Koninklijke Vereniging van de gepensioneerden van de Nationale Bank van Belgïe
De « kleine geschiedenis » van de Bank
Aanvulling : Info december 2012
De geschiedenis van dhr Moens De Bank vorige eeuw 4de deel Terug in Brussel word ik ingezet als koerier tussen de Reichskreditkasse en de Bank, die een emissiebank geworden is. De Reichskreditkasse bezette het gebouw van het Crédit anversois, Kunstlaan, failliet gegaan voor de oorlog. Tot mijn verbazing kwam ik er in contact met een nazi-chef, ik hoorde mij “monsieur Meuns” noemen. Daarna kwam ik contact met een jonge Duitse die een hakenkruis droeg. En even daarna nodigde ze me uit om met haar uit te gaan en haar Brussel te leren kennen, daar ik Brusselaar was. Ik was verbluft maar liet er niets van merken. De fameuze, self control” gepronostikeerd door mijn moeder, liet zich onmiddellijk gelden. Ik hield de boot af door allerhande drogredenen uit te vinden. Ze antwoordde me, we zullen later zien. Wat een wespennest in het vooruitzicht! Ik paste het systeem “wait and see” toe. Aan de Naamse Poort, in het gezelschap van mijn vrouw, zegt die me plots: “Ken je deze dame die je al lachend toekijkt?” Ik kijk rond en zie de Duitse die me vriendelijk toelacht. Ik wilde correct blijven, lachte haar ook toe, en vertelde aan mijn vrouw dat het een Duitse bediende was waarmee ik in betrekking was in de Bank. Mijn vrouw had daarop deze bijtende opmerking “eigenaardige betrekking”. Ik heb het dan ook niet nodig gevonden haar te vertellen over het plan om Gross Brüssel te bezoeken. Gelukkig werd ik midden oktober aangeduid om een transport aardappelen te organiseren voor de keuken en het personeel. Dat maakte een einde aan mijn dagelijkse contacten met deze persoon die, ik moet het bekennen, wel aardig was… zonder meer! Ik zal een groot deel van mijn beroepsleven doorgebracht hebben in situaties die, alhoewel van boven af geleid
werden, me een grote vrijheid van handelen lieten. Zowel voor het uurrooster als voor de uitvoering van het werk heeft er me nooit iemand gecontroleerd. Ik organiseer aldus het transport van de aardappelrantsoenen: 150 kg. bij het begin, 120 kg. tijdens de jaren 43-44-45. Thuisbestelling per vrachtwagen in groot Brussel en per spoor in de Provincie. De rantsoenering is bevolen door de secretarissen-generaal die de ministers vervangen. Ik heb me voor dat transport gericht tot de firma “Les Bruxelloises”, een verhuisfirma. De directeur, een oud marine officier, verzekerde dat transport tot 1946. Bij elke leveringswagen is een begeleider. Ik heb er vijf te mijner beschikking. De aardappelen komen aan per wagon, in het station van de slachthuizen in de Ropsy Chaudronstraat. De Duitsers hebben de werkloosheidsuitkering op 3,10 fr. per uur, en op zondagen op 31 fr. Vastgesteld. Er is niet altijd voldoende personeel om uit te laden, dus, als ik verscheidene uit te laden wagons heb gooi ik het op een akkoordje met de onderstationchef: geen werkloosheid te betalen tegenover vijfhonderd frank en veertig kilo aardappelen. Ik kom er tenslotte aan toe 750 ton te verdelen onder het personeel en de keuken van de Bank. Op het einde van 1940 werd het Hulpcomité voorgezeten door de H. Van Goethem, die was aangeworven door de Bank om er de nieuwe bijgebouwen te bouwen. Daar het oorlog is zijn er maar twee tekenaars meer en de werken worden stilgelegd om slechts in 1947 te hernemen. De Chef van het personeel laat me roepen om me te zeggen dat de Bank niets te maken heeft met het Hulpcomité en dat, alhoewel we onze kantoren in de Bank hebben, we volledig onafhankelijk zijn. De Bank zou echter wel verder ons loon betalen zoals voordien. De Vice-gouverneur die zich herinnerde me aan het werk gezien te hebben in Mont-de-Marsan, vertrouwde me later enkele opdrachten toe. Ik werkte in deze, soms epische omstandigheden, 1
gedurende verschillende jaren. Maar er het best daar niet te diep op in te gaan.
