden. Daag de kinderen uit om hun bedenkingen en gedachten duidelijk te verwoorden. Hulpvragen zijn : –– Welke omschrijving spreekt je het meest aan ? Waarom ? –– Welke omschrijving is volgens jou het meest correct ? Waarom ? Er bestaan geen goede of foute antwoorden. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
Verwerkingsactiviteiten Als kernactiviteit lees je het hoofdstuk per hoofdstuk voor. Op elk hoofdstuk laat je een opdracht aansluiten. Hieronder geven we enkele suggesties.
– Algemeen Doorblader het boek en laat de kinderen de paginanummers bekijken. Merken ze iets speciaals op ? De paginanummering bovenaan telt op, die onderaan telt af. Bovendien worden de paginanummers onderaan weergegeven in een bom die aan het einde van het boek ontploft. Het is fijn om kinderen zulke details te laten ontdekken.
–
Hoofdstuk 1 – 14 :03 In het eerste hoofdstuk worden een aantal spreekwoorden en zegswijzen gebruikt waarmee de auteur de tekst rijker maakt. Tijdens het voorlezen sta je stil bij die bijzondere uitdrukkingen. Op pagina 4 bijvoorbeeld staat : “De tijd gaat snel, gebruik hem wel” : –– Ken je de uitdrukking ? Gebruik je hem zelf ? –– Wat is de betekenis van de uitdrukking ? Kan je de betekenis uit de context afleiden ? Sta op eenzelfde manier stil bij alle volgende spreekwoorden in het boek. Geef kinderen de kans om het zelf aan te geven wanneer ze er één horen. De gehoorde uitdrukkingen inventariseer je. Tot slot laat je de kinderen verder op zoek gaan naar zegswijzen en spreekwoorden rond tijd. Rebussen hebben vaak een spreekwoord als oplossing. Overloop samen hoe een rebus gemaakt wordt en vraag de kinderen om de spreekwoorden rond tijd die ze vonden onder de vorm van een rebus voor te stellen. Hang de resultaten op een prikbord waar ze door iedereen bekeken en ontcijferd kunnen worden. Vergelijk de rebussen die eenzelfde spreekwoord als oplossing hebben. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
–
Hoofdstuk 2 – 14 :35 In hoofdstuk 2 worden allerlei lijstjes gemaakt rond tijd. Laat kinderen zelf eerst dergelijke lijstjes aanleggen : een lijst van goede (en slechte) tijden, een lijst van dingen waaraan je tijd verspilt, een lijst van mensen die veel tijd hebben. Iedereen kleeft nadien zijn lijstjes op één groot vel papier. Laat ze voorlezen. Pas daarna lees je de lijstjes op pagina 8 en 9 voor. Vergelijk met de zelf samengestelde lijstjes. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
–
Hoofdstuk 3 – 15 :11 In dit hoofdstuk worden zinnen speels ingekort, om tijd te winnen. Zo wordt “Mooi weer vandaag, maar koud” eerst “Mooi weer vndaag, mr koud” en verderop simpelweg “Br !” Laat de kinderen daar varianten op bedenken. Bijvoorbeeld : “Het schip zinkt in de stormzee” wordt “Blubblublub” en “De trein raast razendsnel voorbij” wordt “Tsjoektsjoek !” Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5
–
Hoofdstuk 4 – 15 :46 In dit hoofdstuk maakt Felix een lijstje met de goede dingen van tante Zweem. Geef alle kinderen een blanco klaslijst. Naast de naam van elke klasgenoot schrijven ze iets goeds. Nadien knip je de klaslijsten in stroken. Elk kind krijgt zo een pak complimenten. Complimenten uitdelen (en ze ontvangen) is niet altijd makkelijk, maar het betreft natuurlijk een belangrijke sociale vaardigheid (cf. de Axen van de pauw en de wasbeer). Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 – 1.3
–
Hoofdstuk 5 – 16 :07 Laat je de kinderen een snelle, eenvoudige schets maken van hoe tante Zweem er uitziet, op basis van de beschrijvingen in het boek. Vergelijk hun schetsen nadien met de illustraties in het boek op pagina’s 16 en 18. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
–
Hoofdstuk 7 – 17 :54 Hoofdstuk 7 bevat een aantal illustraties van reële en gefantaseerde klokken (bijvoorbeeld : de ‘geen-tijd-klok’ die geen wijzers heeft). Als voortaak bij dit voorleesfragment laat je kinderen op zoek gaan in tijdschriften en op internet naar allerlei afbeeldingen van klokken, wekkers, pendules, wekkerradio’s, horloges … Eventueel maken ze zelf kleine tekeningen. De kinderen kleven alle afbeeldingen op een groot vel papier. Dat gebruik je tijdens het voorlezen van dit hoofdstuk als achtergrond. Leg hen uit dat hun collage de etalage van Pep verbeeldt, de optiekzaak waar Felix de bril van zijn moeder moet gaan afhalen. Je kan ook een tocht door de tijd maken en de leerlingen laten uitzoeken hoe mensen doorheen de geschiedenis de tijd leerden meten en registreren. Welke meetinstrumenten gebruikten ze vroeger (bijvoorbeeld : een zonnewijzer) ? Laat hen hier ook afbeeldingen van zoeken en die bij de collage kleven als extraatje. Zo raakt de etalage van Pep nog gevulder. ICT – 1 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
–
Hoofdstuk 8 –18 :33 In dit hoofdstuk legt Pieter aan Felix uit wat een ‘biologische klok’ is. Peil naar de (voor)kennis van de kinderen over dit begrip en laat hen voorbeelden opsommen. Bij weinig voorkennis laat je hen het begrip googelen. Laat hen hun voorbeelden vergelijken met de voorbeelden die op pagina 39 in het boek staan opgesomd. ICT – 1 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
–
Hoofdstuk 9 – 18 :57 Pieter lust geen coq au vin, zoveel is duidelijk na het voorlezen van dit hoofdstuk. Ga in een kringgesprek na wat de kinderen wel en niet lusten. Het hoofdstuk eindigt met een opmerking over bedtijd. Ook dat kan aanleiding zijn voor een kringgesprek. Wanneer moeten de kinderen gaan slapen ? Is dat anders in de week dan tijdens het weekend ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
–
Hoofdstuk 11– 06 :00 In dit hoofdstuk schrikt Felix wakker omdat hij zijn poesjes uit het oog verloren is. De poesjes jouwen hem uit om zoveel vergeetachtigheid en wel zo : “Miezerd, mierenmensje, miezemuizer” (p. 47). Laat de kinderen elkaar ook allitererend uitjouwen. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
–
Hoofdstuk 15 – 12 :39 In dit hoofdstuk fluistert opa Felix een verhaal in. Gebruik dat als aanleiding om een meditatie oefening te doen. Laat die plaatsvinden in een stille ruimte waar alle kinderen, net als Felix, languit op hun rug kunnen liggen. Voorzie een neutraal, rustgevend muziekje op de achtergrond. Inspiratie voor een meditatietekst vind je op internet. Kies een niet al te wollige tekst uit. Muzische Vorming – 4 Beweging – 4.1 Muzische Vorming – 6 Attitudes – 6.1
–
Hoofdstuk 17 – 14 :31 Lees voor tot en met pagina 74. Geef de kinderen even de tijd om te noteren hoe het verhaal volgens hen verder zal aflopen. Geef hen voldoende de kans om hun zelfbedachte wendingen te verwoorden. Lees daarna de rest van het boek voor. Ga tot slot na met de kinderen op welke manier Felix nu eigenlijk tijd heeft ‘gemaakt’. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1
En verder – Recordboek Maak een eigen recordboek. Bedenk met de klas allerlei uitdagingen waarin ze binnen een bepaalde tijd moeten slagen. Elk kind moet bij minstens één activiteit aan bod komen. Nadien voorzie je een soort wedstrijdmoment waarbij de lijst zelfbedachte proeven ook wordt uitgevoerd en waarbij jij met een chronometer de tijd registreert. Zijn er activiteiten die door meerdere kinderen worden uitgevoerd ? Dan wordt het kind met de beste tijd vereeuwigd in een zelfgemaakt klas-recordboek. Je kan deze opdracht ook met meerdere klassen tegelijk laten uitvoeren, of je kan de uitdagingen integreren als activiteiten tijdens een sportdag. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.3 Lichamelijke opvoeding – 1 Motorische competenties
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Lestip
6
Hotel Tussentijd Lisa Boersen en Lars Deltrap (ill.) Gottmer, 2011
Over het boek
Hotel Tussentijd vangt – tijdelijk – mensen op die zich van schaamte op de wc verstoppen. De negenjarige Bibi, de twaalfjarige Melvin, de minister van Financiën en mevrouw Kokkeltoren van Franecker lopen er elkaar tegen het lijf. Ze krijgen een time-out van 24 uur lang waarin ze kunnen nadenken over de reden van hun vlucht en moed verzamelen. Krijgen ze genoeg tijd om de buitenwereld weer aan te durven ? Een vlot en humoristisch boek met mooi uitgewerkte karakters en veel stof tot nadenken en relativeren. A a n d e s la g
Aanzet Hou een klasgesprek over ‘vakantie’ en ‘reizen’. Vraag waar ze logeren tijdens een reis (bijvoorbeeld : in een tent, caravan, mobilhome op de camping ; in een bungalowpark ; op hotel ; in de jeugdherberg …) : –– Hoe ziet dat logement er doorgaans uit ? –– Hoe werkt dat logement, welke service krijg je er ? –– Zijn er activiteiten waaraan je kan deelnemen ? Met de antwoorden maak je een tabel met de verschillende logeermogelijkheden en met de kenmerken. Daarna vertel je dat je een boek wil voorlezen over mensen die op hotel gaan. Dat hotel heet ‘Hotel Tussentijd’. Kennen ze het woord ‘tussentijd’ ? Gebruiken ze het ? Zo ja, in welke context ? En waarom zou een hotel zo heten ?
Verwerkingsactiviteiten Dit boek leest makkelijk voor. Lekker doorlezen en maar af en toe onderbreken voor een activiteit is de boodschap. Hieronder vind je enkele suggesties.
–
Deel 1 – Hoofdstukken 1 t.e.m. 4 (p. 9-15) In elk hoofdstuk van Deel 1 van Hotel Tussentijd wordt één personage geïntroduceerd. Het gaat om de negenjarige Bibi, de twaalfjarige Melvin, de minister van Financiën en mevrouw Kokkeltoren van Franecker. Na elk hoofdstuk vat je op een flap samen wat je over elk personage te weten kwam : de naam, de leeftijd, het geslacht …
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
–
Deel 2 – Hoofdstukken 1 t.e.m. 33 (p. 19-136) (*De hoofdstukken worden per deel opnieuw genummerd)
4 Algemeen
Naarmate je meer hoofdstukken uit Deel 2 voorleest, wordt duidelijk dat de personages die in Deel 1 zijn geïntroduceerd een evolutie doormaken. Pols bij de kinderen of ze die evolutie doorhebben : de personages zijn karikaturen, maar ze hebben meer om het lijf. Zo lijkt Melvin ‘de dikkerd’, Bibi ‘de leugenaar’, de minister onbetrouwbaar en mevrouw Kokkeltje oppervlakkig. Maar ze zijn meer dan die ene eigenschap. Elk van hen is op een andere manier kwetsbaar en eenzaam. In Deel 2 komen de kinderen ook te weten waarvoor elk van de personages zich schaamt. Vul die gegevens aan op de flappen die je in Deel 1 maakte. Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
4 Hoofdstuk 15 (p. 70)
De gasten krijgen een rondleiding in het hotel. De sfeer zit er goed in, ze hebben een heleboel leuke dingen ondernomen. En dan komen ze bij een plekje waar ze kunnen zwemmen … Lees volgend fragment opnieuw voor : “ ‘Ik hoef ook niet te zwemmen,’ zei Melvin. ‘Ik wil hier even rustig zitten.’ Mevrouw Kokkeltje keek Melvin verrast aan. Toen zei ze : ‘Een jongen van jouw leeftijd moet gaan zwemmen, niet rustig gaan zitten.’ Melvin zei niets. ‘Wil je echt niet zwemmen ?’ vroeg de minister. ‘Nee,’ zei Melvin. Hij deed zijn handen in zijn zakken. ‘Als hij nou niet wil,’ zei de minister, maar mevrouw Kokkeltje zei : ‘Melvin, ga zwemmen. Het water is vast heerlijk.’ ‘Hij wil niet,’ zei de minister. ‘Hij wil wel, maar hij schaamt zich. Hij vindt zichzelf te dik. Melvin, dat hoeft niet,’ zei mevrouw Kokkeltje. ‘Ik ben niet blind, ik kan moeilijk zeggen dat je dun bent. Maar ik ken je nu een paar uur, en als ik naar je kijk denk ik : ’Melvin’. Niet meer : “die dikke jongen”. Ook niet als je in je onderbroek bent.’ Melvin knipperde zenuwachtig met zijn ogen. ‘Oké,’ zei hij toen.” Geef een kopie van het fragment. Bezorg hen ook een tabel met twee kolommen. In kolom 1 herneem je enkele uitspraken uit het fragment. In kolom 2 kunnen de kinderen beoordelen of wat de personages zeggen ‘waar’ is of ‘niet waar’ (d.w.z. : of ze menen wat ze zeggen of niet).
‘Ik wil hier even rustig zitten.’
Niet waar (Melvin heeft wél zin om te zwemmen)
‘Een jongen van jouw leeftijd moet gaan zwemmen, niet rustig gaan zitten.’
Waar
‘Nee’ als antwoord op ‘Wil je echt niet zwemmen ?’
Niet waar (Hij wil wél zwemmen)
‘Het water is vast heerlijk.’
Waar
‘Hij wil niet.’
Niet waar
‘Hij wil wel, maar hij schaamt zich. Hij vindt zichzelf te dik.’
Waar
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Melvin verzon met andere woorden maar een uitvlucht omdat hij zich schaamt over zijn dikke lijf. Is dat de kinderen ook al eens overkomen : iets niet durven omdat ze zich schamen ? Noteer op bord : ‘Ik wil wel [ …], maar ik durf niet, omdat [ …]’. Vraag hen nu de zin aan te vullen. Geef enkele voorbeelden als dat moeilijk loopt : ‘Ik wil wel gezelschapsspelletjes spelen, maar ik durf niet, omdat ik niet goed tegen mijn verlies kan.’ Laat zoveel mogelijk kinderen aan het woord. Je kan tot de slotsom komen dat iedereen wel iets heeft dat hij of zij niet durft uit schaamte. Daarna analyseer je het antwoord van mevrouw Kokkeltje : –– Is Melvin dik ? –– Ziet mevrouw Kokkeltje dat ? –– Vindt ze dat (nog) erg ? Waarom (niet) ?
4 Hoofdstuk 25 (p. 102)
Na dit hoofdstuk komen we te weten waarvoor elk personage zich schaamt. Giovanni – uitbater van hotel Tussentijd en onderzoeker van het fenomeen ‘schaamte’ – deelt de dingen waarvoor je je kan schamen in 53 categorieën in. Je komt in het boek wel niet alle categorieën te weten. Kunnen de kinderen enkele categorieën bedenken ? Laat hen daarvoor individueel nadenken aan schaamtevolle situaties waarvan ze al dan niet fictieve voorbeelden noteren. Alle suggesties van de kinderen verzamel je daarna klassikaal op een flap. Situaties die herkenbaar zijn voor de hele klas, zet je in een kleurtje. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.2 – 3.3
4 Hoofdstuk 30 (p. 121)
Wanneer de personages naar de echte wereld teruggaan, zullen ze zich niets meer herinneren van hotel Tussentijd, op één prettige gedachte na die ze mogen uitkiezen. Giovanni zal die vervolgens met één van zijn uitvindingen projecteren. In De griezels legt Roald Dahl de link tussen lelijke gedachten hebben en er lelijk uitzien, tussen goede gedachten hebben en er goed uitzien. Lees volgend fragment uit De Griezels (zie : Bibliografie) voor en koppel terug naar wat je met de klas besprak na Hoofdstuk 15 : “Als iemand lelijke gedachten heeft, ga je dat aan zijn gezicht zien. En wanneer die iemand aldoor lelijke gedachten heeft, elke dag, elke week en elk jaar, dan wordt dat gezicht lelijker en lelijker tot het zo lelijk wordt dat het niet meer om aan te zien is. Iemand die mooie gedachten heeft, kan nooit lelijk zijn. Al heb je een knobbelneus, een scheve mond, een onderkin en konijnentanden ; als je mooie gedachten hebt, schijnen ze uit je gezicht als zonnestralen en zul je er altijd even mooi uitzien.” Het wordt helemaal mooi als je er de tekeningen van illustrator Quinten Blake bij dit fragment bijneemt. Zien de kinderen overigens de parallellen tussen de tekenstijl van Quinten Blake in De griezels en Lars Deltrap in Hotel Tussentijd ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.2 – 3.3
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
–
Deel 3 – Hoofdstukken 1 t.e.m. 4 (p. 139-148)
4 Rollenspel
In Deel 3 keren de vier personages terug naar het toilet en pakken ze de vervelende situatie aan waarin ze terechtgekomen zijn. Dat leent zich uitstekend tot een rollenspel. Verdeel de klas in vier groepjes. Elk groepje krijgt een personage – negenjarige Bibi, de twaalfjarige Melvin, de minister van Financiën en mevrouw Kokkeltoren van Franecker – en bedenkt een (positieve !) oplossing voor het probleem van dat personage. Bijvoorbeeld : –– Hoe kan Bibi aan haar vriendin uitleggen dat ze helemaal geen astma heeft ? –– Hoe kan de minister uitleggen dat hij niet achter de nieuwe wet staat, maar dat hij z’n bril niet wilde opzetten om indruk te maken op z’n secretaresse ? –– Hoe kan mevrouw Kokkeltje gepast omgaan met een ontsnapt windje op een pijnlijk stil en plechtig moment ? Daarna spelen ze de oplossing na : één kind speelt het hoofdpersonage, de rest de nevenpersonages (Lydia, de klasgenootjes, mama, juffrouw Smitsman, barones van Blaet …). Na een eerste spelronde geven de andere kinderen eventueel suggesties voor een nog betere oplossing. Bedoeling is dat kinderen positieve tools aangereikt krijgen die ze kunnen gebruiken wanneer ze zelf eens in een vervelende situatie terechtkomen. Na de opdracht lees je Deel 3 helemaal voor. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5
4 Schaamte
Zit de sfeer goed in je klas ? Heerst er voldoende vertrouwen ? Dan kan je de kinderen die willen vragen om iets te vertellen over gênante situaties waarin ze zelf verzeild raakten. Hoe zijn ze de schaamte te lijf gegaan ? Hebben ze de situatie goed aangepakt ? Of zouden ze het een volgende keer anders oplossen ? Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.2 – 3.3
En verder … – Bonusdag De gasten van hotel Tussentijd krijgen een bonusdag cadeau waarin ze de gekste dingen mogen doen. Daag de kinderen uit om zelf zo’n bonusdag bijeen te fantaseren – geen praktische of financiële bezwaren mogen hen tegenhouden. The sky is the limit ! Laat ze een affiche ontwerpen waarin ze hun bonusdag ‘verkopen’. Daarna is het tijd voor plan B : een realistische bonusdag. Elk kind denkt na over een ‘bonus schooldag’ die op een fijne manier afwijkt van de dagelijkse routine, die voor iedereen leuk is. De activiteiten op die dag moeten natuurlijk mogen en kunnen op school. De kinderen hangen hun ideeën op het prikbord – spreek af wanneer de ‘inschrijvingen’ moeten binnen zijn. Verzamel alle ideeën op één groot stemformulier. Elk kind krijgt daar een kopie van, en stemt op zijn of haar favoriete bonusactiviteit. Daarmee puzzel je een programma samen voor een heuse bonusdag die je bijvoorbeeld laat doorgaan tijdens de laatste schoolweek. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.3
– Hotels Hotel Tussentijd is een buitenissig hotel, maar wel een hotel dat tot de verbeelding spreekt. Giovanni en Sari zijn de uitbaters van het hotel. Giovanni is ook de uitvinder van allerlei
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
machines die het leven aangenamer maken. Hij bestudeert ook het fenomeen ‘schaamte’. Sari ontvangt de gasten en staat in voor de leuke activiteiten. Vraag de kinderen welke activiteiten zij zouden organiseren als ze Sari of Giovanni zouden zijn ? Laat de kinderen die activiteiten tekenen, knippen, plakken, schilderen, met lego nabouwen … Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
– Privacy Tegenwoordig geven mensen veel over zichzelf bloot op internet (bijvoorbeeld via Facebook). Soms gaan ze zich daar later voor schamen omdat dingen die ze liever privé wilden houden nu plots voor iedereen toegankelijk zijn. Hou een klasgesprek over veilig internettten en ‘netiquette’. Childfocus heeft daar uitstekend materiaal voor : www.clicksafe.be/kinderen en www.clicksafe.be/ ouders/nl/downloads/affiche-veilig-chatten. ICT – 2 ICT – 8
– Wc’s Toilets of the world (zie : Bibliografie) is een kijkboek met toiletten in al z’n verschijningsvormen. Gegniffel verzekerd als je dit boek in de boekenhoek legt. Er hoort ook een leuke site bij waarop je veel ‘kleinste kamertjes’ kan zien (cf. http://toiletsoftheworldbook.com/). Bibliografie
De griezels – Roald Dahl (De Fontein, 2010) Toilets of the world – Morna E. Gregory
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2013 Een zee van tijd Lestips, werken met boeken in de klas Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Sofie Daniëls, Miek Driesen, Joke Gevaert, Katrien Goeman, Ariane Moreels, Stijn De Paepe, Nathalie Serraris, Raf De Smedt, Inge Umans en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Kaatje Vermeire Grafisch ontwerp : Kris Demey isbn 9789077178607 d/2012/9654/7 De lestips voor vierde en vijfde leerjaar werden geschreven door Nathalie Serraris en Raf De Smedt. Nathalie Serraris is leerkracht in het Gemeentelijk Basisonderwijs Diksmuide. Eerst gaf ze les in het vierde leerjaar, nu staat ze voor de klas in het vijfde leerjaar – na een uitstap naar zorg, GOK en ict. Door verhalen, lezen en voorlezen een ereplaats te geven in haar lessen probeert ze leerlingen haar liefde voor lezen, boeken en mooie dingen door te geven. Raf De Smedt staat al twintig jaar voor de klas en heeft ervaring in het tweede, vierde en vijfde leerjaar. Leespromotie, vertel- en voorleesmomenten zijn voor hem de kers op de onderwijstaart. Hij werkt voor een eerste keer mee aan de lessuggesties van de Jeugdboekenweek. Jeugdboekenweek 2013 vindt plaats van 2 tot 17 maart. Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en staat onder de hoge bescherming van H.K.H. Prinses Mathilde.
www.jeugdboekenweek.be www.stichtinglezen.be V.u. : Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor vierde en vijfde leerjaar
LESTIPS
Stichting Lezen presenteert
EEN ZEE VAN TIJD
zesde leerjaar
JEUGDBOEKENWEEK 2 4 17 MAART 2013
www.jeugdboekenweek.be
Inleiding Tijd voor boeken In 2013 neemt de Jeugdboekenweek de tijd. Ze kijkt naar het verleden en richting toekomst, telt de dagen van de week en ziet de seizoenen passeren. Ze is opgejaagd en ze verveelt zich. Ze denkt na over de eeuwigheid. Ze zet de tijd stil. Ze zoekt het juiste verhaal en laat het voor altijd duren. Laten we eerlijk zijn : boeken delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Deze bundel wil je dan ook uitnodigen om boeken naar de klas te halen en om je klas onder te dompelen in een wereld van verhalen.
