Kwetsbare personen in beeld Onderzoek onder professionals en cliënten van de prestatievelden 7, 8 en 9 Gemeente Bunschoten
COLOFON Samenstelling Lieke Salomé Kees-Jan van de Werfhorst Vormgeving binnenwerk BMC Groep Druk BMC Groep, juli 2012 SGBO Benchmarking Postbus 30435 2500 GK Den Haag SGBO 106691 Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van SGBO.
Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. SGBO kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.
INHOUDSOPGAVE Inleiding
1
1
Verantwoording en achtergrondgegevens
4
1.1
Documentenstudie
4
1.2
Professionals
4
1.3
Cliënten en ervaringsdeskundigen
5
2
Documentenstudie
7
2.1
GGD monitor
7
2.2
Zorgmijders
8
2.3
Samenvattend
9
3
Prestatievelden 7, 8 en 9: Professionals aan het woord
10
3.1
Inleiding
10
3.2
Sociale controle en mentaliteit
10
3.3
Gevolgen van mentaliteit
11
3.3.1
Bemoeilijkt preventie
11
3.3.2
Bemoeilijkt zicht op in- en uitstroom
12
3.3.3
Bemoeilijkt zicht op nazorg
12
3.4
Signalering en instroom
12
3.4.1
Het zorgnetwerk
12
3.4.2
De overlastcommissie
13
3.5
Achter de voordeur
14
3.6
Rol van de huisartsen
15
3.7
Rol van de kerken
15
3.8
Aanbevelingen van de professionals aan de gemeente
16
4
Het cliënt-perspectief van de doelgroep van Wmo prestatievelden 7 en 8 18
4.1
Inleiding
18
4.2
Het Algemeen Maatschappelijk Werk
18
4.3
Achtergrondkenmerken respondent
18
4.4
Instroom in hulpverlening
18
4.5
Ervaringen met ondersteuning
20
4.6
Zichtbaarheid en omvang problematiek
21
4.7
Tips van cliënten voor de gemeente
22
5
Het cliënt-perspectief van de doelgroep Wmo prestatieveld 9
24
5.1
Inleiding
24
5.2
‘Never Alone’
24
5.3
Achtergrondkenmerken respondent
24
5.4
De huisarts
25
5.5
De kliniek
25
5.6
Nazorg in zelfhulpgroep
25
5.7
(zorg voor) Netwerk
26
5.8
Rol van de gemeente
27
5.9
Omvang van de problematiek
27
5.10
Tips van cliënten voor de gemeente
28
6
Conclusie
29
7
Aanbevelingen
31
Inleiding Sommige personen hebben thuis problemen. Dat kunnen sociale problemen zijn, bijvoorbeeld in de relatie met de partner, of problemen op financieel gebied of problemen veroorzaakt door verslaving, gedrag of ziekte. Maar bijna altijd is er sprake van een combinatie hiervan. Veelal hebben zij vervolgens moeite om zich in de maatschappij te handhaven en verlaten sommigen het huis, al dan niet gedwongen. Deze kwetsbare personen zijn veelal onvoldoende zelfredzaam en vragen meestal niet duidelijk om hulp. Gemeenten hebben al enige tijd de verantwoordelijkheid voor deze zogenoemde kwetsbare mensen onder de Wet collectieve preventie volksgezondheid. Per 1 januari 2007 is de verantwoordelijkheid onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) komen te vallen. De Wmo heeft als doel iedereen in de samenleving mee te laten doen aan het maatschappelijke verkeer en zorgt er ook voor dat personen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. De benodigde ondersteuning verschilt van persoon tot persoon. De Wmo kent 9 verschillende prestatievelden en deze kwetsbare personen vallen onder andere onder de prestatievelden 7, 8 en 9. De prestatievelden zijn gedefinieerd als1: • Prestatieveld 7: het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. • Prestatieveld 8: het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen. • Prestatieveld 9: het bevorderen van verslavingsbeleid. Gemeenten moeten een goed beeld hebben van de doelgroepen van prestatievelden 7, 8 en 9 voor het ontwikkelen van een effectief integraal beleid. Om begrip te krijgen voor deze doelgroepen is het van belang om de complexiteit en de meervoudigheid van de problematiek in kaart te hebben. Meervoudige problematiek op terreinen als lichamelijke gezondheid (verslaving), geestelijke gezondheid, maatschappelijke redzaamheid en sociaal economische positie. Taken van de gemeenten ten aanzien van de doelgroepen 7, 8 en 9, richten zich op de onderstaande aspecten: • •
1
Preventie: voorkomen dat mensen op termijn tot de doelgroep gaan behoren of voorkomen dat mensen op termijn gebruik moeten maken van de voorzieningen. Signalering: vroegtijdig onderkennen van mensen die in de problemen komen maar hiervoor zelf geen hulp inschakelen.
Een nadere toelichting op de prestatievelden is terug te vinden in de bijlage.
1
•
•
Opvang, behandeling en begeleiding: als mensen gebruik moeten maken van de voorzieningen, ervoor zorg dragen dat er voldoende en gevarieerd aanbod aanwezig is. Uitstroom, maatschappelijk herstel: ervoor zorgen dat mensen die zijn opgevangen weer uitstromen en zelfstandig kunnen functioneren in de maatschappij.
Het onderdeel opvang, behandeling en begeleiding wordt voornamelijk door de centrumgemeente, Amersfoort, opgepakt. De regiogemeente Bunschoten is zelf verantwoordelijk voor de activiteiten op het gebied van preventie en nazorg voor deze doelgroepen.
preventie
signalering
opvang, behandeling en begeleiding
nazorg
uitstroom
. Met het oog op de nieuwe beleidsnota Wmo heeft de gemeente Bunschoten SGBO gevraagd een inventarisatie van deze doelgroepen en hun problematiek te maken. Daarbij staat de volgende vraag centraal:
Hebben we de doelgroepen van de prestatievelden 7, 8 en 9 allemaal in beeld?
Deelvragen hierbij zijn: 1. Wat is de omvang van de problematiek? 2. Weten mensen waar ze een melding kunnen doen? 3. Hoe tevreden zijn de doelgroepen over de ondersteuning?
2
Een deel van de ondersteuning wordt geboden door professionele organisaties, die zich bezighouden met de doelgroepen van deze drie prestatievelden. De problematiek vraagt veelal om een specialistische aanpak en daarmee vervullen de professionele organisaties een belangrijke rol in de Wmo. De ervaring en het oordeel van professionals is daarmee interessant voor de gemeente Bunschoten. Opzet Om de vraag van de gemeente Bunschoten te beantwoorden, hebben we verschillende onderzoeksmethoden ingezet. Allereerst hebben we enkele bestaande onderzoeken en openbare documenten bestudeerd om een beeld te krijgen van de situatie op het gebied van de prestatievelden 7, 8 en 9 in de gemeente Bunschoten. Vervolgens hebben we interviews afgenomen bij een aantal professionals die actief zijn op het gebied van de Wmo prestatievelden 7, 8 en 9. Middels deze interviews verkregen we de beoordeling van de professionals over de aard en de omvang van de problematiek in de gemeente. Daarnaast hebben wij interviews afgenomen bij de doelgroep van de Wmo prestatievelden 7, 8 en 9. De gemeente heeft de plicht om elk jaar een tevredenheidsonderzoek uit te voeren onder een doelgroep van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Met dit onderzoek voldoet de gemeente aan deze verplichting. Leeswijzer Na deze inleiding komt in hoofdstuk 1 de verantwoording en uitvoering van het onderzoek aan bod. Het volgende hoofdstuk geeft kort enkele cijfers weer over de situatie rond kwetsbare personen in Bunschoten. In hoofdstuk 3 wordt de mening van de professionals weergegeven. In hoofdstukken 4 en 5 behandelen we de tevredenheid van de cliënten zelf op een aantal thema’s. In hoofdstuk 6 wordt de onderzoeksvraag beantwoord. Tenslotte worden in hoofdstuk 7 een aantal aanbevelingen geformuleerd op basis van de gesprekken met professionals en cliënten. Het rapport geeft het beeld van de professionals en cliënten weer. Het kan zijn dat de professionals of de cliënten een ander beeld hebben van wat de gemeente doet dan feitelijk het geval is. Dat kan een argument zijn om in gesprek te gaan met de professionals en eventueel met cliënten.
3
1
Verantwoording en achtergrondgegevens In dit hoofdstuk gaan we in op de opzet van het onderzoek. We geven kort de inrichting van het onderzoek weer en waar mogelijk geven we achtergrondinformatie over zowel de professionals van de prestatievelden 7, 8 en 9 als de cliënten die deelnamen aan het onderzoek.
