KWALITEITSZORG bouwen met elkaar
Inhoudsopgave Kwaliteitszorg; bouwen met elkaar. ............................................................................ 2 Opdeling van de organisatie in deelgebieden ..................................................................................... 2 Domeinen ......................................................................................................................................... 2 Instrumenten per (sub)domein............................................................................................................. 5 Vastlegging resultaten ......................................................................................................................... 6 Vorm ................................................................................................................................................. 6 Frequentie ........................................................................................................................................ 6 Wie doen er mee?................................................................................................................................ 7 Samenhang met personeelsbeleid ...................................................................................................... 8 Verdeling verantwoordelijkheden tussen cvo en scholen.................................................................... 9 Samenvatting ....................................................................................................................................... 9 Tijdpad ............................................................................................................................................... 11
Bijlage 1.....................................................................................................................12 Overzicht van diverse indelingen in domeinen .................................................................................. 12
februari 2003
1
Kwaliteitszorg; bouwen met elkaar. Voordat we beginnen met de bouw is het goed om de grote lijnen duidelijk te hebben. In de notitie Kwaliteitszorg zijn de achtergronden weergegeven. Ook zijn er al enige kenmerken van het beoogde systeem gegeven, namelijk: 1. integraal, 2. systematisch, 3. volgens het PDCA model (Deming Wheel) 4. zoveel mogelijk gebaseerd op reeds aanwezige gegevens 5. alleen die gegevens die echt van belang zijn worden verzameld 6. het zijn de direct betrokkenen die als eerste conclusies trekken uit de evaluatie 7. gekoppeld aan actualisatie van het Strategisch Plan Voor het opzetten van het kwaliteitszorgsysteem is het nodig om 1. een overzichtelijke en logische opdeling van de organisatie in deelgebieden te maken; domeinen, en eventueel een onderverdeling in subdomeinen. 2. een methode te ontwikkelen om per (sub)domein een uitspraak te kunnen doen omtrent de kwaliteit van het betreffende (sub)domein.
Opdeling van de organisatie in deelgebieden Domeinen Teneinde overzicht te kunnen bewaren is het belangrijk de organisatie op te delen in een aantal domeinen die ieder voor zich een belangrijk en tamelijk autonoom onderdeel van de organisatie vormen. In de literatuur zijn heel wat domein-indelingen te vinden (zie bijlage 1). Aan de hand hiervan kan een, voorlopige, keuze worden gemaakt. Overigens zijn keuzes betreffende de vorm en inhoud van het kwaliteitszorgsysteem niet vrijblijvend. Als we systematisch willen werken, moeten opeenvolgende evaluaties vergeleken kunnen worden. Dit is alleen maar mogelijk, wanneer het systeem in verloop van tijd niet te veel verandert.
Voorstel domeinen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Schoolklimaat Identiteit Opbrengsten Onderwijsleerproces Leerlingenzorg Organisatie en beleid Personeel en arbeidsvoorwaarden Financiën en materieel Kwaliteitszorg
Het domein Schoolklimaat omvat het belangrijke, maar nogal ongrijpbare, gebied van het welbevinden van allen die direct bij de school betrokken zijn (leerlingen, personeel, vrijwilligers, ouders, bestuurders). Het domein Identiteit kan op scholen die hun ontstaan en bestaan te danken hebben aan een bepaalde levensovertuiging (of een bepaalde onderwijsfilosofie), niet als te evalueren terrein ontbreken. In dit geval zal vanzelfsprekend niet de identiteit zelf onderwerp van evaluatie zijn, maar de wijze waarop invulling wordt gegeven aan datgene wat de missie van de vereniging en de school beoogt. De domeinen 3 tm. 8 zijn vrij concreet. Met het evalueren van deze domeinen is al heel wat ervaring opgedaan door diverse organisaties. Voor 3, 7 en 8 zijn heel wat meetgegevens, soms verstopt in administratieve systemen, reeds beschikbaar.
2
Het domein Kwaliteitszorg is een wat vreemde eend in de bijt. Het lijkt wat op een slang die in zijn eigen staart bijt. Toch moet het systeem dat wordt gebruikt om de kwaliteit van de organisatie te bepalen en te verbeteren, zelf ook goed in elkaar steken. Om dat vast te kunnen stellen is evaluatie van het kwaliteitszorgsysteem noodzakelijk. Overigens sluit dit ook aan bij de nieuwe werkwijze van de inspectie voor wat betreft het proportioneel toezicht.