Boeken in de klas Ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2013 stelde Stichting Lezen samen met een redactie uit het onderwijs zes boekenpakketten samen. Elk pakket bestaat uit een gevarieerde selectie van zes bijzondere boeken over tijd, met aandacht voor verschillende genres. Scholen bestellen de pakketten met korting via www.jeugdboekenweek.be. Je kan deze boeken aan je klas tonen en voorlezen. Maar er kan meer ! Deze bundel biedt een uitgewerkte lessuggestie bij elk boek uit de boekenpakketten. Elke lessuggestie volgt hetzelfde stramien : –– Aanzet : manieren om het boek te introduceren –– Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking –– En verder : extra – kortere – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Verder noemt elke tip de concrete eindtermen en ontwikkelingsdoelen die je met deze activiteiten realiseert.
Met de klas naar de bib In opdracht van de bibliotheken schreef Kristien Dieltiens een spannend, historisch vervolgverhaal voor Jeugdboekenweek 2013 : Loewie en het mysterieuze boek. Benjamin Leroy maakte er ontwapenende prenten bij, vol historische details. Het verhaal begint in de bib : een mysterieus boek en een amulet nemen Loewie mee terug in de tijd. Wil hij terug naar 2013 reizen, dan moet hij een reeks tijdvakken doorlopen. Hij start in de prehistorie, en ontmoet later Egyptenaren, Grieken, Vikingen en zelfs Christoffel Columbus. Tijdvakken opschuiven kan als hij raadsels oplost en opdrachten uitvoert. Individuele bezoekers en klassen kunnen Loewie daarbij een handje helpen : neem dus zeker contact op met de bib in je buurt ! In het verhaal zitten bovendien tal van aanknopingspunten met het Jeugdboekenweek-thema : de evolutie van mode, geloof, speelgoed, eten en gewoontes door de eeuwen heen bijvoorbeeld. Het verhaal staat op panelen in je lokale bib, en kan je downloaden via www.jeugdboekenweek.be om thuis van te genieten of in de klas mee te werken.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Tot slot Luisterpunt Moeilijke lezers in de klas ? Dankzij een samenwerking met Luisterpunt zijn alle boeken uit de pakketten (behalve die voor kleuters en enkele boeken voor het eerste leerjaar) als Daisy-boek verkrijgbaar voor kinderen met een leesbeperking. Meer info op www.luisterpunt.be. A lt i j d v o o r l e z e n 2013 is Jaar van het Voorlezen ! Het hele jaar lezen we met z’n allen massaal voor. Ook tijdens de Jeugdboekenweek natuurlijk, en ook aan kinderen die al lang zelf kunnen lezen. De website www.voorlezen.be verzamelt alle informatie over voorlezen. K i n d e r e n t o e g e lat e n www.jeugdboekenweek.be is er voor volwassenen, met alle info over de Jeugdboekenweek, én voor kinderen. Vanaf februari vinden zij er boekentips, weetjes en spelletjes, en een overzicht van de Jeugdboekenweekactiviteiten in hun buurt. Leuk voor tussendoor in de klas! Va n u w r e p o r t e r t e r p laat s e De Jeugdboekenweek start op zaterdag 2 maart 2013 met de 24 Uur van de Jeugdboekenweek. Eerst wordt op zaterdagmiddag de Cultuurprijs 2011-2012 voor Jeugdliteratuur uitgereikt. Daarna is het 24 uur lang non-stop al jeugdboeken wat de klok slaat. Boekhandels, bibliotheken en andere bijzondere leesplekken trekken de Jeugdboekenweek op gang met lezingen, workshops, tentoonstellingen … De site doet verslag in woord en beeld – ook ná deze eerste 24 uur. Doet u iets in uw school tijdens de Jeugdboekenweek? Laat het ons zeker weten !
Maar blader nu vooral snel verder, krijg de smaak te pakken en breek de grenzen van de Jeugdboekenweek open. Want leesplezier laat zich niet vangen in twee weken !
Veel succes!
Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
L E S T I P S B I J b o e k e n pa k k ette n VAN J E U G D B O E K E N W E E K 2 0 1 3
zesde leerjaar – – – – – –
Aan de kant, ik ben je oma niet ! – Bette Westera en Sylvia Weve (ill.) (Gottmer, 2012) Groeten uit 2030 – Jan Paul Schutten (Davidsfonds/Infodok, 2011) Het wonderkabinet – Brian Selznick (De Boekerij, 2012) Mijn straat – Paul De Moor en Stefanie De Graef (ill.) (Lannoo, 2012) Mister Orange – Truus Matti (Leopold, 2011) Momo en de tijdspaarders – Michael Ende (Lemniscaat, 2009)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
1
Aan de kant, ik ben je oma niet ! Bette Westera en Sylvia Weve (ill.) Gottmer, 2012
Over het boek
Dit boek is eigenlijk een wandeling door een verzorgingstehuis. Dat lijkt misschien nogal saai en belegen, maar dat is het beslist niet ! Over elke bejaarde krijg je twee gedichten. Eentje over hun leven nu en eentje van toen ze jong waren met hun eigen dromen en verlangens. Zo begrijp je plots veel beter waarom mevrouw Van der Marel ineens haar kleren uitdoet op de gang of tijdens de bingo. Of je snapt waarom twee kinderen mevrouw Verweerd hebben geadopteerd. De gedichten zitten vol humor en vaart, maar zetten ook aan het denken. De uitklapillustraties zijn levendig met hier en daar een fluotint of zelfs wat goud. A a n d e s la g
Aanzet Is er een rust- en verzorgingstehuis in de buurt van je school ? Maak een afspraak om er langs te gaan. Bespreek vooraf met het personeel welke mensen benaderbaar zijn en wat de kinderen hen zoal kunnen/mogen vragen. Laat de kinderen enkele bewoners interviewen. Hoe is hun leven nu ? Hoe ziet een dag in het rusthuis eruit ? Hoe was hun leven vroeger ? Wat is anders ? Wat is hetzelfde ? Laat je kinderen met de bewoners een activiteit verzinnen om samen te doen. Zo kunnen ze samen een wandeling maken, samen iets koken, samen dansen, zingen of oude volksspelen doen, verhalen voorlezen aan elkaar … Nederlands – 2 Spreken – 2.2 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.8 – 4.9
Verwerkingsactiviteiten Het boek belicht twaalf mensen, in telkens twee gedichten. Lees gedurende ongeveer twee weken samen het boek, waarbij elke dag één bewoner aan de beurt komt. Lees de gedichten zelf voor, of vraag elke dag een ander kind van je klas.
–
Mevrouw Van Veen ––
Nu : Deze dame is vaak alleen. Zoek op in de tekst : Waarom vinden de zusters ‘alleen-zijn’ niet goed ? Wat vindt mevrouw Van Veen hiervan ? Hou een gesprek : Van vinden de kinderen hiervan ? Wat vinden zij leuk/niet leuk aan alleen zijn ? –– Vroeger : Mevrouw Van Veen is moeder van een zevenling. Breng het boek Feodoor heeft zeven zussen (zie : Bibliografie) mee naar de klas en lees het ter illustratie voor. Hoe moet het zijn om een zevenling groot te brengen ? Haar alleen-zijn nu staat in groot contrast tot de drukte van haar grote gezin vroeger. Ga op zoek naar nog meer tegenstellingen en bouw daar twee woordvelden mee op : ‘nu’ en ‘vroeger’.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
––
Het bad komt als thema terug in de twee gedichten. Sta met de kinderen even stil bij de badcultuur doorheen de eeuwen en in verschillende culturen. Wat is een badhuis of hamam ? Wie heeft er allemaal een aparte badkamer in huis ? Geef de kinderen de opdracht hun ouders en grootouders te bevragen : Hoe was dat bij hun ouders ? Grootouders ? Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
–
Meneer Van Bemmelen Nu : Alle zusters vinden meneer Van Bemmelen “zo lelijk als de nacht”. Wat betekent dat ? En wat betekent “Jij bent moeders mooiste niet” ? Laat de kinderen op zoek gaan (in woordenboeken, op internet) naar alternatieve spreekwoorden of zegswijzen die de zusters zouden kunnen gebruiken. Laat hen er ook zelf verzinnen : ‘zo lelijk als …’, ‘zo gerimpeld als …’ , ‘zo oud als …’. Hou een gesprek. Wat gebeurt er met je lichaam als het ouder wordt ? (Je krijgt rimpels, je vel gaat hangen, je schouders gaan krommen …). Hoe ziet Meneer Van Bemmelen er volgens de kinderen uit ? Laat hen een portret tekenen. –– Vroeger : Meneer Van Bemmelen had een huisdier, een lelijk hondje met schele ogen. Men zegt wel eens dat hondjes op hun baasje lijken, of baasjes op hun hondje. Surf naar http://plazilla.com/nieuw-onderzoek-bevestigt-het-honden-lijken-echtop-hun-baasjes. Bekijk de foto’s van de hondjes en baasjes. De kinderen gaan daarna op zoek naar de afbeelding van een hond waar ze zelf een baasje bij tekenen. Of laat hen in tijdschriften en kranten een passende foto van een baasje zoeken.
––
Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
–
Het echtpaar Roest-van Remmerswaal –– ––
Nu : Het echtpaar is erg verbitterd, verzuurd. Laat de kinderen in de tekst opzoeken waarom dat zo is. Vroeger : Isabel had eigen dromen die ze niet mocht volgen. Laat de kinderen opzoeken welke dromen ze najaagde, wat haar ouders daarvan vonden en welke
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
dromen en verwachtingen haar ouders op hun beurt hadden. Trek het gesprek open naar de situatie van de klas. Welke toekomstdromen hebben de kinderen in je klas ? Wat verwachten hun ouders ? Komen die dromen/verwachtingen overeen ? Vinden de kinderen dat ze hun hart moeten volgen of dat ze de raad van hun ouders moeten opvolgen ? Laat de kinderen zichzelf schetsen, in tekst of beeld : ‘Als ik 20 ben, dan …’, ‘Als ik 30 ben, dan …’, etc. Koppel daarna terug naar het eerste gedicht over het echtpaar. Kijken ze nu met andere ogen naar het koppel ? Kunnen ze de bitterheid en negativiteit beter plaatsen ? Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Nederlands – 5 Strategieën – 5.3
–
Meneer Bartels ––
Nu : Meneer Bartels brengt veel tijd door aan het graf van zijn vrouw. Waarom legt hij mandarijnen bij haar graf ? Bezoek samen een begraafplaats. Hoe gedenken mensen hun overledenen ? Hou een gesprek en ga op zoek naar voorbeelden in andere culturen. Op www.tradities.be vind je heel wat informatie over christelijke, joodse en islamitische afscheidsrituelen (www.tradities.be/tradities_detail.php?id=78, www.tradities.be/tradities_detail.php?id=98, www.tradities.be/tradities_detail. php?id=86). Ook deze site bevat een heleboel informatie over rituelen rond sterven en rouw in verschillende culturen : www.huisarts-migrant.nl/index.php/rituelenrond-sterven-en-rouw/). –– Vroeger : Meneer Bartels was jongleur, al wist hij het eerst zelf niet. Hou een gesprek. Wat doet een jongleur ? Breng circusmateriaal mee naar de klas, zoals jongleerballen, jongleerkegels, jongleerringen, een diabolo, Chinese borden … Je kan die huren via een professionele jongleervereniging. Of je vraagt een professional die een circusworkshop kan komen geven. In Gent biedt de Circusplaneet bijvoorbeeld lessenreeksen en workshops aan. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Wereldoriëntatie –3 Mens – 3.1 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
–
Meneer en mevrouw Van der Marel ––
Nu : Wat is er met mevrouw Van der Marel aan de hand ? Waarom kleedt ze zich zomaar uit tijdens het eten ? Ze wordt vergeetachtig, is waarschijnlijk dementerend. Weten kinderen wat ‘dementie’ betekent ? En wat het betekent voor de persoon in kwestie ? En voor zijn of haar omgeving ? Geef De ogen van Sitting Bull (zie : ‘Lestips vierde, vijfde leerjaar’) mee als leestip. Dat boek geeft heel mooi de invloed aan van dementie op de dementerende en zijn of haar omgeving. –– Vroeger : Wat was het beroep van mevrouw Van der Marel ? Laat het de kinderen opzoeken in de tekst. Gaat het om een doorsnee beroep ? (Ze was een stripteaseuse). Hou een gesprek. Hebben de kinderen een duidelijk beeld van wat zij later willen worden ? Welk beroep zouden zij graag uitoefenen ? Laat hen die toekomstdroom in een naamgedicht gieten. Elk kind schrijft zijn naam verticaal neer, elke letter van de naam wordt een nieuwe regel van het gedicht. Voor een kind dat Emiel heet, wordt dat bijvoorbeeld :
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
“E en uitvinder word ik later M eer een bouwer en geen prater I k zwem graag E n heb veel moed L ekkere frietjes vind ik goed.” (Bron : www.de-hooiberg.nl/podcastproject/handleidingen/handleiding_een_gedicht_schrijven.pdf)
Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Nederlands – 5 Strategieën – 5.3
–
Mevrouw Verweerd ––
Nu : Mevrouw Verweerd werd door twee kinderen als oma geadopteerd. Kan dat ? Wat is adoptie ? Leg het boek Mag je zelf een mama en een papa kiezen ? Vragen van en voor kinderen over adoptie (zie : Bibliografie) op de leestafel voor kinderen die zich verder in het onderwerp willen verdiepen. Geef de kinderen de opdracht een brief te schrijven naar mevrouw Verweerd waarin ze haar vragen hun oma te worden. Wat vinden zij belangrijk ? Waar moet een oma volgens hen aan voldoen ? –– Vroeger : Mevrouw Verweerd is ongewild kinderloos. Dat thema ligt dus gevoelig, bijvoorbeeld als een wildvreemde jongen op straat ‘Oma’ naar haar roept. Aan de slotzin van dit gedicht heeft het boek de titel ontleend. Het zou een uitspraak kunnen zijn van een oma uit de komische reeks Benidorm Bastards. Bekijk samen met de kinderen een aflevering, of een fragment op YouTube. Wat vinden zij van het programma ? Hou een gesprek over respect. In sommige culturen is het respect voor ouderen erg diep geworteld. Zo mag je in Senegal bijvoorbeeld iemand die ouder is nooit tegenspreken. Hoe gaat men in België om met oudere mensen ? Vroeger woonden de grootouders gewoon mee in, en zorgden de kinderen voor hen als het niet meer ging. Die trend komt stilaan terug via het kangoeroewonen of zorgwonen. Wat vinden de kinderen hiervan ? Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies
–
Mevrouw De Vries ––
Nu : Mevrouw De Vries klautert overal op en onder, heeft last van een rusteloos gevoel. Begrijpen de kinderen dat ? Of moeten mensen van tachtig stil in hun stoel voor het raam zitten wachten tot de dag voorbij is ? Lees het interview in Humo nr. 3752/31 met Florentinus Van Den Eede, 90 jaar en uitbater van een snoepwinkel (www.humo.be/humo-archief/147065/lang-zullen-ze-werken-70-plussers-over-hunjob). Waarom blijft Florentinus werken ? Kan je elk beroep blijven uitoefenen tot je stokoud bent ? Welke beroepen wel/niet ? Waarom wel/niet ? –– Vroeger : Mevrouw De Vries was acrobate in het circus. Laat de kinderen in boetseer klei de menselijke piramide bouwen waarlangs Nicolien naar boven klimt. Elke leerling maakt één figuur. Breng deze samen tot één grote acrobatische piramide. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 5 Media – 5.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies
–
Meneer Van Mandersloot ––
Nu : Meneer Van Mandersloot is een veteraan. Wat is dat ? In welke oorlog was hij soldaat ? Hij krijgt een brief van de koningin en weet niet goed hoe hij de brief moet beantwoorden. Hoe spreek je de leden van de koninklijke familie aan ? Hoe is je briefaanhef ? Oefen op formele en informele briefwisseling, briefaanhef, ondertekenen … –– Vroeger : Na het verlovingsfeest werd ‘de uitzet’ bijeengespaard. Wordt dat tegenwoordig nog gedaan ? Laat de kinderen dat navragen bij hun ouders. Hoe kregen zij hun huisraad bij elkaar ? Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
–
Meneer Van Dam ––
Nu : Meneer Van Dam verblijft overdag in het rusthuis, maar blijft er niet slapen. Hoe komt dat ? Waarom slaapt hij tussen de viooltjes ? Wie heeft de nacht al eens in open lucht doorgebracht ? Is dat hetzelfde als slapen in een tent ? Wat voor gevoel geeft slapen in open lucht ? –– Vroeger : Meneer Van Dam koos bewust voor het leven als dakloze. De meeste daklozen kiezen echter niet voor een thuisloos leven. Vaak ging er een hele lijdensweg aan vooraf. Laat de kinderen op zoek gaan naar de oorzaken voor dakloosheid, hoeveel daklozen er in ons land leven, hoe en waar ze in de winter opgevangen kunnen worden … Handige links zijn : www.belgium.be/nl/huisvesting/sociale_ huisvesting/dakloos en www.mi-is.be/be-nl/doc/armoedebeleid/daklozengids. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 ICT – 1 ICT – 6
–
Meneer Zeybek Nu : Wat bedoelt de schrijfster met “En Eser zelf ? Die glimt nog wel het meest.” Wat is echte Turkse thee ? Laat het de kinderen opzoeken (cf. : http://nl.wikipedia. org/wiki/Turkse_thee). –– Vroeger : Meneer Zeybek kwam als migrant naar Nederland en nam de enige baan die hij kon krijgen : poetsen. Hij droomde ervan een eigen schoonmaakbedrijf op te richten. Heeft hij zijn droom kunnen verwezenlijken ? Wie heeft zijn bedrijf overgenomen ? Laat de kinderen uitzoeken welk werk de eerste generatie migranten (Turken, Marokkanen, Italianen, Joegoslaven …) in de jaren ’60 in ons land uitvoerden. Hoe werd er toen over hen gesproken ? Kennen de kinderen de term ‘gastarbeider’ nog ? (cf. http://nl.wikipedia.org/wiki/Gastarbeider). Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 ICT – 1 ICT – 6 ––
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
–
De dames Jansen en Verbruggen ––
Nu : Nu het kan, treden Yvonne en Annet in het huwelijk. Laat de kinderen uitzoeken sinds wanneer het homohuwelijk in België/Nederland wettelijk is toegestaan (cf. http://nl.wikipedia.org/wiki/Homohuwelijk). –– Vroeger : Toen ze jong waren, durfden de dames hun liefde voor elkaar niet hardop uitspreken. Hoe werd er vroeger over homoseksualiteit gedacht en gesproken ? Hoe wordt er in veel landen nu nog over homoseksualiteit gedacht ? Wat vinden de kinderen hiervan ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 ICT – 1 ICT – 6
–
Meneer Van Henegouwen ––
Nu : Meneer Van Henegouwen ligt op sterven. Hebben de kinderen al iemand in hun nabije omgeving weten doodgaan ? Lees het boek Kleine Pieter deed open (zie : Bibliografie) voor, of lees het samen. Hou een gesprek over doodgaan, over afscheid nemen en afscheidsrituelen. Wat is het verschil tussen iemand jong en iemand oud die sterft ? –– Vroeger : Wat was het beroep van meneer Van Henegouwen ? Hoe kijken zijn zonen aan tegen de dood ? Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies
En verder – Brief Laat de kinderen een brief schrijven aan een van de personages.
– Dialoog Laat de kinderen een dialoog uitschrijven tussen verschillende personages. Wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer mevrouw Van Veen meneer Bartels tegenkomt ? Wat hebben ze elkaar te vertellen ? Nederlands – 5 Strategieën 5.1 Bibliografie
“70-plussers over hun job” – Annemie Bulté. In : Humo 31 juli 2012 nr. 3752/31, p. 35-36 De ogen van Sitting Bull – Mireille Geus (Lemniscaat, 2011) Feodoor heeft zeven zussen – Marjet Huiberts en Sieb Posthuma (ill.) (Gottmer, 2006) Kleine Pieter deed open – Paul Verrept en Randall Caesar (ill.) (De Eenhoorn, 2011) Mag je zelf een mama en een papa kiezen ? Vragen van en voor kinderen over adoptie – Evelien de Vlieger (Mozaïek, 2002)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip 2
2
Groeten uit 2030 Jan Paul Schutten Davidsfonds/Infodok, 2011
Over het boek
Nieuwsgierig naar hoe je leven eruit zal zien als je 42 jaar oud bent ? Jan Paul Schutten helpt je een handje. Elk hoofdstuk in dit boek begint met een bericht uit 2030 naar jou vandaag. Soms ziet die toekomst in 2030 er goed uit, soms een pak somberder. Misschien worden er robots uitgevonden die je bij alles kunnen helpen, of krijg je een chip ingeplant waarmee je je gezondheids toestand op de voet kan volgen. In de toekomst eet je misschien geen biefstuk meer, maar gebakken wormen. In wat voor huis zal je wonen, op welke brandstof zal je auto rijden ? En zal er nog een stukje natuur overblijven ? Een informatief boek voor jonge voorspellers en uitvinders waarin de toekomstwetenschap op een bevattelijke en aantrekkelijke manier wordt gebracht. A a n d e s la g
Aanzet Toon de cover van het boek. Het lijkt wel een ansichtkaart uit de toekomst. Vraag de kinderen vooraf even stil te staan bij het jaartal 2030. Hoe oud zullen ze dan zijn ? Waar denken ze dan zelf te staan in het leven ? Hoe zien ze zichzelf over 18 jaar ? Laat hen een levenslijn uittekenen, van hun geboortejaar tot 2030. Laat hen alle belangrijke gebeurtenissen uit hun verleden en heden al optekenen (bijv. : leren lopen, leren fietsen, het wisselen van de eerste melktand, voor het eerst naar school …) en laat hen hun eigen toekomst verzinnen (bijv. : studeren of snel gaan werken, trouwen, samenwonen of alleen blijven, kinderen krijgen of net niet, reizen, werken …). Vraag hen de levenslijn 18 jaar later nog eens opnieuw te bekijken. Zullen ze er dan om moeten lachen ? Dat is wat de schrijver zegt op pagina 7 : “Wil je lachen ? Lees dit boek dan in 2030 !” Elk hoofdstuk begint met een brief uit het jaar 2030. Laat de kinderen ook een brief schrijven uit de toekomst : als oma of opa aan hun kleinkind, over het speelgoed waarmee ze speelden. Aan een topchef uit een restaurant over hun lievelingseten. Aan een architect over het huis waarin ze woonden. Je kan je leerlingen ook een brief laten schrijven naar de toekomst. Over hoe zij het nu ervaren naar school te gaan, wat ze eten, waarmee ze spelen … Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.5 Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.3
Verwerkingsactiviteiten Zorg voor verschillende exemplaren van dit boek. Elk hoofdstuk behandelt een ander thema. Pik er elke dag een thema uit. Onderstaande suggesties kunnen je op weg helpen om dit boek samen te lezen en te beleven. Laat de keuze voor de thema’s afhangen van de interesses van je klas.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
–
Hoofdstuk vooraf – Overal techniek ––
Op pagina 10 wordt ‘de kracht van de verdubbeling’ uitgelegd. Geef de kinderen de opdracht het gedachte-experiment te laten narekenen. Laat het ook toepassen op een reële situatie (bijv. : de afstand thuis-school). Je kan de resultaten in een grafiek laten zetten op de computer. –– Op pagina 11 en 12 gaat het over wegwerpcomputers. De kinderen verzinnen nu zelf waarin ze een chip zouden verwerken, en enkele mogelijke toepassingen. Die werken ze uit in een reclamefolder, in tekst (met leuke slogan) en beeld. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.3
–
Hoofdstuk 1 – Een rondje door je nieuwe huis
4 Wonen
Op pagina 15 worden ‘levende en slimme huizen’ beschreven. Geef de kinderen als opdracht een tekening of ontwerp van een van deze huizen maken via Floorplanner op de computer (cf. http://nl.floorplanner.com). Laat hen het ontwerp eventueel uitwerken tot een maquette. ICT – 5
4 Computerpapier
Op pagina 17 en 18 wordt voorspeld dat een computer zo dun en zo buigzaam als papier wordt. Zo zou je je computer kunnen opvouwen en makkelijk meenemen. Laat de kinderen nog meer mogelijke digitale evoluties bedenken. Verdeel de klas in groepjes en laat elk groepje een lijst aanleggen. Vergelijk na afloop de lijstjes. Kijk waar ze elkaar overlappen en/of aanvullen. Wereldoriëntatie – 2 Techniek en samenleving – 2.17
–
Hoofdstuk 2 – Ruimteschip aarde In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij brandstof en energie, en hoe wij daar mee omspringen. Hou een debat. Schrijf alle argumenten pro en contra voor de verschillende brandstoffen en energiebronnen (olie, steenkool, aardgas, kernenergie, biobrandstof, wind- en waterenergie, zonne-energie) op strookjes (zie : vanaf p. 24). De argumenten neem je over uit het boek. Elke leerling krijgt één strookje dat hij of zij voorleest (of laat hen de argumenten rechtstreeks uit het boek voorlezen). De samenvatting lees je zelf. Wat vinden de kinderen zelf ? In welke energiebronnen moet er volgens hen worden geïnvesteerd ? Bijkomende argumenten zoeken ze in We hebben maar één planeet en Een beter milieu : energie besparen (zie : Bibliografie), en op internet. Wereldoriëntatie – 2 Techniek en samenleving – 2.17 Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.6 – 1.23 – 1.24 – 1.25 – 1.26 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies
–
Hoofdstuk 3 – Van zo viezig als een mens tot zo schoon als een mier
4 Groepsdomheid
Sta vooraf even stil bij hoe mensen omgaan met hun omgeving, hoe ze de planeet plunderen en steeds meer vervuilen. Leg het boek Een ronde tafel in het regenwoud (zie : Bibliografie) op de leestafel. Eén van de mechanismen die vervuiling in de hand werkt, is groepsdomheid. ‘Als dit probleem echt zo erg was, dan zouden ze er toch wel wat aan doen ?’ is een gevaarlijke gedachte die in de hoofden van veel mensen zit. Hierover lees je meer op pagina 39 : “Eén mens is dom, twee mensen zijn dommer.”
