KOLONIAAL INSTITUUT ra AMSTEI•DA:•. MEDEDEELIN(i
AFDEELIN(i
Ti•OPISGHE
N O. .VII.
HYGIENE
N ø. $.
I]E INOPHELINEN VIN NE[IERLANI]$CH
00$T-IN!llg DOOR
DR. N.H.
SWELLENOREBEL,
Zo•loog derafdeeling Tropiscl•e Hygi•'ne vanbetKoloniaa! Instituut
Uitgave
van het Instituut.
Druk van J. H. DE BUS:SY, Amsterdam. xgx6.
VOORWOORD'.
Bij de groote beteekenisdie de soortbepalingder Anophelinen heeft, om te geraken tot een volledige kennis van deze muskietenin onzen O.-IndischenArchipel en van de rol, die de soorten dezer familie, bij de overbrengingder malaria spelen, is her naar mijn meening,noodiger naar te streven deze soortbepalinggeheel in handente geven van de plaatselijkeonderzoekers.Daartoe washer evenwelnoodig een gedetailleerd overzicht te geven van de in Nederlandsch
O.-Indi• gevonden'Anophelinen,omdat de litteratuurover dit onderwerp,door de elkander veelal tegensprekendegeschriftenvan DON•Tzen TarOBALD,in her bijzonder voor onzen archipel zeer ingewikkeld is. en de zaak dus reel moeilijker wordt voorgestelddan met de werkelijkheidovereenkomt. Op dit punt leg ik den nadruk om hiermedemijn uitvoerigheidin de beschrijving,die menigeenandersoverbodig mocht voorkomen,te rechtvaardigen.lk spreekden wensch uit dat dit werkje er toe zal mogen bijdragen de ambtenarenvan den BurgerlijkenGeneeskundigen Diensten andere hygienistenin Nederl. O.-lndie, van de specialisten in Europa onafhankelijkte maken,maartegelijkdat dezegeneeskundigen onzer zullen gedenkenen ons exemplarenvan de door hen gevangen Anophelinen zullen toezendenals onderwijsmateriaal.Alle zulke zendingen,die dankbaar zullen worden aanvaard, gelieve men te richten aan: Koloniaal
Instituut, Afdeeling voorTropi'sche HygieneAmsterdam.
INHOUD.
Blz.
A. ALGEMEEN
GEDEELTE
...................
x
I. INLEIDING ..........................
X
II. OVERZICHT OVERDENBOUWDERANOPHELINEN .......... I]I.
•3
SYSTEMATIEK DER ANOPHELINEN ................
•.
Tabel ter determinatieder geslachten .............
2.
Tabel
ter determinatie
21
22
van de nu bekende Ned.-Indische
Ano-
phelinen ........................ 23 3. Tabel ter determinatievan de voornaamste Anophelinen in Z.-O. Azi• ......................... 25 4. Opmerkingover de waardeder ,,soorten"bij de Anophelinen. 29 IV. ENKELEPRACTISCHE WENKEN ..................
33
B. BIJZONDER GEDEELTE ................... I. G•.SL,•CHT MYzo•¾n•..................... z. Myzomyiarossii ..................... 2. Myzomyia ludlowi ............... 3. Myzomyiaindefinita .................... 4- Myzomyiaaconita ..................... 5. Myzomyialistoni.....................
37 37 38 48 55 63 70
II. GESL,•CI•TNEO•¾ZO•¾•,•................... X. Neomyzomyia punctulata .................. 2. Neomyzomyialeucosphyra .................
III. GESL,•CHT N¾SSORRI•¾NCHUS ...... ' ............ Z. Nyssorrhynchus fuliginosug ................. 2. Nyssorrhynchusschtiffneri................. vii
' .....
72 73 82
9X 92 xoz
INHOUD. Blz.
3. 4. 5. 6. ?. 8.
Nyssorrhynchus maculatus ................. N¾ssorrhynchus nigrans.................. Nyssorrhynchus theobaldi................. Nyssorrhynchus iamesi .................. N¾ssorrhynchus $tephensi................. N¾ssorrhynchus annulipes.................
io 5 i io iio iiI iii i i2
IV. GESLACHT lVYRETOl•HORUS .................. x. Pyretophorus watsonii ................... 2. Pyretophorusjeyporensis .................. 3. Pyretophorussuperpictus.... ß ............
I 13 i I3 •4 iI 4
.V. GESLACHT CELLIA..................... I. Cellia kochii.......................
I I5 I x5
VI. GESLACHT •[¾ZORRHYNCHU$ ................. X. Myzorrhynchussinensis.................. x•z. Myzorrhynchussinensisvar. vanus ............. 2. Myzorrhynchusbarbirostris ................
I27 •28 I4•
3- Myzorrhynchus albo•aeniatus ...............
i53
ß
4.
Myzorrhynchusmauritianus ................
i6o
5- Myzorrhynchus ufnbrosus .................
•64
6. Myzorrhynchuspseudobarbirostris .............. 7. Myzorrhynchusasiaticus ..................
•67 •67
VII. G.ESLACHT 1V[ENNEM¾IA. (iV[.brevipalpis)............
i68
VIII. GESLACHT STETHOM¾IA ...................
I.
Stethomyia aitkenii....................
IX. GESLACHT BIRONELLA. (B. gracilis).............. Geographische verspreiding der Anophelinenin Z.-O. Azie... Geciteerdelitteratuur................... Register.........................
VIII
169
i69 I7O 171 173 177
KOLONIAAL INSTITUUT ru AMSTERDAM. MEDEDEELING
AFDEELING
TROPISCHE
N o. VII.
HYGIENE
N ø.
DE ANOPHELINEN VAN NEDERLAND$(•H
O0$T4NDII• DOO•
Du. N.H.
SWELLEN,OREBEL,
Zo•toog tier afdeeting Tropische Hygiene •an her Kotoniaat lnstituut.
Uitgave van het Instituut. Druk van J. H. DE BUSSY, Amsterdam. x9x6.
VOORWOORD•
Bij de groote beteekenisdie de soortbepalingder Anophelinen heeft, om te geraken tot een volledige kennis van deze muskieten in onzen O.-Indischen Archipel en van de rol, die de soorten dezer familie, bij de overbrengingder malaria spelen, is her naar mijn meening,noodiger naar te streven deze soortbepalinggeheel in handen te geven van de plaatselijkeonderzoekers.Daartoe washet evenwelnoodig een gedetailleerd overzicht te geven van de in Nederlandsch
O.-Indi• gevonden'Anophelinen,omdat de litteratuurover dit onderwerp, door de elkander veelal tegensprekendegeschriften van DONITZen TI•EOBAI•r), in her bijzonder voor onzen archipel zeer ingewikkeld is. en de zaak dus veel moeilijker wordt voorgestelddan met de werkelijkheidovereenkomt. Op dit punt leg; ik den nadruk om hiermede mijn uitvoerigheidin de beschrijving,die menigeenandersoverbodig mocht voorkomen,te rechtvaardigen. lk spreekden wensch uit dat dit werkje er toe zal mogen bijdragende ambtenarenvan den BurgerlijkenGeneeskundigen Dienst en andere hygienistenin Nederl. O.-lndi•, van de specialisten in Europa onafhankelijkte maken,maartegelijkdat dezegeneeskundigen onzer zullen gedenken en ons exemplarenvan de door hen gevangen Anophelinenzullen toezendenals onderwijsmateriaal. Alle zulke zendingen,die dankbaar zullen worden aanvaard, gelieve men te richten aan: Koloniaal
Instituut, Afdeeling voorTropi'sche HygieneAmsterdam.
INHOUD.
Blz.
A. ALGEMEEN I.
INLEIDING
GEDEELTE
...................
..........................
I
II. OVERZICHTOVERDEN BOUWDER ANOPHELINEN .......... Ili.
SYSTEMATIEK
DER ANOPHELINEN
21
I.
Tabel ter determinatieder geslachten .............
2.
Tabel
ter determinatie
13
................
van de nu bekende
22
Ned.-Indische
Ano-
phelinen.............. : ......... 23 3. Tabel ter determinatievan de voornaamste Anophelinen in Z.-O. Azi• ......................... 25 4. Opmerking over de waarde der ,,soorten"bij de Anophelinen. 29 IV. ENKELEPRACTISCHE WENKEN ..................
33
B. BIJZONDER GEDEELTE ................... I. GESLACHTMYZOMYIA..................... i. Myzomyiarossii ..................... •.. Myzomyia ludlowi 3. Myzomyiaindefinita.................... 4. Myzomyia aconita..................... 5. Myzomyia listoni.....................
37 37 38 48 55 63 70
II. GESLACHTNEOMYZOMYIA...................
'
72
I. Neomyzomyiapunctulata.................. 5. Neomyzomyialeucosphyra .................
73 8•
III. GESLACHT NYSSORRHYNCHUS .................. i. Nyssorrhynchus fuliginosu•................. •.. Nyssorrhynchus schtiffneri.................
91 9•. •o•
vii
INHOUD. Blz.
3. N¾ssorrhynchus m•cul•tus................. 4. N¾ssorrhynchus niõrans..................
]o 5 ] ]o
5. Nyssorrhynchus theob•ld•................. 6. N¾ssorrhynchus j•mesi .................. 7- N¾ssorrhynchus stephcnsi................. $. N¾ssorrhynchus •nnulipes .................
] ]o ß
IV. GESLACHT PYRETOPHORUS .................. •. Pyretophoruswatsonii................... •. Pyretophorusieyporensis ..................
3. Pyretophorussuperpictus....
ß ............
]ii ]]] ] ]• II3 ii 3 •i 4 •4
.V. GESLACHT CELLIA..................... x. Cellia kochii.......................
II5 i i5
VI. GESLACHTMYZORRHYNCHU$.................
I2
•. Myzorrhynchussinensis.................. •a. Myzorrhynchussinensisvar. vanus............. 2. Myzorrhynchusbarbirostris ................
i •4I •44
3- Myzorrhynchus albo•aeniatus ...............
•53
4. Myzorrhynchusmauritianus ................
•6o
5' Myzorrhynchus ulrnbrosus ................. 6. Myzorrhynchus pseudobarbirostris .............. 7. Myzorrhynchus asiaticus ..................
•67
VII. GESLACHT MENNEMYIA. (M. brevipalpis)............
x68
VIII. GESLACHT STETHOMYIA...................
t6 9
•. Stethomyiaaitkenii....................
t69
IX. G•.SL,•CHTBmON•LLA.(B. gracilis) .............. Geographischeverspreidingder Anophelinenin Z.-O. Azi•..
Geciteerdelitteratuur................... Register.........................
VIII
t?o . t?i
t 73 i ?7
A.
ALGEMEEN
GEDEELTE.
Inleiding.
De resultaten die de studievan •e epidemiologie der malaria in de laatste •7 jaar direkt en indirektheeftverkregen
zijn buitengewoon, en dwingen,voor de mannenwelke dien rijken oogsthebbenmogelijkgemaakt,iedersbewondering af. Deze bewonderingmoet ons echterniet blind maken voor her felt, dater hier nog duistere punten zijn, dater nog vragen op beantwoording wachtenen dat men herzelfsover de meest practische bestrijdingswijzehog lang niet algemeen eens is.
War die duisterepunten betreft, noem ik her voorkomen van Anophelinenin een streek waar ook plasmodiendragers voorkomen,zonder dat de malaria neiging vertoontzichdaar uit te breiden; vetder her plotseling opkomenof zich sterk uitbreiden der malaria in een gebied waar deze ziekte niet of weinig voorkwam,zonderdat hiervooreen adaequatereden kan wordenopgegeven;eindelijkher voorkomen van malaria zonder dat Anophelinenkondenworden gevonden. War her
INLEID1NG.
verschil van meening over de beste bestrijdingswijze dezer
volkszi'ekte betreft,noemik den strijd tusschenhen die alle heil zoeken in een prophylactischeen therapeutischechininisatie der bevolking en hen die. de malariabestrijdingvooral als een muggenbestrijdingwillen organiseeren. Her komt mij voor dat in de latere en vooral in de laatste jaren, onderzoekingenzijn gedaan die dezevragenen controversen wel niet alle kunnen oplossen,maarer tocheennieuw licht op werpen; ik bedoelde onderzoekingen over de soorten der Anophelinen, de levensvoorwaardenwaaraan die onderworpen zijn, en de rol die elk van hen bij de overbrenging der malaria speelt. Dat her geslacht A n o ph e les uit verschillendesoorten bestaat, die zich tot geslachtenvereenigen,zoodat naasthet •eslacht Anopheles de familie der Anophelinen geboren werd, was iets war aan de entomologen reeds lang bekend was, maar
tenminste in Nederlandsch-Indi0 -- de
geneeskundigenlieten zichmet dezesubtieleonderscheidingen niet in en waren reeds terreden, wanneer ze een C ulex
van een Anopheles konden onderseheidenen dus in hunne verslagen konden opgeven dat in dit of dat gebied ,,Anopheles" (hoogstenswerd eens van een ,,groote zwarte Anopheles"gesproken)voorkwam. Deze indifferenteopvatting werd zelfs offici0elgedoceerd,waar K•.w•T r)v.Joh'c•in zijn bekende ,,Voordrachten"(•9x•, Deel I, blz. 27)zegt: ,,Doch zelfs als men zich aan ddn systeemhoudt, is voor iemand die zich daaraan niet geheel kan wijden, her determineeren van muskieteneen .onbegonnenwerk" en ook FaLLSBORN schijnt naar mededeelingvan eerstgenoemden schrijver eenzelfde meening toegedaan,waar hij zegt: ,,Angesichtsder erdrackenden
Falle
yon Mackenarten
wurde
es mir so recht
klar, dass man ohneeingehendes Spezialstudium absolutkeine
INLEIDING.
Macken bestimmenkann". In lijnrechte tegenspraa k met deze opvatting staat her feit, dat de Engelsch'e en ook Fransche geneeskundigenin hunne malaria-rapportenwel deugdelijk hunne Anophelinenzelf determineerenen her is dan ook volstrekt niet in te zien, waarom een Hoogere Burgerschooljongen zich wdl met lastige botanischedeterminatie mag bezig houdenen een medicusniet met, nu niet zoo overmatig lastige entomologischesoortsbepaling. Her komt mij voor dat aan dit verschilvan Duitsch-Nederlandsche en Engelsche opvatting, voor een niet gering deel her feit moet worden toegeschreven,dat in de laatste jaren de studie der malaria-epidemiologiein de Engelsche koloniOn,boven die van elders, een grooten voorsprongheeft ve.rkregen. Wat is dan de beteekenisvan deze soortsonderscheiding der Anophelinen? Ze is hierin gelegen, dat lang niet alle Anophelinen de malaria kunnen overbrengen,dat vele (zoo niet de meeste) dit vermogen6f in her geheel niet bezitten 6f in zoo geringe mate dat ze practischvan geen beteekenis zijn. Dit feit was reeds laiag bekend, maar het is eerst in de laatstejaren zoozeerop den voorgrondgebracht,dat de volle beteekeniser van duide!ijkis geworden,zoodatelke geneeskundige er rekening mede dient te houden en dit bij de Engelsch-sprekende tropenbewonersook doet. Beschouwenwe de bovengenoemde vragen en controversen in het licht dezer wetenschap,dan zien we dat het voorkomen van Anophelinenzonder malaria te danken kan zijn aan het felt, dat de Anophelinenvan die streek geen malariadragers zijn (zoo bijv. her voorkomen van M. sinensis in her nagenoeg malaria-vrije _/liedan);verder dat het optreden of de exacerbatie van de malaria te wijten kan zijn aan het optredenvan nieuweAnopheles-soorten, letswat kan gebeuren zonder dat men daarvoor eenige reden kan opgeven (zoo
INLEIDING.
bijv. het optreden van N. leucoshpyra in 2Peli door SC[-IflFFNER en mij (•914) geconstateerd). Het niet vinden van Anophelinen in een malariagebied berust vaak op her feit, dat de muggen daar bijzonderebroedplaatsenhebben, die men niet verwachten daaromniet vindt,terwijlde imago zelf dikwijls niet opvalt omdat die niet zoemt,zooalsC u 1ex, maar direkt op haar prooi afvliegt (iets dergelijkshebben
r)•. Voc. m. en ik in 3'i•of•agezien,waarmenbeweerde da•t geen Anophelinenwaren). Ik druk hier telkensop her woord f:an, omdat deze ,,verklaringen"volstrekt niet allesverklaren en er toch nog reel duistersblijft. Her belangrijkstelicht werpendeze waarnemingen echter op de vraag naar de beste bestrijdingswijzeder malaria. Wanneer alle Anophelinenmalaria kunnen overbrengen, dan is de strijd tegen deze ziekte door middel van muggenverdelving een onbegonnenwerk, en kan men met Mc. G}•coI• (gecit. naar TI•.OBA•.D)in wanhoopuitroepen:"Theoretically Anopheles could be stampedout by sprayingall the •vater with paraffin,but when we recognisethe enormous andvaried area over which they breed, the absolutehopelessness of the task is at once apparent". Geheel anders wordt de zaak, en veel gunstiger voor de voorstandersder muggenverdelging, wanneer men niet met alle Anophelinenmaar met bepaalde soorten, die niei overa/ J:unnen /even, te doen heeft.
Vooral
dit laatste punt is van belang; kwamen nl. alle soortenvan
Anophelinen overalvoor,danwarede geheele zaakverder rustig aan de entomolo•enover te laten. Deze soortenhebben
echter elk hun verspreidingsgebied; sommigezijn weinig kieskeurig en komen zeer verspreid voor, andere (en dit geldt niet bet minst voor de malaria-overbrengers) hebben voor hunnelarven bijzonderhelder water noodigen Zijndus veel meer beperkt in hun keus. Om .dit toe te lichten
INLEIDING.
reproduceerik hier een lijstje (No. I) van de voornaamste Anophelinen der FederatedMalay States,dat Dr. WATSON voor mij opmaakte: TABL
No.
•. Malaria-
Broedplaats.
Soort.
overbrenger of niet.
Bergstroompjesvrij van planten . N. maculatus
......
ja
ja IN.maculatus ...... ja
Idem metplanten . ' ' N.nigrans ........ Rivieren• zwakke stroom .... of stilstaand .....
inbosch .......
• N. nigrans........
{ N. u m b r o su s.......
ja ja
M.umbrosus ...... ja
poeltjes veld..... IM. b is ri os st....... ris..... neen Bronnen M. siasrebn neen entinopen C. kochii
Ietsvuilepoelen ........ Zeer vuile poelen .......
........
neen
rossii ........ IM. C.kochii ........ neen neen M. r o ssii
........
neen
Men ziet hieruit dat, ter verdelging van de eene mug, geheel andere wegenzullen moetenworden ingeslagen,dan voor
de andere.
Nu de zaken zoo staan, behoeven we Mc.
GREGOR'S
opvattingniet meer te deelenen kan aan de muggenverdelging een plaats worden ingeruimd. Ter illustratie diene her volgendevoorbeeldvan WATSON (•9•3, •9•5) uit dei•ederated Malay States. Hier hadmende doormalariazwaarbezochtestedenA7ang• en ]•ort-Swette•ham geassaineerddoor draineeringen opvul-
ling van moerassen. Dit had $ 30.000 en $ 50.000(F. M. S. dollar)gekostvoor een betrekkelijkklein gebied. Zoo kon men niet doorgaanen de assaineering van her laaglandvan Malaccascheendusonmogelijk.Dit bleekechteronjuistte
INLEIDING.
zijn, wanneer men er maar niet op stond alle Anophelinen te 'vernietigen. M. r o ss iien C. ko c h ii werden verwaarloosd en alle aandacht werd besteed aan M..umbrosus,
die broedplaatsenheeft in stagneerendepoelenin het oerwoud, welke poelen door draineering en ontwoudingautomatisch
werdendrooggelegd• en het landin cultuurgenomen.De bestrijding bestond dus in: 6f de koeliewoningenminstens een halve mijl van het oerwoudafte bouwen,6fhet oerwoud
te vellenen de poelener in droogte le•genovereenzelfden afstand. Op deze wijze werkte men ongeveer43 maal zoo goedkoopen gaf men $ t to.ooo uit in plaatsvan $ 4.800.oo0, die men noodigzoug'ehadhebben,indienmenwasdoorgegaan te werkenzooalsmenin lvort-3wdten/tam en A'[ang'hadgedaan. Deze maatregelenhielpenniet voor het heuvelland.Hier is de drager N. m aculatus, die in de natuur voor 2o--25 pCt. parasietendraagt, waarvan de larve in helderebergbeekjesleeft en die niet verdwijntwanneermen de randen dezer beekjesvan alle vegetatiezuivert,daarde larvenondanks een sterken stroom, aan steenenblijven hangen,hoewelze ook in grasbegroeidewateren kunnen leven, wanneer die maar helder zijn. Een proef werd genomenop Seaj•ddZ'stale, waar ondanksjarenlang krachtig uitgevoerdechinineprophylaxe, de malarianiet wilde wijken en evenminhetzorgvuldig ontdoen van de randen der beekjesvan alle vegetatie lets had gegeven.De estatekon niet bloeienwanneerer zooveel malaria was en dus had men er œ 3ooo voor over om een
proef te nemen. In een terrein met een straalvan 3/s mijl en met de koeliewoningenals centrum, werden alle bergstroompjes in ondergrondsche draineerbuizen geleid,wat uit-' stekend effect had. In sommigeestateswas het voldoende de koeliewoningen naar het vlakke land, 1/• 2mijlvan de bergstroompjes,te verplaatsen.
INLEIDINGo
In Panama had men een dergelijke ervaring opgedaan. Daar waren streken ontwoud en in de stompenvan holle boomen waar water in stond, leefden de larven van Ano-
pheles malefactor.
DARI. INg (•909, •9t4) toondeaan
dat van de vier voornaamstedaar voorkomendeAnophelinen, C. a 1b i m a n a in 70 pCt. der gevallen malariaparasieten tot
ontwikkelingbrengt,C. t a r si ma cula t a in 60 pCt., A. punctipennis in •3 pCt. en A. malefactor in o pCt. CARTV.•(•9•3) bei'ekendedat door de vereenvoudigingder muggencampagne,tengevolgevan deze kennis een som van meer dan $ •oo.ooowerd bespaard;wel een bewijs van hoe groote oeconomischebeteekenisdit onderzoekis. Nog op andere wijze uit zich die beteekenis. Men weet dat rijstveldenbij de malaria-epidemiologen in zeer slechten reuk staan, als broedplaatsenvan A nophelinen. Dat deze opvatting niet altijd juist is leert de volgendeervaring van ,WATSON.(x9•3). In her distrikt fi'rian (Staat Perak, F. M. S.)is eensawahgebied dat het irrigatiewaterbetrekt uit een groot reservoir ontstaandoor afdammingvan twee rivieren. In dit reservoir zijn de oerwoudboomenlangzamerhandafgestorvenen het water heeft een veenkleurverkregen. Er heerschtdaar weinig malaria. Wat zuidelijkerin het Boekit Gantang'dal, zijn een reeks rijstvelden, die nu niet uit het reservoir, maar met water dat direkt van de bergen komt geirrigeerdworden; dit water
is veel
helderder
dan dat van de Sawahs van titian.
In dit dal heerschtde malaria op ernstigewijze. In titian kwamen vier soortenAnophelinenvoor (M. barbirostris en sinensis, C. kochii en M. rossii), in •3oekitGantang,' vond men daarenboven M. aconita,
M. umbrosus
en
N. fu 1i g i n o su s, die alle malaria kunnen overbrengen, maar als larven hooger eischen aan het water stellen dan
INLEIDINGo
de eerste soorten. In de bergstroompjes die het irrigatiewater voor de sawahs leveren werd bovendien de n6g kieskeuriger N. ma cula t u s. gevonden. Hieruit blijkt dus dat de rijstvelden geheel onschadelijk•mze•z zijn, wanneer her water
maar van dien aard is, dat larvendermalaria-overbrengende Anophelinener geen geschiktebroedplaatsin vinden. Hier ging her nu niet om de vraag of de sawahsal dan niet moestenworden opgeheven,wel was dit het geval in 2•riisc• Guyana.In die kolonie begint menrijst te verbouwen en men heeft waargenomen,dat hiermedeeen vermeerdering van de malaria gepaard gaat. Moet men nu ter wille van de volksgezondheidde kolonie van dit middel vain bestaan, zoo dubbel belangrijk nu de toekomst der suikercultuurdaar zoo onzeker schijnt te zijn, berooven?KENNARr) (gecit. naar WATSON•915) heeft her gedrag der Anophelinenin de rijstvelden nagegaan en vond dat, wanneer de rijst nog jong is en hog geen schaduw geeft, het land geheel onder water. staat en er reel visch voorkomt, welke laatste te zamen met
bet gebrek aan schaduwde ontwikkelingvan de Anophelinenlarven verhindert. Maar wanneer de rijst bijna rijp is en her land droog loopt, gebeurt bet veelal door gebrekkig afloopen van het water, dat kleine poeltjesin de schaduw
der rij.stplanten overblijvenen hierin ontwikkeltzich dan dadelijk de gevaarlijke malaria-overbrengerC. a 1b i m a n a (var. argyritarsis of albitarsis), war ook her gevalkan zijn in de slootjes die de rijstvelden onderlingverbinden, wanneer deze tenminste reel plantengroei vertoonen, waartusschen
de larven
zich
kunnen
verschuilen
en zoo aan de
visch ontkomen. De bestrijdingswijzeder malaria volgt uit ' deze geKevensvan zelf. De slootjes moeten vrijgehouden worden van vegetatie en de rijst moet overal op denzelfden tijd worden geplant,zoodataan-ofafvoervan wateroveralop
INLEIDING.
denzelfdentijd plaatsvindt, waardooraileeneenregelmatigeen volkomendrooglegging derrijstveldenmogelijkwordt.Onderdie voorwaardenkan de rijstbouwin de kolonievoortgezetworden. WATSON'S voorbeeldhierbovenaangehaald,doernogzien, dat de zoo gevreesdegrondwerkenin de Tropen niet altijd nadeelig,uit her oogpuntder malaria-epidemiologie, behoeven te wetken. Dit toont ook SMAi•T(I914) aan. In bet Distrikt lt'edc•/•(F. M. S.) werd de Te•f•-rivier afgedamd en het opgezette water in een bezinkbakgeleid. Benedende dam veranderde her rivierbed in een reeks poelenen men vreesde daardoor uitbreiding der malaria. Deze vrees was echter ongegrondwantdie poelenbevattenveelrottendeplantaardige zelfstandigheid, waar slechtsCulex-larven in kondenleven. Daarentegen warener, v66r deze werken waren voltooid veel meer Anophelinen die gedeeltelijkin poeltjesbij den rivieroever (N. I e u c o sp h y r a, C. k o c h i i) sores met algen begroeid (M. sin e n sis), gedeeltelijk aan den rand van de stroomenderivier zelf (N. m a c u 1a t u sen n i g r a n s, beiden malaria-overbrengers)hunne larven hadden. Met al deze gegevensvoor oogen kunnen we geheel de tweevolgendeopmerkingenvan DANIELS (geeit.naarTHEOBALD) en van WAt.KER--BARBF.• (•914) onderschrijven: "It is certainly very important that the speciesin which the malarial parasitesdevelop should be known and that all experiments should have this detail absolutelycorrect. The mere fact that Anopheles occur in a district and that the germs are found in Anophelesis not sufficient;the species must be accuratelydetermined"en "An antimalarialcampaign in any country must be based not only upon accurateinformation of the Anophelinemosquitoesand their distribution, but also upon the experimentaldeterminationof the abilityof the differentspeciesto transmit malaria".
INLEIDINGo
In de Britschekoloni•n houdt men zich reeds sedertgeruimen tijd met de studie van dit onderwerp bezig. In Nederlandsch-Indieis dit, zonder twijfel in verband met de reeds meer vermelde opvattingen,veel mindergeschied,maar toch weten we door SCI-mVFN•.R'S werk (I9O2) dat de malariaparasietenzich wdl in M. ludlowi, niet in M. sinensis en C. kochii ontwikkelen; door D•. VoG•.L'Swerk(•9o9) dat de malariaparasietenzich in M. ludlowi tot her oocystenstadium ontwikkelen, wanneer de larven in. zout water zijn groot gebracht. We moeten deze kennis over al onzeAnophelinen uitbreiden, want het is wel goed om kennis die elders op dit gebied is opgedaanin onze kolonionals voorloopige leiddraad te gebruiken, geheel op die ervaringen afgaan mag men niet, omdat volstrektniet vaststaatdat een Anophelesdie in •dn streek de malaria niet overbrengt,ook elders dit vermogen mist; zelfs is het waarschijnlijkdat dit niet zoo is, daar M. sinensis
in Z. O. Azi• malaria niet
overbrengt, maar de nauw verwante (zoo niet identieke) M. jesoensis dit in Japan wdl doer, omdat de leden der r ossi i-groepin Z. O. Azio bepaaldbeter de malariaparasiet tot ontwikkeling kunnen brengen dan in Britsch-IndiOen omdat, naar SCHtlFFNER'S onderzoek, de zoo gevaarlijke _/V. mavulalusin 't noordelijk deel der Batak-hoogvlakte algemeenvoorkomt,zondermalaria te doen ontstaan. Kunnen
we dus door onze onvoldoende
kennis in Neder-
landsch-Indieniet op zulke interessantevondstenwijzen als elders,toch zijn welaardigewaarnemingen gedaan,die zoowel op de levensgewoonten als op de soortender muggen betrekking hebben: DE VOGEL(•9o7, •9o9) vond in Semaran•, dat alleen oude, buiten gebruik gesteldevischvijvers,waar het zeewater niet meer telkens opnieuw inkomt en waar ook geen visch meet is, gevaarlijkzijn, omdat daar in her zoute
INLEIDING.
water de M. 1u d 1o w i zich ontwikkelt. Te Sibolg•avonden DE Vo•Ex• en ik in her Mangrovemoeraslangs de kust geen Anopheles-larven,wel echter in her onvoldoendegedempte moerasdichter bij de stad, waar de zeeen de vischniet meer kwam
en dat
wemelde
van larven
van M. ludlowi.
Wel
een bewijs dat men beter doet een moerasgeheel niet dan onvoldoendete dempen; een oude ervaring trouwens. In dezelfdeplaats bleken de sawahsveel mindergevaarlijk,daar hier voornamelijk M. sinensis en M. barbirostris voorkwam, beide niet of weinig gevaarlijkesoorten;hier wist men dus dat men zijn aandachtin de eerste plaats op hermoeras bij de kust te richten had. De Anophelinen-faunavan Dell onderscheidtzich volgensSCHUFFNer• en SW•LX•.N•r•F. BF.X• (I914) van die van het land aan de overzijdevan de straatvan Malacca door de betrekkelijke zeldzaamheid van M. u m bros u sen N. m a c u 1a t u s, die in de F. M. S. de belangrijkstemalariaoverbrengerszijn. Eigenaardig in dit verband is het wel, her onderscheid
in de beteekenis
der malaria
als volksziekte
te constateerenin de F. M. S., waar ze een eerste plaats inneemt en in Dell waar ze nauwelijksvan belang geacht wordt. Even leerzaamis een vergelijk van Dell met de door
malaria zoozwaargeteisterde Larn•ong's, waardeinD•livrij zeldzameM. aconita •volgensSWaNWON een malariadrager) algemeenis, naast de in Dell niet bekendeN. fu 1i g i n o su s (welke soort ook malaria overbrengt). Toch moeten we ons niet al te zeer door bewondering voor her werk van WAXSONen anderen laten mede sleepen en een valsehegerustheidkoesterenwanneer we in een bepaald gebied de malaria-overbrengerspar excellence (de Nyssorrhynchi etc.) niet vinden. Her is toch zeer wel mogelijk, dat in een streek een weinig potentemalaria-overbrenger een ernstige epidemic doer ontstaan, wanneet de
INLEIDING.
omstandighedeneen tot nu toe ongekendevermeerdering van her aantal exemplarenvan die soortveroorloven,zonder dat daarbijeen nieuweAnopheles-soort behoeftop te treden. Sz'boZ. g'a, waar door her half drooggelegdemoerasde broedplaatsenvan M. 1u d 1owi zeer werdenuitgebreid,ishiervan naar her mij toeschijnteen voorbeeld. Uit her hier aangevoerdekunnen we met betrekking tot Nederlandsch-Indie concludeeren,dat een nauwkeurige kennis
van de Anophelinen-faunanoodig is, een kennis die herdeel moet zijn van de geneeskundigenvan den Burgerlijken Geneeskundigendienst en niet aileen van de entomologen; want her is duidelijkdat de geneeskundige alleend•inbelangstellingin dit werk kan houden,wanneerhij zijn Anophelinen zelf kan determineerenen ze niet naar een ofandere specialist behoeftop te zenden,war trouwensook veel te veel tijd wegneemten altijd kans op vergissinggeeft, wanneerher geldt een mug waarmede-men geexperimenteerdheeft te determineeren. In de F. M. S. heeft STmCI•LAsr> (I913) her de geneeskundigen gemakkelijkgemaakt,met eendetermineertabel voor Anophelinenwaarin aileengemakkelijkwaarneem-
bare,.op•rallende kenmerkenzijn opgenomen, maardie'ook alldin voor de F. M. S. geldt en slechtsd•i•iromte maken was, omdat men de Anophelinen-fauna van die streekgrondig kende en dus wist uit welke elementen ze wassamengesteld. Zoover zijn we echter in Nederlandsch-Indioniet; om evenweltochzulk eengemalrkelijkedetermineertabel te kunnen samenstellen, heb ik niet alleen de uit Nederlandsch-Indie
bekende vormen in aanmerkinggenomen,maar ook die uit de omliggende landen: Malacca,' Cochin-China, Annam, Tonkin, Philippijnen en Formosa, welke bier dan ook kort beschrevenzijn.
II.
Overzieht
over den bouw der Anophelinen.
ßIn her volgende wil ik in her kort d_enalgemeenenbouw der Anophelinen nagaan en daarbij enkele opmerkingen invlechten die tot her goed verstaander hier volgendesoortsbeschrijvingen,voor hen die niet geheel der zake kundig zijn, niet ondienstig zullen zijn. Imago (volwasseninsect). - Aan den kop onderscheidt men de oogenwaarlangsdikke haren(chaetae) staan(fig. x). Boven en achter staan eigenaardig gevormdedriehoekigetot Y-vormige schubbenmet de spits naar beneden,de zgn.rechtopstaandegevorkte schubbenof kortweg ,,v or k sc h u b b e n" genoemd (fig. 3a). Meer v.ooraan staan tusschende oogen andere smallere schubben,langovaal tot omgekeerdlancetvormig, soms met ingekeeptepunt (fig. 36) en geheelvooraan zeer lange dunne schubben(fig. 3c) of echte haren, die zich van de haarvormigedunne schubbendoor hun ronde •loorsnede onderscheiden.Verder vindt men op den kop de antennen, waarvan her eerste lid er fieheel anders uit ziet dan de overige en steedsaangeduid is als ,,basisder antennen", terwijl de daarop volgende leden als eerste, tweede, derde enz. lid zijn aangeduid(fig. • en 2). Op de leden staan kleine haren verspreiden grooteharenin kransen;de laatsten ,
--
18--
OVERZICHTOVER DEN BOUWDER ANOPHELINEN.
zijn bij de mannetjes veel meerontwikkelddanbijdewijtSes.
Fig. 1.
Vooraan eindigt de kop in eenuitsteeksel de c 1ypeus (fig. i en =)
waarop de
proboscis en de palpenzijn ingeplant. De palpen bestaan uit 5 leden waarvan her
basale
zeer
kort en moeilijk te
zien
is.
De
proboscis heeft aan her einde een
klein
ovaal
uit
twee
helften
be-
staand verlengstuk, lichter
meestal van kleur
dan de proboscis zelf: Fig. g.
Fig. $. Fig. 1.
Kop (M. rossii) terzijde. 1. Frons. -- g. Vertex. -- $. Occiput. -- 4•. Cervix. -- 5. Gena. w 6. Eerste antennenlid.-- 7. Basis d. antennen.--8. Tweedepalpen-
de
oliva
(ofde labellae) (zie platen). Op de thorax, voor-
aan en lets venlid. -- 9. Proboscis. -- 10.Eerstepalpenlid. -- 11. Clypeus.--•lg. Oog. traal vindt men Fig. g. irop (N. fuliginosus)van voren. 1. Frons. -- g. Basis d. antennen. -- $. Eerste antennenlid. -- 4. Tweede
antenenlid.-- $. Clypeus. -- 6. Oog, -- 7. Palpen.-
8. Proboscis.
Fig. 8. --
a. Vertexschubben.
--
--
en
een
uitsteeksel
met haren
Kopsehubbeu (N. rossii). a. Vorkschubben.
links
c. Fronsschubben.
14--
ook
rechts sores
met schub-
OVERZICHT
ben bezet,
OVER
DEN
BOUW
ANOPHELINEN.
Op de rugzijde der
de prothoraxlobben. Fig. 4.
thorax (mesonotum) onderscheidt
DER
men haren
ß '•.
(fig. 4a), haarvormige schubben (fig. 4•) en breedere schubben, die
all• min of meeromgekeerd lancetvormigzijn, spits toeloopenden min of meer krom (fig. 4c, az, e) of recht en afgestompt(fig.4f, f). Achter her
mesonotum
Fig.6.
staan
dorsaalhog twee tot de thorax behoorendeorganen nl. her drielobbige scutellum en
met
schubben
naakte
haren
en
her
m e t a n o t u m er
achter. Zijwaartsaan de thorax onderscheidt dorsaal
het
m eso-
men en
metapleur en ventram her pro-, mesoen metasternum (fig. 5). Bovenachteraanzijn de vleugelsingeplanten daarachter
de
kolfvor-
mige halteren. Her abdomendraagt haren en soms schubben
(fig. 8). Bij her mannetje
Fig. 5. .
Fig.
Thoraxsehubben (M. rossii). a. Haar. -- t;. Haarvormige schub. -- c. Vooraan in 't midden. -- d. Vooraan op zijde. -- e. f. g. Op voorste derde
deel
van
mesonotum.
Fig. 5. Pleura (M. rossii). 1. Vleugel. -- 2. Haltercu.8. Metapleur. -- 4. Metasternum.
--
a. Mesosternum.
--
6. Trochanter.
7. Coxa. -- 8. Prosternum. -- 9. Mesopleur. Fig. 6.
Abdomlaaleschubben(M. rossiiC•) a. Proximaal.
--
t;. Terminaal.
--
OVERZICHT
vallen
OVER
DEN
BOUW
DER.
ANOPHELINEN.
de genitalien op, die uit twee groote tangen bestaan, die basaal twee of
meerborstels(clasp ette borstels)dragera Daarbinnen staan
twee
lobben
de harpagone'n, veelal met een kolf-
vormigaanhangsel, daarbinnen ligt de penisscheedeof theca (fig. 6). De pootenhebben 9 geledingen, van de basis af eerst de korte
coxa
trochanter,
en
dan
de langere fern u r, tibia, tarsale I, II,
Fig. 10.
Fig. 7.
