Leisure Management Onderwijs- en examenregeling cohort 2015 – 2016
Stenden Hogeschool Rengerlaan 8 Postbus 1298 8900 CG Leeuwarden
Algemeen T (058) 2441441
[email protected]
Opleiding T (058) 2441363
1
Onderwijs- en examenregeling cohort 2015 – 2016
Vrijetijdsmanagement BBA voltijd/duaal, crohonummer 34438
Vrijetijdsmanagement Associate Degree voltijd, crohonummer 80040
Advies afgegeven door Opleidingscommissie,
d.d. 10/06/2015
Instemming verleend conform art. 10.20 WHW door Centrale Medezeggenschapsraad,
d.d 27/08/2015
Vastgesteld door het College van Bestuur,
d.d 28/08/2015
NB: Uniformiteit Onderwijs- en Examenregeling (OER) 1. Deze OER bevat artikelen in de hoofdstukken 1 t/m 8 die voor een opleiding wel of niet van toepassing zijn. In geval een artikel(lid) niet van toepassing is wordt dit bij het betreffende artikel(lid) aangegeven.
2
Inhoudsopgave 1 Art. Art. Art. Art.
1 2 3 4
Algemeen Begripsbepalingen Inhoud van de OER Reikwijdte van de OER Vaststelling en looptijd van de OER
2 Toelating tot de opleiding Art. 1 Vooropleidingseisen voor opleidingen Art. 2 Nadere vooropleidingseisen voor opleidingen Art. 3 Bijzondere nadere vooropleidingseisen opleiding tot Leraar Basisonderwijs (pabo)
Art. 4 Toetsing Bijzondere nadere vooropleidingseisen opleiding tot Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art.
Leraar Basisonderwijs (pabo)
Art. Art. Art. Art.
5 Aanvullend onderzoek ex. art. 7.25 lid 5 WHW 6 Aanvullende eisen vanwege beroepsprofiel/onderwijsconcept 7 Toelating tot versneld traject gericht op studenten met een vwo-diploma 8 Toelating tot speciaal traject als bedoeld in art. 7.9b WHW 9 Colloquium doctum (toelatingsonderzoek 21 jaar en ouder) 10 Eisen werkkring voor de deeltijdopleidingen 11 Toelating duaal onderwijs, eisen werkkring 12 Vrijstelling van vooropleidingseisen op grond van andere diploma’s ex. art. 7.28 WHW 13 Aanvullend onderzoek ex. art. 7.28 lid 3 en 4 14 Toelating tot de post-propedeutische fase 15 Doorstroom Associate Degree 16 Rechtsbescherming
3 Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art.
Onderwijsprogramma 1 Beoordeling Onderwijs- en examenregeling 2 Doelstelling van de opleiding 3 Inrichting en studielast van de opleiding 4 Voertaal in het onderwijs 5 Voorzieningen voor student met functiebeperking 6 Samenstelling van de propedeutische fase 7 Samenstelling van de post-propedeutische fase 8 Samenstelling Associate-degreeprogramma 9 Minor 10 Studeren in het buitenland
4 Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art.
1 2 3 4 5 6 7 8 9
Examens en getuigschriften De examens van de opleiding Toekenning graden Getuigschriften Toekenning van getuigschriften Ondertekening getuigschriften Data van de uitslag en uitreiking getuigschriften Cum laude-regeling Verklaringen Rechtsbescherming
3
5. Tentaminering en beoordeling ALGMEEN Art. 1 Examen Art. 2 Onderwijseenheid Art. 3 Tentamen Art. 4 Vrijstelling algemeen Art. 5 Vrijstelling studenten IBC (site) Art. 6 Fraude en plagiaat Art. 7 Onderwijscontract Art. 8 Intellectueel eigendom Art. 9 Gestelde eisen aan tentamens Art. 10 Vorm van de tentamens Art. 11 Volgtijdelijkheid van de tentamens Art. 12 Tijdvakken en frequentie van tentamens VOORAFGAAND AAN TENTAMINERING Art. 13 Procedure inschrijven voor een tentamen TIJDENS TENTAMINERING Art. 14 Schriftelijke tentamens Art. 15 Digitale Art. 16 Mondelinge tentamen Art. 17 Toezicht bij tentamens NA TENTAMINERING Art. 18 Vaststelling van de beoordelingen Art. 19 Normering van de beoordeling Art. 20 Toekenning van studiepunten Art. 21 Vastlegging en bekendmaking van de beoordelingen Art. 22 Inzage van tentamens Art. 23 Geldigheidsduur van studieresultaten Art. 24 Bewaring van afgelegde tentamens Art. 25 Rechtsbescherming 6. Studieloopbaanbegeleiding en Studieadvies Art. 1 Studieloopbaanbegeleiding Art. 2 Studieadvies aan het einde van het eerste jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling Art. 3 Studieadvies aan het einde van het tweede jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling Art. 4 Voorwaarden Bindend Studieadvies met afwijzing (BSA) Art. 5 Gevolgen bindend studieadvies met afwijzing (BSA) Art. 6 Doorstroom van propedeutische fase naar postpropedeutische fase Art. 7 Verwijzing in de postpropedeutische fase Art. 8 Rechtsbescherming 7. Examencommissie Art. 1 Instelling en samenstelling Examencommissie 8. Slot- en invoeringsbepalingen Art. 1 Hardheidsclausule Art. 2 Onvoorziene omstandigheden
4
Art. 3 Bekendmaking van de regeling Art. 4 Citeertitel, inwerkingtreding
Bijlagen: Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
A B C D
Bijlage E Bijlage F
Minimaal aantal contacturen per week Competenties en Learning Outcomes, BBA en AD Structuur van het curriculum, BBA en AD Structuur en beroepscompetenties van de opleiding Leisure Management Duaal, BBA (jaar 3 en 4) Uitwerking onderwijseenheden voor BBA en AD Vrijetijdsmanagement Praktische regels voor de opleiding Vrijetijdsmanagement 2015-2016, BBA en AD
5
1
Algemeen
Artikel 1 Begripsbepalingen In deze OER wordt verstaan onder: afstudeerrichting: een specialisatie binnen de opleiding als bedoeld in artikel 7.13 WHW, niet zijnde een Associate Degree programma of een minor; Associate Degree programma: programma als bedoeld in artikel 7.8a WHW met een studielast van tenminste 120 studiepunten; bezwaar, beroep en klachtenloket: faciliteit als bedoeld in artikel 7.59a WHW; School-/Cluster en Staf Medezeggenschapsraad (SMR): raad als bedoeld in artikel 10.25 WHW. college van beroep voor de examens: college als bedoeld in artikel 7.60 WHW; college van bestuur: het instellingsbestuur als bedoeld in artikel 1.1 en 10.8 WHW; competentie: een integraal geheel van beroepskennis, -houding en -vaardigheden die een persoon nodig heeft om binnen relevante beroepscontexten adequaat te kunnen functioneren; EC: european credit, zie studiepunt; EVC: eerder verworven competenties; examen: afsluitend onderdeel van een opleiding als bedoeld in artikel 7.3 WHW of de propedeutische fase als bedoeld in artikel 7.8 WHW; examencommissie: commissie als bedoeld in artikel 7.12 WHW; examinator: persoon als bedoeld in artikel 7.12c WHW, niet zijnde een student of extraneus; extraneus: degene die als extraneus als bedoeld in artikel 7.32 en 7.36 WHW is ingeschreven bij de opleiding die voltijds of deeltijds is ingericht; gedragscode internationale student: gedragscode internationale student hoger onderwijs, zoals deze geldt per 1 augustus 2014; instelling: Stenden Hogeschool; centrale medezeggenschapsraad: raad als bedoeld in artikel 10.17 WHW; OER: onderwijs- en examenregeling als bedoeld in artikel 7.13 WHW; onderwijseenheid: onderwijseenheid als bedoeld in artikel 7.3 WHW, die in samenhang met andere onderwijseenheden het onderwijsprogramma van de opleiding vormt, waaraan
6
één eindbeoordeling is verbonden. Een onderwijseenheid kan betrekking hebben op een praktische oefening; opleidingscommissie: commissie als bedoeld in artikel 10.3c WHW; opleidingsjaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar en, indien men zich inschrijft per 1 februari, het tijdvak dat aanvangt op 1 februari en eindigt op de laatste dag van februari van het daaropvolgende kalenderjaar; opleidingsvariant: een opleiding kan in de voltijd-, deeltijd- en/of duale variant aangeboden worden; post-propedeuse: de hoofdfase van de opleiding direct volgend op de propedeuse; praktische oefening: een onderwijseenheid als bedoeld in artikel 7.3 lid 2 WHW waarin de nadruk ligt op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening en op de beroepsuitoefening in verband met het onderwijs in een duale opleiding, voor zover deze activiteiten onder begeleiding van de instelling plaatsvinden. Een praktische oefening kan vormgegeven zijn in een project, werkstuk, of ontwerp, scriptie, mondelinge presentatie, doorlopen van een stage, deelname aan excursie, werken in (thema)groepen; programma: het samenhangend geheel van onderwijseenheden verzorgd door de opleiding; propedeuse: propedeutische fase van de opleiding, als bedoeld in artikel 7.8 WHW; progress: studenten informatie systeem; schooldag: alle dagen die in de jaarplanning doorgaans niet als vakantiedagen, zaterdagen, zondagen of reguliere feestdagen zijn aangeduid, zijn schooldagen, waarbij de zaterdag uitsluitend bestemd mag worden voor afname van tentamens. student: degene die als student als bedoeld in artikel 7.32 WHW is ingeschreven bij de instelling; studentenstatuut: statuut als bedoeld in artikel 7.59 WHW; studiejaar: het wettelijk studiejaar dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daaropvolgende kalenderjaar; studieloopbaanbegeleider/PPD-coach/studiebegeleider: degene die namens de opleiding is aangewezen om de student te begeleiden in zijn studie, keuze- en planningsprocessen, gericht op een effectieve studievoortgang; studiepunt: eenheid voor berekening van de studielast als bedoeld in artikel 7.4 WHW, waarbij 1 studiepunt gelijk staat aan 28 uren studie; tentamen: een onderzoek naar kennis, inzicht, vaardigheden als bedoeld in artikel 7.3 en 7.10 WHW, waarvan de uitkomst in een beoordeling wordt uitgedrukt en die de afsluiting vormt van een onderwijseenheid;
7
WHW: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Artikel 2 Inhoud van de OER 1. In deze OER worden per opleiding de geldende procedures en rechten en plichten vastgelegd met betrekking tot het onderwijs en het propedeutisch examen en het postpropedeutisch examen. Artikel 3
Reikwijdte van de OER
1. Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de bacheloropleiding Vrijetijdsmanagement voltijd, crohonummer 34438, Vrijetijdsmanagement duaal, crohonummer 34438, Vrijetijdsmanagement Associate Degree, crohonummer 80040, verder te noemen: de opleiding. 2. Het College van Bestuur kan in de bacheloropleiding als bedoeld in lid 1 een Associate Degree programma instellen. Indien aan de orde is deze OER ook op dit Associate Degree programma van toepassing. Een Associate Degree programma (croho 80040) is onderdeel van de bachelor opleiding. 3. Deze OER is van toepassing op de studenten en extraneï die staan ingeschreven bij de opleiding en op aspirant-studenten en -extraneï die verzoeken om toegelaten te worden tot de opleiding. 4. Wordt de opleiding aangemerkt als een gezamenlijke opleiding, dan is deze regeling onverkort van toepassing, tenzij in de overeenkomst die aan de gezamenlijke opleiding ten grondslag ligt anders is bepaald. 5. Kent de opleiding een of meer afstudeerrichtingen, dan is deze regeling onverkort van toepassing, tenzij in de overeenkomst(en) die aan deze afstudeerrichting(en) ten grondslag lig(t)(en)anders is bepaald. 6. De OER geldt voor het cohort 2015-2016. Voor cohorten 2014-2015 en eerder geldt de OER van 2014-2015 of eerder. In geval van wijzigingen in de OER van voorgaand(e) cohort(en), wordt een overgangsregeling bij de OER gevoegd. Artikel 4
Vaststelling en looptijd van de OER
1. Deze Onderwijs- en examenregeling wordt, met instemming van de centrale medezeggenschapsraad conform artikel 10.20 WHW, vastgesteld door het College van Bestuur. 2. De opleidingscommissie wordt jaarlijks tijdig in de gelegenheid gesteld deze OER te beoordelen en daarover advies uit brengen aan de Head of School. De opleidingscommissie zendt een afschrift van dit advies aan de School-/Cluster en Staf Medezeggenschapsraad (SCMR en SMR). 3. De OER geldt voor de duur van het studiejaar. Gedurende het studiejaar kan de regeling niet worden gewijzigd, tenzij dit als gevolg van overmacht noodzakelijk is en
8
studenten daar niet onevenredig door worden benadeeld. Een tussentijdse wijziging behoeft de voorafgaande instemming van het College van Bestuur.
9
2
Toelating tot de opleiding
WHW: Artikel 1
7.8a, 7.24, 7.25, 7.26, 7.27, 7.28, 7.29. Vooropleidingseisen voor opleidingen
1. Voor de inschrijving voor een opleiding in het hoger onderwijs geldt als vooropleidingseis het bezit van een diploma voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) of hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) of een diploma van een middenkaderopleiding of van een specialistenopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) (mbo-niveau 4). Met een diploma bedoeld in de eerste volzin wordt voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld het diploma van de bij ministeriële regeling aangewezen vakopleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c, van de WEB. Artikel 2
Nadere vooropleidingseisen voor opleidingen
1. Naast de in artikel 1 genoemde vooropleidingseisen gelden de volgende nadere vooropleidingseisen voor rechtstreekse toelating tot de opleiding. a. Met diploma mbo-niveau 4
MBO-domein
HBO-sector
Economie
Gedrag en maatschapp ij
Gezondheid -zorg
Landbouw en natuurllijk e omgeving
Onderwij s
Taal en cultuu r
Technie k
Opleiding
Vrijetijdsmanageme nt / Leisure management
Bouw en infra
*
*
*
*
*
*
*
Afbouw, hout en onderhoud
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
*
Techniek en procesindustrie Ambacht, laboratorium en gezondheidstechnie k
*
*
*
*
*
*
*
Media en
*
*
*
*
*
*
*
10
vormgeving Informatie en communicatietechnologie
*
*
*
*
*
*
*
Mobiliteit en voertuigen
*
*
*
*
*
*
*
Transport, scheepvaart en logistiek
*
*
*
*
*
*
*
Handel en ondernemerschap
*
*
*
*
*
Economie en administratie
*
*
*
*
*
Veiligheid en sport
*
*
*
*
*
*
*
Uiterlijke verzorging
*
*
*
*
*
*
*
Horeca en bakkerij
*
*
*
*
*
*
*
Toerisme en recreatie
*
*
*
*
*
*
*
Zorg en welzijn
*
*
*
*
*
*
Voedsel, natuur en leefomgeving
*
*
*
*
*
*
* = geeft directe toelating
b. Met diploma havo: havo
Vrijetijdsmanagement/ Leisure management
profiel NT
NG
EM
CM
*
*
*
Econ of m&o
* = dit profiel geeft toegang tot de betreffende opleiding
11
c. Met diploma vwo: vwo
profiel
Vrijetijdsmanagement/ Leisure management
NT
NG
EM
CM
*
*
*
econ of m&o
* = dit profiel geeft toegang tot de betreffende opleiding
Artikel 3
Bijzondere nadere vooropleidingseisen opleiding tot leraar basisonderwijs (pabo) (Dit artikel is niet van toepassing)
1. Voor de opleiding tot leraar basisonderwijs gelden voor aankomende studenten met een havo en/of mbo-niveau 4 diploma als vooropleiding, bijzondere nadere vooropleidingseisen. 2. Een aankomend student met een vwo-diploma, afgeronde hbo- of wo-opleiding als vooropleiding zijn van de bijzondere nadere vooropleidingseisen vrijgesteld. 3. De bijzondere nadere vooropleidingseisen hebben betrekking op de kennisgebieden aardrijkskunde, geschiedenis en natuur & techniek, vergelijkbaar met niveau havo3/vmbo-t4 . 4. Op basis van die eisen toont de aankomende student voor de inschrijving bij de opleiding tot leraar basisonderwijs aan, te beschikken over voldoende kennis om te kunnen deelnemen aan die opleiding. Artikel 4
Toetsing bijzondere nadere vooropleidingseisen opleiding tot leraar basisonderwijs (pabo) (Dit artikel is niet van toepassing)
1. De aankomend student als bedoeld in artikel 3 lid 4, kan aantonen over de gevraagde kennis te beschikken door middel van: a. het overleggen van een havo en/of mbo-niveau 4 diploma en wat betreft de vakken die deel hebben uitgemaakt van het examen ter verkrijging van dat diploma, de bij het diploma behorende cijferlijst of resultatenlijst waaruit blijkt dat hij over de desbetreffende kennis beschikt, of b. in voorkomende gevallen, al dan niet in aanvulling op het overleggen van een diploma als bedoeld in onderdeel a, het overleggen van een of meer certificaten als bedoeld in artikel 7.4.11, vijfde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs waaruit blijkt dat hij over de desbetreffende kennis beschikt. 2. Indien de aankomend student niet voldoet aan het eerste lid, kan hij aantonen over de kennis, bedoeld in artikel 3, te beschikken door het met goed gevolg afleggen van een toets.
12
3. Een aankomend student in het bezit van een buitenlands diploma dat aantoonbaar tenminste gelijkwaardig is aan de diploma’s genoemd in art. 3 lid 1 dient aan het einde van de propedeutische fase aangetoond te hebben te beschikken over de vereiste kennis als bedoeld in artikel 3 lid 4. Indien hier niet aan wordt voldaan wordt de inschrijving per eerst mogelijke datum beëindigd. 4. Het College van Bestuur stelt de aankomende student in de gelegenheid de in lid 2 bedoelde toets af te leggen conform de “Regeling Toetsing Bijzondere Nadere vooropleidingseisen OLB Stenden Hogeschool”
Artikel 5
Aanvullend onderzoek ex. art. 7.25 lid 4 WHW
1. Het College van Bestuur kan bepalen dat de bezitter van een diploma genoemd in artikel 1, die niet voldoet aan de in dit artikel 2 genoemde voorwaarden, toch wordt ingeschreven, onder de voorwaarde dat blijkens een onderzoek wordt voldaan aan inhoudelijk daarmee vergelijkbare eisen. Aan deze eisen moet zijn voldaan voor aanvang van de opleiding. 2. In geval van een aanvullend onderzoek wordt de kennis van de vereiste vakken dan wel het vereiste niveau, genoemd in artikel 2, getoetst. Artikel 6 Aanvullende eisen vanwege beroepsprofiel/onderwijsconcept (Dit artikel is niet van toepassing) 1. Gelet op de organisatie en inrichting van het onderwijs van de opleiding Hoger Hotelonderwijs gelden in aanvulling op de vooropleidingseisen als bedoeld in artikel 1, aanvullende eisen. De aanvullende eisen alsmede de hiermee verband houdende kosten, zijn neergelegd in een door het College van Bestuur vastgestelde selectieprocedure. Het betreft de volgende procedure: 2. Gelet op de benodigde kennis en vaardigheden voor de opleiding Creatieve Therapie gelden in aanvulling op de vooropleidingseisen als bedoeld in artikel 1, aanvullende eisen. De aanvullende eisen alsmede de hiermee verband houdende kosten, zijn neergelegd in een door het College van Bestuur vastgestelde selectieprocedure. Het betreft de volgende procedure:
Artikel 7
Toelating tot versneld traject gericht op studenten met een vwo-diploma (Dit artikel is niet van toepassing)
1. Een College van Bestuur kan binnen een bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs een versneld traject aanbieden dat toegankelijk is voor studenten met een diploma als bedoeld in artikel 7.24, tweede lid WHW, onder a of b dan wel een op grond van artikel 7.28, tweede lid WHW, bij ministeriële regeling als ten minste gelijkwaardig aangemerkt onderscheidenlijk naar het oordeel van het College van Bestuur daaraan tenminste gelijkwaardig diploma. Een student die aan de in de eerste zin bedoelde voorwaarde en de overige voorwaarden voor inschrijving voldoet, wordt voor een versneld traject ingeschreven indien hij daarom verzoekt.
