Jaarrapport Maatschappelijke Opvang en Ondersteuning Prestatievelden 7, 8 en 9 Benchmark Wmo 2010
COLOFON Samenstelling Nora Kornalijnslijper Anja van Lonkhuijzen Vormgeving binnenwerk SGBO Benchmarking Druk Bakker Baarn SGBO Benchmarking Postbus 10242 2501 HE Den Haag SGBO 106862 / juli 2010 Niets uit deze publicatie mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van SGBO.
Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. SGBO kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord 1
Inleiding
2
2
Visie en beleid voor kwetsbare groepen
3
2.1
Inleiding
3
2.2
Omschrijving Kwetsbare groepen
3
2.3
Actuele ontwikkelingen in zorg, welzijn en maatschappelijke opvang
4
2.3.1
Wegvallen ondersteunende en activerende begeleiding - AWBZ pakketmaatregelen
5
2.3.2
Stedelijk Kompas - beleidsintensivering
5
2.3.3
Regiobinding
6
2.3.4
Lokale zorgnetwerken
7
2.4
Taakverdeling centrumgemeenten en regiogemeenten
8
2.5
Gevolgen voor de visie
9
2.6
Kwetsbare groepen beleid
10
2.7
Betrokken partijen bij beleidsontwikkeling
10
2.8
Overleg tussen centrumgemeenten en regiogemeenten
11
3
Activiteiten en uitvoering
13
3.1
Inleiding
13
3.2
Gemeentelijke sturing en toezicht
13
3.3
Kernpartners bij de beleidsuitvoering
13
3.4
Activiteiten voor preventie en herstel
14
3.5
Activiteiten en voorzieningen voor opvang
16
3.6
Nazorg en herstel
17
3.7
Zicht op de doelgroep
18
Voorwoord Binnen de Benchmark Wmo is het mogelijk om aan verdiepende modules deel te nemen. Als deelnemer aan één of meer verdiepende modules ontvangt u bijgaand het Jaarrapport Maatschappelijke Opvang en Ondersteuning; prestatievelden 7, 8 en 9, 2010. In dit rapport beschrijven we enkele recente ontwikkelingen op het betreffende beleidsterrein en voorzien we de uitkomsten van de verdiepende module van een achtergrond. Tevens beschrijven we in dit rapport enige uitkomsten van de benchmark en presenteren we enkele voorbeelden. Als u uw prestaties op dit beleidsonderdeel wilt vergelijken met die van andere deelnemende gemeenten dan kunt u als deelnemer een groepsrapport downloaden. Het opvragen van een groepsrapport kan via onze website www.benchmarkwmo.nl. Tevens kunt u hier uw eigen referentiegroep van 5 gemeenten samenstellen. De integrale weergave van de uitkomsten van de verdiepende module Prestatievelden 7, 8 en 9 treft u daar in aan. In totaal hebben 32 gemeenten de online vragenlijst van deze verdiepende module ingevuld. De voornaamste resultaten vindt u terug in deze rapportage, gecombineerd met praktijkervaringen die op de benchmarkdagen of via telefonische gesprekken naar voren zijn gebracht. We hopen met dit Jaarrapport een bijdrage te leveren aan de gemeentelijke prestaties op het gebied van de maatschappelijke ondersteuning en de bijbehorende prestatievelden.
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
1
1
Inleiding Maatschappelijke opvang en ondersteuning van kwetsbare groepen is de overkoepelende naam die we hier gebruiken voor de prestatievelden 7, 8 en 9. De kwetsbare personen waarover het gaat, zijn onder andere dak- en thuislozen, verslaafden, mensen met psychische en psychosociale problemen, kortweg mensen met meerdere problemen en meer problemen dan zij aankunnen. De opname van deze prestatievelden in de Wmo heeft ertoe geleid dat meer gemeenten zich hiervoor verantwoordelijk weten en activiteiten ondernemen ter ondersteuning van de kwetsbare groepen. Niet langer ligt de verantwoordelijkheid in hoofdzaak of uitsluitend bij de centrumgemeenten. Steeds meer gemeenten zien dat deze problematiek ook bij hen voorkomt en vinden het belangrijk iets voor deze mensen te doen. Voorkomen dat sommige mensen steeds verder afglijden en hen weer helpen op eigen benen te staan. Daar gaat het in essentie om bij deze prestatievelden 7, 8 en 9. Door maatwerk en een persoonlijke aanpak is de afgelopen jaren veel gedaan en bereikt om mensen van straat te halen. De G4 zijn hiermee begonnen in samenwerking met het Rijk en zij zijn gevolgd door de andere centrumgemeenten onder de titel Stedelijk Kompas. Niet alleen is het aantal daklozen voor het eerst sinds jaren gedaald ook is de overlast op straat hierdoor verminderd. Daarnaast is het ook belangrijk om de komst van nieuwe daklozen via preventie te voorkomen en de mensen die uit de zorg en opvang komen via herstel te helpen hun plaats in de samenleving in te nemen. Ervoor zorgen dat iedereen mee kan doen aan de samenleving, de centrale opgave van de Wmo, is zeker van groot belang voor de groep kwetsbare personen. In de volgende paragrafen gaan we verder in op wat gemeenten voor deze groepen kunnen doen en betekenen. We volgen daarbij de hoofdstukindeling van de vragenlijst. Eerst behandelen we de visie op dit beleidsterrein, vervolgens het beleid, gevolgd door de uitvoering.