1.1
Documentenstudie
Bij aanvang van het onderzoek is een documentenstudie verricht naar de beleidsvelden en achtergrondsituatie rond de Wmo-prestatievelden 7, 8 en 9 in de gemeente Bunschoten. Daartoe zijn er door de gemeente een aantal onderzoeks- en beleidsrapporten beschikbaar gesteld. Daarnaast is er gebruikgemaakt van openbare bronnen en een belevingsonderzoek Wmo dat vorig jaar in de gemeente Bunschoten is uitgevoerd door SGBO. 1.2
Professionals
De gemeente Bunschoten heeft bij aanvang van het onderzoek zelf bepaald welke organisatie zij relevant vindt voor de uitvoering van het Wmo-beleid op deze prestatievelden en deze daarom wil betrekken in het onderzoek. Deze organisaties zijn telefonisch benaderd en uitgenodigd voor deelname aan het onderzoek. Deze organisaties hebben intern medewerkers geselecteerd die zij gepast vonden voor een interview over deze doelgroep in de gemeente Bunschoten. Het onderzoek is uitgevoerd tussen februari en mei 2012. Er zijn zes organisaties benaderd. Centrum Maliebaan kon geen medewerker bereid vinden om deel te nemen aan het onderzoek. Daarmee zijn er zeven geslaagde interviews uitgevoerd, met de vijf overige organisaties. In onderstaand schema ziet u welke professionals van welke organisaties we gesproken hebben. Functie Ambulant woonbegeleider Begeleider, bemoeizorger (Account)manager Maatschappelijk werker
Organisatie Eleos Kwintes Kwintes Stichting de Boei
Voorzitter Ambulant woonbegeleider
Interkerkelijk overleg Bunschoten Eleos
Directeur
Stichting de Boei
4
1.3
Cliënten en ervaringsdeskundigen
Om erachter te komen hoe cliënten de ondersteuning beleven is een kwalitatieve onderzoeksmethode het meest passend. Met kwalitatief onderzoek kunnen de betekenissen achterhaald worden die betrokkenen zelf aan hun situatie geven, bijvoorbeeld hoe zij de toegang tot de ondersteuning en de ondersteuning zelf ervaren. De gemeente Bunschoten heeft gekozen voor een rondetafelgesprek met cliënten uit de prestatievelden 7, 8 en 9. Deze cliënten werden geworven via de contacten met de professionals van de organisaties die zijn benaderd. Deze organisaties waren: - Stichting de Boei, o.a. algemeen maatschappelijk werk in Bunschoten. - Kwintes, maatschappelijke opvang en bemoeizorg in Amersfoort en de regio. - Eleos, ambulante woonbegeleiding in o.a. Bunschoten. - Centrum Maliebaan, verslavingszorg in de provincie Utrecht. - IKOB, interkerkelijk overleg Bunschoten. Het bleek in de loop van het onderzoek niet eenvoudig (voormalige) cliënten te vinden, die bereid waren tot deelname aan dit onderzoek. Voldoende cliënten van verschillende organisaties bijeen brengen voor een rondetafelgesprek bleek niet haalbaar. Er is daarom gekozen voor persoonlijke interviews met cliënten van het algemeen maatschappelijk werk, de doelgroep van prestatieveld 7 en 8 (maatschappelijke opvang en openbare geestelijke gezondheidszorg). Daarnaast hebben onderzoekers een bijeenkomst bijgewoond van een zelfhulpgroep voor verslaafden ‘Never Alone’, de doelgroep van prestatieveld 9 (verslavingsbeleid). Generaliseren Kwalitatieve onderzoeksmethoden, zoals (groeps-)interviews, geven inzicht in de beleving van de respondenten. Er kan doorgevraagd worden, waardoor een dieper beeld ontstaat dan bij kwantitatief onderzoek. Met kwalitatief onderzoek kunnen de betekenissen achterhaald worden die betrokkenen zelf aan hun situatie geven, bijvoorbeeld hoe zij de toegang tot de ondersteuning en de ondersteuning zelf ervaren. Aan de andere kant is de groep die ondervraagd wordt in kwalitatief onderzoek over het algemeen klein. De gegevens uit kwalitatieve onderzoeken zijn lastig generaliseerbaar naar de gehele groep of andere groepen, door de geringe steekproef. Wel kan er sprake zijn van theoretische of inhoudelijke generalisatie, wat iets anders is dan statistische generaliseerbaarheid. De resultaten van dit onderzoek kunnen dus niet worden doorgetrokken naar alle cliënten uit de prestatievelden 7, 8 en 9, maar dit onderzoek geeft wel een beeld van de ervaringen en behoeften van de cliënten in Bunschoten.
5
Presentatie van de resultaten De resultaten van de gesprekken met professionals en cliënten worden geparafraseerd weergegeven. Soms is een letterlijk citaat de meest passende weergave van een ervaring of een mening, bijvoorbeeld ter verduidelijking of ter illustratie. Deze citaten worden dan cursief in de tekst weergegeven.
6
2
Documentenstudie In dit hoofdstuk zetten we kort enkele feiten en cijfers over de achtergrondsituatie van kwetsbare groepen en personen in Bunschoten op een rij. We richten ons hierbij allereerst op het gebruik van alcohol, eenzaamheid en sociaaleconomische problematiek. Vervolgens bekijken we de resultaten van het SGBO Belevingsonderzoek over 2010 wat betreft de vragen over ‘zorgmijders.’ Met deze documentenstudie krijgen we een eerste indruk van de achtergrondsituatie rond kwetsbare groepen en personen in de gemeente Bunschoten. De cijfers geven een eerste indruk van de omvang van de problematiek. Verder geeft de documentenstudie inzicht in de meldingsbereidheid van de inwoners van Bunschoten wat betreft zorgmijders.
2.1
GGD monitor
De meeste recente GGD monitor2 van de GGD Midden-Nederland werd in 2008 gepresenteerd. Hieruit rapporteren wij enkele relevante en opvallende bevindingen. Inwoners van de gemeente Bunschoten drinken meer alcohol dan inwoners van de referentiegemeenten van de GGD monitor. Dit is vooral zichtbaar in het percentage inwoners dat tenminste eens per maand meer dan vijf glazen alcohol in kort tijd achter elkaar drinkt. Dit percentage ligt in Bunschoten bijna tweemaal hoger dan in de referentiegemeenten voor zowel de jongeren (18% referentie versus 34% Bunschoten) als de volwassenen van 19 tot 34 jaar (10% referentie versus 22% Bunschoten) en de volwassenen van 35 tot 49 jaar (6% referentie versus 11% Bunschoten). Inwoners van de gemeente Bunschoten rapporteren relatief weinig ‘ernstige eenzaamheid,’ met uitzondering van één groep: 11% van de volwassenen tussen de 35 en 49 jaar in Bunschoten rapporteert ernstige eenzaamheid, ten opzichte van 5,5% in de referentiegroep. De inwoners van de gemeente Bunschoten rapporteren relatief weinig financiële problemen, zoals ‘moeite om rond te komen.’ Bovendien zijn er in Bunschoten minder aanmeldingen voor de Wet Sanering Natuurlijke Personen (WSNP)-trajecten, zijn er minder mensen werkeloos en zitten er minder mensen in de bijstand, in vergelijking met de regio.
2
GGD Midden-Nederland: Iedereen Gezond & Wel?! Monitor kwetsbare groepen 2009, gemeente
Bunschoten.
7
2.2
Zorgmijders
In het Belevingsonderzoek dat SGBO over 2010 in de gemeente Bunschoten heeft uitgevoerd, is de volgende vraag gesteld: ‘Weet u waar u melding kunt doen als u zich ernstig zorgen maakt om een persoon of gezin in uw omgeving (bijvoorbeeld iemand die niet meer weet wat goed voor hem is, iemand die nooit meer buiten komt, die zichzelf of anderen verwaarloost, et cetera)?’ In onderstaande figuur worden de resultaten van de gemeente Bunschoten afgezet tegen een landelijke referentiegroep. Hieruit blijkt dat het grootste gedeelte van de respondenten (53%) niet weet waar ze een melding kunnen doen, maar wel weet hoe ze er achter kunnen komen. Het aandeel inwoners dat ook niet weet hoe ze erachter kunnen komen waar ze een melding kunnen doen, is iets groter dan in andere gemeenten. Figuur 1
Bekendheid mogelijkheden melden zorgmijder
Uw gemeente 2010 Referentiegroep
In een vervolgvraag is aan respondenten voorgelegd of zij ooit iemand in hun omgeving hebben gekend waar zij zich ernstig zorgen over maakten. In onderstaande figuur 2 worden de resultaten van de gemeente Bunschoten afgezet tegen een landelijke referentiegroep. Hieruit blijkt dat de helft van de mensen die iemand kende daar ook melding van heeft gemaakt. Figuur 2
Ernstige zorgen over iemand in de omgeving?
Uw gemeente 2010 Referentiegroep
8
Tenslotte geeft 62% van de respondenten van het Belevingsonderzoek van SGBO in Bunschoten aan dat zij het wel zouden melden als zij zich ernstig zorgen zouden maken over een persoon of een gezin in hun omgeving. Dit percentage ligt lager dan in de referentiegemeenten.
Tabel 1
2.3
Zou u melding doen van zorgmijder?
Ja
Nee
Weet niet
Uw gemeente 2010
62%
4%
35%
Referentie groep
67%
3%
30%
Samenvattend
Samenvattend kunnen we de volgende punten opmerken over de situatie in Bunschoten: 1. Er is in Bunschoten meer alcoholproblematiek dan in andere gemeenten van de GGD regio Midden-Nederland. 2. Er is minder eenzaamheidsproblematiek in de gemeente Bunschoten dan in andere gemeenten van de GGD regio Midden-Nederland. Daarbij moet worden opgemerkt dat er een risicogroep voor eenzaamheid bestaat van personen tussen de 35 en 49 jaar oud. 3. 20% van de inwoners van de gemeente Bunschoten heeft zich wel eens ernstig zorgen gemaakt over iemand in zijn of haar omgeving. Een meerderheid geeft aan te weten waar ze een melding kunnen doen van een zorgmijder of hoe ze achter deze informatie kunnen komen. Tenslotte zijn in Bunschoten minder mensen bereid een melding te doen dan in de gemeenten van de referentiegroep.
