Kwaliteitsverhoging van het afstudeeronderzoek in de Bachelor-opleiding Verheldering van de rol en functies van actoren en concretisering van het beleid in de praktijk
Jos Fransen / Pieter Swager - Lectoraat eLearning / Hogeschool Inholland
[email protected] /
[email protected]
Inleiding Deze notitie is bedoeld als bijdrage aan de discussie over de ontwikkeling en borging van de kwaliteit van het afstudeeronderzoek in opleidingen van het Domein Onderwijs, Leren en Levensbeschouwing van Hogeschool Inholland. Eerst wordt omschreven wat zoal kenmerken zijn van afstudeeronderzoek in Bachelor-opleidingen, vervolgens wordt ingegaan op de rol en functie van de actoren die betrokken zijn bij het ontwikkelen en begeleiden van het afstudeeronderzoek, waarbij een voorstel wordt gedaan voor de herinrichting van het afstudeertraject om te komen tot een verhoging van de kwaliteit van het afstudeeronderzoek en de borging van eenmaal verworven kwaliteit. Dat voorstel worden vervolgens uitgewerkt naar een concreet plan van aanpak waarbij de rol van de lectoraten, en in het bijzonder de rol van het lectoraat eLearning, expliciet wordt toegelicht.
Afstudeeronderzoek in de Bachelor-opleidingen De Bachelor-opleidingen in het hoger beroepsonderwijs richten zich op het opleiden van professionals op hbo-niveau. De eisen die aan een professional op hbo-niveau worden gesteld staan omschreven in de Dublin descriptoren, zij het zeer globaal. Het kunnen uitvoeren van praktijkgericht onderzoek maakt daarvan deel uit, niet zozeer vanwege het feit dat de hbo-professional een onderzoeker moet worden, maar omdat een kritische, onderzoekende houding voor een ‘reflective practitioner’ als voorwaardelijk wordt gezien. Die moet in staat zijn kritisch te reflecteren op eigen handelen en op de beroepspraktijk, dient zich bewust te zijn van de betekenis van onderzoek in de ontwikkeling van de kwaliteit van het onderwijs en van het beroep, moet een bijdrage kunnen leveren aan onderzoek, en moet resultaten van onderzoek kunnen vertalen naar de eigen beroepscontext. Dat alles legitimeert dat een student zelf kennis moet hebben gemaakt met het ontwikkelen en uitvoeren van onderzoek. Per definitie gaat het om praktijkgericht onderzoek, want een student in het hoger beroepsonderwijs draagt niet bij aan wetenschappelijke theorievorming, maar aan de verbetering van de kwaliteit van het eigen handelen en van het onderwijs in de praktijk (zie figuur 1). Dat betekent overigens niet dat er geen praktijkgericht onderzoek wordt uitgevoerd op universiteiten, maar dat universitair praktijkgericht onderzoek zich uiteindelijk richt op de wetenschappelijke theorievorming op basis van replicatie en het genereren van een ‘body of knowledge’ als resultaat van het uitvoeren van onderzoek in verschillende contexten. Praktijkgericht onderzoek start daarmee altijd vanuit een probleem of vraagstuk dat speelt in de beroepspraktijk, meer specifiek in de school waarin een student werkzaam is in de laatste fase van de opleiding. Het doel van praktijkgericht onderzoek is het genereren van kennis en inzichten die bij kunnen dragen aan het oplossen van een vraagstuk of probleem, bijvoorbeeld in de vorm van visie of beleid, een herontwerp van leerpraktijken, leermaterialen of andere instrumenten die bijdragen aan verhoging van de kwaliteit van het onderwijs in de gegeven context. Daarmee kan een praktijkgericht onderzoek zich richten op drie niveaus: het eigen beroepsmatig handelen, het onderwijs in de school, of het beroepsmatig handelen in bredere zin. Voor een Bachelor-student in een lerarenopleiding geldt dat zijn of haar onderzoek zich vooral zal richten op het leveren van een bijdrage aan de ontwikkeling van eigen beroepsmatig handelen en/of aan de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs in een school op basis van beperkt contextspecifiek praktijkgericht onderzoek.
1
hoger beroepsonderwijs
universitair onderwijs
fundamenteel onderzoek
praktijkgericht onderzoek
bijdrage theorievorming
verbetering beroepspraktijk
Figuur 1. Typering van onderzoek in het hoger onderwijs ter verduidelijking van de positie van praktijkgericht onderzoek.