Subdomeinen Overzicht en inzicht in een complexe materie creëren is toch meestal een kwestie van opdelen in slim gekozen “vakjes”. De 9 hiervoor aangegeven domeinen geven nog een te grove indeling van de organisatie. Binnen ieder domein kunnen nog meerdere subdomeinen worden aangemaakt. Voor deze subdomeinen kunnen vervolgens kwaliteitsaspecten worden benoemd die meetbaar zijn en een goede indruk geven over de kwaliteit van het betreffende subdomein. De indeling van domeinen naar subdomeinen kan worden weergegeven in een matrix zoals afgedrukt op de volgende pagina. (De hier afgebeelde matrix is bedoeld als voorbeeld. De indeling in subdomeinen moet nog worden gemaakt en zal voor een deel waarschijnlijk ook gedurende het ontwikkelproces gebeuren). Toezicht door inspectie De ontwikkelingen t.a.v. het toezicht door de inspectie vragen om enige extra aandacht. In het Toezichtskader VO (2002) van de inspectie wordt gesteld dat het toezicht proportioneel zal zijn en er wordt uitgegaan van de zelfevaluatie door de school. Naarmate deze zelfevaluatie beter is uitgevoerd, is het onderzoek door de inspectie minder vergaand. In dit stuk staat in paragraaf 2.2 “De inspectie kan oordelen van scholen uiteraard alleen benutten als deze betrekking hebben op kwaliteitsaspecten waarover de inspectie ook oordeel uit wil spreken”. De inspectie onderzoekt in het Jaarlijks Onderzoek (JO) de domeinen (zoals zij ze zelf benoemt) ‘Zorg voor kwaliteit’ en ‘Opbrengsten’. In het Periodiek KwaliteitsOnderzoek (PKO) komt daar nog het domein ‘Onderwijs en Leren’ bij. Gezien de opsomming van de betreffende kwaliteitsaspecten betreft het de hiervoor voorgestelde domeinen 1, 3, 4, 5 en 9. In het geval er vermoedens bestaan dat de kwaliteit in de school tekort schiet, worden ook de domeinen 6, 7, en 8 in het onderzoek betrokken. Het enige domein dat dus buiten beschouwing blijft is het domein Identiteit! Het heeft dus zin om er voor te zorgen, dat de school ook zelf een indruk heeft van de kwaliteit binnen de domeinen 1 en 3-9, teneinde een gelijkwaardig gesprek met de inspectie te kunnen voeren en een diepgaand onderzoek door de inspectie overbodig te maken.
3
Voorbeeld van een indeling in domeinen en subdomeinen
1 2 Schoolklimaat Identiteit
3 4 Opbrengsten Onderwijsleerproces
Veiligheid en geborgenheid
Academische prestaties (kennis, inzicht en vaardigheden) Persoonlijke en sociale ontwikkeling Verdere loopbaan van de leerlingen
Stimulerende omgeving Interne en externe dienstverlening Public Relations
Contacten met de omgeving
Inhoud lessen godsdienst / levensbeschouwing Identiteit ! inhoud overige lessen Identiteit ! pedagogisch handelen Identiteit ! buitenlesactiviteiten
6 Organisatie en beleid
7 Personeel en arbeidsvoorwaarden
8 Financiën en materieel
9 Kwaliteitszorg
Onderwijsvisie / Plaatsing en doelen doorstroming
Leiderschap
Taakverdeling
Financiën
Schooltoetsen
Inhoud van het curriculum
Keuzebegeleiding
Beleidsontwikkeling
Functionerings- Materieel en gesprekken diensten
Planning van het onderwijsaanbod Didactische vormgeving
Leerwegondersteuning
Beleidsimplementatie en – bewaking Communicatie
Doelgerichtheid
5 Leerlingenzorg
Sociaalpedagogische ondersteuning
ARBO / gezondheidsbeleid Professionalisering / nascholing Functioneren Arbeidssatisfacvan het bestuur tie
Technologie en kennismanagement Informatie
Pedagogisch handelen in de klas Onderwijstijd
4