9
3 3.1
Prestatievelden 7, 8 en 9: Professionals aan het woord Inleiding
De doelgroepen van de prestatievelden 7, 8 en 9 zijn veelal kwetsbare burgers, vaak met meerdere problemen. Deze doelgroep (in het bijzonder de doelgroep van prestatieveld 8, OGGz) kenmerkt zich door het niet of onvoldoende kenbaar maken van hun problemen en behoeften. Dat maakt inzicht in deze doelgroep bijzonder lastig. Professionals spelen een grote rol bij zicht op de doelgroepen uit deze prestatievelden. Om kennis te nemen van de visie van de professionals hebben wij telefonische interviews afgenomen met de professionals. We hebben in totaal met zeven professionals van vier organisaties gesproken. De topiclijst van deze gesprekken is terug te vinden in bijlage 2. Alle professionals die wij hebben gesproken gaven in de gesprekken aan dat niet alle doelgroepen goed in beeld zijn. Daarbij geven zij ook direct aan dat dit inherent is aan de aard van de problematiek van deze doelgroepen. Wat betreft de omvang van de problematiek in de gemeente Bunschoten zijn de meningen van de professionals verdeeld. Een van hen zegt hierover ‘de omvang van de psychosociale problematiek in Bunschoten is beperkt. Er raken geen mensen tussen wal en schip’. Een ander maakt zich juist ernstige zorgen over de ‘stille verslaving in het dorp en de grootse vormen die dit aanneemt.’ In de volgende paragrafen geven wij de visie van de professionals op een aantal thema’s weer. 3.2
Sociale controle en mentaliteit
Volgens de geïnterviewde professionals heerst er op het gebied van psychosociale problematiek en verslavingen in Bunschoten een gesloten cultuur, waarin veel problematiek in gezinnen niet voorbij de voordeur komt. Dit maakt het voor hulpverleners lastig om alle kwetsbare personen in beeld te krijgen. Een van de professionals vertelt dat het in Bunschoten op het terrein van de OGGz en de bemoeizorg ‘allemaal wat stiller is dan in andere gemeenten.’ Zij gelooft dat een deel van de verklaring hiervoor is dat mensen proberen om de problemen eerst in eigen kring zoals het gezin en de kerk op te lossen. ‘Mensen willen de vuile was niet buiten hangen. Het is toch een dorp van eigenheimers,’ zo verduidelijkt ze. Er is volgens de professionals een duidelijke schroom om met persoonlijke problemen in de openbaarheid te treden. Zo legt een van hen uit dat het in Bunschoten geen enkel probleem is om in theoretische en abstracte zin over psychosociale en verslavingsproblematiek te spreken. Zodra dit echter persoonlijk wordt, zijn de mensen geneigd deze zaken af te schermen.
10
Daarmee worden de problemen volgens een aantal professionals dan ook niet erkend, vooral waar het problemen onder de jeugd en jongvolwassenen betreft. Het gebruik van alcohol is volgens alle professionals gemeengoed in de dorpscultuur. ‘Er wordt niet ontkend dat er problemen zijn, maar de ernst van de situatie wordt niet onderkend. Men vergoelijkt problematisch veel drinken door jongeren. Dan zegt men: ‘We zijn toch allemaal jong geweest?’ En van drugsgebruik denkt men dat hun kinderen hier niet aan mee doen. Dat wordt weggewerkt. ’ Volgens de professionals wordt er onvoldoende open gesproken over bijvoorbeeld verslaving, terwijl meer openheid de hulpverlening ten goede zou komen. ‘Hoe duidelijker het is, hoe openlijker problematiek wordt besproken, hoe meer mensen op de hoogte zijn, hoe beter mensen kunnen worden geholpen,’ zo zegt een van hen. Uit de gesprekken met de professionals komt een bepaalde mentaliteit onder de inwoners van de gemeente Bunschoten naar voren: problematiek wordt bij voorkeur binnenshuis gehouden en niet besproken met derden (zoals hulpverleners), problematiek wordt onvoldoende erkend en sommige gevallen worden met de mantel der liefde bedekt. Deze dorpscultuur leidt volgens de professionals tot een aantal knelpunten. Deze worden besproken in de volgende paragraaf. 3.3 3.3.1
Gevolgen van mentaliteit Bemoeilijkt preventie
Allereerst noemen professionals de mentaliteit als een probleem voor de preventie van alcohol- en middelengebruik onder jongeren. Een professional vertelt: ‘Er is heel veel aan de hand, maar men is er nu eenmaal zo aan gewend in het dorp. Als ik zie welke hoeveelheden alcohol er worden geschonken op feestjes van jongeren, dat is ongelofelijk.’ Een andere professional vertelt dat wanneer men de problematiek echt hard aan wil pakken men ook op weerstand vanuit de gemeenschap stuit. Dan moeten de opvoeders immers ook kritisch naar zichzelf kijken. Uit de cijfers van de GGD blijkt dat ook volwassenen in Bunschoten meer drinken dan in de andere gemeenten in de regio. Volwassenen roepen dan ook al snel ‘ach joh, we hebben allemaal wel eens een borreltje teveel gehad.’. De preventie van alcohol- en middelengebruik onder jongeren wordt volgens de professionals bemoeilijkt door de mentaliteit van de omgeving van de jongeren. Volwassenen geven het verkeerde voorbeeld aan de jongeren en hun gedrag en houding ten opzichte van met name alcohol staan haaks op de boodschap van de alcoholpreventie.
11
3.3.2
Bemoeilijkt zicht op in- en uitstroom
Een tweede probleem is volgens de professionals het verminderde zicht op in- en uitstroom in de hulpverlening. De gesloten dorpscultuur waarin problematiek binnenshuis wordt gehouden bemoeilijkt de signalering van de problematiek. Er is weinig zicht op wat zich afspeelt achter de voordeuren binnen de gemeente. Soms is er iemand wel eens ‘een tijdje weg uit het dorp’ en dan zijn er wel vermoedens van opname of behandeling. Maar er is geen duidelijk zicht op wie er terecht komt bij bijvoorbeeld de verslavingszorg of wie daar van terugkeren. 3.3.3
Bemoeilijkt zicht op nazorg
Het zicht op de nazorg wordt ook bemoeilijkt door de mentaliteit in het dorp. Vooral volwassenen met verslavingsproblematiek begeven zich volgens de professionals bij voorkeur (tijdelijk) buiten de gemeentegrenzen. Daar zijn niet alleen meer voorzieningen, maar het is ook prettig dat het een beetje uit het zicht is. Het is voor professionals niet inzichtelijk wanneer mensen terugkeren in het dorp, dit bemoeilijkt het aansluitend aanbieden van nazorg. Bovendien is het voor de professionals niet duidelijk door wie en in welke mate er al gebruik wordt gemaakt van de verschillende zelfhulpgroepen en ondersteuningstrajecten binnen en buiten de gemeentegrenzen. 3.4
Signalering en instroom
Hoewel de cultuur in het dorp als ‘gesloten’ wordt omschreven en men problemen binnen de ‘eigen kring’ tracht op te lossen, komen er niettemin inwoners van Bunschoten in hulpverleningstrajecten terecht. We beschrijven in deze paragraaf twee belangrijke netwerken waar kwetsbare personen worden besproken en ingebracht voor reguliere hulpverlening. 3.4.1
Het zorgnetwerk
In Bunschoten zijn drie zorgnetwerken actief, welke gericht zijn op jongeren (0-6 jr., 612jr., 10+ jr.). Deze worden ‘het zorgnetwerk’ genoemd. Het zorgnetwerk komt eens in de zes weken bijeen voor het bespreken van een aantal casussen. Daarbij werken een aantal organisaties samen om jongeren waarover zorgen bestaan in een hulpverleningstraject te krijgen. Het zorgnetwerk is opgenomen door het CJG en wordt derhalve voorgezeten door het AMW. De participerende partijen zijn: - de GGD (met o.a. jeugdarts en jeugdverpleegkundige) - de opvoedingsondersteuning - het basis- en middelbaar onderwijs - de politie - de leerplichtambtenaar
12
- indien nodig wordt de expertise van bijvoorbeeld Centrum Maliebaan ingeschakeld. Alleen met de toestemming van ouders kunnen jongeren voor zo’n bijeenkomst van het zorgnetwerk ‘op de rol’ komen te staan. In zo een bijeenkomst wordt er gezocht naar een passende aanpak en wordt er een zorg-coördinator toegewezen. Wanneer de zorg eenmaal gecoördineerd is (de jongere is ergens in structurele behandeling) ontvangen ouders ook een bericht dat de jongere uit het netwerk is. Het doel van dit netwerk is dus het toegeleiden van jongeren naar structurele zorg. Deze inspanningen rond vroegsignalering en doorverwijzen van jongeren vinden plaats op basis van meldingen van zichtbaarheid van problematiek dan wel onwenselijk gedrag in de openbare ruimte. Daarbij speelt het jongerenwerk van de Boei een belangrijke rol. Die zoeken voor de 10+ groep het contact op straat met jongeren. Een aanmelding kan in dat geval ook via de politie gebeuren. Als de problemen zich echter achter de voordeur afspelen komen deze jongeren niet in beeld bij het zorgnetwerk. 3.4.2
De overlastcommissie
Er is in de gemeente Bunschoten een overleg geïnitieerd door woningcorporatie Het Gooi en Omstreken. Dit overleg is opgezet om slagvaardiger te kunnen optreden in het geval van overlast. De overlastcommissie komt eens per 3 maanden bij elkaar en heeft alleen zicht op huurders in de gemeente Bunschoten. Er worden iedere bijeenkomst gemiddeld twee gevallen besproken. De participerende partijen zijn: -
Woningcorporatie het Gooi en Omstreken AMW/de Boei. de politie Kwintes