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Ga naar aanleiding van dat citaat op zoek naar voorbeelden van groepsdomheid en groepswijsheid, in het boek maar ook in de klas. Zijn er situaties in de klas waarop deze theorie van toepassing is, zoals bijvoorbeeld bij pesten ? Om groepsdomheid om te zetten in groepswijsheid kan je met je klas een aantal groepsbevorderende, niet-competitieve spellen spelen. Inspiratie vind je hier : www.dehogerielen.be/sites/default/files/hoge-rielen/natuur-avontuur/handleiding%20 teambuildingskoffer.pdf. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.6 – 1.23 – 1.24 – 1.25 – 1.26 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies
4 Duurzaam speelgoed
Op pagina 40 lees je onder ‘Een nieuwe manier van denken’ over duurzaam speelgoed. Vraag de kinderen naar aanleiding hiervan thuis een inventaris maken van hun speelgoedkast. Waar spelen ze nu mee ? Waar speelden ze vroeger mee ? Maak van al deze lijstjes één grote klaslijst. Verdeel je klas in groepjes. Geef elk groepje een andere opdracht. Eén groep verdeelt het speelgoed volgens educatieve waarde en speeldoel, een andere groep volgens materiaal waaruit het vervaardigd is. Nog een andere groep kan het speelgoed indelen volgens levensduurte. Leg de lijstjes naast elkaar. Bekijk nu welk speelgoed het meest duurzame en ecologisch verantwoorde speelgoed is. Is er een speelgoedwinkel met duurzaam ecologisch verantwoord speelgoed in de buurt van jullie school ? Maak een afspraak en vraag een rondleiding. De kinderen kunnen ook een interview afnemen. Surf naar http://duurzaamspeelgoed.be en ga er bijvoorbeeld op zoek naar de oorsprong van houten speelgoed : http://duurzaamspeelgoed.be/geschiedenis-houten-speelgoed. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.3 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.1 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.5 – 4.6 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies ICT – 6
4 Een eindeloze cirkel
De kinderen zoeken het verschil tussen ‘cradle-to-cradle’ en ‘recycling’ op (cf. p. 42-44). Leg ter aanvulling ook de boeken Een beter milieu : afval en recycling en Gooi maar weg ! op de leestafel (zie : Bibliografie). Ga zelf ook aan de slag. Blaas iets ‘ouds’ nieuw leven in, bijv. : een oude stoel opknappen, een tafel herschilderen, een lampenkap pimpen … Wereldoriëntatie – 2 Techniek en samenleving – 2.17
4 Plastic soep
Vraag de kinderen te inventariseren wat er in jullie klas allemaal uit plastic is gemaakt. Laat hen alternatieve materialen bedenken. Dezelfde denkoefening doen ze thuis over : in de badkamer (verpakkingen van douchegel en shampoo …), in de keukenkast, in de woonkamer (meubels …). Sta stil bij het afval dat dat met zich meebrengt. Zijn de kinderen zich bewust van de enorme ‘plastic soep’ die ronddrijft in de oceanen ? Lees pagina 43. Probeer een voorstelling te maken van de grootte van die plastic soep. In dit boek staat dat die “minstens twee keer en misschien zelfs wel twintig keer zo groot [is] als Spanje”. Leg er het boek We hebben maar één planeet naast. Op pagina 50 van dat boek staat : “Hoe groot
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
de plastic soep is, weet niemand helemaal zeker. Minstens 34 keer zo groot als Nederland, zeggen onderzoekers.” Neem er een landkaart bij en laat hen Spanje en Nederland opzoeken. Leg er tot slot ook het boek Plastic Soep naast. Daarin staat “dat in een kwart van de Stille Oceaan – een gebied van 8,6 miljoen vierkante kilometer – maar liefst 44 miljoen kilo plastic afval drijft : 5.114 kilo per vierkante kilometer” (p. 15). Laat hen berekenen hoeveel (milli)gram afval dat is per liter. Wijs hen er bovendien op dat het gevaar niet enkel schuilt in de plastic die zichtbaar ronddrijft op zee, maar ook in de onzichtbare, microscopisch kleine plasticdeeltjes. Lees samen het artikel in De Standaard over hoe plastic onze mosselen vervuilt (cf. www.standaard.be/artikel/ detail.aspx?artikelid=DMF20120824_00270682). Zet met de kinderen een bewustmakings campagne op. Laat hen affiches ontwerpen, en slogans bedenken waarin ze anderen aansporen bewust met plastic en plastic afval om te gaan. Hou een optocht door de school, door het dorp. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 – 1.23 – 1.24 – 1.25 – 1.26 Wereldoriëntatie – 2 Techniek en samenleving – 2.17 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 – 1.6 – 1.7 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies Wiskunde – 2 Meten – 2.3
–
Hoofdstuk 4 – Hoe voorspel je de toekomst ? ––
Lees de tekst op pagina 46. Wat is het verschil tussen een futuroloog en helderziende of een waarzegger ? Breng verschillende horoscopen mee uit diverse tijdschriften. Lees er enkele samen. Geef de opdracht er zelf een te schrijven. –– Verwijs naar het boek Vuurbom (zie : Bibliografie) waarin Bram en Jimmy een eeuwigheidscapsule willen bouwen, geïnspireerd op wat er in en om de graven van Egyptische mummies gevonden werd. Bram en Jimmy verzamelen in die eeuwigheidscapsule allerlei voorwerpen zodat de generaties van 1000 jaar later weten hoe het schoolleven er 1000 jaar eerder uitzag. Vraag de kinderen zelf zo’n lijst aan te leggen, en laat hen dan effectief voorwerpen, foto’s en afbeeldingen verzamelen. Ze stellen bovendien een begeleidende brief op die de tijdsgeest van nu illustreert. Waar zouden ze de eeuwigheidscapsule kunnen begraven ? Door wie moet de tijdscapsule gevonden worden, hopen ze ? De kinderen kunnen per twee of in kleine groepjes werken. Lees ter afsluiting ook dit artikel, over een pakket in Noorwegen dat pas na 100 jaar geopend mocht worden (cf. www.demorgen.be/dm/nl/994/stand-der-dingen/article/detail/1490926/ 2012/08/24/Mysterieus-Noors-pakketje-na-eeuw-geopend.dhtml) Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.3 ICT – 6
–
Hoofdstuk 5 – Water en brood ––
Water : om voedsel te bereiden heb je water nodig. Neem het boek op pagina 58, waar een aantal voorbeelden staan. Vul het lijstje aan met een aantal dingen die vaak op het menu staan. Hoeveel liter water is er nodig om bijvoorbeeld rijst te bereiden (van het kweken van de plant tot de gekookte rijst op het bord) ? Vraag de kinderen hun persoonlijk waterverbruik van één week in kaart brengen. Stel een schema op dat ze kunnen invullen : eten, drinken, toilet doorspoelen (± 6 liter per keer !), tanden poetsen, bad of douche … Leg het boek Een beter milieu : water besparen (zie : Bibliografie) ter aanvulling op de leestafel. Bekijk de lijstjes en vergelijk. Hoe en waar zouden ze op persoonlijk waterverbruik kunnen besparen ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
––
Neem het boek op pagina 60 (‘Waar komt jouw eten vandaan’). Geef de kinderen de opdracht thuis in de keukenkasten te kijken. Ze brengen de oorsprong van de verschillende voedingswaren in kaart. Trek de opdracht open naar het verleden. Wat stond er bij hun grootouders op het menu ? Is er een groot verschil met nu ? Hoe zal het voedingspatroon er in de toekomst uitzien, denken ze ?
––
Neem het boek op pagina 61 en 62. Daarin wordt verwezen naar de ‘akker van de toekomst’. Vraag wie er zelf een moestuin, een stadstuintje of een balkonmoestuin heeft. Ga langs bij een pluk- of zelfoogstboerderij (zie bijvoorbeeld : http://wijveld. skynetblogs.be). Wat vinden de kinderen van dat principe ? Zien ze het later zelf ook zitten om hun groenten en fruit zelf te gaan oogsten ? –– Wie heeft er nog zin in een stukje vis op zijn bord na het lezen van het stuk over overbevissing op pagina 64 ? Verwijs opnieuw naar de groepsdomheid en -wijsheid. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 – 1.23 – 1.24 – 1.25 – 1.26 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 – 1.6 – 1.7 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies ––
In ‘Maisgarnalen, cricko’s en bugburgers’ (p. 65) lees je meer over het eten van insecten. Wie heeft er al eens insecten gegeten ? Bewust of onbewust ? Lees samen dit stuk www.schooltv.nl/eigenwijzer/project/2084521/schooltv-actueel/2157373/ verzorging/item/2976497/eetbare-insecten/ en bekijk ook hoe je zelf eetbare insecten kan vangen www.ketnet.be/programma/x-treem/eetbare-insecten. Ga daarna zelf op culinaire ontdekkingsreis !
––
Leg daarna een link naar het volgende hoofdstuk. Met behulp van stamcellen en 3d-printers zouden we bijvoorbeeld een nier kunnen printen (p. 73). Maar als dat kan, rolt er binnenkort dan ook voedsel uit de printer ? Lees http://www.wetenschap24.nl/nieuws/artikelen/2011/november/Voedsel-uit-deprinter.html en hou een gesprek over de mogelijkheden, de voor- en nadelen …
––
De auteur van Groeten uit 2030 verzint op pagina 66 een naam voor de toekomstige oven : robokoks, keukenbots, eetomaten. Welke naam dekt de lading het beste ? Geef de opdracht zelf ook een leuke naam verzinnen.
––
De meeste kinderen snoepen graag. Op pagina 67 verzint de schrijver zuurtjes die je kan inademen. Geef als opdracht zelf ook een gezonde snoeperij uit te vinden. Laat de kinderen hun uitvinding in tekst en beeld weergeven in een reclamefolder. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.3
–
Hoofdstuk 6 – Ziek
4 Imed
Neem het boek op pagina 70. Daar wordt de “imed” voorgesteld : een piepklein chipje in je lichaam dat informatie stuurt over je lichamelijke toestand naar je computer of telefoon. Wat zijn, volgens het boek, de voordelen ? Vraag de kinderen of zij er ook niks dan voordelen in zien ? Prikkel hen door te stellen dat de gegevens in handen kunnen komen van iemand met minder goede intenties. Of dat je toekomstige werkgever zo je gezondheid in de gaten kan houden … Nog steeds niks dan voordelen ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
4 Eeuwig leven
Op pagina 77 wordt stilgestaan bij een eeuwig leven. Onsterfelijkheid spreekt tot de verbeelding. Vraag of de kinderen ook dromen van een eeuwig leven ? Hou een gesprek over de voor- en nadelen hiervan. Eén van de genoemde technieken om eeuwig te leven is alleen het hoofd ‘up to date’ te houden en de rest van het lichaam te vervangen door kunstmatige ledematen. Hoe zou hun leven eruit zien met een kunstmatige romp en ledematen ? Laat hen dat in beeld of woord weergeven. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
–
Hoofdstuk 7 – De eeuw van de robots ? In ‘Wanneer gaan we naar Mars’ (p. 80) lees je meer over ruimtevaart en hoe er vroeger naar gekeken werd. Geef de kinderen als opdracht met hun grootouders te praten over de eerste maanlanding (of met wie dan ook die zich de maanlanding nog herinnert). Hoe werd er in de jaren ’50 en ’60 gedacht over maan- en marsmannetjes ? Vergelijk dit met wat we nu allemaal weten (en nog steeds niet weten). Nederlands – 2 Spreken – 2.2 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.8 – 4.9 Bekijk de automodellen op pagina 82. Vraag de kinderen hoe een auto er in 2030 volgens hen zal uitzien ? Vraag hen vervolgens er zelf één te ontwerpen. Op pagina 92 worden een heel aantal voorbeelden van een robot in huis gegeven. Vraag aan de kinderen waarvoor zij een robot zouden gebruiken ? Laat hen dat in woord of beeld weergeven. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.3 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
En verder – DIY Heel wat thema’s uit dit boek zijn brandend actueel. Hou samen met je klas de ogen en oren wagenwijd open en volg de actualiteit. Zo wordt er bijvoorbeeld gedacht aan het gebruik van parasols om het Great Barrier Reef te redden : www.demorgen.be/dm/nl/5378/GlobalWarming/article/detail/1488209/2012/08/20/Parasols-kunnen-Great-Barrier-Reef-redden.dhtml. Maak hen duidelijk dat verandering bij jezelf begint. Met ‘consuminderen’ bijvoorbeeld. Is diy (Do It Yourself ) de toekomst ? Dus : zelf je kleren naaien en breien, een moestuin beginnen … Laat hen zeker een aantal dingen uit We hebben maar één planeet : groene tips en inspiratie voor Low Impact Kids (zie : Bibliografie) uitproberen ! Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 ICT – 1 ICT – 6
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Bibliografie
Aarde & milieu : voedsel voor iedereen – John Baines (Corona, 2007) Een beter milieu : afval en recycling – Carol Inskipp (Corona, 2006) Een beter milieu : energie besparen – Jen Green (Corona, 2006) Een beter milieu : water besparen – Jen Green (Corona, 2006) Een ronde tafel in het regenwoud – Rindert Kromhout en Eric Smaling (Leopold, 2007) Gooi maar weg ! – Rindert Kromhout en Eric Smaling (Leopold, 2005) Plastic Soep – Jesse Goossens (Lemniscaat, 2009) Volle buiken – Rindert Kromhout en Eric Smaling (Leopold, 2004) Vuurbom : de geschiedenis van een vriendschap – Harm de Jonge (Van Goor, 2011) We hebben maar één planeet : groene tips en inspiratie voor Low Impact Kids – Steven Vromman & Ilona Plichart, Tinne Van Den Bossche (ill.) (Van Halewyck, 2010)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
3
Het wonderkabinet Brian Selznick De Boekerij, 2012
Over het boek
Het wonderkabinet vertelt twee verhalen. Het ene speelt zich af in 1927, in New Jersey, en is dat van het dove meisje Rose, wiens verhaal uitsluitend uit prenten bestaat. Het andere verhaal – in woorden verteld – speelt zich 50 jaar later af en is dat van Ben, een jongen die in Minnesota bij zijn oom en tante inwoont en op zoek gaat naar zijn onbekende vader. De verhalen raken elkaar eerst in details (een bliksemschicht, het thema doofheid), later komen ze samen in tijd en ruimte en krijgt ook Ben een rol in het beeldverhaal. Dit is een wonderlijk boek dat drijft op mysterie, nostalgie en sfeer. Wie is Rose ? Wat heeft ze met Ben te maken ? Wie is Bens vader ? Met zijn paginavullende potloodtekeningen en vlotte tekst vertelt Selznick een verhaal in woord en beeld dat speelt met de grens tussen film, roman en graphic novel. A a n d e s la g
Aanzet – Inleefspel Zowel Rose als Ben zijn doof. Met een inleefspel maak je de kinderen duidelijk hoe een dove communiceert, zich in het verkeer begeeft … Je kan doofheid simuleren door een leerling een koptelefoon op te zetten die geen geluid van buitenaf doorlaat. Daarna moeten ze zien te functioneren in een spel, een wiskundeles, een turnles … Laat in elke situatie iemand anders de koptelefoon opzetten. Evalueer daarna. Wat hebben ze als positief ervaren ? Wat als negatief ? Je kan het inleefspel ook uitbreiden met andere handicaps. Inspiratie vind je o.a. op http://home. euphonynet.be/anderszijn/spelletjes.htm.
–
Extra leesvoer Leg De stille dief en De Gehoorstoornis Survivalgids op de leestafel (zie : Bibliografie), voor wie zich verder in het thema wil verdiepen. Of lees het gedicht voor dat Jack uit Haat die kat (zie : Bibliografie) voor zijn dove moeder schreef (p. 110-111) “Kattebelletje ik zal voor je luisteren ik zal alle klanken van de wereld horen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
alle heerlijke onzegbare zegbare klanken al het ronken en zoemen en alle tingeltangelklanken ik zal alle klanken van de wereld horen en ik zal ze opschrijven zodat jij ze ook kunt horen.” Nederlands – Strategieën – 5.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.18 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.10
Verwerkingsactiviteiten Zorg voor verschillende exemplaren van het boek. Zorg ervoor dat alle kinderen het boek hebben gelezen en ga dan met onderstaande suggesties aan de slag.