Instrumenten per (sub)domein Zoals in de inleiding aangegeven wordt eerst de totale organisatie opgedeeld in overzichtelijke onderdelen. (Overigens zou je ook voor een deel van de organisatie kunnen kiezen, maar dat is, ook gelet op het toetsingskader van de inspectie, in ons geval niet van toepassing). Voor het bepalen van de kwaliteit per (sub)domein zijn instrumenten nodig. De werkwijze is tamelijk uniform. Eerst wordt vastgesteld welke eigenschappen van het (sub)domein relevant zijn voor het bepalen van de kwaliteit. Hiervoor worden in de literatuur verschillende termen gebruikt, maar aansluitend bij de terminologie die door de inspectie wordt gebruikt, spreken wij van kwaliteitsaspecten. Vervolgens wordt vastgesteld op welke waarneembare en meetbare kenmerken van het kwaliteitsaspect gelet wordt; de indicatoren. Voorbeeld: Domein: Onderwijsleerproces Subdomein: Didactisch handelen Kwaliteitsaspect: Actief en zelfstandig leren Indicatoren: Zorgen voor actieve deelname Stimuleren samenwerking/ondersteuning : : Aan de indicatoren hangt dus een “waarde”, bijvoorbeeld op een waardeschaal van 1 t/m 5 of een kengetal bijvoorbeeld “bezettingsgraad lokalen = 86,48%”. Analoog aan het model gehanteerd in de zelfevaluatie (zie het zelfevaluatie-rapport VCVO Zuid-West Friesland 2000/2001 blz. 131 e.v.) worden dan zowel voor de beoordeling op de indicatoren als voor het doen van een uitspraak t.a.v. de kwaliteit van het betreffende kwaliteitsaspect een heldere norm geformuleerd. Bijvoorbeeld, in samenhang met bovenstaand voorbeeld: Indicator “Zorgen voor actieve deelname”: hoeveel procent van de lestijd zijn de leerlingen daadwerkelijk betrokken bij de les; score 1 voor 25%, 2 voor 50%, 3 voor 70%, 4 voor 85%, 5 voor 95%. Kwaliteitsaspect “Actief en zelfstandig leren”: Stel dat er 5 indicatoren zijn, dan zou de norm kunnen zijn dat 4 van de 5 indicatoren voldoende (3 of hoger) moeten scoren. Aanvullend zou kunnen worden geëist dat de indicator “Actief en zelfstandig leren” altijd voldoende moet zijn. Een van de doelstellingen bij de opzet van ons kwaliteitszorgsysteem is om zoveel mogelijk gebruik te gaan maken van reeds bestaande informatie. Voor die onderdelen waar reeds informatie aanwezig is, kan dus worden volstaan met het zodanig presenteren of aggregeren van deze informatie dat aan de hand daarvan een uitspraak kan worden gedaan omtrent de kwaliteit van het betreffende (sub)domein. Voor die onderdelen waarvoor deze informatie niet beschikbaar is, moeten alsnog instrumenten worden ontwikkeld. Daarbij doet zich de vraag voor of deze instrumenten voor gebruik over een langere periode bedoeld zijn of desgewenst na enige tijd vervangen kunnen worden door betere instrumenten. De afwegingen hierbij zijn: • Hanteren van hetzelfde instrument over een langere periode vergroot de mogelijkheid van benchmarking (onderlinge vergelijking op een bepaald tijdstip dan wel volgen van de ontwikkeling over een zekere periode); • Doelstellingen en inzichten veranderen mettertijd ⇒ de te meten aspecten en wellicht zelfs de meetinstrumenten veranderen ook; • Accepteren van wijzigingen in de meetinstrumenten maakt het mogelijk deze werkenderweg te verbeteren en het systeem operationeel te maken voordat het helemaal af is (als dat al ooit het geval zal zijn). Het lijkt het verstandigst om daar waar reeds een standaardisatie van te gebruiken meetwaarden heeft plaatsgevonden deze te blijven gebruiken (bijv. in het domein financiën), waar een soortgelijke werkwijze gevolgd kan worden dat ook te doen (bijv. in het domein personeel t.a.v. de informatie uit het sociaal jaarverslag). Voor het overige kunnen we pragmatisch te werk te gaan wat wil zeggen, voor de hand liggende instrumenten gebruiken (bijvoorbeeld enquêtes en panelgesprekken) en deze in loop van de jaren zo mogelijk vervangen door betere.