13
2. Het College van Bestuur kan besluiten ook een andere student dan degene, bedoeld in het eerste lid, tot het versnelde traject toe te laten indien hij naar het oordeel van het College van Bestuur blijk heeft gegeven van geschiktheid voor dat traject. 3. In afwijking van artikel 7.4b, eerste lid WHW, bedraagt de studielast voor een versneld traject 180 studiepunten. Artikel 8
Toelating tot speciaal traject als bedoeld in art. 7.9b WHW (Dit artikel is niet van toepassing)
1. Indien het College van Bestuur binnen een opleiding een speciaal traject aanbiedt dat gericht is op het behalen van een hoger kennisniveau van studenten, kan selectie worden toegepast. 2. Het College van Bestuur stelt regels vast met betrekking tot de selectie, bedoeld in het eerste lid. Het betreft de volgende regels: [invullen regels waaronder in ieder geval: * cognitieve en non-cognitieve criteria; * relatie selectiecriteria en opleidingsprofiel; * gemotiveerd toelaten of afwijzen.]
Artikel 9 Colloquium doctum (toelatingsonderzoek 21 jaar en ouder) 1. Het College van Bestuur kan personen van eenentwintig jaar en ouder die niet voldoen aan de vooropleidingseisen genoemd in artikel 1, noch daarvan krachtens art. 7.28 WHW zijn vrijgesteld, van die vooropleidingseis vrijstellen, indien zij bij een onderzoek door een door het College van Bestuur in te stellen commissie hebben blijk gegeven van geschiktheid voor het desbetreffende onderwijs en van voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor het met vrucht kunnen volgen van het onderwijs. 2. De bij het onderzoek als bedoeld in lid 1 te stellen eisen van de opleiding zijn: er zijn geen speciale eisen van de opleiding. 3. Het College van Bestuur kan ten aanzien van een bezitter van een buiten Nederland afgegeven diploma dat in het eigen land toegang geeft tot een opleiding aan een instelling voor het hoger onderwijs, afwijken van de in lid 1 genoemde leeftijdsgrens. Van die leeftijdsgrens kan het College van Bestuur ook afwijken, indien in bijzondere gevallen geen diploma kan worden overlegd.
Artikel 10
Eisen werkkring voor de deeltijdopleidingen (Dit artikel is niet van toepassing)
1. Het College van Bestuur kan met het oog op de inschrijving voor een deeltijdse opleiding eisen omtrent het verrichten van werkzaamheden tijdens het volgen van de opleiding stellen.
14
2. In het geval het College van Bestuur werkzaamheden aanmerkt als onderwijseenheden, kunnen er eisen gesteld worden aan de werkzaamheden. Artikel 11
Toelating duaal onderwijs, eisen werkkring
1. Extraneï worden niet toegelaten tot een duale opleiding. 2. De beroepsuitoefening van een duale opleiding vindt plaats op basis van een overeenkomst, namens de instelling gesloten door de opleiding, de student en het bedrijf of de organisatie waar het beroep in de praktijk wordt uitgeoefend. 3. De overeenkomst als bedoeld in het tweede lid omvat tenminste bepalingen over: de duur van de overeenkomst en de tijdsduur van de periode of perioden van de beroepsuitoefening, de begeleiding van de student, het deel van de kwaliteiten op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden die een student bij beëindiging van de opleiding moet hebben verworven en die tijdens de beroepsuitoefening dienen te worden gerealiseerd, alsmede de beoordeling daarvan, en de gevallen waarin en de wijze waarop de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden. 4. Degene die tot een duale opleiding wenst te worden toegelaten dient op het moment van toelating, dan wel uiterlijk zes maanden nadien te beschikken over een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid. Wordt niet voldaan aan de eis als bedoeld in de vorige volzin, dan wordt betrokkene geacht niet te voldoen aan de voorwaarden om aan de duale opleiding deel te nemen. Dit betekent dat de Examencommissie alsdan kan besluiten de student de toegang tot de duale opleiding te ontzeggen. Over een besluit als bedoeld in de vorige volzin wordt de student schriftelijk geïnformeerd. 5. Wordt een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid voortijdig beëindigd als gevolg van toerekenbaar verzuim van de student, dan wordt de student eenmalig voor een periode van maximaal zes maanden in de gelegenheid gesteld een nieuwe overeenkomst te sluiten als bedoeld in het tweede lid. Lukt dit niet, dan wordt de student geacht niet meer te voldoen aan de voorwaarden om aan de duale opleiding deel te nemen. Dit betekent dat de Examencommissie alsdan kan besluiten de student de toegang tot dit onderwijs te ontzeggen. Over een besluit als bedoeld in de vorige volzin wordt de student schriftelijk geïnformeerd. Artikel 12 Vrijstelling van vooropleidingseisen op grond van andere diploma’s ex. art. 7.28 WHW 1. Degene aan wie een graad (bachelor of master) is verleend, en de bezitter van een met goed gevolg afgelegd propedeutisch examen aan een instelling voor hoger onderwijs zijn vrijgesteld van de in artikel 1 bedoelde vooropleidingseisen, onverminderd het vierde en vijfde lid van dit artikel. 2. Van de vooropleidingseisen is eveneens vrijgesteld degene die toegang heeft tot het wetenschappelijk onderwijs of het hoger beroepsonderwijs in het land van een verdragspartij die het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio (Trb. 2002, 137) heeft geratificeerd, onverminderd de bevoegdheid van het College van Bestuur om op grond van artikel
15
IV.1 van het genoemde verdrag een aanzienlijk verschil aan te tonen tussen de algemene eisen betreffende de toegang op het grondgebied van het bedoelde land waar de kwalificatie werd behaald en de algemene eisen bij of krachtens deze wet. 3. Het College van Bestuur, na advies van de Examencommissie, verleent vrijstelling van de in artikel 1 bedoelde vooropleidingseis aan de bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat bij ministeriële regeling is aangemerkt als tenminste gelijkwaardig aan het in het desbetreffende lid bedoelde diploma, onverminderd het derde en vierde lid. Het College van Bestuur kan vrijstelling verlenen aan de bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma dat niet in de eerste volzin genoemde ministeriële regeling is opgenomen, indien dat diploma naar het oordeel van het College van Bestuur, na advies van de Examencommissie tenminste gelijkwaardig is aan het bepaalde in artikel 1. Indien het een buiten Nederland afgegeven diploma betreft, kan het College van Bestuur bepalen dat geen examens of onderdelen daarvan worden afgelegd dan nadat ten genoegen van de desbetreffende Examencommissie het bewijs is geleverd van voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor het met vrucht kunnen volgen van het onderwijs. Het College van Bestuur kan, na advies van de Examencommissie tevens bepalen dat betrokkene niet wordt ingeschreven zolang het in de voorgaande volzin bedoelde bewijs niet is geleverd. 4. Indien bij ministeriële regeling nadere vooropleidingseisen als bedoeld in artikel 7.25 WHW en opgenomen in artikel 2, zijn vastgesteld kan de bezitter van een diploma geen examens afleggen voordat hij op een door het College van Bestuur te bepalen wijze op grond van een aanvullend onderzoek heeft aangetoond te beschikken over de kennis en vaardigheden waarop de eisen, bedoeld in artikel 2 betrekking hebben. 5. Het College van Bestuur kan bepalen dat de bezitter van een diploma als bedoeld in art. 1 niet kan worden ingeschreven indien dat bestuur van oordeel is dat de nadere vooropleidingseisen, bedoeld in artikel 2 van dien aard zijn dat redelijkerwijs verwacht kan worden dat niet tijdens het eerste jaar van inschrijving voor de opleiding op grond van een aanvullend onderzoek als bedoeld in het vierde lid aangetoond kan worden dat betrokkene beschikt over de kennis en vaardigheden waarop die eisen betrekking hebben. Het College van Bestuur bepaalt op welke wijze betrokkene op grond van een aanvullend onderzoek met het oog op de inschrijving vrijgesteld kan worden van die eisen. 6. De bij het onderzoek, bedoeld in de leden 4 en 5, te stellen eisen zijn opgenomen in art. 13. Artikel 13
Aanvullend onderzoek ex. art. 7.28 lid 3 en 4 WHW
1. Indien de aspirant-student beschikt over een propedeutisch getuigschrift (hbo of wo), een hbo-getuigschrift of een wo-getuigschrift, maar niet voldoet aan de nadere vooropleidingseisen, genoemd in artikel 2, wordt in het aanvullend onderzoek de kennis van de vereiste vakken dan wel het vereiste niveau, genoemd in artikel 2, getoetst. 2. Indien een aspirant-student beschikt over een buitenlands diploma dat gelijkwaardig is aan een havo, vwo-diploma maar niet voldoet aan de nadere vooropleidingseisen, genoemd in artikel 2, wordt in het aanvullend onderzoek de kennis van de vereiste vakken dan wel het vereiste niveau, genoemd in artikel 2, getoetst en worden er ten
16
aanzien van de beheersing van de Nederlandse taal of Engelse taal eisen gesteld. 3. Indien een aspirant-student als bedoeld in lid 2 zich wil inschrijven voor een Nederlandstalige opleiding moet het diploma NT2-tweede niveau aantoonbaar zijn behaald. In afwijking hierop kan voor een aspirant-student met een Duits gelijkwaardig diploma van deze eis worden afgeweken. 4. Indien de aspirant-student als bedoeld in lid 2 zich wil inschrijven voor een Engelstalige opleiding moet de aspirant-student aantoonbaar hebben voldaan aan een IELTS score zes. Onder een - met een IELTS-test score 6.0 te vergelijken - test wordt verstaan: a. TOEFL10 Paper: 550; b. TOEFL Computer: 213; c. TOEFL Internet: 80: d. TOEIC11: 670; e. Cambridge ESOL12: CAE – C. Artikel 14
Toelating tot de post-propedeutische fase
Een student kan op verschillende manieren rechtstreeks toegang krijgen tot de postpropedeutische fase van een opleiding: 1. Voor de inschrijving voor een opleiding na het propedeutisch examen geldt als eis het bezit van een getuigschrift van het met goed gevolg afgelegde propedeutisch examen van die opleiding. 2. Het College van Bestuur kan vrijstelling verlenen van de in het eerste lid bedoelde eis aan de bezitter van een al dan niet in Nederland afgegeven diploma, indien dat diploma naar het oordeel van het College van Bestuur ten minste gelijkwaardig is aan het in het eerste lid bedoelde getuigschrift. Indien het een buiten Nederland afgegeven diploma betreft, kan het College van Bestuur daarbij bepalen dat geen examens of onderdelen daarvan worden afgelegd dan nadat ten genoegen van de desbetreffende Examencommissie het bewijs is geleverd van voldoende beheersing van de Nederlandse taal voor het met vrucht kunnen volgen van het onderwijs. 3. De Examencommissie kan, in afwijking van het eerste lid, aan degene die is ingeschreven, op zijn verzoek, reeds de toegang tot het afleggen van een of meer onderdelen van het afsluitend examen verlenen voordat hij het propedeutisch examen van de desbetreffende opleiding met goed gevolg heeft afgelegd. Artikel 15
Doorstroom Associate Degree
1. Een student aan wie een graad als bedoeld in art. 7.10b lid 1 WHW is verleend, heeft het recht zijn bacheloropleiding in het hoger beroepsonderwijs te vervolgen. Het College van Bestuur kan daarbij voorschrijven welke onderwijseenheden binnen de bacheloropleiding nog moeten worden gevolgd.
17
Artikel 16
Rechtsbescherming
1. Een (aspirant) student kan binnen zes weken na dagtekening tegen besluiten over de toelating via
[email protected] bezwaar maken bij het College van Bestuur. Alvorens te beslissen wint het College van Bestuur advies in bij de Geschillen- en Klachtenadviescommissie. 2. Tegen een beslissing op bezwaar staat beroep open bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs in Den Haag.
18
3
Onderwijsprogramma
WHW: Artikel 1
6.13, 7.2, 7.4, 7.4b, 7.7, 7.8, 7.8a, 7.8b, 7.9, 7.9b, 7.11, 7.13, 7.14. Beoordeling Onderwijs- en examenregeling
1. Het College van Bestuur draagt zorg voor een regelmatige beoordeling van de Onderwijs- en Examenregeling (OER) en weegt daarbij, ten behoeve van de bewaking en zo nodig bijstelling van de studielast, het tijdsbeslag dat daaruit voor de studenten voortvloeit. Artikel 2
Doelstelling van de opleiding
1. Met de opleiding wordt beoogd de student zodanige kennis, houding en vaardigheden bij te brengen op het terrein van Business Administration zodat deze bij het voltooien van de opleiding in staat is tot de professionele uitvoering van taken op dat gebied en tevens in aanmerking komt voor een eventuele voortgezette opleiding. Na voltooiing van de opleiding moet de student als beroepsbeoefenaar zelfstandig en met kritische instelling kunnen werken en beschikt de student over de competenties op hbo-niveau zoals vermeld in bijlage A. Artikel 3
Inrichting en studielast van de opleiding
1. De opleiding heeft een studielast van 240 studiepunten, waarvan 60 studiepunten behoren tot de propedeutische fase en 180 studiepunten behoren tot de postpropedeutische fase. 2. De opleiding is voltijds en duaal ingericht en wordt verzorgd door de School for Leisure & Tourism Management. 3. De voltijds opleiding kent vier afstudeerrichtingen, namelijk Sport Management, Kunst en Cultuur Management, Tourism Management en Event Management. De voltijds en de duale opleidingen kennen een Associate Degree programma. 4. Alle afstudeerrichtingen zijn voltijds ingericht. Een afstudeerrichting kent een studielast van 90 studiepunten. 5. Het Associate Degree programma kent een studielast van 120 studiepunten. 6. De student aan wie de graad Associate Degree is verleend en die de bacheloropleiding vervolgt, dient de door het College van Bestuur voorgeschreven onderwijseenheden binnen de bacheloropleiding te volgen. De student dient hierover in overleg te treden met de desbetreffende Examencommissie. 7. Voor studenten die de opleiding in duale vorm volgen, worden de perioden waarin werkzaamheden in de beroepspraktijk worden verricht, aangemerkt als een onderwijseenheid, voor zover deze werkzaamheden onder begeleiding van de opleiding
19
plaatsvinden. Aan deze werkzaamheden worden de volgende eisen gesteld: a. de tijdsduur van de perioden in de beroepspraktijk bedraagt minimaal 24 uur per week; b. de studielast van de perioden in de beroepspraktijk bedraagt, inclusief de perioden in de beroepspraktijk, 1680 uren en komt overeen met 60 studiepunten; c. een zodanige inrichting van elke periode dat de student in staat wordt gesteld de competenties te ontwikkelen tot het niveau dat voor die periode is genoemd in de overeenkomst tussen instelling, student en bedrijf; d. onderwijseenheden die in de beroepspraktijk worden uitgevoerd, worden afgesloten met een tentamen. Artikel 4
Voertaal in het onderwijs
1. Het onderwijs in de opleiding wordt gegeven in het Nederlands en in het Engels. Het Nederlandstalig programma wordt gegeven in het Nederlands en Engels. Het Engelstalig programma in het Engels, tenzij: a. het onderwijs betreft dat betrekking heeft op een andere taal; b. het onderwijs betreft dat in het kader van een gastcollege gegeven wordt door een anderstalige gastdocent; c. de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs, dan wel de herkomst van de studenten noodzaakt een andere taal te gebruiken. Het College van Bestuur heeft hiertoe een Gedragscode voor het gebruik van andere talen dan het Nederlands in het onderwijs, vastgesteld. 2. In een opleiding die in het Nederlands wordt aangeboden kan gebruik gemaakt worden van anderstalige literatuur. Artikel 5
Voorzieningen voor student met functiebeperking
1. De Head of School biedt aan studenten met een functiebeperking een onderwijsomgeving aan die zo veel als mogelijk gelijkwaardig is aan die van studenten zonder functiebeperking en die gelijkwaardige kansen op studiesucces biedt. De Regeling Studie & Handicap, zoals opgenomen als bijlage bij het Studentenstatuut, voorziet in de benodigde en afgesproken facilitering van betrokkene. Artikel 6
Samenstelling van de propedeutische fase
1. De propedeutische fase heeft drie doelstellingen: a. oriëntatie; b. verwijzing; c. selectie. 2. De propedeutische fase van de opleiding omvat de onderwijseenheden zoals beschreven in bijlagen C en D, met de daarbij vermelde studielast (totaal 60 studiepunten).
20
Artikel 7
Samenstelling van de postpropedeutische fase
1. De postpropedeutische fase van de opleiding - alsmede de daarmee verbonden afstudeerrichting(en- omvat de onderwijseenheden zoals beschreven in bijlagen C en D, met de daarbij vermelde studielast (totaal 180 studiepunten). Artikel 8
Samenstelling Associate Degree programma
1. Het Associate Degree programma als bedoeld in artikel 2 lid 5 omvat de onderwijseenheden zoals beschreven in de betreffende bijlagen C en D met de daarbij vermelde studielast. Artikel 9
Minor
1. Een minor is een samenhangend keuzeprogramma van in totaal 30 studiepunten, dat gevolgd wordt in de postpropedeutische fase, niet zijnde een afstudeerrichting. 2. De minor die een student volgt, is gerelateerd aan de ambities van de student en heeft een duidelijke relatie met de eindcompetenties van de opleiding. De minor dient een aanvulling te zijn op overige onderdelen van de opleiding die de student volgt. 3. De Examencommissie van de School die de minor heeft ontwikkeld, is verantwoordelijk voor de inhoud van de minor en draagt er zorg voor dat de minor ten minste voldoet aan de eisen gesteld in het volgende lid. 4. De door de instelling aangeboden minoren worden voor het begin van het opleidingsjaar geplaatst op de voor alle studenten toegankelijke website. Op de website wordt tenminste vermeld: a. welke minoren binnen de instelling worden aangeboden; b. of het aanbieden van de minor wel of niet gebonden is aan een minimum aantal deelnemers; c. welke procedure wordt gehanteerd voor het inschrijven op een minor; d. welke toelatingseisen voor een minor van toepassing zijn; e. welke school verantwoordelijk is voor de inhoud van de minor en wie de verantwoordelijke is binnen de school; f. uit welke onderdelen de minor bestaat, met inbegrip van het aantal studiepunten en de wijze van toetsing en herkansing van elk onderdeel. 5. Gedurende het opleidingsjaar kan de inhoud van een minor niet worden gewijzigd. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin kan een aangeboden minor niet worden verzorgd, ingeval van onvoldoende belangstelling, mits op de website als bedoeld in het vierde lid is aangegeven dat voor het verzorgen van een minor een minimaal aantal deelnemers is vereist. Een minor kan pas worden gevolgd als het propedeutisch examen is behaald. 6. Ongeacht het voorgaande behoeft de toelating van een student tot een minor de goedkeuring van de Examencommissie van de opleiding die de student volgt. De Examencommissie kan ervoor kiezen een lijst te publiceren van minoren die studenten mogen volgen zonder persoonlijk toestemming te hoeven vragen.