De woningcorporatie zet personen vooraf op de agenda. Alle partijen zoeken deze persoon even op in de gegevens van de eigen organisatie. Vervolgens wordt de problematiek van ieder geval besproken in het overleg. Er worden wat lijntjes uitgezet, vaak zijn deze personen al in beeld bij de politie en/of het AMW. Kwintes kan na zo een overleg bij iemand op huisbezoek gaan in geval van psychosociale problematiek. Kwintes verleent in dat geval de bemoeizorg. De woningcorporatie is volgens twee van de professionals leidend in het aandragen van personen, en doen het verzoek tot actie aan andere partijen in het overleg. Zodra een huurachterstand eenmaal is weggewerkt of de overlast voor huurders in de omgeving is afgenomen, dan kunnen personen wel weer wegzakken en uit beeld raken, tenzij er een structurele relatie met een zorg-/hulpverlener is ontstaan. Hier gaat de woningcorporatie in ieder geval niet achteraan. Volgens de professionals heeft het AMW de meeste voorkennis en zicht op deze mensen die via de overlastcommissie besproken zijn. De
13
soort problematiek is altijd gerelateerd aan overlast en/of huurachterstanden. De achterliggende oorzaak is niet altijd duidelijk, maar vaak is er sprake van verslaving. Psychiatrische problemen zijn minder vaak aan de orde. De professionals hebben niet het idee dat problemen al lang spelen voordat een casus in beeld is bij één van de partijen in het overleg. Voor de woningbouw kunnen problemen nieuw zijn, maar voor politie en AMW zijn deze mensen vaak wel bekenden of terug te vinden in het systeem. Dat betekent overigens niet dat er ook al actie is ondernomen met het oog op een structurele hulpverleningsrelatie. Dit gebeurt in deze gevallen pas op aandringen van de woningcorporatie. Van de professionals die wij gesproken hebben is Kwintes de enige instantie die in opdracht van andere partijen middels bemoeizorg achter de voordeur kan komen. Dit gebeurt pas wanneer er een aanvraag wordt gedaan vanuit de overlastcommissie. Dit gebeurt bij ongeveer vijf huishoudens per jaar. 3.5
Achter de voordeur
Zoals gezegd kenmerken de doelgroepen van Wmo prestatievelden 7, 8 en 9 (met name de doelgroep van prestatieveld 8, OGGz) zich door het niet of onvoldoende kenbaar maken van hun problemen en behoeften. Een belangrijke taak van de gemeente is het opsporen van kwetsbare personen in de gemeente en deze personen toegeleiden naar reguliere zorg. In de gemeente Bunschoten probeert het AMW op verschillende wijzen zicht te krijgen op problemen achter de voordeur. Daarbij is het een extra uitdaging om een ingang te vinden bij personen waarmee nog geen hulpverleningsrelatie bestaat. Allereerst heeft de Boei zitting in de overlastcommissie. Het AMW van de Boei werkt in overleg met onder andere de woningcorporatie aan een nieuwe aanpak voor mensen met huurachterstanden. Zij worden met een dwingendere aanpak doorgestuurd naar het AMW en de schuldhulpverlening. Het AMW krijgt vervolgens zicht op de problemen die geleid hebben tot de huurachterstanden en kan waar nodig doorverwijzen naar andere instanties. Met deze samenwerking wordt ingezet op instroom in de structurele hulpverlening. Daarbij kunnen grotere problemen, zoals uitzetting, worden voorkomen. Voorwaarde voor succes is volgens de professionals dat zij op tijd betrokken worden in het traject. Hierbij zou de woningcorporatie huurders die een woning vervuilen of verwaarlozen al snel moeten inbrengen voor een bezoek van het AMW. Daarnaast kan het AMW via één van de hulpverleningstrajecten rond kinderen of jongeren een ingang vinden achter de voordeur. De professionals noemen de outreachende opvoedingsondersteuning, een assertiviteitstraining voor kinderen die gepest worden en het jongerenwerk op straat, als mogelijke ingangen in een gezin. In sommige gevallen blijkt er, wanneer men eenmaal binnen is, ook wat aan de hand te zijn
14
met één van de ouders. Daarbij merken de professionals wel op dat er in deze gevallen al een bestaande relatie is tussen de Boei en het gezin. Tenslotte heeft het AMW recentelijk een onderzoek onder 75-plussers uitgezet, waarbij ook gebruik werd gemaakt van huisbezoeken. Deze huisbezoeken hebben volgens de professionals veel opgeleverd. Er kwamen toch mensen in beeld die vereenzaamden, of te lang geen hulp hadden gevraagd, ‘die zaten te verkommeren’. Het AMW kan volgens de professionals middels voorlichting meer voor deze kwetsbare doelgroep van eenzame ouderen betekenen. 3.6
Rol van de huisartsen
De professionals noemen allemaal de huisartsen als een belangrijke partij om zicht te krijgen op kwetsbare personen in de gemeente. Volgens de professionals zijn de huisartsen voor veel inwoners van Bunschoten het eerste aanspreekpunt in geval van psychosociale problematiek en verslaving. Zij hebben daarmee goed zicht op de aard en omvang van de problematiek in het dorp. Er is onder een aantal professionals echter ook onvrede over de rol van de huisartsen bij het in kaart brengen en ondersteunen van deze doelgroep. Een van de professionals zegt hierover: ‘In deze gemeenschap gaan alle problemen rond levensbeschouwing en rouw en trouw naar de kerk. Alle overige zaken, ook in het gezin en rond opvoeding, komen het eerst bij de huisartsen terecht. Zij hebben echter geen deel in de lokale overlegstructuren. Ze zijn geregeld uitgenodigd, maar geven niet thuis. Zij hebben nu juist goed zicht op wat er achter de voordeur gebeurt.’ 3.7
Rol van de kerken
Wat betreft het bereiken en ondersteunen van kwetsbare groepen en personen in de gemeente Bunschoten spelen de kerken ook een rol. De inspanningen van de kerken variëren van emotionele en sociale ondersteuning tot financiële (nood)hulp voor inwoners van Bunschoten. Wat betreft de sociale en emotionele steun zijn er inloopochtenden in de kerk voor mensen die even koffie willen drinken en daar een spelletje kunnen doen. Ook zijn er vanuit kerken vrijwilligers die zich ontfermen over een aantal mensen in hun buurt. Deze zogenaamde ‘wijkzusters’ ondersteunen mensen uit hun kerk. Verder wordt er een kerstmaaltijd georganiseerd voor eenzame mensen. Ook kan de kerk door hulpverleningsinstanties gevraagd worden voor de sociale ondersteuning van een cliënt en het helpen bij het opbouwen van een sociaal netwerk. Wanneer een kerk niet de juiste ondersteuning kan bieden, dan wordt er wel doorverwezen naar professionele organisaties, bijvoorbeeld Eleos.
15
De financiële en materiële hulp varieert van een voedselbank waar een 15-tal gezinnen en individuen gebruik van maakt, het betalen van een maand huur voor mensen die door omstandigheden dakloos dreigen te raken, tot het betalen van (een deel van) een behandeling in een GGZ-instelling. De omvang en het gebruik van deze vormen van ondersteuning van cliënten worden niet centraal vastgelegd. Ook is niet bekend wie er allemaal gebruikmaken van deze hulp van de kerk. De mensen die gebruikmaken van deze ondersteuning zijn niet allemaal in beeld bij ‘reguliere’ hulpverleningsinstanties, zoals het AMW. De kerk komt soms wel binnen bij mensen die actief de hulpverlening proberen te ontlopen (zorgmijders) en bij mensen die niet bereikt of gevonden worden door reguliere hulpverlening (zorgmissers). Hierover is het Interkerkelijk Overleg Bunschoten (IKOB ) wel in gesprek met de Boei. 3.8
Aanbevelingen van de professionals aan de gemeente
Een eerste aanbeveling van de professionals aan de gemeente betreft het uitbreiden van de huidige overlastcommissie tot een volwaardig zorgnetwerk voor volwassenen. Volgens de professionals is het netwerk van de overlastcommissie niet volledig. De gemeente kan meer partijen aansporen zich over een probleemgezin of probleemgeval te ontfermen of te delen in de hulpverlening (reclassering aanspreken, bijvoorbeeld). Daarbij kan de gemeente volgens de professionals de ontwikkeling stimuleren en faciliteren en eventueel de regierol oppakken of toewijzen aan één van de betrokken partijen. Het streven is volgens de professionals: één verantwoordelijke partij voor een case. Met een effectief zorgnetwerk kan escalatie van problematiek worden voorkomen. Zo voorkomt men instroom van kinderen en jongeren in de jeugdzorg en dakloosheid van personen en gezinnen na huisuitzetting. De gemeente Baarn wordt in dit verband als voorbeeld genoemd. Hier is inmiddels een zorgnetwerk gerealiseerd. Ook hier werd het overleg aanvankelijk gedragen door de woningcorporatie. Dit overleg werd een succes en nu werken daar meer partijen samen, waarbij de regie is neergelegd bij de GGD. Een tweede aanbeveling is de inrichting van een Meldpunt voor kwetsbare personen en zorgmijders in de gemeente. Bij dit meldpunt kunnen professionals zorgwekkende personen en gezinnen die zij in hun beroepspraktijk treffen aanmelden voor ondersteuning. Dit meldpunt kan worden gekoppeld aan het zorgnetwerk en fungeren als de intake van signalen van professionals die niet direct zitting hebben in het zorgnetwerk. Een derde aanbeveling aan de gemeente is een laagdrempelig inlooppunt voor informatie, advies en doorverwijzingen voor de doelgroepen van Wmo prestatievelden 7, 8 en 9. Hier moet de geactualiseerde sociale kaart voor ondersteuning van verschillende doelgroepen beschikbaar zijn en worden gebruikt voor goede doorverwijzingen indien nodig. De behoefte aan een dergelijk inlooppunt leeft volgens de professionals onder de
16
cliënten. Voor de cliënten is het vaak onduidelijk waar zij terecht kunnen met vragen en problemen. Zij verdwalen in een woud van mogelijkheden en instanties. Een herkenbaar, laagdrempelig inlooppunt kan hier uitkomst bieden.