5
De instrumenten dienen op een SMART manier antwoord te geven op de kwaliteitsvraag. Om die reden is het verstandig om bij het instrument meteen aan te geven op welke kwaliteitsaspecten het test. Verder is het verstandig de instrumenten ook “smart” te kiezen d.w.z. zo dat zij een goede en brede uitspraak doen over het betreffende (sub)domein, opdat met weinig instrumenten kan worden volstaan. Dit ter vermijding van een te grote inzet van tijd en middelen, maar vooral ook om een helder beeld van de kwaliteit te krijgen. Voorbeeld:
(Sub)domein Instrumenten Schoolklimaat Schouw van gebouwen en werkplekken Veiligheid en geborgenheid
Stimulerende omgeving
Enquête onder leerlingen en personeel Ongevallenregistratie Schouw van gebouwen en werkplekken
Kwaliteitsaspecten Aantal gebreken, ernstig/niet ernstig (Arbo) Aantal gebreken, ernstig/niet ernstig Aantal incidenten gerubriceerd naar ernstig/niet ernstig Tevredenheid; beschrijving a.h.v. gestandaardiseerde schaal
Enquête onder leerlingen en personeel
Interne en externe dienstverlening
Vastlegging resultaten Vorm Een kwaliteitszorgsysteem waarbinnen gebruik wordt gemaakt van verschillende instrumenten om de kwaliteit van verschillende (sub)domeinen te meten zal vanzelfsprekend ook een overzicht opleveren dat bestaat uit een lappendeken van deelgebieden. Dit lijkt op het eerste gezicht misschien rommelig, maar levert wel per deelgebied een kwaliteitsimpressie die niet te lijden heeft onder concessies t.b.v. een mooie uniforme rapportage. Overigens zal het samenbrengen van al deze kwaliteitsinformatie van de verschillende (sub)domeinen in één integraal kwaliteitsverslag (cf. financieel jaarverslag en sociaal jaarverslag) gekoppeld aan de eis om SMART te formuleren (metingen leveren dus heldere, vergelijkbare uitspraken op) een kwaliteitsverslag opleveren dat voor wat betreft de lay-out zeker wel een eenheid kan vormen.
Frequentie Het verzamelen van alle gegevens, het bewerken er van en het samenvoegen van alle informatie inclusief conclusies en commentaar zal zelfs bij het gebruik maken van bestaande informatie en het stroomlijnen van de verwerking een grote klus blijven. In de loop der tijd zal er wel een zekere routine ontstaan, maar gezien het feit dat de meeste processen binnen scholen een cyclus van één of meer jaren kennen moet er op worden gerekend dat dit enige jaren zal vergen. Daarbij moeten we ons ook realiseren dat de veranderingen in rapportagevorm in de “harde” domeinen (financiën) niet zo snel gaan, maar de inzichten t.a.v. onderwijs en personeelsbeleid en daarmee samenhangend de kwaliteitsindicatoren, kunnen in een korte tijd soms ingrijpend wijzigen. Ofschoon het dan ook verleidelijk is om de frequentie aan de lage kant te houden, is er niet veel keuze. Zoals gezegd kennen de meeste processen in een school een cyclus van een jaar; slechts voor een beperkt aantal (sub)domeinen is geen sprake van een cyclus (bijvoorbeeld tevredenheid van ouders, leerlingen en personeel, identiteit). Het lijkt daarom onontkoombaar om ieder jaar een kwaliteitsverslag te maken, waarbij een kwaliteitsbeschouwing t.a.v. enige (sub)domeinen beperkt zou kunnen worden tot de 4- of 5-jaarlijkse zelfevaluatie (zie Planning van de kwaliteitscycli in de Verkenningsnotitie Kwaliteitszorg; 2001). Het is zelfs de vraag of het verstandig is om deze tweedeling aan te brengen. Evengoed kan ieder jaar een beperkt tevredenheidsonderzoek uitgevoerd worden onder een beperkte groep ouders, leerlingen en personeel. Misschien is dat vanuit het oogpunt van routine wel makkelijker dan eens in de 4 à 5 jaar een groot onderzoek.