21
7. Buiten de door de instelling aangeboden minoren kunnen studenten minoren volgen via www.kiesopmaat.nl. De toelating van een student tot een minor via deze route behoeft goedkeuring van de Examencommissie van de opleiding waar de student ingeschreven is. Artikel 10
Studeren in het buitenland
1. Voor studeren in het buitenland geldt de Stenden beleidsregel dat maximaal 90 studiepunten van het onderwijsprogramma (30 studiepunten theorie en 60 studiepunten stage/scriptie) in het buitenland mag worden gedaan. 2. Een student behoeft voorafgaande schriftelijke toestemming van de Examencommissie van de opleiding om in het buitenland te mogen studeren.
22
4
Examens en getuigschriften
WHW: Artikel 1
7.10, 7.10a, 7.11, 7.12c, 7.19a, 7.33 De examens van de opleiding
1. In de opleiding wordt de propedeutische fase afgesloten met een examen en de postpropedeutische fase met een afsluitend examen. Is aan de opleiding een Associate Degree programma verbonden dan wordt de propedeutische fase afgesloten met een examen en de post-propedeutische fase met een afsluitend examen 2. De examens als bedoeld in het eerste lid zijn behaald, indien alle onderwijseenheden van de betreffende fase dan wel programma met goed gevolg (examen en beoordeling tezamen) zijn afgelegd, dan wel daarvoor vrijstelling is verkregen. 3. Het afsluitend examen in de post-propedeutische fase kan niet eerder worden behaald dan nadat het propedeutisch examen is behaald, dan wel vrijstelling is verleend voor het afleggen daarvan. 4. De Examencommissie stelt de uitslag vast van de examens bedoeld in het eerste lid, nadat zij heeft onderzocht of de student aan alle voor het betreffende examen geldende verplichtingen heeft voldaan. 5. De Examencommissie reikt een getuigschrift uit aan de student die een examen heeft behaald en ook verder voldoet aan de wettelijke vereisten. Per opleiding wordt één getuigschrift uitgereikt. Geen propedeuse getuigschrift wordt uitgereikt aan degene die van de Examencommissie vrijstelling heeft verkregen om deze fase van de opleiding te volgen. 6. Het examen dat met goed gevolg is afgelegd en de met het oog daarop vervaardigde werkstukken worden door het College van Bestuur gedurende een periode van ten minste zeven jaar bewaard. Artikel 2
Toekenning graden1
1. De Examencommissie verleent namens het College van Bestuur de graad Bachelor Business Administration, indien het afsluitend examen in de postpropedeutische fase met goed gevolg is afgelegd. 2. In geval van onderwijs in het buitenland is de notitie “Gedragslijn Nederlands Onderwijs in het buitenland” van de Minister van OCW van toepassing. 3. De Examencommissie verleent namens het College van Bestuur de graad Associate Degree Business Administration, aan degene die met goed gevolg het examen heeft Als gevolg van de Wet Kwaliteit in Verscheidenheid zal mogelijk een afwijkende titulatuur bij de graad worden gevoerd. 1
23
afgelegd van een Associate Degree programma. Artikel 3
Getuigschriften
1. Het College van Bestuur hanteert het model van de getuigschriften en stelt de hierna genoemde bijlagen vast met inachtneming van artikel 7.11 WHW. In ieder geval wordt vermeld: a. de naam van de opleiding en de instelling die de opleiding verzorgt, zoals die worden vermeld in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (CROHO); b. welke onderwijseenheden het examen omvatte; c. in voorkomende gevallen welke minor is behaald; d. in voorkomende gevallen welke bevoegdheid met betrekking tot de uitoefening van een beroep aan het getuigschrift is verbonden; e. welke graad door het College van Bestuur is verleend; f. op welk tijdstip de opleiding voor het laatst is geaccrediteerd dan wel de ‘toets nieuwe opleiding’ met goed gevolg heeft ondergaan; 2. De onderwijseenheden van het examen en de behaalde minor worden benoemd in een gewaarmerkte bijlage, waarbij tevens per onderwijseenheid de omvang in studiepunten en de behaalde beoordeling worden vermeld. De beoordeling als bedoeld in de vorige volzin wordt uitgedrukt in gehele cijfers als bedoeld in artikel 19 van hoofdstuk 5. 3. De Examencommissie voegt aan een getuigschrift van het met goed gevolg afgelegde afsluitend examen, een diplomasupplement toe dat voldoet aan het Europese overeengekomen standaardformat. Het diplomasupplement heeft tot doel inzicht te verschaffen in de aard en inhoud van de afgeronde opleiding, mede met het oog op internationale herkenbaarheid van opleidingen. Het in het Nederlands of Engels gesteld diplomasupplement bevat in elk geval: a. de naam van de opleiding en de instelling die de opleiding verzorgt, b. of het een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs dan wel een opleiding in het hoger beroepsonderwijs betreft, c. een beschrijving van de inhoud van de opleiding, en d. de studielast van de opleiding, en e. een Gradingtable van de opleiding. Artikel 4
Toekenning getuigschriften
1. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de Examencommissie een getuigschrift uitgereikt. 2. De student die aanspraak heeft op uitreiking van een getuigschrift, kan overeenkomstig door het College van Bestuur vast te stellen regels de Examencommissie verzoeken daartoe nog niet over te gaan. 3. Indien de student een fout constateert op zijn resultatenoverzicht dan dient de student direct contact op te nemen met de afdeling Expertise, Services and Research, (ESR).– Information & Registration Centre (IRC). Indien daar geen fout wordt geconstateerd dan dient hij uiterlijk binnen vier schoolweken na vaststelling van de
24
definitieve uitslag van een onderwijseenheid, schriftelijk te reageren naar de Examencommissie. 4. Voor de datum op het getuigschrift wordt de datum aangehouden waarop de Examencommissie heeft vastgesteld dat de student aan de voorwaarden heeft voldaan. Als procedurele voorwaarde voor toekenning van het getuigschrift geldt dat de student ingeschreven moet staan bij de opleiding. Artikel 5
Ondertekening getuigschriften
1. Het getuigschrift wordt namens het College van Bestuur ondertekend: a. Door de voorzitter en de secretaris van de Examencommissie of hun plaatsvervangers; b. Door de student. 2. Het diplomasupplement bij het getuigschrift genoemd in artikel 3 worden ondertekend en voorzien van naam door de voorzitter van de Examencommissie en secretaris of hun plaatsvervangers. 3. De namen van de tekenbevoegden worden geregistreerd in een handtekeningenregister. Dit register wordt beheerd door de afdeling ESR Toetsservice bureau (TSB). Artikel 6
Data van de uitslag en uitreiking getuigschriften
1. Aan het begin van elk studiejaar stelt de Examencommissie de data vast waarop de uitslag als bedoeld in artikel 1 wordt vastgesteld, met inachtneming van het derde en vierde lid van artikel 1. 2. Aan het begin van elk studiejaar stelt de Head of School de data vast waarop de getuigschriften als bedoeld in artikel 3 in een openbare bijeenkomst worden uitgereikt. 3. Het vaststellen van de uitslag van het propedeutisch examen vindt tenminste tweemaal per jaar plaats, aan het einde van het opleidingsjaar, na verwerking van de resultaten van de laatste herkansingen. Op verzoek van de student kan de uitslag ook tussentijds in de loop van het opleidingsjaar vastgesteld worden. Artikel 7
Cum laude-regeling
1. De student dient bij de Examencommissie een verzoek in tot toekenning van het predicaat Cum Laude bij het propedeusegetuigschrift van de bacheloropleiding of het daaraan verbonden Associate Degree programma. Het verzoek wordt vergezeld van een door de student aangeleverd overzicht van alle door de student behaalde beoordelingen op basis waarvan de student meent aanspraak te kunnen maken op het predicaat Cum Laude. (Dit artikellid is niet van toepassing) 2. De student dient bij de Examencommissie een verzoek in tot toekenning van het predicaat Cum Laude bij het Associate Degree programma getuigschrift. Het verzoek wordt vergezeld van een door de student aangeleverd overzicht van alle door de student behaalde beoordelingen op basis waarvan de student meent aanspraak te
25
kunnen maken op het predicaat Cum Laude. 3. De student dient bij de Examencommissie een verzoek in tot toekenning van het predicaat Cum Laude bij het bachelorgetuigschrift. Het verzoek wordt vergezeld van een door de student aangeleverd overzicht van alle door de student behaalde beoordelingen op basis waarvan de student meent aanspraak te kunnen maken op het predicaat Cum Laude. 4. Het beoordelen van de toekenning van het predicaat Cum Laude vindt plaats door de Examencommissie. 5. Indien van toepassing verklaard in lid 1 van dit artikel geeft de Examencommissie het predicaat cum laude bij het behalen van het propedeusegetuigschrift als de student voldoet aan de volgende voorwaarden: a. Het gewogen gemiddelde op basis van behaalde studiepunten van alle behaalde cijfers is 8,0 of hoger; b. De student moet voor alle studie-onderdelen van de propedeutische fase minimaal een voldoende hebben behaald en mag geen enkele herkansing hebben gedaan; c. De student mag voor maximaal 25% van het aantal studiepunten een vrijstelling hebben gekregen; d. Als studie-onderdelen zijn beoordeeld met een onvoldoende/voldoende/goed/uitstekend, dan moet de student voor minstens 80% van deze onderdelen minimaal een goed hebben behaald. e. Als een student aanvullende studie-onderdelen heeft gevolgd, die niet tot het verplichte studieprogramma behoren, dan worden die niet meegenomen in de berekening van het gewogen gemiddelde; f. Vrijstellingen worden niet meegenomen in de berekening van het gewogen gemiddelde. (Dit artikellid is niet van toepassing) 6. De Examencommissie geeft het predicaat cum laude bij het behalen van het Associate Degree programmagetuigschrift en/of bachelorgetuigschrift als de student voldoet aan de volgende voorwaarden: a. Het gewogen gemiddelde op basis van behaalde studiepunten van alle behaalde cijfers is 8,0 of hoger; b. De student moet voor alle studie-onderdelen van de propedeutische en postpropedeutische fase minimaal een voldoende hebben behaald en mag geen enkele herkansing hebben gedaan; c. De student mag voor maximaal 25% van het aantal studiepunten een vrijstelling hebben gekregen; d. Als studie-onderdelen zijn beoordeeld met een onvoldoende/voldoende/goed/uitstekend, dan moet de student voor minstens 80% van deze onderdelen minimaal een goed hebben behaald. e. De student heeft minimaal een 8,0 behaald voor de Proeve van Bekwaamheid. f. Als een student aanvullende studie-onderdelen heeft gevolgd, die niet tot het verplichte studieprogramma behoren, dan worden die niet meegenomen in de berekening van het gewogen gemiddelde; g. Vrijstellingen worden niet meegenomen in de berekening van het gewogen gemiddelde.
26
Artikel 8
Verklaringen
1. Een student die meer dan één tentamen met goed gevolg heeft afgelegd en aan wie geen getuigschrift als bedoeld in artikel 4 kan worden uitgereikt, ontvangt desgevraagd, mits binnen een jaar na uitschrijving van de student, een door de desbetreffende Examencommissie af te geven verklaring waarin in elk geval de tentamens zijn vermeld die door hem met goed gevolg zijn afgelegd. Artikel 9
Rechtsbescherming
1. De student die het oneens is met een beslissing van de Examencommissie op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk kan daar tegen beroep instellen bij het College van Beroep voor de Examens (COBEX). 2. De student heeft de mogelijkheid om tegen de uitspraak van het COBEX in beroep te gaan bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs in Den Haag.
27
5
Tentaminering en beoordeling
WHW:
7.3, 7.10, 7.12b, 7.13
ALGEMEEN Artikel 1
Examen
1. Aan elke opleiding is een examen verbonden. 2. Aan de propedeutische fase van de opleiding is een examen verbonden. 3. Aan de post-propedeutische fase van de opleiding is een examen verbonden. Artikel 2
Onderwijseenheid
1. Een opleiding is een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken. 2. Een onderwijseenheid kan betrekking hebben op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening en op de beroepsuitoefening in verband met het onderwijs in een duale opleiding, voor zover deze activiteiten onder begeleiding van een het instellingsbestuur plaatsvinden. Artikel 3
Tentamen
1. Aan elke onderwijseenheid is een tentamen verbonden. 2. Elk tentamen omvat een onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de examinandus, alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. 3. Indien de tentamens van een tot de opleiding of propedeutische fase van een bacheloropleiding behorende onderwijseenheden met goed gevolg zijn afgelegd, is het examen afgelegd, voor zover de examencommissie niet heeft bepaald dat het examen tevens omvat een door haar zelf te verrichten onderzoek als bedoeld in het tweede lid. 4. De examencommissie kan onder door haar te stellen voorwaarden bepalen dat niet ieder tentamen met goed gevolg afgelegd hoeft te zijn om vast te stellen dat het examen met goed gevolg is afgelegd. Artikel 4
Vrijstelling algemeen
1. De examencommissie heeft de bevoegdheid voor het verlenen van vrijstelling voor het afleggen van één of meerdere tentamens.
28
2. De OER bevat de gronden waarop de examencommissie voor eerder met goed gevolg afgelegde tentamens of examens in het hoger onderwijs, dan wel voor buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheden, vrijstelling kan verlenen het afleggen van één of meerdere tentamens. 3. Een vrijstelling wordt door de Examencommissie altijd individueel verleend op basis van haar vrijstellingenbeleid en met in achtneming van de navolgende bepalingen van dit artikel. 4. Voor MBO studenten van het cohort 2011/2012 en eerder geldt de vrijstellingsregeling zoals opgenomen in de OER 2011/2012. 5. Voor MBO studenten van het cohort 2012/2013 geldt de vrijstellingsregeling zoals opgenomen in de OER 2012/2013. 6. Voor MBO studenten van het cohort 2013/2014 en later gelden geen standaard vrijstellingen. Indien een student denkt in aanmerking te komen voor vrijstellingen dan kan een verzoek daartoe ingediend worden bij de examencommissie. 7. De student die in aanmerking wil komen voor de in dit artikel genoemde vrijstellingen, dient hiertoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek in bij de Examencommissie. Bij het verzoek moet het diploma worden overgelegd evenals verdere bewijsstukken om aan te tonen dat reeds is voldaan aan de vereisten voor de onderwijseenheden waarvoor vrijstelling wordt gevraagd. 8. Vrijstellingen kunnen mede gebaseerd zijn op EVC. Degene die op basis van een EVC meent in aanmerking te komen voor een of meer vrijstellingen, dient hiertoe een gemotiveerd verzoek in bij de Examencommissie, met bijsluiting van de EVCrapportage. 9. Degene die op andere dan in de vorige leden bedoelde gronden meent in aanmerking te komen voor vrijstelling van het afleggen van een tentamen, dient daartoe een schriftelijk en gemotiveerd verzoek in bij de Examencommissie, waarbij tevens de bewijsstukken ter onderbouwing van het verzoek worden overgelegd. 10. De Examencommissie beoordeelt mede aan de hand van de overgelegde bewijsstukken of wordt voldaan aan de vereisten gesteld voor de desbetreffende onderwijseenheid of onderdelen daarvan. 11. De Examencommissie kent een individueel verzoek om een vrijstelling toe, indien verzoeker aantoonbaar voldoet aan de vereisten gesteld voor de desbetreffende onderwijseenheid, dan wel voor – in voldoende mate afgeronde - onderdelen daarvan. De Examencommissie informeert de student over haar beslissing binnen zes schoolweken gerekend vanaf de datum waarop het verzoek is ontvangen. 12. Vrijstellingen worden in het resultatenoverzicht van de student getoond met de omschrijving „vrijstelling‟ (VR). Een tentamen waarvoor de student vrijstelling heeft gekregen, telt niet mee in eventuele middelingen tot een eindcijfer van de onderwijseenheid waarbij dit tentamen is betrokken.