5de deel In 1947 ga ik op stage op de werf van de verbinding, in de bureaus van de firma François, voor twee maanden. Ik ga me bekwamen in het beroep van verificateur. Twee maanden later gaat de werf Extensie van start. Ik moet me bezig houden met de boekhouding, de technische leiding, want de Bank werkt met een Amerikaans contract met de Ondernemingen François, en moet op de werf aanwezig zijn want ik moet een dagelijks verslag van het verloop van de werken afleveren aan de H. Van Goethem, die het mij geparafeerd teruggeeft na lezing. Daar lijken de dingen nogal simpel. Ik schrijf in mijn notaboekje de uren van de arbeiders en het materieel. Wanneer de facturen van de firma François binnenkomen controleer ik die aan de hand van deze nota’s. Ik controleer me dus zelf. Wanneer ik dat aan dhr. Van Goethem vertel antwoordt hij me: ” het is allemaal simpel”. Ik zou niet verbaasd geweest had ik gehoord: ”Dat is elementair, mijn beste…” Bij de grondwerken, bij het begin van de funderingen van de Extensie, werd een steunmuur aan de rand van de Wildewoudstraat weggenomen, beeldt u in wat er kon gebeurd zijn aan de grondvesten van de Collegiale Sint Michiel en Goedele die in de onmiddellijke buurt lagen. Begin 1948 werd een loden buis met een manuscript door gouverneur Frère in de muur van de Extensie ingemetseld. Dhr. Van Goethem had me belast met de tekst van dit perkament en om een kleine ceremonie te organiseren. Nadien vertrouwde hij me toe: ”Het was een perfecte organisatie”. Het was de eerste maal dat ik enige lof kreeg, want hij was er niet vrijgevig mee, waarschijnlijk kwam dit door zijn Schotse origine, waarmee hij graag te koop liep. De tweede lofbetuiging die ik van hem mocht ontvangen kwam de dag na de overstroming van de tweede kelderverdieping en de tunnelpassage. Hij zegde me: “Moens je bent een fijne gast,
ga maar naar huis om uit te rusten en kom morgen terug…geschoren !”. Ik had gedurende vierentwintig uren niet geslapen. En ziedaar, drieëntwintig jaar geleden is hij vertokken naar het rijk der geesten, hij die wilde verder werken na 65 jaar. Moge de goede God hem op zijn zolder bewaren. Wanneer ik de plannen van de extensie aan de ingenieur van de stad Brussel voorlegde, waren de huizen aan de Wildewoudstraat ondertussen afgebroken, evenals de garage, die verhuisde naar het wirwar van de Verbinding, rechtover de Komediantenstraat. Op het einde van de bouw liet dhr François me roepen en zei: “ Mijnheer Moens, u had me heel wat moeilijkheden kunnen maken tijdens de periode van de werven en u deed het niet; u rondde de hoeken af zonder uw integriteit te verliezen. Ik zou u nochtans willen plezieren, vooral daar u nooit iets gevraagd hebt, wat niet courant is in ons beroep. Tot zijn grote verbazing ging ik niet in op zijn aanbod. Ik herinnerde mij wat dhr. Van Goethem me had gezegd: Ga nooit in op een bod of een compromis want in ons beroep is dit een raderwerk. IK was deze woorden indachtig. Op de werf was ik Mijnheer Moens, want niemand kon me chanteren als resultaat van een compromis. Dhr. Van Goethem had een oneindig vertouwen in mij en ik wilde dat niet beschamen. Ik heb, mijn leven lang, geprobeerd correct te blijven, dat liet me toe mijn mening te uiten. Dat werd niet altijd op prijs gesteld, vooral in hogere kringen. De Extensie heeft me aan een strenger regime onderworpen dan de fases I en II van de Drukkerij. Ik heb eens uitgerekend dat ik acht maal de zes verdiepingen per ladder opklom in een dag. Niet te verwonderen dat ik mager was en uitgemergeld als een straatkat. Maar ik was vrij, ik deed mijn werk zoals ik het wilde. Dhr. Van Goethem was een goede chef, soms een beetje wispelturig: hij deed ons een archiefkast van plaats veranderen alleen maar omdat het zijn esthetisch gevoel schond. Op een dag nam hij me mee in de wagen en aan een rood licht zegt hij: “mijn God, wat een mooie kerk!” .Verstrooit, ik zoek een kerk en zie er geen. “Zoek haar niet, Moens, ze 2