Klauwen der pooten(-• (iV[.fossil). a. Middenpoot. -- b. Voorpoot. 1. Groote klauw. -- g. Kleine klauw. -- 8. Tand groote klauw. Fig. 8. ]lanneli•ke gertItalia (M. rossii). 1, Tang. -- g. Kolf van harpagon. -- 3. Claspette borstels. --
4. Harpagon. -- 5. Theca. Fie. 10.
¾1eugelsehubben (M. rossii). a. Basis 5e. long. -- b. Franjeschub. -- v. Randschub. aa. •e long apicaal. -- bb. 2e long, basaal.
III,
IV
en V.
Tarsale V draag.t twee klauwtjes,die bij her wijfje steeds even groot en zon-
der aanhangselzijn (fig. 7a), bij her mannerieis dit ook zoo, behalve aan
her voorstepootenpaar waar hereene klauwtje veel groo-
ter is dan het andere en bovendien basaal een randdraagt(fig.7b)m
16 --
OVERZICHT
OVER DEN
BOUW DER ANOPHELINEN,
Aan de vleugel onderscheidtmen 6 lengteaderenen 5 dwarsaderen(tim.9). De positieen namen dezer lengte- en dwarsaderenkan men zonder meer in figuur 9 zien, slechts zij daarbij opgemerkt dat daar slechtsdrie van de vijfdwarsaderen ingeteekend zijn daar de beide anderen van rainder belang zijn. Op de lengteaderenstaan schubbendie donker (zwart tot bruinzwart) of licht (geel tot wit) gekleurd zijn. Door samenplaatsingvan de eersten ontstaandonkeregedeelten, in de beschrijvingsteeds,,vl e kk en" genoemd(in fig. 9 is dus bet Medeeke A--B een ,,vlek"), door samenplaatsing van de laatsten ontstaan lichte gedeelten, in de
"-
"
F3
Fig. 9. ¾1eugel•tleren (M. rossii).
1. Subcosta. -- •. Costa.-- 8. le long.-- 4. Sram•elong.--3. Boventak •elong.
8. Ondertak•e long. -- 7. Eersteyork. -- 8. Derde long. -- 9. Tweedeyork. 10. Boventak•e long.-- l 1. Ondertak •e long.-- 1•. Stam4elong.-- 18.Boventak 5e long.-- 14.Ondertak5e long.-- 13. Sram5e long.-- 18. Zesdelong. 17. Voorste dwarsader. -- 18. Middelste dwarsader. -
19. Achterste dwarsader.
beschrijving,,plekken", ,,stukken': of ,,deelen" genoemd (in fig. 9 door her gedeelteA--C gerepresenteerd). De vorm en de grootteder schubben verschiltnaar gelang van de plaats, (fig. •o), basaalzijn de schubbenmeestal breeder dan apicaal. Aan den onderrandstaankleineschubben
(r an dsch ub b en)'en langereschubben (fr a nj esch ub b en) de laatstenvormenmet elkaar de ,,franje". War de schubbenop de verschillendelichaamsdeelen i
17--
OVERZICHT
OVER
DEN
BOUW
DER
ANOPHELINEN.
betreft worden onderscheiden,vorkschubben(fig. 2Ct),haarvormige schubben(fig. 2c, fig. 4b) smalle omgekeerdlancetvormige schubben Fig. lie. met stompe of ingesnedenpunt (fig. 25), breedereidem (fig. 4/, if, fig. 8 en •o), langere of kortere gekromde idem (fig. 4c, d. e). Her
onderscheid
tusschen
!
haren
en
haarvormige schubben
lijk door vergelijk van fig. 4a (haar)en fig. 2c,fig. 46 (haarvormige schub). Eindelijk worden bij de beschrijring nog eenige
\
maten
opgegeven
waarvan Fig. 11a.
Fig lid
is duide-
Fig. 11a. Larve (M. sinensis). 1. Kop. -- 2. Thorax. -- 3. Abdomen. -- a•. Ademhalings-
orgaan. -- 5. Roeistaart. -- 6. Vederhaar. -- 7. Waaierhaar. Fig. 11d.
J•sr.e (M. sinensis). Waaierhaar. Fig. lie.
Larve (M. sinensis). Ademhalingsorgaan. -- 1. Opening der tracheeen. -- •. SluR-
de betee-
kenis hier zij vermeld, voor zooverre die
niet
van
zelf
spreekt: V o r k c e 1 i n d e x is de lengte van
den
ondertak
klep vanidem.-3.Chitineus steunskelet. 2delong1),gedeeld •) ,,long" wordt bier en in her vervolg als afkorting van ,,vena longitudinalis" gebruikt. --
18--
OVERZICHT
OVER
DEN
BOUW
DER
ANOPHELINEN.
door die van den ondertak4de long. Lengte der vorkcel (of' kortweg ,,vork") wordt gemeten van her midden van den afstand einden
van de uitder beenen
tot aan de bifurcatie.
Schubindex
is delengtegedeeld door de grootste breedte
van
de
schub (hoegrooter dus die index is hoe
smaller de schub). Deze index geldt steeds
voor
een
schub staande op her midden van den ondertak
van
de
2de long. Palpindex' lengte van her apicalepalpenlid gedeelddoordie van
her
daaraan
voorafgaande lid. Deze
index
wordt
alleen bij herwijtje bepaald, is ze kleiner dan 0,5 dan
is zulk een mug heterodactyl, is ze grooter o r t h odactyl (CI•RISTOmIERS1913)'
Fig. 12.
Fig.
I,•'ve (M. sinensis).Bovendeelkop, dorsaal. 1. Frontharem-- 2. Clypeus.-- 8. Palp. -- $. Vertakt haar op antenne. --
5. Antenne.
Fig. 11c.
L•rve (M. sinensis), Rechterhelfikop (ventraal). 1. Tandenvan mandibel.-- 2. Haakjesvan maxille.-3 Palpe. -- $ Antenne.
Fig. 12.
Pop (M. sinensis). 1. Sipho.
i
19--
OVERZICHT
OVER
DEN
BOUW
DER
ANOPHELINEN.
Aan de 1a rve onderscheidtmen kop, thorax en abdomen (fig. I Ia). De kop heeft antennen soms lateraal met een vertakt haar. Binnende antennenstaande palpenen daartusschen her voorste deel van den kop de c lyp e u s, die aan her einde de borstels draagt waartusschenin de fron thare n staan (fig. i ib). Ventraal ziet men aan den kop onder de clypeus de m a xill e n met een rand met fijne haakjesen daaronder de mandibels met tanden aan den rand (fig. I•C). Op de thorax en de drie eerste abdominalesegmentenstaan lange gevederde haren. Dorsaal op her abdomen,soms reeds op de thorax staan de waaierharen (fig. •tz) met korten steel waarop chitinebladenvan min of meer gerekt ovalen vorm, waaiervormiggeplaatstzijn. Her 9deabdominalesegment draagt her ademhalingsorgaan (fig. i•a en I•e) waar de openingder tracheengelegenis, die hier,in tegenstelling
met de culexlarven, niet in een langebuiseindigen.Ze zijn omgeven door een afsluitklep en ten chitineussteunstuk. Achter dit orgaan ligt de roeistaart,bestaande uit eenchitineblad waaropeenigebundelslange haren zijn ingeplant.. Uit de larve ontstaatde pop (fig. i2), die tot nu toe'voor
geenenkelesystematische indeeling gebruiktwerden,'hier dus buiten besprekingkan blijven.
•., ß
ß
•
20 •
,'
III.
Systematiek
der Anophelinen.
Zoolang nog niets over de werkelijke verwantschapsbetrekkingen van de leden der Anophelinengroepbekendis en men veelal over her recht van bestaanvan sommigesoorten in twijfel is, doer her er weinig toe welk systeemmen gebruikt wanneer men maar zorgt, dat vormen die werkelijk veel op elkaar gelijken,niet in geheelverschillende geslachten terecht komen, door een verkeerdgekozengeslachtskenmerk. Verder lijkt her mij onjuist om, zooalsmentegenwoordig wel doer, alle Anophelinenin ddngeslachtsamente brengen. Niet dat het er ten slotte iets toe doet, maar het is aangenamer om bijv. eengrootezwarteAnophelesals M. si n e n si s nog door iets anders dan een soortnaam van de veelkleurige C.
kochii
kunnen
of
de
kleine
lichtbruine
N.
schuffneri
te
scheiden.
De geslachtender Anophelinen,die in Z. 0. Azie voorkomenzijn: Myzorrhynchus, Mennemyia, Stethomyia, Myzomyia (met Nyssomyzomyia) Neomyzomyia, Nyssorrhynchus, Pyretophorus, Cellia en Bironella.. Naar de eigenschappenlaten zich deze geslachtenin de volgende tabel (vrij naar TXeEOBALD) indeelen.
TABEL
TEK
DETEKMINATIE
i.
DEK
GESLAC!-ITEN.
Tabel ter determinatie der geslachten.,
A. Eerstevorkcelzeer klein:
.
.
.
Bir o n ell•
B. Eerste vorkcel groot. I. Thorax met haarvormige schubben,aileen wat breeder schubbenvooraan op mesonotum. •. vleugels geheel donker, smalle vleugelschubben,smallepalpen bij her wijœje. i. op den kop echte vorkschubben,prothoraxlobbenbeschubd: . M e n n e m yia. 2. opdenkop staafvormigeschubben, prothoraxlobbenzonderschubben:S t e t homy ia.
•. vleugelsmet •m2 kleinelichtecostaplekken, breedevleugelschubben, vrouwelijkepalpen dicht beschubd: . . . Myzorrhynchus. v. vleugels met 4 of meer en grootere lichte plekken. •. geen schubbenop prothoraxlobben, 3e long. en 6e long.hoogstensmet3 vlekken, vrouwelijkepalpenmet hoogstens 3 lichte ringen: .... M y z omy i a. 2. schubbenop prothoraxlobben,3e en 6e long. met meer dan 3 vlekken, vrouwelijke palpen met meer ringen (meest4): ß . . Neomyzomyia.
II. Thorax met breeder schubbenover geheel mesonotum.
•z. geen schubbenop abdomen: P y r e t o p h o r us. •. alle abdominale segmentenof aileen de laatste2- 3 dorsaalbeschubd:Nyssorrhynchus.
TABEL
TER
DETERMINATIE
VAN
DE
NU
BEKENDE
N.-I.
ANOPHELINEN.
c. alleabdominale segmenten dorsaalbeschubd, ventraal op 7 segmenten twee schubbenbundels, die lateraal kunnen uitstaan of
meet mediaangelegen zijn: . . . C e 11ia. Bij de verschillendegeslachtenvindt men tabellen,waarmede men tot de soorten komen moet. Hier volgen hog twee tabellen,waarmedemen de soortendirekt bepalenkan. De eerste heeft betrekking op de nu bekendeNederlandschIndischesoorten,de tweedehoudt ook rekeningmetde voornaamstesoortender omgevendelanden.
Tabel
ter
determinatie
l•ed.-Indische
van
de nu
bekende
Anophelinen.
A. Vleugel: costadonker met hoogstensdrie lichte plekken. I. Palpen geheel donker. a. lichte costaplekgeheelapicaal;echtersoms een geel plekje bij einde subcosta,geen schubbenbundelventraal op 7e abdominaalsegment .
.
Myzorrhynchus
umbrosus.
b. 2 lichte costaplekken,debasalegelegenbij 't einde der subcosta,niet op i e long. overgrijpende; schubbenbundelopventraalzijde 7e abdominaalsegment: Myzorrhynchus barbirostris. c. als b, maar bovendien tarsale III--V achterpoor wit, III--IV met zwarte middenband en geen abdominale schubbenbundel:
Myzorrhynchus albotaeniatus. I I. Palpen met drie of vier smalle,witte ringen,
TABEL
TEl{
DETERMINATIE
VAN
DE NU
BEKENDE
N.-I.
ANOPHEL1NEN.
waarvan ddn den top uitmaakt. Abdominale schubbenbundelventraal op 7e segment. a. tarsale IIImV achterpootalleen met lichte ringen: . . . Myzorrhynchus sinensis. •. tarsale III voor de helft, tarsale IV en V
geheelwit: Myzorrhynchus
mauritianus.
B. Vleugel: costamet minstens4 lichte plekken. I Achterpoot: tarsale V wit. a. tarsale III en IV geheel, tarsale II half wit: . . Nyssoorhynchus fuliginosus. •. tarsale III half wit; tarsale IV geheelwit: Nyssorrhynchus schnffneri. c. tarsale V geheel, tarsaleIV half wit, pooten
gespikkeld: Nyssorrhy.nchus maculatus I I. Achterpoot:geen der tarsalia geheel wit. a. Proboscisvoor de distale helft geel, basaal donker.
•. ventraal op abdomen7 schubbenbundels:
2. niet
......
zulke
Cellia
schubbenbundels
kochii.
ventraal
op abdomen: aa. palpen met4 lichteringen,waar-
bij wit en lichtbruinafwisselt: Neomyzomyia punctulata. •. palpen met drie lichte ringen: Myzomyia aconita. Proboscis,op oliva na, geheel donker. •. tibio-tarsalegeledingbreedlicht (,,witte knie"), palpen met 4 lichte ringen: Neomyzomyia leucosphyra.
TABEL
VOOR
DE
DETERMINATIE
ENZ.
2. tibio-tarsalegeleding gewoon. aa. pooten niet gespikkeld; onder costavlekv66r eindesubcostaop xe long. x vlek, (hoogstens aanduiding van tweede),zwartepalpenring onder top smaller dan witte ring daaronder: Myzomyia rossii. bb. pooten gevlekt: ondercostavlek v66r einde subcostaop xelong. 2 vlekken, zwarte palpenring onder top breederdan witte ring daaronder: Myzomyia ludlowi.
3. Tabel voor de determinatie van de voornaamste Anophelinen in Zuid-Oost Azi&
A A. Eerste vorkcel zeer klein: . B i r o n e 11a g r a c i 1i s. BB. Eerste vorkcel grooter. A. Vleugels geheel donker. I. Smalle schubbenop den kop: Stethomyia aitkenii. 1I. Vorkschubbenop den kop: Mennemiya brevipalpis. B. Vleugels met hoogstensdrie lichte plekken op de donkere costa. I. Costa met x kleine lichte plek apicaal: Myzorrhynchus umbrosus. II. Costa met 2 lichte plekjes. a. Achterpoot; even v66r top femur
TABEL
VOOR
DE
DETERMINATIE
ENZ.
een dichte bosch uitstaande lancet-
vormige schubben: Myzorrhynchus
asiaticus.
•. Niet zulk een schubbenbundel aan-
wezig. Palpen geheel zwart. •. pooten zwart:
Myzorrhynchus barbirostris. 2. pooten gespikkeld: Myzorrhynchus pseudo barbirostris.
3. Tarsen III--V wit, IIImlV
van achterpoot met zwarte mid-
denband:
Myzorrhynchus albotaeniatus. c. Als •, maarpalpenmet 3 of 4 smalle witte ringen. •. tarsen achterpooten op de ringen na donker' Myzorrhynchus sinensis. 2. achterpoottarsen IV en V geheel, III tophelft wit: Myzorrhynchus ma/aritianus. C. Vle.ugels met 4 of meer lichte costaplekken. I. Palpen met 4 of meer lichte banden. a. Pooten gespikkeld. •. einde tibia en begin tarsalaI ß achterpootbreedwit, waardoor een ,,witte knie" ontstaat:
Neomyzomyia leucosphyra. 2. 7 abdominalesegmentenventraal met een paar schubbenbundels:.
.
Cellia
kochii.
TABEL
¾0OK
DE
DETERMINATIE
ENZ.
3-palpen basaal met 3 smalle, apicaal met 3 breede lichte banden.
aa. op thorax haarvormige schubben:
Neomyzomyia punctulata. bib.op thorax breedeschubben: Nyssorrhynchus annulipes. b. Pooten niet gespikkeld,achterpoot tarsale
V
en helft van
1V wit:
Nyssorrhynchus nigrans. II. Palpen met 3 lichte banden. a. Pooten gevlekt. I. achterpoot,tarsale V wit: . Nyssorrhynchus maculatus. 2. ,achterpoot,tarsale IV, V wit: Nyssorrhynchus theobaldi. 3 achterpoot,tarsaleIII, IV, V wit. aa. langelichteptekopapex 3e long.; takken 4e long. elk met 2 lichte plekken:
Nyssorrhynchus
jamesii.
bib.kleine lichteplekopapex 3e long.; takken 4e long. elk met • lichte plek: Pyretophorus watsoni. 4. achterpoot,geender tarsaliawit. aa. Palpen: lichte top en lichte
band
daaronder
even lang; tusschendeze
TABEL
VOOR
DE
DETERMINATIE
ENZ.
laatste band
en enkele
basale
lichte
vlekken:
Nyssorrhynchus stephensi. b6. lichtetop reel langerdan daarop volgende lichte band, tnsschen deze en
basale lichte band geen vlekken:
Myzomyia ludlowi. b. Pooten niet gevlekt. •. achterpoottarsale IV, V wit: Nyssorrhynchus schaffneri. 3. aehterpoottarsaleIII, IV, V wit: Nyssorrhynchus fuliginosus. 3. achterpoot geen der tarsen geheel wit. aa. vlek op •e long. onder3e costavlekeven lang of bijnaeven lang alsdezecostavlek. aaa. proboscisvoor distale helft licht: Myzomyia aconita. • proboscisop oliva na donker. aaaa. van den top afgerekend komenna de 3e costavleknog 3 costavlekken:
Pyretophorus jeyporensis. •b•. idem nog 2 costavlekken: Pyretophorus superpictus. ever.idemnog • langecostavlek: Myzomyia listoni. •. vlek op •e long. onder 3e costavlek(van den top af) reel korter dan deze vlek: ß Myzomyia rossii.
•)PMERKING
OVEK DE WAAKDE ENZo
Hierbij zijn niet opgenomenCalvertina lineata, omdlatnaar de beschrijving,die TnF-O,•.D(V) er van geeft her onderscheid met N. fuliginosusniet duidelijkis,hetzelfde geldt voor Stethomyia pallida met betrekkingtot S. aitke nil, waarom de eerste niet werd opgenomen. Verder M. aurirostris en N. wellingtonianus, waarvan geen beschrijvinggevondenwerd. Eindelijk N. mas te ri, waarbij door SKusF.als onderscheid(behalve de onzekerepositieder dwarsaderen)alleen als verschil her lichteeindeder proboscis wordt opgegeven,welke binnen ddn soort (zie de naverwante N. p u n c t u 1a t a) varieeren kan.
4. Opmerking over de waarde der ,,soorten" bij de Anophelinen.
Aan her einde der inleiding heb ik op enkele zaken gewezen,die ons voorzichtigmoetenmakenom de ervaringen in andere landen opgedaan, zonder meer voor al onze OostIndische koloniengeldig re. verklaren. Hier wil ik zeer kort op nog een bezwaar wijzen, dat nu echter niet van locale maar van algemeene beteekenisis. Wanneer we van een ,,soort"der Anophelinenspreken, meenenwe daarmedeal did muggen,die metdebeschrijving der soort, door de meest bevoegdengegevengeheel9fnagenoeg geheel overeenstemmenen wanneer we dar• zeggen, dat die soort een malariadrageris, dandrukkenwe daarmede een correlatietusschendit vermogenomde malariaparasieten tot ontwikkeling te brengen en de morphologische kenmerkenuit. Uit de moderneonderzoekingender experimenteele erfelijkheidsleer,weten we dat individuen die geen bastaardenzijn, in hun nakomelingschaponder invloed van uitwendigeore--
29
--
OPMERKING OVER DE WAARDE ENZ"
standighedenzeervarieerenkunnenen dat zulke,,modificaties" niet erfelijk zijn. Verder weten we, dat zeer vele soorten in
planten endierenrijk (zoonietalle)uitheterozyg•oten (basraarden i bestaan,d. w. z. individuen ontstaandoor copulatievan heterogene geslachtscellen en dat de nakomelingenvan deze individuen zeer verschillende morphologischekenmerken kunnen
bezitten.
Wij kunnen nu vragen: •0. Zijn de Anophelinensoorten alle of gedeeltelijkmodificaties van •n en dezelfdesoort, die alleen daarom verschillen,
omdat de uitwendige omstandighedenverschillen? Tot de uitersteconsequenties doorgevoerdis deze stellingniethoudbaar, omdat men anders in de laboratoriumkweeken, waar
dezelfdeomstandigheden heerschen, steeds•n Anophelessoort zou moeten krijgen, war niet her geval is, maar her is bijv. zeer wel mogelijk,dat M. 1u d 1o w i een standplaats-modificatie van M. r ossii is en dat her vermogen om malaria over te brengen evenzeeraan fiuctueerendevariatie onderworpenis als morphologische kenmerken. _o0.Zijn alle ofvele der Anophelinensoorten heterozygoten' en zijn ze dus wel goede soorten(d. w. z. geen modificaties) maar in hun nakomelingschapinconstant, zooals dat met nakomelingenvan heterozygotenher geval pleegt te zijn;
m.a.w. karl men bijv. verwachten, dat een M. si nensi s parend.met een andere M. si n e n si s in de nakomelingschap bijv. naast M. sinensis ook M. vanus, barbirostris, umbrosus, albotaeniatus en mauritianus geeft?Uitgesloten is dit niet en het is zeer goed denkbaar,dat bij deze nakomelingen van heterozygotennieuwe combinaties van physiologischekenmerken optreden, zooals dit voor morphologischekenmerken reeds lang bekend is, dat m. a. w. morphologischekenmerken van een niet-malariadragermet
OPMERKING
OVER
DE
WAARDE
ENZ.
het physiologische kenmerk van het vermogende malariaparasiettot ontwikkelint•te brent•ent•ecombineerdwordt. 0•0ß Indien de Anophelinensoorten alle goede soortenen ook homozygotenzijn, die dus, wanneer ze binnen dezelfde soort paren, individuenleveren, die slechtsdoor invloedvan uitwendige omstandigheden niet erfelijkvan elkaarverschillen, kunnen
de
individuen
van
verschillende
soorten
dan
niet
onderlingen met succesparen en zullen daardoordan niet steeds meer heterozygotenontstaan,zoodat dan toch weldra de sub 2 genoemdetoestandzal worden gerealiseerd? Dit zijn alles zuiver theoretische,maar volstrektniet ongegronde veronderstellingen,en de vragen, die eruit voortvloeien, mogen volstrekt niet onze aandacht ontgaan, zooals dat tot nu toe het geval is geweest. Wanneer er niets tegenover gesteld kan worden, dan zetten ze dit geheele stuk van de studie der malariaepidemiologie op losseschroeven,en moeten de akten
erover
zonder
meer
naar de bureaux
der zuivere
entomologieterug. Er staat echter wdl iets tegenover' We weten, dat de 'Anophelinen in verschillendemorphologischevormen voorkomen Oaten we, om het te veel zeggende woord ,,soort"
niet te gebruiken deze vormen ,,ff• .7,e• noemen). Voor zoover dit is nagegaan,weten we dat deze groepen aan de omgevingverschillendeeischenstellen, dat bijv. de groep M.
ludlowi
niet
ver
van
de kust en her zoute water
leeft, de groep M. umbrosus de oerwoudenboven alles prefereert,de groep N. ma cu 1a t u s absoluutop zeerhelder water is aangewezen,de larven der groep M. r o ssii onmogelijk in eenigszinssnel stroomendebeekjes leven kunnen enz. Eindelijk weten we, dat de leden van sommige groepen malaria kunnenover brengenen dit vermogenin de meest
verschillende landenbezitten, zooals M. 1i st oni, diegevaarlijk
OPMERKING
OVER
DE
WAARDE
ENZ.
is van 27ritsch-fndig tot Formosa,terwijl andere groepen dit vermogen bleken te missenof slechtsin onbelangrijke mate biekente bezitten(de si n ensi s- ba r bi r ost r i s-groep in 2?•itsch-fndig, Malaccaen Sumatra).Zelfs wanneerwe nu aannemen, dat bijv. uit een N. ma culat u salle denkbare Anophelinenkunnen ontstaan(hetzijop den•reg van splitsing
der nakomelingenvan heterozygoteouders,hetzij op den weg van zuivere modificatie)dan zou toch een M. umbros us alleen in 't bosch in poelen kunnen leven, een M. ludlowi
in zout water aan de kust,. een N. maculatus
in
helderebergbeekjes.In de practijk zou her dus op hetzelfde neerkomenalsof de groepen goede soorten waren en men zal alleen moeite hebbenmet did groepen,die in standplaats min of meer overeenkomen, zooals M. s i n e n s i s, a 1b o t a eniatus en mauritianus of M. rossii, C. kochii en M.
ludlowi.
Wel is de moeilijkheidvolstrekt niet opgelosten her was allerminst mijn bedoeling,die daarmedeweg te redeneeren; ik wilde slechtsaantoonen,dat bovengenoemde overwegingen ons er niet toe moetenbrengendezestudiealsgeheelhopeloos op te geven. Evenwel mogen deze •pmerkingen er toe bijdragen hier steeds met veel critiekte werk te gaan en herte vermijden,bijzondereervaringenklakkelooste generaliseeren.
IV.
Enkele
praetisehe
wenken.
Om een Anopheleste kunnendetermineeren en er ook later iets aan te hebben, moet men her dier van boven en
onder kunnen bezien en dus is de, overigenszoo aardige, methode om de mug bij de pooten met fijne draadjesdikke canadabalsemop een objektglaasjete plakken, niet goed. De mug moet worden opgespeld,war alleen in verschen toestandkan geschieden,andersis ze te bros. Bij dit opspelden mag men niet dan zijdelingschdoor de thorax heen steken, zoodat her mesonotumniet beschadigdwordt; ook mag men door een der eersteabdominalesegmentenheensteken. Hiertoe legt men de mug op een stukje filtreerpapieren dit weer op een kussentjevan warren. Men vat een zeer fijne speld zonder knop (die hiertoe speciaalgemaakt worden) met een pincet in de rechterhand,neemt in de linker een loupe en steekt nu her speldje, onder contr61ebij loupe-vergrooting, op de gewenschteplaats door de mug. Met her speldjesteekt men nu de mug op een stukje vliermerg (dergelijke stukjes op maat gesnedenzijn in den handel), waarbij men zorg
draagt dit stukje niet te knijpen,anderswordther slapen onbruikbaar. Her vliermerg met de mug er op steekt men op een grootere speld in de verzameldoos. Wanneer men 33--
ENKELE
PRACTISCHE
WENKEN.
het dier nu onderzoekenwil, neemt men een groote pijp
vliermerg, die aan de onderzijde platgesneden is en door een of twee schuinser in gestokenspelden z66 gesteund wordt, dat ze niet kantelen kan. Dit geheel zet men op de tafel van her microscoopen steekt in de pijp merg de speld waaraan her stukje vliermerg met de mug zit. Door min of meet schuins in te steken en door de groote speldte draaien,' økanmen alle gewenschte standenverkrijgen,welkemendan onder her microscoopbij zwakke vergrooting (bijv Lv.•zz oculair No. • en objectiefNo. 3 met afgeschroefde frontlens) nog nader controleerenkan. Wanneer de mug reeds oud en daardoor bros is kan men toch nog tot een resultaat komen, door haar niet meet op te prikken, maar aan her speldje een zeer fijne druppel sterk ingedikte cederoliete brengenen deze even met her abdomenvan de mugin aanraking te brengen, dater dan aan vastkleeft. Na eenige dagen is de druppelz66 vethard dat de mug in allestanden onbewegelijkvast zit. Onder her microscoopziet men de kleurverdeelingher
best bij donkereachtergronden opvallendlicht. Hiertoe draait men eenvoudigde spiegelz66 dat ze geen lichtmeer naar boven werpt. Op deze wijze wordt de teekening van palpen, vleugelsen pootenonderzocht.De positieder aderen en de algemeeneomtrekkenziet men het bestbij doorvallend licht, evenzoo uitstekende schubbenbundels.
Hoe men een mug determineerenmoetwijstzicheigenlijk van zelf uit de tabellen, waaruit men telkens zien kan welk
orgaanmenmoetbeschouwen. Ter illustratie ge,efik hier nog'de determinatievan een bepaalde soort: We hebbenvoor ons een kleine bruine vrouwelijkemug met gevlekte vleugels. De geslachten Mennemyia en S t et h o m y i a zijn dus al direkt uit te sluitendaardiegeheel
ENKELE
PRACTISCHE
WENKEN.
donkerevleugelshebben,evenzoode Myzorrhynchi want dat zijn groote op bet eerstegezichtzwartuitziendemuggem Dit wordt nog naderbevestigd,wanneeronderbet microscoop bij donkere achtergrond de vleugelS nader bezien worden waarbij blijkt, dat op de costa 5 lichteplekkenaanwezigzijn. Tegelijkertijd worden de palpen bezien, die blijkendrie lichte banden te hebben,waarvan een aan de top. Daar de teeke-, ning der pooten eveneensop de donkere achtergrondduidelijk is, wordt ook aan deze aandachtgeschonken en herblijkt dan, dat geen der tarsalia van de achterpoot licht en de pooten niet gevlekt zijn. Met deze gegevens de 2desoortentabel raadplegende,zien we niet met ]3i r o n e 11ate doente hebben daar de eerste vorkcel groot is, verder komen we bij C (meer dan 3 costaplekken)dan bij (//) (palpen met drie lichte banden),dan bij b (pootenniet gevlekt),danbij3 (geen der tarsalia der achterpootengeheel wit). We richten onze aandacht nu weer op de vleugels en wel op de vlek op de eerste longitudinalis,die gelegen is onder de derde costavlek, van de vleugeltop af gerekend. Hier vinden we op de eerste long. {56nkleine vlek, veel kleiner dan de er boven gelegen costavlek en concludeerennu met M. r ossii te doen te hebben.
Moeilijkhedenontstaan: •. Wanneer men aileeneenmannetje voor zich heeft, want dan vallen de zoo nuttige eigenschappenvan de vrouwelijkepalpenweg. Evenwelkomthet in de practijk md6r voor dat men geen manneriedan dat men geen wijfje vindt. 2. Wanneerhet exemplaarbeschadigd is, daar her minstensd6n palp, d•n vleugelen d6nachterpoot gaaf moet hebben, wil determinatie mogelijk zijn. Deze moeilijkhedenkunnen alleen bij bet bezit van zeer weinige exemplarenoptreden,maar (tenminstein Indie, bij denpraerischenwerker) meestal zal materiaal en gaaf materiaalin --
85 --
ENKELE
PKACTISCHE
WENKEN.
voldoende hoeveelheid voorhanden zijn;dit alleszijnmeermoeilijkheden,waarmedede specialistin Europate kampenheeft. Bij de determinatietabellen zijn de schubbenopzettelijk zooreel mogelijkbuitenbeschouwing gelaten,daarkenmerken daarop gebaseerdin her algemeenals lastig gelden. Dit is evenwel niet her geval, en men gewenne er zich aan steeds
dadelijk bij een mug te zien'of er haren (resp.haarvormige schubben)dan wel breedere schubbenop de thorax staan. Verspreide schubbenop her.abdomen hebbenmeestalminder beteekenis,ook omdat hun optf'edenniet zoo regelmatigis, maar schubbenbundels op her abdomenzijn des te karakteristieker, zoo zelfs, dat zij het veroorlovenbijv. een Cellia ko c h i i met zekerheid te herkennen, wanneer men niets dan
her gave abdomenvoor zich heeft; evenzookarakteristiekis de ventr.aleschubbenbundel bij vele M y z o r r h y n c h i. Wanneet men eindelijkbij voldoendemateriaalmet deze tabellen niet tot een resultaatkomt, ligt dit 6f aan een four in de tabel, 6f aan hem die determineert.6feindelijk d•taraan dat men met een geheel nieuwe soort of ten minste met een soort die nieuw
is voor Oost Azi•
te doen heeft.'In
zulk een
geval kan opzendingnaar een specialistgewenschtzijn.
B.
BIJZONDER
'
Geslaeht:
GEDEELTE.
I.
Myzomyia,
BLANCHARD.
Syn. G r a s s i a, THEOBALD.
Thorax en abdomenmet haarvormigeschubbenen haren, vooraan gekrom•e, omgekeerd lancetvormige schubbenen (vooral bij het mannetje) enkele omgekeerd lancetvormige schubben op de genitalia of op een of meer van de laatste abdominaal-segmenten. Vleugels meest met smalIeschubben en vele vlekken. Palpen meestal niet dicht beschubd. Opmerking: Met dit geslachtheb ik Nyssomyzomyia (JAMES) vereenigd, welk geslacht zich van het eerstedoor her bezit van schubbenop de laatste abdominalesegmenten onderscheidt. Daar echter deze schubbenbij Nysso my
z omyia alleen bij de mannetjes wat meet'opvallen(bij de wijfjes zijn ze aileen op de genitaallobben)en bij M yzo-
myia bij de mannetjesniet geheel ontbreken,schijnther mij toe, dat aan het bezit of afwezigheidvan dit kenmerk geen generischewaarde mag worden toegekend.
GESLACHT
MYZOMYIA.
A. Proboscisvoor distale helft licht: M yz o rny i a a c o n i t a. B. Proboscisop oliva na donker.
op • e long. onder 3e costavlek
•. korte vlek (hoogstensbasaal aanduidingvan 2e): Myzomyia 2. twee vlekken: ...
Myzomyia
(van de top) 3' een vlek evenlang als de costavlek: ..... Myzomyia
rossii. ludlowi. listoni.
•. Myzomyia rossii, GILES.
Anopheles
rossii,
GmES.
A n o p h e 1e s v a g u s, DOmTZ.(pro parte). Nyssomyzomyia
rossii,
JAMES.
(Zie plaat No. x).
Palpen met drie lichte ringen. De bovenstemaaktdentop uit; die daaronder breeder dan de zwarte ring, die haar van den top scheidt Afstand top tot onderzijde2e lichteringl/a
van de geheele lengte der palp. Onder 3e costavlek(van den top af) op •e long: een kleine vlek (somsbasaalaanduiding van een 2e vlek). Pootenniet gespikkeld. Wijfje. Kop.
Vooraan links en rechts van de middellijn een zeersterk ontwikkeldebundel langgerektedunnehaarvormigeschubben,
geelwitvankleur.Daarachter, steeds korterwordende schubben, die tenslotteomgekeerdlancetvormigworden, soms reeds met een inkervingaan den top (fig. •, 3)- Deze vormende overgangtot de gevorkte witgele schubbenen de basaal--
88 --
MYZOMYIA
ROSSlI.
waarts tot voorbij den nek geplaatstedonkerbruine,gevorkte schubben(fig. 3a). Langs den rand der oogen zwartbruine chaetae,evenzooventraal achter de oogen(fig. •). Voorhoofd en clypeusgeelbruin.Antennengeelbruin,met donkerespikkeltjes en zilverachtigenglans. Op 3 basale leden enkele witte, smalle, om-
gekeerd lancetvor-
mige schubben met ,• stomp uiteinde2
Basis der antennen
bruin witte
Verhouding • e--3 e
•
met kleine schubben.
van
segment
29' t3 ' •4. Kop van clypeus tot basis0,5 mM. lang. Palpen •,8 mM. lang. Breedte aan basis 3e lid: 5--7 pCt. van de lengte. Her eerstelid 5--7, her tweede 29--34,
het derde38, het
vierde • 5, hervijfde 90pCt.van de heele lengte. Palpenindex:
o,56--o,6•.
Kleur
donkerbruin
•. Fig, 13•/. l•yzon,yi• rossli.
'}. borstelC•genitalia. 3.Claspette Kolf harpagon
5. Prothoraxlob. -- 6. Verhouding top le york tot Decostavlek.
met drie ge'elwitte banden,waarvande eersteen de tweede op de grens.tusschenher tweede en derde,en her derde en vierde lid (fig. 3•A1). Her vijfde en een deel van her --
89
MYZOMYIA
ROSSII.
vierde lid zijn geheel geelwit. Deze lichtgeklenrdetop neemt 22---26 pCt. van de geheele.lengte van her orgaan in, de daarop (naar benedentoe) volgende donkere band4--8 pCt. en de daarop volgendelichte band 3--7 pCt. of meer. De schubben
der 2 basale leden
staan her meest uit.
Proboscis
bedekt met zwartbruineschubben,oliva geelbruinmetenkele zwarte haartjes. Veelal is her gedeelte achter de oliva voor ñ 1/6 der geheele lengte geelbruin met een donkeren ring vlak achter de oliva; somsis dit lichtegedeeltealleendorsaal gelegen. Thorax.
Lengte van voorrand tot (incluster)scutellumT,3 m.M. Prothoraxlobbenbruingeelmet haren(fig. I3A5). Thorax licht grijsbruin met donkere stippels. Een donkere lijn loopt mediaan.
Aan
de
onderste helft
lateraal
twee
donkere
lijnen en aan de bovenste helft meer mediaanwaartseen donkere lijn. Aan de voorzijde middenineen waaiervormige groep lange, dunne schubben (fig. 4c), zijwaarts daarvan links en rechts een groepgekromde,smalleschubben(fig.4a). Daarachter lateraal kleine schubben met stomp uiteinde en smalle,gekromdeschubben(fig. 4e,f, •). Van af hertweede derde deel der thorax nog slechts haarvormige schubben (fig. 4b). Alle schubbenzijn geelwitvan kleur. Zijwaartsstaan bruinzwarte chaetae (fig. 4a), boven voor de inplanting der vleugels.Pleura trig. 5) zilverwit met drie bruine strepen,de bovenste van de prothoraxlobben tot onder de halteren bestaande uit twee of drie vlekken, de onderste in drie vlekken boven de coxae, daartusschen de derde, die niet
'verder loopt dan tot op de hoogte van de basisvan de derde poor Prosternumbehaard. Enkele geelwitte harenbij voorste stigma. Een groepje geelwitte haren op de grens van meso•
40 •
MYZOMYIA
ROSSII.
en metapleuren meso- en metasternum,naast de inplanting der vleugels en daaronder. Seutellum lichtbruin, mediaan zwartbruin met haarvormige, geelwitte schubbenen lateraM
geplaatste chaetae.Metanotumlichtbruin,mediaanen basaal donkerder. Halteren bruingeel, aan her uiteinde bruinzwart. Abdomen.
Van de onderzijde van scutellum tot uiteinde 2,5 mM. Kleur li,chtgeel-bruin,met goudgeleharem Achterstesegment met enkeledunne,spoelvormiggerekteschubben.Vrouwelijke. genitalienmet donkereschubbenvan denzelfdenvorm. Ventraal op elk segment,linksenrechtsvan demiddellijneenlichterevlek. Vleugel.
Lengte 3 mM. Vorkcelindex x,5. Afstand basis tot vereeniging van costa en subcosta •,6 mM. Verhouding lengte bovenste en onderste vorkcel •,3. Top xe york lets meet basaal(5 pCt. harer lengte) dan top 2e york en I8 pCt. harer lengte distaM van einde subcosta.Lengteeersteyork 80 pCt. van lengte sram 2e long. Voornamelijkgeel geschubd.Aan de basis van de costa een donkere vlek, verderopnog een kleinere en dan twee grootere, waarvan de grootste tot bij de vetbinding met de subcostareikt. Midden tusschendeze laatste en de inmondingder eerste longitudinalisis nog een groote vlek (fig. 9)- De subcostaheeft vlekken overeenkomende met de derde en vierde der costa. De eerstelongitudinalis heeft een kleine vlek even voor de tweede der costa, en kleine vlekken onder de derde en vierde der costa, welken
met deze laatsten (in verbinding met de subcostaalvlekken) een T vormen. Soms is onder her proximale deel van de vierde costaalvlek ook nog een vlekjeaanwezig,zoodatdaar
dande'T eenM wordtzonder laatste been.Hervlekjeonder w
4!