29
Artikel 5 Vrijstelling studenten IBC (site) (Dit artikel is niet van toepassing) 1. Studenten studerend op één van de IBC’s (site(s) van Stenden Hogeschool volgen op enig moment een representatief deel van het onderwijs van de opleiding met een omvang van 60 EC bij de Nederlandse instelling. Dit onderwijsprogramma wordt uitgewerkt in de betreffende bijlage. Dit is van toepassing voor studenten die ingeschreven zijn vanaf september 2012. 2. Om toegelaten te worden tot het in lid 1 bedoelde opleidingsjaar bij Stenden Nederland geldt de procedure “Diplomering sites” en het bijbehorende vrijstellingenbeleid Examencommissie van de opleiding dat als bijlage bij het Studentenstatuut is opgenomen. Artikel 6
Fraude en plagiaat
1. Indien een student of extraneus fraudeert en of plagiaat pleegt, kan de Examencommissie betrokkene het recht ontnemen één of meer door de Examencommissie aan te wijzen tentamens of examens af te leggen, gedurende een door de Examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. 2. Bij ernstige fraude kan het College van Bestuur op voorstel van de Examencommissie de inschrijving voor de opleiding van de betrokken student of extraneus definitief beëindigen. 3. Ten aanzien van fraude en of plagiaat geldt het Reglement Fraude en Plagiaat Stenden Hogeschool, zoals opgenomen als bijlage bij het Studentenstatuut. Artikel 7
Onderwijscontract
1. Een student met een functiebeperking kan aan de Examencommissie verzoeken gelegenheid te krijgen de tentamens op een zo veel mogelijk aan zijn individuele beperking aangepaste wijze af te leggen. De procedure is beschreven in de Regeling Studie & Handicap zoals opgenomen als bijlage bij het Studentenstatuut. 2. Een student die voldoet aan de criteria van de Regeling Financiële ondersteuning student-topsporter zoals opgenomen als bijlage bij het Studentenstatuut, kan de Examencommissie verzoeken om een aangepaste inroostering van de tentamens, waarbij - indien dit naar het oordeel van de Examencommissie mogelijk is en voor de opleiding niet bezwaarlijk - zo veel mogelijk wordt aangesloten bij de individuele mogelijkheden van de student. 3. Afspraken als resultaat van de in lid 1 en 2 genoemde verzoeken worden vastgelegd in een individueel onderwijscontract. Artikel 8
Intellectueel eigendom
1. Het auteursrecht van een werk komt toe aan de student, mits deze als maker ervan kan worden aangemerkt.
30
2. Als maker wordt, behoudens tegenbewijs, beschouwd degene die als zodanig op of in het werk is aangeduid. 3. Indien het werk tot stand is gebracht naar het ontwerp van een ander dan de student en onder diens leiding en toezicht, dan wordt deze ander als maker van dat werk aangemerkt. Artikel 9
Gestelde eisen tentamens
1. De Examencommissie maakt voor elk tentamen afzonderlijk tijdig bekend welke eisen worden gesteld bij het afleggen van dat tentamen, zodat de student zich zo goed mogelijk kan voorbereiden. De Examencommissie vermeldt daarbij ook welke hulpmiddelen zijn toegestaan en welke beoordelingsnormen zullen worden gehanteerd. Relevante details worden aan het begin van het studiejaar op de Electronische Leeromgeving (ELO - Blackboard) van de examencommissie gepubliceerd. 2. Van een tentamen dat bij herhaling binnen een opleidingsjaar wordt aangeboden, moet elke gelegenheid wat betreft inhoud, niveau en zwaarte gelijkwaardig zijn aan de voorafgaande gelegenheid. 3. Wanneer een student een onderwijseenheid niet heeft behaald in het opleidingsjaar waarin hij het onderwijs in die onderwijseenheid heeft gevolgd en in het volgende opleidingsjaar alsnog een tentamen in die onderwijseenheid wil afleggen, gelden de eisen van het opleidingsjaar waarin de student het onderwijs heeft gevolgd. Artikel 10 Vorm van de tentamens 1. De onderwijseenheden van het onderwijsprogramma worden getoetst op de wijze en in de vorm zoals aangegeven in de bijlage met de samenstelling van de propedeutische en postpropedeutische fase. 2. Van een tentamen dat bij herhaling in hetzelfde opleidingsjaar wordt aangeboden, moeten alle gelegenheden in dat opleidingsjaar dezelfde vorm hebben. 3. Van de bepaling in het vorige lid kan worden afgeweken in geval van overmacht. In dat geval mag de herkansing een andere vorm hebben, maar moet wel voldoen aan de eisen van gelijkwaardigheid zoals bedoeld in artikel 9. 4. Van de bepaling in lid 2 kan om organisatorische en/of onderwijskundige redenen worden afgeweken indien het niet mogelijk is een herkansing aan te bieden met dezelfde vorm als de eerste gelegenheid in het betreffende opleidingsjaar. Artikel 11
Volgtijdelijkheid tentamens
1. De OER bevat het overzicht van het aantal en de volgtijdelijkheid van de tentamens alsmede de momenten waarop deze afgelegd kunnen worden. 2. De OER bevat de informatie over, waar nodig, de volgorde waarin, de tijdvakken waarbinnen en het aantal malen per studiejaar dat de gelegenheid wordt geboden tot het afleggen van de tentamens en examens. 3. De tentamens en toetsen van de onderwijseenheden van het propedeutisch examen
31
en van het afsluitend examen kunnen binnen de desbetreffende fase in een willekeurige volgorde worden afgelegd, met uitzondering van de bepalingen in de volgende leden van dit artikel. 4. Aan de tentamens of toetsen van de hierna genoemde onderwijseenheden kan niet eerder worden deelgenomen dan nadat de toetsen van de daarbij aangegeven onderwijseenheden zijn behaald: A
Met het afsluitende stage- en scriptieprogramma kan pas gestart worden als één van de volgende alternatieven is voldaan.
-1- De propedeuse, alle tweedejaars onderwijseenheden moeten voldoende zijn afgerond. Verder moeten alle overige derdejaars onderwijseenheden zijn gevolgd en mag van die onderwijseenheden nog één onderwijseenheid niet behaald zijn. Daarnaast hoeft de derdejaars voortgangstoets nog niet voldoende te zijn afgerond. -2- De propedeuse en alle derdejaars onderwijseenheden (met uitzondering van de derdejaars voortgangstoets) moeten voldoende zijn afgerond. Alle tweedejaars onderwijseenheden moeten zijn gevolgd en er mag van dat tweede studiejaar nog niet behaald zijn:
maximaal één onderwijseenheid ter grootte van 3 EC (een taalmoduul), of
één onderdeel Bedrijfseconomie of
de tweedejaars voortgangstoets.
B
De onderliggende argumentatie voor de onder alternatief 1 en alternatief 2 opgesomde eisen gelden voor de start van de vierdejaars stage is dat iedere student die start aan de vierdejaars stage voldoende basiskennis, - vaardigheden en – houdingscomponenten moet beheersen om als aankomend professional te kunnen functioneren, dan wel op het vereiste niveau onderzoek te kunnen verrichten
C
De student mag alleen deelnemen aan de tweedejaars voortgangstoets wanneer de norm voor de eerstejaars voortgangstoets is behaald en wanneer de student is ingeschreven in het tweede studiejaar (of hoger).
D
De student mag alleen deelnemen aan de derdejaars voortgangstoets wanneer de norm voor de eerste en tweedejaars voortgangstoetsen zijn behaald en wanneer de student is ingeschreven in het derde studiejaar (of hoger).
E
De student mag alleen deelnemen aan de AD proeve van bekwaamheid indien de propedeuse is behaald en verder alle onderwijseenheden zijn gevolgd.
32
5. Ongeacht het bepaalde in de vorige leden kan een minor pas worden gevolgd als is voldaan aan het bepaald in artikel 9 van hoofdstuk 3. Artikel 12
Tijdvakken en frequentie van tentamens
1. Tot het afleggen van de tentamens van de propedeutische fase wordt elk opleidingsjaar ten minste tweemaal gelegenheid gegeven, de eerste maal direct aansluitend op het onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid. 2. Tot het afleggen van de tentamens van de postpropedeutische fase wordt elk opleidingsjaar ten minste tweemaal gelegenheid gegeven, waarvan eenmaal direct aansluitend op het onderwijs in de desbetreffende onderwijseenheid. 3. Bij het bepalen van de datum van de tweede tentamengelegenheid in een opleidingsjaar, wordt rekening gehouden met de vereiste studeerbaarheid van het totale programma voor een student. 4. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt in een opleidingsjaar slechts eenmaal gelegenheid gegeven voor het afleggen van het tentamen van een onderwijseenheid waarvan het onderwijs in dat opleidingsjaar niet is gegeven. Tot het maken van het betreffende tentamen bestaat nog tweemaal de mogelijkheid, te rekenen vanaf het laatste opleidingsjaar waarin de bedoelde onderwijseenheid wordt aangeboden. 5. De tijdvakken waarin de tentamengelegenheden worden aangeboden, worden jaarlijks door de Examencommissie vastgesteld en uiterlijk bij aanvang van het opleidingsjaar bekend gemaakt. 6. Een student die verhinderd is van een tentamengelegenheid gebruik te maken, is aangewezen op de volgende tentamengelegenheid. In bijzondere gevallen kan de Examencommissie besluiten in een voor de student gunstige zin af te wijken van deze regel. VOORAFGAAND AAN TENTAMINERING Artikel 13
Procedure inschrijven voor een tentamen
1. Voor mondelinge tentamens en voor tentamens ter afsluiting van praktische oefeningen dient de student zich tijdig in te schrijven, op een nader door de Examencommissie aan te geven wijze. In het algemeen geldt dat dit gebeurt via intekenlijsten die de betreffende (vak)docent openstelt voor inschrijving. De informatie hierover wordt op het moment dat de onderwijseenheid wordt opgestart op de betreffende Blackboardpagina vermeld. Indien de betreffende (vak)docent daaraan de voorkeur geeft kan de inschrijving voor mondelinge toetsen en tentamens ook plaatsvinden via Progress, op dezelfde wijze als gebruikelijk is voor de schriftelijke toetsen en tentamens. De docent geeft ook hierover informatie op de Blackboardpagina die voor het betreffende onderwijsonderdeel is aangemaakt op het moment dat de onderwijseenheid wordt opgestart 2. Voor andere tentamenvormen dan genoemd in het eerste lid is de student verplicht zich te houden aan de volgende inschrijvingsprocedure voor deelname aan schriftelijke
33
tentamens: a. De student is verplicht zich digitaal voor een schriftelijke tentamenkans in te schrijven, tenzij anders is bepaald. De student moet na inschrijving een bewijs van inschrijving uitprinten. b. Indien een student niet kan intekenen voor een tentamen dan neemt de student voor sluitingstijd van intekening rechtstreeks contact op met het ESR-Toetsservicebureau. Voor de vestigingen Emmen, Meppel en Assen geldt dat de student contact opneemt met het secretariaat van de opleiding, die vervolgens contact opneemt met het ESRToetsservicebureau. c. Inschrijven betekent verplicht deelnemen aan het tentamen én een tentamenkans gebruiken, overmachtssituaties uitgezonderd. d. Iedere secretaris van de Examencommissie meldt aan het ESR-Toetsservicebureau voor 15 mei van elk opleidingsjaar het aantal tentamengelegenheden dat een student aan de desbetreffende opleiding aangeboden krijgt. Bij overschrijding van dit aantal gelegenheden wordt de intekening voor deelname aan de betreffende tentamen geblokkeerd. e. Het ESR-Toetsservicebureau publiceert bij aanvang van het opleidingsjaar het jaartentamenrooster per opleiding. Het definitieve rooster wordt uiterlijk twee schoolweken voor een tentamenperiode gepubliceerd. f.
Verzoek tot wijziging van intekening of na-inschrijving voor een tentamen moet altijd door de student ter beoordeling aan de secretaris van de Examencommissie worden voorgelegd, overmachtssituaties uitgezonderd. Na toestemming van de secretaris van de Examencommissie kan tot twee werkdagen voor aanvang van de tentamenperiode tot 12.00 uur de toegestane wijzigingen door ESR-Toetsservicebureau worden verwerkt.
g. Indien de student te laat is met digitaal intekenen én er is daarbij sprake van bijzondere omstandigheden dan neemt de student rechtstreeks contact op met de secretaris van de Examencommissie. TIJDENS TENTAMINERING Artikel 14
Schriftelijk tentamen
Bij het afleggen van een tentamen moet aan de eisen gesteld in de volgende leden worden voldaan: 1. De student dient zich te kunnen legitimeren door middel van zijn of haar Multifunctionele kaart (MFK). Daarnaast moet de student zich desgevraagd kunnen legitimeren met een geldig identiteitsbewijs. 2. De student dient vijf minuten voor aanvang van het aanvangstijdstip in de tentamenzaal aanwezig te zijn en plaats te nemen op de door de organisatie aangewezen plaats.
34
3. Degene die als gevolg van overmacht meer dan 30 minuten te laat arriveert, kan de toegang worden geweigerd. 4. Het is niet toegestaan om gedurende de eerste 30 minuten het lokaal te verlaten. 5. De aanwijzingen van de examinator of surveillant moeten worden opgevolgd. 6. De aangegeven tijd voor een tentamen is inclusief het uitreiken en verzamelen van tentamenopgaven en antwoordformulieren. 7. De student dient bij ontvangst van de tentamenopgaven te controleren of hij een juist en volledig exemplaar heeft ontvangen. 8. Het is niet toegestaan om het tentamen te maken op ander dan door de surveillant uitgedeelde antwoordformulieren. 9. De student dient -indien van toepassing- op tentamenopgaven en het antwoordformulier te vermelden: a. b. c. d. e. f.
naam studentnummer / relatienummer toets en/of tentamen aantal antwoordformulier-bladen dat wordt ingeleverd datum waarop aan het tentamen is deelgenomen handtekening van de student
10. Het gebruik van andere hulpmiddelen dan schrijfgerei en het ter plekke uitgereikte materiaal is uitsluitend toegestaan als dit uitdrukkelijk is aangegeven. 11. Elektronische apparaten waar gegevens op kunnen worden geraadpleegd of opgeslagen dienen vóór de aanvang te worden uitgezet en te worden weggeborgen in een afgesloten tas. 12. Het is niet toegestaan zonder toestemming van de examinator of surveillant te communiceren met andere personen in of buiten het lokaal waar het tentamen of de toets wordt afgenomen. 13. De examinator en de surveillant zijn bevoegd passende maatregelen te nemen indien de orde en rust worden verstoord. 14. De tentamenopgaven moeten tegelijkertijd met de antwoordformulieren bij aftekening worden ingeleverd bij de surveillant. 15. De student wordt geacht aan een schriftelijk tentamen te hebben deelgenomen als de tentamenopgaven en het totale aantal antwoordformulieren is ingeleverd en de presentielijst is getekend. Dit artikellid is onverkort van toepassing op degene die het antwoordformulier niet dan wel onvolledig heeft ingevuld. 16. Aan studenten met een functiebeperking kan de Examencommissie een verlenging van de standaardduur van het tentamen en/of het gebruik van hulpmiddelen toestaan, naast de bevoegdheid bepaald in artikel 1 voor studenten met een functiebeperking de tentamenvorm nog verder aan te passen aan de mogelijkheden van de betrokken
35
student. 17. Indien de student een klacht wil indienen betreffende de afname van een tentamen dan laat de student zijn/ haar klacht direct op het protocolformulier noteren door een surveillant van het tentamen. Daarnaast schrijft de student binnen twee werkdagen een schriftelijke klacht aan de betreffende Examencommissie. 18. Indien een student een klacht heeft betreffende de inhoud van het tentamen dan moet deze klacht schriftelijk binnen twee werkdagen ingeleverd worden bij de secretaris van de betreffende Examencommissie. Na afloop van deze termijn wordt de toetssleutel gepubliceerd. Artikel 16
Mondelinge tentamen
1. Mondeling wordt niet meer dan één student tegelijk getoetst, tenzij de Examencommissie anders heeft bepaald. 2. Het mondeling afnemen van een tentamen is niet openbaar, tenzij de Examencommissie of de desbetreffende examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald op verzoek van de student. 3. Bij het afnemen van een mondeling tentamen met een studiebelasting van minimaal 28 uur dient een tweede examinator aanwezig te zijn of dient het examen met behulp van audiovisuele middelen te worden vastgelegd. Artikel 17
Toezicht bij tentamens
1. De Examencommissie wijst (een) examinator/-en aan die aanwezig is bij in ieder geval de aanvang en het einde van de afname van de betreffende tentamen(s) en tijdens de betreffende tentamen(s) terstond beschikbaar. 2. Namens de Examencommissie zijn door het ESR Toetsservicebureau (TSB) surveillanten aangesteld die belast zijn met de handhaving van de orde tijdens de afname van het tentamen. De surveillanten dienen aanwijzingen van de examinator op te volgen. 3. De surveillanten dienen 15 minuten voor aanvang van het tentamen in de tentamenruimte aanwezig te zijn om de vereiste voorbereidingen te treffen. De hoofdsurveillant dient 30 minuten voor aanvang in de toets- en of tentamenruimte aanwezig te zijn. 4. Bij schriftelijke tentamens is per ruimte tenminste één surveillant aanwezig. 5. Bij mondelinge tentamens kan worden volstaan met één examinator, tenzij bepaald is dat meer examinatoren noodzakelijk zijn.
36
NA TENTAMINERING Artikel 18
Vaststelling van de beoordelingen
1. De examinator stelt de beoordeling vast. De termijn voor de vaststelling van de beoordeling is in de regel dertien werkdagen, nadat het schriftelijke werk is gemaakt. Indien deze termijn wordt overschreden, wordt dit door de Examencommissie met redenen omkleed aan de student gemeld. 2. Ten aanzien van de uitslagen van de laatste onderwijsperiode van een opleidingsjaar kan door de opleidingen een versnelde procedure worden toegepast. 3. De beoordeling van een tentamen door een examinator geschiedt voor elke student afzonderlijk, of in geval van een groepsopdracht tot een voor elke betrokken student herleidbaar individuele beoordeling. 4. Indien de voorlopige uitslag van een tentamen door meer dan één examinator wordt vastgesteld, geschiedt de vaststelling in onderling overleg. Indien de examinatoren niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt, nadat de betrokken examinatoren zijn gehoord, de definitieve uitslag vastgesteld door de voorzitter van de Examencommissie. 5. De datum waarop een student een tentamen heeft behaald is de datum waarop het afgelegde tentamen is beoordeeld. Antedatering is niet toegestaan. 6. De examinator stelt de beoordeling van een mondeling tentamen vast direct, dan wel dezelfde dag na het afnemen van dat tentamen en verstrekt de student een schriftelijke verklaring met de uitslag. 7. De Examencommissie stelt vast of de student aan de gestelde eisen voor het tentamen heeft voldaan. Artikel 19
Normering van de beoordelingen
1. De uitslag van een tentamen wordt uitgedrukt in een cijfer op een schaal van 1 tot en met 10 met ten hoogste één decimaal dan wel in een kwalificatie uitmuntend /goed/ voldoende/ onvoldoende. 2. Als laagste kwalificatie ‘voldoende’ geldt het cijfer 5,5. 3. Voor het afronden van decimale getallen gelden de volgende regels: a. Het gemiddelde van meerdere cijfers wordt naar beneden afgerond (=afgekapt) op één decimaal. b. Indien aan de orde wordt een cijfer met één decimaal op de normale, rekenkundige manier afgerond op een geheel getal (het cijfer 5,5 wordt dan afgerond tot een 6). 4. Indien de tentamenuitslag samengesteld wordt uit verschillende deelresultaten, wordt de wijze waarop de uitslag berekend wordt (bijvoorbeeld een rekenkundig of gewogen gemiddelde) nauwkeurig in de OER beschreven.