De eisen die worden gesteld aan het onderzoek in de Bachelor-opleiding verdienen enige toelichting. Gedurende de reguliere vierjarige opleiding groeit de student in de rol van onderzoeker in de praktijk door gericht te werken aan het ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden en aan het verwerven van methodologische kennis, maar ook door ingevoerd te raken in discussies die worden gevoerd in het domein van het wetenschappelijk onderzoek. Primair gaat het echter om het ontwikkelen van een onderzoekende houding opdat de student zich kritisch opstelt tegenover eigen beroepsmatig handelen en de beroepspraktijk, en in staat is het eigen handelen en die beroepspraktijk te problematiseren. Dat is een ontwikkeling die doorgemaakt dient te worden tijdens de hele opleiding en die alleen succesvol kan worden als onderzoeksmatig denken en handelen op allerlei manieren wordt geïntegreerd in alle onderdelen van de opleiding. Het gaat dan zowel om het kritisch bevragen van de student als om het aanbieden van verschillende perspectieven, zodat een keuze of standpunt bepaald moet worden op basis van argumentatie. Daarnaast wordt de student stap voor stap ingeleid in de methodologie van praktijkgericht onderzoek, zodat er in de laatste fase verwacht kan worden dat hij of zij in staat is om zelfstandig een beperkt praktijkgericht onderzoek te ontwerpen en uit te voeren. Die ontwikkeling moet 1 geborgd worden in de onderzoekslijn in het curriculum en daartoe zijn al stappen gezet . Daarbij dient de integratie van onderzoek binnen de andere onderdelen van het curriculum te worden nagestreefd opdat onderzoek betekenisvol wordt. In de eerste twee jaar maakt de student kennis met onderzoek op basis van leeronderzoeken, waarbij niet noodzakelijk de hele onderzoekscyclus wordt afgewerkt, maar de aandacht wordt gericht op bepaalde stappen in de onderzoekscyclus. In de laatste twee jaar wordt er gewerkt aan het ontwerpen en uitvoeren van onderzoek in minors. In de afstudeerfase gaat het om een praktijkgericht onderzoek dat individueel en zelfstandig wordt ontworpen en uitgevoerd.
Thematisering en de onderzoeksagenda Het ontwikkelen van een onderzoekende houding en van onderzoeksvaardigheden in een eerste fase van de opleiding wordt gestuurd op basis van een opleidingsagenda. Dat wil zeggen dat onderwerpen die aanleiding kunnen zijn voor reflectie en onderzoeksactiviteiten in het kader van leeronderzoeken rechtsreeks worden afgeleid van de thema’s en inhouden die aan de orde komen in die fase van de opleiding. Het afstudeeronderzoek heeft een andere status, want het is niet alleen een meesterproef die een student individueel aflegt om te kunnen worden toegelaten tot het beroep, het dient ook bij te dragen aan verbetering van de onderwijskwaliteit in een school en van het persoonlijk beroepsmatig handelen. Een onderwerp voor het afstudeeronderzoek stamt dus uit de praktijk waar de student het laatste jaar actief is en het afstudeeronderzoek moet relevant zijn voor de gegeven beroepscontext vanwege het feit dat het nauw is verbonden met vraagstukken die in die beroepscontext spelen. Vanuit dat perspectief dient het werkveld betrokken te zijn bij de bepaling van de onderwerpen voor het afstudeeronderzoek.
1
Fransen, J., Jager, T., & Onstenk, J. (2007). Project Brede Major: Onderzoek in de thema’s; Voorstellen voor de concretisering van de onderzoekslijn. Hogeschool Inholland: Schools of Education (interne beleidsnotitie). 2
Een vraagstuk of probleem uit de beroepspraktijk vormt weliswaar de aanleiding voor het ontwerpen van een onderzoeksplan, maar dat vraagstuk of probleem dient vervolgens te worden omgezet in een onderzoekbare vraagstelling om tot een concreet onderzoeksvoorstel te kunnen komen. Deze stappen moet een student zelf zetten onder supervisie van de begeleider uit de opleiding en in overleg met de praktijkbegeleider. De opleiding is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het afstudeeronderzoek en bewaakt of een onderzoekvraag zich goed leent voor een individueel uit te voeren praktijkgericht onderzoek dat voldoet aan de eisen voor onderzoek en ook haalbaar is binnen de beschikbare tijd. Een praktijkbegeleider wordt erbij betrokken om te waarborgen dat het onderzoek en de resultaten betekenisvol zullen zijn voor een school en dat de student toegang krijgt tot alle informatie om het onderzoek uit te kunnen voeren. Daarmee heeft de beroepspraktijk wel invloed op de uitwerking van een afstudeeronderzoek, maar draagt echter geen verantwoordelijkheid voor de methodologische kwaliteit van het onderzoek die vereist is om daarop te kunnen afstuderen. De eisen die aan de inhoudelijke en methodologische kwaliteit worden gesteld, hangen nauw samen met de uiteindelijke certificering en daarvoor is de opleiding eindverantwoordelijk. De expertise om die kwaliteit ook te garanderen moet daarom aanwezig zijn in de opleiding, en als ook het werkveld een belangrijke rol vervult bij het opleiden bij de begeleiding of in de rol van externe assessor van afstudeeronderzoeken, dan dient die expertise ook daar aanwezig te zijn. Een deel van de begeleiding van de ontwikkeling van een student wordt dan immers, met name als het gaat om het begeleiden, uitbesteed aan het werkveld. Het kwaliteitsvraagstuk krijgt in die situaties een andere dimensie, want de kwaliteit van het