ging juist voorbij”. Het was een zeer, zeer elegant persoon. Hij was een kunstenaar in alles: “Gelukzalige Beyaert die zeker niet, zoals ik, geconfronteerd werd met budgettaire problemen bij het bouwen van de Bank”. Verscheidene buitenlandse regeringen, Pakistan, Syrië, Polen hebben hem uitgenodigd om de nodige schikkingen te nemen voor het bouwen van hun staatsbank. De grote kluis van de Drukkerij werd tijdens de oorlog gebouwd want de werken aan de verbinding waren in deze periode gestart. Tijdens de werken aan de extensie installeerde de dienst Gebouwen zich op de schuilplaats in een houten paviljoen, een ander paviljoen diende als onderkomen voor de chef van de garage. Tijdens de vijandelijkheden werden de glas-in-loodramen van de Sint Michiels- en Goedelekerk ondergebracht in de schuilplaats. Op een dag kreeg ik het bezoek van de Rijkskassier die me vertelde dat hij ’s anderendaags een belangrijk konvooi kisten met biljetten voor de bezettingstroepen verwachtte. Hij vroeg me arbeiders voor de behandeling daarvan. De dag daarop kom ik aan met zes schrijnwerkers, een luitenant en een adjudant zijn aanwezig. De kisten moesten, volgens deze laatste in een bepaalde volgorde geplaatst worden en hij begint met een rij te maken in het midden van de kluis, dan maakt hij er een tweede langs de muur. Om dat te doen moeten de werklui, beladen met een kist, over de andere rij stappen. Ik zet dat onmiddellijk stop en zeg tegen de adjudant: “Zo gaat dat niet, ik wil niet dat een werkman een ongeluk heeft”. Hij ziet me verrast aan en zegt: “ik geef hier de bevelen”, waarop ik hem antwoord: “Ge hebt hier geen bevelen te geven en indien ge niet doet wat ik zeg, vertrek ik onmiddellijk met de arbeiders en kunt ge de kisten zelf dragen, begrepen”. Ik heb nooit iemand zo verbaasd gezien. Zich naar de officier kerend zegt hij: “Maar, luitenant…”. Het antwoord van deze laatste was: “Doe zoals die heer het je zegt”. Deze adjudant was maar een oude stommerik, ik heb er nog gekend van dat kaliber.
En dan breekt men de huizen van de Komedianten- en de Sint-Laurentiusstraat af. In een van deze huizen, dit van de fabrikant van piano’s van Napoleon I, ontdek ik een kleine tuin met een waterpartij, echt een stukje paradijs in het midden van de stad. De meeste huizen waren opgetrokken in baksteen van de Spaanse periode. Deze huizen waren gekocht door de Bank. De bewoners betaalden betaalde een kleine huur. Er moest afgebroken worden om de nieuwe Drukkerij te kunnen bouwen. De verbinding langs de tunnel bestond al maar ze liep voordurend onder door grondwater. Op een dag deed dhr. Van Goethem me de elektriciteit van deze huizen afsnijden om de “huurders van de Bank” te verplichten op te kramen. Ze waren al lang verwittigd dat ze zouden moeten weggaan. Dan kwam het afsnijden van de gas- en watertoevoer, maar ze vertikten het om te vertrekken want ze werden geravitailleerd door de dames van lichte zeden die aan de andere kant van de straat woonden. Wanneer ik in de SintLaurentiusstraat verscheen kreeg ik verwensingen naar mijn hoofd zoals “smeerlap”, “schieven architect” en andere lieve opmerkingen. Enkel de dames van de Bavo-Bar toonden me enige interesse, ze vroegen om veertien dagen uitstel en beloofden dat het me niet zou spijten want ze zouden mij in natura betalen. Eigenaardige situatie, en niemand verhuisde! En dan gaf dhr. Van Goethem bevel om af te breken… als de pannen afgenomen werden, vertrokken ze !