37
5. Bij deelname aan een tentamen krijgt de student tenminste het cijfer één of de kwalificatie onvoldoende. 6. Indien een tentamen niet met goed gevolg is afgelegd kan een student een verzoek indienen bij de Examencommissie tot een second opinion van de betreffende toets en of tentamen. De termijn voor het indienen van het verzoek bedraagt 4 weken. 7. Indien de student een reeds eerder afgelegd tentamen nogmaals aflegt, is de hoogst behaalde beoordeling bepalend voor de vraag of de student aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Artikel 20
Toekenning van studiepunten
1. Als een onderwijseenheid wordt afgesloten met een tentamen, is de onderwijseenheid behaald en worden de bijbehorende studiepunten toegekend indien de student voor het tentamen een voldoende resultaat heeft behaald. 2. Als een onderwijseenheid wordt afgesloten met twee of meer (deel)tentamens, is de onderwijseenheid behaald en worden de bijbehorende studiepunten toegekend indien de student als beoordeling voor de onderwijseenheid een voldoende resultaat heeft ontvangen en tevens de resultaten voor de (deel)tentamens en of (deel) tentamens voldoen aan de daaraan gestelde eisen. 3. Als de student voor een onderwijseenheid een vrijstelling heeft gekregen, is de onderwijseenheid behaald en worden de bijbehorende studiepunten toegekend. 4. Een minorprogramma is behaald en de bijbehorende studiepunten worden toegekend indien de student alle onderwijseenheden heeft behaald waaruit het minorprogramma is samengesteld. 5. Als datum waarop de studiepunten zijn behaald, wordt geregistreerd de datum waarop het afgelegde tentamen, c.q. de laatste deeltoets is beoordeeld, inclusief de beoordeling die heeft geleid tot het behalen van de onderwijseenheid c.q. de minor. Antedatering is niet mogelijk. 6. Heeft een onderwijseenheid in het voltijd of deeltijd onderwijs betrekking op de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening, dan worden aan die onderwijseenheid alleen studiepunten toegekend als de activiteiten onder begeleiding van de opleiding plaatsvinden. Artikel 21
Vastlegging en bekendmaking van de beoordelingen
1. De beoordelingen die een student heeft behaald, worden uiterlijk vijftien werkdagen na het maken van het tentamen en of toets, opgenomen in een geautomatiseerd systeem van studievoortgangregistratie (ProgRESS.www). Op het gebruik van dit systeem is de Regeling Bescherming Persoonsgegevens van de instelling van toepassing. 2. De registratie van studieresultaten vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de Examencommissie.
38
3. De student ontvangt van de behaalde beoordelingen geen schriftelijk bewijsstuk maar kan deze inzien in ProgRESS.www. 4. Indien de student een fout constateert op zijn resultatenoverzicht dan dient de student direct contact op te nemen met de afdeling ESR-Toetsservicebureau. Indien daar geen fout wordt geconstateerd dan dient hij uiterlijk vier schoolweken, na vaststelling van de definitieve uitslag van een onderwijseenheid, schriftelijk te reageren naar de Examencommissie. 5. Indien er een tentamenuitslag ontbreekt op de publicatielijst dan neemt de betreffende student direct contact op met de afdeling ESR-Toetsservicebureau. 6. Bij het ontbreken van een tentamenuitslag worden protocolformulier, presentielijst en tentamenopgaven door de afdeling ESR-Toetsservicebureau gecontroleerd. 7. Indien de student op protocolformulier en presentielijst als aanwezig staat geregistreerd en de tentamenopgave ontbreekt dan dient de student schriftelijk een klacht in bij de secretaris van de Examencommissie. Artikel 22
Inzage van tentamens
1. De Examencommissie draagt er zorg voor dat de student het door hem gemaakte en beoordeelde schriftelijk tentamen kan inzien binnen twee maanden na de laatste dag van een tentamenperiode of tenminste tien schooldagen voor een eventuele herkansing, tenzij afgeweken moet worden van gestelde termijnen op grond van redelijkheid en billijkheid2. 2. Een student kan alleen inzage worden geboden in schriftelijk en beoordeeld tentamenwerk in het bijzijn van de betrokken examinator of diens plaatsvervanger. 3. De Examencommissie kan bepalen, dat de inzage of kennisneming geschiedt op een vaste plaats en op een vast tijdstip. Artikel 23
Geldigheidsduur van studieresultaten
1. De geldigheidsduur van examenonderdelen is in beginsel onbeperkt. In afwijking hiervan kan de Examencommissie aan de student een aanvullend dan wel een vervangend tentamen opleggen indien het examenonderdeel langer dan acht jaar geleden is behaald. 2. Als wettelijk bewijs gelden de resultaten zoals vastgesteld door de Examencommissie. Artikel 24
Bewaring van afgelegde tentamens
1. De Examencommissie draagt er zorg voor dat de inspectie en organisaties in het kader van het accreditatieproces kennis kunnen nemen van de opdrachten, de opgaven en de bijbehorende beoordelingsnormen voor de schriftelijke en praktische examenonderdelen, alsmede inzage kunnen hebben in het schriftelijk tentamenwerk.
2
De landelijk verplichte toetsen van de opleiding Leraar Basisonderwijs zijn hier van uitgezonderd.
39
2. In geval van beroep tegen de uitslag van een schriftelijk tentamen wordt het werk bewaard gedurende de periode dat nog niet op het (hoger) beroep is beslist. 3. De Examencommissie draagt er zorg voor, dat van elke student de tijdens het (post-) propedeutisch examen behaalde cijfers dan wel kwalificaties en de uitslag van het examen en het bijbehorende tentamenwerk bewaard blijven in het archief van de opleiding, conform de “Selectielijst voor de administratieve neerslag van de openbaar gezagtaken en niet-publiekrechtelijke werkprocessen van Nederlandse hogescholen”, 2013. 4. Wanneer een student na afloop van een schriftelijk tentamen de tentamenopgaven en het totale aantal antwoordformulieren heeft ingeleverd wordt dit door de surveillant afgetekend op het protocolformulier. Op dat moment gaat de verantwoordelijkheid tot zorgvuldige bewaring van een schriftelijke tentamenwerk over op de hogeschool. 5. In het geval dat tentamenwerk als bedoeld in artikel 15.4 desalniettemin zoek raakt waardoor geen beoordeling kan plaatsvinden, wordt deze gang van zaken door de Examencommissie vastgesteld. Vervolgens wordt, na de betreffende student te hebben gehoord, door de betrokken docent, onderscheidenlijk coördinator, vastgesteld op welk tijdstip en in welke vorm het tentamen opnieuw moet worden afgelegd. 6. De Examencommissie geeft de documenten bedoeld in de vorige leden op zodanige wijze in bewaring dat de authenticiteit van de documenten gedurende de bewaartermijn gewaarborgd is. 7. De student is gehouden een afschrift (schriftelijk en/of digitaal) van het ingeleverde tentamen(onderdeel) onder zich te houden gedurende één jaar na inlevering, voor zover de omstandigheden zich hiertegen niet verzetten. 8. Een kopie van het getuigschrift en diplomasupplement wordt gedurende vijftig jaren in het archief bewaard. Artikel 25
Rechtsbescherming
1. De student die het oneens is met een beslissing van de Examencommissie op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk kan daar tegen beroep instellen bij het College van Beroep voor de Examens (COBEX). 2. De student heeft de mogelijkheid om tegen de uitspraak van het COBEX in beroep te gaan bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs in Den Haag.
40
6
Studieloopbaanbegeleiding (PPD) en Studieadvies
WHW: Artikel 1
art. 5.5, 7.8b, 7.13, 7.34, 7.51, 7.59, 11.15. Studieloopbaanbegeleiding (PPD)
1. De Head of School draagt zorg voor de studieloopbaanbegeleiding van elke student, mede ten behoeve van zijn oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding. 2. De Head of School besteedt bij de studieloopbaanbegeleiding bijzondere zorg aan de begeleiding van studenten met een functiebeperking waarvan de deelname in het hoger onderwijs in belangrijke mate achterblijft bij de deelname van studenten die hier niet toe behoren. 3. De Head of School besteedt namens het College van Bestuur bij de studieloopbaanbegeleiding bijzondere zorg aan de begeleiding van studenten die behoren tot een etnische of culturele minderheid waarvan deelname aan het hoger onderwijs in betekenende mate achterblijft bij de deelname van Nederlanders die niet behoren tot een dergelijke minderheid. 4. De student kan zich wenden tot zijn studieloopbaanbegeleider voor problemen die rechtstreeks samenhangen met de studie. 5. De student kan zich wenden tot de decaan voor problemen van persoonlijke aard, al dan niet rechtstreeks samenhangend met de studie. Artikel 2
Studieadvies aan het einde van het eerste jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling
1. Namens het College van Bestuur brengt de Examencommissie aan iedere student aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling voor de propedeutische fase van de opleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen de opleiding. 2. De brief waarin de Examencommissie het advies aan de student kenbaar maakt, mag in geval van de september-instroom niet later worden verstuurd dan in de derde week van de maand juli. 3. Voor de februari-instroom wordt in afwijking van lid 1 het woord ‘jaar’ vervangen door 13 maanden. Deze uitzondering ten opzichte van de reguliere instroom in september vindt plaats op grond van organisatorische redenen die worden veroorzaakt door een afwijkende opbouw van het opleidingsjaar bij de februariinstroom. De brief waarin de Examencommissie het advies aan de student kenbaar maakt, mag in geval van de februari-instroom niet later worden verstuurd dan in de laatste week van februari.
41
4. Het studieadvies heeft een bindend afwijzend karakter indien de student minder dan 51 studiepunten uit de propedeutische fase heeft behaald, alsmede niet de door de opleiding aangewezen onderwijseenheden uit de propedeutische fase met een voldoende heeft afgesloten op het moment dat het advies wordt uitgebracht. 5. De door de opleiding aangewezen onderwijseenheden als bedoeld in de vorige volzin zijn: a Studieloopbaanbegeleiding (3 credits); b Schrijfvaardigheden (3 credits); c Be kostprijs of Be bedrijfsadministratie (3 credits). 6. Resultaten behaald door vrijstelling tellen niet mee bij de vaststelling of het minimum van 51 studiepunten is behaald. 7. Studenten die hun inschrijving bij de opleiding in de loop van het opleidingsjaar tussentijds hebben beëindigd ontvangen uiterlijk aan het einde van het opleidingsjaar een studieadvies propedeuse en dat kan ook een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) zijn, tenzij er - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de student - voor de Examencommissie aanleiding bestaat geen bindend studieadvies met afwijzing (BSA) uit te brengen. 8. Studenten die zich bij een opleiding hebben ingeschreven, de studie staken en zich vervolgens weer opnieuw inschrijven bij dezelfde opleiding bij dezelfde instelling worden wettelijk beschouwd als ‘studenten tweede jaar van inschrijving’. Dit betekent dat deze studenten aan het einde van hun tweede jaar van inschrijving aan al hun propedeuse verplichtingen moeten hebben voldaan. Artikel 3
Studieadvies aan het einde van het tweede jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling
1. Namens het College van Bestuur brengt de Examencommissie een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) uit indien de student aan het einde van het tweede jaar van inschrijving aan dezelfde opleiding aan dezelfde instelling het propedeutisch examen niet heeft behaald. 2. De brief waarin de Examencommissie het advies aan de student kenbaar maakt, mag in geval van de september-instroom niet later worden verstuurd dan in de derde week van de maand juli. 3. Voor de februari-instroom wordt in afwijking van lid 1 het woord ‘jaar’ vervangen door 13 maanden. Deze uitzondering ten opzichte van de reguliere instroom in september vindt plaats op grond van organisatorische redenen die worden veroorzaakt door een afwijkende opbouw van het opleidingsjaar bij de februariinstroom. De brief waarin de Examencommissie het advies aan de student kenbaar maakt, mag in geval van de februari-instroom niet later worden verstuurd dan in de laatste week van februari.
42
4. Studenten die hun inschrijving bij de opleiding in de loop van het opleidingsjaar tussentijds hebben beëindigd ontvangen uiterlijk aan het einde van het opleidingsjaar een studieadvies propedeuse en dat kan ook een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) zijn, tenzij er - gelet op de persoonlijke omstandigheden van de student - voor de Examencommissie aanleiding bestaat geen bindend studieadvies met afwijzing (BSA) uit te brengen. 5. Na het verstrijken van de termijn als bedoeld in lid 2 en 3 van dit artikel kan geen bindend studieadvies met afwijzing (BSA) meer worden uitgebracht. Artikel 4
Voorwaarden Bindend studieadvies met afwijzing (BSA)
1. Een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) wordt niet uitgebracht wanneer de student gedurende het opleidingsjaar niet tijdig ten minste eenmaal via de opleiding en op een redelijke termijn door de opleiding is gewaarschuwd dat hij bij ongewijzigde omstandigheden een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) zal kunnen ontvangen, alsmede wat de gevolgen daarvan zijn. 2. Indien aan de orde meldt een student bijzondere omstandigheden tijdig bij de studentendecaan en eventueel de studieloopbaanbegeleider en verzoekt de Examencommissie deze mee te wegen in haar besluit over het uitbrengen van een bindend studieadvies met afwijzing (BSA). Slechts met toestemming van de student kan de Examencommissie de betrokken studentendecaan en studieloopbaanbegeleider om nader advies vragen ten aanzien van mogelijke persoonlijke omstandigheden die kunnen rechtvaardigen dat wordt afgezien van het uitbrengen van een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) aan de betrokken student. 3. Een melding van een bijzondere omstandigheid wordt aangemerkt als tijdig wanneer de student de omstandigheden meldt zodra deze zich voordoen dan wel zeer spoedig daarna. 4. Als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt: a. b. c. d. e.
ziekte zwangerschap bijzondere familieomstandigheden lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis bestuursactiviteiten die een student in het kader van de medezeggenschap van Stenden verricht, waarbij sprake is van een substantiële tijdsbesteding, ter beoordeling aan het College van Bestuur, onder voorwaarde dat de student kan aantonen dat de geldende facilitering de studievertraging niet compenseert en derhalve als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt.
5. De situaties genoemd onder a t/m d dienen schriftelijk te worden vastgesteld door een onafhankelijke deskundige. 6. Als de Examencommissie besluit af te zien van een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) in gevallen zoals bedoeld in het vorige lid, dan is de Examencommissie bevoegd om in plaats daarvan een niet-bindend advies uit te brengen aan de betrokken student.
43
7. Afhankelijk van de aard van de persoonlijke omstandigheden kan de student de Examencommissie verzoeken de informatie verstrekt in het kader van het advies als bedoeld in het tweede lid vertrouwelijk te behandelen. 8. Ongeacht het bepaalde in de vorige leden stelt de Examencommissie - alvorens tot een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) over te gaan - de student in de gelegenheid om door of namens de Examencommissie te worden gehoord. Artikel 5
Gevolgen bindend studieadvies met afwijzing (BSA)
1. Indien een student een Bindend studieadvies met afwijzing (BSA) ontvangt, wordt de inschrijving beëindigd door het College van Bestuur conform de geldende uitschrijfprocedure in hoofdstuk 2 van het Studentenstatuut. 2. De Examencommissie is bevoegd in bepaalde gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij toepassing van het verstrekken van een Bindend studieadvies met afwijzing (BSA) mochten voordoen. 3. Degene die een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) heeft ontvangen, kan zich gedurende minimaal één jaar niet meer aan de instelling voor dezelfde opleiding als student of extraneus worden ingeschreven. Na deze periode moet bij een hernieuwde inschrijving ten genoege van de Examencommissie van de opleiding aannemelijk gemaakt worden dat de opleiding met vrucht zal kunnen volgen. 4. Een student dient bij een hernieuwde inschrijving als bedoeld in lid 1 wettelijk te worden beschouwd als een ‘student derde jaar van inschrijving’, op basis waarvan aan deze student geen Bindend studieadvies met afwijzing (BSA) meer kan worden verstrekt. Artikel 6
Doorstroom van propedeutische naar postpropedeutische fase
1. Aan het einde van het eerste opleidingsjaar stelt de Examencommissie vast welke studenten kunnen doorstromen van de propedeutische fase naar de postpropedeutische fase. De volgende categorieën studenten zijn toelaatbaar: a. studenten die het propedeutisch examen hebben behaald; b. studenten die ten minste 51 studiepunten hebben behaald in de propedeutische fase en niet om andere redenen een bindend studieadvies met afwijzing (BSA) hebben gekregen. 2. De student die 51 of meer maar minder dan 60 studiepunten van de propedeutische fase heeft behaald, dient in overleg met de studieloopbaanbegeleider een studieplan op te stellen primair gericht op het inlopen van de achterstand in de propedeuse. In dit studieplan wordt vastgelegd tot welke onderwijseenheden van de postpropedeutische fase de student toegang heeft.
3. De student die 51 of meer maar minder dan 60 studiepunten van de propedeutische
fase heeft behaald, dient eerst te overleggen met de studieloopbaanbegeleider maar heeft daarna rechtstreeks toegang tot alle onderwijseenheden van de postpropedeutische fase.
44
4. Bij de uitwerking van de beide vorige leden wordt er rekening mee gehouden dat het de student niet is toegestaan deel te nemen aan een onderwijseenheid uit de postpropedeutische fase die een rechtstreekse voortzetting vormt van een onderwijseenheid uit de propedeuse die hij nog niet heeft behaald. Ook wordt rekening gehouden met de bepalingen van hoofdstuk 5, artikel 2 over de volgorde waarin toetsen en of tentamens kunnen worden afgelegd. 5. Aan het volgen van onderwijs uit zowel de propedeutische fase als de postpropedeutische fase kan de student geen rechten ontlenen ten aanzien van de wijze van inroostering. Het is dus mogelijk dat dergelijke onderwijsactiviteiten gelijktijdig gegeven worden. Artikel 7
Verwijzing in de postpropedeutische fase
Studenten van de opleiding hebben toegang tot alle afstudeerrichtingen beschreven in hoofdstuk 3, artikel 3. Artikel 8
Rechtsbescherming
1. De student die het oneens is met het verstrekte studieadvies op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk kan daar tegen beroep instellen bij het College van Beroep voor de Examens (COBEX). 2. De student heeft de mogelijkheid om tegen de uitspraak van het COBEX in beroep te gaan bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs in Den Haag. 3. Het instellen van beroep bij het COBEX of het CBHO heeft geen schorsende werking, in die zin dat het verstrekte bindend studieadvies met afwijzing (NBSA) in stand blijft totdat in het beroep een andersluidende onherroepelijke uitspraak is gedaan.
45
7
Examencommissie
WHW: Artikel 1
7.10,7.11,7.12,7.12b, 7.12c, 7.13, 7.28, 7.30, 7.42a, 7.61 Instelling en samenstelling Examencommissie
1. Elke opleiding of groep van opleidingen heeft een Examencommissie. De Examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die deze regeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad als bedoeld in artikel 2 van Hoofdstuk 4 van deze OER. De samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van de Examencommissie zijn uitgewerkt in het Reglement Examencommissies van de Stenden Hogeschool behorende bij het Studentenstatuut.
46
8
Slot- en invoeringsbepalingen
WHW: Artikel 1
10.20 Hardheidsclausule
1. De examencommissie is bevoegd in bepaalde gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij toepassing van deze OER mochten voordoen. Artikel 2
Onvoorziene omstandigheden
1. In gevallen waarin deze OER niet voorziet en waaromtrent een onmiddellijke beslissing noodzakelijk is, beslist de examencommissie op basis van redelijkheid en billijkheid. Artikel 3
Bekendmaking van de OER
1. De Head of School draagt zorg voor een passende en tijdige bekendmaking van deze onderwijs- en examenregeling. Artikel 4
Citeertitel, inwerkingtreding
1. Deze Onderwijs- en examenregeling wordt, gehoord de centrale medezeggenschapsraad conform artikel 10.20 WHW, vastgesteld door het College van Bestuur, vervangt de eerder voor de opleiding geldende Onderwijs- en examenregeling en kan worden aangehaald als Onderwijs- en examenregeling opleiding Vrijetijdsmanagement voltijd, crohonummer 34438, Vrijetijdsmanagement duaal, crohonummer 34438 en Vrijetijdsmanagement Associate Degree voltijd, crohonummer 80040 en treedt in werking op 1 september 2015.