17
4
4.1
Het cliënt-perspectief van de doelgroep van Wmo prestatievelden 7 en 8 Inleiding
Het onderzoek naar de tevredenheid van de doelgroepen van Wmo prestatievelden 7 en 8 is onder (voormalig) cliënten van het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) in Bunschoten uitgevoerd. We starten dit hoofdstuk met een korte beschrijving van de organisatie waarvan zij ondersteuning ontvangen. In de volgende paragrafen geven wij de ervaringen van de cliënten weer rond een aantal thema’s. 4.2
Het Algemeen Maatschappelijk Werk
Het AMW in Bunschoten wordt verzorgd door stichting de Boei, centrum voor welzijn en hulpverlening. Het AMW richt zich op mensen die door psychosociale problematiek belemmerd worden in hun dagelijks (sociale) leven. Voor deze mensen biedt het AMW eerstelijns hulp. Deze hulpverlening bestaat uit: ‘het geven van informatie en advies, het bieden van bemiddeling, belangenbehartiging en pleitbezorging, het bieden van procesmatige hulpverlening en het bieden van een leun-steun contact.’ 3 4.3
Achtergrondkenmerken respondent
Er zijn twee uitgebreide interviews gehouden met (voormalige) cliënten van het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) van stichting de Boei. Om privacyredenen kunnen we slechts beperkte achtergrondinformatie over deze personen weergeven. De respondenten zijn een man van rond de 50 en een vrouw van rond de 60 jaar oud. De oorzaak en aard van hun hulpvraag zijn duidelijk verschillend. De vrouwelijke respondent kwam in contact met het AMW na huiselijk geweld. De mannelijke respondent kwam in contact met het AMW na ontslag uit een verslavingskliniek en daaruit volgende dakloosheid. We noemen de mannelijke respondent meneer Y en de vrouwelijke respondent mevrouw X. 4.4
Instroom in hulpverlening
Beide cliënten van het AMW kwamen op een verschillende wijze binnen, met een verschillende achtergrond en een andere hulpvraag. De instroom is voor beide cliënten vergelijkbaar verlopen. Beide cliënten hebben uiteindelijk zelf het traject gestart bij het AMW en een eerste afspraak gemaakt. In beide gevallen is er echter al wel een eerder contact geweest via een andere organisatie (de psychiatrische kliniek en de hulpofficier van justitie). Dit vergemakkelijkte het eerste contact voor deze cliënten. 3
Van website AMW: http://maatschappelijkwerk.deboeibunschoten.nl/
18
Beide cliënten geven aan dat zij mogelijk beter af waren geweest als zij eerder met een hulpverleningstraject waren gestart. Tegelijkertijd vertellen zij beide dat ze eerder niet ontvankelijk waren voor aansporingen van derden of bemoeienis van buitenaf. Meneer Y Meneer Y raakt na verschillende ingrijpende gebeurtenissen in zijn persoonlijke leven aan de drank en in de schulden. Uiteindelijk moest hij na een flinke huurachterstand te hebben opgelopen zijn woning verlaten. Hij werd dakloos. Na enige tijd zwerven werd hij opgenomen in een psychiatrische kliniek. In deze kliniek werd meneer behandeld voor psychische problemen en een alcoholverslaving. Meneer Y zegt hierover: ‘Je wordt niet zomaar opgenomen in de kliniek, dan is er echt wel wat met je aan de hand. Die omslag van alles hebben, naar ineens de financiële problemen en die scheiding, dat heeft me fysiek en mentaal op de afgrond gebracht.’ Na ruim een jaar werd meneer Y ontslagen uit de kliniek en stond hij op straat, zonder woning en inkomen. Hij wilde terugkeren naar Bunschoten, maar vond hier geen gehoor bij aanvragen voor huisvesting en uitkering. Meneer Y was weer een periode van enige maanden dakloos. Na enige druk en inmenging vanuit de kliniek waar hij was opgenomen kon meneer Y in Bunschoten een huis vinden en kwam er een uitkering vanuit de gemeente Bunschoten. Meneer Y heeft op eigen initiatief contact gezocht met stichting de Boei. Er was vanuit de psychiatrische kliniek al eens contact geweest met de Boei. Meneer is er naartoe gefietst en kon een afspraak maken. Hij wilde nu aan de slag met maatschappelijk werk. Zijn hulpvraag was algemene ondersteuning, de schuldsanering en de inrichting van zijn huis. Mevrouw X Mevrouw X werd mishandeld door haar man. Na verschillende aangiftes en contacten met de politie kwam er uiteindelijk een hulpofficier van justitie bij mevrouw thuis. Mevrouw werd door hem aangespoord om nu de aanklachten tegen haar man door te zetten. Daarnaast moest mevrouw direct contact opnemen met een medewerker van stichting de Boei. Deze medewerker was vooraf op de hoogte gesteld van het verhaal van en het aankomende contact met mevrouw X. Mevrouw heeft eerst haar verhaal verteld bij de Boei. Ze moest haar verhaal vanaf het begin vertellen. Hier had mevrouw aanvankelijk moeite mee. Zij wilde nu direct zaken geregeld hebben, zoals een inkomen en een woning. Mevrouw X zegt over de instroom via de hulpofficier van justitie: ‘Die man heeft mij het meest geholpen. Hij stuurde me echt door, hield voet bij stuk.
19
Daarom is het belangrijk dat er iemand langskomt die wat kán. En dan niet zo’n watje, maar iemand die kordaat optreedt, maar dan wel met woorden. Je moet het zelf doen, zelf de stappen zetten, maar ze moeten wel overwicht op je hebben. Anders ga je terug naar de oude situatie.’ 4.5
Ervaringen met ondersteuning
De huisarts Beide cliënten hebben in eerste instantie contact gehad met hun huisarts over hun problemen. De rol van de huisarts vinden zij lastig. Ze zijn niet zozeer ontevreden over de huisarts, maar meer over de mogelijkheden voor een vervolg. De huisarts kan alleen maar doorverwijzen wanneer je dat zelf wil. Mevrouw X vertelt: ‘Ik kwam in 1995 al bij de huisarts. Die zei al direct: Zoek hulp! Dat heb ik toen ook gedaan, ik werd door hem doorverwezen naar het Riagg. Maar dat was niks. Het was buiten het dorp, dus daar moet je zonder eigen vervoer maar zien te komen.’ Zij stopte met dit traject en haar huisarts was hiervan op de hoogte. Meneer Y twijfelt over de kennis van de huisarts op het gebied van verslaving. Daarbij gaat het om zowel inhoudelijke kennis, alsook de kennis over het netwerk en de doorverwijsmogelijkheden. De Boei, het AMW Beide cliënten zijn ontevreden over het op gang komen van het ondersteuningstraject via de Boei. ‘het is een ambtelijke molen, je moet heel erg veel geduld hebben’, aldus meneer Y. Beide cliënten schetsen in het gesprek een beeld van een trage start. Mevrouw X zegt hierover: ‘In het begin denk je: ‘wat moet ik met dat gelul hier, er moet wat gebeuren!’’. Beide geïnterviewde cliënten zijn vooral kritisch over de termijn waarbinnen financiële ondersteuning beschikbaar kwam. Eén van hen vertelt: ‘Ik voelde me echt een schooier, maar had gelukkig hulp van contacten uit het dorp. Maar niet iedereen heeft dat. Die mensen gaan dan stelen. Ik ken mensen die eten stelen uit de supermarkt omdat ze zo’n honger hebben, maar geen geld.’ Inmiddels geven beide cliënten aan dat zij nu wel inzien waarom het enige tijd duurde voor de praktische zaken voor hen konden worden geregeld. Zij waarderen nu ook dat de intake uitgebreid was en dat er naast de praktische ondersteuning ook psychosociale ondersteuning wordt geboden. Dit resulteerde uiteindelijk ook in een afdoende beantwoording van de hulpvraag. ‘Het is een schat van een mens en ze heeft veel voor me geregeld. Ik word steeds minder kwetsbaar, ik sta nu echt m’n mannetje! Dat is dankzij het maatschappelijk werk’, aldus mevrouw X. Wat de respondenten wel lastig vinden is om als volwassenen je (drank)problemen aan ‘zo’n jong grietje’ te vertellen. ‘Ze zijn vast heel goed in hun werk en ze weten vast heel veel, maar dat blijft vervelend’, aldus een van de cliënten.
20
Samenwerking tussen organisaties De geïnterviewde cliënten zijn ontevreden over de samenwerking en het gebrek aan informatie-uitwisseling tussen de verschillende professionals en instanties die zij spreken. Een van hen zegt het helder: ‘Ik denk dat alle hulp er wel is, maar instanties werken niet samen. Je moet steeds opnieuw je verhaal doen, dat is verschrikkelijk irritant. Bovendien geeft het ook problemen, omdat je voor het een afhankelijk bent van het ander en dan val je tussen de wal en het schip’. Het niet uitwisselen van informatie leidt volgens de cliënten vaak tot praktische problemen. Mevrouw X bijvoorbeeld, had geen bankrekening en kon zich zodoende nergens inschrijven voor een woning. Hier kon het AMW niet direct bij helpen, zij kunnen alleen advies geven. ‘Ze begrijpt m’n probleem heel goed en ze kan me adviseren, maar ik moet het zelf doen.’ Zonder de woning echter, was het ook niet mogelijk een uitkering aan te vragen. Ook hier kon het AMW niets in betekenen. Uiteindelijk kon mevrouw via een particulier een ruimte huren. ‘Maar’, zo zegt zij, ‘niet iedereen heeft die contacten. Mensen willen niet weer bij hun familie gaan zitten. Die mensen komen dan in de opvang bij Kwintes in Amersfoort terecht.’ Hulp uit het dorp en van de kerk In Bunschoten zijn er, naast de gemeente, ook andere mogelijkheden om hulp aan te vragen. Een van de geïnterviewde cliënten vertelt: ‘De kerk heeft me geholpen. Zij hebben een eerste maand huur voor me betaald. Er is een aanvraag gedaan bij het financiële noodfonds van de kerk. Hier heeft het AMW mee geholpen. Dat was heel snel geregeld. Daar hoefde ik ook niet naartoe, dat ging allemaal op papier.’ Ook vanuit het dorp komt er soms onverwachte hulp voor mensen: ‘Er kwam ineens hulp uit hoeken waar ik het niet van had verwacht’, aldus meneer Y, ‘Van vage kennissen, van dorpsgenoten, allerlei mensen boden hulp. Ik krijg eten en kleding, heel erg fijn.’ Hij vertelt hoe er geregeld zomaar een tas met het een of ander aan de deur hangt. Zonder deze hulp vanuit het dorp zou meneer het niet redden, dan zou hij niet rondkomen. Beide cliënten zijn nooit benaderd voor de voedselbank. ‘Zolang ik m’n natje en m’n droogje heb, ga ik daar niet naartoe. Dat is nog niet nodig, ik heb elke dag wat te eten. Voor gezinnen is dat moeilijker, maar ik heb niet zoveel nodig, ’ aldus meneer Y. Mevrouw X vertelt dat ze met de kerst wel een kerstpakket van de kerk heeft ontvangen, dat wordt rondgebracht door vrijwilligers. ‘Ik vond dat eerst wel een beetje pijnlijk, dat mensen aan de deur staan en zeggen: ‘Joh, jij ook?’ Toen had ik toch wel een naar gevoel.’ 4.6
Zichtbaarheid en omvang problematiek
Beide cliënten geven aan dat zij probeerden om hun problemen zo lang mogelijk uit het zicht van de gemeenschap en achter de voordeur te houden. Daarover zegt mevrouw X: ‘Natuurlijk willen mensen zoiets zoveel mogelijk binnenshuis houden. Als je schaamte hebt, ben je nog niet op de bodem, dan wil je de eigen problemen niet zien.’