–
Sterren en de ruimte Het nummer ‘Space Oddity’ van David Bowie speelt een belangrijke rol doorheen dit boek. Af en toe speelt er een stuk songtekst in Bens hoofd. Google de tekst van het lied, en zorg voor een Nederlandse vertaling, wanneer de kinderen onvoldoende Engels kennen. –– Waarover gaat dit lied ? –– Waarom denkt Ben dat het over zijn vader gaat ? –– Wat heeft Ben met de sterren en de ruimte ? Ben is gefascineerd : hij schildert zijn plafond zwart en maakt met fluorescerende sterren een sterrenhemel na. Ga na of iedereen de namen van de belangrijkste sterren in ons melkwegstelsel
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
kent. Breng een (virtueel) bezoek aan de volkssterrenwacht Urania (cf. http://www.urania.be/). Leg ook Reis door het heelal, De ontdekking van de sterren en Sterren en planeten : atlas van de nachtelijke hemel op de leestafel (zie : Bibliografie). Muzische vorming – 2 Muziek – 2.3
– Sterrennacht Neem het boek op pagina 71 en lees volgend fragment voor : “De deur stond op een kier, en hij zag de ingelijste reproductie van Van Gogh – een grote zwarte boom met een wervelende nachthemel vol gouden sterren.” Breng een kunstboek van Van Gogh mee, bijv. Het kleine Van Gogh-museum (zie : Bibliografie) of zoek via Google een aantal van zijn schilderijen. Vinden ze terug om welk schilderij het gaat ? (‘Sterrennacht’ of ‘Starry night’). Geef dan de opdracht om, net zoals in het boek, een beschrijving te maken bij een schilderij naar keuze. Bouw vooraf eventueel een woordveld op met tal van adjectieven om de kinderen op weg te helpen. Of speel een associatiespel, om woorden te ‘wekken’. Elk kind print een afbeelding van zijn of haar schilderij. Verzamel ze en hang ze op in de klas. Daarna leest elk kind zijn of haar beschrijving voor. De rest van de klas bekijkt de afbeeldingen en raadt om welk schilderij het gaat. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
– Musea Ben is een echte verzamelaar : hij bezit een schildpadje uit gelijmde schelpen, stukjes meteoriet, een vogelschedel … Ook Rose had als kind een knipselboek waarin ze alles over haar moeder, een actrice, verzamelde. Wie heeft thuis ook een verzameling ? Breng Van alles over musea en verzamelen mee naar de klas. Met prachtige foto’s geeft dit boek aan hoe een museum tot stand komt. Het kan de kinderen inspireren om de klas om te bouwen tot een tijdelijk museum. De kinderen stellen er hun verzamelingen tentoon. Verzamelingen rond eenzelfde thema vullen elkaar aan. Bens vader werkte voor het Amerikaans Natuurhistorisch Museum in New York. Ben verblijft er een paar dagen en raakt er niet uitgekeken. Ook Rose brengt veel tijd door in het museum, als kind, maar ook later. Bekijk via het internet een foto van het gebouw : http://nl.wikipedia.org/ wiki/American_Museum_of_Natural_History en vergelijk deze met de afbeelding op pagina 314315. De potloodtekening nodigt uit om zelf aan de slag te gaan ! Trek de straat in met potlood, papier en een kartonnen onderlegger. Kies enkele gebouwen uit en laat de kinderen die natekenen. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
– Maquette Rose werkte mee aan de maquette van New York voor de wereldtentoonstelling en voegde er haar persoonlijke geschiedenis met de stad in het geheim aan toe. Bekijk en vergelijk de tekeningen met de foto’s op de website : www.queensmuseum.org/exhibitions/visitpanorama. De kinderen uit je klas verlaten binnenkort allemaal de lagere school. Laat hen samen een maquette bouwen van de school, waar ze waarschijnlijk zes, misschien zelfs negen jaar hebben doorgebracht. Aan de maquette voegen ze persoonlijke details toe : herinneringen aan leuke momenten in de klas, op de speelplaats, de eetzaal, feesten, een leerkracht … (zie ook : ‘Lestip Mijn straat’). Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
– Diorama Bens vader bouwde het diorama “Wolf (Canis Lupus), Gunflint Lake, Minnesota”. Wat is een diorama ? Ook in het Afrika-museum van Tervuren zijn een aantal diorama’s gebouwd. Geef de opdracht er zelf een te maken. Je kan als thema bijvoorbeeld ‘dieren’ nemen, en de klas in groepjes laten werken. De ene groep maakt een kijkkast over dieren van in savanne, aan andere groep over dieren op de poolgebieden. Gebruik bijvoorbeeld dieren van Schleich : die ogen levensecht. Voor de landschappen gebruiken ze materiaal als takken, mos, gras, zand en lappen stof. Je kan er – als je de link met het Jeugdboekenweekthema wil leggen – ook eentje maken over ‘tijd’. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Nederlands – 6 Taalbeschouwing Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
– Doven Ben communiceert via een schriftje met Jamie, en later ook met Rose. Maar hij oefent ook op gebarentaal. Met een afbeelding van het handalfabet dat je van internet haalt laat je hen de boodschap op pagina 594 tot en met 609 ontcijferen. Let wel : doventalen zijn natuurlijke talen, met een eigen lexicon en een eigen grammatica die van generatie op generatie wordt doorgegeven. Doven in Vlaanderen gebruiken dus een ander alfabet dan Amerikaanse doven. In het boek is de dovenboodschap niet vertaald. Geef de kinderen daarom ook het Amerikaanse gebarenalfabet. Schrijf een aantal woorden op strookjes, deel de strookjes uit en laat de kinderen deze woorden voor elkaar spellen (met het Vlaamse handgebarenalfabet). Ze raden om ter snelst om welk woord het gaat ! Neem woorden uit het boek : museum, meteoriet, film, panorama, diorama, wonder kabinet … Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.3
En verder – Film toen en nu In 1927 werd de nieuwe geluidstechnologie in de films geïntroduceerd. Bekijk een film of een filmfragment uit de ‘stomme’ periode, bijvoorbeeld One week van Buster Keaton uit 1920. Waarin verschilt een film van toen met een film nu ? Wijs hen op de zwart-witbeelden, de tussentitels die tussen de beelden door worden geprojecteerd, het ontbreken van geluid, de muziek die vaak live werd gebracht … Verdeel de klas in groepen. Laat elke groep een kort scenario uitschrijven voor een eigen ‘stomme’ film. Zorg voor verkleedkleren, rekwisieten en een camera om de filmpjes op te nemen. Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Muzische vorming – 5 Media – 5.3
– (Over)bescherming Lees het gesprek voor tussen moeder en dochter op pagina’s 274 tot en met 292. Roses moeder vindt het gevaarlijk voor haar dove dochter om alleen buiten te komen, alleen al omdat ze schrik heeft dat haar dochter aangereden zal worden. –– Kan je de ongerustheid van de moeder begrijpen ? Of heeft Rose gelijk ? –– Moeten dove kinderen extra beschermd worden ? Of hebben ze het ‘recht’ om gevaar te lopen, net als niet-dove kinderen ? Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.6
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
– Citaten Bens moeder werkt als bibliothecaresse in de plaatselijke bibliotheek en is altijd omringd door boeken. Uit die boeken haalt ze citaten om op te hangen, o.a. eentje van Oscar Wilde : “We liggen allemaal in de goot, maar sommigen van ons kijken naar de sterren.” Ben vraagt naar de betekenis maar krijgt geen antwoord. Wat betekent die uitspraak volgens de kinderen uit je klas ? Geef de kinderen de opdracht om uit elk gelezen boek een mooie zin te halen. Die hangen ze op in de klasbibliotheek of ze schilderen het citaat op de klasmuur. Zo krijg je een prikkelende leesomgeving. Je kan deze opdracht het hele jaar doordoen. Tijdens de Jeugdboekenweek geef je hen de opdracht om gericht te zoeken naar citaten rond tijd. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5 Bibliografie
De Gehoorstoornis Survivalgids – Nico De Braeckeleer, E. De Leenheer, Maaike Devos (Abimo, 2010) De ontdekking van de sterren – Govert Schilling (Moon, 2012) De stille dief – Rian Visser en Fréderiek Westerweel (ill.) (Clavis, 2008) Haat die kat – Sharon Creech (Hoogland & Van Klaveren, 2009) Het kleine Van Gogh museum – (Ludion, 2010) Van alles over musea en verzamelen – Ymkje Swart en Jet Bootsma (ill.) (Moon, 2008) Reis door het heelal – Frank Deboosere (Standaard, 2008) Sterren en planeten : atlas van de nachtelijke hemel – Robin Scagell (Lannoo, 2008)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
4
Mijn straat Paul De Moor en Stefanie De Graef (ill.) Lannoo, 2012
Over het boek
Een jongen schetst de straat waar hij vroeger woonde. Hij vertelt over de huizen, de gebouwen en hun bewoners. Over de tandarts en de boer, de ene woont boven, de ander beneden. Over de bakker en de ijsman, de een met de bakfiets, de ander met paard en kar. Over de fabrieken, de wei en de stekelbaars. Over de tijd van toen, toen de jongen nog klein was en de straat nog was hoe ze was. Dit is een nostalgisch boek over vroeger met kleurrijke en geestige personages. A a n d e s la g
Aanzet Toon de cover van het boek. Voor je het boek samen leest, laat je de kinderen een stukje schrijven met dezelfde titel als het boek Mijn straat. Ter inspiratie voor hun beschrijving zet je hen op weg met de vijf W’s (en één H) : –– Wie woont er ? –– Waarom woon jij er ? –– Wat voor bijzonders is er in je straat te zien ? –– Wanneer werd je straat aangelegd ? –– Waar is je straat gelegen, in wat voor buurt ? –– Hoe ziet je straat er uit ? Laat hen ook volgende vragen beantwoorden : –– Wat is de oorsprong van je straatnaam ? Wie bedacht de straatnaam ? –– Hoe lang bestaat je straat al ? –– Zijn er winkels ? Zijn er openbare gebouwen ? Fabrieken ? Is er een school of bibliotheek ? –– Staan er geklasseerde gebouwen of gebouwen van een beroemde architect ? –– Wie is de oudste bewoner van de straat ? –– Hoeveel verschillende nationaliteiten wonen er in je straat ? Laat de kinderen mensen uit hun straat interviewen, stuur hen met een fototoestel of videocamera op pad. Laat hen ‘hun’ straat verwerken tot een krantenartikel, in een schilderij, als foto tentoonstelling, een videoreportage à la ‘Het dorp’ van Man bijt hond. Je kan er ook voor kiezen om de kinderen klassikaal de schoolstraat in kaart te laten brengen. De kinderen trekken er in duo’s op uit en interviewen de buren, de uitbater van de snoepwinkel of de schoolconciërge voor de schoolkrant. Extra informatie over de straat vind je op de website van je gemeente, bij de verantwoordelijke van ruimtelijke ordening of technische dienst, bij de heemkundige kring … Nederlands – 4 Schrijven – 4.4 Nederlands – 2 Spreken – 2.2
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.10 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.8 – 5.9
Verwerkingsactiviteiten In dit boek wordt telkens iets of iemand uit de straat van de auteur voorgesteld. Lees het boek samen. Hier volgende enkele suggesties om langer stil te staan bij bepaalde thema’s of passages.
– Bewoners
4 Namen
Bekijk de namen in dit boek : Fred, Fons, Dolf, Fernand, Frans, Marcel … –– Welke populaire voornamen van vroeger komen nu terug ? (Denk aan Jef, Jules, Jeanne, Marie …) –– Wat betekenen de namen en waar komen ze vandaan ? De ijsman in het boek heet bijvoorbeeld Marcel. Zijn naam komt uit Frankrijk en betekent ‘kleine hamer’. Zijn paard heet Poenda. Die naam komt uit Congo. Zoek vervolgens de betekenis van de namen van de kinderen uit je klas, bijvoorbeeld op http://babybytes.nl/namen/. Nederlands – 6 Taalbeschouwing Nederlands – 7 Interculturele gerichtheid
4 ‘ Van boven naar onderen’
Lees de tekst voor en stel volgende vragen : –– Hoe is de verhouding tussen de boer en de tandarts ? –– Waaruit kan je dat afleiden ? –– Wie van hen heeft nu gelijk ? Dramatiseer dit stuk. De boer en tandarts ontmoeten elkaar : –– Wat hebben ze elkaar te zeggen ? –– Hoe begroeten ze mekaar ? Hartelijk of hatelijk ? –– Wat gebeurt er als de boer met kiespijn toch bij de tandarts op bezoek gaat ? –– Wat gebeurt er als de tandarts melk komt kopen bij de boer ? De boer en tandarts raken het niet met elkaar eens over waar de straat begint en eindigt. Hoe zou het zitten met de straat waar jullie school ligt ? Maak een afspraak met iemand van de technische administratieve dienst van je gemeente en hou een gesprek : –– Waar is het begin en het einde van de straat ? –– Wie bepaalt dit ? Waar beginnen huisnummers te tellen ? –– Wie verzint de straatnamen ? –– Wie is de beroemdste inwoner ? Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.10 Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Nederlands – 2 Spreken – 2.2
4 ‘ De bakker’
In dit stuk wordt met woorden gespeeld en gejongleerd : “De bakfiets bromde. Daarom was het ook een bromfiets.” Ga op zoek naar andere woorden die zich tot deze taalspielerei lenen en maak (nieuwe) woorden ! Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
4 ‘ Fons’
Wat bedoelt de schrijver met : “Zijn paard was een vos met een lange staart. En ogen zo groot als spiegeleieren. … Hij staarde meer in zichzelf dan in de straat.” –– Welke paardenrassen ken je ? (cf. http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_paardenrassen) –– Waarom droeg het paard oogkleppen ? –– In de tekst wordt gebruik gemaakt van geluidsnabootsingen. Welk effect hebben die ? Wat benadrukken ze ? Ga, naar aanleiding van die laatste vraag, verder in op onomatopeeën. Ter illustratie breng je ‘O Echo’ (zie : Bibliografie) mee, waarbij je aangeeft hoe de stadsgeluiden in de tekst worden verwerkt. Of je gebruikt het gedicht ‘Boem Paukenslag’ van Paul van Ostaijen (cf. http://users. telenet.be/gaston.d.haese/paukenslag.html). Laat de kinderen vervolgens de weg die zij afleggen van huis naar school (of omgekeerd) beschrijven aan de hand van de geluiden die ze onderweg horen. Je kan de kinderen er ook met videocamera of enkel geluidsopnameapparatuur op uit sturen. Ze leggen zo de geluiden vast die hen dagelijks omringen. Laat je inspireren door de geluidsfragmenten op http://thecityrings.org. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 Muzische vorming – 5 Media – 5.3 ––
4 ‘ Het hoofd’
In dit fragment staan mooie voorbeelden van beeldrijk taalgebruik zoals “de sirene loeit / de koe loeit / de boten loeien” en “lampen branden / het vuur brandt”. Ga zelf ook spelen met taal en beeld. Een ‘peertje’ kan zowel op een gloeilamp als op een peer slaan (cf. http://nl.wikipedia.org/ wiki/Bestand :Peertje.JPG). Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
– Gebouwen
4 ‘ Mijn huis’
De kinderen zoeken op in de tekst wat er door het zolderraam te zien is. Daarna geef je hen de opdracht een foto te maken door het zolderraam (of slaapkamerraam) bij hen thuis. Alle foto’s hang je als een mozaïek op in je klas. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
4 ‘ De stomme school’ –– –– ––
Hoe wordt de school beschreven ? Is het een aangename plek om te vertoeven ? Wat bedoelt de schrijver met “De school was hoog en streng. Met blinde ogen en dove oren” ? Voor wie of wat is de school doof en blind ? Geef de kinderen daarna de opdracht hun eigen school te beschrijven. Help hen op weg door vooraf een woordveld op te bouwen : –– Hoe ziet de school eruit ? –– Welke kleuren en geuren overheersen er ? –– Welke gevoelens roepen de school bij je op ? –– Welke dingen kan je er doen ? Kinderen uit het zesde leerjaar hebben hun lagere schooltijd er bijna opzitten. Je kan hen samen een maquette laten bouwen van de school, en er hen hun leuke herinneringen in laten verwerken, in woord en beeld (zie ook : ‘Lestip Het wonderkabinet’).
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Muzische vorming – 2 Muziek – 2.3 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
– Natuur
4 ‘ Toverhazelaars’
–– Welke informatie vind je terug over deze hazelaars in het boek ? –– Hoe ziet deze boom er doorheen de verschillende seizoenen uit ? De kinderen gaan daarna op zoek naar afbeeldingen en informatie over de toverhazelaar op het internet en in boeken.
4 ‘ De maan’
–– Hoe worden de wind, de zon en de maan beschreven in het boek ? –– Welk gevoel overheerst bij het lezen van deze poëtische beschrijvingen ? –– Kijk ook naar de afbeelding die Stefanie De Graef maakte. Welke sfeer straalt die uit ? Lees ter aanvulling het gedicht ‘Melopee’ dat Paul van Ostaijen opdroeg aan Gaston Burssens. “Onder de maan schuift de lange rivier Over de lange rivier schuift moede de maan Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee Langs het hoogriet langs de laagwei schuift de kano naar zee schuift met de schuivende maan de kano naar zee Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee” Laat de kinderen dit gedicht in een beeld vatten.
4 ‘ De stekelbaarzen’ –– –– ––
Waar ligt de rivier ? Wat bedoelt de auteur met “Stil te liggen en toch te lopen” ? Waar doelt de schrijver op met “en ik werd een stekelbaasje als ik naar school moest” ?
– Geluiden
4 Geluidsnabootsingen
In de verschillende stukken tekst wordt gebruik gemaakt van geluidsnabootsingen. Laat de kinderen hiernaar op zoek gaan in ‘Fons’ en ‘De boomgaard’.
4 ‘ De grote fabriek’ –– ––
Wat wordt er in de grote fabriek gemaakt ? Ook deze tekst bevat klanknabootstingen : “klingklongklang/klangklongkling”. Waar komen deze geluiden vandaan ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
4 ‘ De blikfabriek’ –– Wat stopt de jongen allemaal in zijn blik ? –– Hoe wordt het geluid van hazelnoten in blik omschreven ? (“Plingplongpleng”) Elk kind maakt naar aanleiding van die laatste vraag een ‘schuddebus’ : een leeg blik dat ze vullen met noten, maïskorrels, linzen, erwten, rijst … en dat ze vervolgens afsluiten. Terwijl jij het tekstfragment opnieuw voorleest, zorgen de leerlingen voor geluidsondersteuning. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Nederlands – 3 Lezen – 3.5 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
– Voertuigen
4 ‘ Zij en zij’
–– Wie is de ene zij en wie de andere ? –– Waarom omschrijft de auteur de auto als een prinses ? –– Wat zijn de grote gele ogen en de kleine rode ogen, die af en toe knipogen ? Vraag de kinderen wie er allemaal een auto heeft. Welk gezin heeft er geen ? Welk gezin heeft er twee ? Bij hun ouders en grootouders vragen ze na hoe dat vroeger was. Ze vergelijken hoeveel auto’s er nu rondrijden, hoeveel er tien, twintig, vijftig, zestig jaar geleden rondreden. –– Hoe gaan mensen nu om het hun auto ? En vroeger ? –– Voor wie is een auto als een prinses, een pronkstuk dat af en toe uit de garage mag komen ? –– Voor wie is de auto een noodzakelijk kwaad, een praktisch vervoersmiddel ? –– Bekijk de afbeelding in het boek. Uit welke tijd stamt deze auto ? Laat hen naar aanleiding van die laatste vraag op zoek gaan naar de evolutie op de automarkt. Hoe zag een auto er tien, twintig, vijftig, zestig jaar geleden uit ? En laat hen ook een blik in de toekomst werpen : hoe zal een auto er over tien, twintig jaar uitzien ? Op welke brandstof zal die auto rijden ? Neem dit onderwerp mee wanneer je het boek Groeten uit 2030 behandelt. Bezoek ook www.s-move.be. Die website bundelt verhalen, tips, sites, initiatieven die bijdragen tot een betere en schonere mobiliteit. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.8 – 5.9 Nederlands – 2 Spreken – 2.6
– Tijd –– ––
Wanneer groeide de jongen op ? In welke tijd zijn de beschrijvingen van de straat in het boek te situeren ? De illustraties kunnen je verder helpen om die vraag te beantwoorden : de auto uit ‘Zij en zij’, de kleding van de jongen uit ‘De stomme school’ … –– In ‘Het pistool’ wordt verwezen naar “de Grote Oorlog”. Over welke oorlog gaat het ? Wat weet je over WO I ? Breng het boek De kijkkast van Kobe (zie : Bibliografie) mee. Op vdkg.weebly.com kan je je laten inspireren door wat een andere zesde klas met dit thema deed. –– Hoe heet de jongen ? Waarom zegt de schrijver bij aanvang van het boek “Elke gelijkenis met bestaande personen berust op onpuur toeval” ? (De straat die Paul de Moor hier beschrijft is waarschijnlijk zijn straat zoals hij die waarnam als kleine jongen.) Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.8 – 5.9
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
– Illustraties De prachtige, nostalgische illustraties van Stefanie De Graef brengen de verschillende verhalen heel treffend en sfeervol in beeld. Bekijk de illustraties uitgebreid : –– Welke technieken gebruikt de illustrator ? –– Welke kleuren of kleurentimbres overheersen ? –– Hoe bepaalt het kleurgebruik de sfeer ? Wijs de kinderen op details zoals de schilderijtjes aan de muur, de meubels, de kledij … Die details verklappen heel wat over de tijd waarin de jongen opgroeide. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.2
En verder – Interview Interview een of meerdere personages uit de straat. Bundel deze interviews tot een straatkrant.
– Brief Laat de kinderen een brief schrijven aan de jongen. Ze beelden zich daarbij in dat ze zijn buurjongen of buurmeisje zijn. Ze vertellen daarin hoe ze het vinden om samen te spelen in de boomgaard, aan de rivier …
– Straatnaam Laat de kinderen een straatnaam bedenken voor de straat van de jongen. Bibliografie
De kijkkast van Kobe – Wim Chielens, Marcel Rouffa, Flanders Fields Museum (ill.) (Clavis, 2006) Groeten uit 2030 : van plastic soep tot allesmakers – Jan Paul Schutten (Davidsfonds/Infodok, 2011) O Echo – Stan Van Steendam (Vrijdag, 2012)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
5
Mister Orange Truus Matti Leopold, 2011
Over het boek
New York, 1943. Linus krijgt een baantje als loopjongen voor de groente- en fruitwinkel van zijn vader wanneer zijn oudste broer Albert – Apke voor de vrienden – naar de oorlog in Europa vertrekt. Elke week levert Linus een kist sinaasappels aan een man die hij ‘Mister Orange’ noemt en die eigenlijk schilder Piet Mondriaan blijkt te zijn. Mondriaan is gevlucht voor diezelfde oorlog in Europa en brengt zijn laatste dagen in New York door. Zijn kunst zet Linus aan het denken … Over Linus’ schouder kijk je mee in het atelier van Mondriaan – één van de belangrijkste schilders van de vorige eeuw. Dat maakt dit boek nog bijzonderder ! A a n d e s la g
Aanzet Situeer het boek in tijd en ruimte. Het boek speelt zich af in de periode 1943-1945, wanneer WO II volop woedt. Piet Mondriaan ontvlucht Europa in oktober 1940 en zoekt onderdak in New York om aan de Duitsers te ontsnappen. Apke, de oudste broer van de hoofdpersoon Linus, maakt de omgekeerde beweging. Hij verlaat New York om tegen de Duitsers te gaan vechten. Via zijn brieven kom je als lezer meer te weten over die oorlog en de ontberingen die de soldaten er moeten doorstaan. Via beeldmateriaal dompel je de leerlingen onder in de tijdsgeest van toen : je verzamelt prenten die illustreren wat de mode van toen was, welke vervoersmiddelen er bestonden en hoe ze eruit zagen … Een handige site is : www.beeldbankwo2.nl/index.jsp. Sta ook stil bij WO II zelf : wanneer, waar en hoe begon de oorlog, wat ging er aan vooraf, welke rol speelde Amerika … Nederlands – 3 Lezen – 3.1 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 Muzische vorming – 5 Media – 5.5 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.6 – 5.8 – 5.9
Verwerkingsactiviteiten Lees het boek voor, of lees het samen. Als het boek uit is, kan je met volgende suggesties aan de slag.
–
Leven en werk van Mondriaan
4 Keepvogel
Mister Orange is Piet Mondriaan. Leg ook het boek Keepvogel en Kijkvogel in het spoor van Mondriaan op de leestafel (zie : Bibliografie). Mister Orange en Keepvogel en Kijkvogel in het spoor van Mondriaan vullen elkaar mooi aan : wat Truus Matti in haar verhaal beschrijft wordt weergegeven in de illustraties in het boek van Wouter van Reek. Vraag de kinderen per twee op zoek te gaan naar de overeenkomsten. In welke mate zou Keepvogel Linus kunnen zijn, of omgekeerd ? Welke illustraties uit het boek passen bij welke passages uit Mister Orange ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Je kan deze opdracht als hoekenwerk aanbieden, als tussendoortje. Enkele gerichte kijk- en vergelijkopdrachten meegeven werkt altijd het beste. Nederlands – 3 Lezen – 3.5
4 Mondriaan
Wie was Mondriaan en wat deed hij in New York ? Je vindt erg veel materiaal op internet, maar ook in het tijdschrift Dada Mondriaan (zie : Bibliografie). Daar vind je een helder overzicht van zijn leven en werk en bovendien bevat het tijdschrift tal van leuke tips om zelf in de stijl en sfeer van Mondriaan aan de slag te gaan. Breng ook het boek Mondriaans alfabet mee naar de klas (zie : Bibliografie). Verdeel je klas in verschillende groepjes en geef elke groep een andere opzoekopdracht over het leven en werk van Mondriaan : –– Waar werd Mondriaan geboren ? –– Welke studies volgde Mondriaan ? –– Tot welke kunststroming behoort zijn werk ? Welke invloed had de boogiewoogie-muziek op zijn werk ? Vind je enkele voorbeelden van boogiewoogie op YouTube ? –– Welke kleuren gebruikte hij ? Waarom precies die ? –– Waarom gebruikte hij tape in zijn werk ? Na het opzoekwerk stelt elk groepje zijn bevindingen voor. Zo krijgt de hele klas een totaalbeeld van het leven en werk van Mondriaan.