47
48
Bijlage A:
Minimaal aantal contacturen per week
Studenten krijgen ieder moduul in het eerste jaar minimaal 16 lesuren per week ingeroosterd. In het tweede studiejaar zijn het minimaal 14 lesuren per week, in het derde jaar 12. Periode
Moduulnaam
Minimaal aantal contacturen per week
1
Leisure Life
16
2
Experience Marketing
16
3
World of Leisure
16
4
Organisatie en Management
16
1
HRM
14
2
Leisure Operations
14
3
Concepting Leisure
14
4
Leisure Lab
14
1
Leisure Networks
12
2
Leisure Strategy
12
3
Minor
Afhankelijk van de minor
4
Minor
Afhankelijk van de minor
Jaar 1
Jaar 2
Jaar 3
49
Bijlage B: Competenties en Learning outcomes, BBA en AD
Competentie
Learning outcomes BBA
Learning Outcomes AD
1
Ontwikkelen van een visie op de samenleving en de rol van Leisure daarbinnen.
Is in staat om een strategische koers te formuleren d.m.v. het ontwikkelen van een visie op veranderingen en trends binnen de externe (internationale) omgeving en daarbij relaties, netwerken en ketens te ontwikkelen ten behoeve van productontwikkeling.
Demonstreert actief op de hoogte te zijn van ontwikkelingen in het Leisure werkveld en heeft eigen ideeën en een visie daarop.
2
Ontwikkelen van nieuwe strategieën voor de publieke sector (beleid) en/of de private sector (strategische keuzes) op basis van interne en externe analyse van (beleids-)vraagstukken.
Is in staat om een heldere analyse te maken van (internationale) beleidsvraagstukken om vervolgens beleidsdoelstellingen en alternatieven te ontwerpen ter voorbereiding van besluitvorming.
Demonstreert dat hij in staat is om op basis van een gedegen van interne en externe analyse voorstellen uit te werken voor aanpassing van huidig beleid
3
Creëren en vermarkten van betekenisvolle Leisure belevenissen.
Is in staat om een sturende rol te vervullen binnen het formuleren, creëren, vermarkten en evalueren van innovatieve Leisure concepten
Demonstreert een waardevolle bijdrage te kunnen leveren aan het creëren, vermarkten van innovatieve Leisure concepten.
4
Regisseren in netwerken.
Is in staat om samenwerkingsverbanden te ontwikkelen waarbij de interesses en posities van verschillende stakeholders zorgvuldig worden afgewogen om vervolgens draagvlak te creëren.
Is in staat om een actieve bijdrage te leveren aan een gezamenlijk (project) resultaat en beschikt daarbij over de sensitiviteit om eigen functioneren en de belangen van de groep met elkaar af te stemmen.
5
Inrichten, beheersen, analyseren en verbeteren van bedrijfsprocessen en (project)organisaties
Is in staat om bedrijfs-/organisatie processen te compileren, beheersen, analyseren, en evalueren om vervolgens verbeteringen door te voeren.
Is in staat om wensen van de klant te herkennen en te interpreteren en daarbij knelpunten in het werkproces binnen de (project) organisatie te signaleren en oplossingen aan te dragen.
6
Toepassen van HRM in het licht van de strategie van de organisatie.
Demonstreert in staat te zijn HRM instrumenten toe te passen zodat medewerkers optimaal kunnen functioneren en de dienstverlening goed is.
Demonstreert in staat te zijn HRM instrumenten toe te passen zodat medewerkers optimaal kunnen functioneren en de dienstverlening goed is.
50
7
Analyseren en implementeren van de financiële en juridische aspecten bij het creëren van Leisure aanbod.
Is in staat om op basis van juridische en financiële analyse een passend duurzaam verdienmodel te ontwikkelen/beheersen welke aansluit bij de situatie van de organisatie.
Demonstreert een adequate inschatting te kunnen maken van juridische en financiële risico’s en laat zien dat hij weet wanneer hij zelf de problemen moet oplossen en wanneer een expert nodig is. Demonstreert in staat te zijn om een sluitende begroting, offerte of kostprijsberekening te kunnen opstellen van eenvoudig project.
8
Ontwikkelen, implementeren en evalueren van een veranderingsproces.
Is in staat om een veranderingsproces te ontwikkelen, implementeren en te evalueren binnen een organisatie of communities.
Demonstreert gevolgen van veranderingen te herkennen voor een individu, team of project en doet voorstellen richting leidinggevende/projectleider om op een constructieve manier met veranderingen en eventuele weerstand om te gaan.
9
Zelfsturende competentie (intrapersoonlijk, Leisure manager of professional)
Is in staat om met een kritische blik vanuit intercultureel perspectief naar zijn eigen functioneren te kijken en gebruikt feedback om eigen functioneren te verbeteren.
Is in staat om met een kritische blik vanuit intercultureel perspectief naar zijn eigen functioneren te kijken en gebruikt feedback om eigen functioneren te verbeteren.
Is in staat om binnen de organisatie normen en waarden te laten gelden welke passen bij duurzaam ondernemen.
Demonstreert integer gedrag welke passend is duurzaam ondernemen
Demonstreert een bijdrage te kunnen leveren aan de professionalisering van de internationale Leisure Industrie door continue te werken aan zijn ‘personal brand’ en het actief bezig zijn met het verbeteren en aanvullen van zijn kennis en vaardigheden binnen de Leisure Industrie. 10
Sociale en communicatieve competentie (interpersoonlijk, organisatie)
Is in staat om als echte netwerker op heldere en professionele wijze met verschillende stakeholders op verschillende niveaus, zowel binnen als buiten de organisatie, te communiceren en daarbij resultaten, plannen, conclusies en aanbevelingen overtuigend te kunnen presenteren en in foutloos Nederlands/Engels op schrift te stellen.
Demonstreert in staat te zijn om op een heldere, overtuigende manier een mondeling en/of schriftelijke boodschap over te kunnen brengen aan verschillende doelgroepen in foutloos Nederlands en Engels.
Als integere leider behoeften van alle stakeholders herkennen en met blijk van tact en sensitiviteit gemeenschappelijke doelen nastreven.
Demonstreert in staat te zijn om effectief samen te werken en anderen binnen een het team te motiveren en aan te sturen richting een gemeenschappelijk doel.
Is in staat om een eigen netwerk op te zetten binnen en buiten de organisatie t.b.v. van samenwerking
51
Bijlage C: Structuur van het curriculum Leisure Management Voltijd, BBA en AD
De februaristarters volgen globaal hetzelfde programma als de septemberstarters, alleen de geel gearceerde onderwijseenheden worden gespiegeld aangeboden. Ter illustratie; de septemberstarters beginnen met de onderwijseenheden Leisure Life, Engels 1, JO 1 en bedrijfsadministratie. De februaristarters beginnen met World of Leisure, Engels 1, JO1 en BE Kostprijs. De AD’ers volgen de eerste twee jaar van het BA programma. Het AD-programma wordt afgesloten met een Proeve van Bekwaamheid. Jaar 1 Moduul 1
Moduul 2
Moduul 3
Moduul 4
Leisure Life (6 EC)
Experience Marketing (6 EC)
World of Leisure (6 EC)
Organisatie en Management (6EC)
English 1 (3 EC)
English 2 (3 EC)
English 3 (3 EC)
English 4 (3 EC)
JO 1 (3 EC)
JO 2 (3 EC) )
Bedrijfsadministratie (3EC)
BE Kostprijs (3 EC) Studieloopbaanbegeleiding (PPD) 1 (3EC) Schriftelijke Communicatie (3 EC) Voortgangstoets (3 EC) Managementvaardigheden (3 EC)
Jaar 2 Moduul 1 HRM (6 EC) English 5 (3EC)
Moduul 2 Leisure Operations (6 EC) Schriftelijke communicatie(3 EC)
Moduul 3
Moduul 4
Concepting Leisure (6 EC)
Leisure Lab (6 EC)
BE Financiering (3 EC)
English 6 (3EC)
52
Leisure projects (6 EC)
Leisure projects (6 EC) Proeve van bekwaamheid, alleen AD Studieloopbaanbegeleiding (PPD) 2 (3 EC) Cultural Sensitivity (3 EC) Voortgangstoets 2 (3 EC) Managementvaardigheden 2 (3 EC)
Jaar 3 Moduul 1 (ook mogelijk in moduulperiode 4)
Moduul 2 (ook mogelijk in moduulperiode 3)
Moduul 3 (ook mogelijk in moduulperiode1-4)
Leisure Networks (9EC)
Leisure Strategy (9EC)
Minor (15EC)
Leisure Research/Visiestuk (3EC)
Leisure Research/Visiestuk (3EC)
Moduul 4(ook mogelijk in moduulperiode1-4) Minor (15EC)
Studieloopbaanbegeleiding 3 (3EC) Voortgangstoets 3 (3 EC)
Jaar 4 Moduul 1
Moduul 2
Moduul 3
Moduul 4
Stage 36 EC’s Stage verslag 3EC’s Bouwplan scriptie , presentatie scriptie, Scriptie 21 EC’s
53
Bijlage D: Structuur en beroepscompetenties van de opleiding Leisure Management Duaal, BBA (jaar 3 en 4) Jaar 3 Duaal BBA Moduul 1
Moduul 2
Moduul 3
Onderzoek 1 atWork (6 EC)
Onderzoek 2 atWork (6 EC) Zelfmanagement (6 EC) Competenties op het werk (6 EC)
Moduul 4
Strategisch Management 1 (6 EC)* Strategisch Management 2 (6 EC)* Zelfmanagement (6 EC) Competenties op het werk (6 EC)
Minor (9 EC) Voortgangstoets 3 (3 EC) *Mogelijk in samenwerking met IHM
Jaar 4 Duaal BBA Moduul 1 Minor (6 EC)
Moduul 2 Onderzoeksvoorstel (6 EC) Competenties op het werk (18 EC)
Moduul 3
Moduul 4 Scriptie (12 EC) Competenties op het werk (18 EC)
Opmerking jaar 3 en 4: De volgorde van de te volgen modulen (onderzoek 1 en 2 atWork, Strategisch Management en Minors wordt later bepaald aan de hand van de mogelijkheid om groepen te vormen en tegemoet te komen aan de wensen van studenten t.a.v. een Minor.
54
Bijlage E
Uitwerking onderwijseenheden voor BBA en AD Vrijetijdsmanagement
55
Moduul
Ec's
Progress code
Engels 1 Middelbrink/Boersma Mod 1
3
LM1ENG1 LM1ENG1-A
LM1ENG1-B LM1ENG1-C
Engels 2 Middelbrink/Boersma Mod.2
3
LM1ENG2-A
LM1ENG2-C
3
LM1ENG3-A
LM1ENG3-C
3
Punten
Weging/toets
Upon completion the student will have acquired and/or brushed up their knowledge of [basic] English grammar as well as acquired new [business] English vocabulary. The student demonstrates being able to conduct a business meeting in a formal setting. The student shows professional behaviour
Written test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Oral test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Participatie
1 tot 10
10%, minimaal 5,5 Deel A, B en C zijn compenseerbaar, gemiddelde norm = 5,5
Upon completion the student will have acquired and/or brushed up their knowledge of [basic] English grammar as well as acquired new [business] English vocabulary. In addition, students will have acquired skills enabling them to skim and scan [business] texts at upper intermediate level and to identify and express main ideas. The student is able to deliver a persuasive two-minute [sales] pitch. The student shows professional behaviour
Written test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Oral test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Participatie
1 tot 10
10%, minimaal 5,5 Deel A, B en C zijn compenseerbaar, gemiddelde norm = 5,5
Upon completion the student will have acquired and/or brushed up their knowledge of [basic] English grammar as well as acquired new [business] English vocabulary. In addition, the student will be able to answer detailed questions based on business texts. The student is able to deliver an effective five-minute pair presentation regarding an industry-related subject.. The student shows professional behaviour
Written test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Oral test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Participatie
1 tot 10
10%, minimaal 5,5 Deel A, B en C zijn compenseerbaar, gemiddelde norm = 5,5
The student is able to write a persuasive essay on an industry and module-related subject. The student is able to conduct an effective debate as well as to deliver a persuasive speech. The student shows professional behaviour
Written test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Oral test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Participatie
1 tot 10
10%, minimaal 5,5 Deel A, B en C zijn compenseerbaar,
LM1ENG3
LM1ENG3-B
Engels 4 Middelbrink/Boersma Mod.4
Onderdeel en toetsvorm
LM1ENG2
LM1ENG2-B
Engels 3 Middelbrink/Boersma Mod.3
Learning outcome
LM1ENG4 LM1ENG4-A LM1ENG4-B LM1ENG4-C
56
gemiddelde norm = 5,5 Jong Ondernemen 1 Henriks/Kooi Sem 1
3
LM1JONG1 LM1JONG1-A
De student is in staat om: een businessplan met een verdienmodel op te stellen en te organiseren voor implementatie De student is in staat om professioneel te participeren in een studentenbedrijf
Rapport; businessplan
1 tot 10
80% van het cijfer.
Participatie
1 tot 10
20% van het cijfer. Onderling compenseerbaar
De student is in staat om aan de hand van de uitvoering van bedrijfsactiviteiten van de studentenbedrijf een jaarverslag te schrijven en te presenteren aan stakeholders. De student is in staat om professioneel te participeren in een studentenbedrijf
Rapport; jaarverslag
1 tot 10
80% van het cijfer
Participatie
1 tot 10
20% van het cijfer Onderling compenseerbaar
LM1BA-A
De student participeert op een professionele manier
Participatie
O/V
V
LM1BA-B
Basiskennis bedrijfsadministratie Vaardigheden ontwikkelen rond boekhouden door het opzetten en bijhouden van een administratie en hierin de samenhang kunnen zien en interpreteren.
Toets
1 tot 10
Norm = 5,5
LM1BEKO-A
De student participeert op een professionele manier
Participatie
O/V
LM1BEKO-B
De student is in staat om te zien hoe management accounting werkt in een organisatie en kan daarbij verschillende termen toelichten en interpreteren. De student is in staat om verschillende getallen gerelateerd aan management accounting te berekenen en te interpreteren
Toets
1 tot 10
De student participeert op een professionele manier aan de kennismaking met de opleiding De student kan op basis van zelfanalyse op ambitie, interesse, talenten en feedback, een effectieve studiestrategie ontwikkelingen en kan daarop reflecteren.
Participatie
O/V
V
Ambitiedocument
O/V
V
De student is in staat om een toets Nederlands over grammatica, zinsbouw en spelling met een voldoende resultaat te behalen. De student is in staat om in helder, professioneel en foutloos Nederlands een informatieve tekst te schrijven De student is in staat om in helder, professioneel en foutloos Nederlands een persbericht en een commerciële tekst te schrijven
Toets
1 tot 10
Norm = 5,5
Toets
1 tot 10
Norm = 5,5
Toets
1 tot 10
Norm = 5,5 Voor beide onderdelen
LM1JONG1-B
Jong Ondernemen 2 Henriks/Kooi Sem 2
3
LM1JONG2 LM1JONG2-A
LM1JONG2-B
Bedrijfsadministratie van Zanten/Henriks Sem 1
BE Kostprijs van Zanten/Henriks Sem 2
Personal and Professional Development 1
3
3
3
LM1BEKO
LM1PPD1 LM1PPD1-A
v/d Waal jaar 1
Schriftelijke communicatie.
LM1BA
LM1PPD1-B
3
LM1COM LM1COM-A LM1COM-B LM1COM-C
57
Voortgangstoets 1 Vliet/Janssen jaar 1 Management Vaardigheden 1 Stoer/de Vries jaar 1
3
LM1VGT1
3
LM1MVH LM1MVH-A LM1MVH-B
LM1MVH-C
LM1MVH-D Leisure Life van Driel Mod.1
6
LM1LELI-A
LM1LELI-C
6
LM1EM-A
LM1EM-C 6
LM1WOL-A
LM1WOL-C
6
1 tot 10
De student is in staat op een professionele manier samen te werken, te vergaderen en feedback te geven. De student kan de theorie m.b.t. ‘time & stressmanagement’ toepassen in zijn eigen werk en in een professionele werkomgeving De student kan een heldere, logisch opgebouwde presentatie geven in correct Nederlands en is zich daarbij bewust van zijn nonverbale techniek De student kan een professioneel interview houden, telefoongesprek voeren en omgaan met emoties in een gesprek
Participatie
1 tot 10
Norm = 5,5
Participatie
1 tot 10
Norm = 5,5
Participatie
1 tot 10
Norm = 5,5
Participatie
1 tot 10
Norm = 5,5
De student is in staat binnen een PGO-groep zijn eigen vrijetijdsbesteding en beleving en die van zijn omgeving toe te lichten op basis van geschiedenis, trends en omgevingsfactoren De student kan zijn eigen vrijetijdsbesteding analyseren en categoriseren en dit vergelijken met eerdere generaties De student is in staat een onderbouwd praktijkgericht onderzoek naar vrijetijdsgedrag op te zetten en uit te voeren
PGO, participatie
O/V
V
Moduulopdracht
1 tot 10
Onderzoeksopdracht
1 tot 10
Norm = 5,5. Compensatie mogelijk als minimaal een 4 is behaald.
De student is in staat binnen een PGO groep de begrippen consumenten psychologie, waardenonderzoek en nudging in eigen woorden toe te lichten De student is in staat middels een transmediaal communicatieconcept aansluiting te vinden bij het mediagebruik van de doelgroep. De student is in staat om een onderbouwd praktijkgericht onderzoek naar merkwaarde op te zetten en uit te voeren
PGO, participatie
O/V
V
Moduulopdracht
1 tot 10
Onderzoeksopdracht
1 tot 10
Norm = 5,5. Compensatie mogelijk als minimaal een 4 is behaald.
De student is in staat om de zachte en harde infrastructuur van alle vrijetijdssubsectoren in de PGO-groep toe te lichten De student kan elke subsector in de vrijetijdsindustrie beschrijven
PGO, participatie
O/V
V
Moduulopdracht
1 tot 10
De student is in staat een onderbouwd onderzoek te doen naar een vrijetijdssubsector
Onderzoeksopdracht
1 tot 10
Norm = 5,5. Compensatie mogelijk als minimaal een 4 is behaald.
LM1WOL
LM1WOL-B
Organisatie & Management
Kennistoets
LM1EM
LM1EM-B
World of Leisure --Mod.3
De student demonstreert voldoende kennis verworven te hebben van the Body of Knowledge van de Leisure Manager op eerstejaars niveau.