De geschiedenis van dhr Geynst Een greep uit het leven 1ste deel Op 1 december 1944, ik was juist veertien geworden, werd ik aangeworven als bureeljongen, in de dienst Algemene Werken van de Bank van Brussel in de Regentschapstraat te Brussel. 3
Het is bij toeval dat ik binnengekomen ben in de Nationale Bank van België. Op 1 januari 1946 raad mijn grootvader me aan te postuleren bij de NBB, waar een vriend van hem werkte. Ik heb dus op ministerpapier naar de Gouverneur geschreven om naar een baan van bediende te solliciteren. Als antwoord werd ik opgeroepen en ondervraagd door twee bedienden aan een tafel in de refter. Enkele dagen later kreeg ik een brief waarin me gevraagd werd me op 1 maart 1946 aan te bieden op de dienst Personeel, zonder verdere uitleg. Na toelating gekregen te hebben mijn werk te verlaten, ben ik om 10 u. in de Bank aangekomen waar ik de mantel uitgeveegd werd omdat ik zo laat was, maar de brief preciseerde noch de reden noch het uur van de oproeping. In feite was ik aangenomen als loopjongen. Na mijn ontslag bij de Bank van Brussel, begon ik op 1 april 1946 in het correspondentiebureau van de dienst Open Bewaarnemingen, op nr. 4 in de Bankstraat, naast de Drukkerij en vlak voor het Gemeentekrediet, dat veel later Dexia zou worden. Ik werd aangeworven voor een lager salaris dan dat in de Bank van Brussel, d.w.z. minder dan 900 fr. netto. De dienst Open Bewaarnemingen, nu dienst Effecten, bestond uit de kluis, op de benedenverdieping, een kleine zaal met toonbanken voor het publiek op het gelijkvloers en de archieven op de derde verdieping. De dienst beheerde de effecten, gedeponeerd door de cliënten, met lijfrente-uitkeringen, voorschotten op deze effecten en beursorders. In de zaal zaten sommige bedienden aan hoge lessenaars met een schuin opstaande tablet in hout en ze droegen overmouwen. Aan de andere kant van de ingang was er de dienst Overheidsfondsen. Op een dag stelde men vast dat er effecten ontbraken in een slotvaste muurkast met venster in de kluis op de benedenverdieping waarvan de ingang met een stevige
geblindeerde deur afgesloten was. Na onderzoek door de dienst Inspectie kwam aan het licht dat een bediende zich er een weekeinde had laten opsluiten om er ’s maandags, zonder dat iemand er erg in had, uit te komen. De gestolen effecten werden teruggevonden bij een wisselagent in de provincie waar de dief ze had gedeponeerd om ze op de beurs te verhandelen. Hij werd aangehouden. Rechtover de ingang nr. 4 van de Bankstraat, afgesloten door een zware, monumentale deur, was er een lange gang die naar de galerie over de lokettenhal van de Hoofdkas, de Rijkskassier en het Postagentschap leidde. De loketten van de twee zalen waren volledig afgesloten van de zalen, ze waren alleen toegankelijk langs een smal loket. Twee deurwachters in uniform en kepie wandelden er voortdurend rond. Op zoek naar avontuur, ben ik een zaterdag vertrokken, te voet en zonder aan iemand iets te zeggen, in mijn zak een stuk brood en een eindje worst. Vertrokken aan de Heyzel, waar ik woonde, richting Antwerpen, waar ik wilde aanmonsteren op een schip naar de eilanden van de Stille oceaan. Te Boom, afgemat, nam ik en tram om op mijn bestemming te geraken. Helaas, in de haven geen Stille oceaan in het verschiet. Na een nacht in een hotel ben ik dan maar naar huis teruggekeerd. Mijn ouders hebben me niets gevraagd. Ik was ongeveer zestien jaar…
2de deel Nog altijd in de ban van mijn reisdromen las ik einde 1948 in de krant dat men vervroegd aan zijn militaire dienstplicht kon voldoen door bij de Belgische Marine te gaan. Ik deed mijn aanvraag en na een verhoor in het stadhuis van Brussel werd ik op 1 februari 1949 gemobiliseerd en naar een kazerne in Turnhout gestuurd voor een CIP-stage van zes weken, om klaargestoomd te worden voor de marine. Ik werd niet aangenomen maar werd op een nacht, in het geheim, per trein naar Soest gestuurd, naar het 1e regiment Artillerie als kanonschutter in het bezette 4
Duitsland, voor verscheidene maanden, zonder verlof. Mijn uniform en blauwe muts waren van het Canadese leger. Ieder weekend huilde Line Renaud hetzelfde liedje door de luidsprekers: “Ma cabane au Canada”. Het was om er droefgeestig van te worden! ’s Avonds mochten we de Welfare bezoeken, maar we gingen met twee en met onze bajonet. Bij de eerste gelegenheid heb ik me ingeschreven voor de Artillerieschool van Brasschaat om er tot wachtmeester bevorderd te worden aan het einde van de scholing. Onze soldij bedroeg 11 fr. per andere miliciens was ik overeen om na het afsluiten van onze 12 dienstplicht als vrijwilliger naar trekken om er te vechten.