MYZOMYIA
ROSSII.
de derde costaalvlekkan verschovenzijn tot onderhet distale einde
der
costaalvlek.
De
vierde
vlek
komt
overeen
met
de vijfde der costa. Even voor hunne samenkomstvertoonen costa en eerste longitudinaliselk een kleine vlek, die boven elkaar gelegen zijn. De tweede longitudinalisvertoont twee vlekjes aan de uiteinden der takken, verder aan de bovenste tak, even na. de splitsing en op de helft der onderstetak (deze vlek kan ontbreken). De derde longitudinalisheeft een vlekje aan het uiteinde en twee basaal. De vierdelongi-tudinalis heeft vlekjes aan het luiteinde en het begin der takken (op ondertak somsmaar ddn vlek), eenvlek vlak voor de splitsing, en nog een meer basaalwaarts(de laatste kan ontbreken). De vijfde longitudinalisheeœteen vlekje aan de basis, aan de uiteinden der takken en twee aan den oorsprong van de bovenste tak (die een zwakke inbochtingnaar onderen vertoont). De zesde longitudinalis heeft een vlekje in her midden en aan het einde. De vleugelfranje is geel tot voorbij de derde longitudinalis,met ukzonderingvan enkeledonkere schubjesbij de uiteinden van de derde en de takken der tweede longitudinalis. Verder is de franje donker tusschen de derde en vierde
adcr, tusschen de takken der vierde
ader, tusschende vierde en vijfde ader en tusschen de takken dezer laatste, twee vlekjes zijn er tusschende vijfde en
zesde
ader
en
een
direct
na het
einde
dezer
laatste.
Daarna komt een licht gedeelte, maar het laatste deel der franje is weer donker. Randschubbenlicht tusschentakken 4e en 5e long, tusschen3e--4e en 4e--Se long. Voorste en middelstedwarsaderliggen meestalin elkaarsverlengdemaar hun positie varieert sterk (fig. 137). De achterstetigt basaal van de middelsteop een afstandvan bijna tweemaalhaar eigen lengte. Schubbenop de aderen (fig. IO) omgekeerdlancetvormig
MYZOMYIA
ROSSlI.
en kleinere schubbenmet afgestomptuiteinde. Op de franje' kleine omgekeerd lancetvormigeschubbenen grootere, die den
vorm
hebben
van
een Turksch
zwaard.
Schubindex'
6.3--8.4, breeder op 6e long. en op basaaldeelboventak en ondertak 5e long. De ventrale schubbenstaan voornamelijk op de distale vleugelhelft (behalve op costa en •e longitudinalis, waar ze ook meet basaal voorkomen).Ze komen in kleur met de dorsalehelft overeen,maarzijnsmaller,behalve op de tweede longitudinalis,waar ze evenbreedofiets breeder zijn dan de dorsale. , . ' Pooten.
Coxa en trochanter dragen geelwitte en zwarteschubben. Voorpoot' femur met grijsgeel uiteinde, evenzootarsale I, tarsale IIen III met lichte basis en top, tarsale IV met smalle lichte basis, die bij tarsale V nog slechtseven is aangeduid. Middenpoor: femur met lichte vlek even onder den top. Tibia met lichte onderzijde en top. Tarsale I, II en III met lichten top en IIen III bovendienmet smalle lichte basis,die bij tarsale IV en V juist aangeduidis. Achterpoot' femur met lichte basis tot op ongeveer •/5 der lengte, lichte onderzijdeen top. Tibia en tarsale I--IV met lichten top, her laatste ook met aanduidingvan lichte basis.Unguesaanallepootenenkelvoudigeng'elijkvan grootte. Mannetje. Kop.
Lengteder palpen2 raM. (fig. • 3A•). Eerstelid kort, donker met breed uitstaandeschubben(80 pCt. der lengte). Tweede lid (20 pCt.), donker met geelwittentop. Derde lid (4opCt.) donker met licht stuk op de helft en aan dentop. Vierde lid (•.7 pCt.) geelwit met donkere ring iets boven de basis. --
43
--
MYZOMYIA
ROSSII
o
Vijfde lid (• 5 pCt.) geelwitmeteendonkerebiconcavering lets-• boven de basis en met enkele donkere haartjes. Aan de venttale zijde is de donkere ring van 4e en 5e lid door een donkere streep verbonden.Het derde lid draagt aan den top een bundel geelwitte haren aan de binnenzijde,die bijna tot aan den top van de palpenreiken. Vierde en vijfdelid dragen lange, geelwitte haren. Proboscis2 m.M. lang, in kleur gelijk aan die van her wijfje. Antennen: de segmentenzijn geelgrijs, aan deaatop van' ieder segmentgeelbruin.Topsegmentenzwartachtigdoor de aanwezigheid van zwarte haartjes. Haren aan de dorsale zijde van de as geelwit, aan de ventrale zijde donker. Lengte van den kop 0,4 mM. De structuurkomt .verder met die van her wijfje overeen. Thorax.
Lengte •,2 mM. Komt in bouw met die van her wijfje overeen.
Abdomen.
Lengte 2,8 mM. De laatste twee segmenten met omge-
keerd, lancetvormige,stompeschubben(fig. 6), die naar her einde van her abdomentoe in lengte toenemen. Mannelijke genitalia: (fig. 8, •3AS, 4) basale leden der tangen met haren en lange stompe 'schubben. Claspette aanwezig met een
borstel(sores' 2). ThecaY-vormig.Harpagonen breedmet knopvormig uitsteeksel.Uiteinde del' tangen met een rand. Vleugel. Lengte 2,8 raM., van basis tot einde subcosta •,7 mM. Vorkcelindex •,4. De vlek op de eerste longitudinalis,die onder de derde costaalvlekis gelegen,is somsklein, maar .--
44
--
MYZOMYIA
ROSII..
soms ook ongeveer even groot als de.costaalvlek.Somsis onder de vierde costaalvlekop de eerstelongitudinalisbehalve de kleine vlek, die de T-figuur doerontstaan,proximaalwaarts een tweede
kleine
vlek, die de figuur in
een
laatste
M
zonder
been veran-
dert. De vlekken op de overlie aderen
zija in her algemeea war langer dan bij her wijfje. De
beide
deelen
der
voorste
dwars-
ader liggen niet in elkaars verlengde. Lengte der'•e vork en
der
•e
york
7/•o van die bij her
wijfje. Pooten. Het
femur
der
middenpoot heeft door de aanwezig-
heid van 2 apicale
Fig.
Biyzomyla rossil.
vlekken een min 7.Dwarsaderen variatie. -- 8.Waaierbladlarve (n.Theobald).--
of meetgespikkeld o Waaierblad larve James). -- 10.Frontharen larve(naar (n. Theobald). aanzien.
Ungues der voorpootzeer ongelijkvan grootte,de grodtste draagt een zijtak (fig. 7b). Ungues der overige pootenenkelyoudig en gelijk van grootte (fig. 7a). --
45
i
MYZOMYIA
ROSSII.
Larve.
Frontharenonvertakt(fig. •3Bl0). Geen waaierharenop de thorax, 6 paar op het abdomen. Elk blad heeft een zeer lange dunne punt (fig. x3BS,0). Onder die punt is her blad sores over korten afstand gezaagd, volgens THEOBALD ontbreekt dezestructuur.Dorsaalop de basisvan denkop bevindt
zich een donkereV-vormigevlek, waarbinnen 4 puntvormige vlekjesen waarboveneen grooteredriehoekigevlekgelegen is, die alle eveneensdonker zijn. De kleur der larven varieert volgens AITKEN(gecit. naar THEOBALD, III, blz. 46)vanlicht-
bruin tot bijnazwart. SCHAFFNER onderscheidt in de Lampongs twee soortenlarven: ie. larven met zwartenkop,waaruitlicht gekleurde M. rossii komt en 2e. vale, niet geteekendelarven, waaruit een donkerder vorm van M. rossii komt, maar met
typischepalpenteekening. Vindplaatsen. Volgens DONITZ(I902): yava.. Banjoe biroe, Batavia, Ambarawa, Gombong, K edong-Kebo, Magelang, Oengaran, Semarang, Serang, Soekaboemi, Baros, Soerabaia. Sumatra.' DoerJan, Fort de Kock, Kajoe-tanam, Lagoeboti, Lho-Seumaw•, Melaboe, Padang, Pajacombo, Panteperah, Segli, Sibolga. Celebes.'Balang nipa, Pankadjene, Makassar. ;Lombok..A m p e n an. ' Ceram:
Wahaai.
Borneo..
Moeara
teweh.
Poeloetadjab. Volgens DE VO•EL (Z907, X909): Semarang, --
4,6 --
MYZOMYIA
ROSSI1.
Volgens eigen waarneming: Sumatra: Sibolga, Deli. •ava:
Batavia.
Volgens SCHAFFNER: Sumatra: L a rnp o n g s. Volgens Lyre,oLD (1915): ?oeloe laoet.
VolgensTRF•SLmG (I908): Soerabaia.
Broedplaatsen.
M. r ossi i is zeerweinigkieskeurigopharebroedplaatsen. De larven kunnen in zeer vervuild water leven, ook in zout water, waar r)•. VOGV. L (I907) ze te Semaran•vond, nml. in verlaten vischvijvers,waar de visch niet meer komen kan en de larven dus niet meer aan her gevaar bloot staandoor
de visch versiondente worden. In vischvijvers, waar wel visch in komt, vond r)v. VoGv.t. ze niet.
In de Lampong• vondSCHaFFN•.R ze meerin herbinnenland dan aan de kust.
In Deli op de tabaksestates yondenwij larvenvan M. rossii in kleine langzaamstroomendebeekjes,met troebel water en veel algengroei. In Sibol•a yondenr)v.VoavJ.en ik M. r ossii zoowelin her zoutwatermoeras aan de kust (waar echter de vloedniet meer kwam en geen visch meer was) als in de sawah's landwaarts
in.
In tYeloelaoetvond LEovo•r)(I9•5) de larven in foeten zout waterplassen.
BARB•.•, GuzuA• en Rosa (•915) vondenM. rossii op de t>hih)•p•fi•en ook een weinigkieskeurige soort,wierlarven in her indampendewater van zoutpannenen ook in zoet•
47
MYZOMYIA
LUDLOWI.
.
water leeft. De larven leven in tijdelijkepoeltjesbij denweg, in groote rivieren en in sawah's. Helder water wordt geprefereerd, maar zelfs het vuile water van bakken, waarin
suikerrietligt te weeken,wordt nietversmaad.In 't algemeen
zoekende larvende zonen zijn gaarne. inzonnigwatermet veel algcn.
2. l•lyzomyia ludlowi, THEOBALD.
Myzom yia vaga, SCHAFFNER en SWELLENGREBEL (nec.DONITZ). Anopheles vagus, D0mTZ (pro parte). Nyssomyzomyia ludlowi, JA•IES. (Zie plaat No. 2). Palpen met drie lichte ringen. De bovenstemaakt dentop uit; die daarondersmallerdan de zwarte ring, die haar van den top scheidt. Afstand top tot onderzijde2e lichte ring rainder dan 1/a van de geheele palpenlengte.Onder 3e costavlek (van dentop af) op te long: 2 vlekken. Pootengespikkeld. ß
W ij fj e. Kop.
Kop, clypeusen basisder antennen bruin. Vooraanlinks en rechts van de middellijn steekt eent sterk ontwikkelde bundelgeelwitte,dunne,langgerekte schtibben vooruit.Daarachter staan smalle, omgekeerdlancetvormigeschubbenvan dezelfde kleur, die gedeeltelijk een inkerving aan den top vertoonen. Daarachter komen geelwitte vorkschubben en basaalwaarts zwarte vorkschubben. Om de oogen en
ventraM staan zwartbruinecha•tae. Antennengroenachtig met zwarte spikkeling; witte, gekromde,omgekeerdlancet-
MYZOMYIA
LUDLOWIo
vormigeschubben, aan'de 2-- 3 basaleledenen zilverachtig glanzendeharen.Verhoudingvan 1e--2e--3e segmentals 18,5:9:12, Palpen1,6 mM. lang. Palpenindex o,51(fig.14•). Her eerste lid beslaat7 pCt. der lengte, het tweede lid 28 pCt., her derde36 pCt., her vierde 17 lbCr.en hettoplid 9 pCt. De top is geelwit gekleurd en dit lichte gedeelte neerot 21--29 pCt. der lengte in beslag, de daarop volgendedonkere ring' I4--2I pCt., de daar-
onder gelegenlichte ring 1--2 pCt. Deze laatste markeert
her einde van her
derde lid, een dergelijke lichte ring maar smaller bevindt
tweede
zich tusschen en derde lid. De
restvan de palpeis donkerbruin
beschubd.
Breedte
der palpen (basis van het tweede lid) 5 pCt. van
delengte. Proboscis met /'
zwartbruine schubben, de
oliva is geelbruin met enkele zwarte haartjes.
Fig. 14. Myzomyla ludlowi.
Lengtevan den kop • Palpen •. 8.Verhouding van top leyork totge 0,4 m.M.
eostavlek. -- g.Palpe C•' Thorax.
Lengte der thorax 1,3 mM. Prothoraxlobben behaard. Thorax van bovengrijsbruinmet donkerderbruinemediane --
49
--
MYZOMYIA
LUDLOWI.
lijn en twee donkere laterale lijnen op de onderstehelft van het orgaan. Daar tusschenin donkere stippels.Vooraan in het midden een uitstaandebundel langgerekte,dunne geelwitte schubben en links en rechts daarvan een bundel geelwitte, smalle, gekromde schubben;meet naar achterenstaan aan den kant nog enkele omgekeerdlancetvormigeschubben met stompentop. De rest van de thorax is met haarvormige, geelwitte schubben bezet. Aan de zijkanten staan haren, vooral op de onderstehelft. Scutellumgeelbruin, middenin donkerbruin,de rand is met haren en haarvormigeschubben bezet. Metanotum bruingeel, aan den rand en de middellijn donkerbruin.Halterengeelwitmet zwartenknop,waaropkleine zwarte schubben. Pleura zilverwit met drie lengterijenvan bruine vlekken als bij M. r o ssi i. Prosternumen mesothorax tegenover de basis van den kop met donkereharen. Op mesothorax, voor de vleugelinplantingbruinechaetae. Op de grens van meso- en metapleurtwee bundelsgele haren(een boven en een ventraal), een dergelijke bundel op de grens van meso- en metasternum, evenzoo een onder en achter de
vleugelinplanting. Bij voorste stigma gele haren. Abdomen.
Lengte 2,6 mM. Kleur groenachtigbruin met goudglanzende haren; op her laatste segment goudgeleen donkere lancetvormigeschubben. Vleugel. Lengte 3 mM. Lengte tot einde der subcosta2 mM. Vorkcelindex •,7. Verhouding van de lengte van bovenste tot onderstevorkcel •:4- Top I e york iets basaal van top
2e york (5 pCt. harer lengte) en 40 pCt. harerlengtevan
MYZOMYIA
LUDLOWI.
einde subcosta. Eerste vork bijna even lang als stam 2e (94 pCt. van de laatste). Costa (fig. •5): Aan de basis zijn twee kleine donkere vlekken, daarvoor twee grootere vlekken door kleine lichte stukken onderbroken,
De vierde vlek reikt tot aan de in-
mondingder subcosta.Een vijfde donkerevlek ligt distaalwaarts daarvan, een zesde ligt aan den top. De lichtere stukken zijn kleiner dan de donkere.De vlekkender subcosta komen
overeen
met de derde en vierde
der costa. De eerste
vlek der eerste longitudinalis komt overeen met de derde der costa. Soms komen op deze ader reeds vlekjes voor onder de eerste en tweededer costagelegen. Onderde vierde der costalig• gentweevlek-
ken_,waarvan de
distale
de
langste is, en de proximale sores
tot
ve•-
dwijnenstoe
Fig. 15.
•y88omy,.omyl, 111dlowi. Vleugel.
kan inkrimpen. De vierdeen vijfdevlek komenmet de vijfdeen zesdeder costaovereen.De tweedelongitudinalisheeftaan de basistweekleinevlekken(de basalevan dietweekan ooklanger worden) drie op den onderstentaken tweeop denbovensten, waarvan de distalelang is. De derdelongitudinalisheeftbasaal 2, apicaal • vlekje. De vierde longitudinalisheeftop den sram twee lange vlekken, op den bovenstentak evenzoo,waarvan een apicale(de basalekan ontbreken)en eenkleinereapicale vlek op den onderstentak. De vijfde longitudinalis heefteen zware vlek aan de basis,een apicaleaan den onderstentak, een basale en twee apicale aan den bovenstentak (die een zwakke inbochtingnaar onderenvertoont).De zesdelongitu-
ß MYZOMYIA
LUDLOWI.
dinalis heeft twee vlekjes, een op de hoogte van de derde costavleken een apicaal. De franje is geel aan de vleugelspits met kleine zwarte vlekjesaan dentop van den bovensten tak van de tweede longitudinalisen even voor den top van den onderstentak der tweede en van de derdelongitudinalis. Tusschen derde en vierde, russthen de takken van de vierde
en de vijfde, russthende vierde en vijfde en russthenvijfde en zesde ader is de franje donker, her laatste lichtestukligt even voorbij de top van de zesde longitudinalis,daarnablijft de franje donker. Randschubbenin kleur aande franjegelijk. Boven en midden dwarsader liggen in of bijna in elkaars verlengde. Afstand russthen de middelste dwarsaderen de proximaaldaarvan gelegenachterstedwarsaderis gelijkaan de lengte van de achterstedwarsaderof meer dan 4 X die lengte. Alle toppen der aderen zijn geel. Schubindex7,3. Basaal zijn de schubbenbreeder dan distaal. VentraM zijn de schubbensmaller. Ze staan voornamelijkop de distale vleugelhelft en komen in kleur met de dotsaleschubben overeen.
Pooten.
Achterpoot:Femur, tibia en tarsaleI zijn gespikkeld. Alle leden behalveher laatstedragen een lichte,apicalering die van tarsale IV is klein. Middenpoor als achterpoot,maar ook tarsale II is gespikkeld. Voorpoot:Spikkelingalsbij denachterpoot.Femurzonder
'apicalering. Tarsale II--V met basaleen apicalering. Spikkelsen ringen geel• tot geelwit, de rest der pooten bruinzwartgeschubd. Trochantersmet zwarte en grijswitte schubben.Ungues aan alle paren pooten'enkelvoudigen gelijk van grootte.
MYZOMYIA
LUDLOWI,
Mannetje. Kop.
Lengte 0,3 m.m. Bouw als bij het wijfje. Palpen(fig. •42) •,5 m.•J. lang, basaallid(3 pCt.) zwart met uitstaandeschubben. Tweede lid (32 pCt.) zwart met geelwittentop. Derde lid (37 pCt.) aan de basisen even onder den top zwart, midden en top geelwit. Vierde lid (•3 pCt.)geelwit met zwarte basis, onderzijde zwart. Vijfde lid (• 5 pCt.) met biconcavezwarte ring even boven de basis,onderzijdezwart. 3e--5 e lid met haren aan de binnenzijde.Proboscisals bij het wijfje •,5 m.M. lang. Ledender antennengrijswitmetlichtbruinen top. Basaallid met gekromde,langwerpigeschubben.De topledenvormen een kolfvormig uiteinde, ze zijn groenachtig van kleur en zwart gespikkeld. Haren aan de eene zijde zwart, aan de andere goudgeel. Thorax.
Lengte • m.M. Kleur geelbruin met onduidelijkedonkere lengtestrepen.Teekening der pleurae en scutellum,schubben en haren zijn als die van het wijfje. Abdoinen.
Op her laatstesegmenten opde basaleledenen uitwendige genitalien(die in vorm met M. rossii overeenkomen)staan omgekeerd,lancetvormige,soms afgestompteschubben,die achteraan langer zijn dan vooraan. Bouw der mannelijke genitalia kwam in de door mij onderzochteexemplarenmet die van M. r o ss i i overeen.Lengte van her abdomen2,3 mM. Vleugel.
Als bij het wijfje.
MYZOMYIA
LUDLOWI.
Pooten.
De teekeningkomtmetdievanhetwijfjeovereen.Ungues aan achter-en middenpooten gelijk van grootteen enkelvoudig, aan de voorpootenis van elk paar de eene unguis veel grooter dan de andere en draagt een tan& Vindplaatsen.
De bij M. rossii genoemdevindplaatsen van DONtZZ (•9oe) hebben geheel of gedeeltelijkook op M. lu dlowi betrekking, daar DONtTZdeze beide soortenonderdennaam ,,An op h e 1e s v a g u s" vereenigt. Volgens SCHtiFFNER: Sumatra: Tandjong karang (Lampongs), Rantau Pandjang (D eli). Volgens eigen waarneming: Sumatra.'Sibolga. 5eava. ß Tandjong Priok.
Broedplaatsen.
M. 1u d 1o w i schijnt even weinig kieskeurigop het water in de broedplaatsenals M. fossil. Ze prefereertin her algemeenzout water. Zoo vond SCHUFF•.Rin de Zampongs aan her strand voornamelijk typische M. 1u d 1o w i, die in her binnenlandveel zeldzamer was. Te Si6olgavonden r)•. VO•.L en ik M. ludlowi in het reeds bij M. rossii genoemde zoutwatermoeras aan de kust, maar toch ook in de
sawah'slandwaartsin. De larven in de vischvijvers.te Sema•ang•,die D•. Volta. onderzocht,waren,gedeeltelijktenminste, larven
van M. 1u d 1 o w i.
In 1Dell vond
SCHaFF•.R
M. 1u d-
l owi alleen aan de kust ([qantau Pandyang). Volgens CnmsTorn•.•s(•9•2) leven de larven van M. ludlowi uit--
54
MYZOMYIAINDEF!NITA.
sluitdnd in zoutwater enkomen deimagines nietmeerdan i1/• K.M. van zout of brakwaterverwijderdvoor. SCX-mFF•Er• vond in de Zampong'sde imagines, zij 'took zeldzaam,in het biffnenland. Ook volgens BA•:s (•9o7) is M. ludlowi een echte
zoutwatermuskiet.
3. Myzomyia indefinita, LudLow.
Palpen alsludlowi, pooten alsrossii, vleugels soms als rossii, soms als ludlowi.
Deze
soort staat tusschen
M. r o s s ii en M. 1u dl o w i in
en wordt door Lur)Low (•9o4) als een afzonderlijkesoort,
door TX-XEo•ALr) (•907) •
echter slechts als een .•.
vari•teit sii
van M. r o s-
beschouwd.
-_ '"',
Een
volledigebeschrijving van
dezen
vorm
/.
te
geven is volstrekt overbodig, alleen die punten waarinze van een der beide genoemde
soorten
Fig. 16. lllyzomyi•. lndefinlta.
1. Vleugel.-- •. Palpe •:
af-
wijkt, zullen hier vermeld worden; in alle andere opzichten wordt verwezennaarde beschrijving van M. r o ssi i (Fig. x6). Kop.
Lengte der palpen 1,4 mM. Relatieve lengte der leden van de basis af, ten 2:35 pCt., 3:35 pCt., 4:•7 pCt., --
55 m
ROSSII-
GROEP.
5:I3 pCt. Palpenindex 0,7 (fig. I62). De witte top neemt •6 pCt. der geheele lengte in, de daarondergelegendonkere band I2 pCt., de witte band daaronder 2 pCt. De afstand van den top tot den onderrand van den lichten band is 30 pCt. der geheele lengte. Thorax
en abdomen.
Geheel als bij M. r o ssi i. Vleugels. De costa en subcosmvlekken
komen overeen met M l ud-
1o w i (fig. i6t ), daar ze grooter zijn dan de tusschenliggende gele stukken, maar de basale vlek op de eerste long, onder de tweede grootere costavlek(van de basisaf)bestaatslechts uit 3--4 schubben.Op den sram der 2delong,zijn twee kleine vlekjes (bij 1u d 1o w i twee grootere, bij r o ssi i geen) op de takken 2 vlekjes (bij M. rossii 2 resp. t, op boven resp. ondertak; bij M. 1u dlo wi 2 en 3 welke bovendiengrooter zijn). Op sramvierdelong.apicaaleengrootere,v66r de dwarsaderen een klein vlekje (bij r o ssi i is dit laatste er niet, bij 1u d 1o w i is het veel langer). De vlekkenop de takkender vierde zijn bij i n d e fin i t a 2 en 2 (klein) bij 1u d 1o w i 2 en 2 (groot), bij r o ssi i 2 en i (klein). De basalevlek op densram der vijfde long is bij i n d e fin i t a evenalsbij r o ssi i en in tegenstellingmet 1u d 1o w i klein. Pooten.
Femora en tibiae zijn wel min of meet gemengd(bruinzwart en g•rijsg•eel) beschubd,maar de lichte schubbenstaan geheel verspreidtusschende donkere in, zoodat geen echte vlekking ontstaat. 50--
TABEL No. 3'
EENIGE
MATEN
Verhoudinglengte
Verhoudinglengte
3e costavlektot die
palpentop(tot onder-
van her gele stuk
kant witte ring) en
tusschen2e en 3e
geheele
costavlek
0.4
in.
29
0. 5 0.6 o. 7 0.8 0. 9 I.O
3• 6•
IO•, 4•,2C• 6•,2•
EN
VEKHOUDINGEN
VAN
Verhouding:. Verhoudinglengte witte
tot zwarte
Palpenring.
afstand
achters•.•
middelste
dwars
tot lengte acht: dwarsader.
palpenlengte.
0.26
I
0.3
0.27
I
0. 5
1[
I. 3
I
1. 4
I
2
0.28
0.6
]['5
0.29
0. 7
•.6
•
0.8
][.8
4
0.30
3
o.3•
8
I.O
2.0
7
0.32
7
I.I
2.2
I
6
I.I
0.33
5
I. 3
2.3
1.2
0.34
3
1.4
2. 4
][
o.35
2
I. 5
2. 5
2
0.36
2
1.6
2. 7
2
x.7
2.8
I
3 .0
4
1. 3
2 •,
1.4
I. 5
I C•
--
1.6
29
1.8
1. 9
I9
2.0
3.3
4
2.O
Ic•
2. 5
3.7
2
2.1
Ic•
2.7
4.0
i
--
--
--
--
N.B. Bij M. ludlowi N.B. Bij M. ludlowi is dezeverhouding is dezeverhouding 2.0.
o.22mo.32.
N.B.
Bi
M. ludlowi
is dezeverhouding 0.3--0.07
.
4-5
x
5.5
][
ANTAL
EXEM?LAREN
v erhoudinglengte •_fstand middelste voorste
tot
dwarsader
VAN
Lengte van de vlek op de le long. onder de costavlek bij 't einde der
subc0sta(T vlek). De maten(inm.VL)hebben betrekking op deze vlek, met
lengte middelste dwarsader.
de
camera
12
0. i
dus slechts
6
4
5
7
8 i --
8 9
3
x
i
i
6
zelfde beteekenis als
in de vorige kolom.
in de vorige kolom.
i2
9 8
xo
5
xx
6
12
De maten hebben de-
3
3
i
de vlek.
1/.o
5
Lengte van de vlek op de basis van de stam van de 5e long.
De maten hebben dezelfde beteekenis als
36
6
i
basaal van de in de
vorigekolom bedoel-
o
3
i
Lengte van de vlek op de xe long even
3
2
2
rela-
waarde.
4
i
ver-
grooting op teekenpapier geprojecteerd. De maten hebben
ROSSII.
lucida,
steeds onder dezelfde
tieve
0.0
MYZOMYIA
7
O
I
• '
2
2
--
I
6
---
3
7
2
5
5
4
: IO
2
2
5
?
6
x4
x
?
4 3
4
3 --
__
5
•
8
ß
6
--
io
--
--
i
--
i --
N.B. Bij M. ludlowi N.B. Bij M. ludlowi is de lengte van is de lengte van deze
vlek
in
zelfde mast 7.
de-
deze zelfde
vlek in demaat 8.
N. B, Bij M. ludlowi is de lengte van deze
vlek
in de-
zelfde mast xS.
PATHOGENE
BETEEKENIS
DER
ROSSII-GROEP.
Larve.
Frontharen als bij M. r o ssii. De haren daarachterstaan bijna tusschende middelstefrontharenin. Waaierharen niet op thorax, de bladen komen met die van M. 'rossii overeen; die van het eerste abdominale segment dragen geen lang puntig uiteinde. Vind-
en broedplaatsen.
De hier beschrevenvormen zijn afkomstig van vijvers uit kampongsvan 21atavia.SCHtiFFNER vond onderde 'zoeiwaterlarven van hetr o ssi i-type in de kampongser sornmigen die
i nd e fi nita-vormen
komen
leverden.
in Nederlandsch-Indie Verschilkenmerken
Verder
is van
her voor-
niets bekend. van
de
leden
der
rossii-groep.
In de volgende tabel (No. 2) zijn de verschilkenmerken van de verschillendeledender r o s si i-groep(waartoebehalve de M
rossii,
ludlowi
en indefinita
ook nog: Ano-
pheles formosaensis II TsuzvKI (1902) uit •apan en Myzomyia mangyana BANKS(I906) uit de ]•hilzppz)•zen behooren)opgesomd.Welke waardemen aansommigedezer kenmerken, zooals de positie der dwarsaderen,de relatieve lengte der costavlekkenten opzichte van de gele stukken daartusschenen de relatieve lengte van den palpentopmoet hechten, moge nit de volgende tabel (No. 3), waar deze kenmerkenvoor een aantal exemplarenvan echteM. r ossii zijn nagegaan,blijken. Onmogelijkis her voor heroogenblik uit te maken of M. r o ssii en M. 1u d 1o w i - afzonderlijke soorten,dan wel uitersteneenerrij van fluctueerende varianten zijn; mogelijkis M. 1u dl ow i als e.en standplaatsmodificatie /
60 --
PATHOGENE
BETEEKENIS
DER
ROSSII-GROEP.
op te vatten, wanneer men zooals SCHtaFF•.ER dit deed,waarneemt dat alleen aan de zeekust de typische M. ludlowi voorkomt
en
meer
in
(Indefinita-vormen)
her
binnenland
de
tusschenvormen
opu'eden.Volgens BANKS(•907) zijn
M. r o s s ii en M. 1u d 1o w i ddn. Zeker is her, dat in Neder-
landsch-Indievolmaakt typischeM. ro ssii optreedt,zoodat de beweringvan LuDLow(I9•5) dat deze soort niet oostelijk van Ce. yfo•z voorkomt, maar alle M. r o ss i i in Oost-Azi• eigenlijk M. i ndefinita is, onjuistmoet worden geacht. J•,uEs en LISTON (geck. naar Ti•Eo•,L•) III, blz. 45) constateerdensterke variatie in de positie der dwarsaderen. THtF. OB•,LD(III, blz. 45) zag deze variatie niet. Ik kan echter J•,M•s'waarnemingbevestigen(zie de variatie-tabel). Pathogene
beteekenis.
Door de heterogeniteitbinnen de r o ssii-groep is herniet altijd mogelijk de tegenstrijdigeberichtenover de geschiktheid van de leden dezer groep en de malaria-parasieten tot ontwikkelingte brengen,onderlingte verzoenen. Naar de onderzoekingenvan SCHAFFNER (1902) is her zeker, dat M. l udlowi (de soort, waarmede hij resultaat verkreeg) tertiana- en tropica-parasietentot ontwikkeling brengt en op den gezondenmenschkan overbrengenen dat dit niet gelukt met de quartana-parasiet. DE Vo•EL (I9O9) zag bij M. rossii, waarvan de larven in zoutwaterleeiden, ontwikkeling van malariaparasieten,her is echter naar hij zelf meent niet onmogelijk,dat hij eigenlijkmet M. 1u d 1o w i experimenteerde.WA•.rEI• en B•,•ER (•914), die her verschil tusschen
M.
rossii
en
M.
ludlowi
niet
erkennen
en de
geheele groep samenvattenals M. ross i i, yonden dat in •8 pCt. der gevallen (in •o pCt. bij tropica en in 8 pCt. bij tertiana) ontwikkelingvan malaria-parasietenplaats had, ook
PATHOGENE
BETEEKENIS
DER
ROSSII-GROEP.
wanneer de larven niet in zout water werden gekweekt. Tsuzu}c•(x9o2) zag ontwikkelingvan de tropica-parasiet in zijn ,,for rno s a e n s i s II" vorm, welke vorm meer overeenkomst
met M. ludlowi dan met M. rossiivertoont. BAmcS(•9o7) vond, dat M, l udlowi malaria tropica kan overbrengen (experimenteelnagegaan)en dat de parasietzichin de mugtot her sporozoiet-stadium ontwikkelt. JAMF•s(•9o2) kwam tot hetzelfde
resultaat
met
M.
r ossii
en alle drie de malaria-
parasieten.Ho•)Gso• (I 9•4) vond in Aladras M. 1u d 1o w i in de natuurmet malariabesmet.ST•.P}•E•s en CHR•STOPHERS (•902) zagen in de mug (M. ross i i)ontwikkeling van de quartana en tropica-parasiet.Dit alles gel& voor in her laboratorium besmettemuskieten;in de natuur vond B•v/•¾ (I9I x) onder 772 M. rossii er niet ddn met malaria-parasieten,tot een dergelijk besluit kwamen Ar>x•.en A/•coc•c(I9o5 Cadcutta) JAM•S( 1902 Aft/anAft/r), SXANXO• ( • 9 • 2 Affalacca) en CHR•sxor•iv.•s (x9• 2 •tndamans). In Si•olg•avondeni)v. VoGv. I• en ik de uitgebreidste malaria-centra nabij de dichtst bevolkte broedplaatsenvan M. ludlowi, terwijl in de nabijheidder rijstvelden, waar M. sinensis en barbirostrismeervoorkwamen en M. lu dlo wi zeldzamer werd, de intensiteit der
malaria-besmetting(gemeten naar de mildindex) belangrijk geringer was. G•v.• (x9o6) zag in Ceylonverband tusschen de verspreiding van r o s sii en malaria. In ?oeloelaut, waar vroegerveel malariavoorkwam,vondLv.ovoi•i)(x9x5) M. r o ssi i en ludlowi, reel minder C. kochii, N. leucosphyra en p u n c t u 1a t a. T•v.sn• (i9o8) meent eveneensdat M. r o s si i malariakan overbrengenaan de Oedjoengte Soerabaia. De algemeene indruk is, dat de leden der rossii-groep in Britsch-Indi6bij de malariaverspreidingin 't geheel geen rol spelen, dat hun vermogen dit te doen ook in Oost-Azi• gering is, maar dat ze war ze daar aan qua]iteit missen, •
62 •
MYZOMYIA
ACONITA.
soms door quantitek (door het groote aantal waarin ze voorkomen) weten te vergoeden. Van het grootste gewicht zal her zijn, nate gaan wat de beteekenisder verschillendevormen der rossii-groep in Ned.-Indie is, daar deze muskieten tot de meest voorkomende
behooren. Daarbij zal her, in tegenstellingmet wat W•,L•ceR en B^•tBER (• 9 •4) aledennoodig zijn, M. r o ssi i en M. 1u dl owl scherpuiteen te houden,zelfs wanneer her zoublijken, dat de laatste
een modificatie
van de eerste is.
Het zal dan misschienblijken, dat slechts een gering percentagevan alle leden der rossii-groep de malaria-parasieten tot ontwikkeling kunnen brengen, dat ze dus alleen d•i•ir practische beteekenis krijgen, waar ze in zeer groote heeveelhedenvoorkomenen dat het optredenof verdwijnen van malaria in een bepaald gebied direkt van her toe- ofafnemen van de Anophelesbroedplaatsen kan aihangen,zonder dat daarbij nieuwe soorten behoeven te worden ingevoerd of oude soortenbehoevente verdwijnen.
4. Myzomyia aconita, DON•TZ.
Myzomyia albirostris, Anopheles aconitus,
Ti•F.oB^Lr•. Do•rz.
(Zie plaat No. 3). Palpen dun met drie banden,een gan den top. Proboscis voor distale helft licht. Basisvan 3e long.meestalzondervlek. Wijfje. Kop.
Lengte 0,5 mM., donkerbruin,gandentopgrijswit.Mediaan links en rechtseen naar voren uitstekendebundelvan geel63m
MYZOMYIA
ACONITA.
witte, langgerekte,haarvormigeschubben. Daarachter staan omgekeerdlancetvormige, somsaan den top afgestompte of
ingekerfde,geelwitte schubben.Zijwaartslangs de oogen staan enkele geelwitte vorkschubben, achterwaarts enkele
bruinevorkschubben, de rest tot aan de inplantingvan den nek is met zwarte vorkschubbenbedekt, die gedeeltelijk (vooralnaar onderentoe)langgerektzijn. Onderdeinplanting van den nek en langs de oogen staan zwarte chaetea.Basis der antennenbruingeelmet kleinewitteschubben, segmenten der antennengroenachtig,elk segmentis aanden top donkerder dan aan de basis; de twee eerstesegmentenzijn met enkele
geelwitte schubbenvoorzien, de haren zijn zilver glanzend. Verhoudinglengte ie--2em3e segmentals •I,5:Io, 5:I J,5. De palpen zijn 1,5 mM. lang, palpenindexo,37--o,45. De breedte van de basis van her derde lid is 4 pCt. van de lengte. Her eerste lid (4 pCt. van de lengte) is zwartbruin beschubd,her tweede (3o pCt.) is zwartbruin beschubdmet enkele geelwitte schubbenaan den top, her derde (38 pCt.) evenzoo, met enkele geelwitte schubben aan de basis en een duidelijke geelwitte top van iets minder dan 1/0van de lengte van her lid, her vierde (I9 pCt.) heeft her basale en apicale derde deel geelwit, her middelste derde deel zwartbruin, her vijfde (8 pCt.) is in zijn geheel geelwit. Proboscisis 1,5mM. lang, van de basisaf voor 58 pCt, der geheelelengtezwartbruin, her overige (ook de oliva) is bruingeel,behalve een smalle bruine ring even voor de basisvan de oliva. Thorax.
Lengte I mM. Kleur lichtbruintot grijsbruin. Mediaan loopt een donkere streep, die naarde basistoe breederwordt. Aan de achterste h•lft vindt
men ook twee laterale donkere
streepen,aan de voorste twee lateraledonkerevelden. Voor--
64 --
MYZOMYIA
ACONITA.
aan mediaan staat een uitstaandebundel smalle, geelwitte schubben en omgekeerd lancetvormige schubben. Verder vindt men niets dan haarvormige, goudglanzendeschubben en lateraal donkerechaetae. Boven de vleugelba•isbruine chaetae. Prothoraxlobben(fig. •7•) donkerbruin,de papil is omwald, in een groeve ingezonken,her orgaan bezit slechts enkele
donkere
harem
Scutellum is geelbruin, • in het midden donkerder met haren en haarvor-
mige schubben.Pleurae geelgrijsmet driebruine
Fig. 17.
vlekreeksen, ddn boven
Ilyzomyla a,eonlga,.
de trochanters, 6dn in
L Prothoraxlob.2.Dwarsaderen.
het midden (deze reeks is een ononderbrokene)ddn boven aan, die door grijze vlekken onvolkomenoverlangsin tweeon gedeeld wordt. Enkele gele haren onder de vleugelbasis. Geen haren bij voorste stigma. Prosternum met donkere haren. Steel der halteren geelwit, knop donker met kleine maar breede omgekeerdlancetvormigeschubben. Abdomen.