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
2
2 2.1
Visie en beleid voor kwetsbare groepen Inleiding
Wat is de verantwoordelijkheid van gemeenten en wat is de verantwoordelijkheid van het individu en diens naasten? Wat mag een individu van de lokale overheid verwachten en wat mag zijn sociale omgeving daarvan verwachten? Kijken de mensen tegenwoordig te snel naar de gemeente als er problemen zijn? Wanneer kan men wel een beroep doen op de gemeente? Op dit soort vragen dient de visie onder andere antwoord te geven. Het is van belang om een visie te hebben op de rol van de gemeente en een helder doel voor ogen te hebben met het te voeren beleid voor kwetsbare groepen. Zo’n visie maakt het makkelijker om richting te geven aan de samenwerking met lokale partijen en burgers en keuzes te maken in het beleid voor kwetsbare groepen. De visie op de rol van gemeenten bij maatschappelijke ondersteuning in het bijzonder van kwetsbare groepen is waarschijnlijk al een keer geformuleerd. Dan zal bekeken moeten worden of die visie bijgesteld moet worden. Is de visie in haar huidige vorm houdbaar? Hebben zich in de tussentijd ontwikkelingen voorgedaan die geleid hebben tot andere inzichten of is de omvang van de groep kwetsbare personen toe- of afgenomen? Is de groep kwetsbare personen van samenstelling veranderd of is hun vraag veranderd? Op dit soort wijzigingen dienen beleidsmakers attent te zijn. Zonder uitputtend te kunnen zijn, gaan we in dit hoofdstuk nader in op vier ontwikkelingen die gevolgen kunnen hebben voor de visie op de maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare groepen, te weten: de AWBZ pakketmaatregelen, het Stedelijk Kompas, Regiobinding en lokale zorgnetwerken. Daarna gaan we kort in op de taakverdeling tussen centrumgemeenten en regiogemeenten. Tijdens de benchmarkdagen is gebleken dat daarover nog veel vragen leven bij gemeenten. Eerst gaan we in het kort in op het belang van het beschrijven van de doelgroep. 2.2
Omschrijving Kwetsbare groepen 1
Iedereen heeft wel een beeld bij de term ‘kwetsbare groepen’ maar het is een abstract begrip dat door iedereen anders ingevuld kan worden. In de praktijk blijkt het niet tot grote spraakverwarring te leiden, wat erop kan duiden dat er een onuitgesproken consensus op lokaal niveau bestaat. Lastig daarbij is dat er niet één algemeen erkende definitie is. Daarvoor zijn er teveel oorzaken van kwetsbaarheid aan te wijzen. Toch is er wel overeenstemming over een aantal kenmerken dat die verschillende groepen kwetsbaren met elkaar gemeen hebben. Het gaat om mensen met een opeenstapeling van problemen vaak op meerdere 1
Movisie, Kwetsbare groepen in beeld. Prachtige praktijken van Lokale OGGZ-Netwerken, Daan Heineke e.a., Movisie, mei 2009
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
3
leefgebieden, die niet de zorg en hulp krijgen die nodig is of dit ontlopen. Ze hebben geen of onvoldoende hulpbronnen, voelen zich vaak machteloos en wantrouwen de zorgverleners. Binnen de kwetsbare groepen of anders gezegd de doelgroep van de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGz) onderscheidt men: * Zorgmijders, mensen waar anderen zich zorgen om maken, maar die niet uit zichzelf om zorg vragen, bijvoorbeeld omdat ze zich generen, omdat ze geen ziekte-inzicht hebben of omdat ze in het verleden negatieve ervaringen hebben opgedaan met hulpverleners en daardoor zijn afgehaakt. * Zorgmissers, mensen met complexe, meervoudige problematiek die binnen het huidige, verkokerde hulpaanbod niet afdoende geholpen kunnen worden en tussen wal en schip vallen. Vaak betreft het multiprobleemgezinnen. * Overlastgevers, mensen die in hun doen en laten (levensstijl) te weinig rekening houden met de directe omgeving. Dikwijls richt het beleid zich op de zichtbare groepen met merkbare problemen. De zorgmijders die geen overlast geven en niet makkelijk traceerbaar zijn, worden gemakkelijk vergeten of krijgen een lagere prioriteit. Het is een belangrijk onderdeel van de visie dat de gemeente aangeeft wat zij verstaat onder kwetsbare groepen. Daarbij kan de gemeente ook aangeven of zij zich wil richten op alle subgroepen of zich beperkt tot een deel daarvan. Uit de benchmarkgegevens Wmo 2010, Module Prestatievelden 7, 8 en 9, komt naar voren dat meestal tot de doelgroepen van beleid worden gerekend: • • • • • •
Doelgroep van de maatschappelijke opvang en OGGz (97%) Zorgwekkende zorgmijders (94%) Multiprobleemgezinnen (93%) Slachtoffers en daders van huiselijk geweld (90%) Doelgroep vrouwenopvang (90%) Doelgroep van de verslavingszorg (90%)
In mindere mate neemt men in het beleid ook tienermoeders, ex-klinische patiënten en mensen in een nazorgtraject mee. 2.3
Actuele ontwikkelingen in zorg, welzijn en maatschappelijke opvang
Onderstaand wordt ingegaan op de vier eerder genoemde ontwikkelingen: de AWBZ pakketmaatregelen, het Stedelijk Kompas, Regiobinding en lokale zorgnetwerken.
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
4
2.3.1
Wegvallen ondersteunende en activerende begeleiding - AWBZ pakketmaatregelen
Sinds 1 januari 2009 zijn de toelatingseisen voor de functie begeleiding in de AWBZ verscherpt.2 Alleen wanneer sprake is van matige of ernstige beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid, komt iemand nog in aanmerking voor begeleiding uit de AWBZ. De mensen die hierdoor hun begeleiding zien verminderen of verliezen kunnen een beroep doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze maatregel raakt ook de maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare groepen omdat de laatste jaren steeds meer cliënten in de maatschappelijke opvang ondersteunende en activerende begeleiding kregen. Vooral ouderen boven de 75 jaar met een lichamelijke aandoening, mensen met psychiatrische problemen en cliënten met een zintuiglijke handicap ontvangen geen begeleiding meer door de maatregel. Op dit moment zijn gemeenten vooral bezig met het inventariseren van de groepen kwetsbare mensen en het in kaart brengen van lacunes in het bestaande aanbod. Ook zijn ze in gesprek met zorg- en welzijninstellingen over ideeën voor het aanpassen van het bestaande aanbod of voor het maken van geheel nieuw aanbod.3 Gevreesd wordt dat er niet bijtijds een alternatief aanbod is waardoor sommige groepen cliënten risico lopen. De gevolgen van het wegvallen van begeleiding kunnen ernstig zijn zoals het verlies van sociale contacten en het in schulden verzeild raken door het stoppen van de administratieve ondersteuning. Anderzijds zijn er gemeenten die een alternatief aanbod hebben gerealiseerd maar daarvoor geen cliënten kunnen vinden. Deze ontwikkeling vraagt van gemeenten een reactie. Zij dienen zich te beraden op de vraag wat zij willen en kunnen doen voor de groep mensen die vroeger vanwege psychosociale redenen begeleiding kreeg. Komt er een alternatief collectief aanbod of ook voor bepaalde mensen een voorzetting van de persoonlijke begeleiding? 2.3.2
Stedelijk Kompas - beleidsintensivering
Sinds 2008 hebben centrumgemeenten in navolging van de vier grote steden onder de naam Stedelijk Kompas hun aanpak van dakloosheid geïntensiveerd. Het aanzienlijke succes van de vier grote steden heeft ertoe geleid dat twee belangrijke elementen van deze aanpak breed zijn overgenomen en wel: de centrale toegang en de persoonsgerichte aanpak. Hieronder presenteren we enkele algemene bevindingen over de Stedelijke Kompassen, de centrale toegang en de persoonsgerichte aanpak. Tevens geven we aan wat de betekenis hiervan is voor de maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare groepen.
2
Zie hiervoor ook het Jaarrapport Ondersteunende begeleiding, Benchmark Wmo 2010.