6
Wie doen er mee? Als we spreken van een integraal kwaliteitszorgsysteem dan bedoelen we daarmee, dat het de hele organisatie, alle onderdelen daarvan, betreft. Ofschoon er ook in het onderwijs wel gesproken wordt van producten, vinden velen dat toch maar een vreemde en ook wel vervelende term. Het product zou dan zoiets zijn als een stukje meebouwen aan of vervolmaken van de leerlingen? Toch is dat wel wat wij proberen vast te stellen bij het bepalen van de kwaliteit van het onderwijs. Als het onderwijs de leerling niet verder brengt in zijn ontwikkeling, kan die leerling net zo goed meteen een baantje zoeken. Het “vervelende” zit hem er natuurlijk in, dat het meer de leerling is die zichzelf ontwikkelt, waarbij de omgeving hem de mogelijkheden verschaft, dan dat een school die kennis en vaardigheden in de leerling aanbrengt. Om dan vast te stellen wie er mee doen bij de vaststelling van de kwaliteit van de school is niet zo eenvoudig. Voor de koekenbakker is alleen de mening van de klanten belangrijk. Als de bakker z’n koekjes prima vindt, maar de klanten niet en hij trekt daaruit de conclusie dat de koekjes dus goed zijn en de klanten dom ……………. Maar als de klanten de koekjes prima vinden en de bakker vindt ze slecht? Dan zou ik toch wel eens willen weten waarom de vakman ze slecht vindt. Worden er misschien schadelijke grondstoffen gebruikt. Als het bij koekenbakken al niet zo eenduidig is, hoe dan in het onderwijs? Wie hebben belang bij een goede kwaliteit? 1. De leerlingen, want hun ontwikkeling bepaalt voor een groot deel hun mogelijkheden voor het verdere leven; 2. De maatschappij, want die is voor het toekomstig functioneren afhankelijk van goed geschoolde en goed gevormde burgers en investeert veel geld in het onderwijs van de jeugd. Andere actoren kunnen als afgeleide belanghebbenden worden gezien. 1. De ouders; zij zijn in hoge mate verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen, kunnen vanuit hun levenservaring beter overzien wat het belang van goed onderwijs is dan de kinderen zelf en zullen de kwaliteit van bepaalde aspecten van het onderwijs zeker anders wegen en beoordelen dan hun kinderen; 2. De docenten; zij zijn de vaklui en kunnen de vakinhoudelijke en pedagogisch/didactische aspecten van het onderwijs bij uitstek beoordelen. Om gemotiveerd onderwijs te kunnen geven is het voor hen belangrijk te weten dat hun werk er kwalitatief toe doet en te weten dat zij invloed op de kwaliteit uit kunnen oefenen; 3. Het o.o.p.; de werknemers in school die zowel de leerlingen als de docenten dagelijks meemaken en zo met name t.a.v. het schoolklimaat en organisatie en beleid een eigen kwaliteitsschets van de organisatie kunnen geven; 4. Management van de school; ook van deze groep mag worden verwacht dat zij vanuit de contacten met alle geledingen binnen en buiten de school een goed beeld hebben van de kwaliteit. Toch is hier enige reserve op zijn plaats, want het management is al in belangrijke mate verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit van het onderwijs. We moeten dus oppassen dat het management geen al te grote invloed krijgt op de beoordeling van het eigen werk; 5. Vervolgopleidingen en bedrijfsleven; in het beroepsonderwijs zijn nauwe contacten met het bedrijfsleven heel normaal, zo wordt ook informatie over de kwaliteit van het eigen onderwijs verkregen. Voor het avo-onderwijs verloopt deze informatiestroom veel anoniemer, via media, algemene onderzoeken e.d. Hier ligt nog een terrein braak v.w.b. het verkrijgen van respons van afnemers in het kader van kwaliteitsverbetering. Actoren bij de kwaliteitsbewaking zijn dus in eerste instantie leerlingen, ouders, docenten, o.o.p. en, met enige kanttekeningen, het management. De maatschappij doet zijn invloed gelden middels de inspectie (en ook hier geldt natuurlijk “de maatschappij dat ben je zelf”). De enige geleding die niet in het rijtje voorkomt is het bestuur. Deze zal namelijk moeten beoordelen of het voorgestelde kwaliteitszorgsysteem aan de gestelde eisen voldoet en zal in een later stadium de conclusies die voortvloeien uit het gebruik van het systeem moeten vaststellen. Zelf meebouwen maakt het dan wel moeilijk om onbevangen een oordeel over het product te vellen. Actoren kunnen op twee momenten een rol spelen; 1. bij het formuleren van kwaliteitsaspecten en indicatoren en vervolgens bij het opstellen van de normen;
7
2. bij de evaluatie. De betrokkenheid van de verschillende actoren bij het proces kan worden weergegeven in een matrix. Een X betekent; zowel betrokken bij opstellen als beoordelen. Een O betekent; alleen oordelen (op domein of subdomein(en)). Een voorstel: Domein Schoolklimaat Identiteit Opbrengsten Onderwijsleerproces Leerlingenzorg Organisatie en Beleid Personeel en arbeidsvoorwaarden Financiën en materieel Kwaliteitszorg
Bestuur
X
Schoolleiding X X X X X X X X O
Docenten X X X X X X X X
O.o.p. X X X1 X X X X
Ouders X X O O X X
Leerlingen X X O X X
O
O
Argumentatie voor de voorgestelde verdeling van bevoegdheden: -
Schoolklimaat, Identiteit en Leerlingenzorg zijn domeinen waarvan iedere geleding kenmerken kan aangeven die juist voor die geleding relevant zijn.
-
Opbrengsten zijn de meetbare resultaten van het onderwijs. De specialisten op dit gebied zijn docenten en schoolleiding. Zij zijn van oudsher bezig met het presenteren van deze opbrengsten in een voor de andere partijen begrijpelijke vorm.