Lengte •,9 mM. Kleur zwartgroenmetgrijsgroen e vlekken. Haren lichtgeelglanzend.Nergens staan schubben,ook niet
op de uitwendigevrouwelijkegenitalia. Vleugels.
Lengte 2,8 mM. Afstand van basis •t subcosta•,6 mM. Vorkcelindex •,8. Verhouding lengte bovenste tot onderste vorkcel •,6. Top •e york voor 8 pCt. harer lengte dichter bij vleugelbasisdan top 2e york en voor 35 pCt. harerlengte distaalvan eindesubcosta.Stam 2e long. letslangerdan • e york --
65
MYZOMYIA
ACONITA,
(de laatste96 pCt. van dee'erste). Costamet4 langevlekken, door kleine lichte stukken gescheiden,de derdeen vierdevlek kunnen geheel versmelten.Subcostamet tweevlekken,waarvan
de
basale
overeenkomt
met
de
distale
helft
van
de
basaalvlek der costa. Eerste longitudinalismet twee kleine vlekken (somsversmoltentot ddn) aan de basis, verder vier lange vlekken door smalle lichte stukken gescheiden,waarvan de eerste overeenkomt met de basaalvlek der subcosta,
de tweede met de tweede costavlek (maar wat kleiner)de derde
en vierde
met de derde
en vierde
costavlek.
Tweede
longitudinalismet een kleinevlek aan de basisen eengrootere aan den top van denstam,de takkenzijn geheeldonkerbehalve
aan de plaatsvan vertakking.Derdelongitudinalis mettwee vlekjes aan de basis (die kunnen ontbreken)•dn aan den top. Vierde longitudinalisheeft het eerstederdedeelvan denstam licht, het tweede donker met een smal licht stuk in bet midden, takken donker behalveaan basisen top. Vijfde longitudinalis met ddn vlekje aan de basis van den stam,bovenste tak (die recht is) mettweelangevlekken,overeenkomende met de twee vlekken op den stamvan de vierdelongitudinalis,en ddn vlek aan den top; de onderstetak heefteenvlekje bij de bifurcatie en aan den top. De zesde longitudinalisheeft drie vlekken, waarvan de middelstede langste is en waarvan de beide apicaal gelegene versmeltenkunnen. Franje licht aan den vleugeltopmet eenvlekjetusschen de takkender 2elongitudinalis.Voorbij den top der derdelongitudinalisis de franje donker met lichte stukken aan de toppen der aderen. Het basaledeel der franje is lichter gekleurd. Randschubbenin kleur met franje overeenkomende. Bovenste en middelste dwarsader liggen niet in elkandersverlengde (fig. •7•), de bovenste ligt distaal van de middelste, de onderste ligt basaal
van de middelste.
Afstand
van
onderste
tot middelste
MYZOM¾IA
ACONITA.
dwarsader iets grooter dan de lengtevan de onderste.Vleugelschubbenlang en dun als bij M. r ossii. Schubindex•,o Basaal zijn de schub,benbreeder en stomp. De ventrale schubbenstaan vooral op de distale vleugelhelft,ze zijn van dezelfde kleur als de dorsale en zijn smaller of even breed als deze. Pooten.
Coxaeen trochantersgrijs, behaard. Unguesaan alle pooten enkelvoudigen gelijk van grootte. Voorpoot:Alle ledenhebbeneenduidelijkenapicalen,lichten band. Femur heeft op •/a van den afstand van de basis tot den top enkele lichte schubbenop eenhoopjebijeen. Middenpoor: onduidelijke,apicale ringen der leden, die bij tarsale V geheel ontbreekt. Basis van tibia licht gekleurd, op femur en tibia enkele groepjeslicht-gekleurdeschubben. Achterpoot: Alle leden hebbeneensinallen,apicalenband, tarsale I bovendieneenbreedenbasalenband. Binnenzijdevan femur lichter van tint dan buitenzijde. Mannetje.
De volgende'beschrijvingvan het mannerieis naar de beschrijvingvan her mannetjevan M. albirostrisvan THEOBALD (III, blz. 26). ,,Palpen dun, laatste twee 1edengezwollen,bruin. Laatste twee apicale segmenten met vele lichte schubben, vooral ventraal goudglanzende haren. Antennenbruin en grijs geringd, met vlasbruine haren. Ungues der voorpootenzeer ongelijk,de grootstemeteenrand.Vleugelsmetcosta-teekening als bij her wijfje. Eerste vorkcelvoor hergrootstedeeldonker beschubd,basislicht, een vlek op den starnals bij het wijf•e. Derde long. ook met een vlekje aan de basis.Tweede york --
67 --
MYZOMYIA
ACONITA.
met groote vlek op boventak en een kleineop den ondertak, rest van de vierde long. donker behalve bij de dwarsaderen. Vijfde long. met twee vlekken op boyentakaan den top en de basis. Zesde long. donker met geel stuk in her midden en meer basaal. Lengte. 2,5 mM." Larve.
Frontharen: Her binnenste paar dikker en 2 maal zoo lang als her buitenste.Beide paren dragen fijne zijhaartjes. Op thorax een paar waaierharen,de bladen zonder dun uiteinde. Waaierharenop abdomen,bladenmet duidelijkdun uiteinde, dat ongeveer 1/• van de lengte van her blad uitmaakt, behalveop her eerstesegment,waar her uiteindekort is. Vindplaatsen. Volgens DON•TZ(•902): •ava: Buitenzorg, Gombong, Kedong Kebo, Oengaran, Serang, Soekaboemi, Fort Willem I. Sumatra: Kajoe tanam, Padang Sidempoean,
Selimeum, Seroewai, Tapa toean, Telok betong. Volgens SCHaVFN•.•: Sumatra: Tandjong karang (Lampongs). Volgens eigen waarneming: Sumatra: Deli (Kwala namoe). Broedplaatsen.
LEICESTER (t9o8) vond de larven in kleine stroomende beekjesmet grasbegroeideoeversen in grooteredoorbronnen gevoedevijvers. SCHI[IFFNER vond ze in waterverzamelingen in klappertuinennabij de kust. In tlSwalanamoekwamende muskietenuit een rivier met gras aan den kant. --
68 --
MYZOMYIA
Verschilkenmerken
met
verwante
ACONITA.
vormen.
DONITZ(1902) onderscheidtnaastzijn typischeA c o n i t u s een varieteit ,,coha es a" met versmolten apicale vlekken der 6e long. In de volgende tabel (No. 4) zijn de verschilkenmerken
var.
van
M.
cohaesa,
aconitus
verder
Do.
van
M.
en M. aconitus
albirostris
Do.
TnF•OB^LD
(Yllra[aCCa) en Anopheles formosaensis I TsuzuK•(•9o2) aangegeven.Uit deze opsommingblijkt, dunkt mij, dater geen reden bestaat,voor die vormenafzonderlijke soortenop te stellen.
TABEL No. 4.
MYZOMYIA Verschilkenmerken
ACONITA.
met verwante
vormen.
2e [on,•: aantal vlekken op boventak
lange vlek of
........
2 kortere
x lang
3e lonœ:vlek basaalaanwezig of niet
.........
enkele donkere schubben
boventak
4e ,zong•: aantal l vlekken op:
ondertak
stam
.
.
geheel
.
.
2
bijna geheel
.
.
licht
x apicaal
2
i
• basaal
1 basaal of
ongevlekt
3
2
3
•
geheel donker
i
x basaal
....
boventak
i
2
donker
enkele donkere schubben
5e ,tong:aantal vlekken op:
•, soms
aanduiding van
een
derde
ondertak
.
.
1, soms
1--2
aanduiding, van
6e long:aantala ticale vlekken.
_Pal. pen: Basalelichte ring
2
2
breed
•
smal
69 •
• lang ?
•e
1 lange of
1 lange
• korte
g korte
smal
smal
MYZO.MYIA
LISTONI.
Pathogene
beteekenis.
SraNro3q(geck. naar WATSON,•9•5) heeft experimenteel bewezen,dat M. a c o n i t a malaria kan overbrengen. Reeds vroeger had TsvzvKI (I902) dit ten opzichte van de tropicaparasiet voor Anopheles formosaensis I (is gelijk M. a c o n i t a var. c o h a e sa) aangetoond. In de Lampon,•s vond SCHAFFNER op een klapper-estatebij de kust, waar een miltindex van •oo pCt. werd gevonden en 75 pCt. der malaria-gevallenquartana waren, naast M. 1u d 1o w i slechts M. a co nita. Opmerking verdient nog in dit verband dat, afgezien van de half gele proboscis, M. a c o n i t a groote overeenkomst vertoont met M. listoni (de Anopheles febrifer der Philipp•)•en)die zoowelin •ritsch-Zndigals in de Philifip•)•en een der belangrijkstemalaria-overbrengers is. Maxms en Lf,g• (•9•o) meenen(niet op experimenteele gronden) dat deze soon ongevaarlijkis.
5- Myzomyia Myzomyia
christophersi,
Myzomyia Myzomyia Myzomyia
listoni,
fluviatilis, alboapicalis,
funesta,
Myzomyia Myzomyia
LIsros. THEOBALD. JAMES. THEOBALD.
LUDLOW(nec. GILES).
flavirostris, febrifer,
LUDLOW. BANKS.
Palpen met drie lichte ringen, een aan den top. Costa met 4 lange vlekken (fig. I8), door kleine lichte plekken gescheiden.Vlekken der long. met die der costa overeenkomende.Takken 2e long. donker, sram met 2 vlekken. Devde long. licht met 2 basale en t apicalevlek. 70--
MYZOMYIA
LISTONI.
Stam 4e met 2 lange vlekken, takken donker. Vijfde long. met drie vlekjes, boventak donker behalvebij de dwarsader. Basale helft 6e long. met • vlekje, apicale helft donker. Frontharen der larven onvertakt, ongevederd. Een paar waaierharen op thorax. Deze soort lijkt Peelop Myzomyia culici[aceis, maar onderscheidtzich van deze, doordat de • e york
minstens•'/• maal de lengtevan de 2e york heeft. Pathogene
Fig. 18. !yzomyla Ilstoni. Costavlekken (n. Theobald).
beteekenis.
Deze soort is overal een der belangrijkstemalariaoverbrengers.In de Duars (land aan den Poet der Himalaya) was M. 1i st on i beneden de 5000 voet de malariadrager (STEPHENSen CHRISTOPHERS I902). Evenzoo is dit volgensK•NOSH•T^ (I906) in Formosahet geval, die 50---98 pCt. der wijfjes kon infecteeren. Dergelijke resultatenPerkregen ADIE en ALCOCK (I905) in Calcutta; MATHIS en LEGER(I9IO) noemen in Tonkin M. l istoni als een malariadrager, evenzooJ^MES
(I9O2) in Britsch-Indi& PERRY (I912)
vindt in de JeyporeHills
deze soort in 't wild met malariaparasietengeinfecteerd. W^LKE•t en B^•BE• (I914) yonden deze soort in de Philippijnenhet meestgeschikt om tropica over te brengen, 4I pCt. der individuen lieten zich experi-
menteelinfecteeren;met quarta[na entertianaparasieten geluktedit niet. De vondst van deze soort, die veel op M. a conita gelijkt, maar er zich van onderscheidtdoor gemis van een tweekleurige proboscis,zou dus in Nederlandsch~Indii5van Peel beteekeniszijn. Voorkomen: Philippijnen, Tonkin, Formosa.
II.
Geslaeht:
Neomyzomyia,
T•-IEOI•ALD.
Thorax met haarvormige schubben; vooraan gekromde, omgekeerd lancetvormigeschubben.Abdomen met haren, schubben op de genitaallobbenen soms ook op het 8e segment. Prothoraxlobbenmet schubben.Palpen met meet dan drie lichte banden. Derde en zesde long. der vleugels met meet
dan drie
vlekken.
Opmerking: Bij deze definitie heb ik de hoeveelheid schubben op de prothoraxlobbenin het midden gelaten, om ook Neomyzomyiapunctulata tot dit geslacht toegangte verschaffen,welke soort om her aantal vlekken op 3e en 6e long. (meet dan drie) en het aantal lichte palpenringen,hier thuis hoort. Deze beide kenmerken heb ik nog onder de geslachtskenmerken opgenomen. A. Proboscis voor distale helft licht. Tibiotarsaal gewricht van achterpootniet wit: Neomyzomyia punctulata. B Proboscisdonker. Tibiotarsaal gewricht der achterpoor wit: ...... Neomyzomyia leucosphyra.
m
72--
NEOMYZOMYIA
PUNCTULATA.
•. Neomyzomyia punctulata, D0•z.
Nyssomyzomyia
punctulata,
Anopheles
JAMES.(nec. DON•TZ).
punctulatus,
Anopheles
DON•TZ.
deceptor,
DON•TZ.
Anopheles
tesselatus,
THEOBALD.
Myzomyia
thorntonii,
LUDLOW.
(Zie plaat No. 4). Palpen met 4 witte ringen, verder met lichtbruine en zwarte
schubben.
Proboscis
voor
distale
helft bruin. Derde
en zesdelong. met meer dan 3 vlekken. Pootengespikkeld.
W•jfj e. Kop.
Lengte van den kop 0,4 mM., clypeusrelatieflang.Vooraan links en reehtsvan demiddellijneenbundelhaarvormige, witte schubben,daaraehterlanggerekte,spitsof stompeindigende,witte schubben somsmetinkervingaan dentop. Daarachtervoor korten afstandlinks en reehtsvan de middellijn langs de oogenwitte gevorkte sehubbenen verder donkere gevorkteschubben.Chaetaelangs de oogenen aan de ven-
traalzijde.Kop en elypeusdonkerbruin. Palpen1,8mM.lang. Breedtebasisderde lid 5 pCt. van de lengte.Palpenindex 0,63. Basaallid met zwartbruineweinig uitstaande sehubben, 7 pCt. van de geheele lengte innemende,tweede lid met
'zwartbruine, aandebasisuitstaande sehubben, topmetwitte schubben en in betmidden enkelebruingele schubben. Lengte 28 pCt. van her geheel. Derde lid (38 pCt.): onderste helft zwartbruin beschubd,midden in dit deel enkele bruin-
gele sehubben, evenzooaan het einde, de rest met grijs--
78 --
NEOMYZOMYIA
PUNCTULATA.
witte schubben. Vierde lid (•6 pCt.): aan de basisvoor 1/• der lengte met zwartbruineschubbenbezet, dan eensmal gedeelte met bruingeleschubben,voor de restwitteschubben. Laatste lid (I• pCt.) aan de basisvoor •/• der lengte met bruinzwarteschubben,voor het overigemet bruingeleschubben bezet. Proboscis•,9 mM. lang, aan de basisvoor 53 pCt. der geheelelengte met zwartbruineschubbenbezet, voor het overigemet bruingeleschubben.Even onderde olivabevindt zich een bruinzwartering met bruingeletopzoom.Oliva lichtbruin met zwarte haartjes.Antennendonkerkleurigmetzilverachtigeharen. Op het basalelid lang'werpige witteschubben. Basisder antennenbruin. Verhoudinglengte iem2e--3 e lid als 22:•2:I4. Thorax.
Lengte i mM. Kleur grijsbruinmet zilverachtigen glans. Op de voorstehelft links enrechtseendonkerekringvormige oogvlek. Mediaaneen donkerelengtestreep, lateraallinks en rechtsdaarvantwee donkerestrepenop de achterste helft van de thorax. Deze beide strepenzijn dooreendwarsstreep met de mediane verbonden. Lateraal van de twee zijstrepen vindt men op de achterstehelft van de thoraxn•i•istenv66r
de inplantingder vleugelshogvierdonkerevlekken.Pleurae grijsmet drie rijen donkerevlekken,van dezelfde teekening als bij M. rossii. Enkelebruineharenbij voorstestigma. Twee kleine bundels donkere haren op den grens van meso-
en metapleur. Prosternumbehaard. Vooraanmediaanligt een bundellange,smalleschubben, links en rechtsdaarvan zijn Igroepen van lets breedere, gekromde schubben. A1deze schubbenzijn geelwit.Tegenoverde basisvan de kopstaan donkere, gekromde schubben. Meerachterwaarts staanlateraaI enkele breede,omgekeerdlancetvormige, afgestompte, witte
NEOMYZOMYIA
PUNCTULATAo
schubben.Vlak v66r de vleugelbasisstaateengroepjekleine, smalle, witte schubben, en bruine chaetae.
De rest van her
bovenvlakvan de thorax is met goudglanzende, haarvormige schubben
bedekt.
Lateraal
staan donkere
harem
Scutellum
grijsbruinl in 't midden donkerder, methaarvormige schubben en harem Metanotum bruinzwart met lichtere zijvlekken. Prothoraxlobben
donkerbruin
met haren.
Schubben werden er
niet op waargenomen(wel bij her mannerie).Halterenmet geelwitte steel en knop en kleinegeelwitteschubbenop de laatste. Abdomen.
Lengte 2,5 mM. Kleur zwartgroenmet donkere,glanzende harem Op genitalien enkele bruingele schubben. Ventraal aan den top van ieder lid staat links en rechtsvan de middellijn een witachtigevlek van den vorm van eendriehoekmet de korte rechthoekszijderegen den bovenrand van her segment
aan.
Vleugels. Lengte 2,7 mM.
Afstand van basis tot einde subcosta
1,6 mM. Vorkcelindex•,8. Verhoudinglengtebovenstetot onderstevorkcel •,6. Top bovenstevorkcel1/0van haarlengte dichter bij de vleugelbasisdan onderstevorkcel,•):0van haar lengte verwijderd van 't einde der subcosta. Verhouding lengte •e vorkcel tot sram 2e longitudinalisongeveer •. De costa heeft aan de basis twee of drie korte, donkere vlekken
doorkleinelichtestukkengescheiden.Dan komentweelangere vlekken waarvan de distale tot even voor de inmondingvan de subcostareikt. In her lichte gedeelte tusschendeze beide vlekken, dat even lang is als de distale vlek, is nog een kort vlekje gelegen. Meer naar den vleugeltoptoe liggennogtwee lange vlekken, waarvan de distale tot even v66r de vereeni-
NEOMYZOMYIA
PUNCTULATA.
ging met de eerste longitudinalis reikt. De subcostaheeft drie vlekken, die oreteen komen met de 4e tot 6e der costa. De eerste longitudinalisheeft een klein vlekje op de hoogte van het interval tusschen de •e en 3e costavlek. Verder drie vlekken overeenkomende(maar iets kleiner) met de 4e tot 6e costavlek (die onder de kleine 5e costavlekkan ontbreken, die
onder
de 6e costavlek
kan door
enkele
lichte
schubben
onduidelijkin tweeOngedeeldzijn). Op de hoogte van het interval tusschende 6e en 7e costavlek ligt een klein vlekje. De beide laatste vlekken der eerste longitudinaliskomen geheel met de 7e en 8e costavlekovereen. De tweedelongitudinalis heeft op de stam twee vlekken, waarvan de eerste op de hoogte van de 6e costavlek is gelegen en de tweede op de hoogte van her interval tusschen6e en 7e costavlek. De bovenstetak heeft een vlek aan de basis,een langeaan den top en soms twee kleine er tusschen. De ondersteheeft
vier tot vijf vlekken. De derde longitudinalisheeft 5m6 vlekjes. De vierde longitudinalisheeft twee langevlekkenop den sram en op elk der takken een basaleen eenapicalevlek, de vlekken der boventak zijn de grootste. De basale vlek der stam kan zeer klein zijn, de boventak kan drie vlekken bezitten, waarvan de basale her langst, en van de middelste maar door enkele gele schubbengescheidenis. De vijfde longitudinalisheeft drie of vier vlekjes op den sram,op ongeveer gelijken afstandvan elkaar gelegen, de eerste onderde derde costavlek, de laatste vlak voor de vertakking. De bovenste tak is recht en heeft twee lange vlekken (waarvan •n apicaal gelegen is) en v66r elk dezer vlekken een klein vlekje. De onderstesram heeft basaal een klein vlekje, apicaaleerst een lange, daarachtereen korte v!.ek.De zesde longitudinalis heeft 5 vlekjes op ongeveer gelijken afstand van elkaar gelegen. De franje is donker gekleurd met lichte
NEOMYZOMYIA
PUNCTULATA.
gedeelten aan de einden der aderen, waarbij nog dient te worden opgemerkt, dat de lichte gedeeltenbij den top van den onderstentak der tweede longitudinalisen bij den top van de derdelongitudinalis versmolten zijn tot ddn licht gedeelte. De randschubben volgen in de kleurdiedergeheelefranje. De
onderste
dwarsader
(Fig. •9l) ligt achter de middelste op een afstand gelijk aan 3 maal hare lengte. De middelsteen voorste liggen bijna in elkaars verlengde, de voorste
lets
achter
de
middelste. Schubindex 4, 2;
basaalzijn ze breedermet storepentop. Ventraal zijn de schubben
van dezelfde
kleur als dorsaal, ze staan
ook op her basaledeel van den vleugel en zijn gedeeltelijk breeder dan de dotsale. Opgemerkt wordt,
Fig. 19. Neomyzomyl-. lmnetnl-.t•.
1. Dwarsaderen.-•. Prothoraxlob O•. -- 3. PalpeO•
dat de hier genoemdekrerschillen in vleugelteekening alle betrekkinghebbenop de twee vleugelsvan ddn dier. Pooten.
Voorpoot: Femur, tibia en tarsaleI zijn gespikkeld.Femur en tarsale I--V dragen een lichteapicaleband,tarsaleII--IV bovendien
een lichte basale band.
NEOMYZOMYIA
PUNCTULATA..
Middenpoot: Femur, tibia en tarsale I zijn gespikkeld. Tibia en tarsale I--V dragen een apieale band, bij herfemur is deze slechtsaangeduid,tarsale II--IV dragen bovendien een basale
band.
Achterpoot: Femur, tibia en tarsale I gespikkeld. Deze leden en tarsale II--IV dragen een apicale band, die bij de vier
tarsalia
echter
zeer smal is.
Ungues aan alle pooten gelijk van grootteen enkelvoudig. Trochantersdonkerbruinmet gele schubben, De gespikkeldedeelender pootenzijn bijna zwart en de spikkelszijn klein, wit, en zeer scherpomschreven. Mannerie. Kop.
Lengte o,3 mM. Bouw en teekeningals bij wijfje. Palpen • mM..(fig. I9 a) lang. Basaallidzwartbruin,•e lid evenzoo, maar geelwit aan den top en in her midden,3e lid met zwartbruine basale band en een op % der hoogte, daartusschen geelwit, top zwart met een zilverwittevlek aan de buitenzijde; 4e en 5e lid met zilverwitte schubben,een bruinzwarte basale
band en een aan de rugzijde loopendedonkerelengteband. Proboscis1,8 mM. lang, donker over de geheele lengte met geelbruine oliva. Antennen geelbruin, basis der segmenten donkerder, haren donker met goudglanzendeweerschijn,de twee topsegmentenzijn donker gekleurd. Thorax.
Lengte • mM. Kleur, teekening,beharingen beschubbing als bij her wijfje. Halteren geheelwit. Prothoraxlobben met enkele langgerekte,omgekeerdlancetvormige,donkereschubben (Fig. I92).
NEOMYZOMYIA
PUNCTULATA.
Abdomen.
Lengte 1,8 mM. Kleur en beharing als bij het wijfje. Vleugels. Vorkcellen 7/10van de lengte bij her wijfje: Verschil van de teekening van den vleugel van her wijfje: Costa: de kleine vlek tusschende beide basale grootere vlekkenontbreektsoms(bij ddnexemplaarop deneenenvleugel en op den anderen aanwezig) maar eenovereenkomstige vlek op de subcostaontbreekt steeds. Ie longitudinalis: de kleine basalevlek ontbreekt,evenzoo die onder de 5e kleine costavlek(indien deze aanwezig is). De vlek onder de 2e groote costavlekis in twee0nof drie0n gedeeld. Geen vlekje bij her interval tusschende tweede en derde groote costavlek. 2e longitudinalis:Op den stam(bij hetzelfdeexemplaar)een of twee vlekken. Boventak inet twee vlekken of ongevlekt, ondertak
met een of drie
vlekken.
3e longitudinalis-vier vlekken. 4e longitudinalis: Sram geheel zwart, evenzoo de ondertak, behalve aan basis en top. 5e longitudinalis: Sram met vier vlekken, boventak 4, ondertak
2 vlekken.
6e longitudinalis: Aantal vlekken wegensafschavingder schubben niet te tellen, meer dan drie.
Dwarsaderen: Achterste basaal van middelste,i1/g maal haar lengte van de laatste verwijderd. Voorste distaal van middelste(Fig. I9X). Pooten.
Tibia, femora en de tarsalia I van voor- en middenpoot zijn zwart met fijne circumscriptewitte stippels. --
79 --
NEOMYZOMYIA
PUNCTULATA.
Voorpoot: Tarsale I--V met smalle basale lichte banden lichte top. Middenpoor: als voorpoot. Achterpoot: Tarsale I--IV met smalle lichte top. Ungues van voorpoot ongelijk van grootte, de grootste draagt een rand. Ungues der andere pooten enkelvoudigen
gelijk van grootte. Larve.
Frontharen: Middelste paar dik, middelmatig lang, met fijne zijhaartjes. Buitenste paar 1/5 van de lengte van her middelste, onvertakt. Rudimentair waaierhaar (met 5 bladen) op thorax. Waaierharen op 3e--7e abdominaalsegment. Bladen met niet scherpbegrensdespitse uiteinden. Vindplaatsen.
Volgens DONITZ(I902): Z)uitsch ]Vieuw-Guinea.. S t e p h a n s o r t, C o n st a n t i nhafen.
Sumatra: Padang, Pajacombo, Kajoetanam, Tan& jong Poera, Tapatoean. Volgens eigen waarneming: Sumatra.' Deli, Tandjong Karang (Lampongs). )•ava.' Batavia. Volgens L•ovo•r) (1915): Poeloe
la•t.
Broedplaatsen. In Batavia
werden
de larven
door K•r)•F.x
in een vuilen
vijver in een kampong van Z?ataviagevangen. In ?oeloe Laoet vond L•oPo•r• (x9o5) de larvenin plassen,die gedeeltelijk zout, gedeeltelijkzoet water bevatten, nabij de kust. 80•
TABEL NO. 5'
NEOMYZOMYIA PUNCTULATA. Overzicht van verschilkenmerken van verwante vormen. EIGEN WAARNEMING.
Deel waarop her kenmerk betrekking heeft. links links rechts
Costa: vlekje v66r 2e groote vlek (van basis af) ....
+
+
xe Zong: vlek distaal van 2e groote costavlek .....
+
+
rechts
+
Aantalvlekkenonder2egroote costavlek ........
2
I
2
3
Aantalvlekkenonder3egroote costavlek ........
I
4o
vlekken op: ondertak
3e œong:aantal vlekken 4e œong: kleur basis stam ondertak
vlekken op: ondertak
6e œong:aantal vlekken . .
I
I
I
?
2 g
2 g
2 g
3
4
o
4
3
2
5
4 6
5
5
5
7
5 6
6
6
licht
donker
donker
licht
5 licht
4 donker
2 gS)
donker
donker
3
2
?
2
3
2
3
2
2
2
?
2
2
2
I
2
4
3
4
?
4
3
4
4
2
5
4
4
4
?
4
4
4
4
4
4
4
3
?
3
3
2
2
6
5--7
5
5
?
5
5
?
?
--
+
+
id. tusschen 2e en 3e long .
+
--
Gele .œranjetusschentakken 5e long.........
Dwarsaderen: punctulatus (P) of tesselatus (T) type•)..
donker
3
Donkerefranje tusschentakken 2e long.......
Tweede long: gevorkt basaal van vierde long......
I
3
lstam ..
5eZong:aantalboventak
4
4
Aantal vlekkenl boventak op:
3
tg
4 k
lstam ..
2e Long: aantalboventak
I
4 k0
ja P oft
?
ja
ja
P
T
neen
j&
--
__
ja
ja
P
T
+ q-
J2a•en: bruine ring onder 2e zwarte ring .......
+ wel
t]alleren: kleur ......
bruin met
witten steel
?
geehvit,,geehvit geelwit
boven
den
3ezwarten ring• geelwit Igeelwitgeehvitgeelwit 1
i
•) Punctulatustype = middendwarsader, distaalvanvoorste dwarsader. Tesselatustype = voorstedwarsader, distaalvanmiddendwarsader. 3) k =
kleine vlek.
8) g •
groote vlek.
NEOMYZOMYIA
PUNCTULATA.
Verschilkenmerken
met
verwante
vormen.
In de voorgaandetabel (No. 5)zijn de verschilkenmerken tusschen N. punctulata, DONITZ,N. punctulata, JAMES
(•3ritsch-Zndi•), N. de c e p t or, DONITZ(Sumatra),N. t e ssel a t u s, THEOBALD, N. t h or n t o nii, LUDLOW aangegeven.Uit eigenwaarnemingblijkt daarbij,dat sommige van de als verschillend opgegeven kenmerken bij ddn en hetzelfdediet op de beide vleugels verschillenen dusweinig waarde
hebben.
Ik aarzelde
dan ook niet al deze vormen
te
identificeeren.STANTON (• 9 •4) verklaart den naam d e c e p t o r synoniem voor tess elatu s, maar identificeertbeide niet met punctulatus, zoodat deze laatste in zijn lijst van SumatraanscheAnophelinen(•915) niet voorkomt. Daar nu d e c e p t o r van t e ss e 1a t u seer md•r danminderverschiltdan
van punctulatus zieik nietin, waarommenmetde identificatie niet ook p u n c t u 1a t u s zou insluiten,war ik bier dan ook doe. Pathogene beteekenis. MATInSen LSGF.}•(•9•O) noemendeze soort alseen waar-
schijnlijkemalariaoverbrenger, steunendeze opvattingechter niet door her experiment.
2. Neomyzomyia leucosphyra, DONITZ. Anopheles leucosphyrus, DONITZ. Neomyzomyia elegans, JAMES.' (Zie plaat No. 5). Palpen met 4 lichte banden, waarvan ddn aan den top. Derde long. met 5 of meet vlekken. Zesde met 4 of meet vlekken. Pooten gespikkeld,aan achterpootenopvallendwit tibiotarsaalgewricht.
NEOMYZOMYIA
LEUCOSPHYRA.
Wijfje. Kop.
Kleur donkerbruin,links en rechts van de middellijn een bundel lange, geelwitte,haarvormigeschubben. Daarachter geelwitte, omgekeerdlancetvormige,gedeeltelijkaœgestompte en aan den top ingekerfdeschubben.Daarnakomenweinige, geelwitte vorkschubben,die gedeeltelijkaan de basis bruin zijn gekleurd,her overige van her dorsaledeel van den kop is met zwarte vorkschubben bedekt. Ventraal staan ook nog er/kele groote, smalle,donkerevorkschubben.Langsde oogen en ventraal staan donkere ehaetae. Basis der antennengrijsbruin, evenzoode se•o'menten, die bovendienzwart gestippeld zijn, licht gekleurd aan de geledingen. Verhouding der lengte van •e--2e--3e segmentals 2•: •7: •8. De harenzijn donker maar met zilverachtigenglans, op her eerstelid staan witte, stompeschubben.De palpenzijn •,8 mM. lang. Palpenindex: 0,73. Her basaallidheeft 5 pCt. van de lengte en is zwartbruin; her tweede lid (33 pCt.) is zwartbruin en eindigt met smallen, witten band; her derde lid (33 pCt.)eindigtmet duidelijken,witten ring; her vierdelid (• 5 pCt.) is van de basis af gerekend voor •/a zwartbruinen voor 1/a geel; her toplid (• pCt.) is voor 1/• zwartbruin en voor a/• geel met enkele zwarte haren. Proboscis 2 mM. lang, zwartbruin met geelbruine oliva, waarop enkele zwarte haartjes staan. De kop is 0,6 mM. lang, de clypeusneemt daarvan 26 pCt. in. Thorax.
Thorax grijsbruin, •,3 mM. lang. In her voorste derde deel is de donkere mediaanlijnevenaangeduid,lateraalstaan links en rechts donkere oogvlekkenin een donkeren kring. In de twee onderstederde deelen verbreedt de mediaanlijn
NEOMYZOMYIA
LEUCOSPHYRA.
zich tot een donker mediaan veld met twee rijen van drie lichte vlekken. Lateraal daarvanzijn lichteveldenmet donkere vlekken. Mediaan v66r bet scutellumligt ook een donkere vlek. Vooraan mediaanis een uitstaandenbundelgeelwitte, langgerekteschubben; daarnaastlinks en rechtsbreede,stompe schubben,geelwit, meer ventreal donker. D•arachter staan smalte,omgekeerdlancetvormige, geelwitteschubben,die steeds
zeldzamer
wordend
tusschen de goudglanzende haarvormigeschubben,tot op de helft van den afstand van de
nek tot her scutellu m te vinden
zijn. Lateraalwaartskomenze ook voor, maar zijn daar iets breeder, evenzoo een kleine
groep bij de vleugelbasis. Her overige van de dorsaalzijde van de thorax bezit goudglanzende,haarvormige schubben.
Prothoraxlobben
(fig. 2o•) donkerbruin, basis van de papil geelachtig. Op herorgaanstaanzwarteharen Fig. gO. en proximaal een bundel •leomyzomyP, leucosphyra. 1. Prothoraxlob met schub. -- Vleugelschubben lange, donkere schubben, top 3e long.. -- 3. Vleug'e]adering.-- 4. Frontomgekeerdlancetvormig,afharen en waaierblad van larve (naar James). gestomptaan den top. Scutellum geelbruin,in het middendonkerder,bezet met haren
en haarvormigeschubben.Halteren' basis der steel geelbruin, de rest van den steel en den knop zwartbruin met
langgerekte,gele, zijdeglanzende schubben bedekt. Pleura ß
84--
NEOMYZOMYIA
LEUCOSPHYRA.
bruingrijs, boven (op de hoogte van de vleugelbasis)en onder (boven de basisder pooten) met donkere lengtestreep,daartusschen aanduiding van derde streep. Op metapleur gele haren onder de vleugelbasis,op mesopleurv66r en onder de vleugelbasisevenzoo,ook op de grensvan meso-en metapleur. Op her midden van mesopleur enkele gele haren. Geen haren bij voorstestigma. Bruinechaetaeop prosternum. Evenzoo op mesonotumboven de vleugelbasis. Metanotum donkerbruin, iets lichter aan de randen. Abdomen.
Donkergroen-bruin, lengte 3,• mM., bezet met goudglanzendeharem Laatste segmenten vrouwelijkegenitalien met goudglanzende,lange, smalle schubbenbezet (fig. 20). Vleugels. Lengte ,3,5 mM. Afstand basis tot einde subcosta2,• mM.
Vorkcelindex •,7. Verhouding lengte bovenstetot onderste vorkcel 1,6. Top i e york voor 20 pCt. harer lengte dichter bij vleugelbasisdan top =e york en voor 40 pCt. harerlengte distaal van einde subcosta;sram 2e long. korter dan ie vork (œ5:16) Voorste en middelstedwarsaderniet in elkaars verlengde, (fig. 2oa) de bovenstestaat basale van de middelste. Afstandmiddelstetot onderstedwarsader(basaalwaarts)driemaal de lengte van deze laatste dwarsader.Costa met drie kleine en vijf groote vlekken door kleine lichte deelen gescheiden.De zesde vlek ligt even v66r de mondingder subcosta. Subcosta met drie vlekken
overeenkomende
met de
4e tot 6e vlek der costa.De eerstelongitudinalisheeft een basaal vlekje overeenkomendemet de derde der costa, dan twee vlekjes op de hoogte van de vierde costavlek,en een
NEOMYZOMYIA
LEUCOSPHYRA.
onder de vijfde costavlek. Dan twee vlekjes op de hoogte van de 6e, drie onder de 7e en d6n vlek overeenkomende met de• achtste costavlek. De tweede longitudinalis heeft aan
de basisvan den staretweevlekjes,ddnin hermidden,op den bovenstentak vier, op den onderstenvijf vlekjes. De derde longitudinalisheeft zes vlekjes op ongeveergelliken afstand verspreid,d6n basaal en 6dn apicaal. De vierdelongitudinalis heeft aan de basis van den stam lichtere en donkerder schubben
dooreen, aat• de apex is de sramdonkermet een licht gedeelte ertusschen.Op de hoogte der middelstedwarsaderbuigt de stam der vierde naar boven uit. De takken zijn bijna geheel zwart, met twee lichte deeltjesaan den top en letsdaarvoor.
De vijfde longitudinalisheeft op den starevijfvlekken, waarvan de basale en de twee apicaleher grootst zijn. Apicaal van de achterstedwarsaderheeft de boventakder 5e longitudinalis een inbochting naar onderen (fig. 2o8). De bovenste tak heeft twee kleine en drie groote vlekken, de onderste een kleine en twee grootere. De zesde longitudinalisheeft vijf vlekken, de beide basale her kleinst. De schubbenzijn breeder en meer afgerond aan den top dan bij de Myzomyien (fig. 2o•). Schubindex4,2--4,6. Franje en randschubben licht bij de aderen, overigensdonker. Basaalzijn de schubben breeder met stompen top. Ventraal hebben de schubben dezelfdekleur als dorsaal, ze staan voornamelijkop de distale vleugelhelften zijn meestalsmaller dan de dorsaleschubben behalve op de eerste longitudinalis. Pooten.
Trochanters behaard, coxae met donkere haren en geelwitte
schubben.
Voorpoot: Femur, tibia en tarsale I met gele vlekken, aan femur en tibia valt de groote apicale vlek op. Alle tarm
86 m
NEOMYZOMYIA
LEUCOSPHYRA.
salia met apicalenlichten band(die van tarsaleV is zeersmal). Tarsale
II--IV
hebbzn
bovendien
een basalen
lichten
band.
Middenpoot: Femur, tibia en totsale I geel govlekt. Alle tarsalia met zeer sinallen, lichten, apicalen band. Achterpoot: Femur, tibia en tarsale I en II geel gevlekt, tarsale II het minst. Alle leden hebben een apicalen band, tarsale I bovendien een breeden basalen band, die met den
eveneenszeer breeden apicalen tibiaband, hervoor dezesoort zoo typische witte tibio-tarsalegewrichtdoet ontstaan.Ungues aan alle pootenenkelvoudigen gelijk van grootte. Mannerie.
De volgende beschrijvingvan her mannerievan N. leucosphyra is naarde beschrijvingvan hermannetjevan N. elegans door THEOBALD (V. blz. 32). ,,Gelijkt zeer reel op her wijfje. Palpenduidelijk geelwit, op apicaal derde deel met twee smallezwarte banden. Zwarte proboscismet kleine geelwitte apex (labellae).Antennenmet vlasbruinepluimharen.Vleugels met bleeke plekkendie meer geprononceerdzijn dan bij her wijtje. Pooten geteekendals bij her wijfje, unguesder voorpootenzeerongelijk,de grootste met een rand, de kleine ziet er bijna uit als eentweedetand. Basisvan her laatstetarsalemet dik doornhaar.Unguesvan den middenpoot een weinig ongelijk, enkelvoudig. Ungues van den achterpootgelijk en enkelvoudig.Lengte 5 mM." Larve.