3
Research voor Beleid, bron: Zorg en Welzijn 18-3-2010
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
5
Uit de Stedelijke Kompassen van 32 centrumgemeenten4 blijkt dat de meeste centrumgemeenten zich de eerste periode geconcentreerd hebben op de doelgroep feitelijk en residentieel daklozen. Dit op advies van het Stappenplan van de VNG. Verbreding van de doelgroep naar risicogroepen is dan een volgende stap. Bijna alle plannen beschrijven hoe het Stedelijk Kompas moet aansluiten op de regionale situatie en infrastructuur. Daarbij wordt gedacht aan het OGGz-kader, aan participatiebevordering via de Wmo of aan het uitbouwen van bestaande projecten maatschappelijke zorg. Het inrichten van een centrale toegangsfunctie wordt vrij algemeen genoemd als instrument maar hoe dit concreet vorm krijgt is nog niet altijd duidelijk. Centrale toegang wordt ingesteld om beter zicht te krijgen op de omvang en behoeften van de doelgroep. Het moet het mogelijk maken een sluitende keten van zorg per cliënt te organiseren. Het is de bedoeling dat alle aanmeldingen voor de persoonsgerichte trajecten en voorzieningen in de regio via het centrale punt lopen en dat tevens een uniform aanmeldingsformulier wordt gebruikt. De functies van een ‘centrale toegang’ zijn: registratie van aanmeldingen, screening, het organiseren van (onafhankelijke) indicatiestelling en trajecttoewijzing voor het gewenste (integrale) hulpaanbod. De meeste plannen voorzien ook in meer gebruik van AWBZ-gefinancierde voorzieningen dan voorheen. In veel plannen is aangegeven dat de inzet van extra Wmobudget alleen zin heeft voor deze doelgroep als er ook voldoende AWBZ-middelen beschikbaar komen. Tevens merkt men op dat de ambities bijgesteld zullen worden als blijkt dat de benodigde middelen niet beschikbaar komen. Volgens de Benchmark Wmo heeft een kleine meerderheid van de gemeenten (61%) het gemeentelijk beleid voor maatschappelijke ondersteuning van kwetsbare groepen vastgelegd in het Stedelijk Kompas. Samenwerking tussen centrumgemeenten en regiogemeenten is volgens het Stappenplan Stedelijk Kompas5 één van de noodzakelijke randvoorwaarden voor het succesvol tegengaan van dak- en thuisloosheid. 2.3.3
Regiobinding
In het kielzog van het streven om de dakloosheid terug te dringen, daagde het besef dat een aanzuigende werking voorkomen moet worden. Omdat de centrumgemeenten fors investeren in de aanpak van de problematiek van daklozen, zijn verschillende van hen ertoe overgegaan de maatschappelijke opvang niet langer open te stellen voor iedereen die daar een beroep op doet. Daaraan wordt de voorwaarde verbonden dat iemand een binding met de regio moet hebben. De zogeheten ‘regiobinding’. Voor de eerste nooden de crisisopvang blijft de maatschappelijke opvang wel openstaan voor iedereen.
4
De strijd tegen dakloosheid. De Stedelijke Kompassen van de G39 vergeleken. Anne van Deth en Anne-Marie van Bergen,
5
Stappenplan Stedelijk Kompas; intensivering van de aanpak van dakloosheid, VNG, oktober 2007
Utrecht, oktober 2009, blz. 3, 8, 9
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
6
De afgelopen jaren heeft een werkgroep de gedragscode ‘regiobinding’ voorbereid. Dit was nodig om het begrip ‘regiobinding’ inhoud te geven op een manier die sluitend is maar zo dat er geen mensen tussen wal en schip vallen. De centrumgemeenten dienen de gedragscode zelf te laten vast stellen door burgemeester en wethouders (zie bijlage). Daarbij hoeft niet gewacht te worden tot hierover landelijke afspraken zijn gemaakt. De gedragscode geldt in principe voor alle vormen van maatschappelijke opvang binnen de eigen centrumgemeente en in de regio. De gedragscode laat ruimte aan gemeenten om hun eigen keuzes te maken, zoals: •
•
Zij kunnen ervoor kiezen de eis van regiobinding niet te stellen voor laagdrempelige voorzieningen. Laagdrempelige voorzieningen zijn bijvoorbeeld nacht- en dagopvang of crisisopvang. De gedragscode kan bijvoorbeeld pas worden toegepast als iemand daadwerkelijk in een persoonlijk traject komt. Enkele centrumgemeenten kunnen onderling afspreken dat ze de eis van regiobinding niet stellen voor cliënten die uit hun regio’s afkomstig zijn. Als deze afspraak wordt gemaakt, worden deze regio’s wat betreft de eis van regiobinding opgevat als één regio.6
Ongeveer de helft van de gemeenten werkt met de regiobinding, volgens de recente benchmarkuitkomsten. 2.3.4
Lokale zorgnetwerken
De praktijk van lokale zorgnetwerken is zeer gevarieerd, maar er zijn ook kenmerken die ze met elkaar gemeen hebben. Een lokaal zorg- of OGGz netwerk7 is een multidisciplinair en gebiedsgericht samenwerkingsverband van signalerende en zorgbiedende partners voor de aanpak van multiprobleemsituaties. De netwerken komen onder verschillende namen voor zoals zorgnetwerk, sociale teams en wijkteams. Het bestrijkt een gebied met een inwonertal variërend van 5.000 tot 50.000 inwoners. Het doel van een lokaal zorgnetwerk is vroegtijdige signalering van multiprobleemsistuaties en een gerichte aanpak om ervoor te zorgen dat de betrokkenen een samenhangend pakket van hulp, zorg en dienstverlening ontvangen die bij de persoonlijke leefsituatie past. Lokale zorgnetwerken zijn doorgaans ontwikkeld op initiatief van uitvoerende werkers en richten zich niet alleen op OGGz-groepen maar kunnen ook gericht zijn op jeugd, ouderen en gezondheidsbevordering. Uitgangspunten van een lokaal OGGz-zorgnetwerk zijn: • • 6
Er op af: outreachend werken. Bemoeien met zaken die uit de hand lopen. Er op tijd bij zijn.
Landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang. H. Slooijer, BMC, januari 2010
7 Movisie,
Prachtige Praktijken van Lokale OGGZ-Netwerken, mei 2009
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
7
• • • •
Preventie: voorkomen van maatschappelijke uitval. Lokaal doen wat lokaal kan! Een regionale spreiding van voorzieningen en maatregelen. Het behouden of bevorderen van zelfredzaamheid. Toeleiding naar reguliere hulpverlening of bovenlokale OGGZ voorzieningen.