afstudeeronderzoek moet dan geborgd worden via borging van de kwaliteit van praktijkbegeleiders en hun expertise op het terrein van praktijkgericht onderzoek en het begeleiden van dit type onderzoek. Dit speelt met name in de situatie van de academische opleidingsschool, en afhankelijk van het type samenwerking en wijze waarop die samenwerking is vastgelegd ook in de context van ‘Opleiden in de School’. Teneinde de kwaliteit van het afstudeeronderzoek te versterken en te garanderen dat het onderzoek bijdraagt aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk, is een vorm van thematisering belangrijk. Door het onderzoek te concentreren binnen een aantal thema’s ontstaat de mogelijkheid om meer volume te genereren binnen het onderzoek en om aan te sluiten en voort te bouwen op resultaten van eerder uitgevoerd onderzoek. Onderzoek kan worden gerepliceerd in vergelijkbare of in minder vergelijkbare contexten om analytische generalisering te bewerkstelligen en daarmee valide en toepassingsgerichte kennis te ontwikkelen voor de beroepspraktijk. Via die thematisering kan er op langere termijn gericht gewerkt worden aan de ontwikkeling van expertisegebieden, al of niet verbonden aan lectoraten, en daarmee aan een regionale profilering van de opleidingen. Lectoraten zijn dus per definitie primair aan zet bij het bepalen van de onderzoeksthema’s die prioriteit verdienen binnen een onderzoeksagenda, ook al omdat lectoraten een rol krijgen in het proces van kwaliteitsontwikkeling en kwaliteitsborging van het afstudeeronderzoek. Daarnaast kunnen in het overleg met het werkveld thema’s naar voren komen die nog niet worden ‘afgedekt’ door een lectoraat. In dat geval moet bekeken worden of een voorgesteld thema door een lectoraat kan worden geadopteerd. De onderzoeksthema’s komen dus tot stand in het regulier overleg tussen opleidingen en de partners uit het werkveld in de eigen regio in bijvoorbeeld bijeenkomsten met beroepenveldcommissies, maar ook in vormen van overleg op bestuurlijk niveau. Bij dat overleg moeten lectoraten worden betrokken zodat er uiteindelijk een aantal onderzoeksthema’s wordt vastgesteld dat overeenkomt met zowel de behoeftes van het werkveld, de expertise in de opleidingen, de onderzoeksagenda van lectoraten, en de ambitie van de hogeschool ten aanzien van een regionale profilering op basis van te ontwikkelen expertisecentra. Expertisecentra kunnen op termijn ontstaan op basis van opgebouwde expertise in een lectoraat en bij een opleiding op een locatie, waarbij systematisch verder wordt gewerkt aan een verbreding van die expertise door middel van praktijkgericht onderzoek. Het werkveld formuleert dus geen onderzoekvragen, want dat valt onder de verantwoordelijkheid van de hogeschool, maar is wel een belangrijke partner in het overleg over de vaststelling van de onderzoeksthema’s. Op basis van 3
de onderzoeksthema’s wordt de onderzoeksagenda samengesteld en de concrete uitwerking van die agenda wordt mede bepaald door de vragen die studenten in samenspraak met de begeleiders in de opleidingen ontwikkelen, alsmede door het onderzoek in lectoraten waarop kan worden aangesloten. Om de opbrengsten van praktijkgericht onderzoek in de afstudeerfase verder te vergroten en om dat onderzoek effectiever te kunnen uitvoeren en efficiënter te kunnen begeleiden, valt het te overwegen om erop te sturen dat het afstudeeronderzoek zich altijd dient te verhouden tot de eerder vastgestelde onderzoeksthema’s. Bij afstudeeronderzoek dat nauw aansluit bij lopend onderzoek in een lectoraat moet de rol van het lectoraat in de begeleiding groter zijn, zeker als het onderzoek deel uitmaakt van onderzoek dat wordt uitgevoerd voor een externe opdrachtgever. Goede sturing op de inhoud van het praktijkgericht onderzoek kan worden vormgegeven door vooraf te bepalen welke onderzoeksthema’s in aanmerking komen in relatie tot het afstudeeronderzoek en hierover student en werkveld duidelijk te informeren. Als die thema’s in overleg met het werkveld werden vastgesteld, dan is dat geen probleem en is het ook voor de student duidelijk wat het gespreksonderwerp is met een praktijkbegeleider in de oriëntatiefase van het te ontwerpen afstudeeronderzoek (zie figuur 2).
Beroepspraktijk
Kenniscentrum OLL
Opleidingen OLL
lectoraten
bestuurlijk niveau
onderzoeksthema’s
bestuurlijk niveau
onderzoeksagenda
praktijkbegeleider
onderwerpkeuze
Student [laatste jaar]
onderzoeksvraag
Begeleider [Type 1]
Figuur 2. Stroomschema voor de totstandkoming van een onderzoeksvraag en rol en functie van de betrokken actoren.
Er moet echter nadrukkelijk op gewezen worden dat het bovenstaande beleid op thematisering en de ontwikkeling van expertisegebieden weliswaar kan worden ingezet, maar dat het realiseren ervan pas op de langere termijn haalbaar is. Gezien het grote aantal afstudeerders, de variatie aan vraagstukken en onderwerpen die vanuit de praktijk zullen worden aangedragen, en het gegeven dat lectoraten nog volop bezig zijn om tot een gezamenlijke coherente onderzoeksagenda te komen, moeten we starten met een eerste fase waarin eerst enkele thema’s worden benoemd die direct aansluiten bij onderzoek dat in lectoraten wordt uitgevoerd zodat daarmee ervaring kan worden opgedaan met deze werkwijze. Op termijn kan dit uitgroeien tot een consistente thematisering in relatie tot een onderzoeksagenda.