4 Mondriaanhuis
Breng tot slot een virtueel bezoek aan het Mondriaanhuis : www.mondriaanhuis.nl. Bekijk zeker samen met je leerlingen de links waarnaar de schrijfster verwijst in het boek op pagina 148-149. Boeiend is om de kinderen op de ‘anachronismen’ te wijzen : het werk van Mondriaan en de leefruimtes van zijn huis zien er heel hedendaags uit, maar laat hen zoeken naar voorwerpen die het meteen weer in de juiste ‘oude’ tijd situeren (het kacheltje, de verrekijker). Ook de auto’s en kleren dateren alles meteen heel scherp. Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking
– Briefgeheim Het hele boek door voel je hoe Linus erg opkijkt naar zijn oudere broer Apke (Albert), die vrijwillig naar de oorlog trekt. Apke schrijft regelmatig een brief die vader dan voorleest aan de ganse familie rond de tafel. De laatste brief bevat een stuk dat niet voor kinderoren is bestemd. Vader censureert tijdens het lezen. Toch wil Linus weten wat erin staat. Hij leest de brief stiekem. –– Hoe voelt hij zich daarna ? –– Kan hij er met iemand over praten ? –– Hoe en wat denkt hij nu over zijn helden, zowel Apke als Superman ? Geef de kinderen de opdracht een brief terug te schrijven, uit naam van Linus. Laat hen daarin vertellen over Linus’ nieuwe baantje, over zijn ontmoetingen met Mister Orange (en hoe die zijn blik op de wereld verruimen), of laat hem opbiechten dat hij de laatste brief stiekem heeft gelezen. Trek het onderwerp open naar briefgeheim in het algemeen. –– Las jij al eens brief (e-mail) die niet voor jou bestemd was ? –– Was dat per ongeluk ? Of uit onbedwingbare nieuwsgierigheid ? –– Hoe voelde je je na het lezen ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Eindig met een luchtige afsluiter, een grappig gedicht over een brief die per ongeluk in verkeerde handen valt (zie : Bibliografie). Briefje “Briefje geschreven. Tot een propje gedraaid. Achter de rug van de leraar in haar richting gemikt. Karin zien knikken. Briefje in haar hand. Gelezen dat ik vroeg : ‘Schat, loop je nu met mij ?’ Warm en rood geworden. Van zenuwen pukkel opengekrabd. Karin verdomme. Briefje was voor Els bestemd.” Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Nederlands – 4 Schrijven – 4.8 Wereldoriëntatie – 3 Mens 3 – 3.1
– Helden Apke is in Linus’ ogen een grote held. Op pagina 13 lees je : “Linus keek hem verlangend na. De hele stad vol helden, en hij zat thuis. Als een held op sokken.” Laat de kinderen de betekenis van een ‘held op sokken’ op zoeken in het woordenboek en nakijken welke spreekwoorden of zegswijzen er nog meer bestaan. Wat maakt een held tot held ? Laat hen zelf een definitie formuleren van het begrip ‘held’. Verder laat je hen een lijstje met beroemde helden uit verleden en heden aanleggen. Vraag ook aan de kinderen wie hun persoonlijke helden zijn en waarom. Op volgende sites vind je nog meer suggesties om rond helden te werken : –– www.leerkracht.nl/show?id=11206 (lessuggesties over ‘helden van de twintigste eeuw’ en over ‘helden in krantenberichten’) –– www.leerkracht.nl/show?id=8341 (lessuggesties rond ‘beroepshelden’ als de politie of de brandweer). Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Nederlands – 3 Lezen – 3.5 ICT – 2
– Superman Een andere grote held voor Linus is Superman. Hij duikt soms plots op en helpt Linus om het complexe gegeven van de oorlog te begrijpen. Superman was in de tijd waarin het boek zich afspeelt erg populair als jongerentijdschrift. Zoek op www.comic-covers.com de afbeeldingen waarnaar dit boek verwijst.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Geef een teken- en/of schrijfopdracht. Kinderen die graag tekenen kunnen zelf een nieuwe cover ontwerpen. Waar zou Superman zich nu mee bezig houden ? Welke problemen zou hij in deze tijd aanpakken ? Kinderen die graag schrijven, bedenken een verhaal bij één van de covers. Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
En verder – Vroeger en later Linus leert veel uit de bezoeken en gesprekken die hij heeft met Mister Orange. –– Op pagina 54-55 gaat het over wonen in de toekomst. Mister Orange zegt o.m. “In de toekomst kan iedereen zo wonen, weet je. [ …] In de toekomst wordt het allemaal anders. Schilderijen bijvoorbeeld zijn dan ouderwets. [ …] Als je zorgt dat de dingen om je heen echt bij elkaar passen, en bij de ruimte waar ze in staan, wordt de ruimte in zijn geheel mooier.” Waarop Linus zegt : “Alsof de hele kamer een schilderij is … Of het hele huis.” Hou een gesprek : Wat vinden de kinderen van die uitspraak ? Zijn we ‘nu’ in de toekomst waarover Mondriaan het heeft ? Of komt dat pas later ? –– Op pagina 56 antwoordt Mondriaan op Linus’ vraag “Zoveel later ?” met “Zoiets is een lange ontwikkeling, die was al bezig voordat ik geboren werd en die gaat gewoon door. Daar heb je veel meer mensen voor nodig, dat is het mooie ervan.” Sta ter illustratie van deze gedachte even stil bij de bouw van een kathedraal, zoals die van Antwerpen bijvoorbeeld (169 jaar), of de uitvinding van het vliegtuig. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
–
De Stijl Mondriaan maakte deel uit van de kunstenaarsgroep ‘De Stijl’. Zij geloofden in een nieuwe wereld waarin iedereen helemaal gelukkig en in harmonie met alles zou zijn. Gerrit Rietveld ontwierp meubels, o.a. een rood-blauwe leunstoel (1918) én een prachtig woonhuis, en architect Oud ontwierp een vakantiehuis volgens de principes van de Stijl. Geef de kinderen als opdracht zelf een ontwerp te maken en een maquette te bouwen van hun slaapkamer of de klas, volledig in harmonie volgens De Stijl. Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.17
–
Stad van de toekomst Bekijk het stratenplan van New York (via GoogleMaps op het smartboard, of in een reisgids). Vergelijk die met het stratenplan van een Europese stad (Antwerpen bijvoorbeeld). –– Snap je dat Mondriaan zich goed voelde in de rechtlijnig opgebouwde stad New York ? –– Hoe ziet een stad eruit die ‘volledig in harmonie is’, denk je ? Aan welke eisen moet die stad voldoen ? –– Wanneer is iets ‘in harmonie’ ? –– Hoe zal er in de toekomst gewoond worden, denk je ? –– Hoe zullen de gebouwen eruit zien ? –– Hoe zit het met de mobiliteit, groenvoorziening, energie in de steden van de toekomst ? Breng naar aanleiding van die laatste vraag het gesprek ook op Freiburg, de Duitse stad die in Europa model staat voor duurzaam leven. Leg het boek Pop-up stad ter inspiratie op de leestafel. Vergelijk ook met de huizen beschreven in het boek Groeten uit 2030 : Van plastic soep tot allesmakers.
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.6
–
Kleuren en geuren Neem het boek op pagina 57. Harry komt binnen. Hij is de vriend en kunstenaar die Mondriaan naar New York bracht. Hij moedigt Linus aan verder te denken. Hij zegt dat “mister Orange nooit met oranje zou schilderen.” –– Wat zijn volgens mister Orange de kleuren van de toekomst ? –– Linus zoekt een naam voor de geur van een sinaasappel. Wat zou jij een goeie naam vinden ? Hoe geurt een sinaasappel ? Hoe geurt oranje ? Speel een associatiespel, dat je op gang trekt met dit gedicht van Bas Rompa : “Gekleurde geuren Soms hebben geuren kleuren. Neem bijvoorbeeld mij nou : Na een bad ruik ik licht blauw. Roze geurt mijn tante, rood ruik ik als ze me zoent. Groen hangt om geraniums, oranje om een gepoetste schoen. Paars snoof ik eens op toen ik naast een opa stond. Wie een toverbal eet ademt gekleurde wolkjes in het rond. Uit een doos kleurpotloden komen ongelogen honderd kleine regenbogen.” Daarna gaan de kinderen aan het associëren. Ze vullen bijvoorbeeld de uitspraak “Blauw geurt naar …” aan. De volgende leerling gaat verder op wat de vorige zei. Vraag de kinderen tot slot terug te gaan naar de eerste geur in hun herinnering. Welke geur vinden ze lekker ? Welke vinden ze vies ? Hou een kringgesprek. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1
– Orde Neem het boek op pagina 57. Bij zijn vertrek wil Linus de nieuwe gedachten in zijn hoofd ordenen en bewaren, zodat hij later verder over de nieuwe ideeën kan nadenken. Geef de kinderen de opdracht een tekening te maken van hun hoofd, met allerlei vakjes en kamertjes. Hoe is hun hoofd ingedeeld ? Welke zaken zitten samen in een hokje ? Zou dat handig zijn ? Waarom (niet) ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
–
New York Het verhaal speelt zich af in New York in de jaren ’40. Ga met je kinderen op zoek in het boek naar beschrijvingen, voorwerpen, kleding of gebeurtenissen die de tijdsgeest van toen weergeven. Zoek een plattegrond van New York en laat je leerlingen op zoek gaan naar de straten die Linus op zijn ronde doet. Stippel zijn ronde uit. Waar woonde Mister Orange ? Zijn atelier was gelegen op 59th Street. Bekijk dezelfde straten via Google Streetview. Vergelijk ook met het New York uit Het wonderkabinet. ICT – 2 Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
Bibliografie
‘Briefje’ – Gil vander Heyden. In : Met gekleurde billen zou het gelukkiger leven zijn – Jan van Coillie (sam.) (Averbode, 1996) Dada Mondriaan N° 72 (Plint, 2010) ‘Gekleurde geuren’ – Bas Rompa. In : Binnenste buiten – Bas Rompa (Holland, 1986) Groeten uit 2030 : van plastic soep tot allesmakers – Jan Paul Schutten (Davidsfonds/Infodok, 2011) Het wonderkabinet – Brian Selznick (Boekerij, 2012) Keepvogel en Kijkvogel in het spoor van Mondriaan – Wouter van Reek (Leopold, 2011) Mondriaans alfabet – Bianca Stigter (Kunsthal Rotterdam, 1997) Pop-up stad – Joy Sorman, Anouck Boisrobert, Louis Rigaud (Querido, 2009)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Lestip
6
Momo en de tijdspaarders Michael Ende Lemniscaat, 2009
Over het boek
Op een dag neemt het meisje Momo haar intrek in de oude ruïne van het amfitheater. Een vader of moeder heeft ze niet, veel vrienden heeft ze gelukkig wel. Dat ze tijd heeft om naar hen te luisteren, zit daar voor iets tussen. Op een dag verandert er iets : al haar vrienden krijgen haast. Daar heeft de komst van de tijdspaarders alles mee te maken. Ze zetten iedereen aan tot een gejaagd leven, maar op Momo hebben ze geen vat. Onverwacht bezoek van een schildpad brengt haar naar Meester Hora, de beheerder van de tijd. Van hem leert ze het geheim van de tijd kennen en krijgt ze de opdracht om de strijd tegen de tijdspaarders aan te gaan. Een boek over tijd en vooral het ontbreken daarvan. A a n d e s la g
Opmerking vooraf Zorg voor verschillende exemplaren van dit boek, zodat alle kinderen het boek gelezen hebben voor je ermee aan de slag gaat. Hou een extra exemplaar bij de hand om af en toe een fragment uit voor te lezen, of iets in te laten opzoeken.
Aanzet – Situering in ruimte De auteur van Momo en de tijdspaarders woonde in Italië. Breng reisfolders en boeken mee, en toon Italië in enkele beelden die je googelt. –– Wat weet je over Italië ? Het klimaat, de inwoners, het eten ? –– In welke mate wordt dat weerspiegeld in het boek ? –– Waar speelt het verhaal van Momo zich eigenlijk af ? Waaruit leid je dat af ? –– Hoe wordt de natuur omschreven ? Hoe zien de gebouwen eruit in het boek ? –– Hoe vertaalt zich dat in de levenshouding van de dorpelingen ? –– Hoe stonden de dorpelingen in het leven voor de komst van de tijdspaarders ? En hoe na de komst van de tijdspaarders ?
–
Situering in tijd Het verhaal van Momo verscheen voor het eerst in 1973. Veertig jaar later wordt het nog steeds gelezen, dit keer voor de Jeugdboekenweek 2013.Waarom is dit een tijdloos boek, denken ze ? Zou het over 40 jaar nog steeds actueel zijn ? En zou elk boek van veertig jaar geleden lezers van nu nog aanspreken ? Waarom (niet) ? Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Verwerkingsactiviteiten
– Tijd Tijd, het Jeugdboekenweek-thema 2013, is ook de thematische spil van Momo en de tijdspaarders. Hou een gesprek over tijd : –– Hoe breng jij je tijd door ? –– Wat betekent ‘vrije tijd’ voor jou ? –– Wat doe je in je vrije tijd ? –– Heb je genoeg vrije tijd, vind je ? –– Op pagina 65 staat er dat vrije tijd verloren tijd is. Wat vind je van die stelling ? –– Wat betekent vrijheid eigenlijk voor jou ? Op die laatste vraag kan je dieper ingaan met het boek Wat is vrijheid (zie : Bibliografie). De kernvragen in dat boek bieden inspiratie voor een filosofiesessie over ‘vrijheid’ en ‘tijd’. Ook op de volgende sites vind je boeiende vragen : –– www.scholieren.com/werkstuk/27648 (tijd) –– www.123lesidee.nl/index.php/site/out/3342 (tijd) –– www.wijsneus.org/suggesties12.htm (vrijheid) –– www.lerenfilosoferen.nl/filosoferen-over-vrijheid (vrijheid) Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
– Consumptiemaatschappij Het boek kaart de gevolgen van een gehaaste levenswijze aan en is ook erg kritisch tegenover de consumptiemaatschappij. Ga op zoek naar voorbeelden in het boek die de veranderingen aankaarten : –– Wat gebeurt er met het restaurant van Nino ? (Het evolueert van een gezellig, bijna verlieslatend café naar een fastfoodrestaurant.) –– Wat gebeurt er met Beppo, de straatveger ? Met Gigi, de gids ? –– Wat gebeurt er met de kinderen ? Hoe speelden ze voor de komst van de tijdspaarders ? Welk soort ‘spelen’ wordt hen aangeleerd na de komst van de tijdspaarders, in de kinderbewaarplaats (p. 184-185) ? –– Welke woorden gebruikt de schrijver om te illustreren dat het leven van de mensen gejaagd en zielloos is geworden ? Maak een inventaris van de antwoorden op die laatste vraag, giet ze in een woordenwolk (www.wordle.net) en hang die op in de klas.
–
Hoofdstuk 6 In dit hoofdstuk bezoekt agent nr. xyq/384/b van de tijdspaarders het kapsalon van meneer Fusi. Het hoofdstuk start met een beschouwing over tijd : “Want tijd is leven. En het leven woont in je hart.” Ga hier verder op door : –– Wanneer duurt een uur een eeuwigheid ? –– Wanneer vliegt de tijd ? –– Hoe komt het dat de tijd soms lijkt te kruipen, soms lijkt te vliegen ? –– Kan je voorbeelden geven ? Laat de kinderen de berekeningen op pagina 56 toepassen op zichzelf : hoeveel jaren, maanden, weken, dagen en uren leven zij al ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 Wereldoriëntatie – 4 Maatschappij – 4.10
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.8 – 5.9 Wiskunde – 1 Getallen – 1.21
–
Gevleugelde woorden In meneer Fusi’s zaak hangt de spreuk : “Gespaarde tijd is dubbele tijd” (p. 64). Laat de kinderen zoeken naar meer slogans en gezegden over tijd (bijv. “Maak meer van uw leven – spaar tijd” (p. 65), of “Tijd is kostbaar – verlies hem niet” (p. 66)). Noteer de slogans op strookjes – laat kinderen er extra verzinnen – en hang de strookjes verspreid op in de klas. Laat de kinderen rondwandelen in groepjes. Bij elke slogan staan ze stil, letterlijk en figuurlijk. Gaan ze akkoord met de uitspraak ? Waarom (niet) ? Hou een strikte timing aan : na twee minuten discussiëren geef je een signaal waarop de groepen moeten doorschuiven. Bespreek nadien de resultaten met de hele klasgroep. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.3 – 5.4
– Demonstratie Neem het boek op pagina 96. De kinderen gaan onder leiding van Momo demonstreren. Ze willen iedereen waarschuwen voor de tijdspaarders. Gigi heeft voor de gelegenheid een lied gemaakt, waarvan op pagina 96 en 98 de eerste twee coupletten staan. Het lied zou uit meerdere coupletten bestaan, 28 in totaal. Vraag de kinderen per twee een couplet bij te schrijven, zodat jullie met de hele klas het lied vervolledigen. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.3
– Momo Momo kan goed luisteren, écht luisteren. Momo heeft ook de tijd om te luisteren. Ze fungeert als een spiegel voor de mensen die haar in vertrouwen nemen. Zo komen ze als vanzelf tot inzichten (bijv. : p. 19). Vraag de kinderen hoe zij die luistervaardige Momo zouden uitbeelden. Breng klei mee naar de klas en nodig de kinderen uit tot het boetseren van een standbeeld voor Momo. Vertel de kinderen daarna dat er een écht standbeeld van Momo bestaat, op de Michael Ende-Platz in Hannover. Momo werd er gebeeldhouwd met een reuzengroot oor in de handen. Toon hen de afbeelding. Wat zijn de gelijkenissen en verschillen met hun geboetseerde standbeelden ? Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
– Verhalenverteller Momo voedt de fantasie. Wanneer Gigi in Momo’s buurt is, verandert hij in prins Girolamo, en verzint en vertelt hij de prachtigste verhalen. Ook de kinderen worden nu heuse verhalen vertellers. Jij zorgt voor een aanzet, bijv. : “Er was eens een jongen. Hij heette Rachid en hij had maar één been …” Met woordkaartjes (en/of foto’s) kan je het verhaal eventueel verder sturen. Daarop staat bijvoorbeeld een persoon, een plaats, een voorwerp, een kleur of een geur die ze dan in het verhaal moeten verwerken. Je kan de kinderen ook als opdracht geven per twee een verhaal te verzinnen dat Gigi de gids zou kunnen vertellen over de oorsprong van het amfitheater, of een sprookje dat Gigi aan zijn kleine Momo vertelt wanneer ze alleen zijn (cf. p. 47 e.v.).
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
– Nonsenstaal Tijdens het spel van de kinderen op pagina 30 en 31 wordt er nonsenstaal gebruikt : een taal van niet-bestaande woorden. Breng een aantal bekende nonsenstaal-voorbeelden mee naar de klas zoals de Belgische Eurosonginzending ‘Sanomi’ van Urban Trad of het gedicht ‘De blauwbilgorgel’ van Cees Buddingh’ die je makkelijk op internet terugvindt. Daarna vervolledigen ze het nonsenslied dat Momosan (p. 31) zingt : “Eni meni allubeni / wanna ti sasura teni ! ”. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
–
Griekse mythen
4 Argonauten
Lees samen hoofdstuk 3 (p. 23 e.v.). Het spel van de kinderen komt pas echt op gang als Momo er is (p. 24). De kinderen varen met hun schip ‘de Argo’. Leg de link met de Griekse mythen, en lees voor uit De tocht van de Argonauten (zie : Bibliografie). De kinderen herschrijven het hoofdstuk (of je herschrijft het zelf ). Daarna spelen ze het spel van de kinderen uit Momo en de tijdspaarders na. Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
4 Kassiopeia
Momo wordt geholpen door een schildpad met de naam ‘Kassiopeia’. De kinderen zoeken de betekenis van die naam op. Ook die is een verwijzing naar de Griekse mythen. Naar Kassiopeia is ook een sterrenbeeld vernoemd. Ga dieper op de sterrenbeelden in. Breng de boeken De sterrentuin en Van Grote Beer en Orion mee naar de klas. Wereldoriëntatie – 7 Brongebruik
En verder – Tijdsbloemen Er wordt een prachtige omschrijving gegeven van de tijdsbloemen (p. 14 e.v.). Maar hoe ziet zo’n tijdsbloem er volgens de kinderen uit ? Ga samen aan de slag en knutsel de prachtigste tijdsbloemen. Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
–
Tableau vivant Wanneer de tijd tot stilstand komt, valt alles en iedereen stil (cf. p 126 e.v. : de auto’s staan rij aan rij op de weg met roerloze bestuurders achter het stuur, met hun hand op de versnelling … Vanaf pagina 226 komt alles opnieuw in beweging.) Laat de kinderen een aantal scènes als een tableau vivant uitbeelden. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2 – 3.3
–
Sprekende pop Momo wordt met een sprekende pop opgezadeld door de tijdspaarders. Die heeft steeds nieuwe behoeftes. –– Zou jij blij zijn met zo’n pop ? –– Hoe speel je met een pop die alle fantasie voor je invult ? –– Weet je wat een ‘tamagotchi’ is ? Zie je de link met de pop die Momo krijgt ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Neem er hoofdstuk 7 bij (p. 69) : “[D]e meesten van deze kinderen konden gewoon niet spelen. Ze hingen maar verveeld en lusteloos rond en keken naar Momo en haar vrienden.” –– Wat is ‘vervelen’ ? –– Is vervelen ‘vervelend’ ? –– Kan er iets goeds voortvloeien uit verveling ? –– In het fragment brengen de kinderen speelgoed mee waarmee je niet echt kan spelen. Kan je een voorbeeld geven van speelgoed waarmee je (niet) kan spelen ? Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
–
Artikel of brief Momo schakelt de tijdspaarders uit en is de grote redder en held van het verhaal. Laat de kinderen een krantenartikel schrijven over de heldin. Of laat ze als Gigi, Beppo of een ander personage een bedankingsbrief of -kaartje sturen naar Momo. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3
– Verfilmingen Het boek werd ook verschillende keren verfilmd, of als toneel opgevoerd. Grijp de kans om zeker een verfilmde versie na het lezen samen te bekijken (bijv. de Duits-Italiaanse versie uit 1986 in regie van Johannes Schaaf, met Radost Bokel, Armin Mueller-Stahl en Mario Adorf ). Vergelijk de verfilming met het boek. Wat heeft de regisseur behouden uit het boek ? Wat deed hij anders ? Hoe zouden zij het boek verfilmen ? Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Bibliografie
De sterrentuin – Luc Cielen en Iris Beeckman (ill.) (Manteau, 2009) De tocht van de Argonauten – Simone Kramer en Els van Egeraat (ill.) (Ploegsma, 2005) Van Grote Beer en Orion – Simonne Kramer en Els van Egeraat (ill.) (Ploegsma, 2008) Wat is vrijheid ? – Oscar Brenifier en Frédéric Rébéna (ill.) (Davidsfonds/Infodok, 2009)
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
Colofon Jeugdboekenweek 2013 Een zee van tijd Lestips, werken met boeken in de klas Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Sofie Daniëls, Miek Driesen, Joke Gevaert, Katrien Goeman, Ariane Moreels, Stijn De Paepe, Nathalie Serraris, Raf De Smedt, Inge Umans en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Kaatje Vermeire Grafisch ontwerp : Kris Demey isbn 9789077178607 d/2012/9654/7 De lestips voor het zesde leerjaar werden geschreven door Inge Umans. Zij werkt als documentalist bij docAtlas, een documentatie- en leermiddelencentrum, gespecialiseerd in Nederlands voor anderstaligen, intercultureel onderwijs, mondiale vorming en interculturaliteit. Daarvoor gaf ze les aan anderstalige nieuwkomers. Ze geeft workshops rond voorlezen, werken met de kamishibai en wil mensen graag wegwijs maken in het kinderboekenbos. Zij leest heel graag, in de winter onder haar warme dons en in de zomer op een schaduwrijk plekje in de tuin. En het liefst samen met haar kinderen … Jeugdboekenweek 2013 vindt plaats van 2 tot 17 maart. Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en staat onder de hoge bescherming van H.K.H. Prinses Mathilde.
www.jeugdboekenweek.be www.stichtinglezen.be V.u. : Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen
jeugdboekenweek 2013 – lestips voor het zesde leerjaar
LESTIPS
Stichting Lezen presenteert
EEN ZEE VAN TIJD
makkelijk lezen
JEUGDBOEKENWEEK 2 4 17 MAART 2013
www.jeugdboekenweek.be
Inleiding Tijd voor boeken In 2013 neemt de Jeugdboekenweek de tijd. Ze kijkt naar het verleden en richting toekomst, telt de dagen van de week en ziet de seizoenen passeren. Ze is opgejaagd en ze verveelt zich. Ze denkt na over de eeuwigheid. Ze zet de tijd stil. Ze zoekt het juiste verhaal en laat het voor altijd duren. Laten we eerlijk zijn : boeken delen vinden we één van de leukste dingen die er zijn. Deze bundel wil je dan ook uitnodigen om boeken naar de klas te halen en om je klas onder te dompelen in een wereld van verhalen.