Frontharen onvertakt (fig. 2ot), de mediane twee maal zoo lang als de buitenste.Antennenzondervertaktzijstandig haar. Geen waaierharenop de thorax. De puntvande bladen der waaierharen(fig. 2ot) is vrij kort of kan ontbreken,onder
de punt is de rand over een korten afstandgezaagd. m
87
NEOMYZOMYIA
LEUCOSPHYRA.
Vindplaatsen. Volgens DONITZ(1902): Sumatra: Doerian, Kajoe tanam, Oeloe limau manis. Borneo.'
Moeara
teweh.
Volgens L•.o•'oLv (x9x5): Poe/oe Laoet :
Volgens eigen waarneming: Sumatra.' Dell (Tandjong morawa). Broedplaatsen.
LEOPOLD (•915) vindt de larven in plassen,die gedeeltelijk zoet, gedeeltelijkzout •vater bevatten, nabij de kust. In Z¾I/ vonden SCm•FFN•.R en ik de imagines op een tabaksestate (Tandjong morawa kiri) in Chineeschekoeliewoningen,waarschijnlijk waren de broedplaatsendaar kullen met water gevuld of kleine stroompjestusschen het lage kreupelhout
nabijde tabaksvelden. De broedplaatsen schijnen dusmetdie van M. rossii overeen te komen. LEICESTER (•903) vond de larven in open bamboesen poelen in de rimboe. De soortis volgens hem een boschmuskiet,wat met onze waarnemingen in Tandjong morawa, niet echter met LF.OPOLDS vondsten op Poeloe
Laoet
overeenstemt.
Verschilkenmerken
met
verwante
vormen.
Deze zijn neergelegdin onderstaandetabel (No. 6). Men ziet daaruit, dat linker- en rechtervleugelnogaleensverschillen en dat daardoor sommigevan de verschillentusschen1e u c o sp h y r a en de Britsch-fndischee 1e g a n s vervallen. Sommige van de verschillen door TR•,OBALVtusschen elegans en DONITZ'1e u c o sp h y r a opgegeven,zijn naarDo•iapz'beschrijving te oordeelenbepaald onjuist. Mijns inziens zijn dan ook 1e u c o sp h y r a ene 1e g a n s namen voor dezelfdesoort.
TABEL
No.
6.
NEOMYZOMYIA
LEUCOSPHYRA.
Verschilkenmerken
met verwante
vormen. EIGEN
L.
• e Long: aantal vlekken onder basale groote costavlek.. id.
onder 2e
id .....
?
i
L.
2
R.
....
2 g•)
?2k8) • 4g 3 P
2
3
2
4
5
4
4
3e Long: aantal vlekken . .
7
4e Long: aantal i stam ....
2 g
? ?
7 2 g
vlekken op:lboventak .. ondertak . 2
vlekken op: ondertak . .
?
3
?
5 6
?
L.
R.
3
L.
R,
32323 3 33•4 3•4
xg 2k
3
4
•
-,k ik] 2
4155 4 •414 43 o 516 7
g't g• i kg'; itk2k; 2•
2'733 3 2
I
2
2
2
2
2
2
?
Istam ....
5eZong:aantal boventak . .
R.
2
2e Long: aantal I vlekken op: t boventak .. ondertak
L.
2
2
id. onder 3e id..... stam
i
R.
WAARNEMING.
4
5 3'--4
7
3
2
4
Boventak gebogen (-3-) of
niet (--) ........ 6e Zong: aantal vlekken . . Zlwarsaderen: L of E •). . .
]•alpen: Lengte witte top . .
L
Thorax: Aantal donkerelijnen
4--6
5
L of E
breede zwarte band basis 5e lid
L
smalle zwarte band basis 5e lid
voor
e/•
licht
basale
voor
8/4licht
q-
+
q-
A en
+
+
+
+
A
A
A
A
A
ar
I
?
twee paar lateraal en een mediaan grijs-bruin
tanje
bruin
geel wit geel geel
geel geel 1geelgeelgeelgeel
•) L = Leucosphyrustype: voorstedwarsaderbasaalvan middelste. E = Eleganstype:voorste dwarsaderdistaal van middelste. 9.) g = groote vlek. •)
k = kleine vlek.
zwarte
b. zeer licht
+
ro?od A k•sbruin ker bruin ia
olijf- ]don- grijsbruir
IWeur pootvlekken.....
voor
smal
Middenpaol:Witte bandenaan(q-) of afwezig (--) .... .4chterpool: Tarsenapicaal(A) of basaal (B) geband... f(fleur der muskiet .....
+
--
6
NEOMYZOMYIA
LEUCOSPHYRA.
Pathogene
beteekenis.
Hiervan is niets bekend. Slechts kan warden vermeld, dat
SCHAFFNER in Z)eiz'deze soort vroeger nook vonden wij hem daar in t9I 3 wel vanden in een tijd, toen heraantalmalariagevallen toenam (ScHaFFNEr( en SWELLENG}•EBF. L I914) ROPF. I• (• 9 I4) in Brilsc• _/Voord-Borneo werkende,zagverbandtusschen de locale verspreidingvan deze mug en van de malaria en verdenkt dus de eerste een parasietendragerte zijn.
90--
III.
Geslaeht:
Nyssorrhynehus,
BLANCHAKD.
Thorax •net gekromde, omgekeerd lancetvormige en
breedere,spoelvormige schubben.Abdominale segmenten alle of aileen de laatstemet breedereschubben.Vleugelschubben stomp lancetvormig.Palpen dicht beschubd. Opmerking: De teekeningder pootenis bier weggelaten,
daardezenogaleensverschilt. THEOBALD (III.•4) geeftop: ,,abdomenwith small fiat or narrow dorsal scales,especially on the apical segments".Hierdoor sluit deze diagnoseook her geslacht Neocellia (James)in, dat gekenmerktwordt door her bezit van (niet in bundelsstaande)schubbenop de rugzijde van her geheele abdomen. I. Palpen met 4 of meer lichte banden. A. 6e long met 2-- 3 vlekken: Nyssorrhynchus nigrans. B. 6e long. met 4 of meet vlekken: Nyssorrhynchus annulipes. II. Palpen met 3 lichte banden. A. Pooten gevlekt. •. achterpoot:geen der tarsaliageheel wit; tusschenbasale en 2e lichte palpenring nog lichte vlekken: Nyssorrhynchus stephensi. m
91
m
NYSSORRHYNCHUS.
2. achterpoot: tarsale V wit: Nyssorrhynchus maculatus. 3. achterpoot: tarsale IV en V wit: Nyssorrhynchus theobaldi. B. Pooten niet gevlekt. •. achterpoot: tarsale IV en V wit: Nyssorrhynchus schnffneri. 3. achterpoot: t•rsale III, IV, V wit: Nyssorrhynchus fuliginosus.
x. Nyssorrhynchus fuliginosus, G•LF•S.
Anopheles
leucopus,
Nyssorrhynchus
Nyssorrhynchus Pyretophorus
DONITZ.
nivipes,
THF.OgALD.
philippinensis, philippinensis,
Pyretophorus
freerae,
LUDLow. LuDLow.
BANKS.
(Zie plaat No. 6).
Palpen met 3 lichte ringen, de bovenstemaaktdentop uit. Pooten niet gevlekt, 31/gtarsale der achterpootwit. Wij fje. Kop.
Lengte 0,5 mM. Kop en clypeusgrijsbruin (fig. 2), top zilvergrijs bestoven.Op dentop langehaarvormigeen breede, korte, gekromde schubben,alle wit van kleur; de laatste soort staat ook langs den dorsalenoogrand, daarachtereerst eenige rijen witte en vervolgens zwartbruinevorkschubben tot onder den nek. Langs her onderstedeel van den oogranden
NYSSORRHYNCHUS
FULIGINOSUS.
ventraal staan zwartbruine chaetae. Basis der antennengrijsbruin met kleine witte schubben,de twee eerste segmenten met lange witte, gekromde schubben,verder zilverglanzende haartjes en bruingele haren, kleur der segmentendonkerbruin. Verhouding lengte •e--2e--3e segmentals •6'9' •. Palpen •,6 mM. lang, relatieve lengte der segmenten(van basis af) 5, 28, 36, 2•, •o pCt, der geheele lengte. Palpenindex0,47. Kleur bruinzwart, top van tweede en derde lid wit, vierde lid voor her bovenste1/, wit, vijfde geheel wit, lets geel aan den top, op het midden van derde en vierde lid enkele licht gekleurde schubben. Basis derde lid 5 pCt. der lengte. Proboscis •,6 mM. lang, kleur zwartbruin, onder de oliva staan enkele witte schubben. Oliva bruingeel. Thorax.
Lengte •,2 mM. Kleur zwartbruinmetbreedgrijs-bestoven middenveld,onduidelijkedonkere middenstreepen achterste
zijstreepen.Her grijze middenveldsteektlinks en rechtsnog war buiten deze zijstreepenuit. Mediaan vooraan lange zeer dunne schubben en gele haren. Lateraal bruingele en witte aan den top afgeronde,omgekeerdlancetvormigeschubben, die zich niet scherp van de overige thoraxschubbenonderscheiden,maar war langer zijn. Op her voorvlak (regenover de kopbasis)zwarte grooteschubbenmetstompeningekerfden top. Verder is de geheele thorax metbreede,witte,gekromde schubben bezet. Ze staan in een middenveld, dat tot aan de
donkerezijstreepenreikt, en op twee zijvelden,die overeenkomen met de donkerkleurige zijvelden, her dee! tusschen zijstreepenen deze laatstevelden bezit geen schubben.De schubbenop het middenveldzijn smaller (fig. 212b)dan die op de zijvelden (fig. 212a). Tusschen de schubbenstaan bruine glanzende haren. Zijdelings achteraan staan bruine
NYSSORRHYNCHUS
FULIGINOSUS.
chaetae. Op het achterdeel van den thorax zijn langere schubbeneven breed als die van her middenveld(fig. 212C). Op de grens van het tweede en eerstederde deel staat links en rechts op her zijveld
.• / • een klein oph x,• •,, (fig. 211) don van
,-•
45.
'•
f.
•.
smallere
schub-
ben.Prothoraxlobb
met zwarte haren en enkele geelbruine, omgekeerdlancetvor-
(• Q••. o.. o.
•_••-
mige schub dan de
kopzijde.Deze laatste kunnen
'
e
ook
ontbre-
ken. Pleur zw
' bruinmetdriesmalle, zilvergrijze lengtestrepen (bij sommige
•<"ff 6:.
exemplare ze breeder). word Enkele
witte, aan den top afgeronde schubben en omgekeerdlancetvormige schubben Fig. staan op de grensvan Nyssorrhynehus fullglnosus. meso- en metapleur 1. Prothoraxlobmet schub.-- Schubbenop mesonotum: a.der dan derand; b.in't midden; c.achteraan. -- 8.Variatie en dergelijke schubcostavlekken.-- 4. Vleugelschubben(top ge en 8e long). -- 5.Dwarsaderen. -- t3.Bladvanwaaierhaarben, maar meer lang-
v.larve (n. James). 7Frontharen larve (n.Theobald) gerekt, opprothorax. Bij de stigmenstaan enkele goudglanzende haren. Scutellum met dezelfde kleur als het middenveld van den thorax, maar
in het middendonkerder. Het orgaandraagtharenals op w
94 --
NYSSORRHYNCHUS
FULIGINOSUS.
den thorax, de schubben in het midden komen met die op het middenveld oreteen, de laterale schubbenmet die op
de zijvelden. Zijwaartsnog donkere chaetae. Halteren met gr{jsgelensteel en zwartenknopmetkleinedonkereschubben. Metanotum
bruinzwart. Abdomen.
Lengte 2,6 mM. Kleur bruinzwart met bruine, glanzende harem Op den top van 7e en 8e segmentstaanaande dorsale zijdegeelwitte,omgekeerdlancetvormige toegespitste schubben, zijwaartsdonkereschubben metstompentop,dezelaatstestaan ook op het 6e segmenten op de genitalia, die er dichtmede bezet zijn. V.entraal witte schubbenop den top van 7e en 8e soms ook van 6e segment.Pleuraal staan op elk segment aan de basistwee grijswittevlekken (links en rechtsddn). Vleugels. Lengte 3,• mM. Afstand van basis tot subcosta •,9 mM. Vorkcelindex• ,65.Verhoudingbovenstetotonderstevorkcel• ,4. Top •e york voor •o pCt. harer lengte dichterbij vleugelbasis dan top 2e vork en voor •7 pCt. harer lengte distaal van subcosta-einde. Stam 2e long korterdan •e vork (80pCt. van de lengte der laatste).Dwarsaderen(lig. 2•5): Bovenste distaal van middelste en deze distaal van onderste. Afstand
onderste tot middelste •,6 keer de lengte der achterste.
Vleugelschubben smal (fig 2•). Schubindex 5,3. Basaalzijn ze breeder. Adertoppengeel, die van de takken der 2eader maar even aangeduid. Ventrale schubbensmallerdan dorsale, meest alle donker, alleen licht op costa, subcostaen •e
longitudinalis, onderhet 2e gele stuk op boventak5e longitudinalisen onderhet praeapicalegele stuk van de6e longitudinalis. Op 4e en 3e longitudinalis komenonderde gele I
95 m
N¾SSORRHYNCHUS
stukken
donkere
FULIGINOSUS.
ventrale
schubben
voor.
Evenzoo
onder
praeapicaalgeel stukje van ondertak 2e long. Costa met 6 vlekken, door 5 lichte stukjes gescheiden (behalveherapicalelichtestuk); de tweebasalevlekkenkunnen versmeltenen dan zijn er slechtsvier lichte stukjes. Deze
laatstezijn op costa,subcosta, •e longitudinalis enaande basis der 5e longitudinaliswit, op de anderegeel. Subcostamet twee vlekken, passendeaan de derde en vierde costavlek.Eerste longitudinaliswit onder de twee eerstecostavlekken, meteen of meer kleine vlekjes. Onder her eindeder tweedecostavlek, wordt de ader donkeren blijft dit tot onderher beginder vierde costavlek,soms met een wit stukje onder het tweede witte plekje der costa.Onder de vierde costavlekdraagtdezeader eerst een wit plekje, dan een lange zwarte vlek, dan weder een wit plekjeendaneenlangevlek,diedoorloopt tot heteinde der vijfde costavlek.Deze langevlek is somsonderhervierde witte costaplekje, dooreenwit gedeelteonderbroken, maardan ontbreekt her distale witte plekje onder de vierde costavlek (fig. 2•a). De laatstevlek dezeraderpastaande 6e costavlek. Tweede longitudinaliszwart, aan de bifurcatieen evenboven
dentopvandenondersten tak geel. Derdelongitudinalis basaal mettwee(detweedekanzeerlangzijn,ongeveerl/a der geheele lengte), apicaal met ddnvlek. De vierde longitudinalis met zwarten sram, de zwarte kleur zet zich direkt op den bovensten
tak voort (somsmet onderbreking bij de bifurcatie),die in her midden een geel plekje heeft, de onderstetak is basaM en in her middengeel. Vijfde longitudinalisbasaalmet een wit plekje,de rest van den sramis in drieenverdeeld, waarvan de beide uiterstenzwart, her midden geel is (somsis de geheelesramgeel), bovenstetak (dierechtis)zwartmettwee gele plekjes,ondersteevenzoomet ddn geel plekje.Zesde longitudinalis voor heronderste derdedeelzwart,herbovenste
NYSSORHYNCHUS
FULIGINOSUS.
is geel met drie vlekjes. Franje wit tot midden tusschende beenen van de tweede longitudinalis (somsmet een vlekje bij her bovenstebeen), verder donker met gele plekjesbij de toppen der aderen. Randschubbengelijk gekleurd als franje. Pooten.
Coxaeen trochantersdonkerbruin,grijsbestoven.Op coxaI donkere,op coxaII witte, omgekeerdlancetvormigeschubben met afgerondentop, op coxa III langgerektspoelvormige, witte schubben, verder op coxae donkere haren. Trochanters I en II met schubben als coxa II, trochanter III alleen met
haren.Unguesaanalle pootenenkelvoudigen gelijkvangrootte. Voorpoot: Femur donker met twee lengterijen van gele schubben,die apicaalin twee ophoopingenvan witte schubben eindigen,witte schubbenaan den top. Tibia metsmalle,grijswitte topband.Tarsale I--III met breedenwittentopband,die bij tarsale IV en V even aangeduid is. Tarsale I met witte schubben
tusschen
de donkere
in.
Middenpoor: als voorpoot, maar aileen tarsale I en II
met duidelijke,geelwittentopband,die bij tarsale III aangeduid is en bij IV en V ontbreekt. Achterpoot: Femur, tibia en tarsale I met witteschubben
tusschende donkere in en witten topband.Deze laatsteis bij tarsale II breeder, Tarsale III--V geheel wit. Mannetje. De volgende beschrijving is naar die van her mannerie van N. nivipes van LEICF. STER(I908 blz. 45)'
,,Schubbenvan den kop als bij wijfje. Antennen met zwart basaallid, dan een lid dat basaal bruin en apicaal lichter is en bedekt is met schubben,de overige leden zijn bleek reebruin, iets donkerderaan de inplantingder haarkransen. De pluimharen zijn bij loupe-vergrootingbleek 97
NYSSORRHYNCHUS
FULIGINOSIS.
reebruin, bij sterker vergrooting bij sommige'verlichting geheel kleurloos.Palpen basaal zwart, daarbovenkoperbronskleurig met groepjeswitte schubbenaan de bovenzijdevan de laatste twee leden. De laatste twee abdominalesegmenten zijn bekleed met vele donkerbruineschubben,met groepjes van witte schubben op de rugzijde en aan de einden der genitaallobben. In de andere kenmerken komt her mannetje met her wijfje oreteen." Carve.
Mediane frontharen met korte zijharen, de laterale frontharen zijn korter en dragen zijharen, die tot den top yah den hoofdstamreiken (fig. 217). Antennen zonder vertakt lateraal haar. Waaierharen niet op den thorax (volgens STHNTO• I9•5, komt op de thorax eenvolledigpaarwaaierharenvoor), bladen der waaierharen met lange punt (behalve op her •e segment), daaronder even gezaagd (fig. 2x0).
Vindplaatsen. Volgens Dov;n'z (•9o2)' )'ava' Buitenzorg, Serang. Sumatra' Doer ian, Fort de Kock, Kajoe tanam, Oeloe limau manis, Padang, Pajacombo, $egli, Selimeum, Tapatoean. Volgens SCHa•'F•ER' Sumatra' Tandjong karang. Broedplaatsen. SCHAFFNER vond de larven te Tandjong Karang nabij de kust, in helder water van begroeideplassenof oudesawah's. Volgens J^•ES en L•STO• (•9•x) leven de larven in beschaduwde vijvers of tanks met gras en waterplantenaan den kant. LEICESTER (•908) vond de larven ook in kleine plassen
NYSSORRHYNCHUS
FULIGINOSUS.
in her open laagland. GI•.Esen LisToNzeggen dat delarven open water en zonlichtzoeken (gecit. naar Ross, 1910). Verschilkenmerken
met
verwante
vormen.
De volgende tabel (No. 7) geeft de verschilkenmerken met de verwante vormen N. 1e u c op u s, DoNi:rzf.•'ava en
Sumatra), N. nivipes, T•v.o•,xx• (Malacca),N. philippinensis, Lur)•ow(]>hil•)ib•)•en) enPyretophorus freerae, B•'•xs (]>hdipfi•)hen)die reeds TuEo•^•r) terecht voor een Nyssorrhynchus verklaart. Her komt mij root, waar Sz•,NxoN(•914) N, nivipes reeds met fuliginosus identificeert, dit ook met philippinensis en freerae moet geschieden,terwijl DONlXZ'le u co p u s reedsdoordenauteur zelven als waarschijnlijkidentiek met fuliginosus wordt verklaard (19o3). Pathogene beteekenis. Men is het er niet geheel over eens of fuliginosus een drager van malariaparasietenkan zijn, en nog minder of de practischebeteekenisgroot is. Bij TnF.oB^I.Dvindt men aangegeven, dat de tertiana en tropicaparasietzich niet in deze mug ontwikkelen en HopesoN (I9I 4 II) vond in de provincie Delhi, deze mug in de natuur niet gel'nfecteerd. Daarentegen beweert JAMES(1902) dat ze in Britsch-Indio malaria overbrengt, hetzelfde zeggenJ^M•.sen S•AN•o• (geck. naar ST^N•:ONI914) en S•^NToN(I9•4) voor Malacca. Ook S•v.eI-I•:•sen CI-mISTOVF•.•S (1902, 1906) en ADIE(1903)voeren deze mug als een malariadrager aan. F•¾ (I912) beweert zelfs dat N. fuliginosus in Bengalendebelangrijksteoverbrenger der malaria is. STF. e•I•NS en Ci-mis•om-m•s (I902) zagen bij experimenteeleinfectie der mugKenontwikkeling van tropica en tertianaparasiet. •
99
NYSSORRHYNCHUS
SCHtlFFNERI.
2. Nyssorrhynchus schfiffneri, STANTON.
(Zie plaat No. 7).
Palpen met 3 lichte banden, een aan den top. Pootenniet gevlekt, 21/• tarsale der achterpoot wit. Wijfj e. Kop.
Lengte 0,4 mM. Kleur bruin, aan den top grijs, clypeus bruin. Vooraan lange, geelwitte, lineaire schubbenen kortere, geelwitte, omgekeerd lancetvormige schubben. Daarachter enkele rijen witte vorkschubben,de achtersteaan de basis bruin, vervolg'enszwartbruine vorkschubben,tot aan den nek.
Langsden oograndenventraalzwartbruine chaetae, delaatste in gering aantal. Palpen I, 3 mM. lang; relatieve lengte der leden (van de basis af) 7, 24, 4ø, I8, I I pCt. van de geheele lengte. Palpenindex o,6•. Bovenste lid geelwit met enkele zwarte haren, evenzoo bovenste helft van her vierde lid, waarvan
de onderste helft zwartbruin
is. Derde lid met smallen
witten topband, tweede lid met enkelewitte schubbenaan den top, overigens kleur zwartbruin. Proboscis •,3 mM. lang, zwartbruin; oliva bruingeel met enkele bruine haartjes. Antennen: basis donkerbruin met enkele kleine, witte schubben;
kleur der segmentengeelbruinmet donkerderspikkeltjes,bezet met zilverwitte haartjes en geelachtigglanzendeharen. De twee basale segmentenmet smalle witte schubben. Verhouding van de lengten van Ie42e--3esegmentals i7; io: II,5. Thorax.
Lengte 0,9 mM. Kleur grijsbruin met donkere middenstreep en voorste en achterste zijstrepen (de voorsten her minst duidelijk), lateraal is de kleur donkerbruin. Vooraan
NYSSORRHYNCHUS
SCH•FFNERI.
in het midden en links en rechts een bundel lange, smalle, toegespitste,geelwitte schubben.Op de rest van den thorax bleekgele,gekromde schubbenmet afgerondenof stompentop en goudglanzende haren (fig. •2•). Zijwaartszijn de schubben iets breeder dan in her midden, maar dit verschil is niet zoo
markant als bij N. fuliginosus. Achteraan enkele langere, smalle, fusiforme schubben. Bruine chaetae voor en onder
de vleugelbasis. Prothoraxlobbendonkerbruin, met zwarte haren
maar
zonder
schubben.
Prosternum
onbehaard.
Pleurae
zwartbruin met drie grijswitte lengtestrepen en een langs de grens van meso- en metapleur. Uiteinde der sternen ook grijs. Enkele gele haren op de grensvan meso-en metapleur; op meso- en metapleur enkele breede, witte, gekromde schubben,evenzoo een bundel smallerebovenvoorstestigma. Scutellumgrijs, in her middenbruin,met breedereen smallere schubben als op den thorax en gele haren. Halteren met grijsgelensteel,bruinzwartenknopen kleine,donkereschubben. Metanotum donkerbruin; links en rechts van de middellijn basaal, een onscherpelets lichtere plek. Abdomen.
Lengte 2,• mM. Kleur bruin metvage geelbruinevlekken en goudglanzende geelbruineharem Dorsaalen apicaalop de genitaallobben donkere,omgekeerd lancetvormige, aanden top afgerondeschubben. Verder geen schubben. Vleugels.
Lengte 2,4 mM. Afstandvan basistot subcosta•,2 mM. Vorkcelindex •,7. Verhoudinglengte bovensteen onderste vorkcel •,7- Sram tweedelong. even lang als •e york. Top •e york voor •4 pCt. harer lengtedichterbij vleugelbasis dan top 2e york en voor 27 pCt. harer lengtedistaalvan --
102
NYSSORRHYNCHUS
einde subcosta.
Dwarsaderen:
Voorste
distaal
SCHtlFFNERI.
van middelste
(fig. 2=3), deze weer van achterste. Afstand achterste tot middelstemeer dan 2 keer de lengtevan de achterste Costa met 6 vlekken, de vlekken op de subcostakomen met de derde en vierde costavlek overeen, waarvan de laatste
eindigt even v66r de inmondingder subcosta,De 6e costavlek ligt even v66r de top der ader. Eerste longitudinalis met vier vlekken overeenkomende met de 4e--6e costavlek. De •e, 3e en 4e vlek zijn even lang als de overeenkomstige costavlekken, de'2e is veel kleiner en midden onder de 4e costavlek gelegen, daarmedeeen T-figuur makende evenals bij M. rossii. Tweede longitudinalismet twee zeer kleine
vlekjes op her middelstederde deel van densram(slechtsuit enkele donkere schubbenopgebouwd),bovenste tak even onder de bifurcatie met een dergelijk klein vlekje en een grootere vlek ter hoogte van de zesde costavlek. Derde longitudinalisbasaal met twee zeer kleine vlekken (evenals die op den sram der tweede ader) en een grootere apicale vlek. Vierde longitudinalismet een vlekje even boven de bifurcatie en verder verspreide, donkere schubben op de apicale twee derdedeelenvan de bovensteen van den top van den onderstentak. Vijfde longitudinalismet een vlekje aan de basis van den sram, twee vlekjesaan de basisvan den bovensten tak, die recht is, en een aan den top daarvan; eindelijk een apicaal vlekje aan den ondersten tak. Zesde longitudinalismet drie vlekjes, aan de basis, in her midden en aan den top. Franje geel tot voorbij de top der 3e ader (behalve enkele zwarte schubben tusschende takken der 2e
ader). Verder is de franje donker(naarde basistoegeleidelijk aan lichter wordend) met gele plekken bij de inmondingder aderen resp. adertakken. Kleur der randschubbenals franje, basaaloponderrand ookenkelelichterandschubben. Allelengte--
108
--
NYSSORRHYNCHUS
SCHtiFFNERI.
aderen met gelen top, behalve ondertak der tweede. Schubindex To,5 of 7,7 (fig. 22•). Basaalvan de dwarsaderenzijn de schubbenwar breeder, op •e ader met stompen top. Ventraal staan de schubben voornamelijk op de apicale vleugelhelft. Ze zijn smaller dan de dorsale aderen, doch komen
in kleur
met deze overeen. Pooten.
Coxa I met donkere, omgekeerdlancetvormigeschubben, coxa 1I met geelwitte schubbenvan denzelfden vorm. Trochanter
I
en II
als coxa
I[.
Coxa
en trochanter
III
aileen
met goudglanzendeen donkere haren, deze laatsten komen ook op de overige coxae ea trochantersvoor. Ungues aan. pooten enkelvoudig en gelijk. Voorpoot: Alle ledenbehalvetarsaleV met witten apicalen band, femur met witte vlek even boven die band, tibia aan
de binnenzijdelicht gekleurd. Middenpoor als voorpoot, maar hier draagt ook tarsaleV een smalle topband en tibia een smalle basale band. Achterpoot:Femur met smallentopband. Tibia met smallen grijsgelenbasalenbanden war breederapicalenwittenband.Bij tarsale I en I1 is deze laatste ook aanwezig,bij de laatste breeder dan bij de eerste. Bij tarsale III neemt deze band •/a van het geheele lid in. Tarsale IV en V zijn geheel wit. Vind- en broedplaatsen. Volgens SCHEtFFNER: Tandjong Karang Lampongs,nabij de kust in helder •vatervan begroeideplassenofoude sawah's, te zamen met N. fuliginosus. Verschilkenmerken
N.
schaffneri
met
komt
her
verwante
meest
met
vormen.
N.
theobaldi
overeen, waarvan zij zich onderscheidt door her niet gespikkeld zijn der pooten en door de teekening der vleugels 104
NYSSORRHYNCHUS
welke
MACULATUS.
zich tot die van N. t h e o ba 1d i min of meer verhoudt
als de vleugelteekening van M. rossii tot die van M. ludlowi. Pathogene beteekenis: onbekend. 3. Nyssorrhynchus maculatus, THEOBALD. Anopheles
maculatus,
THEOBALD.
Palpen met 3 lichteringen,een aan den top. Pootengevlekt. Tarsale V van den achterpo0t wit. De volgende beschrijving is naar die van JAMESand LISTON(I91 I. blz. 84). l) ,,Palpen een weinig langer dan de proboscis,de basaalsegmentenvrij dichtbedektmetlangedonkerbruineschubben. Elke palpe heeft twee witte banden en een witten top. De topband en de daarop volgende bandzijn bijna evenbreeden van elkaar gescheidendoor een zeer smallenzwart-beschubden ringr. De derde witte band is veel dichter bij de basisen zeer smal. Somszijn de palpentusschenden 2enen 3enband wit gespikkeld. Proboscisdonkerbruin, met een lichterentop. Antennen: de basaal segmenten met enkele witte schubben en witachtige harem Kop dichtbedektmet vorkschubben,die op de achter-en op de zijkanten zeer donker bruin en aan den voorkantwit zijn. Geheel vooraan enkele witte stomp-eindigende schubbenen een bundel lange, witte lijnvormige schubbenen haren die naar
voren
uitsteken.
Thorax lichtbruin, donkerder aan de zijkanten, bedekt met witte haren en zeer breede geelwitte schubben.Vooraan links en rechts van de middellijn een bundel lange witte, •) De sedert uit Deli ontvangenexemplarenvan deze soort komen in 't algemeenmet deze beschrijvingovereen.Somsvond ik aan de basisvanhet 4e palpenlideenigebruine schubbenwaardoorde middelstewitte bandonvolkomen in tweeen werd gedeeld en de palpe dus sores 4 witte banden schijnt te bezitten. --
105
•
NYSSORRHYNCItUS
MACULATUS.
gekromde,scherp-puntige,smal elliptischeschubbendie over den nek heen steken. Op de rest van den rug zijn de schubben meest kort en tamelijk
• (••:•/••..•7 breed, sommig stom œ.'• scherpe punten; zezijn /.
eindigend,sommigemet
•
niet zoo breed als bij de •
Fig. 22.
meeste andere soor•en van
'•' ,•
Nyssorrhynchus Protho
•
raxlobben met haren en borstels
schubben.
Fig. 23.-¾•=-• : - 5' , -•
zonder
Scutellum
met
langeharenen enkele
-•'•i,.i'•,
schubben zooals die van den rug. Halteren met
lichten Fig. 24.
sram
en
donker-
bruinen knop. Pooten
Fig. 25.
maar
_
•
__ --- •_
bruin.
Voor-
poot:femur,tibia entarsale
•.)
I witgespikkeld. Tarsale
I I--V nietgespikkeld,maar
Fig. 22.
Nyssorrhynchus Schiiffneri.
met smallewitte banden
1.Thoraxsehub.2.Vleugelschubben (top 2een op de geledingentusschen 3e long). -- 3. Dwarsaderen. ie
Fig. 23. Nyssorrhynchus maeulatus. Vleugel (naar Theobald). Fig. Pyretophorus jeyporensls. Costavlekken (naar Theobald). Fig. 25. Pyretophorus superpietus. Costavlekken(naar Theobald).
en
2e,
2e
en
3 e,
3e
en 4e segment. Middenpoor: zooals de voorpoot, maar
de banden
tusschen
2e, 3e en 4e tarsale zijn minderduidelijkenkunnen ontbreken.
Achterpoot:femur,tibia en tarsaleI wit gespikkeld, een witte plek op her middenvan tarsaleII. Femur,tibia,tarsale 106-
NYSSORRHYNCHUS
MACULATUS.
I en II met witten top, tarsale III en IV met witte basisen top, tarsale V geheel wit. Vleugels (Fig. 23): Costamet drie kleinezwarte vlekken aan her begin en vervolgens 4 langerezwarte vlekken gescheiden door vrij lange witte plekken. Subcostamet zwarte vlekken overeenkomendemet drie van de costavlekken.•e long. met 4 zwarte vlekken overeenkomende met de costavlekken, maar de tweede
vlek is verdeeld
in drieen
door twee smalle
witte plekken. De 2e long.heeft2 zwartevlekken op den sram en 2 op iederen tak. De 3e long. heeft 2 smalle zwarte vlekken aan de basis en een aan den top. De 4e long. heeft 2 lange zwarte vlekken op den sram, waarvan de eerste onder het midden der costa ligt, en 2 zwarte vlekken op elken tak. De 5e long. heeft een zwarte vlek bij de basisde rest van den stam is wit. Er zijn 3 smalle, zwartevlekjesop den bovenstenen een op den onderstentak. De 6e long.heeft3 smalle, zwarte vlekken. De franje is wit bij het uiteinde van iedere ader. De dwarsaderenzijn trapsgewijsgeranschikt de ondersteligt het dichtstebij de basisvan denvleugel. De relatieve lengte van de •e en 2e vorkcel is gewoonlijkals •, 5: x. Abdomen donkerbruin, de eerste 6 segmenten bedekt met goudbruine haren maar zonder schubben,her 7e en 8e segment en de genitalia hebben zoowel schubben als haren. De schubben zijn vrij lang en niet zeer breed, ze zijn ongelijk op de dorsaal-en ventraalzijdegeplant en vormen geen groepjes. Soms heeft het 6e segmentook enkele
schubben.
Bij her mannetjeis de tweede witte band op elke palpe gewoonlijkin tweeen gedeelddoor eensmallenzwartenband, zoodat de palpe eigenlijk 4 witte bandenheeft: drie breed en bij den top, de vierde bij de basisis smal. Verder geen verschil tusschenmannerie en wijfje. --
107
NYSSORRHYNCHUS
MACULATUS.
Larven: De frontharenzijn niet vertakt. Op het 2e--7 e abdominaal-segment staan waaierharen,de puntenvan elk blad zijn zeer kort." Opgemerkt wordt, dat volgensSTASTO•' ( de frontharenfijne zijhaartjesdragen. De punten der bladen van de waaierlarven nemen l/t van de lengtevan bet bladin. Vindplaatsen.
Volgens yava.' Banjoe Biroe. Sz•matra.'DoerJan, Kajoe Tanam, Oeloe Limau manis, Padang. Volgens SCHtiFFNER: •c•malra.' B a t a k h o o g v 1a k t e (zoowel boven als onder de 9o0 Meter). Broedplaatsen. Volgens WATSOS(•9•3--•9•5) hebben de larven dezer soort zeer helder water noodig. In vrij sterk stroomende bergbeekjes,wanneer de helling niet boven 20--50 pCt. is, kunnen de larven zich aan steentjesen dergelijkevasthouden, ook wanneer geen gras langs den rand groeit (vgl. ook inlei-
ding blz. 6). De larvenkomenechterookin metgrasbegroeide poelen en in sawah's voor, mits het water maar helder is. In 'talgemeen is bet een echte bergmuskiet, maar komt volgens B.t•E•, Guz• en Rosa (•9•5) in de Philippijnen ook in de laagvlakte voor, maar steeds in helder water. Verschilkenmerken
met
verwante
soorten.
THEOBALD (I) gaf aan, dat N. m a c u 1a t u s 4 witte palpenringen had en N. will mori 3. Dientengevolgewerd deze soort in de F. M. S., waar de pathogenebeteekeniszoonauwkeurig onderzochtwerd, N. w il 1mori genoemd,om de drie palpenbanden.Sedert is her gebleken,dat THEOBALD in de be108
NYSSORRHYNCHUS
MACULATUS.
schrijvingN. maculatus met N. nigrans heeftverward.1) N. m a c u 1a t u s heeft dus slechts3 lichtepalpenbanden, en de N. willmori
der F.M.S.
is inderdaad
N. maculatus.
Pathogene beteekenis. Volgens WATso• (•9•3--•9•5) wordt N. maculatus in de F.M.S. in de namur voor 20--25 pCt. met malariaparasietengeinfecteerdgevonden.Ook D^NmI•Sis van dezemeening (•9o9). WAL•:•R en BAgB•.R(•9•4)vonden N. maculatus experimenteel in 7 pCt. der gevallen met tropicaparasieten
geinfecteerd,nooit metandereparasieten(quartanaoftertiana), maar her aantal experimentenis wel gering. In 't algemeen is N. m a cu 1a t u s buiten de F. M. S. als malariadragerwel erkend, maar toch minder in aanzien als bijv. M. listo ni. W^TsoN (•9•5) wijst er echter op, dat in her bergland van Britsch-Indie M. 1is t o n i niet boven de 50o0 voet voorkomt, en dat op deze hoogte malaria wdl voorkomt en evenzoo N.
m a c ulat
u s. Cug•s•o•s
vond
in
de natuur
van
deze
soort 6.25 pCt. der wijfjes geinfecteerd. Evenwel hebben sommige van deze opmerkingenomtrent N. m a c u 1a t u s in Britsch-Indio betrekking op N. metaboles welke volgens Wx•soN synonym is met N. maculatus. Dit is niet juist: N. metaboles is synonym met N. stephensi en dus gelden W^•so•'s mededeelingenover N. m a c u 1a t u s alleen voor de F. M.S. Op de Batak-hoogvlaktevond SCH(iFFNER deze soort zeer algemeen. In her noordelijk deel der vlakte en in de deelen boven 900 Meter komt daar echter geen malaria voor. in de lagere deelenechterwdl (sommigedeelen van de kust van her Tobameer) en in die streken is de N. m a c u 1a t u s dan de overbrenger. •) Vgl. noot blz. •o 5. De waarnemingaan de exemplarenuit Deli kan er mogelijk toe bijdragen dit verschil op te helderen. --
109
ANDERE
NYSSORRHYNCHI.
4. Nyssorrhynchus nigrans, STANTON. Nyssorrhynchus karwari, JAMES. Palpenmet 4 lichte banden,waarvanddndentopuitmaakt.Protho-
raxlobben zonderschubben.Twee kleineen 4 grooterevlekkenop costa, overeenkomende hiermedede vlekkenop Ie long., maar onder
de 3e costavlek(van den top af) liggenop Ie long.3 vlekken.Stare 2e long. met I vlek, takkenmet 2 vlekken. 3e long.met • basaleen r apicalevlek. Stam 4e long.met 3 vlekken,takken met 2 vlekken. 5e long. met • basaleen I apicalevlek, boventakmet 3 vlekken.