4
Ontwerpen van praktijkgericht onderzoek De ontwerpfase van het praktijkgericht onderzoek start zodra een student zich heeft verbonden aan een onderzoeksthema en er een koppeling is gelegd met een vraagstuk in een school, in overleg met een praktijkbegeleider. Deze ontwerpfase is bedoeld om te komen tot een afgebakend onderzoek dat haalbaar is en voldoet aan de eisen die aan een afstudeeronderzoek worden gesteld. Een onderzoek ontwerpen waarin voldoende kwaliteit wordt gewaarborgd, dat relevant is voor de praktijk en dat goed aansluit op reeds uitgevoerd onderzoek, en is ingebed binnen een onderzoeksthema, is geen proces dat een student met een individuele begeleider zou moeten vormgeven. Het vereist review, feedback van experts en toetsing door andere onderzoekers voordat een onderzoeksplan uitgekristalliseerd is. Dat houdt in dat de traditionele inrichting van de afstudeerfase, waarin de student individueel opereert en waarin een begeleider zonder overleg met andere begeleiders verantwoordelijk is voor het bepalen van de relevantie en de kwaliteit van een onderzoek, definitief moet worden verlaten. Goed onderzoek doen vereist het ontwikkelen van een echte onderzoekcultuur waarin samenwerking, kritische reflectie en uitwisseling de basisprincipes vormen, want alleen dat leidt tot praktijkgericht onderzoek waarvan de kwaliteit kan worden gewaarborgd. Betrokken worden bij processen van peer-review en effectief omgaan met feedback behoren ook tot de eigenschappen die van een professional verwacht mogen worden. Dat betekent dat een opleiding zich dient te ontwikkelen tot een onderzoeksgemeenschap, waarbij er in groepen wordt samengewerkt aan onderzoeken die thematisch en/of methodologisch verwant zijn. Samenwerken aan het ontwikkelen van een onderzoeksplan heeft veel voordelen. Er is meer sturing mogelijk op het ontwikkelen en waarborgen van de kwaliteit van het afstudeeronderzoek, want als een onderzoeksplan goed is, kan er minder misgaan met een onderzoek en is de kans op een kwalitatief goede opbrengst groter. Een plan dat onvoldoende is doordacht en niet goed werd uitgewerkt kan niet leiden tot praktijkgericht onderzoek van kwaliteit en zal niet resulteren in bruikbare opbrengsten. In het proces van planvorming kunnen de kwaliteiten van begeleiders effectiever worden ingezet en benut, al was het maar omdat beschikbare kennis en informatie met meer studenten wordt gedeeld. Daarbij kan er afstemming plaatsvinden tussen alle onderzoeksvoorstellen en is vergelijking mogelijk in het kader van de borging van de kwaliteit. Tevens biedt het samenwerken in de ontwerpfase de mogelijkheid om peer-review effectief in te zetten in het ontwerpproces, waarbij die peer-review adequaat vormgegeven en ondersteund kan worden in de digitale omgeving. Het ontwikkelen van een onderzoeksplan dient dus plaats te vinden in zogenaamde onderzoekateliers, waarin een afstudeerkring van maximaal acht studenten onder leiding van een begeleider samenwerkt aan het ontwikkelen van de acht individuele onderzoeksplannen. Met het concept van onderzoeksatelier is op de verschillende locaties al ervaring 2 opgedaan . Een student sluit het onderzoeksatelier met goed gevolg af als zijn/haar onderzoeksplan gereed is en is goedgekeurd. Het afstudeertraject gaat dan een laatste fase in. Het onderzoek wordt uitgevoerd en de rapportage wordt geschreven, waarbij een student individueel of in tweetallen wordt begeleid. De koppeling aan een medestudent heeft als voordeel dat ook nog in deze laatste fase de meerwaarde van peer-review kan worden benut (zie figuur 3). Het spreekt voor zich dat het begeleiden van afstudeeronderzoek vereist dat begeleiders voldoende zijn geschoold op het terrein van praktijkgericht onderzoek en het begeleiden van onderzoek, en het heeft de voorkeur dat ze zelf ervaring hebben met het uitvoeren van praktijkgericht onderzoek. Vanuit de visie dat een begeleider op het terrein van onderzoek voldoende onderlegd dient te zijn, is het niet logisch dat elke docent bij de begeleiding wordt ingeschakeld. Het dient bij voorkeur iemand te zijn die gekwalificeerd is op Masterniveau. Omdat de kwaliteit van een onderzoek in hoge mate wordt bepaald door de kwaliteit van een onderzoeksplan, is het belangrijk om de best gekwalificeerde begeleiders in
2
Rijk, Y. van (2011). Notitie onderzoekslijn: Inventarisatie en aanbevelingen. Kenniscentrum Domein Onderwijs, Leren & Levensbeschouwing (interne beleidsnotitie). 5
te zetten als de begeleider van een afstudeerkring in een onderzoeksatelier. Het dient een privilege te zijn om dat te mogen doen en dat dient ook tot uitdrukking te komen in de facilitering en de waardering van die begeleiders. Zij zijn in hoge mate verantwoordelijk voor de kwaliteitsborging van praktijkgericht onderzoek en dragen zorg voor goede afstemming. Om die reden dienen ze verbonden te worden aan een lectoraat dat aansluit bij een gegeven onderzoeksthema, bijvoorbeeld via detachering als fellow of op basis van een andere constructie. Belangrijk is dat die relatie structureel is, zodat het lectoraat via die weg ondersteuning kan bieden bij het ontwikkelen van de onderzoeksvragen, het uitwerken van de methodologie, en de advisering en scholing van een begeleider.