Boeken in de klas Ter gelegenheid van de Jeugdboekenweek 2013 stelde Stichting Lezen samen met een redactie uit het onderwijs zes boekenpakketten samen. Elk pakket bestaat uit een gevarieerde selectie van zes bijzondere boeken over tijd, met aandacht voor verschillende genres. Scholen bestellen de pakketten met korting via www.jeugdboekenweek.be. Je kan deze boeken aan je klas tonen en voorlezen. Maar er kan meer ! Deze bundel biedt een uitgewerkte lessuggestie bij elk boek uit de boekenpakketten. Elke lessuggestie volgt hetzelfde stramien : –– Aanzet : manieren om het boek te introduceren –– Verwerkingsactiviteiten : tips voor een creatieve verwerking of nabespreking –– En verder : extra – kortere – ideeën om met het boek aan de slag te gaan, in de Jeugdboekenweek óf daarna. Verder noemt elke tip de concrete eindtermen en ontwikkelingsdoelen die je met deze activiteiten realiseert.
Met de klas naar de bib In opdracht van de bibliotheken schreef Kristien Dieltiens een spannend, historisch vervolgverhaal voor Jeugdboekenweek 2013 : Loewie en het mysterieuze boek. Benjamin Leroy maakte er ontwapenende prenten bij, vol historische details. Het verhaal begint in de bib : een mysterieus boek en een amulet nemen Loewie mee terug in de tijd. Wil hij terug naar 2013 reizen, dan moet hij een reeks tijdvakken doorlopen. Hij start in de prehistorie, en ontmoet later Egyptenaren, Grieken, Vikingen en zelfs Christoffel Columbus. Tijdvakken opschuiven kan als hij raadsels oplost en opdrachten uitvoert. Individuele bezoekers en klassen kunnen Loewie daarbij een handje helpen : neem dus zeker contact op met de bib in je buurt ! In het verhaal zitten bovendien tal van aanknopingspunten met het Jeugdboekenweek-thema : de evolutie van mode, geloof, speelgoed, eten en gewoontes door de eeuwen heen bijvoorbeeld. Het verhaal staat op panelen in je lokale bib, en kan je downloaden via www.jeugdboekenweek.be om thuis van te genieten of in de klas mee te werken.
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Tot slot Luisterpunt Moeilijke lezers in de klas ? Dankzij een samenwerking met Luisterpunt zijn alle boeken uit de pakketten (behalve die voor kleuters en enkele boeken voor het eerste leerjaar) als Daisy-boek verkrijgbaar voor kinderen met een leesbeperking. Meer info op www.luisterpunt.be. A lt i j d v o o r l e z e n 2013 is Jaar van het Voorlezen ! Het hele jaar lezen we met z’n allen massaal voor. Ook tijdens de Jeugdboekenweek natuurlijk, en ook aan kinderen die al lang zelf kunnen lezen. De website www.voorlezen.be verzamelt alle informatie over voorlezen. K i n d e r e n t o e g e lat e n www.jeugdboekenweek.be is er voor volwassenen, met alle info over de Jeugdboekenweek, én voor kinderen. Vanaf februari vinden zij er boekentips, weetjes en spelletjes, en een overzicht van de Jeugdboekenweekactiviteiten in hun buurt. Leuk voor tussendoor in de klas! Va n u w r e p o r t e r t e r p laat s e De Jeugdboekenweek start op zaterdag 2 maart 2013 met de 24 Uur van de Jeugdboekenweek. Eerst wordt op zaterdagmiddag de Cultuurprijs 2011-2012 voor Jeugdliteratuur uitgereikt. Daarna is het 24 uur lang non-stop al jeugdboeken wat de klok slaat. Boekhandels, bibliotheken en andere bijzondere leesplekken trekken de Jeugdboekenweek op gang met lezingen, workshops, tentoonstellingen … De site doet verslag in woord en beeld – ook ná deze eerste 24 uur. Doet u iets in uw school tijdens de Jeugdboekenweek? Laat het ons zeker weten !
Maar blader nu vooral snel verder, krijg de smaak te pakken en breek de grenzen van de Jeugdboekenweek open. Want leesplezier laat zich niet vangen in twee weken !
Veel succes!
Stichting Lezen
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
L E S T I P S B I J b o e k e n pa k k ette n VAN J E U G D B O E K E N W E E K 2 0 1 3
Makkelijk lezen Voor kinderen tussen 9 en 12 jaar in het reguliere basisonderwijs die niet graag of moeilijk lezen. – – – – – –
Hoe kan het dat … de zon opkomt ? – Brenda Walpole (Biblion, 2012) Hoera, ik ben weer wakker – Theo Olthuis en Charlotte Dematons (ill.) (Holland, 2011) Mijnheer Eekhoorn en de eerste sneeuw – Sebastian Meschenmoser (Hoogland & Van Klaveren, 2008) Seizoenen – Blexbolex (Clavis, 2011) Superhelp ! – Benny Lindelauf en Wouter Tulp (ill.) (Querido, 2011) Twee stenen – Elvis Peeters en Frow Steeman (ill.) (De Eenhoorn, 2012)
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Lestip
1
Hoe kan het dat … de zon opkomt ? Brenda Walpole Biblion, 2012
Over het boek
Dit eenvoudig ogende boek beantwoordt 38 boeiende vragen over ‘tijd’ die elk nieuwsgierig kind zich wel eens stelt. Zowel heden, verleden, toekomst als tijdsindelingen komen aan bod. Wetenschappelijke feiten wisselen af met aardige weetjes : hoe je een ei met zand kan koken bijvoorbeeld, of hoe het leven van een eendagsvlieg eruitziet. De antwoorden zijn helder en bondig, en makkelijk leesbaar bovendien. Dit boek bevat grote kleurillustraties, schema’s en cartoonachtige tekeningen. Je kan het elk ogenblik uit de kast halen voor de jonge wetenschappers in je klas. A a n d e s la g
Aanzet – Quiz Organiseer een quiz in de klas. Selecteer enkele vragen uit het boek waarvan je vermoedt dat de kinderen ze niet onmiddellijk kunnen beantwoorden. Werk in duo’s. Voorzie per duo antwoordkaartjes met 1, 2 en 3 op. Lees de vragen voor uit het boek en zorg ervoor dat de cover goed zichtbaar is : zo maak je kinderen nieuwsgierig naar de inhoud. Je geeft telkens drie mogelijke antwoorden, de duo’s kiezen hun antwoord door een van de kaartjes in de lucht te steken. Daarna lees je het juiste antwoord uit het boek voor en kan je er nog even over napraten. Haal er eventueel de wereldbol- en kaart bij. Enkele voorbeelden : –– “Waar is het altijd nacht ?” (p. 6) 1. Tijdens de lente in Australië. 2. Tijdens de zomer in Frankrijk. 3. Tijdens de winter in de poolgebieden. (juist) –– “Waar zijn er maar twee seizoenen ?” (p. 12) 1. In ons land. 2. In de tropische gebieden die vlakbij de evenaar liggen en de warmste gebieden op aarde zijn. (juist) 3. Op de Noordpool. –– “Wie weet zonder klok hoe laat het is ?” (p. 14) 1. De mensen. (juist) 2. De bloemen. 3. De dieren. Na deze vraag kan je ook de antwoorden bij “Weten bloemen hoe laat het is ?” en “Weten dieren hoe laat het is ?” op pagina 15 voorlezen.
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
–– “Wie eet van de maan ?” (p. 21) 1. Chinese kinderen tijdens het maanfeest. (juist) 2. Astronauten. 3. Buitenaardse wezens. –– “Hoe lang leeft een boom ?” (p. 31) 1. De meeste bomen leven tussen de 100 en 250 jaar. (juist) 2. De meeste bomen leven ongeveer 10 jaar. 3. De meeste bomen leven ongeveer 4500 jaar. Na deze vraag kan je meegeven dat bomen gemiddeld tussen de 100 en 250 jaar oud worden, maar dat een boom als de borstelkegel-den wel 4500 jaar oud kan worden. Geef het boek een plaats vooraan in de klas. Laat de kinderen bij een vrij moment zelf vragen lezen en opzoeken. Maak een kopie van de inhoudstafel : die leg je bij het boek of je hangt ze op aan het bord. Nederlands – 2 Spreken – 2.2 – 2.7
Verwerkingsactiviteiten – Uitgedaagd Kunnen kinderen een aantal beweringen van Walpole staven of een aantal opdrachten bij het boek uitvoeren ? Daag hen uit. Verdeel de klas in vijf groepjes en laat hen doorschuiven na 10 minuten. Zorg dat elk kind een taak heeft of laat hen de proef elk om beurten uitvoeren. Uitdaging 1 ‘Hoe lang duurt een minuut ?’ (p. 23) –– Nodig : chronometer, appel, dunschiller –– Opdracht : “Een minuut duurt niet lang – het is net tijd genoeg om een appel te schillen !”, schrijft Brenda Walpole. Wie van de groep kan een appel schillen binnen die tijd ? Uitdaging 2 ‘Hoe kan je een ei met zand koken ?’ (p. 27) –– Nodig : zandloper, ei, kookplaat, kookpot met water, ei, lepel, mes, stukje brood –– Opdracht : “Vier minuten heeft het zand in een eierzandloper nodig om van boven naar onderen te lopen. En dat is precies de tijd die nodig is om een ei te koken”, beweert Brenda Walpole. Klopt dit wel ? Controleer door het zachtgekookte eitje op te eten. Uitdaging 3 ‘Waarom planten we zaden in de lente ?’ (p. 10) –– Nodig : zaadjes (bijv. van Afrikaantjes of tuinkers), potgrond, schepje, bloempot of kweekbak, gieter, satéstokje, papier –– Opdracht : “Zaden moeten warm en nat zijn voordat ze ontkiemen”, lees je in het boek. Plant de zaadjes, geef ze water en zet ze op een zonnige plaats in de klas. Versier een papiertje, schrijf er je naam op en maak er een vlagje van door het op een stokje te kleven. Prik het naamvlagje in de bloempot. Duimen maar dat de zaadjes ontkiemen ! Ter vergelijking zet je enkele bloempotjes op een donkere, koude plaats in de klas. Wedden dat die zaadjes niet of minder makkelijk ontkiemen ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Uitdaging 4 ‘Hoe lang leeft een boom ?’ (p. 31) –– Nodig : boomstronken met duidelijke groeiringen of prenten van boomstronken (afbeeldingen google je best met zoekterm ‘jaarring’), filmpje van www.schooltv.nl (http ://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20060706_jaarringen01) op computer of digitaal bord. –– Opdracht : “Als je de ringen in een boomstronk telt, weet je hoe oud de boom was toen hij werd gekapt”, leer je uit het boek. Bekijk deze prenten, tel de jaarringen. Hoe oud schat je deze bomen ? Uitdaging 5 ‘Waarom hebben we kalenders ?’ (p. 17) –– Nodig : kleurpotloden, stiften, twaalf A3-bladen. Bovenaan elk A3-blad komt de naam van de maand, daaronder een kolom met voldoende genummerde lijntjes (voor elke dag van de maand eentje) en onderaan een vrije ruimte waar de kinderen mogen tekenen. –– Opdracht : “Kalenders helpen ons bij het onthouden van dingen die we gedurende het jaar willen doen. Het helpt ons ook bij het bijhouden van de tijd”, vertelt Brenda Walpole. Help jij mee om een klaskalender te maken? Zorg voor een passende tekening bij elke maand (bijv : een zonnige tekening in augustus) en duid alvast jouw verjaardag aan. –– Opmerking : Laat elk groepje in de klas één of meerdere maanden voor zijn rekening nemen. Bespreek nadien. Lees eventueel de vragen en antwoorden voor bij de uitgevoerde opdrachten. Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.1 – 5.2 – 5.3 – 5.5 Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.13 ICT – 6
–
Quiz bis In groepjes van vier laat je kinderen zelf quizvragen bedenken, op basis van de weetjes uit het boek. Ze verzinnen drie stellingen die de anderen telkens moeten kunnen beantwoorden met ‘goed’ of ‘fout’. Na tien minuten bedenktijd stellen de groepjes hun quizvragen aan elkaar. Quizvragen beantwoorden doen de kinderen met een groen kaartje (‘juist’) of een rood kaartje (‘fout’). Help hen op weg met een voorbeeld. ‘Hoe wisten ze vroeger de tijd ?’(p. 24) : “Voordat er klokken waren uitgevonden, schatten mensen de tijd door naar de zon te kijken. Ze stonden op bij zonsopkomst en gingen naar bed wanneer het donker was. Ze aten hun middageten wanneer de zon hoog aan de hemel stond en hun avondeten wanneer hij in het westen onderging.” Mogelijke juist- of foutbeweringen zijn bij dit fragment zijn : a. De mensen schatten vroeger de tijd door naar de zon te kijken. (juist, dus groen kaartje) b. Wanneer het tijd is voor het middageten staat de zon het laagst. (fout, dus rood kaartje) c. Vroeger aten de mensen hun avondeten wanneer de zon in het westen onderging. (juist, dus groen kaartje)
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Bezorg nu elk groepje een ander fragment uit het boek. Na een tiental minuten werktijd, stellen de groepen elkaar hun stellingen voor. De andere groepen stemmen met rood of groen. Nederlands – 2 Spreken – 2.2 – 2.7 Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking
En verder – Maankoekjes Bak zoals de Chinese kinderen maankoekjes met de klas. Het recept staat op pagina 21. Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.13
– Tijdhoekje De kinderen brengen voorwerpen mee die te maken hebben met tijd. Zoek op of er over die voorwerpen een vraag in het boek staat : bijvoorbeeld over de horloge (p. 24), zonnewijzer (p. 25), grootvaderklok (p. 25), zandloper (p. 27), elektronische tijdmeters (p. 26). Maak een hoek rond tijd met de meegebrachte voorwerpen en leg kopies van relevante tekstfragmenten uit het boek bij de voorwerpen. Wereldoriëntatie – 2 Techniek – 2.8
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Lestip
2
Hoera, ik ben weer wakker Theo Olthuis en Charlotte Dematons (ill.) Holland, 2011
Over het boek
Deze bundel met toegankelijke prenten in zwartwit en grijze aquarel bevat 63 korte gedichten in eenvoudige zinnen over herkenbare situaties : over even tijd voor jezelf op de wc, over vaders die vroeger ook jongetjes waren, over afscheid nemen en elkaar snel terugzien, over kamperen en ’s nachts uit je warme slaapzak moeten om te plassen, over plots kunnen fluiten nadat je héél veel geduld hebt uitgeoefend, over sneeuwpret in de winter en een gele paardenbloem die in geen tijd een pluizenbol wordt. De toon van de vlot leesbare versjes is grappig en speels en ze verwijzen van dichtbij of iets verderaf naar tijdsbegrippen. Veel van de gedichten lenen zich bovendien uitstekend voor het werken aan sociale vaardigheden en klasgesprekken over samenwerken, gevoelens of aardig zijn voor elkaar. A a n d e s la g
Aanzet – Nieuwe dag Val met de deur in huis. Begin maandagochtend met het gedicht ‘Nieuwe dag’ (p. 8) dat je uit het hoofd voordraagt. Laat de kinderen gewoon genieten van het gedicht, zonder vragen te stellen over de inhoud. Daarna introduceer je de hele bundel. Toon de cover : –– Wat zie je ? –– Welke (onder)titel heeft dit boek ? –– Wat voor soort boek is het ? –– Past het voorgelezen gedicht bij de titel van de bundel ? Waarom (niet) ? –– Ben jij blij dat vandaag een nieuwe dag is ? Waarom (niet) ? –– Hoe voel je je vandaag ? –– Hoe werd jij wakker vanmorgen ? Vertel de kinderen dat je elke dag zal starten met een gedicht : ‘Spook’ (p. 25) op dinsdag, ‘Onder mijn bed’ (p. 24) op woensdag, ‘Hoera !’ (p.7) op donderdag. Vrijdag sluit je af met een humoristische noot : ‘Wind’ (p. 46). Deze gedichten sluiten aan bij het ochtend- of avondritueel dat er voor elk kind anders uit zal zien. Maak na het voorlezen telkens tijd om te vragen wat de kinderen voor, tijdens of na slapen gedaan hebben en hoe ze zich bij het opstaan voelden. Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.5
Verwerkingsactiviteiten – Gevoelskaarten Na het ochtendritueel (zie : Aanzet) geef je elk kind een vijftal gevoelskaarten. Je lamineert ze best en hangt ze met een ringetje aan elkaar. Zorg voor uiteenlopende gevoelens (of verschillende gradaties van een aantal gevoelens) als ‘blij’, ‘tevreden’, ‘opgewekt’, ‘gelukkig’, ‘opgewonden’,
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
‘bang’, ‘boos’, ‘verdrietig’, ‘droef ’, ‘depressief ’, ‘jaloers’ … Je gebruikt hiervoor best sprekende beelden – er zijn veel prentenboeken die zich daartoe lenen. Spreek af dat de kinderen tijdens het ochtendritueel stilstaan bij hoe ze zich voelen. Het overeen stemmende gevoelskaartje leggen ze op tafel. Doorheen de dag, bijvoorbeeld na elke pauze, passen ze de kaartjes aan. De eerste dag bespreek je de gekozen kaartjes klassikaal. De dagen daarna spreek je de kinderen individueel aan : –– Waarom voel je je zo ? –– Kan je een voorbeeld geven van wanneer je je nog zo voelde ? –– Ben jij iemand die vaak (gevoel) is ? –– Voel jij je al de hele dag (gevoel) ? –– Hoe kunnen we aan jou zien dat je (gevoel) bent ? Focus niet te veel op negatieve gevoelens, benadruk alle vormen van blij zijn, van gewoon ‘tevreden’ zijn tot ‘euforisch’ zijn. Na de speeltijd krijgen ze de kans om te noteren hoe ze zich voelen. Zo beginnen ze met een leeg hoofd aan de volgende les. Die stukjes kunnen de aanzet zijn tot een dagboek waarin ze na verloop van tijd een stukje over zichzelf terugvinden. Nederlands – 2 Spreken – 2.6 Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 Nederlands – 6 Taalbeschouwing Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Sociale vaardigheden – 2 Gespreksconventies
– Samen Haal de kernwoorden uit het gedicht ‘Samen’ (p. 63) en noteer ze in zinnen zodat je volgende 26 kaartjes met zinnen krijgt : –– ‘Als de leerkracht start zegt, lees jij lang.’ –– ‘Als je lang hoort, lees jij kort.’ –– ‘Als je kort hoort, lees jij rond.’ –– ‘Als je rond hoort, lees jij plat.’ –– ‘Als je plat hoort, lees jij …’ Doe zo verder met ruw, glad, kalm, wild, warm, koud, snel, traag, dun, dik, jong, oud, hoog , laag , lief , boos , hard , zacht , licht , donker , dag en nacht . Geef elk kind een kaartje. Zitten er minder kinderen in je klas dan er woorden zijn, geef je enkele kinderen twee kaartjes, of je laat de laatste woordkaartjes weg – let wel op de volgorde van de kaartjes. Vraag de kinderen om hun kaartje aandachtig te lezen, niets te zeggen of te vragen. Hierna zeg je ‘Start !’. Als alles goed gaat, zegt kind X met het kaartje ‘Als de leerkracht start zegt, lees jij lang’ nu ‘lang’, waarop kind Y overneemt met ‘kort’ en ga zo maar door. Panikeer niet als het niet onmiddellijk lukt. Na enkele keren proberen, worden de bovenstaande woorden snel na elkaar gelezen, als één lange zin. Vertel de klas dat ze – zonder dat ze het wisten – een gedicht gevormd hebben uit Theo Olthuis’ boek. Laat hen raden naar de titel bij het gedicht. Geef elk kind daarna een blad met het gedicht ‘Samen’ (p. 63) op en lees het nu samen hardop voor. Bespreek vervolgens wat taalkundig opvalt aan de woorden. Hebben ze de paartjes van tegen stellingen herkend ? Kennen ze nog zulke woordparen ? Wie dieper op het begrip ‘tegenstellingen’ wil ingaan, noteert de paren op het bord. Voor taalzwakke kinderen is het makkelijker om woorden te begrijpen als je ze visualiseert. Ze kunnen nadien de tegengestelde adjectieven van eenzelfde woordpaar dezelfde kleur geven.
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Dit is een fijn groepsmoment : zorg voor een veilig klasklimaat en bewaak tijdens deze opdracht de rust in de klas. Deze opdracht bevordert een positief groepsklimaat in de klas en sluit aan bij opdrachten die thuishoren in clim-werking. clim staat voor Coöperatief Leren in Multiculturele groepen. Hier organiseer je in de klas activiteiten met werkvormen waarbij alle kinderen actief aan bod komen en in groep leren. In de handleiding clim-Wijzer wordt de clim-methodiek uit de doeken gedaan (cf. http ://www.steunpuntdiversiteitenleren.be/nl/materiaal/clim-wijzer). Je kan er tips, schema’s en oefeningen vinden om de methode in je eigen klas te gebruiken. Nederlands – 5. Strategieën – 5.3 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.2
– Stemmetje Filosofeer met de kinderen over ‘jaloezie’ en ‘zelfvertrouwen’. Als inleiding lees je het gedicht ‘Stemmetje’ (p.11). Je kan volgende vragen stellen : –– Wat is jaloezie ? –– Waarom is iemand jaloers ? –– Hoe kan je jaloersheid herkennen ? –– Wanneer zijn mensen jaloers ? –– Ben je al eens jaloers geweest ? –– Kan je met verschillende mensen tegelijk jaloers zijn, of ben je altijd alleen jaloers ? –– Is jaloers zijn iets goeds ? –– Gaat jaloezie over ? –– Wat is zelfvertrouwen ? –– Kan je zien dat iemand zelfvertrouwen heeft ? –– Wanneer heeft iemand zelfvertrouwen ? –– Kan je met zelfvertrouwen veel doen ? –– Kan je zonder zelfvertrouwen leven ? –– Kan zelfvertrouwen groeien ? Verwijs naar emoticons die men in berichten gebruikt. In één beeld vatten ze een gevoel. Vraag de kinderen om een nieuw emoticon te ontwerpen voor ‘jaloezie’. Vergelijk de resultaten na afloop met enkele ‘jaloerse’ emoticons die je op internet terugvindt. Voor ‘zelfvertrouwen’ bestaat er geen emoticon. Kunnen de kinderen er zelf één verzinnen ? Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2 Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
– Lekkers Verdeel de klas in groepen van 4 à 5 kinderen. Lees het gedicht ‘Lekkers’ (p. 48) voor, over lang wachten aan de kassa in de supermarkt, maar stop bij “Eindelijk …”. Je laat dus het laatste blok weg. In groep fantaseren de kinderen nu over een mogelijk slot voor het gedicht. Geef ze enkele minuten tijd. Zijn de groepjes klaar met het bedenken van een pointe ? Laat hen dan de volgende taken verdelen : –– een verteller die het gedicht mét pointe voorleest, –– een acteur die mama speelt, –– een acteur die de zoon of dochter speelt, –– een figurant die kassier speelt of iemand die mee staat aan te schuiven, –– een scenarist die alles vooraf uitschrijft.