Lokale zorgnetwerken krijgen in het eerdergenoemde Stappenplan Stedelijk Kompas een belangrijke rol toebedeeld bij ‘preventie en signalering‘ en ‘uitstroom en nazorg’. Volgens de benchmarkresultaten hebben bijna alle gemeenten een lokaal zorgnetwerk met het oog op preventie en nazorg. Iets meer dan de helft van de deelnemende gemeenten (52%) heeft een lokaal zorgnetwerk in de eigen gemeente, 41% in de gemeente en de regio en 7% alleen in de regio. 2.4
Taakverdeling centrumgemeenten en regiogemeenten 8
Alle gemeenten hebben de taak om maatschappelijke uitval te voorkomen en maatschappelijk herstel te bevorderen. Hierbij zijn te onderscheiden: 1. Preventie: het voorkomen, signaleren en snel aanpakken van maatschappelijke uitval en multiprobleemsituaties. Dit wordt ook wel de vangnetfunctie genoemd. 2. Herstel: weer meedoen, erbij horen en terugval voorkomen. De centrumgemeenten maatschappelijke opvang hebben als extra verantwoordelijkheid de zorg voor het regionale voorzieningenaanbod en de regionale afstemming rond de maatschappelijke opvang en het verslavingszorgbeleid. Zij zijn ook verantwoordelijk voor het toeleiden naar zorg, dat wil zeggen: het opsporen van en in contact komen met sociaal kwetsbare personen zoals (overlastgevende) zorgmijders, het maken van een probleemanalyse en het melden van deze personen bij hulpverlenende instanties. Centrumgemeenten moeten overleggen met de regiogemeenten over de inzet van de OGGz-middelen. Dergelijk overleg kan er ook in resulteren dat de centrumgemeente toeleidingstaken uitbesteedt aan één of meer, meestal grotere, regiogemeenten. Bepaalde voorzieningen kunnen beter op het niveau van de regio geregeld worden vanwege de schaalgrootte; andere voorzieningen beter op lokaal niveau vanwege de nabijheid van en bekendheid met sociaal kwetsbare burgers en de lokale diensten en instellingen. Een meldpunt OGGz en een OGGz-monitor zijn in de regel regionale voorzieningen; sociale teams of zorgnetwerken zijn doorgaans lokale voorzieningen. Het is aan de besturen van centrumgemeenten en van gemeenten in de regio om deze voorzieningen goed te laten aansluiten en samenwerken. Centrumgemeenten zijn wettelijk verplicht de regiogemeenten te betrekken bij het opstellen van een regionale visie OGGz en dragen primair de verantwoordelijkheid voor 8 SGBO,
Handreiking Centrumgemeenten en regie, augustus 2008
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
8
het opzetten van de bovenlokale zorgketen. Voor de komst van de Wmo lieten veel regiogemeenten de regie over de OGGz volledig over aan de centrumgemeente en volgden ze de door de centrumgemeente uitgezette koers. De koppeling van de OGGz aan andere prestatievelden (en daarmee doelgroepen) van de Wmo, heeft de OGGz een lokaal gezicht gegeven. Steeds meer regiogemeenten formuleren momenteel hun eigen lokale prioriteiten op het gebied van de OGGz en er is meer aandacht voor de lokale zorgketens. Deze ontwikkelingen hebben tot gevolg dat regiogemeenten binnen het regionale overleg met de centrumgemeente steeds vaker een eigen positie innemen. Zij stellen zich soms kritisch op tegenover het beleid van hun centrumgemeente en willen weten welke inspanningen er door de centrumgemeente worden verricht ten behoeve van de regio. Dit is onder meer naar voren gebracht door enkele regiogemeenten tijdens de benchmarkdagen in Utrecht en Zwolle. Ook is er meer aandacht voor de afstemming tussen regionale en lokale zorgketens. Hieronder vatten we de taken en verantwoordelijkheden van centrum- en (regio)gemeenten schematische samen. Taken alle gemeenten Extra taken centrumgemeenten Preventie: het voorkomen, signaleren en snel aanpakken van maatschappelijke uitval en multiprobleemsituaties. (vangnetfunctie) Opvang: zorg voor regionale opvangvoor-zieningen Opvang: regionale afstemming over opvangvoorzieningen Opvang: toeleiden OGGz-cliënten naar zorg en opvang Opvang: overleg met regiogemeenten over inzet OGGz-middelen Herstel: weer meedoen, erbij horen en terugval voorkomen 2.5
Gevolgen voor de visie
Deze recente ontwikkelingen maar ook andere maatschappelijke veranderingen zoals de bezuinigingen raken alle gemeenten en ze kunnen leiden tot een andere opstelling van de gemeente, tot veranderingen in de omvang en problematiek van de doelgroep en mogelijk tot een koerswijziging in het beleid. Opvattingen over de verantwoordelijkheid van de gemeente en die van het individu zijn aan verandering onderhevig. Telkens dienen bestuurders en beleidsmedewerkers hun positie ten opzichte van nieuwe eisen en veranderde omstandigheden opnieuw te bepalen. Toename van de groep kwetsbare burgers die een beroep op de gemeente doet, nieuwe taken die worden opgedragen aan gemeenten, steeds hogere verwachtingen van de prestaties van gemeenten, dat alles kan ertoe leiden dat een gemeente opnieuw onder de loep neemt wat haar verantwoordelijkheid is en voor welke doelen zij wil gaan staan.
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
9
2.6
Kwetsbare groepen beleid
Veel gemeenten hebben het beleid voor kwetsbare groepen vastgelegd zowel in de Wmo beleidsnota als in het Stedelijk Kompas, zo komt uit de benchmarkgegevens naar voren. Drie kwart van de benchmarkdeelnemers heeft aangegeven dat het beleid is ontwikkeld door centrum- en regiogemeenten gezamenlijk. Het accent binnen dit beleidsveld is in de afgelopen jaren verschoven. Het doel is niet langer vooral ‘het bieden van opvang’ maar het doorbreken van een negatieve spiraal en effectieve hulp bieden. Daklozen moeten in een persoonsgericht en integraal hulptraject geplaatst worden. Iedereen moet zoveel mogelijk (weer) zelfredzaam worden en maatschappelijk deelnemen. Het lijkt erop dat deze nieuwe aanpak resulteert in een trendbreuk.9 Niet langer neemt het aantal daklozen jaar in en jaar uit toe. Er is sprake van een afname van het aantal daklozen in de vier grote steden. Inmiddels zijn ongeveer 10.000 daklozen in een traject opgenomen. Nu de overige centrumgemeenten dezelfde aanpak volgen, valt te verwachten dat ook daar het tij zal keren. Naarmate deze aanpak langer gehanteerd wordt en er steeds minder mensen dak- of thuisloos zijn, kan er meer aandacht komen voor de risicogroepen en het voorkomen van maatschappelijke uitval en het bevorderen van zelfredzaamheid en de terugkeer naar een hernieuwd zelfstandig bestaan. Deze veranderingen zien we terug in de doelstellingen van de gemeenten die mee hebben gedaan met de benchmark en deze module. ‘Het toeleiden naar zorg en opvang’ scoort maximaal. Verder hebben bijna alle deelnemers doelstellingen op het gebied van preventie en maatschappelijk herstel. De doelstellingen die het minst genoemd worden, hebben betrekking op het voorkomen van dakloosheid na detentie en na uitval uit een zorginstelling. Ook wordt het betrekken van cliënten bij de beleidsontwikkeling als doelstelling nog betrekkelijk weinig genoemd (68%). 2.7
Betrokken partijen bij beleidsontwikkeling
In de Benchmark Wmo, Module Prestatievelden 7, 8 en 9 is gevraagd naar de partijen die betrokken worden bij de beleidsontwikkeling en op welke wijze dat gebeurd. Hieruit blijkt dat de doelgroepen niet of nauwelijks betrokken worden. De Wmo-raad wordt nog het vaakst genoemd. De instellingen in de maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, verslavingszorg en zwerfjongerenopvang worden vaak op interactieve wijze (zelfbestuur, samenwerking en delegering) of op semi-interactieve wijze (participatie, consultatie en voorlichting) bij de beleidsontwikkeling ingeschakeld. Van de overige externe partijen worden GGD, AMW, en zorg- en welzijnsinstellingen het meest genoemd, maar ook woningcorporaties en het Bureau Schuldhulpverlening. 9
Persbericht van het Trimbos instituut, 16 juni 2010 “Steeds minder daklozen in grote steden”.