Fase 1
Onderzoekateliers
Activiteiten
Type 1 begeleider
Afstudeerkringen [8 studenten]
peer-review
Onderzoeksontwerp
expert feedback
Fase 2
Afstudeertraject
Type 2 begeleider
Individueel traject [werken met duo’s]
expert feedback
Bachelor Thesis
Eindbeoordeling
peer-review
Figuur 3. Fasering van het afstudeertraject met, groeperingsvorm, activiteiten en eindproducten.
Begeleiden van afstudeeronderzoek Het begeleiden van afstudeeronderzoek is een ‘vraagstuk’ dat bijzondere aandacht vraagt. Hoewel een deel van het vraagstuk van de kwaliteitsborging kan worden aangepakt via de werkwijze op basis van afstudeerkringen, de versterking van de structurele relaties met alle lectoraten bij het ontwikkelen van de onderzoeksthema’s, en de ondersteuning van begeleiders van afstudeerkringen, is de kwaliteit van het afstudeeronderzoek ook direct gerelateerd aan de kwaliteit van de afstudeerbegeleider. Het is belangrijk om vast te stellen dat niet iedere docent in staat is afstudeeronderzoek te begeleiden. Het begeleiden van afstudeeronderzoek moet als een bijzondere competentie worden aangemerkt en dat betekent dat er niet alleen eisen aan mogen worden gesteld, maar dat die taak ook goed kan worden uitgevoerd en redelijk wordt vergoed. De begeleiders moeten goed geschoold te zijn en over ervaring te beschikken, en ze moeten zich blijven ontwikkelen. Intervisie kan ertoe bijdragen dat begeleiders ervaringen uitwisselen en zich als groep ontwikkelen tot een leergemeenschap. Het ontwikkelen en uitvoeren van een praktijkgericht onderzoek dat voldoet aan de kwaliteitseisen die gelden voor afstudeeronderzoek, dat relevant is voor de beroepspraktijk, en waarin de begeleiding en ondersteuning optimaal kunnen worden gerealiseerd, vereist een hele goede planning. Een start moet 6
worden gemaakt in de laatste periode van het derde studiejaar met voorlichting over de afstudeerfase, waarna een student de eerste periode van het laatste studiejaar benut om in overleg te gaan met een praktijkbegeleider over een onderwerp voor het afstudeeronderzoek. Tijdens de tweede periode van het laatste studiejaar start het onderzoeksatelier en in die fase ontwikkelt een student, in overleg met het werkveld, medestudenten en de begeleider van het onderzoekatelier, een onderzoeksplan van goede kwaliteit waarvoor draagvlak is gegenereerd in de praktijk. Afstemming en ontwikkeling vragen tijd, vooral als daarbij wordt ingezet op de meerwaarde van peer-review in de digitale omgeving. Het onderzoeksplan dient gereed te zijn aan het einde van de tweede periode, waarna de uitvoering van en rapportage over het onderzoek plaats kunnen vinden in de derde en vierde periode. De afronding van de planvorming en start van de uitvoering markeren de (eventuele) overdracht in de begeleiding. De facilitering van de begeleiding in het afstudeeronderzoek moet opgesplitst worden in twee fasen, te weten het onderzoeksatelier, ofwel het begeleiden van een afstudeerkring van acht studenten die aan de ontwikkeling van een onderzoeksplan werken, en het begeleiden van een individuele student bij de uitvoering van en rapportage over het onderzoek. In de beide fases moet er extra tijd beschikbaar zijn voor intervisie en scholing, en in de eerste fase ook voor overleg met een lectoraat. Expertise in het uitvoeren van onderzoek en begeleiden van praktijkgericht onderzoek van studenten is relatief schaars binnen de opleidingsteams en beleid op de ontwikkeling en borging van de kwaliteit van afstudeeronderzoek impliceert een beleid op scholing en training van begeleiders. De aanpak kan gefaseerd worden, waarbij allereerst wordt ingezet op de ontwikkeling van de begeleiders in de eerste fase, en in tweede instantie op de scholing van veel meer begeleiders die in de tweede fase actief zijn. Zolang die scholing en training niet is voltooid, moeten geschoolde begeleiders uit de eerste fase een bijdrage leveren aan de ondersteuning van de begeleiders in de tweede fase, een vorm van impliciete en informele training. In het kader van het scholingsbeleid is het raadzaam dat er ieder jaar, met name in de komende jaren, uit elke locatie enkele docenten worden ingeschreven voor de masteropleiding Leren & Innoveren, waarin kennis wordt gemaakt met het type onderzoek dat hoort bij het educatieve domein en waarin de deelnemers geschoold worden tot praktijkgericht onderzoeker. Deze eerstelijns begeleiders (Type 1) worden primair ingezet bij de begeleiding van de afstudeerkringen ingezet, maar 3 daarnaast ook op het ondersteunen van de begeleiders in de tweede fase van het afstudeertraject . Daarnaast moeten enkele basistrainingen worden ontwikkeld voor docenten die als begeleider in de tweede fase opereren en die workshops moeten gericht zijn op de actieve verkenning van vormen van praktijkgericht onderzoek in het educatieve domein, van veelgebruikte instrumenten bij praktijkgericht onderzoek, van methodes van dataverwerking en data-analyse, en van aspecten met betrekking tot het schrijven van een onderzoeksrapportage.