LM1LELIF
LM1LELI-B
Experience Marketing Kauer/de Jong Mod.2
commerciële tekst en persbericht moet een 5,5 worden behaald 90 vragen maken, normscore 28 goed
LM1OM
58
Blink/Koops Mod.2 en 4
LM1OM-A
De student is in staat binnen een PGO-groep naast het 7-S model (Systeem, Shared values, Strategie, Stijl, Structuur, Skills, Staff) de begrippen omgevingsfactoren, samenwerking, verandering, ethiek, besluitvorming te bespreken vanuit de theorie. De student is in staat middels participatie in de leisure praktijk te herkennen hoe een organisatie intern is vormgegeven en hoe het werkproces er uit ziet. De student is in staat om een organisatie te beschrijven en te onderzoeken aan de hand van het 7-S model.
PGO, participatie
O/V
V
Moduulopdracht
1 tot 10
Onderzoeksopdracht
1 tot 10
Norm = 5,5. Compensatie mogelijk als minimaal een 4 is behaald.
The student is able to write a professional letter of application with accompanying CV (as well as a report on which candidate to choose). The student is able to conduct a professional job interview either as the interviewer or as the applicant. The student shows professional behaviour
Written test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Oral test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Participatie
1 tot 10
10%, minimaal 5,5 Deel A, B en C zijn compenseerbaar, gemiddelde norm = 5,5
The student is able to write a peer review on a business report written by [a] fellow student[s] demonstrating insight in its strengths and weaknesses and offering suggestions for improvement. The student is able to conduct an effective negotiation based on a Case Study. The student shows professional behaviour
Written test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Oral test
1 tot 10
45%, minimaal 5
Participatie
1 tot 10
10%, minimaal 5,5 Deel A, B en C zijn compenseerbaar, gemiddelde norm = 5,5
LM2BEJA-A
De student participeert op een professionele manier
Participatie
O/V
V
LM2BEJA-B
De student moet een jaarverslag kunnen analyseren door te kijken naar solvabiliteit, winstgevendheid en liquiditeit. In jaar 3 dient student deze kennis toe te passen in het moduul Strategic Management
Toets
1 tot 10
Norm = 5,5
De student is in staat (individueel) een literatuurverslag te schrijven met een logische opbouw en een heldere structuur in foutloos Nederlands (grammatica, zinsbouw, spelling)
Verslag
1 tot 10
Norm = 5,5
LM1OM-B
LM1OM-C Jaar 2 Engels 5 Middelbrink/Boersma
3 LM2ENG5-A
Mod 2 LM2ENG5-B LM2ENG5-C
Engels 6 Middelbrink/Boersma
3 LM2ENG6-A
Mod 4 LM2ENG6-B LM2ENG6-C
BE Jaarverslag van Zanten/Henriks/Dijk Sem 2
3
Schriftelijke communicatie 2 de Vries Mod 2
3
Leisure in Practice – Leisure
6
LM2BEJA
LM2COM LM2COM-A
LM2LIPLP
59
Projects
LM2LIPLP-A
van der Ven Sem 1/2
De student is in staat om wensen van de klant te herkennen en te interpreteren en om deze om te zetten in een concreet, professioneel plan, waarmee een waardevolle bijdrage wordt geleverd aan het creëren en/of vermarkten van een belevenis.
Moduulopdracht
1 tot 10
Norm = 5,5
De student demonstreert om op een heldere, professionele manier een mondelinge boodschap over te kunnen brengen en plannen overtuigend te kunnen presenteren aan verschillende stakeholders in foutloos Nederlands en/of Engels (B2/C1 niveau).
Presentatie
1 tot 10
Norm = 5,5
De student demonstreert tijdens een praktijkstage dat hij in staat is om een actieve bijdrage te leveren een constructieve samenwerking en beschikt daarbij over de sensitiviteit om eigen rol en de belangen van het bedrijf/organisatie op elkaar af te stemmen.
Participatie
O/V
V
De student kan aantonen dat hij in staat is op een projectmatige wijze te kunnen werken. LM2LIPLP-B
Leisure in Practice Professional
6
LM2LIPP LM2LIPP-A
van der Ven Sem 1/2
De student laat zien op de hoogte te zijn van actuele, algemene ontwikkelingen in het Leisure werkveld, met verdieping in een Leisure sector naar keuze. Cultural Sensitivity de Vries jaar 2
3
LM2CUSE LM2CUSE-A
The student is aware of the necessity of intercultural sensitivity in private Verslag and en participatie professional encounters
1-10
Norm = 5,5
LM2CUSE-B
The student knows how to deal with different cultural backgrounds in aVerslag en participatie professional environment
1-10
Norm = 5,5
LM2PPD2-A
De student heeft inzicht in eigen ambitie en talenten en kan op basis daarvan een professionele persoonlijke ontwikkelstrategie ontwikkelen. De student is in staat om met een kritische blik zijn eigen professionele en persoonlijke ontwikkeling op het functioneren in een groep en als individueel te beschrijven en dit op professionele en heldere wijze visueel weer te geven. De student demonstreert voldoende kennis verworven te hebben van the Body of Knowledge van de Leisure Manager op tweedejaars niveau.
Ambitiedocument
O/V
V
Presentatie
1 tot 10
Norm = 5,5
Kennistoets
1 tot 10
120 vragen maken, normscore 36 goed
De student kan op professionele wijze een slechtnieuws-gesprek, een functionerings- en een beoordelingsgesprek voeren . De student is op de hoogte van de theorieën m.b.t. inspireren en motiveren en kan dit toepassen
Participatie
1 tot 10
Norm = 5,5
Personal and Professional Development 2 v/d Waal jaar 2
3
Voortgangstoets 2 Vliet/Janssen jaar 2 Management Vaardigheden 2
3
LM2VGT2
3
LM2MVH
Stoer/de Vries jaar 2
LM2PPD2-B
LM2MVH-A
60
LM2MVH-B
LM2MVH-C LM2MVH-D
Human Resource Management (sept. 2014) Koops Mod.1
6
LM2HRMA-A
LM2HRMA-C
6
LM2LO-A
LM2LO-C
6
1 tot 10
Norm = 5,5
Participatie
1 tot 10
Norm = 5,5
Participatie
1 tot 10
Norm = 5,5
Demonstrate the ability to analyze and to solve Human Resource related management problems (law/social security, training/development and staffing) during CBL. Demonstrate the ability to give a practical and realistic advice on how to improve service by assessing the HRM processes. Demonstrate the ability to review a selection process based on input and output ( task, skills, costs and result) and on validity and reliability.
CBL, participatie
O/V
V
Moduul opdracht
1 tot 10
Onderzoeksopdracht
1 tot 10
Norm = 5,5. Compensatie mogelijk als minimaal een 4 is behaald.
De student is in staat de kernbegrippen customer journey, touchpoints, crowdmanagement, kwaliteitsmodellen, risk and safety, consumer behaviour te bespreken en toe te passen. De student laat zien in staat te zijn om vanuit de klantbeleving het kwaliteitsniveau van de operationele aspecten in de praktijk van een dienstverlenende organisatie te analyseren en te verbeteren.
CBL, participatie
O/V
V
Moduul opdracht
1 tot 10
De student is in staat om een onderbouwd onderzoek naar knelpunten in de operations van een dienstverlenende organisatie op te zetten
Onderzoeksopdracht
1 tot 10
Norm = 5,5. Compensatie mogelijk als minimaal een 4 is behaald.
De student is in staat de theoretische modellen omtrent het conceptontwikkelingsproces te bespreken en toe te passen. De student is in staat om een betekenisvolle belevenistour te ontwikkelen en begeleiden.
CBL, participatie
O/V
V
Moduul opdracht
1 tot 10
Norm = 5,5. Compensatie mogelijk als minimaal een 4 is behaald.
Onderzoeksopdracht
1 tot 10
LM2LO
LM2LO-B
Concepting Leisure (Sept.2014 & Feb.2015) de Jong/Kauer Mod.3
Participatie
LM2HRM
LM2HRMA-B
Leisure Operations (Feb.2014 & Sept.2015)) Schellekens/Camp Mod.2
De student kent de stadia van een conflict en kan de eigen conflictstijl benoemen en omschrijven en in de praktijk herkennen en mee omgaan; De student kent een aantal onderhandeling-technieken, is zich bewust onderhandelingsstijl en kan deze toepassen De student kent het creatieve denkproces en kan een aantal creatieve technieken en vaardigheden toepassen van zijn De student is op de hoogte van de theorieën en weet hoe een veranderingsproces geïmplementeerd kan worden. De student kent de fasen van verandermanagement en kan leidinggeven binnen een professionele werkomgeving.
LM2CL LM2CL-A LM2CL-B
LM2CL-C
De student is in staat het ontwikkelde concept overtuigend en enthousiast te pitchen in een belevenisvolle setting. De student is in staat middels toepassing van een conceptontwikkelingsproces een innovatief concept te ontwikkelen en daarmee waarde te creëren voor consument en organisatie. De student is in staat om de toepassing van waardenonderzoek een digitale persona te ontwikkelen
61
Leisure LAB (Sept.2014 & Feb.2015) v/d Waal Mod.4
6
LM2LLAB LM2LLAB-A LM2LLAB-B
LM2LLAB-C
De student is in staat de theoretische modellen omtrent het innovatie en waardecreatie te bespreken en toe te passen. Is in staat om een heldere analyse te maken van de interne en externe omgeving om vervolgens beleidsdoelstellingen en alternatieven te ontwerpen ter voorbereiding van besluitvorming. De student is in staat om een scenario's en strategie te ontwikkelen op basis van analyse. De student is in staat om het strategieën te vertalen naar een implementatieplan en kan deze op visuele wijze onderbouwen dan wel verklaren. Is in staat om een veranderingsproces te ontwikkelen binnen een organisatie, of overheidsorgaan met als doel duurzame en technologische innovatie.
CBL, participatie
O/V
V
Moduul opdracht
1 tot 10
Onderzoeksopdracht
1 tot 10
Norm = 5,5. Compensatie mogelijk als minimaal een 4 is behaald.
De student vult één studiepunt vrij in met activiteiten die gekoppeld zijn aan de opleiding en eigen ontwikkeling Demonstreert een bijdrage te kunnen leveren aan de professionalisering van de internationale Leisure Industrie door continue te werken aan zijn ‘personal brand’ en het actief bezig zijn met het verbeteren en aanvullen van zijn kennis en vaardigheden binnen de Leisure Industrie op basis van het eigen ambitiedocument/portfolio.
Vrije studiepunt
O/V
V
Ambitiedocument/portfolio
O/V
V
Is in staat om als netwerker op heldere en professionele wijze met verschillende stakeholders op verschillende niveaus, zowel binnen als buiten de organisatie, te communiceren en daarbij resultaten, plannen, conclusies en aanbevelingen overtuigend te kunnen presenteren en in foutloos Nederlands/Engels op schrift te stellen. De student demonstreert voldoende kennis verworven te hebben van the Body of Knowledge van de Leisure Manager op derdejaars niveau.
Stagevoorbereiding
O/V
V
Kennistoets
1-10
150 vragen maken, normscore 46 goed
De student is in staat om tijdens CBL de begrippen placemaking, netwerk(ontwikkeling), innovatie en waarde creatie te verbinden aan de leisure sector(en) en te operationaliseren voor de casuïstiek Heeft een gefundeerde visie op de rol van Leisure binnen de samenleving.
CBL, participatie
O/V
V
Presentatie en Infographic
1 tot 10
Norm = 5,5. Compensatie mogelijk als minimaal een 4 is behaald.
Jaar 3 Studieloopbaanbegeleiding 3 Wiersma jaar 3
3
LM3SLB3 LM3SLB3-A LM3SLB3-B
De student reflecteert op zijn portfolio met zijn studiecoach LM3SLB3-C
Voortgangstoets 3 van Vliet/Jansen jaar 3 Leisure Networks Hartman
3
LM3VGT3
9
LM3LN LM3LN-A
1 en 4 LM3LN-B
De student is in staat maatschappelijke problemen/urgenties te herkennen waarop de leisure industrie kan inspelen
62
LM3LN-C
De student is in staat om een concept te ontwikkelen ten behoeve van stedelijke/regionale ontwikkeling.
Case rapport
1 tot 10
De student is in staat om inzicht te geven in het netwerk van partijen dat randvoorwaardelijk is voor het te ontwikkelen leisure concept. De student is in staat om het leisure concept te vertalen naar een implementatieplan. Is in staat om een veranderingsproces te ontwikkelen, binnen een organisatie, of ruimtelijk gebied met als doel duurzame innovatie. Leisure Strategy Jansen
9
LM3LS LM3LS-A
Demonstreert binnen een CBL-setting theorieën en modellen met betrekking tot de concepten strategieontwikkeling, innovatiemanagement en verandermanagement te begrijpen, aan elkaar te verbinden en toe te kunnen passen op real life cases (organisaties) binnen de Leisure sector.
CBL, participatie
V
V
LM3LS-B
Demonstreert vanuit een interne en externe omgevingsanalyse van een bedrijf, (innovatieve) strategieën te kunnen ontwikkelen en evalueren en hieruit aanbevelingen te genereren voor de toekomst welke rekening houden met de belangen van stakeholders, de impact op stakeholders, en de financiële bedrijfssituatie.
Case rapporten en peer feedback rapporten
1 tot 10
Norm = 5,5. Compensatie mogelijk als minimaal een 4 is behaald.
Student led workshops
1 tot 10
2 en 3
LM3LS-C
Demonstreert gevolgen van strategische veranderingsprocessen binnen een organisatie in te kunnen schatten en kan hieruit (implementatie)voorstellen doen hoe (vanuit een gedegen impactanalyse) met strategische veranderprocessen en eventuele weerstanden hierin om te gaan Demonstreert theorieën en modellen met betrekking tot de concepten strategieontwikkeling, innovatiemanagement en verandermanagement te begrijpen en toe te kunnen passen binnen een interactieve, student-gestuurde workshop voor en met medestudenten
Simulation game
Demonstreert innovatieve, strategische analyses toe te kunnen passen binnen een management game simulatie en hieruit strategische keuzes te maken Leisure Research Hulleman jaar 3
LM3LR 3
LM3LR-A
Schriftelijke communicatie 3
3
LM3COM
De student is in staat om, onder geringe begeleiding, een praktijkgericht onderzoek uit te voeren voor een opdrachtgever waarbij data wordt verzameld, geanalyseerd, geïnterpreteerd en verwerkt in een professioneel onderzoeksverslag.
Rapport
1 tot 10
Norm = 5,5
63
Visie De Jong jaar 3 Kunst en Cultuur Management Stoer
LM3COM-A
15
KKCM
De student is in staat een inventarisatie te maken van het actuele aanbod van de theatrale- en beeldende kunst en te onderzoeken op herkomst en maatschappelijke waarde. De student is in staat een artikel te schrijven en een presentatie te houden over een kunstenaar, de kunstuitingen en de relevantie van het werk.
Mod. 3
Event Management 2 Herrewijn 2 en 4
Sportmanagement 1 van Vliet/Blink Mod.3
De student is in staat een professioneel visie-stuk te schrijven waarin hij/zij een visie weergeeft op de rol van Leisure in de maatschappij. De student is in staat het managementproces te beschrijven van non-profit kunstbedrijven: schouwburgen, concertzalen en musea
12
KEVENT2-A
3
KEVENT2-B
15
KSPMAN1
De student verkent de kunstwereld en reflecteert de actuele situatie in de onderzoeksrapporten. Based upon a Real World event students develop their skills on teambuilding, networking, management and leadership in order to develop, organise and execute an event that meets the requirements of the event industry. Students demonstrate their ability to design and organise an event that meets the requirement of the event industry while practicing their skills in the areas of strategy, project management, concept and designing, marketing, media & communication and operations management. De student is sportbewust en kan de specifieke eigenschappen van sport benoemen. De student kan de zachte en harde infrastructuur van sport beschrijven en het overheidsbeleid op het gebied van sport verklaren
Verslag
1 tot 10
Norm = 5,5
Rapport Onderzoek, Artikel, Presentatie Participatie
1 tot 10
Norm = 5,5
Pitch Vaardigheidstoetsen Portfolio
V of O 1 tot 10 V of O
Norm = 5,5
Participatie
V of O
V
Open vragen toets
1 tot 10
Norm = 5,5
1 tot 10
Norm = 5.5
1 to 10
Norm = 5,5
Presentatie Sportworkshop
De student kan een specifiek sportgerelateerd onderwerp onderzoeken en presenteren. De student kan een workshop verzorgen van een specifieke sport met als doel medestudenten kennis te laten maken met de sport. Sportmanagement 2 van Vliet/Blink Mod.4
International Sportmanagement 1 van Vliet/Blink Mod.3
15
15
KSPMAN2
KISPMAN1
De student is in staat een sponsor propositie uit te onderhandelen bij een potentiele sponsor. De student is in staat een de strategische sportmarketing van een sportorganisatie te analyseren. De student is in staat een avontuurlijke beleving te ontwikkelen en uit te voeren.
Sponsor propositie
The student knows the specific characteristics of sport. The student knows the international infrastructure of sports and the infrastructure of his country of origin. The student understands the sport policy of his country of origin and the policy of the Dutch government.
Open answer test
Rapport strategische sportmarketing Ontwikkeling en uitvoering adventure activiteiten
Presentation Sportsworkshop
The student is able to carry out a research on a specific sports
64
related subject and can give a presentation about this subject
International Sportmanagement 2 van Vliet/Blink Mod.4
15
KISPMAN2
The student can give a workshop of a specific sports discipline in order to make his fellow student acquainted to this sport The student is able to negotiate a sponsor proposition with a potential sponsor. The student can analyse the strategical marketing of a sports organisation. The student is able to create and carry out a sports experience
Sponsor proposition
1 to 10
5,5
Strategical sportmarketing report Creation and execution of a sports experience
Jaar 4 Stage Wiersma
36
LM4STAGE
De student levert zelfstandig een pro-actieve en waardevolle bijdrage op het niveau van een beginnend professional in een praktische Leisure omgeving.
Praktijkuren en adviesbeoordeling competenties
1 tot 10
Norm =5,5.
3
LM4STVSLG-A
De student toont schriftelijk met betekenisvolle producten en bewijzen aan dat hij in staat is te functioneren op het niveau van beginnend professional. De student evalueert en verbetert voortdurend zijn/haar professionaliteit middels reflectie en feedback. De student demonstreert de stageorganisatie te kunnen analyseren en beschrijven via een zelfgekozen theoretisch model. De student reflecteert mondeling op het eindniveau van de leisure manager competenties
Portfolio
1 tot 10
Norm = 5,5
Organisatieprofiel
O/V
V
Presentatie
O/V
V
De student is in staat een onderzoeksvoorstel te schrijven dat als basis kan dienen voor het succesvol afronden van een afstudeeronderzoek. De student is in staat zelfstandig een praktijkgericht onderzoek uit te voeren en te rapporteren in de vorm van een scriptie of een beroepsproduct. De student is in staat duidelijk te presenteren wat de belangrijkste uitkomsten van het afstudeeronderzoek zijn.