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
10
Externe partijen betrokken bij beleidsontwikkeling
39
52
Zorg- en hulpverleningsinstellingen
55
42
52
Bureau Jeugdzorg
42
Schuldhulpverlening
10
39
27
Leerplichtambtenaar
13
30
30
43 30
GGD/JGZ
40
43
GGD/Bemoei
40
17
53
43
3
Semi-interactief
80%
40
60%
20% Interactief
Niet interactief
47
CIZ
10
50
33
MEE
57
37
43
Woningcorporaties
20
50
Energiemaatschappijen
7
40
17
76
Politie
45
Openbaar Ministerie
17
45
33
33 30
37
27
73 82
40%
9
20%
9
0%
Andere Partij
10
50
Reclassering Individuele burgers 0
10
Interactief
Semi-interactief
80%
Huisartsen
3
33
40%
27
0%
Consultatiebureau
7
48 48
Onderwijsinstelling
3
42
100%
AMW
2.8
10
100%
Welzijnsinstelling
60%
Figuur 1
Niet interactief
Overleg tussen centrumgemeenten en regiogemeenten
Uit de benchmarkgegevens komt naar voren dat centrumgemeenten meestal als trekker fungeren en regiogemeenten als medeontwerper van het beleid op deze prestatievelden. Sinds de invoering van Wmo en de intensivering van de aanpak van dakloosheid weten centrumgemeenten en regiogemeenten elkaar steeds beter te vinden in een gezamenlijke aanpak van de problematiek. In onderstaand voorbeeld beschrijven we de regionale samenwerking in de regio Eindhoven vanuit de gemeente Geldrop-Mierlo.
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
11
Regionale samenwerking in de regio Eindhoven Geldrop-Mierlo is sinds drie jaar actief op het gebied van preventie van dak- en thuisloosheid. Er vindt veel overleg plaats met de andere regiogemeenten en er wordt gewerkt aan gezamenlijke afspraken met woningcorporaties. Met de komst van het Stedelijk Kompas, dat Eindhoven heeft opgesteld in overleg met de regiogemeenten, is het beleid geïntensiveerd op twee punten: * De Monitor MO, OGGz en VZ is gestart om meer zicht te krijgen op de doelgroepen. * De Woon Overlast Teams in Eindhoven en regiogemeenten moeten op elkaar afgestemd worden, zodat er gewerkt wordt volgens een werkwijze en met een registratiesysteem. Dit maakt het makkelijker als er een beroep op Eindhoven moet worden gedaan. In de MO wordt nog niet gewerkt met ‘regiobinding’ maar door woningcorporaties wel. De mensen die uitstromen uit de dak- en thuislozenopvang in Eindhoven kunnen ook een uitstroomwoning in één van de regiogemeenten krijgen.
In het overleg tussen centrum- en regiogemeenten komen naast het beleid op de prestatievelden de volgende onderwerpen geregeld (2 a 3 keer per jaar) of vaak (4 maal per jaar of meer) aan bod: - het zicht op de doelgroepen - het voorzieningenaanbod op regionaal niveau - het bevorderen van vrouwenopvang en het tegengaan van huiselijk geweld - andere regionale voorzieningen - de specifieke uitkering MO, Vz en VO - de toeleidingsmiddelen OGGz - de AWBZ en de veranderingen daarin.
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
12
3 3.1
Activiteiten en uitvoering Inleiding
In dit hoofdstuk gaan we in op de gemeentelijke sturing, de kernpartners van de gemeenten bij het uitvoeren van het beleid op de gebieden maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, OGGz en verslavingszorg en op de activiteiten per fase (preventie, opvang en herstel). 3.2
Gemeentelijke sturing en toezicht
Uit de benchmarkgegevens komt naar voren dat het merendeel van de gemeenten (61%) regie voert op beleidsmatig of bestuurlijk niveau. Ongeveer een derde van de gemeenten voert regie op het niveau van de voorzieningen of de keten. Een klein aantal gemeenten (7%) voert regie op cliënt- of uitvoerend niveau. Het is nog geen algemeen gebruik dat gemeenten nagaan of de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet Medezeggenschap Cliënten in de Zorg nageleefd worden door de instellingen die werkzaam zijn in de maatschappelijke opvang, vrouwenopvang en zwerfjongerenopvang. Iets meer dan een derde van de gemeenten heeft aangegeven hier wel op toe te zien. Ook de opvanginstellingen dienen zich te houden aan de kwaliteitseisen zoals in de gelijknamige wet opgenomen. Burgers verwachten van instellingen kwalitatief goede, verantwoorde en transparante zorg en van de gemeente die deze instellingen subsidieert dat gelet wordt op de kwaliteit van het aanbod. De meeste deelnemers aan de benchmark zeggen wel aandacht te besteden aan de kwaliteit van de OGGz (90%) en zij doen dit in hoofdzaak door de versterking van hun regiefunctie (82%) en door een betere verantwoording te vragen aan de uitvoerende instellingen (79%). Benchmarking en monitoring worden door bijna 54% van de deelnemers genoemd en het gebruik van bewezen effectieve interventies door 32%. 3.3
Kernpartners bij de beleidsuitvoering
Dikwijls zijn de kernpartners bij de uitvoering grotendeels dezelfde als de partijen die nauw betrokken zijn bij de beleidsontwikkeling. Zoals te zien valt in onderstaande tabel verschillen de kernpartners enigszins per deelterrein. Ook werkt de ene gemeente met meer kernpartners dan de andere. In de enquêtevragen konden de deelnemers van 24 bij naam genoemde partijen aangeven wie zij tot hun kernpartners rekenen. Het is niet verrassend dat de OGGz de kroon spant met het grootste aantal kernpartners. Over het algemeen zijn bij de uitvoering betrokken de gemeenten (centrum- en regiogemeenten), de opvanginstellingen, woningcorporaties, AMW, Schuldhulpverlening en politie. De GGD wordt vooral genoemd bij de OGGz en de verslavingszorg. Bij de