Uitwerking van de beleidsadviezen voor lectoraten Vanuit de visie op praktijkgericht onderzoek, de eisen die aan dat onderzoek worden gesteld, de wijze waarop onderzoeksvragen tot stand komen en hoe de kwaliteit kan worden ontwikkeld en bewaakt, is een advies opgesteld voor duidelijke procedures en een herinrichting van de afstudeerfase, opdat aan de kwaliteitsontwikkeling en kwaliteitsborging kan worden gewerkt. Hierbij vervullen alle lectoraten een belangrijke rol, zowel rechtstreeks via de invloed op de ontwikkeling van de onderzoeksagenda en het participeren in vormen van overleg met het werkveld over onderzoeksthema’s, het deelnemen aan of organseren van vormen van intervisie gericht op het uitwisselen en beoordelen van de kwaliteit van de ontwikkelde onderzoeksplannen, als indirect via het verzorgen van trainingen aan de begeleiders van afstudeeronderzoek in opleidingen en in de beroepspraktijk en het ondersteunen van bij het lectoraat gedetacheerde begeleiders van onderzoekskringen rond onderzoeksthema’s waarbij het betreffende
3
Wijngaards, G. (2011). Onderzoek en onderwijs: prioriteiten. Inholland Lectoraat eLearning (interne notitie). 7
lectoraat betrokken is. Dit advies wordt hierna concreter uitgewerkt naar de rollen, taken en activiteiten die de lectoraten kunnen uitvoeren.
Lectoraten en de onderzoeksagenda De kwaliteitsontwikkeling en kwaliteitsborging van het afstudeeronderzoek heeft prioriteit vanwege het feit dat het afstudeeronderzoek wordt gezien als maatgevend voor de kwaliteit van een hele opleiding, en daarmee voor de waarde van een diploma. De kwaliteit hangt sterk samen met de kwaliteit van de begeleiding en van de organisatie en ondersteuning van het proces. Daarnaast dient de relevantie van praktijkgericht onderzoek te worden versterkt, en dat hangt samen met de onderzoeksagenda en met de mate waarin de gekozen onderzoeksthema’s aansluiten bij de behoeften van het werkveld en bij de expertise waarover we de opleidingen beschikken. Deze beide aspecten kunnen in parallelle sporen aandacht krijgen. De ontwikkeling van een onderzoekagenda vereist gestructureerd overleg op bestuurlijk niveau met het onderwijsveld, waarbij ook de mogelijk regionale differentiatie moet worden onderzocht. Dat moet leiden tot de vaststelling van een aantal thema’s, bij voorkeur verbonden aan lectoraten. Bekeken zal moeten worden welke thema’s prioriteit verdienen, bijvoorbeeld in het perspectief van een ambitie om in de toekomst expertisecentra te ontwikkelen om een specifieke regionale profilering na te streven. Elk lectoraat zou daarom op korte termijn een aantal thema’s dienen te adopteren die aansluiten bij de lopende onderzoeken van dat lectoraat en bij de eventuele ambities die een lectoraat wil realiseren op de langere termijn. Die onderzoeksthema’s dienen genoeg ruimte te bieden om een voldoende breed spectrum aan onderzoeksvragen te groeperen die de meest relevante vraagstukken en problemen uit het beroepsdomein adresseren. Het verdient dan ook de voorkeur dat een voorstel tot thematisering niet alleen wordt afgestemd binnen het domein met de andere lectoraten in het domein, maar dat dit ook wordt besproken met de vertegenwoordigers uit het beroepenveld op het bestuurlijk niveau. Het vaststellen van een definitieve lijst met onderzoeksthema’s blijft uiteraard de eindverantwoordelijkheid van het domein, meer specifiek van het management van het domein en de lectoraten. Een uitgekristalliseerd voorstel voor onderzoeksthema’s voor het domein is vervolgens richtinggevend voor de organisatie en inrichting van de fase van het afstudeeronderzoek. Wellicht kan een specifiek thema door een locatie worden geadopteerd als daar specifieke expertise aanwezig is, of als men de ambitie heeft om zich daarop te profileren, mede op basis van de eventueel vastgestelde behoefte bij partners in het werkveld aan onderzoek met betrekking tot dat thema. Op basis van een keuze uit de beschikbare thema’s voorziet elke locatie in enkele afstudeerbegeleiders die afstudeerkringen gaan begeleiden en die zich daartoe dienen te ontwikkelen tot een Type 1 begeleider, of die kunnen worden aangemerkt als een dergelijk type begeleider. Deze begeleiders dienen formeel verbonden te worden aan het lectoraat dat zich heeft opgeworpen als eigenaar van een thema, zodat zij vanuit het lectoraat zowel inhoudelijk worden gevoed als methodologisch worden