-
Het Onderwijsleerproces is ook het gebied waarbinnen de docenten dé specialisten zijn. Het management vanuit zijn functie en de leerlingen als voorwerp van zorg zullen waarschijnlijk ook eigen inbreng hebben op de relevante kwaliteitsaspecten.
-
Uit de metingen gedaan t.b.v. de Zelfevaluatie 2001 blijkt een grote betrokkenheid van schoolleiding, personeel en ouders bij het domein Organisatie en Beleid. We mogen aannemen dat iedere groep zijn eigen “meetpunten” heeft om dit domein te beoordelen. Om die reden lijkt het verstandig deze 4 groepen te betrekken bij het vaststellen van de kwaliteitsaspecten en indicatoren voor dit domein.
-
Personeel en arbeidsvoorwaarden en Financiën en materieel zijn twee domeinen waarop m.n. diegenen die binnen de school werkzaam zijn, zicht hebben.
-
Het domein Kwaliteitszorg is als het ware het overkoepelende domein. Als de kwaliteit van dit domein goed is, zullen de uitspraken die het systeem doet ook betrouwbaar zijn. Zoals hiervoor al aangegeven is het daarom het domein waarvan het bestuur dient te bepalen hoe de kwaliteit er van wordt vastgesteld.
Samenhang met personeelsbeleid In het kader van Integraal PersoneelsBeleid worden voor de verschillende functiegroepen binnen de organisatie en vervolgens op individueel niveau competentieprofielen opgesteld. Zonder in details te treden kan worden gesteld dat in deze competentieprofielen staat beschreven welke competenties -kennis, vaardigheden en attituden- in samenhang met het werk, het betreffende personeelslid op een bepaald moment wil bezitten. Het vaststellen in hoeverre het behalen van de afgesproken competenties is gerealiseerd is een van de functies van het kwaliteitszorgsysteem. De mate waarin competenties zijn gerealiseerd zal ter sprake komen in een functioneringsgesprek, de feiten die de basis vormen voor dit gesprek worden geleverd door het kwaliteitszorgsysteem. Hierbij kan worden gedacht aan leerlingen-enquêtes of, verdergaand, 3600 feedback, informatie uit het leerlingadministratiepakket, examenresultaten van inspectie e.d.. 1
Met name de onderwijsassistenten en toa’s
8
Een heikel punt is, wie toegang hebben tot deze informatie. Er is weinig verbeelding voor nodig om te kunnen inzien wat het effect zal zijn op personeelsleden, wanneer de informatie over hun functioneren voor iedereen vrijelijk beschikbaar is. We moeten ons daarom in de eerste plaats afvragen wat wij met het kwaliteitszorgsysteem willen bereiken. Het doel ligt al in de term besloten; zorgen voor kwaliteit. Zorgen voor kwaliteit, verbeteren van kwaliteit bereiken we door de zaken die goed gaan, goed te blijven doen en wat niet goed gaat te verbeteren. Aangezien onderwijs toch voornamelijk mensenwerk is, zal verbeteren vrijwel altijd betekenen, dat mensen zich verbeteren in hun werkzaamheden. Met de nadruk op ‘zich’ houdt dit in, dat de informatie op de eerste plaats voor de betrokkene zelf van belang is. Vervolgens is deze aan een persoon gebonden kwaliteitsinformatie de basis voor het overleg (functioneringsgesprek of iets dergelijks) tussen het betreffende personeelslid en zijn direct-leidinggevende. Pas na anonimisering , nog liever pas na aggregatie, is de informatie beschikbaar voor de algemene discussie over de kwaliteit binnen de school of vereniging. Op deze wijze wordt gestimuleerd dat het voortdurende verbeterproces van onder af plaatsvindt, eigendom is van het personeel zelf.