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
13
activiteiten voor zwerfjongeren komen voorts nog in beeld het Bureau Jeugdzorg en de leerplichtambtenaar. Tabel 1
Meest genoemde kernpartners bij de uitvoering MO VO VZ
OGGz
ZO
Centrumgemeente
x
x
x
x
x
Regiogemeenten
x
x
x
x
x
Provincie
x
Welzijnsinstellingen Zorg- en hulpverleningsinstellingen
x x
x
AMW Bureau Schuldhulpverlening
x
x
x
x
x
x
x
Bureau Jeugdzorg
x
Leerplichtambtenaar
x
GGD/ JGZ
x
GGD/ Bemoeizorg
x x
MEE
x
Woningcorporaties
x
Politie
x
x x
x x
x
Volgens de benchmarkuitkomsten worden burgers niet of nauwelijks betrokken bij de uitvoering van activiteiten voor preventie, opvang en herstel. Toch is hun betrokkenheid belangrijk, zeker als het gaat om het accepteren van een nieuwe opvangvoorziening en voor de acceptatie van de nieuwe wijkbewoners. Vaak stuiten plannen voor een nieuwe opvangvoorziening op verzet van bewoners. Dat kan aanzienlijk verminderd worden als zij een rol hebben bij de locatiekeuze en als gezamenlijk met hen mogelijk risicovolle situaties benoemd worden en mogelijke maatregelen worden onderzocht. Open communicatie vanuit gemeenten, corporaties en burgerparticipatie kunnen leiden tot een voor iedereen aanvaardbare oplossing en dat komt de participatie van dak- en thuislozen ten goede.10 3.4
Activiteiten voor preventie en herstel
Hoe sneller gesignaleerd wordt dat iemand dreigt af te glijden en hoe eerder hulp geboden wordt, des te beter. De persoonlijke en maatschappelijke schade zijn moeilijker te herstellen als iemand daadwerkelijk dakloos is geworden. Vanuit dit besef wordt er veel aandacht besteed aan vroegsignalering en hoe dat het beste aangepakt kan worden. Betalingsproblemen en klachten over overlast kunnen signalen zijn waarmee corporaties aan de slag kunnen. Mensen die beroepshalve bij veel mensen achter de voordeur komen, kunnen helpen bij het vroegtijdig signaleren van problemen. Daarvoor is een hulpmiddel ontwikkeld om de signalen van verwaarlozing en uitval beter te herkennen.
10
Zorg en welzijn, 20 april 2010, Locatiekeuze maatschappelijke opvang: het kan ook anders
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
14
Signaleringsinstrument, hulpmiddel bij het vroegtijdig signaleren 11 De Grote Rivieren heeft, in samenwerking met het Trimbos Instituut, een signaleringsinstrument ontwikkeld voor maatschappelijke zorg. Het is een handvat voor professionals en anderen om signalen van uitval, verloedering, vereenzaming en huiselijk geweld te herkennen en te melden bij het meldpunt Zorg en Overlast. Het signaleringsinstrument bestaat uit: • •
• •
De signaleringskaart; deze kaart is te gebruiken als hulpmiddel bij het signaleren. Er worden diverse uiteenlopende voorbeelden van zorgwekkende signalen vermeld. Het formulier signaleren en melden; dit formulier wordt gebruikt om waarnemingen vast te leggen en relevante gegevens over zorgwekkende situaties te verzamelen. Een stappenplan; dit plan geeft snel inzicht in de procedure van signaleren en melden. Een handleiding; deze handleiding kan gebruikt worden als informatiebron en naslagwerk.
Ook energiemaatschappijen kunnen een rol spelen bij vroegsignalering zoals blijkt uit het volgende voorbeeld.
Energiebedrijf meldt dreigende afsluiting bij Meldpunt Bijzondere Zorg Incassomedewerkers van energiebedrijven treffen soms schrijnende situaties aan bij hun klanten. Naast problemen met het betalen van de energierekening lijken sommigen onvoldoende voor zichzelf en hun gezinsleden te kunnen zorgen. Sinds 2005 heeft Nuon verschillende convenanten afgesloten met GGD’en om afsluiting van energie door de netbeheerder te voorkomen. In Nijmegen meldt Nuon een dreigende afsluiting bij het Meldpunt Bijzondere Zorg. Cliënten die bereid zijn hulp te accepteren, worden niet afgesloten van energie.12
De activiteiten die centrum- en regiogemeenten gezamenlijk uitvoeren ter voorkoming van dakloosheid zijn: - het voorkomen van huisuitzetting (74%) - het hebben van een meldpunt overlast (43%) - het hebben van een meldpunt OGGz (50%) - het hebben van een meldpunt kindermishandeling (65%) - vroegtijdige opsporing en begeleiding jeugd (87%) - een outreachende aanpak (70%) 11
Nieuwsbrief maatschappelijke Zorg (OGGZ), oktober 2007
12
Staat van de Gezondheidszorg 2010, Meer effect mogelijk van publieke gezondheidszorg, blz. 73
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
15
- tweede kans beleid (41%) - schuldhulpverlening (68%) - zorgcoördinatie (77%). Van deze activiteiten scoort het tweede kans beleid het laagst. Onder ‘tweede kans beleid’ wordt verstaan dat de woningcorporatie niet over gaat tot huisuitzetting maar een huurder nog een kans geeft onder strikte voorwaarden. Bijvoorbeeld woonbegeleiding aanvaarden of schuldenproblematiek aanpakken. Gemeenten kunnen daarover ook afspraken maken met corporaties. Lokale zorgnetwerken worden vaak door gemeenten individueel ingezet als preventie activiteit. Het is daarbij wel van belang dat er een goede relatie wordt gelegd tussen het regionale meldpunt en de lokale zorgnetwerken. Ook is het cruciaal dat geregeld wordt welke partij de doorzettingsmacht heeft wanneer verschil van mening ontstaat tussen twee partijen.