dag. Met gekomen maanden Korea te
Helaas, een week voor mijn bevordering lag ik op de operatietafel in het militair hospitaal van Antwerpen met een acute buikvliesontsteking. Na de interventie bleef ik een week lang zonder eten noch drinken, met een biddende milicien seminarist aan mijn bedzijde. Ik werd op het nippertje gered door enorme hoeveelheden penicilline. Een maand hospitaal en een maand herstelverlof vooraleer ik terug naar mijn eenheid werd gezonden. Die was ondertussen verplaatst naar Lüdenscheid in Duitsland. Na degradatie geriskeerd te hebben om zonder toelating de muur over te klauteren na 22 u., om er een jonge Duitse te vinden, werd ik einde januari 1950 gedemobiliseerd. Ik heb nooit meer de andere kandidaten voor de oorlog in Korea teruggezien. Ik was ontsnapt aan een oorlog en aan 18 maanden dienst die de leden van mijn eigenlijke klasse 1950 te wachten stond.
3de deel Ik werd naar de dienst Economaat overgeplaatst om er de budgetten te beheren van o.a. de bureelbenodigdheden, de onderhoudsproducten, het bureaumeubilair, het materieel voor de keuken en de vaat voor
de refter. Het Algemeen secretariaat controleerde alles. Maar, ontstemd over mijn salaris, besloot ik om de NBB te verlaten en elders een beter betaalde baan te zoeken. Gevolg gevend aan een aankondiging waarin ze een boekhouder vroegen, kwam ik bij de kartonfabriek Brel, gerund door de vader van de zanger Jacques Brel, terecht. Men wilde me wel aanwerven tegen een hoger salaris dan ik eerder had maar niet datgene waarom ik vroeg. Ik heb geaarzeld om bij de politie te postuleren en cursussen te volgen om politiecommissaris te worden… maar al die studies voor niets… Tenslotte, rekening gehouden met de voordelen in de Bank: eindejaarspremie, lunchdienst, bijkomende vakantiedagen met de dienstjaren en de Letterkundige Bibliotheek, met een grote keuze aan boeken en tijdschriften, waaronder “Connaissance des Arts”, heb ik mijn zoektocht naar een andere baan stopgezet. En daar staat de Bank plots een stevige loonsverhoging toe, te verrekenen bij de volgende tweejaarlijkse verhogingen. De beslissing was genomen, ik bleef in de Bank. Later werd ik naar de dienst Gebouwen overgeplaatst waar ik ook het beheer kreeg over de budgetten van elektriciteit, verwarming, telecommunicatie voor alarm en brand, de jaarlijkse toeleveringen van gasolie en fuel, de brandstof voor de voertuigen uit de garage, samen met de aankoop van wagens en vrachtwagens voor het vervoer van waarden naar de bijbanken en agentschappen, de gepantserde voertuigen die ter beschikking gesteld werden van de Rijkswacht voor het escorteren van onze vrachtwagens. De dienst Budgetcontrole verifieerde minutieus alle budgetten en betalingen. Ik had ook contact met hogere rijkswachtofficieren uit de kazerne in de Kroonlaan en ook met de directie van Mercedes. 5
Ik turnde ook in de Bank, gedurende de middagpauze, en ik volgde in de jaren 60 lessen judo, jiujitsu en self defense in de Club, met leraar Leroy, een oud-lijfwacht van kolonel Piron. Er heerste een tamelijk mystieke sfeer in die cursussen tot aan de komst van een andere leraar, geaggregeerd door de federatie Judo. Ik eindigde er met een oranje gordel.
voorvaderlijke Japan met zijn samoerais en zijn geisha’s, en de liefde.
Zo ben ik begonnen me te interesseren in de Japanse kunsten, en dan de Chinese. Ik heb ook aan schieten gedaan en bowling gespeeld in de Club, in ploeg en in interbanken.
Mijn devies is “Esperanza”!