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Elk groepje komt aan de beurt, jij maakt foto’s voor op de klasblog of de schoolwebsite. Na alle toneeltjes verklap je het echte einde van het gedicht : “Eindelijk de boodschappen in de tas. Mijn moeder kreeg een appel omdat ze tóch gehoorzaam was.” Muzische vorming – 3 Drama – 3.3
En verder – Stemmetje bis Laat aansluitend bij de filosofeersessie bij ‘Stemmetje’ het lied ‘Anders anders’ van Herman van Veen horen (“Je bent goed / niet beter / je bent anders goed”). Of breng het gedicht ‘Je bent zo mooi anders’ van Hans Andreus aan. Ook het recent verschenen poëzieprentenboek Wij zijn bijzonder, misschien zijn wij een wonder van Ted van Lieshout (zie : Bibliografie) gaat mooi en op een subtiele manier dieper in op het gevoel ‘anders anders’ te zijn. Op zijn blog (zie : Bibliografie) laat de auteur weten dat hij in dit boek een antwoord wil geven op de steeds teruglopende tolerantie in de maatschappij. Het boek richt zich tot een breed publiek. De gedichten ‘De eigenwijze trein’, of ‘Van Jonathan van Dubbeldam die zo van eten houdt’ zijn voor iedereen toegankelijk. Oudere kinderen, die een beter begrip hebben van verwachtingspatronen en een ingewikkelder woordspel aankunnen, zullen ook de wat meer complexe poëzie waarderen. De oudere lezer zal door de lichtvoetige vrolijkheid ook het vaak schrijnende lot van de ‘afwijkende ander’ kunnen zien. Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.2
–
Samen bis ‘Op en neer’ (p. 29), over een bewegingsspelletje dat enkel lukt als je goed samenwerkt, past bij de positieve groepssfeer van de opdracht bij ‘Samen’ (zie : eerder). Verdeel de klas in groepjes, geef elk groepje een kopie van ‘Op en neer’ en een groot wit vel papier. Ze bespreken het gedicht samen en gieten hun interpretatie in een tekening. Vergelijk de tekeningen na afloop. Hebben alle groepjes hetzelfde getekend ? Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
Bibliografie
Wij zijn bijzonder, misschien zijn wij een wonder – Ted van Lieshout (Leopold, 2012) www.tedvanlieshout.nu
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Lestip
3
Mijnheer Eekhoorn en de eerste sneeuw Sebastian Meschenmoser Hoogland & Van Klaveren, 2008
Over het boek
Mijnheer eekhoorn, de egel en de beer doen er alles aan om niet in een diepe winterslaap te vallen. Niet dat het makkelijk is om te vechten tegen de slaap, maar dit keer willen ze de winter en de eerste sneeuw bewust meemaken. Van de bok weten ze dat sneeuwvlokken wit, nat, koud en zacht zijn. Maar of dat volstaat om de eerste sneeuwbui te herkennen ? Het blijkt in elk geval niet makkelijk om te wachten op iets dat je niet kent … Met (kleur)potlood en acrylverf maakte Meschenmoser snelle schetsen in grijswitte tinten en hier en daar een kleuraccent. Ze doen de winterse sfeer alle eer aan en zitten vol speelse grapjes. A a n d e s la g
Aanzet – De eerste sneeuw Laat ‘De eerste sneeuw’ van Jan De Wilde horen. Laat de kinderen genieten van het lied, maar vraag hen ook aandachtig naar de tekst te luisteren. Geef elk kind een kopie van de tekst. Laat de laatste strofe (“Nu twintig jaren later …”) weg. Die strofe sluit eventueel wel aan bij lessen godsdienst of levensbeschouwing. Stel na het lied enkele vragen : –– Welke gevoelens ondergaat de jongen in het lied ? –– Herken je jezelf in het lied ? –– Waar heb jij al eens met spanning naar uitgekeken ? –– Kan je de jongen uit het lied tips geven om de spanning wat te doen minderen ? –– Denk je dat iedereen weet hoe sneeuw eruitziet ? –– Weet je nog wanneer jij voor het eerst sneeuw zag ? –– Zag die sneeuw eruit zoals jij het je voorstelde ? –– Kan jij omschrijven wat je voelde toen je de eerste sneeuw zag ? De antwoorden gebruik je om kinderen warm te maken voor het boek. Op http ://www.guitarfiles.be/ partituur/gitaar/eerste-sneeuw vind je ook de akkoorden van ‘De eerste sneeuw’. Zo kan jij, of een kind uit de klas, gitaar spelen terwijl de klas meezingt in een les muzische opvoeding. Je kan natuurlijk ook een versie van het lied op YouTube terugvinden. Nederlands – 6 Taalbeschouwing Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid Muzische vorming – 5 Media – 5.5
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
– Voorlezen Bekijk eerst samen de cover van het boek. –– Welke titel heeft het boek ? (Verwijs eventueel Jan de Wildes ‘Eerste sneeuw’) –– Wie heeft het boek geschreven ? –– Waarover denk je dat het boek gaat ? –– Vind je de titel passen bij de prent ? Waarom (niet) ? Er gebeurt heel wat in het boek. Lees het verhaal daarom meerdere keren voor. Spreek af dat de kinderen geen vragen mogen stellen tijdens de eerste voorleesbeurt. Probeer het verhaal het verhaal te laten. De tweede keer laat je hen aandachtig kijken – zo ontdekken ze wat prenten kunnen bijdragen aan de tekst – en stel je gerichte vragen. Laat de voorste schutbladen van het boek zien, en de eerste pagina’s. Daarop staan zowel trekvogels (ganzen) als standvogels (een kraai) afgebeeld : –– Waarom passen de dieren bij de titel van het boek ? Verder heeft het verhaal niet veel extra woorden nodig : de prenten spreken voor zich en teveel uitleg zou de magie van het boek verloren doen gaan. Lees voor met intonatie en voldoende traag. Moeilijke woorden – ‘verslapen’, ‘onvoorstelbaar’, ‘bovendien’, ‘rauw’, ‘weliswaar’ – verklaar je wel. Kunnen ze een eigen zin maken met : –– ‘de tijd nemen’ zoals bij “Maar de winter neemt de tijd …” ? –– ‘zich verslapen’ zoals bij “Zo zal hij de winter weer verslapen” ? –– ‘wachten op iets’ zoals bij “ …zolang mijnheer Eekhoorn op de winter wacht” ? Die opdracht wordt het meest concreet als ze voor de nieuwe zinnen ervaringen uit hun eigen leven gebruiken, zoals “Mama had zich vanmorgen verslapen en moest zich toen haasten om mij op tijd naar school te brengen.” Sta af en toe stil bij de gekozen woorden van de schrijver en laat de kinderen verbanden leggen zoals bij “Zonder sneeuwvlok geen winter, zonder winter geen rust, denkt de beer.” Vaak moeten kinderen lachen met dit boek. Vraag op het einde van het verhaal wat de kinderen het meest grappige fragment in het boek vonden. Laat vergelijken met elkaar en vel geen oordeel. Nederlands – 2 Spreken – 2.9 Nederland – 6 Taalbeschouwing – 6.1 – 6.6 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
Verwerkingsactiviteiten – Hoekenwerk Het boek is uitgegeven op klein formaat, maar de illustraties zijn erg belangrijk. Vergroot ze daarom : zo komen ze meer tot leven en breng je het boek tot bij de kinderen. Verdeel de klas in vijf groepen. Elke groep werkt in een hoek. De materialen zet je op voorhand klaar. Voorzie voldoende tijd voor de opdrachten. Als doorschuiflied kan je ‘De eerste sneeuw’ van Jan De Wilde gebruiken. Wie sneller klaar is, krijgt een aangepaste opdracht zoals het oplossen van een rebus of woordzoeker die aansluit bij het boek. Hoek 1 ––
Tableau vivant Nodig : pagina uit het boek waar de egel en mijnheer Eekhoorn samen op een tak zitten te wachten op de eerste sneeuw, fototoestel, computer
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
––
Hoek 2 –– ––
Opdracht : De egel en de eekhoorn staan op deze pagina vier keer afgebeeld. De kinderen beelden per duo deze illustraties – zwijgend – uit en vormen zo een levend schilderij (‘tableau vivant’). Het is belangrijk dat ze het eindeloze wachten en de verveling goed weergeven. De andere kinderen van de groep maken foto’s van de ‘schilderijtjes’ en zorgen ervoor dat de vier foto’s op de computer onder elkaar worden ingevoegd op één pagina. Spreek vooraf goed af wie uitbeeldt, wie fotograaf speelt en wie computerspecialist is. Print de foto’s, of zet ze op je klasblog. Wie lijkt het meest op de indommelende egel of mijnheer Eekhoorn ? Muzische vorming – 3 Drama – 3.5 Muzische vorming – 5 Media – 5.5 ICT – 7 Rauwe zeemansliederen Nodig : lied ‘Al die willen te kaap’ren varen’ of lied ‘Roei, roei, roei je boot’, een kopie van de tekst van het zeemanslied met onderaan ruimte voor nieuwe tekst. Opdracht : Om de tijd te verdrijven terwijl ze wachten op de eerste sneeuw, zingen de egel en de eekhoorn ‘rauwe zeemansliederen’. De oudste zeemansliederen stammen uit de 15e eeuw. Er bestaan er dus heel wat. Kies een, voor jouw klas, bekend zeemanslied en laat de kinderen zelf een nieuwe tekst verzinnen bij het melodietje. Deel tekstbladen uit met bovenaan het refrein van het lied en onderaan ruimte om zelf een stoere zeemanstekst te verzinnen op het lied. Benadruk dat het om hetzelfde aantal lettergrepen moet gaan als het bestaande lied. Duid de lettergrepen eventueel met streepjes aan in het refrein, als visuele ondersteuning. Bekijk als inleiding klassikaal het liedje ‘Roei, roei, roei je boot’ in de Sesamstraat-versie (die je ook op YouTube terugvindt : http ://www.youtube.com/watch ?v=Sbvk-EPDPzE) : “Roei, roei, roei je boot. Kalmpjes met de stroom. Heerlijk, heerlijk, heerlijk, heerlijk. Het leven is slechts een droom.” Van ‘Al die willen te kaap’ren varen’ bestaat een Kapitein Winokio-versie : http ://soundcloud.com/kapitein-winokio/al-die-willen-te-kaapren-varen. Muzische vorming – 2 Muziek – 2.1 – 2.2
Hoek 3 Slotprent –– Nodig : achterste schutbladen van het boek (waarop twee houthakkers staan afgebeeld), lijntjespapier –– Opdracht : Laat de kinderen een dialoog verzinnen tussen de twee mannen. Wat vertellen ze aan elkaar als ze de sneeuwman zien ? Schrijven mogen ze per twee. Voor zwakke schrijvers voorzie je enkele kernwoorden bovenaan als ‘conservenblik’, ‘winterpret’, ‘houtbundel’ … Zijn ze klaar ? Dan lezen ze de dialogen voor aan de rest van de groep. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.3
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Hoek 4 Bewegingstussendoortje –– Nodig : blad per leerling, tekenpotloden, pennen –– Opdracht : “Wie wakker wil blijven, heeft beweging nodig in de frisse lucht !” Zo staat het in het boek. Laat de kinderen een bewegingstussendoortje maken dat kan helpen tegen indommelen in de klas. Op een blad schrijven ze de opdracht neer en/of ze maken er een tekening van. Na afloop bundel je de tussendoortjes, later in de week voer je de opdrachten uit. Spreek af wanneer je dat zal doen. Eventueel kan je elke dag een wekker zetten op een vast uur. Muzische vorming – 4 Beweging – 4.1 Hoek 5
Wit en nat en koud en zacht Nodig : blad, zandloper, kaartjes met daarop ‘wit’, ‘nat’, ‘koud’, ‘zacht’ (de eigen schappen waarmee de bok in het verhaal ‘sneeuw’ omschrijft) –– Opdracht : Op een tafel zet je een zandloper en leg je de vier kaartjes. Om beurten is iemand spelleider. Die draait de zandloper en één kaartje om en zeg ‘start’. Na het startsignaal schrijven de kinderen zoveel mogelijk dingen neer die ‘wit’, ‘nat’, ‘koud’ of ‘zacht’ zijn, al naargelang van het omgedraaide kaartje. Bij ‘wit’ kunnen ze bijvoorbeeld woorden als ‘melk’, ‘ei’, ‘trouwjurk’, ‘blad’, ‘lamp’ of ‘koksmuts’ noteren. Wanneer er twijfel is over een woord, stemt het groepje over de geldigheid van het woord. Daarna wordt het moeilijker en kiest de spelleider twee kaartjes. De genoteerde dingen moeten nu de twee eigenschappen combineren. Bij ‘wit’ en ‘koud’ zijn dat woorden als ‘sneeuw’, ‘ijsje’, ‘sneeuwman’ … Is iedereen een keer spelleider geweest, dan gaan de kinderen over naar drie kaartjes. Kunnen ze er ook vier ? Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 – 6.5 Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.5 Sociale vaardigheden – 3 Samenwerking ––
En verder – Rauwe zeemansliederen bis In een les muzische vorming zing je de zeemansliederen met de zelfverzonnen teksten van de kinderen. Van ‘Roei, roei, roei je boot’ kan je de Engelstalige versie ‘Row, row, row your boat’ terugvinden op internet : een leuk extraatje om aan te leren (cf. : http ://www.youtube.com/ watch ?v=oSPZo6Pcs0Y). Muzische vorming – 2 Muziek – 2.4
– Winter Geef het boek een standaardplaatsje in je boekenkast. Zo kan je het na de Jeugdboekenweek snel terugvinden als er echt een eerste sneeuwvlok naar beneden komt.
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Lestip
4
Seizoenen Blexbolex Clavis, 2011
Over het boek
Seizoenen is een boek waarin woord en beeld samen méér vertellen dan elk apart. Blexbolex maakt in dit dikke bladerboek grote, nostalgische prenten bij alle associaties die de vier seizoenen oproepen : van seizoensvruchten (de winterse mandarijn en de zomerse aardbei) over weer omstandigheden (hagel en een plensbui) tot seizoensklusjes (zaaien en snoeien). Aandachtige, langzame bladeraars zien dat de begrippen met elkaar in verband staan. Soms delen ze eenzelfde seizoen (de sneeuwruimer en de schaatser), soms zijn ze elkaars oorzaak en gevolg (de hagel die de bloesem vernietigt), dan weer elkaars tegenstelling (de nacht en de dageraad). De associaties bouwen op in moeilijkheidsgraad. Dit boek doet je anders kijken en toont dat weinig woorden veel kunnen vertellen. A a n d e s la g
Aanzet Kaft het boek zodat de titel wordt bedekt. Doorblader het boek, laat de kinderen een aantal prenten zien. Dat is het gezelligst in een kring. Is je klasgroep te groot, scan de prenten dan in en toon ze via een smartboard of beamer. Bij een eerste kijkbeurt vertel je niks, bij een tweede kijkbeurt vraag je hen om een titel bij het boek te bedenken. Bedek ook een aantal woorden die bij de prenten uit het boek staan en laat hen zelf naar woorden zoeken die de prent kunnen omschrijven. Onthul daarna de cover van het boek. Doe dat langzaam, om het spannend te maken : stukje per stukje laat je iets van de cover zien. Was de klas zelf op de titel Seizoenen gekomen ? Vinden ze verwijzingen naar de vier seizoenen terug in de getoonde prenten ? Wat is hun lievelingsseizoen ? Nederlands – 2 Spreken – 2.2 Nederlands – 3 Lezen – 3.4 – 3.5
Verwerkingsactiviteiten Dit is een kijkboek. Bij elke prent staat één kernwoord. De afbeeldingen kunnen van ver of dichtbij met één van de vier seizoenen worden geassocieerd. En ook onderling zijn de afbeeldingen aan elkaar gelinkt, soms twee per twee, soms over verschillende pagina’s heen. Het boek leent zich dan ook uitstekend voor een aantal associatieopdrachten rond woorden. Hieronder vind je enkele suggesties.
–
Woorden doorgeven Laat de klas in een kring zitten. Kies telkens een begrip uit het boek en toon de bijbehorende prent, bijvoorbeeld ‘een mug’. Elk kind zoekt een nieuwe associatie bij het woord. Stimuleer hen om die associatie in één woord te omschrijven. Als aanzet kan je deze zin gebruiken : ‘Als ik het woord mug hoor, dan denk ik aan …’.
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
– Groepsassociatie Verdeel de klas in groepen. Geef elke groep een kopie uit het boek met één woord erop – voor elke groep een ander woord – en een leeg vel papier. Elke groep duidt een verslaggever aan. Binnen de afgesproken tijd bedenken de groepsleden zoveel mogelijk associaties bij het woord op hun woordkaart. De verslaggever noteert die op het lege blad, maar zorgt er tegelijkertijd voor dat het originele woord niet op het blad genoteerd wordt. Is de tijd om ? Dan geven de groepjes elkaar de lijst met associaties door. Ze raden nu naar elkaars originele woord.
– Associatiefries Geef elk kind de kans om in de loop van de Jeugdboekenweek het boek te doorbladeren. Voor deze opdracht geef je hen elk een leeg blad papier. Bovenaan schrijven ze zelfgekozen woord : eentje uit het boek of alleszins eentje dat binnen één van de vier seizoenen past. Op jouw teken geven ze het blad papier door aan een klasgenootje. Die schrijft een nieuw associatiewoord neer en vouwt het bovenste, originele woord om. Daarna worden de bladen opnieuw doorgegeven. De volgende verzint een nieuwe associatie en vouwt het blad papier zo om dat het woord van zijn of haar voorganger niet langer leesbaar is en enkel de nieuwe associatie zichtbaar is. Herhaal de opdracht net zo lang tot het blad papier opnieuw bij de oorspronkelijke eigenaar belandt. Laat dan iedereen zijn blad papier openvouwen … Je kan daarna nog een extra opdracht geven : zinnen maken met de associatiewoorden of er een kort verhaal mee verzinnen. Een variatie op deze opdracht is dat je hen de associaties laat tekenen (en niet schrijven). Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.1 – 6.5 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.2
–
Op zoek in het boek Laat kinderen individueel of in duo’s het boek verkennen met een aantal gerichte zoekopdrachten : –– Ga op zoek naar vijf verschillende dieren, vijf verschillende fruitsoorten … in het boek. –– Sluit je ogen en laat het boek op een willekeurige pagina openvallen. Wat staat er op de pagina afgebeeld ? Met welk seizoen associeer je de prent ? Waarom ? –– Hoeveel verschillende soorten kleuren worden in dit boek gebruikt ? Je kan de kinderen ook een paar lege tekstballonnen geven en hen op zoek laten gaan naar een prent met een figuur die of een voorwerp dat ze iets willen laten zeggen. Ze schrijven de tekst in de tekstballon en bevestigen die met een paperclip op de juiste plaats. Nederlands – 3 Lezen – 3.1 – 3.5
– Post-its Geef elke kind 5 post-its waarop je telkens schrijft : –– ‘Hier wil ik graag zijn’ (post-it 1), –– ‘Hier wil ik niet zijn’ (post-it 2), –– ‘Dit vind ik mooi’ (post-it 3), –– ‘Dit begrijp ik niet’ (post-it 4), –– ‘Dit vind ik grappig’ (post-it 5). Om beurten krijgen de kinderen het boek mee naar huis en kleven elke post-it bij een – voor hen – passende prent. (Is het moeilijk om het boek mee te geven naar huis, dan kan je deze opdracht laten uitvoeren als contractwerk in de klas.) Laat hen niet hun naam op de post-it noteren maar een nummer, code, tekening of icoontje dat ze zelf bedenken. Zo laten leerlingen zich niet door elkaar beïnvloeden. Hebben alle kinderen hun post-its gekleefd ? Bekijk dan het boek
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
samen opnieuw. Het is een uitgelezen kans om met kinderen te praten of te filosoferen over bepaalde prenten en de situaties die erop staan afgebeeld. Nederlands – 5 Strategieën – 5.3
– Memory Verdeel de klas in duo’s en geef hen elk 30 identieke, blanco kaartjes. Elk duo zoekt vijftien woorden die ze associëren met één van de vier seizoenen (of met het begrip ‘tijd’ in het algemeen). Elk woord noteren ze op een kaartje. Daarna maken ze, op een ander kaartje, bij elk woord een bijpassende tekening. Ze werken net als in het boek met een beperkt aantal kleuren. Zo maken ze dus een memory in woord en beeld – elk memory-duo bestaat uit een woord en bijbehorende tekening. Het boek gebruiken ze als inspiratiebron. Daarna is het tijd voor een spelletje ! Muzische vorming – 1 Beeld – 1.6
– Digitaal Seizoenen-boek Maak een (digitaal) boek rond één van de vier seizoenen. Maak eerst klassikaal een mindmap rond het gekozen seizoen : dat geeft de kinderen de mogelijkheid om het seizoensthema meer vulling te geven. Daarna gaan ze individueel of in kleine groep creatief aan de slag rond het gekozen seizoen. Of je kiest ervoor elke individuele leerling of elk groepje te laten werken rond enkele losse woorden die met het seizoen werden geassocieerd tijdens het mindmappen. Je kan de kinderen vrij laten in techniekkeuze of je kan hen op weg zetten en enkele suggesties doen : –– collages maken met foto’s uit tijdschriften en kranten, –– zelf tekenen met een beperkt aantal kleuren (net als in het boek), –– vormen uit papier scheuren, –– losse figuren op een achtergrond kleven, –– werken met sjablonen, –– … Wie klaar is met zijn tekening, laat zijn werk fotograferen door de fotograaf. De computerspecialist van de klas verzamelt alle foto’s op de computer en zorgt voor een diavoorstelling. Muzische vorming – 5 Media – 5.5 Wereldoriëntatie – 5 Tijd – 5.5 ICT – 7
En verder – Klasdagboek Hou een klasdagboek bij. De kinderen gebruiken geen volzinnen, maar omschrijven telkens in één woord hun indruk over of gevoel bij een bepaalde klas- of schoolgebeurtenis. Nederlands – 5 Strategieën – 5.1
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Lestip
5
Superhelp ! Benny Lindelauf en Wouter Tulp (ill.) Querido, 2011
Over het boek
Immo is de zoon van twee superhelden : letterlijk en figuurlijk is hij in de wieg gelegd voor het superheldenschap. Net als zijn ouders bezit hij bijzondere krachten – hij kan uitzonderlijk goed horen en vliegen om maar iets te zeggen. Daarmee hoort hij de wereld te redden van Killer Harry en Sally Schietschijf. Maar wat Immo’s grootste kracht is, moet hij nog ontdekken. En daar wordt hij behoorlijk zenuwachtig om. Het wachten duurt zo lang. En wíl hij eigenlijk wel een superheld zijn ? Dit spannende en grappige verhaal vormt een mooie aanzet voor wie wil werken rond faalangst. A a n d e s la g
Aanzet Superhelp is bij uitstek een voorleesboek. Laat de kinderen mee beslissen wanneer je een voorlees moment inlast. Breng een digitale wekker mee naar de klas en laat de kinderen een paar bijzondere tijdstippen verzinnen (bijvoorbeeld : 10 :10 uur, 13 :13 uur, 11 :55 uur ‘vijf voor twaalf ’ …). Je stelt de wekker in op de afgesproken tijdstippen. En dan uitkijken maar tot het voorleesalarm gaat !