21
Daarbij geven beide geïnterviewde cliënten wel aan dat problemen in de huiselijke sfeer uiteindelijk wel bekend worden in het dorp. Niet iedereen die kwetsbaar is of problemen heeft, is in beeld bij hulpverlenende instanties, maar in het dorp gaat het snel. Mevrouw X vertelt: ‘In het dorp was het huiselijk geweld wel bekend. De buren hebben wel eens de politie gebeld. En verschillende mensen van de kerk wisten het. Die hebben ook wel eens voor de deur gestaan, maar die konden weinig uitrichten.’ Sociale controle De cultuur van het dorp speelt daarbij ook een rol volgens de geïnterviewde personen. Volgens hen wordt er ‘hard gewerkt, maar ook hard ontspannen’, en daarbij ‘staat de fles altijd op tafel’. In het dorp zijn er volgens de respondenten meer gezinnen waar dezelfde problemen spelen die zij ervaren hebben. Meneer Y zegt hierover: ‘In veel gezinnen zou er wat moeten gebeuren. Maar de vuile was gaat niet naar buiten.’ Ook mevrouw X kent meerdere personen waarvan zij vindt dat hen hulp moet worden geboden: ‘Ik ken zat mensen in het dorp die in dezelfde situatie zitten als ik zat. Met een alcoholist. ’ Zij vertelt dat zij nu ook iets met die kennis doet en mensen naar het AMW begeleid. Daarbij zegt ze: ‘Ook andere mensen in het dorp moeten weten waar ze moeten zijn. Er is sociale controle zat, maar waar moeten die mensen vervolgens naartoe met de problemen?’ Meneer Y zegt: ’Als iemand geen hulp wil, dan houdt het allemaal op. Het gaat erom om op tijd in te grijpen in samenwerking met ervaringsdeskundigen en organisaties die direct iets kunnen doen. ’ 4.7
Tips van cliënten voor de gemeente
De (voormalige) cliënten zijn helder in de rol die zij zien voor de gemeente wat betreft de ondersteuning van kwetsbare personen: Allereerst moet de gemeente volgens hen voldoende informatie beschikbaar stellen voor mensen die in de problemen zitten. Deze informatie moet eenvoudig toegankelijk zijn, op een logische plaats. Hierbij denken beide cliënten aan de Boei. Daarbij gaat het volgens hen niet alleen om folders en websites, maar ook om personen achter een balie die snel en goed kunnen doorverwijzen. Daarbij vinden de respondenten dat de gemeente gebruik zou kunnen maken van ervaringsdeskundigen bij het opsporen en ondersteunen van de doelgroepen van Wmo prestatievelden 7, 8 en 9. Zij hebben de ‘voelsprieten’ ontwikkeld om mensen met dezelfde problemen als zij te herkennen. Bovendien hebben zij begrip voor mensen in deze situatie.
22
Daarnaast moet er volgens de respondenten beter worden samengewerkt door de betrokken instanties. Zij willen niet voortdurend hun verhaal opnieuw vertellen en voor de ondersteuning van de ene instantie moeten wachten op informatie van een andere (gemeentelijke) partij. Bovendien willen zij, wanneer de stap naar een hulpverlener eenmaal gezet is, dat er druk op de ketel blijft en het traject snel gestart wordt. Anders neemt het risico op uit- of terugval direct toe. Daarbij moet er niet te star met de regels worden omgegaan. Ook dit kan demotiveren met het verergeren van de problematiek tot uitval als gevolg.
23
5 5.1
Het cliënt-perspectief van de doelgroep Wmo prestatieveld 9 Inleiding
Het onderzoek naar de tevredenheid van de doelgroepen van Wmo prestatieveld 9 is uitgevoerd onder bezoekers van de zelfhulpgroep voor alcohol- en drugsverslaafden ‘Never Alone’ in Bunschoten. We starten dit hoofdstuk met een korte beschrijving van deze organisatie. Vervolgens geven we de ervaringen van de gesproken leden van de doelgroep weer. 5.2
‘Never Alone’
‘Never Alone’ is een zelfhulpgroep voor ex-verslaafden van alcohol en drugs, die bang zijn terug te vallen in hun verslaving en daarom ervaringen uitwisselen ter ondersteuning. Deze groep is opgezet op initiatief van het Interkerkelijk Overleg Bunschoten (IKOB). Er is iemand in een van de kerkelijke gemeenten gevonden om deze zelfhulpgroep voor ex-verslaafden op te zetten. Die heeft gekozen voor aansluiting bij stichting Stay Clean4, onderdeel van de Hoop. Deze aansluiting is gezocht vanwege de Christelijke identiteit en de beschikbare kennis en ervaring van de Hoop. Overigens is iedereen welkom bij de bijeenkomsten, ongeacht religieuze achtergrond of overtuiging. De groep draait sinds februari en wordt bijgewoond door vier tot acht personen per bijeenkomst. Een aantal van hen heeft een traject achter de rug in een kliniek, maar dit is geen vereiste voor deelname. Veel van de deelnemers hebben eerder in andere zelfhulpgroepen geparticipeerd, meestal in omringende gemeenten. 5.3
Achtergrondkenmerken respondent
Er is één bijeenkomst bijgewoond van de Never Alone groep. Hier waren vier mensen bij aanwezig. Om privacyredenen kunnen we slechts beperkte achtergrondinformatie over deze personen weergeven. Er zijn bij de bijeenkomst drie mannen en één vrouw aanwezig. Een van de mannen is nog geen dertig jaar oud, de andere twee mannen zijn rond de vijftig jaar oud. De aanwezige vrouw is rond de dertig jaar oud. Drie van de aanwezigen waren verslaafd aan alcohol, één van hen aan cocaïne.
4
Website van Stay Clean: http://www.stayclean.nl/39043/21093/welkom-op-onze-website.html
24
5.4
De huisarts
Voor alle aanwezigen is de eerste stap in het herstel van verslaving de gang naar de huisarts. Hierover zijn zij allen echter niet erg positief. De gespreksdeelnemers vinden dat de huisarts te weinig kennis en ervaring heeft op het gebeid van verslavingsproblematiek. ‘Ze weten eigenlijk niet goed wat ze met je aan moeten’, aldus een van de gespreksdeelnemers. De anderen beamen dit. Daarbij komt dat zij in de beleving van de aanwezigen niet accuraat kunnen doorverwijzen naar meer geschikte hulpverlening. Er lijkt onvoldoende kennis over de lokale sociale kaart aanwezig bij de huisartsen. Hierbij geven twee van de aanwezigen overigens wel aan dat zij in het gesprek met de huisarts niet volledig eerlijk waren over de aard en omvang van hun problematiek. Dit maakte het, achteraf bezien, ook moeilijk voor de huisarts om goed door te verwijzen. Een gespreksdeelnemer zegt hierover: ‘De huisarts roept meteen: ‘dan moet je naar Maliebaan’, en dat is het dan’. De aanwezige ex-verslaafden die hier ervaring mee hebben, vinden de aanpak van Centrum Maliebaan ‘…eigenlijk te soft. Je kon daar ondanks controles blijven gebruiken.’ 5.5
De kliniek
Twee van de gesprekdeelnemers zijn in een kliniek behandeld voor hun verslaving. Eén van hen werd via de eerste hulp van een ziekenhuis geplaatst in een reguliere kliniek in de regio. De ander zocht bewust voor een plaats in de christelijke hulpverlening van De Hoop. Daarvoor moest hij wel uitwijken naar een kliniek in het noorden van het land. Alle aanwezigen geven aan dat het niet eenvoudig is om een plaats te krijgen in een verslavingskliniek. Zij hebben deze ervaring zelf, of horen dit van anderen die bij een kliniek terecht wilden. Er worden wachtlijsten genoemd. Bovendien is men bij de intake van het traject bijzonder kritisch jegens de hulpvrager. Volgens de aanwezigen worden er bewust allerlei drempels opgeworpen om ‘te testen’ of de verslaafde voldoende gemotiveerd is om een plaats te krijgen in een kliniek en serieus af te kicken. ‘De verslavingszorg is een ondankbare taak, voor een risicovolle groep’, zo legt een van de gespreksdeelnemers uit. ‘Veel mensen vallen toch weer terug’. 5.6
Nazorg in zelfhulpgroep
Voordat de ‘Never Alone’ groep werd opgezet, maakten drie van de aanwezige exverslaafden gebruik van zelfhulpgroepen buiten het dorp. Sommigen bezochten de Alcoholics Anonymous groepen in Amersfoort, Baarn en Nijkerk, anderen de Narcotics Anonymous groepen in Almere en Hilversum. Volgens de gespreksdeelnemers kunnen de groepen erg verschillen in sfeer, niveau en ondersteuning die men er kan vinden. De aanwezigen zijn blij met het bestaan van de nieuwe groep in Bunschoten. De belangrijkste reden daarvoor is de afstand. Een voorziening in de gemeente scheelt veel reistijd. Daarnaast is het niet voor alle aanwezigen (financieel) mogelijk om buiten het
25
dorp te reizen. Bovendien is het volgens de aanwezigen prettig dat je hier mensen treft uit het dorp, die je ook weer ergens anders tegen kunt komen. Dat maakt het vertrouwd en geeft een mogelijkheid een nieuwe band op te bouwen met mensen. Men kan elkaar zo ook stimuleren en motiveren om te blijven komen. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat een groep binnen de gemeentegrenzen voor mensen die recentelijk zijn afgekickt of daar nog in zitten volgens de aanwezigen minder toegankelijk is. ‘In het begin is er veel schaamte. Daarom gaan mensen naar meetings buiten het dorp’, zo legt een van de aanwezigen uit. Voor hen die verder in het herstel zijn, is het niet langer erg dat anderen weten dat zij verslaafd waren. Het is een onderdeel van hun leven geworden. 5.7
(zorg voor) Netwerk
Alle aanwezigen hebben een sociaal netwerk in het dorp, variërend van gezin, tot kinderen in het dorp en vrienden en kennissen in de buurt. Deze relaties zijn voor sommigen van de aanwezigen wel beschadigd in de periode dat zij verslaafd waren. Nu worden deze banden langzaam weer hersteld. De gespreksdeelnemers benoemen allemaal het belang van een netwerk voor hun herstel. Een van de deelnemers legt uit: ‘Ik ben echt een einzelgänger. Ik moet uitkijken dat ik niet in dezelfde patronen terechtkom. Dus moet ik weer dingen met andere mensen ondernemen.’ De aanwezigen zouden dan ook graag een cultureel centrum of iets dergelijks zien waar zij wat contacten aan kunnen gaan. Voor de meeste mensen speelt de kerk een belangrijke rol bij het herstellen of opbouwen van een sociaal netwerk. Hier voelen zij zich opgenomen in een groep waar ze gewaardeerd worden, of leren om weer contacten aan te gaan. Een van de deelnemers zegt: ‘Mensen vragen daar ook naar m’n verslaving. Dat is niet uit nieuwsgierigheid maar uit betrokkenheid.’ Dit wordt als een steun ervaren. Daarnaast vinden de ex-verslaafden het wel lastig dat hun omgeving hun verslaving niet goed begrijpt. Ook als mensen in het netwerk van goede wil zijn, ontbreekt het hen aan het vermogen om werkelijk te begrijpen wat een verslaving nu precies behelst. De aanwezige ex-verslaafden menen dan ook dat de hulpverlening niet alleen op de verslaafden, maar ook op de omgeving moet zijn gericht, ook in het nazorg-traject. ‘Je neemt zo’n vijf mensen mee in je verslaving die eigenlijk ook geholpen moeten worden’, aldus een van de deelnemers. De deelnemers noemen de ‘co-anon’ groep en ‘coke van jou’ voor familieleden van verslaafden als een goed voorbeeld van zulke zorg.