Onderzoeksvoorstel
O/V
V
Afstudeeronderzoek
1 tot 10
Norm = 5,5
Presentatie afstudeeronderzoek
O/V
V
Jaar 4
LM4STVSLG-B LM4STVSLG-C Afstudeeropdracht De Jong Jaar 4
21
LM4AFOP LM4AFOP-A
LM4AFOP-B
LM4AFOP-C
65
66
Bijlage F
Praktische regels voor de opleiding Vrijetijdsmanagement 2015-2016, BBA en AD
Het doel van deze bijlage is het regelen van de praktische gang van zaken betreffende de opleiding Vrijetijdsmanagement. Artikel 1 Deelname aan het onderwijs lid 1. Per opleidingsjaar kan een student in principe een bepaalde onderwijseenheid één keer volgen. lid 2. Gedurende zijn studie kan de student maximaal twee keer een bepaalde onderwijseenheid volgen. Als de student daarna, met eventueel gebruikmaking van herkansingstoetsen, een bepaalde onderwijseenheid nog niet heeft behaald, beslist de examencommissie in redelijkheid en billijkheid over de te nemen maatregel. Artikel 2 Het tentamen Artikel 2.1 De schriftelijke opdracht lid 1. Een schriftelijke opdracht kan een opdracht betreffen die geheel individueel, geheel in groepsverband of deels individueel en deels in groepsverband wordt uitgevoerd. lid 2. Een opdracht kan eenmaal herkanst worden. De herkansing wordt verleend door de moduulcoördinator, binnen vier weken na de datum waarop de voorlopige uitslag van de opdracht bekend is gemaakt op Progress, indien deze daartoe een schriftelijk verzoek heeft ontvangen van de student. Verzoeken ontvangen na deze periode van vier weken worden niet in behandeling genomen. Noch door de moduulcoördinator, noch door de examencommissie, behoudens overmacht. lid 3. Opdrachten dienen zowel digitaal als in hard copy ingeleverd te worden voor de daartoe vastgestelde deadline, tenzij anders is aangegeven in het moduulboek. lid 4. Het niet op tijd inleveren van een opdracht betekent dat de betreffende kans is verspeeld. Het alsnog inleveren van dezelfde opdracht wordt beschouwd als herkansing. lid 5. De student wordt op de hoogte gesteld waar en wanneer schriftelijke opdrachten en digitale uitwerkingen van opdrachten dienen te worden ingeleverd. Bij het inleveren van een opdracht bij de Front-Office van het secretariaat van de opleiding plaatst de student een handtekening als bewijs van inleveren. lid 6. Indien de hard-copy versie van de opdracht wel is ingeleverd en de digitale versie van diezelfde opdracht niet is ingeleverd, of andersom, wordt de opdracht niet nagekeken, tenzij anders is aangegeven in het moduulboek. lid 7. De examinator die het werk moet beoordelen dat onder de omschrijving van art. 2.1 lid 6 van deze praktische regels valt, dient studenten die dat betreft direct te informeren, nadat hij heeft vastgesteld dat de betreffende versie ontbreekt.. lid 8. Art. 2.1, lid 6 van deze bijlage is niet van toepassing, indien de ontbrekende versie van de opdracht alsnog wordt ingeleverd binnen twee schooldagen, nadat de examinator de student daarvan op de hoogte heeft gesteld, op de wijze als vermeld in art. 2.1., lid 7 van deze bijlage.
67
lid 9.
In het geval van een groepsopdracht, dient bij samenwerkingsproblemen, hiervan direct melding gemaakt te worden bij de tutor of de moduulcoördinator. In het geval er sprake is van aanhoudende problemen kan de moduulcoördinator besluiten de groep te ontbinden en één of enkele leden van de groep verplichten de opdracht individueel of in kleinere samenstelling af te ronden.
Art. 2.2 De schriftelijke toets lid 1. Een schriftelijke toets is een toets, zoals beschreven in art.14, hoofdstuk 5 van de Onderwijs en Examenregeling 20152016. lid 2. a. De student heeft het recht om per gevolgde onderwijseenheid maximaal vier keer aan elke binnen die onderwijseenheid begrepen schriftelijke toets van die onderwijseenheid deel te nemen. b. In het eerste studiejaar mag de student aan maximaal 2 toetsmomenten van iedere te onderscheiden schriftelijke toets deelnemen. c. Heeft de student een schriftelijke toets niet gehaald na 4 keer te hebben deelgenomen aan de betreffende toets, dan moet de student het onderdeel waarover de schriftelijke toets wordt afgenomen in een volgend studiejaar in zijn geheel opnieuw volgen. lid 3. Aan studenten die op stage gaan kunnen extra toetsmomenten worden aangeboden voor toetsen behorende tot een onderwijseenheid die zij in het opleidingsjaar hebben gevolgd, waarin zij hun stage aanvangen. Een verzoek daartoe dienen zij schriftelijk in te dienen bij de examencommissie met een bewijs van de begindatum van de stage. Zonder dit bewijs wordt het verzoek niet in behandeling genomen. Als het verzoek wordt gehonoreerd, wordt met de student bepaald op welk moment deze toetsing kan plaatsvinden. lid 4. Het niet kunnen deelnemen aan enige toets wegens het samenvallen van toetsmomenten behoort tot het risico van de student. Art. 2.3 De voortgangstoets lid 1. De voortgangstoets wordt jaarlijks op vier verschillende momenten (1 keer per moduulperiode) per aangeboden. lid 2. Studenten kunnen zonder beperking deelnemen aan de aangeboden voortgangstoetsen, met inachtneming van de inschrijvingsverplichtingen die gelden voor deelname aan een schriftelijke toets (zie Onderwijs- en examenregeling 2015-2016, hoofdstuk 5, art.13). Art. 2.4 A. Alternatieve toetsvorm voor de laatste nog openstaande onderwijseenheid, bacheloropleiding. lid 1. De student kan onder de volgende voorwaarden (eenmalig) in aanmerking komen voor een alternatieve toetsvorm ter afsluiting van één onderwijseenheid: a. Het gaat om de laatste nog te behalen onderwijseenheid voor aanvang van de stageperiode. b. De onder art. 2.4, lid 1a bedoelde onderwijseenheid behoort tot het verplichte postpropedeutische onderwijs programma, met uitzondering van de voortgangstoets tweede jaar. Het minorprogramma valt buiten deze regeling c. De student moet op de reguliere manier hebben deelgenomen aan de onderwijseenheid en het bij die onderwijseenheid behorende tentamen.
68
lid 2. lid 3. lid 4a. lid 4b. lid 4c lid 5a
Lid 5b Lid 5c lid 6. lid 7.
d. De student moet hebben deelgenomen aan tenminste twee toetsherkansingen als het gaat om een schriftelijke toets en aan minimaal één herkansing als het gaat om een andere toetsvorm. De onderwijseenheid mag een maximale studielast hebben van 336 uur (12 EC) De alternatieve toetsvorm, waarmee de laatste nog openstaande onderwijseenheid mag worden afgesloten wordt, wordt bepaald door de betreffende moduulcoördinator of de betreffende vakgroep, na goedkeuring door de examencommissie. In het geval de onderwijseenheid wordt afgesloten met een opdracht moet deze betrekking hebben op het thema van die onderwijseenheid en mag er geen relatie bestaan met het thema van de eindscriptie van de betreffende student. De student is vrij om zelf te bepalen waar de onder lid 4b van dit artikel bedoelde opdracht wordt uitgevoerd en heeft het recht gebruik te maken van de faciliteiten van de hogeschool. De student heeft recht op regelmatige feedback gedurende de periode dat hij/zij aan de opdracht werkt. De student heeft uitsluitend recht op begeleiding gedurende de schoolweken. In het geval de laatste nog te behalen onderwijseenheid de derdejaars voortgangstoets betreft, gelden de volgende voorwaarden: De student moet het minimale niveau van voortgangstoets jaar 1 en voortgangstoets jaar 2 hebben behaald; De student moet minimaal 6 maal aan de voortgangstoets jaar 3 hebben deelgenomen; De student moet minimaal het cijfer “4” hebben behaald voor de voortgangstoets jaar 3. De alternatieve toetsvorm voor de voortgangstoets jaar 3 bestaat uit een mondeling examen, afgenomen door een geselecteerd panel van docenten. De resultaten van de laatste gemaakte voortgangstoetsen zijn bepalend voor de selectie van de onderwerpen die bevraagd worden, waarbij uitgangspunt is dat die onderwerpen aan de orde komen die door de betreffende student laag gescoord zijn. Om in aanmerking te komen voor alternatieve toetsvorm ter afsluiting van één onderwijseenheid dient een schriftelijk verzoek daartoe gericht te worden aan de examencommissie. Voldoende beoordeling geeft als cijfer een 5,5 voor de onderwijseenheid. Bij een onvoldoende beoordeling blijft de eerdere beoordeling van de onderwijseenheid gehandhaafd.
Art. 2.4.B Alternatieve toetsvorm voor de laatste nog openstaande onderwijseenheid, AD-opleiding. lid 1. De student kan onder de volgende voorwaarden (eenmalig) in aanmerking komen voor een alternatieve toetsvorm ter afsluiting van één onderwijseenheid: a. Het gaat om de laatste nog te behalen onderwijseenheid voordat de student kan afstuderen voor de AD-opleiding; b. De onder art. 2.4, lid 1a bedoelde onderwijseenheid behoort tot het tweedejaars onderwijs programma; c. De student moet op de reguliere manier hebben deelgenomen aan de onderwijseenheid en het bij die onderwijseenheid behorende tentamen. d. De student moet hebben deelgenomen aan tenminste twee toetsherkansingen als het gaat om een schriftelijke toets en aan minimaal één herkansing als het gaat om een andere toetsvorm. lid 2. De onderwijseenheid mag een maximale studielast hebben van 336 uur (12 EC)
69
lid 3. lid 4a. lid 4b. lid 4c. lid 4d lid 5a
Lid 5b Lid 5c lid 6. lid 7. lid 8.
De alternatieve toetsvorm, waarmee de laatste nog openstaande onderwijseenheid mag worden afgesloten wordt, wordt bepaald door de betreffende moduulcoördinator of de betreffende vakgroep, na goedkeuring door de examencommissie. In het geval de onderwijseenheid wordt afgesloten met een opdracht moet deze betrekking hebben op het thema van die onderwijseenheid en mag er geen relatie bestaan met het thema van de eindscriptie van de betreffende student. De studielast van de opdracht moet gelijk zijn aan de studielast van de betreffende onderwijseenheid. De student is vrij om zelf te bepalen waar de onder lid 4b van dit artikel bedoelde opdracht wordt uitgevoerd en heeft het recht gebruik te maken van de faciliteiten van de hogeschool. De student heeft recht op regelmatige feedback gedurende de periode dat hij/zij aan de opdracht werkt. De student heeft uitsluitend recht op begeleiding gedurende de schoolweken. In het geval de laatste nog te behalen onderwijseenheid de tweedejaars voortgangstoets betreft, gelden de volgende voorwaarden: De student moet het minimale niveau van voortgangstoets jaar 1 hebben behaald; De student moet minimaal 4 maal aan de voortgangstoets jaar 2 hebben deelgenomen; De student moet minimaal het cijfer “4” hebben behaald voor de voortgangstoets jaar 2. De alternatieve toetsvorm voor de voortgangstoets jaar 2 staat vast en bestaat uit een mondeling examen, afgenomen door een geselecteerd panel van docenten. De resultaten van de laatste gemaakte voortgangstoetsen zijn bepalend voor de selectie van de onderwerpen die bevraagd worden, waarbij uitgangspunt is dat die onderwerpen aan de orde komen die door de betreffende student laag gescoord zijn. Om in aanmerking te komen voor alternatieve toetsvorm ter afsluiting van één onderwijseenheid dient een schriftelijk verzoek daartoe gericht te worden aan de examencommissie. Voldoende beoordeling geeft als cijfer een 5,5 voor de onderwijseenheid. Bij een onvoldoende beoordeling blijft de eerdere beoordeling van de onderwijseenheid gehandhaafd. Indien een student er voor kiest een onderwijseenheid van het AD-programma af te sluiten op de wijze als genoemd in dit artikel vervalt voor deze student de mogelijkheid tot het op deze wijze afronden van de laatste onderwijseenheid van het bachelorprogramma, mocht de student er voor kiezen na het behalen van het AD-programma door te studeren voor het bachelordiploma van de opleiding Leisure Management.
Art. 3 Overmacht bij schriftelijke en mondelinge toetsing. lid 1. Nadat een student heeft deelgenomen aan een toets is het niet meer mogelijk zich te beroepen op overmacht met betrekking tot die toets. lid 2. Indien een student door overmacht niet deel kan nemen aan een schriftelijke of mondelinge toets, vervalt de inschrijving voor die betreffende toets. Dit betekent dat de student daarmee geen toetskans verspeelt. lid 3. Een verzoek om een toetskans te behouden op grond van overmacht, dient te worden gedaan bij de examencommissie uiterlijk 5 schooldagen na de toetsdatum waarop de overmacht betrekking heeft. lid 4. In het in art.3, lid 3 genoemde verzoek dient de student de bedoelde overmacht met schriftelijke bewijzen te staven.
70
lid 5.
Bovendien moet de student voldaan hebben aan de voorwaarde dat de student de afwezigheid dezelfde dag heeft gemeld bij de Front-office van de opleiding. Om bij het maken van een opdracht in aanmerking te kunnen komen voor de overmachtregeling dient vóór het verstrijken van de inlevertermijn contact te zijn opgenomen met de coördinator van de betreffende onderwijseenheid. Laatstgenoemde treft dan een voorlopige regeling met de student en stelt de secretaris van de examencommissie daarvan in kennis. De secretaris van de examencommissie beoordeelt of de voorlopige regeling omgezet kan worden in een definitieve regeling, dan wel bepaalt of dit ter besluitvorming geagendeerd dient te worden voor de eerstvolgende vergadering van de examencommissie.
Art. 4 Overmacht inzake participatie lid1. De student heeft de mogelijkheid om bij de coördinator van een onderwijseenheid een verzoek in te dienen voor een compensatieopdracht voor gemiste participatie, als er sprake is van omstandigheden die niet aan de student kunnen worden toegerekend (overmacht). lid 2. Om in aanmerking te kunnen komen voor een compensatieopdracht moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden: - De student heeft de afwezigheid dezelfde dag gemeld bij de Front Office van de opleiding. - Alle gemiste verplichte activiteiten binnen het betreffende onderdeel van de onderwijseenheid zijn gemist tengevolge van overmacht, dit ter beoordeling aan de coördinator van de betreffende onderwijseenheid. - De student heeft geparticipeerd tijdens de overige bijeenkomsten. - De student dient de overmacht met schriftelijke bewijzen te staven. lid 3. Het verzoek om een vervangende opdracht kan pas worden ingediend nadat de laatste week van de betreffende onderwijseenheid is afgesloten en moet uiterlijk 4 schoolweken na de laatste dag van de periode waarin betreffende onderwijseenheid is aangeboden in het bezit van de coördinator van de onderwijseenheid zijn. lid 4. De coördinator van de onderwijseenheid bepaalt, eventueel in overleg met de betrokken docent of tutor, de inhoud en uitvoering van de compensatieopdracht. lid 5. De compensatieopdracht dient het gemiste verplichte onderdeel inhoudelijk te vervangen en qua studiebelasting gelijkwaardig te zijn aan die van de gemiste verplichte onderdelen. lid 6. Compensatieopdrachten behorend bij één van de eerste drie moduulperiodes in een bepaald studiejaar dienen in hetzelfde studiejaar te worden ingeleverd en nagekeken. Compensatieopdrachten behorend bij moduulperiode vier dienen uiterlijk 15 augustus te zijn ingeleverd en binnen één week te zijn nagekeken. lid 7. De coördinator van de betreffende onderwijseenheid is verantwoordelijk voor het doen vaststellen of de opdracht aan de gestelde criteria voldoet. Als de opdracht als voldoende wordt beoordeeld kent de coördinatoren van de onderwijseenheid alsnog participatie punten toe. lid 8. Indien het gaat om afwezigheid bij een specifiek vak kan in dit artikel de betreffende vakdocent worden gelezen in plaats van de coördinator van een onderwijseenheid. lid 9. In het geval student en coördinator van de onderwijseenheid, respectievelijk de betreffende vakdocent geen eenduidig oordeel hebben over de vraag of wel of niet sprake is van overmacht, kan de student zijn verzoek richten aan de examencommissie, eveneens binnen 4 weken na afloop van de periode waarin de onderwijseenheid is aangeboden.
71
Artikel 5 Tweede beoordeling lid 1. Studenten die individueel of als groep in aanmerking willen komen voor een tweede beoordeling van een opdracht moeten een verzoek daartoe schriftelijk indienen bij de secretaris van de examencommissie. Indien de aanvraag voor een tweede beoordeling is gedaan door één student terwijl de opdracht door twee of meer studenten is gedaan geldt de gewijzigde uitslag alleen voor de student die de aanvraag heeft ingediend. De andere studenten komen hier niet meer voor in aanmerking. lid 2. Het verzoek, genoemd onder lid 1, moet uiterlijk binnen 4 schoolweken na de publicatie van de definitieve uitslag van de betreffende onderwijseenheid in bezit zijn van de secretaris. Verzoeken die later worden ingeleverd, worden niet in behandeling genomen. lid 3. De secretaris wijst, in overleg met het management van de opleiding, een tweede beoordelaar aan wiens beoordeling bindend is. Het resultaat van deze tweede beoordeling dient daarna binnen 10 schooldagen bij de secretaris bekend te zijn. De secretaris van de examencommissie zal daarna de student hierover informeren. Artikel 6 Getuigschriften lid 1. Studenten die ingeschreven staan voor de Propedeutische fase, die de Propedeuse hebben afgerond en die een getuigschrift Propedeutisch Examen wensen te ontvangen, moeten een verzoek sturen aan de examencommissie. Nadat het verzoek is ontvangen zal de examencommissie, na controle van de credits, een getuigschrift Propedeutisch Examen in Vrijetijdsmanagement afgeven. Het format voor het verzoek kan gevonden worden op ELO/Blackboard, op de daarvoor door de Examencommissie aangemaakte pagina. lid 2. Studenten die een vrijstelling hebben voor de propedeutische fase, zullen geen getuigschrift Propedeutisch Examen ontvangen. lid 3. Studenten die de gehele opleiding voldoende hebben afgerond, moeten een verzoek doen om een getuigschrift Associate Degree of Business Administation in Vrijetijdsmanagement, respectievelijk het getuigschrift Bachelor of Business Administration in Vrijetijdsmanagement te ontvangen. lid 4. Studenten die willen afstuderen moeten daartoe een verzoek indienen bij de secretaris van de examencommissie, in ieder geval 14 dagen voor de gewenste afstudeerdatum. Het verzoek zal worden beoordeeld door de examencommissie. Het format voor het verzoek kan gevonden worden op Blackboard, op de daarvoor door de Examencommissie aangemaakte pagina. lid 5. Studenten kunnen maandelijks afstuderen op data die aan het begin van het academisch jaar op de Blackboardpagina van de examencommissie worden bekendgemaakt.
72