Verwerkingsactiviteiten Dit boek heeft korte, vlot voorleesbare hoofdstukken. Het voorlezen af en toe onderbreken met een aantal korte opdrachten of vragen kan de betrokkenheid van de kinderen verhogen. Hieronder volgen een aantal suggesties voor ‘voorleesstops’.
–
Voorleesstop 1 (p. 18) Onderbreek het voorlezen na “Juf Nachtgraf is precies het omgekeerde van wat je bij een juf met zo’n naam zou verwachten” : –– Waar denk je aan als je de naam ‘Nachtgraf ’ hoort ? –– Wat verwacht jij van je juf of meester ? –– Welke naam zou jij bij je juf of meester vinden passen ?
–
Voorleesstop 2 (p. 23) Onderbreek het voorlezen na “Het gerucht gaat dat Gustav Peentjes doodsbang is van kinderen”. Wijs de kinderen erop dat het wel gek is dat Gustav Peentjes bang is van kinderen terwijl hij schooldirecteur is en dus dag in dag uit met kinderen in contact komt. Laat de kinderen gelijkaardige absurditeiten bedenken, bijvoorbeeld : een dierenarts met kattenallergie, een vegetarische slager …
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
–
Voorleesstop 3 (p. 31) Onderbreek het voorlezen na “Met een dreun gooit hij de deur dicht”. In dit voorleesfragment blijkt dat Immo erg goeie smoezen kan verzinnen. Verzinnen zij ook wel eens smoezen, bijvoorbeeld wanneer ze hun schoolwerk niet hebben gemaakt of wanneer ze gevoetbald hebben in oma’s bloemenperkjes ?
–
Voorleesstop 4 (p. 47) De gewone mens is stinkend jaloers op de – schijnbaar – onkwetsbare superhelden. Maar ook die hebben een zwakke plek. Ze mogen geen suiker eten, helaas ! Verklap dat nog niet aan de kinderen, maar onderbreek het voorlezen na “Bizar genoeg gaat het om een substantie waar de gewone mens verzot op is en die hij in grote hoeveelheden gebruikt” en laat hen een gokje wagen naar de verboden substantie. Kinderen noteren hun antwoord op een briefje en geven het af aan jou. De eigenaar van het eerste briefje (met een correct antwoord) dat je trekt, krijgt een zoethoudertje van jou.
–
Voorleesstop 5 (p. 59) Onderbreek het voorlezen na “Wat staat daar nou ? Ben je soms blind ?” Sta even stil bij de drie bordjes die aan de directeursdeur hangen, namelijk ‘Niet storen’, ‘Buiten blijven’ en ‘Wat staat daar nou ? Ben je soms blind !’ Dat laatste is een overdreven reactie. Mensen overdrijven om hun gevoel extra kracht bij te zetten, omdat ze bang zijn dat ze anders niet gehoord worden, als middel om iemand te overtuigen … Iemand die overdrijft is bijvoorbeeld niet gewoon ‘bang’, maar wel ‘zo bang dat hij uit zijn kleren bibbert.’ Kunnen ze zelf gelijkaardige overdrijvingen bedenken ?
–
Voorleesstop 6 (p. 72) Immo vindt van zichzelf dat hij helemaal niks is. De moed zakt diep in zijn schoenen. Hoe wordt hij ooit een superheld ? Onderbreek het voorlezen na “Hij is helemaal niks !” Rond dit hoofdstuk af met enkele vragen : –– Als je Immo’s vriend was, wat zou je hem dan vertellen ? –– Heb jij ook een ‘denkplek’, een plek waar je rustig kan nadenken ? –– Hou je je gedachten het liefst voor jezelf of deel je ze graag met iemand ? –– Kan jij met je verhalen bij iemand terecht ?
–
Voorleesstop 7 (p. 98) Onderbreek het voorlezen na “Van jou, van je ouders. Hoor je dat, kokosmakroon ? Alles !” ‘Kokosmakroon’ is één van de bijnamen die Tink aan Immo geeft. Weten ze dat de naam verwijst naar een gebakje ? Laat ze een kokosmakroon proeven. Als extraatje kan je een recept voor kokosmakronen opzoeken en in de klas bakken. Ga dieper in op het principe van bijnamen. Kunnen ze andere bijnamen verzinnen ? Bijvoorbeeld : ‘tompoes’, ‘carré confituurke’, ‘boule de berlin’ (als ze in de wereld van koekjes en gebak blijven). Sta ook stil bij het (soms) kwetsende aspect van bijnamen geven. Bijnamen verzinnen voor iemand anders kan leuk zijn, maar er één krijgen is soms minder.
–
Voorleesstop 8 (p. 100) Onderbreek het voorlezen na “En met dezelfde griezelige zekerheid weet hij dat Honey Suikerstof er alles mee te maken heeft.” De titel van dit hoofdstuk is ‘Een akelig voorgevoel’. Sta stil bij het begrip ‘voorgevoel’ :
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
–– Heb je ooit al eens een voorgevoel gehad ? –– Was het een voorgevoel over iets fijns dat te gebeuren stond ? Of net over iets akeligs ? –– Heb je voorgevoelens enkel bij akelige dingen ? –– Is het voorgevoel van Immo juist, denk je ? –– Hoe zou het verhaal verder aflopen ? Waar zouden Immo’s ouders zijn, denk je ? Nederland – 6 Taalbeschouwing – 6.1 – 6.6 Nederlands – 2 Spreken – 2.9 Muzische vorming – 3 Drama – 3.1
En verder – Ik mag er zijn ! Na het voorlezen van het boek kan je rond ‘een positief zelfbeeld’ werken en stilstaan bij ‘geloven in jezelf ’, ‘krachtig zijn’, ‘een kracht vinden’. Grijp eerst terug naar het verhaal. Immo’s innerlijke kracht is ‘onzichtbaar worden’. –– Wat betekent het om onzichtbaar te zijn of ‘niet gezien te worden’ ? –– Wanneer zou je het handig vinden om onzichtbaar te zijn ? –– Wanneer heb je de indruk dat je ‘onzichtbaar bent’, dat niemand je opmerkt ? Daarna ga je met de kinderen op zoek naar hun positieve karaktertrek of naar hun unieke talent. Je verwijst daarvoor naar het hoofdstuk ‘Weten wie je bent’ (p. 64) waarin professor Quadvalerius samen met Immo op zoek gaat naar diens kracht. Vraag hen om in een kring te gaan zitten en de ogen te sluiten. Wie zich daarbij onwennig voelt, mag de ogen ook gewoon naar beneden richten. Wacht geduldig af tot het rustig wordt en begin dan met de inleefoefening : –– Adem rustig in en uit. Voel het stil om je heen worden. Als je dat onwennig vindt, dan is dat oké. Probeer gewoon om rustig in- en uit te blijven ademen. –– We gaan op zoek naar de dingen die jij goed kan, waarin jij goed bent of waarop je trots bent. Misschien heb je een heleboel dingen waaraan je denkt, maar het kan net zo goed één ding zijn. Misschien heb je nog even tijd nodig om erover na te denken … –– De dingen waarin je goed bent, die noemen we ‘talenten’. Iedereen heeft een talent. Ook jij hebt een talent ! Misschien kan je heel goed voetballen, dansen, sporten of zwemmen ? Misschien ben jij een tekentalent of ben je goed met computers ? Misschien heb jij een neus voor mode en kan je leuke outfits bedenken ? Misschien ben jij een keukenprins of -prinses ? Misschien ben je een kei in het onthouden van moppen en kan je ze leuk navertellen ? Misschien kan je wel zingen als een nachtegaal ? Of misschien heb jij het snel door wanneer iemand thuis of op school hulp kan gebruiken ? –– Probeer om één ding uit te pikken waarin je goed bent. Kan je jezelf voorstellen terwijl je je talent aan het uitoefenen bent ? Welk gevoel roept dat bij jou op ? –– Er zijn een heleboel dingen waarin jij goed bent, en daarvoor wil ik je graag iets geven. Hou je handen open, ik zal er iets inleggen. Hou het rustig tot ik je vraag om je ogen opnieuw te openen. Ga de kring rond en leg in de handpalm van elk kind een pluimpje, meteen ook een spreek woordelijke pluim voor alle dingen die ze goed kunnen. Daarna vraag je de kinderen om de ogen weer te openen.
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies Nederlands – 5 Strategieën – 5.1 – 5.2 – 5.3 Nederlands – 6 Taalbeschouwing Nederlands – 7 (Inter)culturele gerichtheid
–
Creatieve kracht Nadat iedereen zijn of haar talent ontdekt heeft, kan je hen creatief met hun talent aan de slag laten gaan. Zo kan je hen bijvoorbeeld een T-shirt laten ontwerpen waarop ze hun kracht, hun talent weergeven. Dat talent hoeft niet onmiddellijk herkenbaar te zijn – ze mogen dus ook een abstracte tekening maken of de eerste letter van hun talent mooi bewerken en die op het T-shirt aanbrengen. Je kan hen ook elk een klein spiegeltje laten meebrengen waarop ze met een sierstiftje ‘Ik mag er zijn !’ schrijven. Of je kiest voor een klasspiegel waarop jij ‘Ik mag er zijn !’ schrijft. Elk kind krijgt een post-it waarop hij of zij zijn of haar talent noteert, of verwerkt in een tekening … Alle post-its kleef je daarna op de spiegel. Sociale vaardigheden – 1 Relatiewijzen – 1.7 Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.2 – 3.3
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Lestip
6
Twee stenen Elvis Peeters en Frow Steeman (ill.) De Eenhoorn, 2012
Over het boek
Een vader brengt zijn zoon en dochter elk een andere steen mee. Die van de jongen weegt nu nog een halve kilo, maar was honderdduizend jaar terug bijna niet te tillen. Hij vertelt zijn zus het verhaal van zijn steen en hoe die steen doorheen de eeuwen aldoor lichter werd. Een steenrijke geschiedenis wordt het. Aan de steen van de zus hangt ook een mooi verhaal vast. Maar wil ze het vertellen, moet ze haar praatgrage broer zien te onderbreken ! Zal haar dat lukken ? Of blijft haar verhaal onder een steen liggen ? Dit boek brengt het verhaal van twee geheel andere stenen, maar misschien nog meer van twee geheel andere karakters. A a n d e s la g
Aanzet – Waarneming Breng een aantal stenen of keien mee en leg ze in het midden van de kring. Zorg voor meer stenen dan er kinderen zijn, en voor een variatie in vormen en kleuren. Elk kind kiest een steen en krijgt de tijd om hem aandachtig te bekijken. Ondersteun de waarneming met een aantal opdrachten en vragen. Die dienen enkel om de waarneming aan te scherpen, antwoorden hoeven de kinderen niet te doen : –– Leg de steen in je handpalm neer. Laat hem daar even rusten. Neem de tijd om je steen in stilte te bekijken of te betasten. –– Voelt je steen warm of koud aan ? –– Draai de steen om en leg hem in je andere handpalm. Laat hem daar ook rusten. Bekijk of betast opnieuw. –– Wrijf de steen tussen je handpalmen en laat hem daarna in één handpalm rusten. –– Welke kleur heeft je steen ? Overheerst één kleur of zie je verschillende kleuren ? –– Voelt je steen ruw of veeleer zacht aan ? –– Welke vorm heeft je steen ? Hoekig of rond ? –– De steen ligt nu in je handpalm, maar heb je een idee van de geschiedenis van je steen en waar die vroeger lag ? Op een oprit ? In het water ? Op een keienstrand ? De laatste vraag combineer je eventueel met een tekenopdracht : de kinderen tekenen de (gefantaseerde) plaats waar hun steen vandaan komt. Wereldoriëntatie – 1 Natuur – 1.1 – 1.3 Na de waarnemingsopdracht leggen de kinderen hun steen terug in de kring. Ze sluiten de ogen terwijl jij de stenen door elkaar haalt. Ze openen opnieuw de ogen en zoeken de steen die ze daarvoor vasthielden. In een afrondend gesprek vraag je :
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
–– Vond je je steen onmiddellijk terug ? –– Hoe heb je hem herkend ? –– Zou je het leuk vinden mocht iemand anders jouw steen hebben ? Het is fijn als de kinderen hun steen mogen houden. Met gouden sierstift schrijven ze hun naam op de steen. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1
– Voorlezen Bekijk eerst de cover en laat de titel voorlezen. Maakt de titel hen nieuwsgierig ? Krijgen ze een idee van waarover het verhaal zal gaan ? Bekijk ook de tekening op de cover : –– Welke kleuren gebruikt de illustrator ? –– Waar speelt het verhaal zich mogelijkerwijze af, denk je, op basis van de tekening ? Ga na of de klas de namen van de illustrator en de auteur kan terugvinden op de cover. Lees daarna het verhaal voor. Wie wil mag zijn steen vasthouden tijdens het voorlezen. Op koude dagen leg je de stenen op de verwarming. Zo kunnen de kinderen zich warmen aan ‘hun’ steen, bijvoorbeeld na een buitenactiviteit. Muzische vorming – 3 Drama – 3.1 Muzische vorming – 6 Attitudes – 6.1 – 6.5
Verwerkingsactiviteiten Hieronder volgen een aantal suggesties om het voorlezen te onderbreken met opdrachten of vragen.
–
Voorleesstop 1 Lees de pagina voor die eindigt met “In het begin woog hij niets.” Vraag de kinderen de prent aandachtig te bekijken : –– Wie zou de oudste zijn : de jongen of het meisje ? Hoe kan je dat zien ? –– Kan je ook zien aan de stenen zien welke de oudste is ? Nederlands – 1 Luisteren – 1.9
–
Voorleesstop 2 Geef eerst een kijkopdracht voor je verder voorleest tot en met “Zo gaf de steen voedsel aan de vogel.” Laat hen de tekening op de pagina die begint met “De steen lag als een rots in het water” zien, de tekst bedek je : –– Welke dieren staan er op deze tekening ? –– Waar zouden we kunnen zijn ? –– Denk je dat er nog iets gaat gebeuren ? –– Herken je deze vogel ? Waar staat deze vogel ? Daarna lees je de pagina voor. Nederlands – 1 Luisteren – 1.9
–
Voorleesstop 3 Lees verder voor tot “Op een dag stond de steen scheef.” Mammoeten schurken graag met hun ruwe pels tegen de stenen, zo staat er in dit fragment. Een bijzondere vorm van rugmassage ! Net als de mammoeten laat je de kinderen op zoek gaan naar een manier om hun rug te verwennen. Laat de kinderen twee per twee zitten, rug tegen rug. Laat hen omgekeerd op hun stoel zitten, dat wil zeggen dat ze hun rug niet tegen de leuning
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
laten rusten, maar met de leuning tussen de benen in gaan zitten. Daarna schuiven ze de stoelen dicht genoeg tegen elkaar aan, tot hun ruggen elkaar raken : –– Laat jullie ruggen tegen elkaar rusten. Voelt de rug van je partner warm of koud aan ? –– Voel je de ademhaling van de ander ? –– Wiebel samen rustig heen en weer, van links naar rechts, en van voren naar achteren. Daarna draait één kind zich om zodat hij of zij naar de rug van zijn partner kijkt. De ‘rugmassage’ gaat verder : –– Onder stenen zit vaak een kriebelbeestje verstopt. Doe alsof je dat kriebelbeestje bent en ‘loop’ met je vingers over de rug van je partner, van onderen naar boven, tot aan de schouders. Tokkel eerst heel traag en dan heel snel. –– Laat het regenen op je steen. Wrijf de steen daarna met beide handen weer droog. Laat de kinderen nu wisselen van plaats en herhaal deze oefening. Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.5
–
Voorleesstop 4 Lees verder voor tot de pagina die eindigt met de zin : “De beeldhouwer gooit het afval van de steen op een hoop in de tuin.” Laat de kinderen daarna de houding van het beeldhouwwerk – een duidelijke verwijzing naar De Denker van Rodin – nabootsen. Kunnen ze nog andere ‘gebeeldhouwde’ houdingen bedenken ? Zet hen op weg met enkele afbeeldingen van bekende beeldhouwwerken, zoals het Zot geweld van Rik Wouters. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2
–
Voorleesstop 5 Lees de laatste pagina – eindigend met “Ja, zeg ik, dat weten we wel” – pas voor nadat je volgend doorgeefspelletje hebt gespeeld. Je hebt er acht stenen voor nodig. Elke steen staat voor één woord in de zin : “Ook voor mij heeft hij een steen bij.” Dus : –– steen 1 = ook, –– steen 2 = voor, –– steen 3 = mij, –– steen 4 = heeft, –– steen 5 = hij, –– steen 6 = een, –– steen 7 = steen, –– steen 8 = bij. Zeg nu dat je de zin woord voor woord gaat ‘doorgeven’. Geef de eerste steen door in de kring – die staat voor het woord ‘ook’. Telkens als een kind de steen vastneemt en doorgeeft, herhaalt hij of zij ‘ook’. De laatste leerling onthoudt het woord ‘ook’. Daarna geef je de tweede steen door in de kring – die staat voor het woord ‘voor’. Kinderen herhalen nu dus het woord ‘voor’ bij het vastnemen en doorgeven. De voorlaatste leerling onthoudt het woord ‘voor’. Zo ga je door tot acht kinderen elk een woord van de zin hebben onthouden. De zin reconstrueren ze nu door in de juiste volgorde ‘hun’ woord hardop te laten zeggen. Gaat onthouden moeilijk ? Kleef dan op elk van de acht stenen een woord van de zin. Dat woord lezen de kinderen af tijdens het doorgeven. Na het doorgeefspelletje lees je de laatste pagina voor en hou je een afrondend gesprek : –– Wiens verhaal wordt verteld in dit boek ? –– Weet je waar de steen van het meisje vandaan komt ? Hoe komt dat ? –– Is het jou ook al overkomen dat je je verhaal niet kwijt kan ?
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Nederlands – 5 Strategieën – 5.3 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies Wereldoriëntatie – 3 Mens – 3.1 – 3.2
En verder – Verhaal van het meisje In het boek krijgt het meisje niet de kans om haar verhaal te vertellen. Laat de kinderen haar verhaal bedenken en naar voren brengen met schaduwfiguren of een schimmenspel – dat past namelijk mooi bij de tekenstijl van Frow Steeman. Zij werkt in haar illustraties bij dit verhaal vaak met schaduwfiguren en silhouetten. Muzische vorming – 3 Drama – 3.2
–
Spreekwoorden en uitdrukkingen Verzamel samen spreekwoorden en uitdrukkingen waarin het woord ‘steen’ centraal staat, bijvoorbeeld : –– Steen des aanstoots (‘iets waaraan men zich ergert’), –– Steen en been klagen (‘luid, vaak en heftig klagen’), –– Steenrijk zijn (‘uitzonderlijk rijk zijn’), –– Een steentje bijdragen (‘ergens een bijdrage aan leveren’), –– Een ezel stoot zich geen twee maal aan dezelfde steen (‘dezelfde fout meer dan eens maken’), –– Zinken als een baksteen (‘niet kunnen zwemmen, onmiddellijk zinken’), –– De eerste steen werpen (‘de eerste zijn om iets of iemand te beschuldigen’), –– Met een baksteen in de maag geboren zijn (‘graag een huis hebben dat van jezelf is’), –– Een hart van steen hebben (‘geen medelijden met anderen hebben’), –– Men moet niet de eerste steen werpen (‘niet als eerste klaar staan om iemand te verwijten’). Zorg dat iedereen de betekenis van de spreekwoorden goed begrijpt. Daarna beeldt de ene groep kinderen de spreekwoorden uit, de andere groep raadt om welke uitdrukking het gaat. Nederlands – 6 Taalbeschouwing – 6.5
–
Prehistorisch woordspelletje Dit woordspelletje is een partneroefening : de kinderen spelen het spel per twee. Geef de kinderen een twintigtal keien met telkens een letter op. Zorg ervoor dat je de letters zodanig kiest dat je er makkelijk woorden mee kan vormen (dus : meer klinkers dan medeklinkers bijvoorbeeld). Laat hen nu het spel ‘Blad, steen en schaar’ spelen. Dat gaat zo : –– De twee spelers tellen samen af tot drie, bij ‘drie’ steken ze tegelijkertijd hun hand uit. –– Ze kunnen met hun hand een schaar (twee gespreide vingers), een steen (vuist) of een blad papier (vlakke hand) vormen. –– Een steen wint het van de schaar, want een schaar kan niet doorheen een steen knippen. –– Een blad wint het van de steen, want met een vel papier kan je een steen inpakken. –– Een schaar wint het van een blad, want een schaar kan een vel papier in tweeën knippen. –– Kiezen de twee spelers dezelfde handvorm uit, dan spelen ze gewoon nog een keer, tot er een winnaar is. Wie wint, mag een kei met letter uitkiezen (of blind uit een zak trekken). De kinderen spelen tot alle letterkeien verdeeld zijn. Wie het langste woord maakt met zijn of haar verzamelde keien, wint écht.
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Nederlands – 5 Strategieën – 5.3 Sociale vaardigheden – 2 Gesprekconventies
– Boekenhoek Vul je boekenhoek aan met titels over de prehistorie en het stenen tijdperk (zie : Bibliografie).
– Beeldhouwer Ga op bezoek bij een beeldhouwer in de buurt. Bibliografie
Bij de steentijdmensen – Christa Holtei (Cyclone, 2008) (Wat ik weten wil) In de prehistorie – Pierre Pelot (Davidsfonds, 2004) (Toen leefden kinderen zo) Prehistorie – Neil Morris (Corona, 2007) Weet jij alles over de oertijd ? – Jan Paul Schutten en Mariëlla van de Beek (ill.) (Zwijsen, 2010) (Zoeklicht informatief )
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen
Colofon Jeugdboekenweek 2013 Een zee van tijd Lestips, werken met boeken in de klas Redactie : Ingrid Antheunis, Hedwige Buys, Sofie Daniëls, Miek Driesen, Joke Gevaert, Katrien Goeman, Ariane Moreels, Stijn De Paepe, Nathalie Serraris, Raf De Smedt, Inge Umans en Veerle Verbruggen Coördinatie en eindredactie : Stichting Lezen Illustraties : Kaatje Vermeire Grafisch ontwerp : Kris Demey isbn 9789077178607 d/2012/9654/7 De lestips ‘Makkelijk lezen’ werden geschreven door Ariane Moreels en Joke Gevaert. Ariane Moreels is leerkracht in het buitengewoon lager onderwijs. Ze staat halftijds voor de klas en daarnaast is ze gok-coördinator. Vanuit die gok-visie probeert ze op school boeken dichter bij de kinderen te brengen. Joke Gevaert werkt halftijds als differentiatieleerkracht in de Sint-Niklaasschool in Leest, na een carrière als sport- en klasleerkracht. Daar geeft ze haar liefde voor boeken door aan kinderen van de tweede graad, aan leerkrachten en ouders. Ze is ook actief in het muziektheater van Levende Muziek en werkt muzischcreatieve kampen uit bij LeMu vzw. Ook daar krijgen boeken en verhalen een belangrijke plaats. Jeugdboekenweek 2013 vindt plaats van 2 tot 17 maart. Jeugdboekenweek is een project van Stichting Lezen. Stichting Lezen wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en staat onder de hoge bescherming van H.K.H. Prinses Mathilde.
www.jeugdboekenweek.be www.stichtinglezen.be V.u. : Majo de Saedeleer, Frankrijklei 130/4, 2000 Antwerpen
jeugdboekenweek 2013 – lestips makkelijk lezen