Doorzettingsmacht in lokale zorgnetwerken Tijdens de bijeenkomst op de benchmarkdag in Zwolle kwam de vraag op of er verschil is tussen stad en platteland. In het volgende voorbeeld over Lokale zorgnetwerken wordt het verschil tussen stad en land aangestipt. Bij ‘Belemmeringen op systeemniveau’ wordt genoemd dat op dit punt een verschil zichtbaar is tussen grote stad en platteland. “In de grote stad komt het zo vaak voor dat er belemmeringen spelen op systeemniveau, dat er behoefte bestaat aan structurele aanwijzingen, zoals criteria wanneer van een bepaalde regel kan worden afgeweken (voorbeeld: de wachtlijst mag worden gepasseerd als er sprake is van een gezin met kinderen of als huisuitzetting dreigt door de grote overlast die iemand veroorzaakt). Op het platteland is het voor incidentele gevallen waarbij dit speelt voldoende als er snel op casusniveau een oplossing kan worden afgesproken.13
3.5
Activiteiten en voorzieningen voor opvang
In dit kader is een groot scala aan activiteiten en voorzieningen te noemen die gezamenlijk door centrum- en regiogemeenten worden uitgevoerd. Het meest genoemd worden: - Algemene crisisopvang (35%) - Begeleid wonen (61%) - FIOM-huis/ Blijf van mijn lijf huis (respectievelijk 26% en 23%) - Sociaal pension (17%) 13
Movisie, Prachtige Praktijken van Lokale OGGZ-Netwerken, mei 2009
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
16
- Passantenverblijf (29%) - Laagdrempelig inloopcentrum (38%) Bijna 76% van de gemeenten zegt een centrale intake te hanteren bij de maatschappelijke opvang. Dat geldt voor 70% van de deelnemers voor de vrouwenopvang en 70% voor de opvang van zwerfjongeren. 3.6
Nazorg en herstel
De gezamenlijke activiteiten die centrum- en regiogemeenten bieden in het kader van nazorg en herstel zijn: - woonrehabilitatie (57%) - arbeidsrehabilitatie (66%) - onderwijsrehabilitatie (61%) - financiële rehabilitatie (75%) - overige dagbesteding (69%) Minder aandacht is er voor psychisch en fysiek herstel. Dat het ook anders kan, blijkt uit het voorbeeld hieronder. De gemeenten Venray en Venlo zijn betrokken bij een onderzoek naar de nazorg en aandacht voor mensen met een chronische psychische beperking. Dit onderzoek wordt hieronder kort beschreven.
Maatschappelijk steunsysteem In Noord- en Midden-Limburg is onderzoek gedaan naar de behoefte aan en mogelijkheden voor ondersteuning van mensen met een psychische beperking. Hoewel een eigen huis voor mensen met beperkingen een groot goed is, is het buiten de voordeur vaak tobben. “Er is veel eenzaamheid, onzekerheid, angst en soms misbruik.”14 De voorzieningen die vroeger op het terrein van de instelling om de hoek lagen, ontbreken. De corporaties houden weinig of geen rekening met de woonbehoeften van deze groep bewoners. Beleidsmakers weten hen vaak niet te vinden. De nazorg van mensen met een psychische beperking is de taak van de GGz-instelling maar gemeenten hebben ook een belangrijke rol. Zo is er behoefte aan een inloopvoorziening, dagactiviteiten, werk, inkomen, begeleiding bij het integreren in de buurt en toeleiding naar gemeentelijke voorzieningen. In het rapport wordt geconstateerd dat het belang van een maatschappelijk steunsysteem algemeen wordt onderschreven en dat er inmiddels in verschillende gemeenten en regio’s ervaringen zijn opgedaan zoals in Utrecht, Amsterdam, Houten/Nieuwegein, Dordrecht, Den Haag en Zaandam.
14
De behoefte aan een maatschappelijk steunsysteem in de regio Noord- en Midden-Limburg, Verwey-Jonker Instituut, januari 2010.
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
17
3.7
Zicht op de doelgroep
Tijdens de benchmarkdagen in Utrecht en Zwolle werd nogal eens opgemerkt dat men bezig is het zicht op de doelgroepen te verbeteren. Men heeft vaak wel zicht op de problematiek maar minder op de aantallen dak- en thuislozen. Uit de Benchmark Wmo komt naar voren dat men minder zicht heeft op de problematiek van zwerfjongeren. Zwerfjongeren vallen vaak tussen wal en schip. Suggesties over hoe beter zicht op de doelgroep te krijgen worden beschreven in de Handreiking Aanpak Zwerfjongerenproblematiek15 (paragraaf 4.4). Ook is er een website over zwerfjongeren (zie referenties). Eén van de gevolgen van Stedelijk Kompas is dat er meer werk gemaakt wordt van het krijgen van inzicht in de aantallen per doelgroep. Hoeveel dak- en thuislozen, hoeveel zwerfjongeren, hoeveel mensen in bemoeizorg, hoeveel slachtoffers van huiselijk geweld et cetera.
Monitor MO, OGGz en Vz in Eindhoven en SRE gemeenten Sinds 2009 toen de eerste meting is gehouden, worden er jaarlijks gegevens verzameld over de doelgroepen van de prestatievelden 7, 8 en 9 door de GGD. Die gegevens worden verzameld in Eindhoven en het SRE gebied bij instellingen en gemeenten. De monitor gaat over bemoeizorg, overlasttypen, crisisopvang, huiselijk geweld (daders en slachtoffers), tijdelijk huisverbod en dergelijke. Voorheen had de gemeente Geldrop-Mierlo geen zicht op de doelgroepen dak- en thuislozen en verslaafden uit hun gemeente die veelal in Eindhoven verblijven. Nu heeft Geldrop deze informatie wel. De meeste benchmarkdeelnemers zeggen hun informatie over de doelgroepen vooral te ontlenen aan de verschillende meldpunten en het steunpunt huiselijk geweld, de registraties van de opvanginstellingen, de gegevens van de thuiszorginstellingen, de gegevens van de GGD en de registratiegegevens van de politie. Voorts worden ook gegevens gebruikt van GGz-instellingen, het Bureau Jeugdzorg, lokale en/of regionale onderzoeken en informatie van sleutelinformanten. Niet alleen behoeft het zicht op de doelgroepen van de maatschappelijke opvang en ondersteuning verbetering, ook het zicht op de cliënttevredenheid ontbreekt veelal. Volgens de Benchmark Wmo meet 16% van de gemeenten de cliënttevredenheid. Dat kan op verschillende meer of minder conventionele manieren maar bij voorkeur door middel van persoonlijke gesprekken, individueel of in groepsverband (bijvoorbeeld via huiskamer- of keukentafelgesprekken).