26
5.8
Rol van de gemeente
De invulling van de rol van de gemeente voor de doelgroep van Wmo-prestatieveld 9 vinden de gespreksdeelnemers beperkt tot preventie, voorlichting, doorverwijzing en informatievoorziening. Volgens hen kan het blijven ondersteunen van mensen met een verslaving soms ook leiden tot het in stand houden van de problematiek. De gespreksdeelnemers vertellen allemaal uit ervaring dat een verslaafde eerst de bodem moet bereiken voordat een hulpverleningstraject zinvol is. Mensen toeleiden tot zorg is volgens hen maar matig effectief. Volgens alle aanwezigen moet een verslaafde eerste voldoende gemotiveerd zijn alvorens een behandelingstraject enige zin heeft. ‘Je moet echt op de bodem zitten en het zelf willen’, aldus een van de aanwezigen. Wanneer iemand ‘er echt klaar mee is’, pas dan heeft hulpverlening zin. Daarbij geven de aanwezigen wel aan dat er, zodra iemand klaar is voor een behandelingstraject, wel ergens een deur open moet staan. Als een verslaafde niet snel ergens terecht kan is de kans groot dat de motivatie weer verdwijnt. De gespreksdeelnemers benoemen de zichtbaarheid van de hulpverlening dan ook als een belangrijk punt. Zodra je er klaar voor bent, moet je weten waar je terecht kunt of moet het duidelijk zijn waar je deze informatie kunt vinden. Wat betreft de nazorg ziet een van de aanwezigen vooral een rol voor de gemeente bij het herstel van de sociaal-maatschappelijke positie van een ex-verslaafde. Veel mensen die de bodem bereiken gedurende een verslaving hebben in de tussentijd veel verloren (vrienden, familie, financiën, huis, werk, et cetera). Er is ondersteuning nodig van instanties zoals het AMW om het leven weer op de rails te krijgen. Dit hoort bij het nazorgtraject. 5.9
Omvang van de problematiek
Alle aanwezige ex-verslaafden zeggen veel mensen te kennen en te zien in Bunschoten met verslavingsproblematiek. Volgens hen moeten deze mensen alleen nog ‘de bodem bereiken.’ Een van de aanwezigen vertelt over een schrijnend geval waar al enige tijd het water en de elektriciteit zijn afgesloten. Nu ondersteunt hij deze persoon af en toe, maar hij wil de verslaving niet faciliteren. ‘Mijn hulp heeft wel een houdbaarheidsdatum’, zo zegt hij. De aanwezigen zeggen dat zulke gevallen wel vaker voorkomen. ‘De huisarts zal er wel vanaf weten, maar die neemt dan weer geen contact op met andere instanties.’ Over de mentaliteit in het dorp wordt gezegd: ‘Het dorp is heel klein maar als het om verslaving gaat is het ineens heel groot’. Hiermee bedoelen de aanwezigen dat er veel verslavingsproblematiek ‘met de mantel der liefde’ bedekt wordt. De
27
ervaringsdeskundigen menen dat zij wel ‘voelsprieten’ ontwikkeld hebben en verslavingsproblematiek snel herkennen. Volgens de gespreksdeelnemers kunnen de niet-professionals in het dorp ook niet veel meer doen dan ‘omzien naar elkaar, in de buurt en vanuit de kerk op elkaar letten en elkaar aanspreken’. ‘De laatste stap naar hulp moet een verslaafde toch altijd zelf zetten’, aldus een van de aanwezigen. De anderen beamen dit. 5.10
Tips van cliënten voor de gemeente
De ervaringsdeskundigen noemen tijdens de bijeenkomst een aantal tips voor de gemeente op het gebied van verslavingsbeleid. Allereerst vinden de gespreksdeelnemers dat de gemeente veel moet inzetten op voorlichting, van zowel jongeren als ouderen. Daarbij gaat het niet alleen om preventie bij (nog) niet verslaafden, maar ook om het verstrekken van informatie voor mensen die al verslaafd zijn. waar kunnen zij terecht? Hoe komen zij aan meer informatie? Daarbij moet er ook meer ondersteuning beschikbaar komen voor de ‘co-verslaafden’, het netwerk van de ex-verslaafde. Deze ondersteuning kan in de vorm van informatievoorziening (waar kan ik terecht? Waar vind ik meer informatie) en bijvoorbeeld lotgenotencontact. Op het moment is alleen Moedige Moeders op dit vlak actief in de gemeente. De activiteiten voor co-verslaafden van Moedige Moeders worden door de aanwezigen gewaardeerd. Volgens de ex-verslaafden kan de gemeente hier echter meer in betekenen, naast of in plaats van Moedige Moeders. De eerste twee tips vallen samen met het idee van een meldpunt of kenniscentrum rond verslaving in het dorp. De aanwezige ervaringsdeskundigen menen dat zo een plek, onder een aantal voorwaarden, een meerwaarde zou zijn. De belangrijkste voorwaarde daarbij is dat een medewerker van zo’n punt direct de juiste hulpverlening in gang kan zetten. Verder zou via dit punt alle informatie en advies kunnen worden verstrekt, eventueel met hulp van ervaringsdeskundigen. Daarbij kan van hieruit worden doorverwezen naar professionele ondersteuning. Tenslotte vinden de ex-verslaafden dat er in de (na)zorg beter moet worden samengewerkt door de verschillende instanties rond één cliënt. De informatie-uitwisseling tussen de woningcorporaties, sociale dienst, het AMW en de huisartsen kan worden verbeterd. Dit voorkomt dat problemen zich verder opstapelen of dat cliënten uit frustratie uitvallen.
28
6
Conclusie De gemeente Bunschoten heeft, met het oog op de ontwikkeling van een nieuwe Wmo beleidsnota, SGBO gevraagd de aard en omvang van de problematiek van de doelgroepen van Wmo prestatievelden 7, 8 en 9 in kaart te brengen. De centrale vraag bij dit onderzoek luidde:
Hebben we de doelgroepen van de prestatievelden 7, 8 en 9 allemaal in beeld?
Om de hoofdvraag te beantwoorden lopen we eerst de deelvragen langs. 1. Wat is de omvang van de problematiek? 2. Weten mensen waar ze een melding kunnen doen? 3. Hoe tevreden zijn de doelgroepen over de ondersteuning? Omvang van de problematiek Onze opdracht ging niet over het vergaren van aantallen personen met verslavings-, OGGz of andere psychosociale problematiek. De inventarisatie via de documentenstudie wees wel uit dat de alcoholconsumptie in Bunschoten groter is dan gemiddeld in de regio. Het beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt is dat de problematiek rond de doelgroepen van Wmo prestatievelden 7, 8 en 9 groter is dan de cijfers en professionals kunnen aangeven. Dit komt door een aantal factoren: - Er wordt veel problematiek binnenshuis gehouden. - Er wordt relatief veel informele, ongeregistreerde hulp verleend (bijvoorbeeld door kerken). - Een deel van de inwoners van Bunschoten zoekt hulpverlening buiten de gemeentegrenzen. - Zowel een deel van de inwoners als de gesproken cliënten kennen mensen of herkennen mensen met verslaving en andere problemen waarvan zij denken dat er nog geen hulpverlening aanwezig is. Weten mensen waar ze een melding kunnen doen? Via de documentenstudie en de verschillende interviews blijkt dat mensen nog niet allemaal weten waar ze zichzelf of een zorgmijder moeten melden of waar ze terecht kunnen met vragen over bijvoorbeeld verslaving. Uit het belevingsonderzoek Wmo blijkt dat 18% niet weet waar ze iemand zouden moeten melden als ze zich zorgen maken over iemand en ook niet weet hoe ze hier achter moeten komen. De cliënten geven ook aan dat het lastig is om je weg te vinden in de zorg en hulpverlening. Het eerste contact met hulpverlening is vaak de huisarts en het beeld bestaat dat deze niet altijd op de juiste wijze kan doorverwijzen. Een actuele sociale kaart, duidelijkere informatie en een meldpunt zouden volgens de gesproken professionals helpen.