6e long.met ½basaleen ½langeapicalevlek. Franjelichttot3e long. (met donkerdeel tusschen takken2e long.) daarnadonkermet lichte stukkenbij einde der aderen. Pootenniet gevlekt. Achterpoot tarsale V geheel wit, IV met breedewitte basis- en topband,I--III met breedentopband. Larven als bij N. maculatus
maar de uiteinden van de bladen
der waaierharen zijn korter (1/6 van de lengte). , Pathogene beteekenis: N. n i g r a n s zou volgensLEICESTER, JAMES en L•STON(gecit.naar STANTON ½9•4) eenmalariadrager zijn. Voorkomen:
Malacca.
5. Nyssorrhynchus theobaldi, GILES. Palpenmet 3 witte banden,waarvanddndentopuitmaakt. Protho-
raxlobbenzonderschubben.Twee kleine en 4 grootevlekkenop costa,de laatste gaan op de 'Ie long.over,behalvede 3e van den top, waaronderop Ie long. 3 vlekkenvoorkomen.Op stareen takken 2e long. elk 2 vlekken. Twee aan basis,ddnop apex 3e long. Twee lange op stare,2 kleineop takken4e long.Een op basis,Iop apex 5e long. 3 op diensboventak. 3 op 6e long. Franje donker,behalve bij de einden der aderen. Pooten gevlekt. Tarsale IV en V van den achterpoot wit. Frontharen der larven lets gevederd. Rudimentair waaierhaar op thorax.
Pathogene beteekenis: STEPHENS en CHRISTOPHERS (•902) konden bij experimenteele infectievan dezemug, de ontwikkeling vantertiana en quartana
waarnemen.
Voorkomen: Philippijnen.
ANDERE
6.
Nyssorrhynchus
jamesi,
NYSSORRHYNCHI.
THEOBALD.
Palpen met drie witte banden, waarvan ddn den top uitmaakt. Prothoraxlobbenzonder schubben. Costa met 2 kleine en 4 groote vlekken, de laatste gaan op •e long. over, behalve de 3e van de top, waaronder op •e long. 3 vlekken staan. Stam 2e long. met • groote en I kleine vlek, boventak met • gro0te, ondertak met 2 kleinere
vlekken.Derde long. basaalmet 2, api•aalmet i vlek. Takken4e long. met 2 vlekken, stam met • kleine en I grootevlek. Viif de long. met • basale, i apicale en I middenvlek (bij bifurcatie), boventak met 3 vlekken, waarvan de basale de langste is. Franje donker behalve bij de einden der aderen. Pooten gevlekt, achterpoot tarsale III--V
wit.
Frontharen der larven met fijne dwarshaartjes.Op thorax een rudimentair
waaierhaar.
Pathogenebeteekenis:Brengt volgens MATHIS en LEGER(I9IO) malaria over, wat echter niet experimenteelwerd vastgesteld. Voorkomen: Tonkin, Cochin China.
,
Nyssorrhynchus Neocellia Anopheles Neocellia
stephensi, THEOBALD.
stephensi, metaboles, intermedia,
L•sroN. THEOBALD. ROTIlWELL.
Palpen met 3 banden,de bovensteaan den top. De 2 apicalezijn even breed, de basale zeer smal. Tusschendezen en den middelstenband
eenigelichte vlekjes. Prothoraxlobben zonderschubben. Alle segmenten van abdomendorsaalbeschubd.De vleugelsgelijkenzeerveelopdievan M. rossi i, maar onder de 3e costavlek(van den top af) zijn op •e long. 2 vlekken,waarvan de distalede kleinsteis (bij M. r ossii is dit, wanneerdaar vlekken zijn, juist andersom).Boventak2e enbasis 3e long. met • vlek (rossii: 2). Stam 4e met 2 vlekken (rossii: •). De pootenzijn gevlekt, geen der tarsalia geheelwit. Larven met onvertaktefrontharen(somsmet fijnedwarshaartjes), geen waaierharenop thorax, bladender waaierharenmet gedeeltelijk lange, gedeeltelijkkorte stompepunt.
ANDERE
NYSSORRHYNCHI.
Pathogene beteekenis:BENTLEY (•9•) vond in Bombay van 837 exemplaren 84 geinfecteerd. MAT•S en LESER (•9•O) in Tonkin noemen de soort als een zekere malariadrager. HopssoN (•9•4)vond de soort in Delhi in de natuur geinfecteerd. JA•ES (•902) noemt S t ep h e n s i als een malariaoverbrenger. STEPHENSen C•R•STOP•ERS (•902) zagen ontwikkelingvan tropicaparasieten in dezemug. L•STON (•908) vond te Bombay 25 pCt. met malaria ge]nfecteerd.
8.
Nyssorrhynchus Anopheles
annulipes,
annulipes,
Anopheles
musivus,
WALKER.
WALKER.
SKUS•.
Deze soort komt geheel met N. punctulata overeen en onderscheidt zich van deze alleen door de geheel donkere proboscisen de breede schubbenop de thorax. De verwante vorm N. master i, SKUSEheeft ook een half-lichte proboscis. Pathogene beteekenis: Volgens KINOSI-IITA(•906) brengt N. ann ulip es in Formosamalaria tropica over, de soort is alleen van belang bij hoogetemperatuur.MAT•S en LESER(•9•O) noemenN. m a st e r i als een waarschijnlijkemalariadrager. Voorkomen: N. a n n u 1i p e sen m a st e r i zijn Australischeanophelinen, die echter ook in Tonkin (N. masteri) en Formosa (N. a n n u 1i p e s) gevondenwerden.
--
112
m
IV.
Geslaeht Pyretophorus, It owardia,
BLANCHARD.
THEOBALD.
Thorax met breedere gekromde schubben. Abdomen met haren; schubbenalleen op de genitale lobben. Vleugelschubbensmal lancetvormig of lang en dun. Vleugels met veel vlekken. Palpen van wijfje middelmatig beschubd. A. Achterpoot: tarsale III--V wit: Pyretophorus watsonii. B. Tarsalia van achterpoot donker. I. van den top af gerekend komen er na de 3e costavlek nog 3 vlekken: Pyretophorus jeyporensis. II. van den top af gerekend komen er na de 3e costavlek nog 2 costavlekken. Pyretophorus superpictus.
i.
Pyretophorus
watsonii,
LEICESTER.
Palpen donker, licht aan de toppen der 4 leden. Thorax met goudgele haarvormige schubben en een centrale rij goudgele breedere schubben. Prothoraxlobben met donkere schubben. Tarsale III,
V vainachterpoot wit. Femoraen tibiae der pootengevlekt. Pathogenebeteekenis:niet bekend. Voorkomen: Federated Malay States.
118
--
IV en
PYRETOPHORUS
JEYPORENSIS.
2. Pyretophorus jeyporensis,
J^MES.
Kleine donkere muskiet, die op M. listoni gelijkt. Palpen met 3 banden, waarvan d•n den top uitmaakt. Prothoraxlobbenzonder schubben.Costa van basis aœ met I lange, I kleine en dan 4 lange vlekken (fig. 24) deze 4 gaan op •e long over. Stamen boventak 2e long. met 2 vlekken, ondertak met I lange vlek. 3e long. basaal met I vlek. $tamen boventak 4e long. met 2 vlekken, ondertak met I vlek. 5e long. met • basale, I apicale en I middenvlek (bij bifurcatie), boventakmet 3 vlekken. 6e long. met 2 vlekken. Franje met lichte plekken bij de toppen der aderen. Frontharen der larven gevederd. Waaierharen ook op thorax. Elk blad met vrij lange punt. Pathogene beteekenis: onbekend. Voorkomen:
Indo-China.
3.
Pyretophorus
superpictus,
G•^ss•.
Palpen bijna zwart, top wit, daarondernog 2 lichte ringen. Op 't midden van thorax schubben.Costa met 5 vlekken (fig. 25) , de distale gaan op Ie long. over. 2e long. basis, stamen ondertak elk met I vlek. Basis en top 3e long. met I vlek. $tam 4e met 2 vlekken, boventak met 2 vlekken, ondertak geheel donker. 5e long. basaal een kleine, apicaaleengrootevlek, boventakgeheellicht. 6e long. met 2 lange vlekken. Pathogenebeteekenis:MaTHIS en LF.cF.R (i9•o) noemen de soort als een waarschijnlijke malariadrager.GR^SS•,B•cN^•r• en
beweren (zonder experimenteelengrond), dat dezesoortmalariadrager is (gecit. naar THF.oB^r.r)). Voorkomen: Indo-China, Tonkin.
--
114
--
V,
Geslacht
Cellia,
THEOBALD.
Thorax met platte spoelvormigeschubben;abdomenmet onregehnatigeschubbenen dichte laterale of meer ventraal mediaan geplaatste schubbenbundels. Groote stompe lancetvormige vleugelschubben. Vleugels dicht beschubd. Opmerking: T•v.or^zr) geeft aan dat de abdominale schubbenbundelslateraal staan. Om her geslacht Christop h e r sia onnoodig te maken, heb ik de plaats der bundels (lateraal of meer mediaan) facultatief gesteld. In dit geslachtnoem ik slechtseen soort: C e 11i a k o c h i i.
I. Cellia kochii, DONiTZ• Anopheles kochii, DONItz. Christophersia halli, Christophersia kochii, STANTON. (Zie plaat No. 8). Palpen met witte, bruine en zwarte ringen. Op 7 der abdominalesegmenteni paar schubbenbundels ventraal, die echter somsmeer lateraal uitstaan.Pooten gevlekt, Tarsalia III--V wit met breeden zwarten middenband.Op den thorax vallen twee oogvlekken op. --
115
CELLIA
KOCHII.
Kop.
Lengte 0,6 mM. Kleur bruin tot bruingeel, op den kop zilvergrijs bestovenevenzoode clypeusop het dorsaledeel. Mediaan vooraan een zeer sterk ontwikkeldenbundel lange, witte, haarvormigeschubben.Links en rechtslangsden bovensten oogrand omgekeerd lancetvormige, stompe schubben. Deze staan ook russthen de haarvormigeschubbenin. Proximaalwaarts worden ze breeder met stompe punt, nog gemengd met enkele lange fusiformeen haarvormigeschubben, die alle wit van kleur zijn. Daarachter komen •---3 rijen witte vorkschubbenen I--•- rijen gelen. Daartusschenstaan nog enkele lange witte fusiformeen lateraal lange stompe ingekerfde,omgekeerdlancetvormige, eveneenswitteschubben. Verder naar achter komen dan de zwarte vorkschubben, tot
aan den nek, die naar onderentoe zeer smalworden. De kopschubbenstaan in •_ groepen naast elkaar, die elk ongeveer in ]/• cirkel gerangschiktzijn. Langsdenoogranden ventraal staan bruinzwartechaetae. Palpen 1,6 mM. lang. Relatieve
lengte der leden (vanaf de basis) 5, 27, 37, •9, •2 pCt. der geheele lengte. Palpenindex0,67. Basaallidzwart metenkele gele topschubben,tweede lid wit aan den top, bruinzwartaan de basis,daartusschenvoor her grootstedeelder lengtegeel, ventraM in 't geel bruinzwarte schubben,soresvlak onder 't wit
tot
een bruinzwarten
band verdicht.
De bruinzwarte
schubbenin 't geel kunnen ook dorsaal zijn. Derde lid aan de basis bruinzwart, dan voor 2 derde geel, bovenaan wit, in 't geel bruinzwarteschubbenventraal. De witte bandneerot sores :¾3van de lengte van her lid in, somsslechts1/6. Vierde lid aan de basisvoor :•/5bruinzwart,danvoor ]/5geel,verder wit. Vijfde lid aan de basis even bruin, verder metgoudgele --
116
--
CELLIA
KOCHII.
schubben en haren. Proboscis •,7 mM. lang, aan de basis
voor •/5 bruinzwart,ventraal met gele vlekken, verder geel, dorsaal met een uitlooper van zwart; onder de oliva, vooral ventraal, enkele zwartbruine schubben. Oliva geelbruin. Antennen: basis bruingeel met korte, witte omgekeerdlancetvormige schubbenmet tonden top. Eerste lid aan een zijde met een dichten bundel witte schubben, waarvan de basale
korter en breeder zijn dan de apicale. Kleur van her eerste segmentgeelbruin,de overige segmentenzijn grijsgeel,even boven de basis met een ring van bruine punties. Haren en haartjes zilverwit. Verhouding der lengten van •e, 2e en 3e segment als 22: • 3: •4. Thorax.
Lengte I,! mM. Geelbruin, zilvergrijs bestoven.Mediaan
zwakdonkere streep, bovenherscutellum in duidelijk bi'uine. vlek eindigend; laterale strepen voor en achter ook zwak aangeduid.Van boven gezien, op her einde van her voorste derdedeel,links en rechts een scherpomschrevenbruineoogvlek, meer zijwaarts staan links en rechts nog twee zulke vlekken, die in 't bovenaanzicht niet te zien zijn (fig. '26Aa). Mediaan vooraan een bundel lange, smalle, gebogen,spitse, witte schubben(fig. 26A4c). Lateraallinksen rechtseen bundel breede, stompe, omgekeerd lancetvormigewitte, daaronder gele, daaronder zwarte schubben(fig. 26A4a), verder witte, breede, kromme, spits eindigendeschubben. Op den thorax verderop in her midden smalle,gekromde,witte schubben, fusiforme en enkele haarvormige schubben, daartusschen bruingele tot bruine haren (fig. 26A4d). Zijwaarts breede, witte, omgekeerd lancetvormige schubben met ronden top (fig. 26A4e). Achterwaarts worden de aanvankelijk witte schubbeniets meet geelachtig. Boven de vleugelbasiseen --
117
•
CELLIA
KOCHII.
bundel lange witte fusiformeschubben(fig 26A4b) en lange geelwitte haren, dicht daarbij verspreidlangereschubbenvan her zijwaarts staandetype. Midden achter meer haarvormige schubben. lum:
Scutel-
kleur
als
thorax, midden in bruin met smalle,
spitse,witte schubben, geelwitte haren chaetae.
en
bruine
Halteren:
steel bruin, knop zwart zwarte
met
kleine
schubben.
Op de bovenzijde van den steel en op denknopstaandorsaal witte schubben,
die op den knop een kring vormen, waarbinnen
zwarte
her
deel te zien
is. De witte schub-
ben zijn proximaalwaarts
en
breed, en worden
Fig. 26.4. (•elli•.
kort
naar
koehii.
boven
toe
1. PalpeG•. -- 2. Prothoraxlob. -- 3. Pleura.-- 4. Schubbenlanger
en smaller. dorsaal; d. midden; e. zijwaarts. -- 5. Schubben op abProthoraxlob: (fig. domen: a. ventraal {schubbenbundel); b. dorsaal. 29A•) donkerbruin naar pleurazijdemet grijze vlek. Naar de kopzijdestaat een op mesonotum: a. vooraan; b. bij vleugelbasis;c. vooraan
bundellange,smalle,omgekeerdIancetvormige, zwarteschub118 --
CELLIA
KOCHII.
ben met stompen,ingekerfdentop en lange,spitse,gekromde, gele schubben.Meer naarde achterzijdestaanenkelekromme, spits eindigende,lange, gele schubbenen achteraanenkele bruingele, omgekeerdlancetvormigeschubbenmetafgeronden top. Verder gele en bruine haren. Pleura: (fig. 26Aa) mesoen metasternumdonkerbruinmet grijzentop. Metapleurboven bruin, onder grijs met groote bruinevlek, mesopleurmet twee zulke
vlekken.
Prosternum
behaard
en met enkeleschubben.
Een bundel haren en smalle, omgekeerdlancetvormige,witte schubbenonder en achter de vleugelbasis; op grens van meso- en metapleur gele haren en smalle witte schubben. Bij voorste stigma schubbenals bij vleugelbasis.Metanotum mahoniebruin,mediaan en langs den rand donkerder. Abdomen.
Lengte 2,4 mM. Donkerbruin,lateraal iets lichter. Van af her tweede segmentdorsaal,goudgele haren en schubben. Schubben vooral talrijk op de apicale helft der segmenten, ze zijn lang met afgeronde of stompepunt, de laatste zijn het breedst(fig. 26Asb). De proximaleen distale segmenten dragen meer breede schubben,de daartusschengelegene meer smalle. De genitaallobben zijn dorsaal geheel met schubbenbedekt. Ventraal bruine haren, de kleur der segmenten is daar bruin met een oftwee mediane, lichte vlekken.
Van her tweede tot her zevende segment staat apicaal links en rechts van de middenlijn een bundelzwarte,lange, breede, stompe schubben(fig. 26B•0), op de ventraalzijde van het 8e segment en van de genitaallobbenstaan gele schubben evenals die van den rug. Op de proximale segmentenstaan de twee bundels schubben meer uiteen als op de distale, zoodat ze gedeeltelijk buiten den oretrek van her abdomen uitsteken (fig. 26B8). 119
CELLIA
KOCHIIo
Vleugels.
Lengte 3,2 mM. Afstand basis tot subcosta •,9 mM. Vorkcelindex •,3. Verhouding lengte bovenste tot onderste vorkcel: 1,2. Top I e york voor 6 pCt. harer lengte verder van de vleugelbasisdan top 2e york en voor 53 pCt. harer lengte distaal van einde subcosta. Sram 2e long. langer dan •e york, de laatste 78 pCt. van de eerste. Dwarsaderen: voorste distaal van middelste, deze distaal van achterste
(fig. 26B6): De middelstestaat geheel aan her einde van de derde ader. Afstand achterstetot middelste 2 maal de lengte van de achterste. Costa: voor de inmonding der subcosta een lange vlek, basaal daarvan 4 kleine vlekken (somseen vijfde geheel basaal) distaal daarvan twee, waarvanddneven onder den top. De vierde vlek is soresnauwelijksontwikkeld. De subcostavlekkenkomen overeen met de derde en vijfde costavlek.-Eerste longitudinalis heeft vlekjes ter hoogte (ongeveer) van de derde en vierde costavlek,verder twee vlekjes telkens ter hoogte van de uiteinden der vijfde en zesde costavlek,en eindelijk een vlek overeenkomende met de 7e costavlek. De tweede longitudinalisis geel met enkele zwarte schubben op de takken onder de bifurcatie en aan den top en somsnog middenin. Verder enkelezwarteschubben op den sram links en rechts van de inmonding der bovenste dwarsader.De derde longitudinalisheeft een vlekje aan den top en basaal. De vierde longitudinalisheeft drie vlekjes op den sram, waarvan ddn even boven de bifurcatie en op de takken onder de bifurcatie en (soms) aan de toppen. De vijfde lonaitudinalis heeft een vlekje aan de basis, aan de toppen der takken en twee aan de basisvan den bovenstentak, deze laatste tak is recht. De zesde longitudinalis heeft een vlekje aan basis en top en een langere in her midden. De 120
•
CELLIA
KOCHII.
toppen van alle lengteaderenzijn geel behalvedie van de zesde. Franje geel met vlekken tusschen de takken der tweede,vierdeen vijfdelongitudinalis(tusschende laatstetwee), verder
tusschen
de
toppen van derde en vierde, vierde en
/
/
vijfde, ,vijfde en zesde env6or en•ichter dentopvandezesde. Randschubben in
kleur aandefranje /
gelijk. Vleugelschub_ / benbasaal vande dwarsaderen breed,
gedeeltelijkstomp van top, smaller distaal
x/an aeze aaeren(fig. 26B?).Sch•bindex 4,•. Ventraal zeer smalle ' schubben (vooralop Ie
longitudinalis) in kleur met de dorsaalzijde
overeenkomehde.
$.
Pooten.
Coxa
I en II met Fig. gOB.
Cellia koehii. lange, witte schubben 6. Dwarsaderen. -- 7. Vleugelschubben '2e en 6e long. met spitsen en store- 8. Venttale schubbenbundelop 6e abdominaalsegment. 9. Mannelijke genitalien: a. overzicht; b. claspette pen,somsingekerfden borsteN. -- 10. Abdomen van terzijde. topengoudge!eharen.'
Trochanter
I
en
II
met korte, breede witte schubben en
goudgele haren. Coxa III met enkele smalle,stompe,gele m
lgl
m
CELLIA
KOCHIIo
schubbenen goudgeleharen. TrochanterIII met goudgele en donkereharen. Unguesaan alle pootenenkelvoudigen gelijk van grootte. Voorpoot: femur, tibia en tarsus I zwart en grijswit gevlekt en met apicalen,grijswitten band. Tibia ook met grijswittenbasalenband. Tarsale II--IV met grijswitten basalen band, de eerste met grijswitten, de beide laatste met grijsgelen apicalen band. De laatste ook bij tarsale V. Middenpoot: femur, tibia en tarsale I--II zwart en grijswit tot grijsgeelgevlekt. Tibia met grijswittenapicalen en basalen band, de eerste ook bij tarsale I--III, tarsaleIV en V met gelen apicalenband. Achterpoot:femurvan binnen
geel van buiten zwart en grijswit gevlekt met apicalengrijswitten band. Tibia en tarsale I--II zwart en grijswitgevlekt, de eerstetwee met apicalengrijswittenband,de laatsteapicaal voor 1/5 der lengte wit. Tarsale III--V zwarten
wit met breeden
middenband.
Mannetje. Kop.
Lengte 0,4 mM. Geheel als bij wijfje. Palpen •,6 mM. lang (fig. 26A1) Relatieve lengte der leden (vanaf de basis) 4, 33, 39, 9, t x pCt. der geheele lengte. Basaallidmet breed uitstaande,bruinzwarte,schubbenmet enkele gele gemengd. Tweede lid bruinzwart,aan den top kaal en daardoorgeel, aan de basisaan de buitenzijdemet eengroepjegeleschubben. Derde lid voor 2/a bruinzwart met eengroepjewitte schubben midden in het donkere deel; bovenstederde deel geel met bruinentopband,die dooreen bruinenlengtebandmethetbasale donkere deel verbondenis aan de buitenzijde. De top van dit lid draagt aan de buitenzijde een aantal lange haren. Vierde lid geel met witten topbanden daarondereen onvol-
CELLIA
KOCHII.
komen bruinen band en eenbruinenlengtebandaan de buitenzijde; de buitenzijdedraagt lange haren. Vijfde lid geel met lange haren aan de buitenzijdeen enkele bruine schubben aan de basis. Proboscisx,7 mM. lang, voor 3/5 aande basis zwartbruin,welk zwart gedeelteventraaldoordrie gele banden onderbrokenis. Her apicale deel is geel met bruinen ring onder de oliva, deze laatste geelbruin. Dorsaal neemt her geel 3/5 der lengte in en is her bruin met gele schubben gemengd. Antennen: basis geelbruin, aan din zijde zilver bestoven.Eerste lid met lange, witte schubben.Leden grijsgeel, basis geelbruin met glanzendegeletot geelbruineharen. Toplid niet donkerderdan de overige leden. V66rlaatste lid voor
de helft donker. Thorax.
Lengte x,• mM., geheel als bij wijfje. Evenzoode pleurae, maar de vlekken op meso- en metapleur en op sternum komen sterker uit, omdat bet overige minder sterk getint is. Abdomen.
Lengte2,2 mM.; als wijfje. Mannelijkegenitalia(fig. 26BOa): Basaalledender tangen met gele haren en schubbendorsaal en zijwaartsbezet. Aan de basis dezer leden staanvier clas-
pette borstels (fig. 26Bob).Tusschen de tangen staat de Y-vormige theca, waarop geen haren werden waargenomen. Tusschen theca en tangen staat links en rechts een enkelyoudig harpagon met kolfvormig aanhangsel. De schubbenbundelsop de ventraalzijdeder abdominale segmentenstaan nog meer zijwaarts uit dan bij her wijfje, zoodat ze duidelijk buiten de contour uitstekenen van de rugzijde af kunnen worden gezien.
CkLLIA
KOCHII.
Vleugels. Lengte 2,5 mM. Afstand basistot subcosta•,7 mM. Vorkcelindex •,3-Lengte der vorkcellen7/•0 van die bij herwijfje. V66r de bifurcatie op den sram van de tweedelongitudinalis een of twee vlekjes. Vlekjes aan den top van de takken der vierde longitudinalis en aan die van den onderstentak der vijfde longitudinalisontbreken. Pooten.
Ungues der voorpootenongelijk, de grootste draagt ddn rand. Ungues der andere pooten enkelvoudigen gelijk. Larve.
Frontharen: middelstepaar met fijne zijhaartjes.4 X zoo lang als her buitenste(onvertakte)paar. Op thorax ddnpaar waaierharen. Op abdomen waaierharen op 2e--7 e segment. Bladen met punfig eindigenduiteinde dat basaalgezaagd is en 1/, van de lengte van her blad inneemt.De larve onderscheldt zich nog van die van M. r o ssii, doorde twee haren, achter de-frontharen gelegen, die ver naar achteren staan. Vindplaatsen.
Volgens DONITZ(1902): Sumatra.' Doerian, Fort de Kock, Padang, Pajacombo, Telak Betong. •Yava.'Gombong, Serang, Tjimahi. d•orneo.'
Moearah
Teweh.
Voigens LFO?OLD(1915): ]Voeloelaoet (S t a g e n). Volgens SCHAFFNER: Dell, Tandjong karang. 124
•
Kajoe
.
tanan,
CELLIA
KOCHII.
Broedplaatsen. Volgens WATSON(I9t3) is de larve van deze soort even
weinig kieskeurigals dfe van M. rossii. LEOVOLD (1915) vond de larven naast die van M. r ossii in plassenmet vuil (niet rottend)water zondervegetatieen in zoetwaterplassen te midden van zoutwaterplassen, nog binnen het getijgebied. LEICESTEK (1908) vond deze mug vooral dicht bij huizen in poeltjesaan den kant van den weg en verderin elkeeenigszins groote waterverzameling in 't open veld. T.•BV.L NO. 8.
CELLIA Verschilkenmerken
KOCHII. met verwante
vormen.
Cristophersia
Kochii
halli, JxMv. S.
D/SNITZ. Zwarte ringen
Zwarte palpenringen.
aan de basis der
4 leden maar veelal
meer zwart
in 't geel.
Kochii EIGEN WAARNEMING.
7 ringen (aan basis van lid i-- 5 en op midden van lid 2 en
3) maar bij zij-aanzicht vervagen de ringen op midden van lid 2 en 3 en versmeltende ringen aan basis van lid i
en 2 tot ddnen zijn er
dus
slechts 4
ringen. xe Long .......
4 vlekgroepen onder de 4 groote costavlekken.
Ook nog een vlekje onder de
Als bij kochii
D6N•TZ.
kleine costavlek tusschen de •e
en •-e groote
costavlek(van de basis af). Verschilkenmerken
met
verwante
soorten.
Ik heb deze soort in het geslacht C ellia laten staan, omdat her mij voorkomt, dat bet felt, dat de abdominale
CELLIA
KOCHII.
schubbenbundels niet onvoldoende
lateraal, maar meer ventraal staan,
is om de Kochii
van de andere
Cellia's
te
scheiden.De bijgevoegdetabel (No. 8) doer verder zien,dat er absoluut geen reden van bestaan is voor JAMESnieuwe soort ,,h a 11i", hij heeft onder den naam ,,C h r i st o p h e r si a halli" een gewone Cellia kochii beschreven. Pathogene
beteekenis.
SCHAFFNER. (1902) trachtte met deze soort te experimenteeren, maar dit gelukte niet, omdat het dier bij den mensch geen bloed wilde zuigen. Her is dusniet bekendof de malariaparasietenin de mug tot ontwikkelingkunnenkomen. In de F. M. S. heeft men steedszondernadeeligegevolgenC. k o ch ii verwaarloosden ook van elders zijn geen berichtenbekend, die er op zouden wijzen, dat ze de malariakan overbrengen. DANIELS(geck. naar Ross I9I I) zegt dat her niet uit te maken was of deze soort malaria kan overbrengen,daar ze in gevangenschap niet kan leven, maar dat wel verband bestaat tusschenhare verspreidingen die der malaria.
126
•
VI.
Geslaeht:
Myzorrhynchus,
BL^NCHARD.
R o s s i a, THEOBALD.
Thorax met haarvormige schubben. Palpen en proboscis van het wijfje met breed uitstaande schubbendicht bezet. Costa donker beschubd met hoogstenstwee lichte plekken. Vleugelschubbenbreed. Prothoraxlobbenmet schubbenbundel. Opmerking: De event.op het abdomenaanwezigeschubben zijn hier niet genoemd,daar anders sommigeechte Myzorrhynchi in aparte geslachten(PatagiamyiaenLophos c e 1o m y i a) terecht komen. A. Dichte apicale schubbenbundelop femora van den achterpoot. . Myzorrhynchus asiaticus. B. Zulk een schubbenbundelniet aanwezig. I. Ventrale schubbenbundel op 7deabdominaalsegment. a. Tarsalia achterpoot IV en V geheel, III half wit . Myzorrhynchus mauritianus. •. Tarsalia achterpoot donker. •. Palpen met 3 of 4 witte ringen. Myzorrhynchus sinensis. 2. Palpen geheel zwart. Myzorrhynchus barbirostris. --
127 --
MYZORRHYNCHUS
II.
SINENSIS.
Geen venttale
abdominale
schubbenbundel.
a. Tarsalia achterpoot III--V en IV
met breeden zwarten
wit, maar III middenband.
Myzorrhynchus albotaeniatus. Z;. Tarsalia achterpootdonker. Myzorrhynchus umbrosus.
•. Myzorrhynchus sinensis, WIEDEMANN.
Anopheles
sinensis,
WIEDEMANN.
Anopheles plumiger, DON•TZ(pro parte). Anopheles indiensis, Tr•EOBALD. Anopheles nigerrimus, G•LES. Anopheles pictus, LOEW. Anopheles pseudopictus, GrtAssL Myzorrhynchus nigerrimus, JAMES & LISTON(nec. GILES). Myzorrhynchus separatus, LEtoESTER. Myzorrhynchus peditaeniatus, LEICESTER. Myzorrhynchus minutus, TrmOB^LD. (Zie plaat No. 9). Costa met gele plekken, waarvan de eene, bij her einde der subcosta.Beiden grijpen op de eerstelong. over. Vleugeltop met gele franje, palpen met 3 of 4 witte ringen. Abdominale schubbenbundelaanwezig. Wijfj e. Kop.
Lengte 0,4 raM. Kleur bruin, aan den top grijsachtig,met donkere middellijn en witte, langgerekte, dunne schubben
MYZORRHYNCHUS
SINENSIS.
in twee bundelslinks en rechtsvan de middenlijn. Daarachter
omgekeerdlancetvormige,gedeeltelijkaan den topstompeof ingekerfde, witgele schubben; daarachter eerst witte dan lichtbruine vorkschubben,gedeeltelijk met witten top. De rest van den kop tot aan denhalsheeftdonkerbruinevorkschubben. Langs de oogen en ventraal bruine chaetae.Palpen•,9 mM. lang, breedtevan her derde lid aan de basis6 pCt. van de lengte. Palpenindex 0,59. Basaallid 6 pCt. van de lengte, zwartbruin; tweede lid (27 pCt., van de lengte), op de basale helft enkele grijswitte schubbenaan de dorsalezijde,evenzoo aan dentop, verdermet breeduitstaandezwartbruineschubben. Derde lid (34 pCt.) met witte schubbenaan den top, die dorsaalher duidelijkstzijn, verder breeduitstaande,zwartbruine schubben.Vierde lid (20 pCt.) alsderdelid, vijfdelid (•2 pCt.) met witte tophelft aan de dorsaalzijde,aan de ventraalzijde is alleen her uiterste deel wit met witte haren, de restzwart-
bruin. Soms is dit lid aan de dorsaalzijdegeheel wit beschubd met enkele donkere schubbener tusschen,en gele haren aan den top (de palp heeft in dat geval 3 witte ringen). Proboscis x,9 mM. lang met breed uitstaandezwartbruine schubben, oliva aan de basis zwartbruin, aan den top bruin. Basis der antennen donker grijsbruin met kleine witte afgestompte schubben.Segmentengroenachtig,zwartgespikkeld,op de drie basale sezmenten lange omgekeerdlancetvormigeschubben. Haren zilverglanzend.Verhoudinglengte Ie--2e--3e segment als 2i: •4: •6. Thorax.
Lengte t,3 mM. Kleur muisgrijstot grijsbruinmet donkere roedianeen laterale streepen. Vooraan mediaaneen uitstaanden bundel lange, smalle, witgele schubben,links en rechtsdaarvan een bundelgeelwittegekromdeschubben.Verderuitsluitend 129
•
MYZORRHYNCHUS
S!NENSIS.
goudglanzende,ham:vormigeschubben en op de achterste helft bruine chatae v66r de inplantingder vleugels. Prothoraxlobben bruin met grijze papil (fig. 27A•); op de naar den kop gekeerdezijde zwarte, stomp eindigende schubben, op de anderezijde haren.
Scutellum
muisgrijs, in her midden donker, met
goudglanzende haarvormige schubben en bruine chaetae.
Metano-
tum donkergrijsbruin. Halteren
met
geelwitten steel en zwarten knop. Pleura:
bovendeel
donker,
dan
een
bruingrijsgedeelte met enkele donkere
stukken, daaronder eerst donkere Fig. g7A. •yzorrhynehus sinensis. 1. Mannelijke palpe. -- g. Prothoraxlob.m 3. Vleugelschuboen: a. van fie long; b. van ge long. -- zk.Venttale abdominale
een
smalle
dan
een
breede grijze streep, boven de coxaeligt wederom
schubbenbundel. -- 5.Mannelijke genitalia -- 6. Dwars- een donkere zone.
aderen. -- 7.Antenne der larve. -- 8.ealpe der larve. Enkele goudglanzendeharenkomener op voor. Een bundelfijne bruingele haren bevindt zich onder de vleugelinplantingen daarvoorop 180
m
MYZORRHYNCHUS
SINENSIS.
bovendeelmetapleur.Verder staan bruineharenlangsde grens van meso-en metapleur,ventraal worden ze geel,met enkele witte schubbener tusschen.Bij voorstestigmastaateen bundel bruine
haren.
Prosternum
met donkere
haren.
Abdomen.
Lengte 2,2 raM. Kleur zwart met grijze vlekkenen goudglanzende haren. Op de basis van her 7e segmentstaantwee bundelsdonkerbruinetot zwarte, breed omgekeerdlancetvormige schubbenmet afgerondeof afgestomptepunt (fig. 27A•) vlak naast elkaar, de schubben,staan buitenwaartsgericht. Op de overige segmentenaan de buikzijde geen schubben. Soms op de buikzijde mediaan een breedegrijzelengtestreep met zwarten zoom, lateraal daarvan is de kleur dan bruin.
Soms ziet men op elk segmentventraal, links en rechtsvan de middenlijneen grijswitte vlek. Vleugels.
Costa, subcostaen eerste longitudinaliszwart, met klein geel stuk bij her eindeder subcostaen even v6br den vleugeltop, dat zoowel de costa als de eerste longitudinalisomvat. De laatste heeft ook meer basaalwaartsenkele gele stukjes. of enkele gele schubbentusschende zwarte in, (evenzoois her met de subcosta bij sommigeexemplaren). Soms een duidelijk geel stuk op •/a van den afstand van de basis tot de inmondingder subcosta,Sramder tweedelongitudinalis zwart, (of alleen de basiszwart en daarnaopde helftvan den sram geleidelijke overgang in geel), evenzoo boyensuetak behalve een geel stukje, dat overeenkomtmet hertweedegele stuk der costa; onderstetak aan top en basismet zwartevlek, midden met g'ele of gemeng gele en zwarteschubben.Derde longitudinalisaantop en basiszwart, de restmetgeleen zwarte --
131
--
MYZORRHYNCHUS
SINENSIS.
schubbendooreengemengd.Somsis de basalehelft (behalve de zwartevlek) onvermengdgeel. Sramder vierdelongitudinalis zwart, (of alleen de aanliggendeschubbenzijn zwart, 'de uitstaande geel met enkele zwarteer onder);takken met eenvlek aan top en basis, de onderste heeft daartusschennog een vlekje, her overige is zuiver geel of gemengd.Sramder vijfde longitudinalismet een lange vlek aan de basis;bovenstetak met 3 of 5 vlekjes waarvan ddn aan den top en ddn aan de basis; de rest geel of gemengd; onderstetak met eenvlekje aan de basis, top geel middenstukgemengd. Zesde longitudinalis met een vlekje bij de basis of in her midden en aan den top. Franje van den top der xe longitudinalis tot even voorbij den top der derde goudgeel,de rest is zwart, behalve een bruingeelgedeelteaan den top van den ondersten tak der vijfdelongitudinalis.Somsontbreektdezeen in andere gevallen vindt men zulke lichtere plekken aan den top der beide takken der 5e ader, of ook tusschende toppen dezer takken, en bij de takken der 4eader of evenvoorbij de zesde. Vleugellengte 3,4 mM. Afstand van basis tot inmonding subcosta2,• mM. Vorkcelindex •,4. Verhoudinglengtevoorste tot achterste vorkcel •,3- Top •e vorkcel lets vetder van de vleugelbasis af dan top 2e vorkcel. De eerste •/10 van haar lengte van 't einde der subcostaaf. Lengte I e vorkcel lets kleiner dan lengte stam 2e (64:7I). Boventak 5e longitudi-
nalis is recht. Voorste en middelstedwarsaderbijnain elkaars verlengde(fig. 27A6),achterstebasaalvan de middelstenafstand achterste tot middelste 5/6 van de lengte van de achterste. Schubindex4,8--5. Basaalzijn de schubben breeder(fig. 27Aa). Op de distalehelft van den vleugelstaanventraalsmalledonkere schubbenonder de zwarte en gedeeltelijk(apicaal deel6e en 5e, geheele 4e, 2e en 3e ader) ook onder de gele stukken waardoordeze een gemengdaanzienkrijgen. Echteschubben-
MYZORRHYNCHUS
SINENSIS,
menging (geel en zwart dooreen op dorsaalzijde)vindt men aan boventak 5e, apicaal deel 4e en stam 4e, sramen ondertak
2e en basale
helft
I e.
Alle aderenzijn zwart aan den top. Randschubbenzijn geel. Pooten.
Coxae zwartgrijs boven met een groepje korte witte, breede, stomde schubben,distaal zwarte stompeschubbenen donkere haren. Trochanters met goudglanzendeen zwarte, kleine, stompe schubbenen met donkere harem Trochanter I II alleen behaard. Ungues aan alle pooten enkelvoudigen gelijk van grootte. Voorpoot: Zwart tot zwartbruin,tarsale I--III met geelwitten apicalen band. Middenpoot: Zwart tot zwartbruin. Tibia en tarsale I-III met geelwitten apicalen band. Achterpoot: Kleur als de andere pooten, femur aan de binnenzijdebruin. Tibia en tarsale I--V met apicalenband, die van tarsale V is klein. Tibia met grijsgele,tarsaleIV en V met geelwittenbasalenband. Mannetje. Kop.