15
Aanpak Zwerfjongeren problematiek; Handreiking voor gemeenten, SGBO, 2009
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
18
Bijlage 1 Referenties Literatuur
− A. van Deth, A. van Bergen De strijd tegen dakloosheid. De Stedelijke Kompassen van de G39 vergeleken. MOVISIE, Utrecht, oktober 2009 − D. Heineke, R. van Veen, N. Kornalijnslijper Handreiking Ketensamenwerking in de Wmo, Den Haag, 2005 − D. Heineke, B. Venneman, J. van Leur, A. van Bergen Prachtige Praktijken van Lokale OGGZ-Netwerken, MOVISIE, Utrecht, mei 2009 − D. Oudenampsen en M. Flikweert, De behoefte aan een maatschappelijk steunsysteem in de regio Noord- en Midden-Limburg, Verwey-Jonker Instituut, Utrecht, januari 2010. − Raad voor de financiële verhoudingen Advies aan de Tweede Kamer d.d. 18 september 2009, Verdeelsleutel maatschappelijke opvang, Den Haag − S.M. van Klaveren e.a. De gevolgen van AWBZ pakketmaatregelen, Research voor beleid, Zoetermeer, februari 2010 − R. Kloppenburg e.a. Preventie en aanpak van dakloosheid van gezinnen bij vier centrumgemeenten, Federatie opvang, Amersfoort, 10 juli 2009 − Platform Herstel en Burgerschap, Inventarisatie maatschappelijke steunsystemen in Nederland, MOVISIE/Trimbos-instituut, april 2010-07-22 − SGBO, Aanpak Zwerfjongeren problematiek; Handreiking voor gemeenten, 2009 − Staat van de Gezondheidszorg 2010, Meer effect mogelijk van publieke gezondheidszorg, Inspectie voor de Gezondheidszorg, maart 2010 Gebruikte websites
− − − − − − − −
www.huiselijkgeweld.nl www.movisie.nl www.opvang.nl www.sgbo.benchmarking.nl www.trimbos.nl www.vng.nl www.vilans.nl www.zwerfjongeren.nl
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
19
Bijlage 2 Gedragscode Landelijke toegankelijkheid en regiobinding maatschappelijke opvang 1. De centrumgemeente waar de cliënt zich aanmeldt (centrumgemeente van aanmelding) en een beroep doet op noodzakelijke maatschappelijke opvang en zorg, biedt eerste onderdak en elementaire hulp. 2. De centrumgemeente in de regio waarmee de cliënt binding heeft (de centrumgemeente van vestiging), is verantwoordelijk voor het aanbieden van maatschappelijke ondersteuning en zorg en zal, als de centrumgemeente van vestiging een andere is dan de centrumgemeente van aanmelding, in beginsel die verantwoordelijkheid van de centrumgemeente van aanmelding overnemen. 3. Door of namens de centrumgemeente van aanmelding wordt zo snel mogelijk een screening uitgevoerd om te bepalen wat de centrumgemeente van vestiging van de cliënt is. 4. Als centrumgemeente van vestiging van de cliënt wordt in ieder geval aangemerkt de centrumgemeente (van de regio) waar de cliënt gedurende de drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding minimaal twee jaar aantoonbaar zijn of haar hoofdverblijf heeft gehad (regiobinding), bijvoorbeeld blijkend uit inschrijving in de GBA. Bij ex-gedetineerden wordt hiervoor gekeken naar de periode vóór de detentie. 5. Als niet op deze manier kan worden vastgesteld wat de centrumgemeente van vestiging is, beziet de centrumgemeente van aanmelding aan de hand van andere criteria met welke centrumgemeente de cliënt sociale binding heeft en welke centrumgemeente als gevolg daarvan als centrumgemeente van vestiging moet worden aangemerkt. Hiervoor komen met name in aanmerking de plaats waar er aantoonbare bekendheid is bij de hulpverlening en/of politie of waar de cliënt eerder MO-voorzieningen heeft genoten. Ook kan rekening worden gehouden met de plaats van geboorte en woonplaats van familie of andere personen waarmee betrokkene kan worden geacht een positieve sociale relatie te onderhouden. 6. Indien dat nodig is, ondersteunt de centrumgemeente van aanmelding de cliënt bij het vergaren van gegevens waarmee de sociale binding met een centrumgemeente kan worden bepaald. 7. Wanneer de cliënt met gegronde redenen te kennen geeft dat hij of zij zich in een andere centrumgemeente dan de centrumgemeente van vestiging wil vestigen, dan zal die centrumgemeente aan die wens trachten te voldoen als dat aan het toekomstig trajectplan van de cliënt een positieve bijdrage levert. 8. Als uit het voorgaande volgt dat het individueel traject in een andere centrumgemeente dan de centrumgemeente van aanmelding zal worden gevolgd, neemt de centrumgemeente van aanmelding contact op met de andere centrumgemeente voor het organiseren van overdracht van de cliënt. 9. De centrumgemeente van vestiging realiseert overdracht en opvang zo snel als haalbaar en verantwoord, maar in ieder geval binnen 4 weken na ontvangst van het
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
20
10.
11.
12.
13.
14.
15. 16.
verzoek, tenzij in overleg tussen de twee betrokken centrumgemeenten anders wordt beslist. Gedurende de periode dat de cliënt in afwachting is van overdracht, biedt de centrumgemeente van aanmelding onderdak, zorg, begeleiding en inkomensvoorziening aan de cliënt. Bij het realiseren van overdracht van de cliënt maken de twee betrokken centrumgemeenten in ieder geval afspraken over: de datum van overdracht, de instelling die de cliënt opneemt, de wijze van vervoer en eventueel noodzakelijke reisbegeleiding en de overdracht van de persoonlijke gegevens. De centrumgemeente van vestiging verleent alle medewerking om de in het Stedelijk of Regionaal Kompas vastgestelde eindtermen tijdig te bereiken. Dat wil zeggen: het gereed hebben van onderdak, zorg en begeleiding; het beschikbaar hebben van een voorschot op een uitkering en afspraken om de uitkering tijdig te regelen (‘warme’ overdracht). De centrumgemeente van aanmelding wordt van de gemaakte afspraken op de hoogte gesteld. Als de cliënt niet in een andere centrumgemeente tot de maatschappelijke opvang wordt toegelaten, wordt hij toegelaten tot de maatschappelijke opvang in de centrumgemeente van aanmelding. De cliënt mag zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. De centrumgemeente draagt zorg voor goede en voldoende voorlichting over rechten en plichten, zowel mondeling als schriftelijk. Deze gedragscode geldt met ingang van 1 januari 2010 voor cliënten die zich vanaf die datum aanmelden. Een jaar nadat de gedragscode is ingegaan, zal deze worden geëvalueerd. Daartoe registreert iedere centrumgemeente de volgende gegevens: aantal aangemelde cliënten, aantal cliënten zonder binding die tijdelijk opvang wordt geboden, datum van aanmelding, datum overdracht, naar welke centrumgemeente is overgedragen en naar welke instelling en op grond van welke argumenten en of de overdracht goed is verlopen.
SGBO JAARRAPPORT MAATSCHAPPELIJKE OPVANG EN ONDERSTEUNING, BENCHMARK WMO 2010
21