29
Tevredenheid doelgroepen 7, 8, 9 over de ondersteuning De cliënten zijn veelal tevreden over de professionele ondersteuning die zij hebben gehad van bijvoorbeeld de afkickkliniek of het AMW. Zij zien echter nog ruimte voor verbetering als het gaat om de samenwerking tussen verschillende organisaties. Zie hiervoor de aanbevelingen. Hoofdvraag Het antwoord op de hoofdvraag is ‘nee, de gemeente (c.q. de professionele organisaties) heeft de doelgroepen van Wmo prestatievelden 7, 8 en 9 niet allemaal in beeld.’ Dit blijkt zowel uit de documentenstudie, de interviews met professionals, als de interviews met cliënten. Uit het belevingsonderzoek Wmo blijkt dat 20% van de inwoners mensen kent waar ze zich ernstig zorgen over maakt. Ook uit de interviews met de doelgroep blijkt dat zij genoeg mensen met (nog) niet erkende en behandelde verslavingsproblemen kennen in het dorp. Tenslotte geven ook de professionals aan dat niet iedereen in beeld is. Grootste oorzaak hiervan wordt door zowel de professionals als de doelgroep zelf benoemd: ‘Dat is inherent aan deze doelgroepen; zij vragen vaak geen hulp of mijden zelfs zorg.’ Dit wordt nog eens versterkt door de gesloten dorpscultuur van Bunschoten. Ook wordt er ondersteuning geboden aan inwoners van Bunschoten door niet geformaliseerde zorg, zoals de kerk, waar de gemeente en het zorgnetwerk vaak niet vanaf weten. Verder zoeken sommige inwoners, wegens schaamte en angst voor sociale stigma’s, zorg en hulpverlening buiten de gemeentegrenzen op. Tenslotte geven de professionals aan dat, hoewel het netwerk gesloten is en partijen elkaar weten te vinden, het zorgnetwerk wel beperkt is waardoor niet alle schrijnende gevallen worden gesignaleerd. Volgens hen speelt daarbij mede het gebrek aan een regisseur een rol. Een deel van de burgers ontvangt ondersteuning buiten het gezichtsveld van de gemeente en de organisaties in het netwerk van de gemeente. Zij zijn niet in beeld, maar worden wel geholpen. De gemeente Bunschoten moet zichzelf de vraag stellen of dit een probleem is. Zo ja, dan moet de gemeente in overleg met deze partijen de regierol steviger oppakken en actiever gaan (laten) signaleren en samenwerken.
30
7
Aanbevelingen Op basis van de onderzoeksresultaten formuleren wij enkele aanbevelingen voor de gemeente Bunschoten: •
De huidige overlastcommissie uitbreiden tot een volwaardig zorgnetwerk. Met het oog op het relatief kleine huurbestand ten opzichte van van het aantal koopwoningen in de gemeente Bunschoten moet gedacht worden aan een vorm waarin niet langer de woningcorporatie het initiatief heeft. In deze nieuwe zorgstructuur werken zoveel mogelijk relevante instanties samen om de hulpverlening aan kwetsbare personen en gezinnen te organiseren. De gemeente stimuleert en faciliteert de ontwikkeling van het zorgnetwerk en heeft een regierol. De gemeente kan deze regierol ook toebedelen aan één van de betrokken partijen. Mogelijk kunnen in het zorgnetwerk enkele taken regionaal worden opgepakt.
•
Stimuleer en organiseer in de (na)zorg van cliënten betere samenwerking tussen de verschillende instanties rond één cliënt. Dit voorkomt dat problemen zich verder opstapelen of dat cliënten uit frustratie uitvallen. Het uitgebreide zorgnetwerk en een duidelijke regierol faciliteren hier alvast in.
•
Het opzetten van een Meldpunt voor kwetsbare personen en zorgmijders. Dit meldpunt is gekoppeld aan het zorgnetwerk. Bij het meldpunt kunnen professionals melding maken van zorgwekkende personen en gezinnen die zij treffen in hun beroepspraktijk.
•
Creëer een laagdrempelig inlooppunt voor informatie, advies en doorverwijzingen voor de doelgroepen van Wmo prestatievelden 7, 8 en 9. Hier moet de geactualiseerde sociale kaart voor ondersteuning van verschillende doelgroepen beschikbaar zijn en worden gebruikt voor goede doorverwijzingen indien nodig. De behoefte aan zo een inlooppunt leeft volgens de professionals onder de cliënten. Dit zagen we ook terug in de interviews met de doelgroep zelf. Voor de cliënten is het vaak onduidelijk waar zij terecht kunnen met vragen en problemen. Zij verdwalen in een woud van mogelijkheden en instanties. Een herkenbaar, laagdrempelig inlooppunt kan hier uitkomst bieden.
•
Communiceer de mogelijkheden van het nieuw in te richten meld- en inlooppunt regelmatig naar de burgers. Daarbij moet de boodschap niet gericht zijn op overlast. Zet juist in op oprechte betrokkenheid van mensen bij hun buren en kennissen in het dorp waar zij zorgen over hebben. Dit vergroot ook de meldingsbereidheid onder inwoners van de gemeente Bunschoten. Daarbij moet aandacht worden besteed aan (het herkennen van) kwetsbare personen en gezinnen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de lokale media, kerken en (sport)verenigingen.
31
•
Overweeg huisartsen meer te betrekken bij het lokale zorgnetwerk of organiseer periodiek een sociaal café waar alle instanties, inclusief huisartsen, in het veld voor worden uitgenodigd. Zij zijn de eerste schakel in de hulpverleningsroute voor deze doelgroepen en bepalen daardoor vaak het tempo waarmee een hulpverleningstraject wordt ingezet. Als zij meteen goed doorverwijzen, bijvoorbeeld naar de juiste zorgverlener of naar een nieuw op te zetten inlooppunt, scheelt dat bij de motivatie van mensen om hulp te zoeken.
32
Bijlagen
33
Bijlage 1
Toelichting op de prestatievelden 7, 8 en 9
Prestatieveld 7: het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. • Maatschappelijke opvang: Maatschappelijke opvang omvat activiteiten bestaande uit het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meerdere problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. • Vrouwenopvang: Onder vrouwenopvang wordt begrepen het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld en het beleid ter bestrijding van huiselijk geweld. Dit beleid richt zich niet alleen op vrouwen, maar dient ook op ouderen, mannen en kinderen gericht te zijn. Prestatieveld 8: het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen. • OGGz: Onder het bieden van openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz) wordt verstaan: het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen, het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg. Prestatieveld 9: het bevorderen van verslavingsbeleid. • Ambulante verslavingszorg: Ambulante verslavingszorg doelt op activiteiten bestaande uit ambulante hulpverlening, gericht op verslavingsproblemen, en preventie van verslavingsproblemen, inclusief activiteiten in het kader van overlastbestrijding van overlast door verslaving.
Bijlage 2
Topiclist professionals
Topiclist telefonische interviews met professionals Introductie: Wie bent u? Kunt u iets vertellen over uw huidige functie? Wat doet uw organisatie voor de gemeente op gebied van Wmo prestatievelden 7, 8 en 9? (opvang en ondersteuning kwetsbare groepen en personen) Zicht op vraag: Welke problematiek komt u vanuit uw werk tegen in de gemeente? En hoe groot is deze problematiek in uw ogen? Zorgmijders Zorgmissers Overlastgevers VERSLAVINGSPROBLEMATIEK Huiselijk geweld Dak- en thuislozen Sociaal kwetsbare personen (vereenzamen en vervuilen) Zijn deze in beeld bij u en/of andere organisaties? En hoe groot is deze problematiek in uw ogen? Kunnen ze laagdrempelig genoeg hulp vragen? Wordt deze mensen genoeg hulp geboden? Meldpunten? Nazorg en preventie: Signaleringsfunctie, bij wie en voor wie? Wat is er voor handen? Wat mist er volgens u? Zicht op aanbod: Is er voor iedereen een passend aanbod? Voor wie niet/wat ontbreekt er? Wat doet uw organisatie met mensen die niet passen in uw aanbod? Via welke kanalen komen cliënten binnen bij uw organisatie?
35
Bijlage 3
Topiclist cliënten
Kennismaking Wie bent u? Waarom maakt u gebruik van ‘Never Alone’? (waarom bent u hier?) Hoe lang al? Behoefte ondersteuning Hoe hier terecht gekomen? Al eerder behoefte aan ondersteuning? Gezocht naar mogelijkheden? Waar? Hoe? Wat is de ondersteuning die je hier krijgt? Onderscheid emotioneel en praktisch. Toegankelijkheid ondersteuning Wist u waar u terecht kon? Drempelverlagend, drempelverhogend. doorvragen op schaamte, cultuur, zichtbaarheid, et cetera Koppelen aan locaties, medewerkers. Erkenning en waardering vrienden, familie, bekenden in het dorp. Netwerk Eigen netwerk Met welke organisaties heb je allemaal contact gehad? Hoe verliep doorverwijzing van ene instantie naar de volgende? Preventie Ooit voorlichting gehad over middelengebruik? Zou dat helpen? Ideeën wat (wel) zou helpen? Nazorg Wat is er? Is dat voldoende? Ook op meerdere (probleem)gebieden (verslaving, wonen, financiën, dagbesteding, psychische gezondheid, et cetera) Raad je Never Alone aan voor mensen in vergelijkbare situatie? Ken je meer mensen die hier ook behoefte aan hebben? Welke ondersteunings-behoefte heb je, die Never Alone niet kan bieden? (financiën, begeleiding naar werk/dagbesteding, et cetera) Tips?
36