Lengte 0,5 mM. als bij het wijfje. Palpen 2,4 mM. lang (fig. 27A•), basaallid (8 pCt.) zwart. Tweede lid (24 pCt.) dorsaal met een overlangscherij witte schubben.Derde lid (38 pCt.) evenzoo, maar de witte schubbenrijbuigt hier binnenwaarts;aan den top een witten band en enkelezwarte haren. Vierde lid (• 3 pCt.), dat met her vijfde de kolf van de palpen vormt, zwart met witten topband en binnenwaarts zwarte haren met witte punt. Deze haren staan ook op de 188
--
MYZORRHYNCHUS
SINENSIS.
binnenzijdevan her vijfde lid (I 7 pCt.), dat voor de helft aan den buitenkantwit is en daar ook witte haren draagt, aan den binnenkantbruine. Basisen segmentender antennen bruin, zilverglanzendzonder schubben,de topsegmenten zijn donkerdergetint. Haren bruinzwart,zilverglanzend. Thorax.
Lengte 1,4 mM. Bouw als bij het wijfje. Pleurateekening als bij het wijfje, maar de grondkleur is wat levendiger zilvergrijs. Abdomen.
Onbeschubd,behalve op de mannelijkegenitalia,waarvan de ventraalzijde met goudgele schubbenbezet is, zijwaarts staan zwarte schubben. Mannelijke genitalia (fig. 27A5): Basale leden der tangen met haren en schubben,terminale met een rand. Claspette aanwezig met lange borstel(volgens
CuRbsrover. Rs met 2 borstels).Harpagonesmet kolfvormig aanhangsel.Theca met lange tang, fijn behaard. Lengte van abdomen 3,2 mM.
Vleugels. Lengte 3,4 mM. De goudgele topfranje is soms door verschillendebruingrijze vlekjes onderbroken.Eerste longitudinalis met twee gele stukken onder de subcosta.Sram der tweede longitudinalis alleen aan de basis zwart, vetder met gele en zwarte schubbendooreen evenzoo de sramder vijfde longitudinalis.Vierde longitudinalisgeel behalve een vlek aan top en basis. Bovenstetak der vijfde longitudinalismet 3 vlekjes aan de basis en t aan den top. Top van t e vorkcel dichter bij vleugelbasisdan die van de 2e. Eerste vorkcelbij c• weinigkorterdanbij 9,de tweedeis bij c•duidelijkkorter(35 ß4t). --
184
--
MYZORRHYNCHUS
SINENSIS.
Pooten.
Als bij her wijfje, maar unguesvan denvoorpootongelijk van grootte, de grootstedraagt een rand (fig. 27B). Larve.
Kleur groenachtigtot geelbruin. Antennen met een vertakt haarlateraalaan de binnenzijde (fig. 27A7). Vier grootefrontharen, waarvan de mediane
lang en geheelonvertaktzijn,
de hebben een korten, oflaterale vierdikke takken splitst,t
dikken stam, die zich in drie /
die elk een bundel lange stijveharendragen(fig.27B9). Palpen met chitineblad, 2 kleine en 2 groote doorns aan den top,lateraaldicht bij den top en meer basaaleen vertakt geveerd haar (fig. 27BS ). Tusschen de palpen in staan op den kop 6 geveerde haren, waarvan
de
lateraleherlangst,deroediane het kortst zijn (fig. rib). Waaierharen op her 3e--8e Fig. 27B. abdominaal-segment (fig. I ia, 9Iyzorrhynchus slnensis. I I d),de bladenvan denwaaier 9.Frontharen (larve).10.Blad vanwaaierhaar
zijn aan de bovenste helft(•arve).-n.Frontharen(larve)volgen gezaagden loopenuit in een punt, die ongeveer2/10van de lengte van het blad inneemt(fig. 27 B10). --
135
--
MYZORRttYNCHUS
SINENSIS.
Deze beschrijving is naar larven uit een broedplaats, waar niets dan larven van M. s in e n sis gevangen werden. Er kan dus geen twijfel bestaan,dat menhier met larven van M. si n e n si s te doen heeft. Deze opmerkingwordt gemaakt, omdat de beschrijvingniet met die van THEO•3ALD overeenstemt, die aangeeft, dat de mediane frontharen zijtakjes dragen (Fig. 27Bn). Wel stemt de beschrijvingmet die van TaEOBA•.r) van de larven van M. bar b i r o s tris
overeen,
maar vergissingis onmogelijk,daar in de doormij onderzochte broedplaatsgeen M. b a r b i r o st r i s voorkwam. Ook komt mijn beschrijvingovereenmet JA,•v.s'(i9i I) schilderingvan de larve van M. barbirostris,
maar deze laatste heeft
volgens TaEOBA•_I) op M. m inutus betrekking, welke soort naar mijn meening identiek is met M. sin ensis. STaYTOY (•9•3) toondeaan, dat de frontharenbijjongeenoudelarven verschillen. Mijn beschrijving heeft op volwassenlarven betrekking. Vindplaatsen.
Volgens Dov;txz (•9o2): 5•ava. ß Banjoe biroe, Batavia, Batoe djadjar, Kedong-Kebo, Ambarawa, Gombong, Oengaran, Semarang, Soekaboemi. Sumatra.' Fort de Kock, Kajoe tanam, Lhonga, Medan, Oeloe limau manis, Padang, Pajacombo Panteh-Perah, Sibolga, Tandjongpoera, Tapatoean. ]>oeloeradjah. Lombok.' A m p e n an. Borneo.' Bengkajang, Moeara teweh, Sambas, Sintang, Tandjong goenoeng kalai. 27an•ka.. M u n t o k. 136
•
MYZORRHYNCHUS
SINENSIS.
Volgenseigenwa.arneming: Sumatra's Oostkust: Medan,
Kwala
namoe,
Rantau
Pandjang. Batavta .. A n g k e. Tapanoeli.'S i b o 1ga. Broedplaatsen. De
larven
van
M.
sinensis
worden
veel
in sawah's
gevonden, zooals ook B•g•-•, GUZMANen Ros• (•9t5) aangeven. Ik vond ze echter ook in grootehoeveelhedenin zoet watermoerassennabij Medan. Dr. K•DmX verzameldeze voor mij uit een zoetwatervijverbij Angk• (Batavia). LE•C,*.STER (•908) vond de larven in poelen en slootjes bij den weg zoowel in de stad als op het land. WAtsoN, SCHAFFNER en ik vonden ze in een slootbij denweg bij RantauPandjang (Deli), waar het water niet altijd zoet is. In Sibolga yonden Dr. Vogv.•. en ik ze in sawah's, nook in zout water. In
't algemeen prefereert de soort helder water met of zonder plantengroei. Volgens WAtSON(I915) vindt men ze ook in vuil, stagneerendsawahwater. Verwante
vormen.
In de volgende lijst (No. 9) zijn de onderschei'dene kenmetken
van
M.
sinensis
en de verwante
vormen
annu-
laris, vanus en jesoensis aangegeven. M. annularis komtvoorin Java(Ardjoeno,Afd. Malang, volgens VANDERWULP). M. v a n u s komt voorin Pinang,Malakka,Luzon(Philipp.) Makassar (volgens WALK•.R)en werd mij door SCHUFFNV. R van Deli toegezonden. Drie soorten zijn in deze lijst niet genoemd,omdat her
MYZORRHYNCHUS
SINENSIS.
mij voorkomt,dater zoo mogelijknog minder redenbestaat ze van M. sinensis te scheiden dan de drie bovengenoemde
vormen. MYZORRHYNCHUS
TABEL NO. 9'
Verschil
SINENSIS.
met verwante
vormen.
Annularis Vanus
Vanus
Sinensis Jesoens
V, D. WULP. THEOBALD.WAARNEMING. EIGEN
Palpen:kleur apicaallid.
geheel wit
Witte ringen of niet... 0• Palpen: kleur apicale
alleen aan top wit
+
leden .........
EIGEN
WAARNEMING.
witte
zwart
soms
geheelwit +
+ met
TSUZUKI.
vlekken
met bruine
punties
Achterpaot: kleur lichte tarsenringen ......
wit
geelwit
geel
Costa: kleur der vlekken en lichte stukken . . . donkerbruin en wit
donkerbruin
en geel
4e Zang: stam .....
?
geelwit
donkerbruinen geel tot geelwit. Bij exemplaren pas uit de pop wit 1 vlek, .veTder
gemengd
basaal vlek
dan gemengd
,,hcht
geel
3 vlekjes
basale vlek dan licht basale
5e Zang: stam .....
vlek
geen basale vlek
boventak-
.
.
.
1 basale
vlek
basalehelft en daarbij 8 licht met 1 vlek, opicale vlekjes, daama helftgemengd gemengd of
met1 topvlek.
z apicale
en z basale vlek
licht
x. zlffyzorrhynchus fieditaeniatus,LEICESTER.
De vleugelbeschubbing bij deze soort is donkerderdan bij sinen sis, 't contrast tusschendonker en licht is meet geprononceerd, de laterale schubbenzijn breeder,de achterste dwarsader
veTder
van
de --
middelste. 188 --
De
frontharen
der
MYZORRHYNCHUS
SINENSISo
larven hebben een langen dunnen sram, zich splitsendein 5--6 fijne haren. De verdeeling van licht en donker en de positie der dwarsaderen is, wanneer men wat meer exemplarenwaarneerot, aan zooveel variatie onderhevig, dat daarop geen scheiding gemaakt kan worden, evenmin als op de breedte der schubben,terwijl ook blijkens de verschillendebeschrijvingen der frontharen van de larven van sinensis,op den vorm dezer organen niet te veel gewichtmag wordengelegd. De larven dezer vorm werden in groote poelenmet helder water gevonden, stagneerendwater wordt gemeden. •.
A4ryzorrhynchus separalus,LEICESTER.
Onderscheidtzichvan s i n e n si s doorgemisvan den abdominalenschubbenbundel, bruin mesonotum, geheelwit apicaal palpenlid,overheerschen van gele schubbenop den vleugel. STRIC•:LA•qD (• 913), die dezenvorm naderonderzocht,verklaart haar identiek
met M. sinens
is.
De larven
komen
voor in
poelen, die bij vloed zeewaterinkrijgen (Port Swettenham, Malacca) en in poelen bij Kuala Lumpur. 3. Myzorrhynchusmiraflus,THEOBALD.
Deze soortonderscheidt zicheigenlijkaileenvan s i n e ns i s, dooMat de lichte costaplekkenwit (niet geel) zijn,eenonderscheid dat m.i. geheel onvoldoende is, daar in de kleur dezer
plekken alle nuancen van geel tot wit bij sinensis zijn waar
te
nemen.
M. rni n u t us werd gevondente Kuala Lumpur(Malacca). In de volgende tabel (No. zo) kan men een voorbeeld vinden van de groote variabiliteit van de positie der dwarsaderen en de grootte van een der lichte plekken (die op de costa bij her uiteinde der subcosta)bij M. s ine n sis. --
139 --
TABEL No.
xo.
Eenigematenen verhoudingen van eenaantalexemplaren van MYZORRHYNCHUS
SINENSIS en MYZORRHYNCHUS
VANUS.
Verhoudingvanlengte Verhoudingvanlengte Lengteen diepteder gele costaplekbij 't afstand
achterste
tot
afstand
middelste
einde der subcosta.
tot
De maten(in raM.) hebbenbetrekkingop
middelstedwarsader• voorste dwarsader• dezeplek•met de cameralucida•steedsonder geprotot lengte achterste tot lengte middelste dezelfdevergrootingop teekenpapier dwarsader.
Sinensis.
0. 5
2
0.6
x
0.7
o.8
jecteerd. De maten hebben dus slechts
dwarsader.
relatieve
•
Sinensis.
'iVanus Sinensis. Vanus o
7
5
I
O
0.I
I
5
-
3
3
0.2
6
5
I
6
4
0. 3
2
0. 9
i
o.4
8
x.o
9
0, 5
I.I
I
0.6
1.2
2
•.3
•
1.4
3
•.o i 2
I. 5
I
1.6
3
I
I
7
x
8
waarde.
--
2 I
I
3
Vailus
Sine _V
I
o
2
3
I
4
I
I
5
--
6
5
2
8
3
6
1
2
i
9
3
2
--
--
i
i.o
8
3
I
9
7
7
0. 7
I
I
I
II
2
4
2
O
5
2
0.8
3
I2
5
3
I
3
2
2
3
2
3
I4
2
2
3
I
I
I5
2
3
i. 7
2
i6
1.8
I
I7
2
,
2.0
--
13
--
I
•
2I
24
I
1
MYZORRHYNCHUS
Pathogene
SINENSIS
VAR.
VAN US.
beteekenis.
Volgens GRASSI (geck.n. THEOBALD, dl. I) zouA n o p h e 1e s p s eu do pict u s (nauw verwant, zoo niet identiek met M. sinensis) in Italic malaria (tropica) overbrengen.Hetzelfde geldt volgens TzusuKI (I9O2) in Japan voor A nop h el e s jesoensis, waarin Plasmodium vivax en malariae zich
ontwikkelt,die dan door dezenmuskletkan wordenovergebracht. Daartegenover staat dat SCUaFFNE• in Deli (I902), WALKERen BARBE}• op de Philippijnen(•914), MATInSen LECE}•in Tonkin (I9•O) nooit 0ntwikkeling van malariaparasietenin dezenmuskierwaarnamen.K•NOSmTA (•906) vond
op Formosadat M. si'nensi s, waarvande larvenin derijstvelden voorkomen, wel tertiana en quartana, maar geen tropica overbrengenkan. WATSONmeent, dat M. sinensis voor de malaria-verspreidingvan geen beteekenisis. JAMES en L•STONmeenen van wel (geck. ST^NTON[9•4), volgens SXA•TO• is het twijfelachtig. Ida. Myzorrhynchus sinensis var. vanus, THEOBALD.
Anopheles vanus, T'HEOBALD. Myzorrhynchus vanus, THEOBALD. Anopheles annularis, v. d. WUL?.
Als sinens is, maar de gele costaplekbij het einde der subcostagrijpt niet op de eerste long. over en is gemiddeld kleiner dan bij sinensis. Abdominale schubbenbundel aanwezig. Wijfj e. Kop.
Lengte.o,6 mM. Teekening als bij her type. Palpen•,9-2,• mM. lang. Palpenindex0,59. Top van herderdetot vijfde 141
•
MYZORRHYNCHUS
SINENSIS
VAR.
VANUS.
segment met slechtsenkele witte schubben,dezekunnenaan den top van het tweedesegmentgeheelontbreken.Proboscis iets langer dan de palpen. Op den kop vooraanzijn de dunne, lange, gele schubbenrijkelijk vertegenwoordigd,daarentegen zijn er slechtsenkele witte vorkschubben.Basisder antennen en 4 of 5 eerste leden (soms slechts 3) met groote witte schubben.Basis der antennen bruinzwart,segmentenbruin op de geledingen grijswit. Verhouding lengte •e--2e--3e segment als 2•: •6: I6. Thorax.
Als bij sin e n sis. Pleurae soms geheel zwart met twee dunne,grijze lengtestrepenof wel grijsgeelmet bovensteen onderste volkomen lengtestreep en middelste onvolkomen lengtestreep. Abdomen.
Op 7e segment boven de schubbenbundelsnog enkele alleenstaande
schubben.
Vleugels.
Lengte 4 mM. Afstand basis tot einde subcosta2,7 mM., vorkcelindex •,4. Top •e vorkcel 1/1• van haar lengtedichter bij de vleugelbasisdan onderste vorkcel en a/l0 van haar lengte van het einde der subcostaaf. Eersteyorkeelongeveer zoo lang als stam 2e longitudinalis. Voorste en middelste dwarsadersluiten aaneen of de voorsteligt iets distaal (1/a van de lengte der voorste). De ondersteligt basaal van de
middelsteop een afstand,die meestalwat grooteris dan de lengte der achterste, maar soms slechts de helft van die lengte bedraagt. --
142
--
MYZORRHYNCHUSSINENSIS VAR. 'VANUS.
Costa: zwart; klein, geel stuk bij inmonding subcostaen iets grooter geel stuk even voor den top. Subcosta:zwart, geel aan den top. •e longitudinalis:zwart; geel stukje op eindeeerstederde deel. Verspreidegele schubbenonder eerstecostaplek,geel onder tweede costaplek. 2e longitudinalis:sram zwart, donkereschubophooping bij de bifurcafie.Boventak zwart met geel stuk onder •e costaplek. Ondertak zwart met basaal geel stuk. 3e longitudinalis:basaaldonkereschubophooping, apicaal zwart,daartusschen gemengd,met toenamevan zwarteschubben naar den top toe. 4e longitudinalis:sramgemengd;donkereschubophooping onder die der 3e longitudinalis.Boventak:top en basiszwart, daartusschen gemengdmet duidelijkbasaalgeelstuk. Ondertak evenzoo,maar zonder her duidelijke gele stuk. 5e longitudinalis:Stam geel met basale,donkereschubophooping. Boventak: basale helft geel met schubophooping
onder die der 4e longitudinalis,apicalehelft gemengd,top zwart. Ondertak: geel, top zwart. 6e longitudinalis:geel, met zwarte schubophooping aan den top en in her midden.Franje geheel zwart benedende
inmondingder 3e longitudinalis,geen franjeplekbij de 5e longitudinalis. Randschubben geel ofgemengd.Schubindex 5. Pooten.
Als bij het wijfje. Mannetje.
De volgende beschrijvingis naar die van her mannetje van M. vanus van T•EOB^Lr)(I, blz. •42). ,,Palpen dicht bezet met zwarte en grijze schubbenaan
de basis, minder op de rest van her orgaan,top afgeknot, --
148
--
MYZORRHYNCHUS
BARBIROSTRIS.
met zwarte en grijze schubben,derde lid van den top diep zwart met sinallenwitten top, voorlaatstelid met dunnenwitten top, haarbundelsbruin. Antennen geringd met bruineharem Unguesvan den voorpootongelijk,de grootstemet twee tanden en aanduiding van een derden aan de basis. Ungues der middenpootenkelvoudigen gelijk, evenalsdie van denachterpoot die klein zijn en bijna recht." Vindplaatsen
en broedplaatsen.
SCHiiFFNER zond mij exemplarenuit Deli. VolgensG•LEs(•9oo, blz. •58) vond WAI•KER ze te Makassar. De broedplaatsenkomen met die van sinensisovereen. Verschilkenmerken
met
verwante
soorten.
Mijns inziens heeft men hier niet met een aizonderlijke soort te doen, hoewel de costaplekbij 't einde der subcosta kleiner is, dan de gemiddeldeomvang dier plek bij de echte M. si n e n si s bedraagt. TI•EOBALX) geeft aan (I blz. I42 ) dat de dwarsaderenverder van elkaarstaandan bij M. si n e n si s. Hoe weinig men op dit kenmerk kan afgaan, moge men uit de variatie-tabel van M. sinensis zien (No. Io).
2. Myzorrhynchus barbirostris, v. D. WULP.
Anopheles
Anopheles
barbirostris,
plumiger,
v. r•. WuLe.
DON•TZ(pro parte).
(Zie plaat No. •o).
Palpen geheel zwart, geen goudgele franje aan vleugeltop, gele costavlek bij einde subcostaniet op eerstelong. overgrijpende. Abdominaleschubbenbundel aanwezig. 144
•
MYZORRHYNCHUS
BARBIROSTRIS.
Kop.
Leng'te o,7 raM. Mediaan een bundel van bruine haren en witgele, gewonden, haarvormige schubben. Op den top staan gebogen, geelwitte schubben en enkele omgekeerd lancetvormige,gedeeltelijkstompeen aan dentop ingekerfde, geelwitte schubben.Daarachter staan weinigegeelwittevorkschubben,de overige vorkschubbenzijn bruin; ze staan tot onder
den hals. Donkerbruine
chaetae
onder
den hals en om
de oogen. Chitine van kop en clypeusbruinzwart. Palpen geheel bruinzwartmetsterkuitstaandeschubbenbezet. Lengte
e,3 mM. Eerstelid 5 pCt., tweedelid e7 pCt., derdelid 36 pCt., vierde lid •8 pCt., vijfde lid •4 pCt. van de geheele lengte. Palpenindex o,83. Proboscisgeheel met breed uitstaande, bruinzwarte schubben bezet, oliva bruinzwart, aileen
aan den top lets lichter. Basis der antennen donkerbruin met kleine, donkere schubben. Eerste segment der antennen aan een zijde dicht met langgerekte, stompe, grijswitte schubbenbezet. Segmenten donkerbruin,zilvergrijs aan de geledingen,met zilverachtigdonsbezet; harenglanzendbruin. Verhoudinglengte Ie--ee--3e segmente5:I7: I8. Thorax.
Muisgrijs van kleur, I, 7 mM. lang. Mediaan en lateraal donkere, overlangschestrepen. Vooraan in her middenenkele dunne, geelwitte, haarvormige schubben. Schouderschubben dun gekromd en breeder omgekeerdlancetvormig,stomp, geelwit. Geheel vooraanachter de basisvan denkop breede, stompe,donkereschubben. Verder op den thorax goudglanzende, haarvormigeschubben.Achteraan zijwaartsuitstaande donkere chaetae.Scutellumdonkergrijsmet geelwitte,haar--
145-
MYZORRHYNCHUS
BARBIROSTRIS.
vormige schubbenen donkere chaetae.Pleuragrijsmet sterk gewonden,gedeeltelijk ringvormige, bruine vlekken, die niet in duidelijke rijen staan. Prosternum met enkele donkere haren en lange donkere,stompeschubben.Op mesopleurbij her voorste stigma goudgeleharen, op metapleureengroepje geelwitte, stompeschubben,op grensvan meso-enmetapleur enkele geelwitte,langgerekte,stompeschubbenen goudgele haren, bovenaaneen groepjegoudgeleharen. Prothoraxlobben donkerbruin met donkere chaetae en aan de kopzijde een dichtenbundel zwarte, aanden.topafgerondelangeschubben. }-Ialterenzwart met kleine, zwarte schubbenop den knop, Metanotum
zwartbruin. Abdomen.
Lengte 3,4 mM. Zwartgrijs met goudglanzendeharen. Ventraal bruinzwart;zijwaartsstaanzwartbruinechaetae.Op tweede tot zevende segment staan links en rechts van de middellijnop elk segmenteenige witte schubben, omgekeerd lancetvormig,afgestompt(fig. 28A•). Daarbij enkele witte haren. Op de basis van her 7e segmentbovendien2 bundels groote, zwarte, stompe schubben. Vleugels. Lengte 4,• mM. Afstand basis tot einde subcosta2,7 mM. Vorkcelindex •,5. Verhouding lengte voorste tot achterste vorkcel t,5. Top der •e vorkcel 8 pCt. van haar lengte dichter bij de vleu.•elbasis dan de onderste vorkcel en 26 pCt. van hare lengte verwijderd van de inmonding der subcosta.Sram der 2e longitudinalis•,25 maal delengte der •e vorkcel. Dwarsaderen (fig. 28A5): Voorste staat distaal van middelste, deze weer distaal van onderste. Afstand
onderste tot middelste •,3 keer de lengte der achterste. --
146
--
MYZORRHYNCHUS
BARBIROSTRIS.
Costa zwart, basaal.somsenkele gele schubben,geel stukje bij inmondingder subcostaen even onder den top. Her gele stukje bij de inmondingder subcostakan ontbreken. Soms is dit op ddn vleugel her geval, terwijlherop de anderevoorhanden is. Subcosta
zwart, behalve bij het
einde.
Eerste
longitudinaliszwart met
hier
en
daar
war gele schubben. Basaal
een aantal
(veelal6) onderbrekingen door hoopjes lichte schubben. Enkelelichte
schub-
ben ter hoogtevan de inmonding der subcosta in de costa. Basaal twee schub-
ophoopingen. •e long.geel onderher tweede gele stuk der
costa.
2e lon-
gitudinalis: sram zwart, apicaal wat lichter; boventak zwartmet geel stuk onder
her
tweede
Fig. 28•4. Myzorrhynehns barbirostriso 1. Mannelijke palpe. -- 2. Abdomen ventraal. -- 3. Theca en kolf van harpagon (mannelijke genitalia). -- 4. Vleugelschubben(3e long.). -- 5. Dwarsaderen.-- 6. Blad van waaierhaar (larve) naar Theobald.
gele stuk der costa,
dit stuk kan ook geheel apicaal gelegen zijn. Onderste tak zwart met geel stuk even onder den top. Ook wel vo0r a/• zwart (met geel stukje middenin)daarna gemengd,top --
147 --
MYZORRHYNCHUS
BARBIROSTRIS.
zwart. 3e longitudinalis:basis en top Zwart, voorhet overige gemengd. Schubophooping aan de basis. 4e longitudinalis: stamen bifurcatiezwart, takken eerstgeel dan gemengdof zwart, top zwart. 5e longitudinalis: basis van den stam met zwarte schubophooping, de rest gemengd. Takken gemeng, bovenste tak zwart aan basis en top, (aan de basis twee zwarte vlekken, waarvan de distale een schubophooping is). Onderste tak alleen aan den top zwart. 6e longitudinalis: eerstehelft gemengd,daneenzwarteschubophooping. Laatste helft geel met zwartentop. Franje zwart, behalvegeel stuk bij derde longitudinalisSomseen tweedelichte stuk bij den
onderstentak vande 5e longitudinalis. Vleugelschubben breed eivormig, distaal van de dwarsaderensmaller dan basaal. Schubindex3,3 (fig- 28A•'). Ventraal schubbendonker,smal; waar ze onder lichte dorsaalschubben staan, geven ze een
gemengdvoorkomen.Dit komt ook tot standdoor menging van lichte en donkere schubbenaan de dorsaalzijde. Alle adertoppenzwart, behalve(soms)die van den bovenstentak der 2e longitudinalis.Randschubbenzwart, enkele lichtere bij de toppen der 5e en 6e longitudinalisen daartusschen. De boventak der 5e longitudinalisis recht. Pooten.
Coxa I met donkere haren en aan den top een groep
lange,spitseen stompezijdeglanzende, gele schubben. Coxa II basaaleen groepjestompe,breede,geelwitteschubben en gele haren. Middenineen groepjekleine,omgekeerdlancetvormigegeelwitteschubben, apicaalomgekeerd lancetvormige geelwitteschubben en haren.Coxa III met geelwitte,omgekeerd lancetvormigeschubbenen harenaan den top. Trochantersmet omgekeerdlancetvormige, geelwitteschubben en haren. --
148
--
MYZORRHYNCHUS
BARBIROSTRIS.
Voorpoot: Alle leden behalve tarsaleV drageneen lichten apicalen band. Middenpoor: Femur en tibia met lichten, apicalenband; de overige leden geheel zwart. Achterpoot: Femur met zeer smalle,tibia entarsale1--III inet breederenlichten apicalen band, die bij tarsaleIV slechts door enkele witte schubbenis aangeduid. Aanduiding van basalenband bij tibia en tarsale V. Ungues gelijk en enkelvoudig aan alle pooten. Mannetje. Kop.
Lengte 0,4 mM. Kleur en schubbenals bij her wijfje. Palpen 2,8 mM. lang (fig. 28A•), geheelzwartbruinbeschubd, soms enkele lichtbruine schubben op de grens van 3e en 4e, 4e en 5e en aan den top van her 5e segment aan de buitenzijde.Basaalsegment 6 pCt., tweede 23 pCt., derde 43 pCt., vierde •5 pCt. en vijfde •6 pCt. van de geheele lengte. Proboscis3 mM. lang, bruinzwart,top der oliva iets lichter. Basis der antennen donkerbruin met zilverglans, onbeschubd.$egmentender antennenlichtbruin,de top niet donkerder dan de rest. Eerste segment aan de binnenzijde met een bundel donkere schubben. Segmentenmet zilverglanzendekleine, en donkere groote haren bezet. Thorax.
Lengte •,6 mM. Bouw als bij her wijfje, slechtszijn de mediane
schubben
vooraan
war breeder.
Prothoraxlobben
als
bij her wijfje. Pleura grijs met donkerbruinestrepen,die op meso- en metapleur met elkaar afwisselen. Sternen basaal donkerbruin,distaalgrijs. Schubben alsbij het wijfje. Halteren --
149
--
MYZORRHYNCHUS
BARBIROSTRIS.
bruingeel, bovenstuk van steel en knop bruinzwartmet bruine schubbenop den knop en den top van den steel. Abdomen.
Lengte 4,2 mM. Donkerbruin-zwart met bruine harem Dorsaal is her 8e segmentmet geelwitte, smalle,gedeeltelijk stomp eindigendeschubbenbezet. Evenzoo op her dorsale deel der tangen; aan her uiteindevan dezestaanlange, bruine schubben. Ventraalzijde der abdominalesegmentenzijn als bij her wijfje beschubd,behalvehet 7e segment,dat denbundel van donkere schubbenmist. Eindsegment van de tangender mannelijkegenitalia met een tan& Theca aan de buitenzijde met fijne haartjesbezet(fig. 28Aa). Harpagonenmetkolfvormig aanhangel. Een claspettewerd niet waargenomen.(Volgens Cm•mTOVHERS (•9 • 5) aanwezig met 2 doornen). Vleugels. Lengte 4,4 mM. Afstand basis tot einde subcosta2,9 mM. Vorkcelindex2,3. Teekening als bij her wijfje. Eerste vorkcel korter dan die bij het wijfje, ongeveera/• van de lengte der laatste. Evenzoo is het met de tweede vorkcel, die 7/10 van de lengte van de 2e vorkcel van het wijf•e heeft. De top der eerste vorkcel ligt ten opzichtevan die der tweede vorkcel minder basaalwaartsdan die van het wijfje. Pooten.
Beschubbingvan coxae en trochantersals bij het wijfje, evenzoode teekeningder pooten,de lichtebandenzijn echter war minder duidelijk. Ungues enkelvoudig en gelijk, behalve bij de voorpoot, waar de eene unguis veel grooter dan de andere
en van
een rand
voorzien 150
is. •
MYZORRHYNCHUS
BARBIROSTRIS.
Larven.
Dezelfde verwarring,die heerschtbij de beschrijvingvan de larven van M. s i n e n s is, vindt men ook hier terug. Ze is te verklaren, volgens S•:^Na'ON (•9 • 3), door her verschil in ouderdom van de onderzochtelarven. Volgens J^•v.s en Lisa'oN(• 9 • •) zijn de mediane frontharenniet gevederd,soms eenmaal vertakt, de laterale vertakken zich in 3 of 4 hoof& staremenen deze weer in vele fijnere takken (fig. 28BS).De bladen
der waaierharen
hebben een duidelijke, zij het ook korte, punt en daaronder•--2 zaagpunten. Volgens TnEo•^•.I) zijn de roediane frontharen ongevederd en onvertakt (fig. 28B7), de laterale
hebben
een
dikken sram, waarop . vele stijve haren ingeFig. plant zijn. De waaierlVIyzorrhynchus barbirostris. 7. Frontharen larve (naar Theobald). harenhebben5--6 zaag- 8. Idem naar Jamesen Liston met blad van waaierhaar. punten en een punt aan
den top, die echterniet grooteris dandeanderezaagpunten (fig. 28B6).Volgenshem heeft J^MEsen LIsu:oN's beschrijving op M. m i n u t u s (= M. si n e nsi s) betrekking.De antennen dragen lateraal een vertakt haar. De waaierharenkomenvoor
van het --.e--7e abdominalesegment. Volgens
(•9o8) is de kop bijna steedslichtbruin(bij si ne n si s zwart) en op de larve komen geen witte banden voor (wel bij si n e nsi s). VolgensS•raNu:ON is het juist andersom(• 9•5): volgens hem onderscheidende larven van b a r b i r o st r is, --
151
--
MYZORRHYNCHUS
BARBIROSTRIS.
zich van die van si n e n si s, doordatde eerstedonkerzijn en witte dwarsbandenop thoraxen abdominaalsegmenten hebben. Vindplaatsen. Volgens DONITZ(I902): Zie
M. sinensis
met welke
soort D0•TZ
M. barbiro-
st r i s onderde naam ,,A n o p h e 1e s p 1urn i g e r" samenbracht. Volgens GmEs (• 900): .4rdfoeno (O. Java, Afdeeling Malang) volgens vA>•DER WULP.
Volgens THEOBALD: Nieuw-Guinea (Bmo). Volgens eigen waarnemingSumatra: Deli, Sibolga. Nieuw-Guinea: Station Arend, van Weelskamp, K 1o of b i v a k (verzamelddoor S•TANALA).
5•ava.'Ba t a v i a (verzamelddoor KrtEr)mT). Broedplaatsen.
Volgens BACBE•,GUZMA•en Rosa (•9•5) komt M. b arbirostris
in rivieren, die aan de zon bloot staan en met
waterplanten begroeid zijn, veelal met M. r o s s ii voor, maar heeft in 't algemeenhelderderwater noodig dan dezelaatste
en houdtvooralreel vanwate, rplanten; inbrakwaterkunnen
de larven
leven.
Ik vond de larven naast die van M. s i n e n s i s
in sawah'sbij Sibolgaen in 'talgemeen opdezelfdeplaatsen, waar deze laatstesoort voorkomt,behalve in de poelennabij Medan, waar wel reel M. sinensis, maar absoluutgeen M. b a r b i r o st r i s gevondenwerd. J•MEsen L•STO•(•9 • •) vermeldenook de voorliefdevoor waterplanten, maarnoemen verder als broedplaatsen beschaduwdepoelen.Ze wijzenook op de relatieve zeldzaamheidder soort,die ook mij opviel, --
152
--
MYZORRHYNCHUS
ALBOTAENIATUS.
de imagineskomen volgensdie schrijverszeldenin de huizen, volgensLE•CESTEI• (• 9O8)is dit echtereengewoonverschijnsel. Ik vond de imaginesin huizen. Pathogene
beteekenis.
WALKEI• en BARBr•I•(•9•4) vonden dat 4 pCt. van de door
hen
onderzochte
individuen
van
M. bar b i r o s t r is in
staat waren de tropicaparasiettot ontwikkeling te brengen. Met de tertiana- en quartanaparasietgelukte dit in 'tgeheel niet. Volgens de proeven van JArdr. s (19o2) gelukte de experimenteele ontwikkeling van alle soortenmalaria-parasieten en hun overbrengingmet M. bar b i r o st r i s. CHrUSTOr•RS
(1912) acht de barbirostris van weinig belang voor de malaria-epidemiologie.S'rAN•ON(•912) geeft aan dat deze mug geen malaria overbrengten WA•so• (•9•3--•9•5) zag geen verband tusschenoptredenvan malaria en de verspreiding van M. barbirostris: waar deze soort te zamenmet M. sinensis,
C. kochii
en M. rossii
voorkwam was
weinig malaria.
MA•H•Sen LE•ER (•9•o) beweren(zonderexperiment) dat de soort malaria overbrengt.S•r•rH•S en CHR•STOmml•S (•902) zagen in 't experiment de ontwikkeling der tropica-parasiet, nadat hun eerste proeven negatief waren uitgevallen.
3. Myzorrhynchus albotaeniatus, THEOBALD.
(•ie plaatNo.•). Palpen zonder witte ringen. Gele costaplekals bij b arbir o s tr i s. Achterpoot:tarsaleIII en IV wit met zwartenmiddenring, V geheelwit. Geenventraleschubbenbundel op abdomen. --
153
MYZORRHYNCI-IUS
ALBOTAENIATUS.
Kop.
Lengte 0,6 mM. Kleur bruin, top met bruingeleharenen gekromde, geelw. itte schubben. De vorkschubbenstaan tot even onder den nek, ze zijn bruin. Enkele geelwittevorkschubbenen stompe, omgekeerdlancetvormigeschubbenop den top. Zwartbruine chaetae staan ventraal en langs de oogen. Palpen =,6 mM. lang, bruinzwart,somsmetletslichter bruine schubbenop de grens van 3e--4e en 4e--Se segment. Segmentenvan het basale af gerekend maken 8, =3, 4•, t7, • pCt. van de geheelelengte uit. Palpenindex0,78. Proboscis=,8 mM. lang, bruinzwart met smallengrijswittenring onder de oliva; deze laatste is bruinzwart met zwarte haartjes, aan den top is ze lets lichter. Basis der antennenbruinzwart met zilverglans,met kleine geelbruineschubbenbezet. Segmenten bruinzwart,zilvergrijsaan de geledingen;metkleine zilverglanzende en groote donkere haren, eerstesegmentaan de binnenzijdemet een bundelwitte schubben, dezelfdemeer verspreidtot op her 6e segment.Verhoudinglengte •e - =e--3e segment als •9:•4:•6. Thorax.
Lengte x,6 mM. Donkergrijsmet zeer duidelijkemediane donkere streep en voorste zijstrepen. Mediaanstreepeindigt voor her scutellummet een duidelijke zwarte vlek, verder nog fijne, zwarte spikkels. Vooraan mediaanenkele gele, gekromdeschubbenen lateraal links en rechtseen bundel gekromdeschubbenmet donkerebasisen lichtentop. Verder slechtsgoudglanzende haarvormigeschubben.Zijdelingsgele haren, achteraandonkere chaetae.Scutellummet grijzebasis en bruinen rand, daartusschen zwart, her is bezet met haar154-
MYZORRHYNCHUS
ALBOTAENIATUS.
vormige, goudglanzendeschubbenen donkerechaetae. Pleura zilvergrijs met vier diagonaalsgewijsgeplaatstestrepen,door donkerbruine vlekken gevormd, waarvan de 2e van boven niet op her metapleur overgaat. Goudglanzendeharen op de grens van. meso- en metapleur en op prosternum.Geen haren bij de stigmata. Prothoraxlobbendonker met grijze vlek, bruine haren en naar den kop toe een dichtenbundellange, donkere schubben. Halteren geelbruin, knop zwart met zeer kleine
donkere
schubben.
Metanotum
zwart.
Abdomen.
Lengte 3,5 mM. Bruinzwartmet lichtereplekkenen bruine haren. Nergens staan schubben. Vleugels.
Lengte 3,8 mM. Afstandbasistot einde subcosta2,• mM. Vorkcelindex •,8. Verhouding van de lengte van bovenste tot onderstevorkcel •,4. Top van •e vorkcel 6 pCt. van haar lengte dichter bij de vleugelbasisdan die der 2e vorkcel. Afstand top •e vorkcel tot einde subcostabijna de helftvan de lengte der •e vorkcel. Lengte stam 2e longitudinalis•,2 keer de lengte der •e vorkcel. Voorstedwarsaderietsapicaal van middelste; lengte achtersteis de helft van den afstandvan middelste tot achterste;de laatste ligt basaal van de eerste
(fig. 293). Vleuge[schubben breed, afgerond(fig. 29a);distaal van de dwarsaderen smaller dan basaal. Schubindex 3,4. Ventraal zijn de schubbenveelal smaller. Costa zwart met klein geel stuk bij de inmondingder subcosta(soreskunnen basaal daarvan 2 gele vlekjes voorkomen), en even onder den top; her eerste lichte stuk kan ontbreken. Subcosta alleen geel aan den top. Eerste longitudinalismet twee gele stukkea op •e derde deel, verder zwart met enkele gele --
155
--
MYZORRHYNCHUS
ALBO'rAENIATUS.
schubben en bij den top een geel stuk onder het tweede
gele stuk der costa,de rest is zwart. V66r detweeeerstegele sinkken liggen ophoopingenvan zwarte schubben. Tweede longitudinaliszwart, soms met enkele gele schubbenop de onderstehelft van den sram.Bovenstetak zwartmetgeelstuk overeenkomende
•
onderste tak
/.