Maar laten we terug naar de Bank gaan, ik werd er benoemd tot klerk, dan opsteller en tenslotte tot bureelhoofd op persoonlijke titel. Ik werd ermee gelast de archieven van de dienst Gebouwen te reorganiseren met codificaties. Op voorstel van de departementschef nam ik deel aan het examen van hoofdsectiechef door eerst een gedetailleerd verslag te schrijven over mijn bezigheden in de Bank, dan, voor een panel van vijf chefs, een diepgaand examen over het functioneren en de activiteiten van de verschillende diensten, bijbanken en agentschappen en eveneens over de statuten van de Bank. Ik werd tot hoofdsectiechef benoemd, met terugwerkende kracht, op 1 maart 1990. Op 1 december 1990 ging ik met pensioen, op mijn zestigste, na een lange en interessante loopbaan bij de Bank. Ik heb me daarna gerealiseerd dat gans mijn sportief, intellectueel, sentimenteel en financieel leven zich in de Bank afgespeeld heeft gedurende bijna vijfenveertig jaar dienst. Nog een laatste woord over mijn persoonlijke activiteiten. Sedert mijn vijftiende bezocht ik de antiquairs en de verkoopzalen op de Oude Markt om mijn passie als verzamelaar bot te vieren. Ik heb van alles verzameld en heb zelfs een ogenblik een biermuseum willen openen in Anderlecht. Ik heb meer dan honderdvijftig gedichten geschreven over Brussel, het
Ik heb gehad, en heb nog altijd, op 81 jarige leeftijd, een fantastisch leven. Ik hoop in het hiernamaals te belanden op een strand van een der eilanden van de schoonheid, in de stille oceaan, waarvan ik altijd gedroomd heb.
De geschiedenis van dhr Philips Ik was 20 in 1965 1ste deel Midden de jaren ’90 van vorige eeuw bezocht ik een tentoonstelling in het Jubelpark met als thema : “Ik was 20 in 1945”. Er werden herinneringen opgehaald met foto’s, voorwerpen, geschriften uit het dagelijkse leven van een generatie die me juist voorafging. Minder ingrijpend dan wat 1945 voor velen betekende, was voor mij het jaar 1965 een overgang tussen de jeugdjaren en de kennismaking met de NBB. De dag van mijn geboorte, zo vertelde moeder me veel later, loeiden voor het laatste de sirenes over Brussel. Dat was mijn enige kennismaking met die zo goed als voorbije oorlog. Ik besefte toen nog allerminst welk geluk mijn generatiegenoten zouden kennen. Bij het verlaten van het moederhuis in de Etterbeekse Baron Lambert kliniek, nam moeder me mee op tram 83 richting Woluwe. Die gebeurtenis, en het feit dat mijn grootvader nog werkzaam was bij de “Tramways Bruxellois”, zal later een bijzondere interesse bij mij doen ontstaan. Ik groeide op naast de moerasvelden waar later het Woluwe Shopping Center zou verrijzen. Het kleuteronderwijs bracht me in contact met de “Zusters van Champion”. 6
Of het aan die Zusters lag weet ik niet, maar de ervaring dat het prille levensbegin al redelijk hard kon zijn is me lang blijven achtervolgen. De lagere school doorliep ik in Schaarbeek, deze keer onder de hoede van Broeders, bekend voor het dragen van twee beffen. Het middelbaar onderwijs handelde ik af in hartje Brussel, op een boogscheut van het beroemde “Manneken”, steeds bij diezelfde Broeders. Ik speelde nogal met wiskunde wat me zou verder leiden naar de universiteit. Helaas, de tweede kandidatuur was er iets te veel aan; dat was in het jaar 1965 en ik ging me daarom inschrijven voor examens in openbare diensten. Vacatures waren in de golden sixties ruim voorhanden. Ik solliciteerde o.a. bij twee instellingen : de Spoorwegen en het Rekenhof. Vele dingen bestaan echter uit drie en zo ging de Nationale Bank met het klassieke been lopen. Het examen van opsteller bestond uit drie proeven : een schriftelijke, een mondelinge en een medische. Die laatste proef zal me het langst bijblijven, gezien ik oog in oog kwam te staan met een bazige verpleegster. Maar niet getreurd, de overige testen waren in orde en het jaar 1965 was geslaagd ! Ik was toen twintig. In die tijd was de legerdienst nog niet afgeschaft. Dat vormde geen hinderpaal voor die goed patriottische Bank, om mij aan te werven. Tot dan was ik tijdelijk aan de slag bij de “Sociale Samenwerking”, een parastatale instelling nabij de Beurs die o.a. instond voor de loonberekening van grote bedrijven. Als invaller voor een opgeroepen milicien, werd de Hoofdkas mijn nieuwe werkplek, tot ik later zelf werd opgeroepen. Op de eerste werkdag volgde traditiegetrouw een rondleiding en kennismaking met de nieuwe collega’s. De Hoofdkassier vertelde me dat we beiden in Brussel op dezelfde school en misschien wel op dezelfde banken hadden gezeten, maar niet dezelfde periode natuurlijk. Het toppunt was dat hij een kaderlid van de naburige Rekeningen-Courant
optrommelde om me aan hem voor te stellen als penningmeester van de Oudleerlingenbond. Zijn naam kende ik alleen van de lidkaart. Was er telepathie mee gemoeid?, Die kaart had ik toen toevallig op zak. Hoe dan ook, het ijs was gebroken. Ik stond voor het begin van een carrière. Er zouden nog veel waters doorzwommen worden, zowel persoonlijke als professionele. Hoe die verder evolueren leest u in deel 2.