Verdeling verantwoordelijkheden tussen cvo en scholen Als we kijken naar het Zelfevaluatierapport 2000 / 2001 dan zien we dat er een zelfevaluatie op schoolniveau heeft plaatsgevonden en er een geconsolideerde zelfevaluatie op verenigingsniveau is beschreven. In dit rapport en in het Strategisch Plan 2001 – 2006 wordt het beleid enkel op verenigingsniveau gepresenteerd. Wanneer het kwaliteitszorgsysteem min of meer wordt gezien als de opvolger van de zelfevaluatie, is het voor de hand liggend om een grote rol in de kwaliteitszorg bij de scholen neer te leggen. Wanneer het kwaliteitszorgsysteem echter bedoeld is om te evalueren in hoeverre de doelen aangegeven in het Strategisch Plan zijn gerealiseerd, dan zal het bepalen van de aspecten, indicatoren en normen voornamelijk op verenigingsniveau plaatsvinden. Wel zal dit dan, net als bij de zelfevaluatie in 2000/2001 leiden tot zowel een zelfevaluatie op schoolniveau als op verenigingsniveau. Als gekozen wordt voor de tweede optie, ligt het voor de hand om op verenigingsniveau - CMT en een verenigingsbrede projectgroep - domeinindeling, kwaliteitsaspecten, indicatoren en normen te ontwikkelen en vast te stellen. Hierbij kan de mogelijkheid worden opengelaten om voor die (sub)domeinen van scholen waarin zij duidelijk van de partnerscholen verschillen, eigen of aanvullende kwaliteitsaspecten en indicatoren te ontwikkelen. Hierbij valt met name te denken aan het domein “Identiteit” en verder de domeinen “Onderwijsleerproces en Leerlingenzorg” (bijv. Dukdalf ⇔ andere scholen) en “Personeel en Arbeidsvoorwaarden” voorzover het de evaluatie van de competenties betreft. Registratie en rapportage dient net zoals in 2000 / 2001 verenigingsbreed plaats te vinden.
Samenvatting 1. Een voorstel voor de opdeling van de organisatie in domeinen wordt gegeven. Hiermee kan een dekkend overzicht van de gehele organisatie worden bereikt. Ook sluit de indeling aan op die welke door de inspectie wordt gehanteerd. 2. Voor het vaststellen van de kwaliteit van ieder (sub)domein zijn instrumenten nodig. Deze zijn deels al voorhanden, zullen deels nog moeten worden ontwikkeld. Een instrument wordt gebruikt om voor een bepaald kwaliteitsaspect van een (sub)domein aan de hand van meetbare kenmerken, indicatoren, volgens van tevoren vastgelegde normen een uitspraak te doen over het kwaliteitsniveau. 3. Regelmatig zal een kwaliteitsverslag moeten worden opgesteld. Gezien de overwegend jaarlijkse cyclus van schoolprocessen ligt het voor de hand om ook jaarlijks een kwaliteitsverslag te maken. Een omvangrijkere zelfevaluatie zou dan eens in de vijf jaar kunnen plaatsvinden in het kader van de opstelling van een nieuw strategisch plan voor de volgende vijf jaar. 4. Gezien het integrale karakter van het kwaliteitszorgsysteem is het voor de hand liggend alle geledingen te betrekken bij het maken van het systeem en later bij het verzamelen van informatie nodig voor het vaststellen van de kwaliteit van onze organisatie. De enige geleding die hierbij een duidelijk andere rol vervult is het bestuur. Dat moet namelijk vaststellen of het kwaliteitszorgsysteem datgene is geworden wat voldoet aan de gestelde eisen en vervolgens of de conclusies die eruit voortvloeien de juiste zijn. 5. De belangrijkste factor bij het verzorgen van kwalitatief hoogstaand onderwijs vormen de docenten en het overige personeel. Een goede samenhang tussen personeelsbeleid en kwaliteitszorg is dan ook vanzelfsprekend. Regelmatig, bijvoorbeeld bij gelegenheid van een functioneringsge-
9
sprek, zal geëvalueerd moeten worden in hoeverre afspraken ten aanzien van competenties zijn gerealiseerd. Prudentie is bij het omgaan met door het kwaliteitszorgsysteem gegenereerde persoonsgebonden informatie geboden, opdat het niet functioneert als controle-instrument, maar als mogelijkheid om samen de kwaliteit van het werk te verbeteren: a. In eerste instantie is deze informatie van belang voor de betrokkene zelf. Deze kan ze gebruiken om een beter beeld van zichzelf te krijgen, met name zoals gezien door de ogen van anderen, om daarvan te leren; b. In tweede instantie vormt de informatie de basis voor overleg met de directleidinggevende; c.
Pas in laatste instantie is de informatie, geanonimiseerd en geaggregeerd, beschikbaar voor de algemene discussie over de kwaliteit binnen school of vereniging.
6. Kwaliteitszorg kan onder verantwoordelijkheid van de vereniging en/of van de afzonderlijke scholen vallen. Het meest voor de hand liggende is het systeem verenigingsbreed op te zetten met de mogelijkheid om voor die (sub)domeinen van scholen waarin zij duidelijk van de partnerscholen verschillen, eigen of aanvullende kwaliteitsaspecten en indicatoren te ontwikkelen. Verzameling van gegevens zal zowel op verenigingsniveau als op de scholen plaatsvinden, maar dit moet leiden tot één integraal kwaliteitsbeeld van de vereniging, vast te leggen wellicht in meerder documenten, maar dat uiteindelijk samengebracht wordt in één kwaliteitsverslag.