ondersteund. Detachering voor een deel van de taakomvang is daarom gewenst, zodat de begeleiding en ondersteuning concreet gerealiseerd kan worden. Het is noodzakelijk dat dit type begeleiders het Masterniveau heeft en ervaring heeft met het uitvoeren van onderzoek. Indien dat niet het geval is, kan de kandidaat de masteropleiding Leren & Innoveren volgen die de hogeschool ook intern aanbiedt in het kader van de professionalisering. Studenten inventariseren in de scholen waarin ze in het vierde jaar werkzaam zullen zijn welk thema als meest relevant wordt gezien door de betreffende school, en welk vraagstuk of probleem van deze school zich leent als object van een afstudeeronderzoek. Binnen de te formeren afstudeerkringen zal de student in samenwerking met medestudenten en onder begeleiding van de begeleider werken aan het omzetten van dat vraagstuk uit de praktijk in een onderzoeksvraag en een plan voor een relevant en haalbaar praktijkgericht onderzoek. Onderzoeksvraag en definitie van het onderzoek worden nog eenmaal voorgelegd en besproken met de praktijkbegeleider, waarna de student de definitie uitwerkt tot het concept onderzoeksplan. Het concept onderzoeksplan wordt beoordeeld door een commissie 8
waarbij onderzoekers uit lectoraten betrokken zijn en uiteraard de begeleiders van afstudeerkringen in het kader van uitwisseling en intervisie, wat tevens bijdraagt aan het ontwikkelen van een gedeelde visie op de aard en kwaliteit van praktijkgericht onderzoek.
Lectoraten en de kwaliteit van praktijkgericht onderzoek Lectoraten kunnen rechtstreeks invloed uitoefenen op het ontwikkelen van de kwaliteit van onderzoek en op de borging van die kwaliteit. De ontwikkeling van de kwaliteit wordt mede aangestuurd door de vaststelling van onderzoeksthema’s die aansluiten bij de expertise en lopende onderzoeken van een lectoraat, zodat daarmee kennis van lectoraten direct kan worden benut door de afstudeerbegeleiders. De ontwikkeling van de kwaliteit wordt verder ondersteund door het vervullen van een rol bij intervisie waarin ervaringen en producten uit afstudeerkringen worden uitgewisseld en besproken om te komen tot een gedeelde visie op een standaard voor de kwaliteit van praktijkgericht onderzoek. Die intervisie zou bij voorkeur lectoraatsoverstijgend moeten worden georganiseerd om te garanderen dat ook alle lectoraten van elkaar weten welke expertise beschikbaar is en hoe er door de verschillende lectoraten invulling wordt gegeven aan praktijkgericht onderzoek. Onderzoekers uit lectoraten moeten worden betrokken bij de beoordeling van onderzoeksplannen en dat moet in samenwerking met begeleiders van afstudeerkringen worden uitgevoerd ten behoeve het ontwikkelen van een gedeelde visie op de aard en kwaliteit van praktijkgericht onderzoek. In principe worden die commissies door elk lectoraat opgezet, maar het is denkbaar dat dit wordt gecombineerd met de eerder genoemde intervisie die lectoraatsoverstijgend gaat functioneren. Een beoordeling van de onderzoeksplannen heeft als doel om te bepalen of een onderzoeksplan voldoet aan de eisen, om de relatie met het thema te kunnen bewaken, en om te kunnen sturen op een goede afstemming met andere onderzoek dat wordt uitgevoerd in relatie tot dat thema. Lectoraten kunnen daarnaast direct invloed hebben op de kwaliteit van het praktijkgericht onderzoek door het aanbieden van goede informatie aan docenten en studenten in de vorm van literatuur op het terrein van onderzoeksmethodologie en door het ontwikkelen van ‘weblectures’ over methodologie en deelaspecten van onderzoek. Daarnaast kan een lectoraat voorzien in adviezen op inhoudelijk gebied in relatie tot de thema’s waarop onderzoek wordt gedaan, zowel via het informeren van de begeleiders als door het beschikbaar stellen van materialen in de digitale omgeving. Een lectoraat heeft uiteraard veel invloed op de kwaliteit van een afstudeeronderzoek als een student onderzoek kan doen binnen lopend onderzoek dat een lectoraat uitvoert, al of niet in opdracht van een externe opdrachtgever of in het kader van een project. Dat is echter sterk afhankelijk van de planning van dat lopende onderzoek en van de vraag of het onderzoek dat de student daarbinnen zal uitvoeren als een volwaardig afstudeeronderzoek kan worden omschreven. De eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderzoek ligt in dat geval bij het lectoraat in kwestie.