2de deel Mijn verblijf in de Hoofdkas zou 12 maanden duren, de tijd om een kollegamilicien te vervangen tijdens diens afwezigheid. Kort na zijn terugkeer in de Hoofdkas kon ik vertrekken richting Stockem, Brussel, Mechelen en Kassel. Maar de Hoofdkas zou ik niet verlaten zonder een wijziging aan mijn burgerlijke staat voor te bereiden. Dagelijks passeerden in de twee “Zalen” vertegenwoordigers (M / V) van wisselagenten aan de halfopen loketten (geen veiligheidsglas e.d.). De Hoofdkassier zou het niet graag vernomen hebben, maar aan het toenmalig loket 101 sloegen voor mij de vonken over. Ik had er kennis gemaakt met mijn toekomstige echtgenote. Zij kwam al drie jaar naar zowel Rijks- als Hoofdkas en kende bijgevolg meerdere collega’s. Ik zwaaide af eind mei 1968, in een historisch woelige periode. Gedaan met het tellen van geld en het begeleiden naar diepe gangen en kluizen. Hop naar de Statistiek, derde verdieping, kant Bankstraat. Dat werd zo omschreven om bezoekers aan te duiden dat de dienst onlangs uitgebreid was en er naast de sectie kant Berlaimont nog een tweede sectie was. Beide secties van de dienst Statistiek, vormden samen met de Dienst Voorlichting en de Documentatiedienst, waaronder de Wetenschappelijke Bibliotheek, het Departement Studiën. 7
Samengevat kon worden gezegd dat de Statistiek een databank “avant la lettre” vormde. Zij illustreerde met cijfermateriaal wat de kaderleden van de Dienst Voorlichting uitdokterden. Alle cijfers werd netjes bijgehouden op gestandaardiseerde bruine kartons, waarvan sommige teruggingen tot in … 1914. Het merendeel van die geschriften was bestemd voor het maandelijkse “Tijdschrift van de Nationale Bank”. Dat vierde in 1976 zijn 50e verjaardag. Maar het pronkstuk was ongetwijfeld het Jaarverslag, dat met de recentste statistische gegevens een deadline moest halen voor de Algemene Vergadering einde februari. De voorbereiding tot het Jaarverslag begon ruim drie maand eerder. Dagelijks kwamen proefdrukken om de cijfers in tabellen én in tekst aan te passen. Hier dient vermeld dat vooral de Drukkerij op hoogspanning leefde. Soms evolueerden nieuwe cijfers dermate, dat tendensen omsloegen en er tekstwijzigingen nodig waren. Toemaatje : we leven in België, er werd dus simultaan gewerkt met een Frans- en Nederlandstalige versie. Later verscheen er nog een Engelstalige versie, ten behoeve van wereldwijde Centrale Banken en Internationale Instellingen. Men zou denken dat het werk saai was, niets is minder waar. Het Tijdschrift bestond uit een twintigtal hoofdstukken, die verdeeld werden onder het personeel. Veel gegevens verkreeg men telefonisch. Indien het cijfermateriaal te omvangrijk bleek, werden één of meerdere collega’s uitgezonden om ter plekke nota te nemen. Online verbindingen bevonden zich in een embryonaal stadium. Wat mij persoonlijk betrof, kan ik moeilijk alle bezochte instellingen opnoemen. Ik citeer er een paar, maar de lijst van maandelijks bezoeken is allesbehalve volledig. NIS (Nationaal Instituut Statistiek) : natuurlijk, confraters.
voor de het zijn
diverse ministeries, zeker Financiën en Economische Zaken : de prijsindexen. RVA (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening) : de werkloosheid bracht ironisch genoeg veel werk met zich mee. NMBS. Had ik het daar in deel 1 niet over ? Halverwege de jaren ’80 deed de pc haar intrede in de Bank. Het zou een omwenteling teweeg brengen in de traditionele manier van werken. Niet alleen nieuwe machines werden aangevoerd, nieuwe bazen moesten voor een perfecte overgang zorgen. Een gelegenheid voor mij om over te schakelen naar nieuwe horizonten. Vervolg in deel 3.