10
Tijdpad Ruim voor het aflopen van het huidige Strategisch Plan in 2006 dient het kwaliteitszorgsysteem volledig operationeel te zijn. Er moet dan ook al een voldoende vulling zijn om als basis te kunnen dienen voor het volgende strategisch plan. Dat betekent in feite dat het uiterlijk juni 2004 in proeffase moet werken. Omdat we voor een groeimodel hebben gekozen, betekent dat overigens niet, dat er na die datum niets meer aan veranderd of toegevoegd kan worden. Als afspraken zijn gemaakt ten aanzien van de te gebruiken instrumenten, zullen die toch nog ontwikkeld moeten worden. Bijvoorbeeld in het geval we voor een bepaald subdomein enquêtes gaan gebruiken, zullen die vervolgens ook nog opgesteld en uitgeprobeerd moeten worden. Daarbij is het noodzakelijk aan te sluiten bij de beleidsdoelstellingen geformuleerd in het Strategisch Plan. Dit zal ook nog heel wat tijd kosten, zodat eigenlijk eind dit schooljaar de domein-indeling en de te gebruiken instrumenten per (sub)domein vastgesteld moeten zijn. Hierbij zou een eerste versie voor de normering op het niveau van kwaliteitsaspecten gemaakt kunnen worden. In het schooljaar 2003 / 2004 kunnen dan de instrumenten, voor zover nog niet beschikbaar, worden gemaakt en genormeerd. De eerste versie van de normering op het niveau van kwaliteitsaspecten kan dan zonodig worden bijgesteld.
tijdstip waarop gereed maart 2003 april 2003 juni 2003 oktober 2003 oktober 2003 mei 2004 mei 2004 juni 2004 schooljaar 2004 / 2005 januari 2006
onderwerp domein-indeling te gebruiken instrumenten eerste versie normering op aspect-niveau vaststelling verantwoordelijkheid cvo ⇔ afzonderlijke scholen instelling projectgroep instrumenten gereed normering gereed instrumenten en normering vaststellen proefdraaien en vullen eerste kwaliteitsverslag
Zoals in de laatste paragraaf aangegeven, bestaat er een spanning tussen vereniging en scholen bij het vaststellen van de kwaliteit zoals die gerealiseerd wordt op de afzonderlijke scholen. Dit aspect werkt ook door bij de ontwikkeling van het systeem. Er dient een overkoepelend platform te zijn, maar daarnaast ook ruimte voor invulling op schoolniveau. Dit leidt tot de volgende constructie: Algemene regie op centraal niveau: Besluitvorming op centraal niveau: Uitvoering op centraal niveau: Regie op schoolniveau: Uitvoering op schoolniveau:
Centraal Bureau CMT stuurgroep bestaande uit regievoerders op schoolniveau lid van het management werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van alle geledingen
11
Bijlage 1
Overzicht van diverse indelingen in domeinen INK Leiderschap
Beleid en Strategie
Personeelsmanagement
Middelenmanagement
Management van processen
Kwaliteitszorg op school In het kader van de zelfevaluatie zijn vragenlijsten opgesteld. Hierin komen slechts drie domeinen, opgedeeld in subdomeinen, aan de orde. Onderwijs
Personeel
Leerlingbegeleiding
Quick Scan Kwaliteitszorg Onderwijs
Personeel
Organisatie
Middelen
Omgeving
Kwaliteit op Maat.doc 1. 2. 3. 4. 5.
Levensbeschouwing Personeel en arbeidsvoorwaarden Organisatie Onderwijskundig terrein Financiën en materieel
Europese pilot project Resultaten
Processen op klasniveau
Processen op Schoolniveau
De omringende omgeving
De tien “quality areas” in de Europese scholen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
School Ethos/Philosophy School Climate Curriculum and Organisation Management and Administration Teaching Achievement/Learning Professional Development Resources for Learning Links with Parents and Agencies outside the School Evaluation
12
Performance indicators by Scottish Executive Education Department: o o o o o o o
curriculum attainment learning and teaching support for pupils ethos resources management, leadership and quality assurance
SAS o o o o o o o o o o
Onderwijsdoelen Schoolklimaat Schoolleiding Competentie collega’s Schoolorganisatie Onderwijsaanbod Leerlingen Leerprestaties Leerlingbegeleiding Voorzieningen en materialen
13