Lectoraten en de kwaliteit van de begeleiding Lectoraten hebben indirect invloed op de kwaliteit van praktijkgericht onderzoek via de training van de begeleiders en assesoren van praktijkgericht onderzoek in de opleidingen en in het werkveld. Immers, de kwaliteit van onderzoek wordt in hoge mate bepaald door de kwaliteit van de begeleiders. Door de kwalitatief goed toegeruste begeleiders kunnen de studenten worden getraind en ondersteund in het ontwikkelen en uitvoeren van onderzoek. Kwalitatief goede begeleiders kunnen ook een rol spelen in het concretiseren en bewaken van een opleidingsagenda voor leeronderzoek en het doorontwikkelen van de onderzoekslijn van het curriculum. Trainingen zijn op verschillende niveaus te organiseren. Allereerst gaat het om de basistrainingen die elke docent, praktijkbegeleider en assessor moet volgen om ingevoerd te raken in discussies over de aard en kwaliteit van praktijkgerichtonderzoek in de lerarenopleidingen. De ervaring leert namelijk dat
9
er absoluut geen sprake is van een eenduidige visie op aard en kwaliteit van praktijkgericht onderzoek en dat het beschikken over een Master-niveau ook geen garantie biedt dat iemand goed zicht heeft op de specifieke kenmerken van dit type onderzoek. Bij deze basistrainingen zou het minimaal dienen te gaan om twee bijeenkomsten van een dagdeel met een sterk interactief karakter om disuccusies over dit onderwerp te stimuleren, om deelnemers te laten ervaren wat praktijkgericht onderzoek zoal omvat en wat erbij komt kijken om dat goed te begeleiden en te beoordelen. Een tweede type training steekt in op een wat hoger niveau en dan moet er gedacht worden aan een verdieping op de genoemde basistrainingen, waarbij wordt ingegaan op onderzoeksmethodologische vraagstukken, instrumentontwikkeling, dataverwerking en -analyse. Hierbij kan specifieke expertise uit lectoraten worden benut. Deze verdiepende trainingen zijn primair bedoeld voor de begeleiders van de afstudeerkringen en de onderzoekers bij lectoraten. Het lectoraat eLearning heeft ervaring met het verzorgen van trainingen aan teams over praktijkgericht onderzoek en die ervaring kan worden benut voor de ontwikkeling van maatwerktrainingen voor docenten, afstudeerbegeleiders, praktijkbegeleiders en veldassesoren.
Beroepspraktijk
Lectoraten OLL
Opleidingen OLL
onderzoeksthema’s
praktijkbegeleiders
afstudeerkringen
begeleider Type 1
onderzoeksplannen
veldassesoren
Bachelor Thesis
begeleider Type 2
Figuur 4. Directe en indirecte invloed van lectoraten op de kwaliteit van praktijkgericht onderzoek in de afstudeerfase.
Lectoraten en het gebruik van de digitale omgeving Lectoraten kunnen op veel manieren invloed hebben op de ontwikkeling en borging van de kwaliteit van onderzoek in opleidingen, maar daarbij wordt nog maar beperkt gebruik gemaakt van de digitale omgeving. Groot voordeel van de digitale omgeving is het feit dat informatie en ondersteuning tijd- en plaatsonafhankelijk kan worden geleverd en dus op afstand kan worden vormgegeven, dat informatie multimediaal kan zijn zodat meer variatie wordt geboden in de wijze waarop de onderwerpen worden besproken en beter kan worden aangesloten bij leervoorkeuren, en dat er differentiatie kan worden aangebracht in de vorm en inhoud van de communicatie en de begeleiding. Veel lectoraten maken uiteraard al wel gebruik van deze omgeving om kennis te distribueren en resultaten van onderzoek te publiceren, maar ten behoeve van de communicatie in relatie tot onderzoek en begeleiding worden de digitale mogelijkheden nog maar beperkt benut.
10
Ten slotte Uiteraard moet dit voorstel bekeken worden in het licht van de huidige praktijk binnen de verschillende opleidingen, want die verschilt ten aanzien van vormgeving van het afstudeertraject en facilitering van begeleiders. Ook moet bekeken worden hoe wenselijk het is om in het kader van de kwaliteitsborging maximale eenduidigheid na te streven op alle locaties en binnen alle opleidingen. Belangrijk is vast te stellen welke werkwijze bijdraagt aan kwaliteit en per opleiding en locatie zou bekeken kunnen worden hoe die werkwijze het meest optimaal kan worden geconcretiseerd binnen de gegeven mogelijkheden en middelen. In deze notitie werd ingegaan op de ontwikkeling en borging van de kwaliteit van afstudeeronderzoek vanuit het perspectief van de benodigde expertise voor het ontwerpen en begeleiden van onderzoek. Uiteraard speelt ook de beoordeling van het afstudeeronderzoek een rol in de ontwikkeling en borging van de kwaliteit. Het lectoraat eLearning heeft daarom ook een notitie geproduceerd waarin specifiek wordt ingegaan op de procedure bij het beoordelen van het afstudeeronderzoek, waarin een voorstel wordt gedaan dat moet leiden tot een valide en betrouwbare beoordeling die voldoet aan de eisen van de WHW. Deze notitie over het beoordelen van afstudeeronderzoek in de Bachelor opleidingen is ook te vinden op de website van het lectoraat.
11