3de deel Leve de aantredende PC. De generatie van kort na W.O. II heeft de vroegere werkmethodes meebeleefd, deels aangepast, de versnelling met digitale rekenmachines meegemaakt en zowat elke vernieuwing proberen te volgen. Weg met die lawaaierige “Madassen”. Hoe groter het aantal voortgebrachte decibels, hoe harder er gewerkt werd. Letterlijk. Samen met de wijzigingen zette ik de stap naar een nieuwe uitdaging, gevonden in de Voorschotten. Dagelijks werden de operaties van alle Belgische banken geboekt op hun korte termijnrekeningen. Dat werd zorgvuldig bijgehouden en de staten werden door een dactylopool (nog met gewone typmachines) naar de diverse banken verzonden, alles in vele exemplaren voor diverse bestemmingen. Van een papierberg gesproken. Naar het einde van de dag kwamen de vertegenwoordigers van de banken, de “compensateurs” samen om hun saldi weg te werken, naar het principe van vraag en aanbod : het eindedaggeld, of de “Call”: er werd inderdaad geroepen! Als van elke bank de rekeningen in evenwicht kwamen bij een bepaalde rentevoet, keerden de compensateurs bankwaarts en de NBBvertegenwoordigers naar hun diverse plekken om de eindbalans op te maken. 8
Het was niet uitzonderlijk dat ik de Bank om 19u verliet om dan, al dan niet met een collega-achterblijver, ergens onze dagindrukken door te spoelen. De dienst was door het personeel vooral bekend omwille van de “Voorschotten aan het Personeel”. Al wie ging bouwen en/of lenen passeerde hier de revue. Wat ik niet wist bij mijn aantreden in de Voorschotten, en naar ik meen weinig anderen, was dat de geldmarkt en de herfinanciering van de banken grondig zou gewijzigd worden. De dagen van de dienst waren geteld….de Voorschotten gedecimeerd, departementen samengevoegd, kortom, alles evolueerde. Met deze hervormingen op til dient gezegd dat de NBB haar tewerkstellingsquota handhaafde, en de voorwaarden tot uittreden liet versoepelen.
aan te kopen. Ik kon op dat ogenblik vervroegd uittreden. We schrijven 1 mei 2001. Sindsdien vertoeven we er de meeste tijd van het jaar en keren soms terug naar België om niet alleen familie, maar ook oud-collega’s in de Club te ontmoeten. Van uit de “Midi” beëindig ik deze korte loopbaanbeschrijving. Zon, azuurblauwe lucht, een zwembad en de pastis bij de hand. Meer moet dat niet zijn.
______
Ik kon blijven in wat men lopende zaken noemt, zij het in de gefuseerde dienst Disconto-Voorschotten. En daar onmoette ik een oude bekende : mijn vroegere dienstchef van de Statistiek (vóór het PCtijdperk) was nu opgeklommen tot departementschef. Het einde kwam in zicht. Wie niet vervroegd uittrad, zocht zijn heil elders in de Bank. Zo kwam ik in 1995 als medewerker bij het Rode Kruis terecht. Die detachering gold sinds lange jaren als een bijdrage van de Bank aan die Instelling. Wat in den beginne aardig meeviel, draaide naderhand helaas anders uit. Ik ga daar niet verder op in. Het jaar nadien kwam ik opnieuw in de Bank, in één van die nieuw opgerichte diensten: de Buitenlandse Handel. De Bank had de betreffende activiteiten van het NIS overgenomen. Weeral statistieken ? Men zou kunnen zeggen : de cirkel is bijna rond. Stilletjes begon er samen met het vrouwtje iets te kriebelen. We hadden ons hart verpand aan de “Provence Verte”. Sinds jaren brachten we er onze vakantie door. We kenden de streek en de mensen door en door, als plots een voor ons gunstig aanbod kwam om een landhuis (“un mas”) 9
Verantwoordelijke uitgever : voor de KVGNBB Paula Buekenhoudt-DEMESMAEKER Voorzitster Andalusiëlaan 9/3 1140 Brussel