I
her
tweedegele stukder costa;
\
I \
met
zwart met
I geel stuk op eerste derde
deel; schubophoop a;n de bifurcatie. Derde lon•,itudinalis
met zwarte
basis
en de rest gemengd; schubophooping aan de basis. Vierde longitudinalis met zwarten sram,
waaropenkelegeleschubben, bifurcatie zwart, tak-
ken gemengd,somsalleen onderstesomsbeidetoppen
zwart, som• op bovensten tak zwarte vlek met gele schubben
er
door
heen.
Vijfde longitudinalis met schubophooping aan de basis, bovenste tak met
Fig. 29.
•iyzorrhynehus albotaenlatus. 2 of 4 zwarte vlekjes 1.3.Mannelijke palpe. -2. Mannelijke Dwarsaderen en vleugelschub {vangenitalia. 3e long.).-- (waarvan danaan dentop) onderste
met din
of twee
Vlekjes(ook met een aan den top), de rest geel aan de basis en gemengdaan dentop. Zesdelongitudinalissomsmet zwart vlekje aan de basis (of daar gemengd),een schubophooping --
156
MYZORRHYNCHUS
ALBOTAENIATUS.
in het midden en een vlekje aan den top, de rest geel of gemengd. Franje donker met geel stukje aan den top der derde ader. Ventraal zijn alleen zwarte schubben,die op de donkere deelen staan, maar ook somsop die deelen, waar dorsaal lichte schubbenstaan. Hierdoor komt de gemengde kleur tot stand (zoo bijv. bij de 6e longitudinalisen bij her basaaldeel van de boventak der 2e longitudinalis). Deze mengkleurkan echterook ontstaandoormengingvan lichteen donkere schubbenop de dorsaalzijde(sram 5e longitudinalis, basaaldeelboventak van die ader). Vanafde 2e longitudinalis zijn de toppenvan alle aderenzwart. Randschubben zwart. Boventak der 5e longitudinalisrecht. Pooten.
Coxae aileen met goudglanzendeharen, trochantersook met gele schubben.Ungues aan alle pooten enkelvoudigen gelijk van grootte. Voorpoot:Tibia met basalertgrijsgelenband.Tarsale I--III met breede apicalen,grijsgelenband. Middenpoor:als voorpoot. Achterpoot: Tibia met basalenen apicalenbruingelenband. Tarsale I met bruingelenbasalenen grijsgelenapicalenband. Tarsale II met breeden, witten, apicalenband. Tarsale IIl en IV wit, met zwarten band middenin, tarsale V geheel wit. Mannetje. Kop.
Lengte 0,4 mM. Schubbenals bij het wijfje. Palpen 2,6 mM. lang, relatieve lengte der leden (re beginnen bij her basale) 8, 27, 42, t2, t t pCt. der geheele lengte. Kleur 157
MYZORRHYNCHUS
ALBOTAENIATUS.
zwartbruin, lichtbruin op de grens van 3e--4 e en 4e--5e en aan de eene zijde van her 5e lid.(fig. 291). Proboscis3 mM. lang, zwartbruin, oliva aan den top lichter bruin. Basis der antennen bruinzwart, zilverwit bestoven.Eerste segment aan de binnenzijdemet een bundel schubben:de segmentenzijn bruin, apicaal bruingeel,de topsegmentenzijn donkerdermet zilverglanzendehaartjes bezet, de overige segmentendragen ook lange zwartbruineharen. Thorax.
Lengte •,5 mM. Kleur en schubbenals bij her wijfje. Vlekken op pleura minder regelmatig verdeeld als bij her wijfje, de teekeningdoermeerdenkenaan M y z o r r h y n c h u s barbirostris. Abdomen.
Lengte 3,4 mM. Mannelijke genitalia (fig. 29•): basale leden der tangen van voren met zwarte, dorsaal met goudgele, groote, stompe schubbendicht bezet. Theca met fijne haartjes aan de buitenzijde, harpagonesmet kolfvormige aanhangsels, claspette werd niet waargenomen. Abdomen overigensals bij her wijfje. Vleugels.
Lengte 3,5 mM. Afstand basistot eindesubcosta 2,4mM., vorkcelindex •,8. Bovenste tak der tweede longitudinalisgeheel zwart, onderste gemengd, takken der vierde longitudi-
nalis, behalveaan de bifurcatie(zwart) gemengd. De vijfde longitudinalis zonder basale stamvlek, verder geel behalve een vlek op de basisvan denbovenstentak. Zesdelongitudi--
158
--
MYZORRHYNCHUS
ALBOTAENIATUS.
nalis gemengdbehalveeen vlek in her midden. Overigens als bij her wijfje. Vorkcellenkorter dan bij her wijfje. Verhouding der lenstender eerstevorkcellenals 7: 2o en der tweede
vorkcellen
als 6:IO. Pooten.
Coxae en trochantersaileen behaard. Ungues aan voor-
poor ongelijk,degrootstedraagteenrand. Unguesderoverige pootenenkelvoudige,n gelijk. Teekeningder pootenals bij her wijfje.
Vindplaatsen. Eigen waarneming' Sumatra.'
Deli.
Broedplaatsen. LEICESTER vond de larven in poelen, binnen de getijgrens gelegen en in poelenin her binnenland(F. M.S.). Ik kan over de broedplaatsenniets zeggen,daar alleen i magin es gevangen werden. Pathogene
beteekenis.
Volgens STANTON (I914) seven LEICESTER, JAMES en LISTON aan, dat deze soort malaria kan overbrengen. Daar deze auteurs echter bij meet dan 6in gelegenheidzeer vrijgevig bleken bij her uitreiken van dit testimonium,mag men her cum granosalisopvatten.
--
159
--
MYZORRHYNCHUS
4.
MAURITIANUS.
Myzorrhynchus mauritianus, GRAND?R•.
Anopheles
Anopheles
tenebrosus,
paludis
Anopheles
var. similis,
mauritianus,
Myzorrhynchus
ziemanni,
Myzorrhynchus
DONITZ.
coustani,
TnEOBALV.
GRAND?Ri. GRtiNI•ERG. LAVERAN.
M y z or r h y n c h u s a r g y r o p u s, SW•.LLENGRF•EL. (Zie plaat No. t 2).
Gelijkt veel op M. albotaeniatus,maar tarsalia IV en V . achterpoot zijn geheel wit, tarsale III voor de distale helft, er is een ventrale schubbenbundelop abdomen,en de palpen dragen witte ringen. Wijfj e. Kop.
Lengte 0,5 mM. Kleur bruin, aan den top bruingrijs.Aan den top gele haren en geelwitte, gewonden,haarvormige schubben.Dan geelwitte, lange, dunne schubbenen gele tot geelwitte vorkschubben,verder bruine tot bruinzwartevorkschubben.Langsde oogen,aan dentop en ventraalbruinzwarte chaetae. Palpen 2 mM. lang. Relatieve lengte der leden (re beginnenmet basaallid)6, 26, 36, 20, •2 pCt. vandelengte. Palpenindexo,59. Breedte basisderde lid 5 pCt. der lengte. Palpen bruinzwart beschubd,aan den top van 2e, 3e, en 4e segment en gan basis 5e segmentwitte schubben,evenzoo aan de rugzijdevan den top van her 5e segment.Proboscis 2,2 mM. lang, bruinzwart,oliva bruin.Antennen: Basisbruinzwart zilver bestovenmet kleine schubben(fig. 3o•a),•e--6e segment met groote, gekromde,witte schubben(fig. 3o•bc), --
160 --
MYZORRHYNCHUS
MAURITIANUS.
verder zilverglanzendehaartjes en bruine, glanzendeharen. Verhouding te--2e--3e segment als 2o' t6'•7. Kleur der segmentendonkerbruin. Thorax.
Lengte •,4 mM., muisgrijsvan kleur. Breede, donkere mediaanstreep,voorste en achterstezijstrepen.Vooraan links en rechts een bundel gele, gekromdeschubben.Op denthorax goudglanzende, haarvormige schubben. Zijdelings donkere haren chaetae.
en
achteraan
donkere
Prothoraxlobben
bruin-
grijs met haren en, naar den kop
/
toe, donkere schubben.Scut•llum grijs, middenindonkermet
donkere chaetae. Metanotum _•••.
bruinzwart.Halteren bruingeel, knop donkerder met
kleine
donkere schubben. Pleura grijs
•
met 2 rijen donkere vlekken, waarvan
de onderste
de sternen
•/
Fig. aO. •yzorrhynehus
maurltlanus.
orevat en de bovenste(de 1.Antennensoh.bben: a.opbasis; a.op breedste) door grijze lengte- ee c.op•e•id.-{•e•.enVwa•sade•en enlid; vleugelschubben 3e long.). strepen onvolkomen in drieen gedeeld is. Prosternumbehaard, enkele gele haren op de grens van meso-en metapleur.Verder geen haren. Abdomen.
Lengte 3,• mM. Kleur zwartbruin met lichtere vlekken op 5e•8e segment.Haren bruin. Aan de buikzijde,op den top van her 7e segmenteen paar bundelsdonkereschubben, 161
--
MYZORRHYNCHUS
MAURITIANUS.
lang en met afgerondentop. Naar de basisvan dit segment staan verspreide schubbenen ook nog enkele op den top van her 6e segment.Verder alleen harem Vleugels.
Lengte 3,9 mM. Afstand basis tot einde subcosta2,4 mM. Vorkcelindex •,6. Verhouding lengte bovenstetot onderste vorkcel: 1,4. Toppen van eerste en tweede vorkcel bijna op gelijke hoogte (die der eersteiets basaal). Top eerstevorkcel voor 30 pCt. van haar lengte van her einde der subcosta af. Leng'te van eerste vorkcel iets kleiner dan die van den sram der tweede longitudinalis.Costa zwart inet geel stukje aan de inmondingder subcostaen eeng'rootergeelstuk even onder den top. Subcostazwart, behalve onderde eerstecosta vlek. Eerste longitudinalis zwart, behalve onder de tweede costavleken enkele gele schubbenop het basalederdedeel, en drie gele plekjes op her tweede derde deel. Tweede longitudinalismet zwarten sram, bovenstetak zwart,behalve onder de tweede costavlek, onderste tak aan de basis zwart,
dan geel dan gemengd.,top zwart. Derde long'itudinalis aan basis en top zwart, de rest gemend. Vierde longitudinalis eerste helft van den sramzwart. dan gemengdmet twee vlekken afgewisseld, takken aan top en basis zwart, daartusschen gemengd. Vijfde longitudinalis:stam zwart met enkele gele schubben,distaal derde deel geel, bovenste tak eerst geel met twee vlekken, dan gemengd,onderstetak geel behalve vlek aan den top Zesde longitudinalis geelmettweevlekken, boven apicale vlek gemengd.Franje donker met geel stukje bij den top van de derde longitudinalis.Alle aderen met zwarten top. Schubophoopingen: basaalvlek 6e, sram 4e, en bifurcatie 2e longitudinalis.Dwarsaderen: voorstedistaalvan middelste en deze distaal van achterste (fig. 3o•). Lengte --
162
--
MYZORRHYNCHUS
MAURITIANUS.
achterste •,2 maal de afstand van middelste tot achterste.
Vleugelschubbenbreed en afgerond, maar niet zoo breed
als bij M. ba•:birostris.
(fig. 302). Schubindex5,3--5,5-
Onderscheid in breedte van basale en apicale schubben nauwelijksaangeduid.Ventraal zijn de schubbeneen weinig smaller dan dorsaal, ze staan (voornamelijkop de distale vleugelhelft) op de zwarte vlekken en gedeeltelijk (distale helft 6e, idem boventak 5e, idem 4e en 2e, geheele 3e) onder her geel waardoor mede her gemengdekarakter dier plekken tot standkomt.Randschubben geelen zwartgemengd. Pooten.
Coxae van voor- en middenpoormet enkele witte haren en schubben, trochanters met meer van beide. Coxa en
trochantervan achterpootaileenmetharen.Voorpoot:Tarsale I--III met witten apicalenband, IV en V metgelenapicalen band.Middenpoot:alsvoorpoot,maar hier heefttibia eenwitten apicalen en basalenband. Achterpoot:Femur, tibia, tarsale I, en II met witten apicalenband. Tarsale III voor de helft wit, tarsale IV en V geheel, de eerstemet enkele donkere schubben in her midden, de laatste met enkele donkere
schubbenaan den top. Ungues aan alle pootengelijk en enkelvoudig.
Mannetje.
De volgende beschrijvingis naar die van her mannetje van M. mauritianus van T•i•.oB,•r.r) (I, blz. •29). ,,Kop bruin met enkelegekromdewitteschubben vooraan, witte vorkschubbenboven en in het midden,bruin met bruin-
gelen top op achterhoofd, die bij den nek bleekerworden. Bundelwitte harennaar vorenstekendetusschen de oogen. Antennenmet bruineen grijzebanden,basaalliddonkerbruin, --
163
MYZORRHYNCHUS
MAURITIANUS.
binnen lichter, haren vlasbruin. Palpen zwartbruin, de beide apicale leden gezwollen,met drie onregelmatigebandenop de apicale stukken, basaal nog een zwak aangeduidewitte band, haarbundelsdonker.Unguesvan denvoorpootongelijk, de grootste met een tan& Lengte 5--5,5 raM." Vindplaatsen.
SCHtlFFNER zond mij een exemplaaruit Tandjong karang (Lampongs).De broedplaatsbleef mij onbekend. Verschilkenmerken
met
verwante
vormen.
Ik (t9t4) beschreefdezesoort als M. argyropus, kon mij echter later overtuigenmet een volmaakt typisch exemplaar van M. mauritianuste doen te hebben.StANtON(t9t5) verklaart mijn M argyropus identiek met M. sinensis, wat natuurlijk geheel onjuist is. Pathogene
beteekenis.
Ross (t9o9) vond 3 soortenAnophelinen tius, waarvan 6dn M. ma-uritianus brengt deze soort geen malaria over.
in Mauri-
is. Volgens hem
5. Myzorrhynchusumbrosus, THEOBALD. Wijfj e.
De volgendebesehrijving is naar de van TUF. OBALD (III, blz. 87). ,,Nauw verwant aan b a r b i r o st r i s, maar verschilt door
de aariwezigheid van slechts 6dncostavlek (de costais dus geheeldonker)eneenmeeruitgesproken geleenzwarteapicale fi'anje,geen lichtefranjeplek, verderbleekerevleugelschubben en geenwitte verspreideschubben over het vleugelveld." 164-
MYZORRHYNCHUS
UMBROSUS.
(0ok de schubbenbundelventraal op het 7e abdominaalsegment ontbreekt, welk gemis een van de beste verschil-
kenmerkentegenoverM. barbirostris
uitmaakt.Sky.).
,,Kop.: Zwart, met enkele grijze vorkschubben van voren, zwart aan de zijden en van achteren,smallewitte schubben tusschen de oogen en enkele gele haren van voren. Palpen dicht met zwarte schubben bezet, antennen zwart, basaallid
en enkele volgendeleden met zwarte schubben. Thorax: Zwartachtig, met sporenvan lengtestreepenen goudgele, haarvormige gekromde schubben en een bundel grijze schubben van voren. Prothoraxlobbenmet zwarte schubben, ook enkele voor op her mesonotum.Scutellum grijs, donkerder in het midden. Metanotum
donkerbruin.
Abdomen'
haren.
Pooten'
Staalzwart
met bruine
Met bruin tot zwarte
schubb•n,ledenmetsinallen, lichten
Fig. 31. ]iyzorrhynchus umbrosus. Vleugel (naar Theobald}.
apicalen en basalen band." Vleugels': Costa zwart, onderbroken door een smalle, gele plek aan den top, met een uitgesprokengele plek aan het eind van den onderstentak van de 2e long.tot aan de 3e long. De kleine costaplekstrekt zich uit tot de •e long. en gedeeltelijktot den boventak van de 2e long. er is eenlichte
plek op den onderstentak. l) De rest van de •e en 2elong.is zwart, de andere aderen zijn meest licht beschubdmet enkele verspreide donkere schubbenen donkere vlekken als volgt: aan de basis van de 3e long., aan de toppen en basis van de 2e vorkcel, stam licht, maar aan de bassisvan de 4e long. •) De sedert uit Deli ontvangenexemplarenwijken in z66verrevan deze beschrijvingaf• dat op de costa(bij de inmondingder subcostasoreseen geel plekje is• dat bij andere exemplaren onduidelijk wordt en bij weer anderengeheel ahvezigis. Verder vond ik geregeldop 't einde van't eerste derde deel der eerste long. een plekje grijswitte schubben. --
165
--
MYZORRHYNCHUS
UMBROSUS.
zwarte schubben.5e long. met twee donkere vlekken op den boventak, en een groote aan den top van den ondertak en twee vlekken op de 6e long. Franje overal donker, geen lichte plekken daar waar de ondertak van de 5e long. den rand bereikt. Eerste vorkcel veel langer en smallerdan de tweede. Basis eerste vorkcel veel dichter bij de basisvan den vleugel dan die van de tweedevorkcel. Dwarsaderenver van elkaar, de middelstemeer dan Mar eigenlengtedichter bij de basis dan de voorste, de achterstedichter bij de basis dan de middelste. Randschubben donker. Halteren licht, met
bruinen knop. (fig. 3t) Lengte 5 mM." SCHClFFNER vond deze soort van de overige Myzorrhynchi gemakkelijk te onderkennen, doordat M. u m b r o s u s in rust de tibien der achter-
pooten geheel parallel aan de onderlaag houdt. Carve. ß
Frontharen als M. sinensis maar buitenste paar met minder zijtakken (4-?6). Op abdomengeen waaierharen. Vindplaatsen. SCHAFFNER deelde mij mede, dat hij deze soort te Rantau Pandjang (kuststreek Deli) zeer algemeen vond en dat StaNtONde determinatiebevestigde. Broedplaatsen.
M. um brosu s is een echte boschmuskiet, die volgens Watson (x9•3--•9tS) de broedplaatsenheeft in poelenin her oerwoud.
Pathogene
beteekenis.
VolgensWaxsos(x9•3-I9x5)is dit de belangrijkste malaria overbrengerin het laagland der F. M. S. Waar dezeontbreekt of waar men de koeliewoningen voldoende ver van de --
166
•
MYZORRHYNCHUS
PSEUDOBARBIROSTRIS.
broedplaatsen kan bouwen,behoeftmen niet voor malariate vreezen.VolgensSTANTON (•9•4) deelenookLEICESTER, JAMES en LISTONdeze meening, maar STANTON zelf acht de beteekenis dezer soort voor de malaria-overbrenging twijfelachtig.
6. Myzorrhynchus Deze
soort
onderscheidt
pseudobarbirostris, LUDLOW. zich
van
de zeer na verwante
M.
b ar-
birostris alleen door wit gevlekte pooten. Ook schijnener op de vleugels meer afgeronde breede schubbenvoor te komen dan bij de laatste soort. Alle leden der pooten met witten top behalvetarsalia V. Pathogenebeteekenis:Onbekend. Voorkomen: Philippijnen.
7.
Myzorrhynchus
Lophoscelomyia
asiaticus, THEOBALD. asiatica,
THEOBALD.
Palpen donker, enkele lichte schubbenbij top v66rlaatste en laatste lid. Prothoraxlobbenmet schubbenbundel.Costa met gele plekken op de helft en aan den top. ¸ndertak tweede long. met lichte plek. Rest van den vleugel donker. Femora van achterpoot aan den top met een bundel lange zwarte schubben,waarachter een bundel witte schubben gelegen is. Larve; frontharen: middelste paar lang, op de helft der
lengtevertakt,buitenste paarhalf zoolangonvertakt. Pigmentvle• in de vorm van een kruis op thorax. Waaierharen op abdomengepigmenteerd. Bladen met lange punt. Pathogenebeteekenis:Onbekend. Voorkomen:
Malacca.
--
167
vii
Geslaeht: Mennemyia,
STRICKLAND.
Vleugels geheel donker. Houding bij het zitten als Culex. Zeer
dunne orthodactyle(voor verklaringvan dezebenamingzie blz. •9) palpen. Kop met gewone breede vorkschubben. Prothoraxlobben met
schubbenbundel. Vleugelschubben smal omgekeerdeivormig. Abdomen behaard
zonder
schubben.
Een soort: Mennemyia brevipalpis, ]ROPER(syn. Anopheles brevipalpis.]ROPER)waarvan de voornaamste eigenschappen reedsdoor de geslachtsdiagnose bepaald zijn. Pathogene beteekenis: Onbekend. Voorkomen; Malacca, Britsch Noord Borneo.
--
168
--
VIII.
Geslaeht:
Stethomyia,
Neostethopheles,
Thorax
en
abdomen
met
haren
J^M•.S.
en borstels.
Prothoraxlobben
be-
haard, aan den top met een papille. Vleugels met smallelancetvormige schubben.Kop met zeer smalle vorkschubben. Houding bij het zitten als culex. Palpen zeer dun. Een
soort:
$. aitkenii.
I.
Stethornyia
Anopheles
aitkenii, T•.o•^•.•.
aitkenii,
Neostethopheles
Stethomyia
TI-I•.OB^r.I).
aitkenii,
fragilis,
Ti•v.oB^r.I•.
Palpen dun met zwarte schubbenzonder lichte banden. Op kop lineaire schubben,boven iets gevorkt. Vleugels geheel donker, eerste vork bijna twee maal zoo lang als tweede. Pooten bruin zonder lichte
banden.
Larve:
Laterale
frontharen onvertak, mediane in twee takken
eindigend of met fijne zijtakjes. Waaierharen op 2de tot 7deabdominaalsegment,punt der bladen kort. Pathogenebeteekenis:Onbekend. D^2½•.Ls (gecit. naar Ross •9 •) vond deze soort in oerwoudstreken waar de malaria ernstig heerschte. Voorkomen:
Malacca.
169
--
IX.
Geslacht:
Bironella,
THEOBALD.
Thorax en abdomen behaard. Eerste vorkcel der vleugels zeer klein, stam der 2e long. minstens vier maal zoo lang als de vork. Een soort: Bironella gracilis, waarvan de meest opvallende eigenschapdoor de geslachtsdiagnose reeds voldoendeblijkt. Pathogene beteekenis: Onbekend. Voorkomen:
Nieuw
Guinea.
--
170--
'>Ioqmo'l
laoei
q-
q-
I
I
+
I I
+
+
I+
I1+
I
-{- I
q- I
I I
I I I
q-q-
I I
+
I I I q- I I
I
I I I-1-[
I +
I
I q- I
aolao d
ß1•$ o illl o..,:i
I
I
I I
++1
I I
I
I
I I
•
I
I
I
I
I
I
I+++
I I
I i
++
'UplUO.l.
ßm•uuv 'eU!tlaaU!tlaO3
I
I I
[ I
I I
=
I
I
+++++1 'uau[ldd!l!tld
q- I I +1
'oauao[l-p•ooN
+ +
+ ++
I
I +++
I I
I +1 I
ßgau!n D -•na!N
Jr
I
I I Jrl
I
•
'saqala3
I
I
I I
I I
I
I
ßoauao•l
I
I
I
I
'm•l•mng
I
I I +++--I-
I
I
I
I I-t-I
I Jr I
I
• -t-
I
q-+
I
I
Jrl
I
I
I I
Jr l
I I
I I
+l
I
I I +1
I -t-++
+1
I
I +
I
I q--
I -+-+++5-
I
+
I
I
I
I
I
I
I
I
I
o
I I
i -I--f-++
z
,
GEC1TEERDE
LITTERATUUR.
AmE (•9o3). A note on Anophelesfuliginosusand sporozoites. _ind. meal.gas. Vol. 38• p. 246.
Arm; & AL½ocK(•9o5). On the occurenceof Myzomyia listoni in Calcutta. ?raceed.Ray. Sac. Vol. 86• B. 5•9• p. 3•9 .
B^NKs(•9o6). A list of Philippine Culicidae. ]>hil. journ. of Science. Vol. • p. 977. Id. (x9o7). Experimentsin malarial transmission by meansof M. ludlowi. œad. lac. Vol. 2• p. 5•3 BXRBE• Gvzux• & Ros^ (•9•5). Malaria in the PhilippineIslands. œod. œoc. Sect. B. vol. x9• p. x77. BE•rXLE¾ (x9zz). Nyssomyzomyiarossii and malaria. ]>aludism•No. 2. January x9xx.
BouEx (x9o6). Contributionk la r•partition des culicidesen Indochine. Ann. cPhyg.et de mbd.calan.T. 9• P. 58z. BROQUET(z9zz). Culicides de Cochin-Chine. Bull. sac.path. exat. T. 4• P- 395, C.•tz•
(x9•3). American Jaurnal of lrapical diseasesand preventivemedecine.Vol. • P. 43.
Ca•us•:ovu•s (x9•2). Malaria in the Andamans. Scient..mem.O•c. af ttealth. Gavt. af India, 2V. S. No. 56. Id. (x9x3). Contributionto the study of colour-markingsand othervariable charactersof Anophelinae etc. •lnn. trap. med. and parasit Vol. 7• P. 45. --
173
GEC1TEERDE
LITTERATUUR.
CHmS•'OPHERS (•9•5). The male genitalia of Anopheles. _Ind.iraurn. of med. research. Vol. 3• P. 37x.
DANIELS(•9o9). Mosquitoesin the Federated Malay states.Kuala Lumpur. DARLING(•909). Transmissionof malaria-feverin the canal zone bij Anopheles mosquitoes. .faurn..4met. reed. assoc. Vol. 53• P. 2o5•. Id. (•9•4). Studies in relation to malaria. Canal commiss.labor. Board of health. Dept. of Sanitation.2ndEd. 42 pp. D6NITZ (•902). Beitr•ige zur Kenntniss der Anopheles. Z•itschr.f. Zty•. etc. Bd. 4x• P. •5.
Id. (x9o3). Beitra. ge zur Kenntnissder Anopheles•II Mitt. A'ad.loc. Bd. 43• P- 2•5. FRY (•9x2). First report on malaria in Bengal. Calcutta• Bengal secretariat•Book Ddp6t. GILES(X9OO). A Handbook of Gnats or M9squitoes. London• Joan BALE & DANIELSSON pp. 374. GREEN(•906). Malaria in Batticaloa district. Tropical agriculturist•vol. 27• p. 84.
HODGSON (X9X4 I). A preliminarynote on malaria in Madras city. Ind. journ. afmed. research. Vol. x• p. 703. HODGSON (X9•4 II). Malaria in the new province of Delhi. 2•ad. loc. Vol. 2• p. 405. Ja•ES (•9o2). Malaria in India. Scient. mere. Offic. of ]-]ealth. Govt. aj• ]nd•'a. 2V. S. No. 2. Ja•ms & LISTON(•9•X). The Anopheline mosquitoesof India. Calcutta• THACKER•SPINK & Go. 128 pp.
KIEWmT •E JONGE(X9XX). Voordrachtenover tropischeziekte in de OostIndische Archipel. Batavia•JavaascheBoekhandelen drukkerij•deel I. KINOSHITX(X906). Uber die Verbreitung der Anophelesauf Formosa und aleten Beziehungzu den Malariakrankheiten. Arch. f. Schiffsu. ]'rapenkrankh. Bd. xo• pp. 62• 676• 7o8• 74x. --
174
GECITEERDE
LITTERATUUR.
LEICESTER (•908). The culicidaeof Malaya. Studiesfram the Inst. med.res. Kuala Zumpur. Vol. •3• part. 3• P- •8.
LEOPOLD (X9•5). De gezondheidstoestand der arbeidersbij de steenkolenmijnen van Poeloe laoet. Mreded.Kalan. ]nst. No. 5.
LISTON(•908). The presentepidemicof malariain the port of Bombay. Journ. Bombay2VaI. ]list. Sac. Vol. •8• No. 4. LUDLOW(x904). Nyssomyzomyia indefinitan. sp. Canaaian entomologist. Year •9o4• p. 299.
Id. (x9•5). A questionof synonymy. Milit. surg•eon. Vol. 36• p. 5o5.
MATHIS& LRCER(X9XO). La faune Anophdlienne au Tankin. Sac. mdd.el chirurg•.de l']ndochine.T. x• pp. xS8•4xx:49•.T. 2•p. 83.
ROPER(•9X4). An accountof someAnophelinemosquitoes foundin British North
Borneo.
Bull. œntom. res. Vol. 5• P. x37.
Ross (x9o9). Report on the preventionof malaria in Mauritius. London• Churchill x86 pp. Ross (x9xx). The preventionof malaria. Londen• Murray.
7xx PP.
SCHiiFFNER (•902). Die BeziehungderMalariaparasiten zu MenschundMticke an der Ostktiste
Sumatras.
Zeilschr.f. ]-Iyg. etc. Bd. 4• P. 89.
SCittirFNER& SWELLENC. REi3EL (•9•4). De Anophelinenvan Deli etc. Geneesk.tijdschr. Poor 2Ved.-Indi•. Deel 54. P. x49. S•,tART(•9X4). Epidemic malaria and constructionworks. Transact. sec.trap. meal.and ]tiT. Vol. 7• P. 25XSTANTON(•9•2).
The Anophelinemosquitoesof Malaya.
Ann. report Inst. med. res. Kuala Lumpur. p. 5x.
Id. (x9x3). Report from the Inst. of reed. researchof the Federated Malay States.
Kuala Lumpur• March x9x3. 175
GECITEERDE
LITTERATUUR.
Id. (t9t4). Anophelesand malaria in the oriental region. Congeress ]7ar EasternAssoc.trap. med.in Saigon,Nov. •9•3• P. 5•4ß Id. (x9x4). The Anophelesof Malaya. Bull. 2•ntam. Res. Vol. p. x29.
Id. (x9tS). The larvae of malayan Anopheles. 2•ad. lac. Vol. VI• pag. •59.
Id. (t915). A new Anophelinemosquitsfrom Sumatra. 2•ad. lac. Vol. V• p. 373.
Id. (x9xS). Notes on SumarranCulicidae. Ind. jaurn. af medic.res. Vol. III• p. 25x. SW•:LLESCR•g•(X9X4). Myzorrhynchusargyropusn. sp. Geneesk.t#dsehr. v. 2Ved.-Indi•. Deel 54. Tm•og,xLr•(x9ox--x9xo). A Monographof Culicidae. Vol. I--V. London.
British
Museum.
T•tES•XNO (x9o8). Rapport betreffendehet onderzoeknaar de aanwezigheid van muskieten
en het voorkomen
van malaria
enz.
Meded. Zeewezen. Deel 32• p. x.
Tsuzu•:i (x9o2). Malaria und Ihre Vermittler in Japan. Arch. f. Schiffsund Trapenhyg. Bd. 6• p. 285. V.•,ss,x•(x9o5). Le Lang Bian au point de vue du paludisme. Bull. gcan.de l'lndachine. p. 9x9.
Voo•:• rm (x9o7). Les Anophdlinesde l'eau de mer. Atti sac.per gli studi della malaria. Vol. 8• p. 896. Id. (•9o9). Myzomyia rossii als overbrengsterder malaria. •" Geneesk.tijdschr.v. fVed.-lndi•'. Jaargang•9o% p. 585. Id. (•9•6). Rapport over het onderzoekaangaandeden gezondheidstoestand van Sibolga. Meded. Burg. Geneesk.Dienst. Deel 4• blz. 62.
W,x•:•
& B,x•g• (x9x4). Malaria in the PhilippineIslands. ?hilipp. jaurn. af Science. Sect. B, Vol. 9• P. 38x.
W.•XSON (x9x3)' Mosquitoreductionandtheconsequent eradication of malaria. Transact. sac. trap. reed. and hyg. Vol. 7• P. 59.
Id. (x9xS). Rural sanitationin the tropics. London. Murray. --
--
176
--
REGISTER. N.B. De soottenkomcn hicr sl½chtsondcr den soortsnaamvoor; menzock½ dus bijv. Myzomyia fossil nict onder Myzomyia maar bij fossil.
a.
Abdomen, blz. 15. aconita• blz. 7• • 63--70. ademhalingsorganen vanlarve, blz. 20. Amz, blz. 99. AmE en ALCOCIqblz. 62, 7•. A•TIZ•:N,blz. 46. aitkenii, blz. •69. albimana, blz. 7. ,, var. albitarsis, blz. 8. ,. var. argyritarsis•blz. 8. albirostris, blz. 63. alboapicalis, blz. 70. albotaeniatus, blz. •53--i59. ALcocIz• zie Am• en ALcocIz. .4mbarawa• zie •'orl Willera [. Amptnan• blz. 46• x36. .4ndamans,blz. 62. .4ngkd•blz. x37. annularis,blz. x37,x38,x4x. annulipes• blz. antennen•blz. x3.
zlrdjaena•blz. x37• x52. argyropus,blz. x6o. asiaticus, blz. x67. aurirostris• blz. 29.
Banjae Biroe• blz. 46• xo8, x36. Balang nipa, blz. 46. B^•rI4:S, blz. 55, 60--62. B^Rr•u, zie W^LIZSRen B^ur•u. B^•trEr, Guz•^s en Ros% blz. 47, •o8, x37, x52.
barbirostris,blz. 5• 7• xx• 62• x36,x44--x53. ]laros,blz. 46. BASTIANELLI, zie GRASSI,BIGNAMIen BASTIANELLI.
21alak hoogvlakle,blz. •o, xo8, xo9. Batavia• blz. 46, 47• 80, •36• x37• x52. Batoe djadjar, blz. x36. Bengale•t•blz. 99Bengkajang, blz. x36.
177
REGISTER.
BENTLEY,blz. 62• 112. BIGNAMI• zie GRASSI• BIGNAMI en
Deli• blz. xx• 4% 68• 8o• 88• 9% I249 137• 141• x52• x59-
D6NIrz• blz. 46• 54• 68• 6% 8% 88•
BASTIANELLI.
98• xo8• x24• x36• x52. 2Poerian•blz. 46• 88• 98• lO8• x24. 2Puar& blz. 7x. dwarsader achterste•blz. x7. ,, middelste•blz. •7. ,, voorste• blz. 17.
Bmo• blz. i52. Bironella• blz. •7o. brevipalpis• blz. •68. Boekit gantang• blz. 7. 2?ombay•blz. 112. 2?rilschGuyana•blz. 8. 2YritschNoord 2?orneo• blz. 9% x68. 2?uitengor• blz. 68• 98.
elegans•
(2.
F.
Calcutla•blz. 62• 7x. Calvertina• blz. 29. Cx•trER• blz. 7. Cellia• blz. x•5--•26. Ceylon•blz. 6• 62. chaetae• blz. •3. CH•USTOPHE•S, blz. •9• 54• 62• •o9.
febrifer• blz. 70. FederatedMalay State& blz. 5• Ii• I2• IO% • •3• 126•159. Zie ookJIalacca. F. M. S. Zie )PerleratedMalay Slates. femur; blz. 16.
Zie ook: STEPHENS en CHRISTOPHERS.
Christophersia•
blz. •15• •25,
i26.
christophersi• blz. 70. claspette•blz. •6. clypeus (van imago) blz. •6. id. (van larve) blz. 20. Cochin-China• blz. 11•. cohaesa• blz. 69. Conslantinhafen• blz• 80. costa• blz. x7. coustani• blz. •6o. coxa, blz. •6.
blz. 82• 87--89.
flavirostris• blz. 7ø. fluviatilis• blz. 70. Formosa•blz. 7• •x2• x•4• x4•. formosaensis I• blz. 6% 70. formosaensis II•blz. 5•7•6%62. Fort de f•ock• blz. 46• 98• 124• •36. ]Vort 14ZillemZ• blz. 46• 68• •36. fragilis• blz. x69. franje• blz. 17. freerae 1 blz. 92• 9% lOO. frontharen van larve• blz. 20. F•t¾• blz. 99fuliginosus, blz. 7 11• 92•xoo. ,, var. pallida• blz. lOO. F(iLLEBORN• blz. 2. funesta• blz. 70.
D.
D),NIELS•blz. IO% I26• I69. D•RLING• blz. 7' deceptor• blz. 73• 81• 82. 2Pelhi•blz. 9% • x2.
G•LES•blz. 9% I44• x52' Gombon•,blz. 46• 68• x24• x36. --
178-
REGISTER.
KENNARD•blz. 8. gracilis• blz. 17o. KIEWIET DE JONGE,blz. 2. G•tASS• blz. 141. GRASSI, BIGNAMI en BASTIANELLI, Klang• blz. 5, 6. •loo/bivak, blz. 152. blz. 114. kochii• blz. 5• 7, 9• lO• 62• Grassia• blz. 37. 115--126. G•tEEN•blz. 62. GUZMAN• zie BARBER• GUZMAN enRosA. KREDI•X, blz. 80, 137, I52. •rian, blz. 7. H. Kuala œumfiur,blz. 139. Halteren• blz. 15. •wala namae,blz. 68, I36. harpagonen•blz. 16. L. haren• blz. 18. Labellae, blz. 14. heterodactyl•blz. 19. Zagoe bali, blz. 46. HODGSON, blz. 62, 9% 112. Zam2angs • blz. 11• 47• 55• 70. Howardia• blz. 113. larve, blz. 20. I LgGER•zie MATHIS en LgGER. imag% blz. 13. LEiCESTEr,blz. 68• 88, 97• 98• 116• indefinita• blz. 55--57, 6o• 61. 125, 137• 151, 152, 159• 167. indiensis• blz. 128. LEOPOLD• blz. 47, 62• 8o• 88, I24• 125. intermedia, blz. 111. 1e u c o p u s• blz. 92• 9% lOO. J. 1e u c o s p h y r a, blz. 4, 9, 62•82--9o. JAMES•blz. 3• 7, 62• 71, 9% 112• 136• Zhanga, blz. 136. 153. Zha seumawg,blz. 46. JAMES en Lmxo•h blz. 61• 98, lO5• lineata• blz. 29. 11o, 141, 151• 152, 159• 167. L•STON,blz. 99• 112. Zie oak JAMES en LISTON. JAMESen SXANXO•r, blz. 99. jamesi, blz. 111. listoni• blz. 70--71 . fapan, blz. 60, 141. longitudinalis•vena le-- 6e•blz. i x7.
jesoensis,
blz. lO• 137• 138, 141. Lophoscelomyia•
feypare ]Jills, blz. 71. jeyporensis, blz. 114.
blz. 127,167.
LUDLOW•blz. 55• 61. ludlowi• blz. lO--12, 48--55 , 57, 60--62.
K.
Iœajaetanam, blz. 46, 68• 80, 88• 98• lO8, i24• 136. karwari• blz. 11o. I(edah, blz• 9. I•edang Keba, blz. 46• 68, 136. --
Zuzan• blz. 137. M.
maculatus•
blz. 5• 6• 8, 9, 11•
I05--109.
Madras• blz. 62.
179
REGISTER.
nigrans• blz. 5• 9• 11o. n i v i p e s• blz. 92• 97• 9% lOO. Nyssomyzomyia• blz. 37. blz. 91--1t2. ß 167• 168• 169. Zie ook 2•ederaled Nyssorrhynchus• Malay Slales. O. malefactor• blz. 7. Oelae limau manis• blz. 88• 98• lO8• mandibelsvan larve• blz. 20. 136. mangyana• blz. 57• 60. Oengaran•blz. 46• 68• 136. mannelijkegenitalien•blz. 16. oliva• blz. 14. masteri• blz. 2% 112. orthodactyl•blz. 19. M•XTHIS en L•c,EI• blz. 7o• 71• 82,
Jlagalang• blz. 46. Makassar• blz. 46• 137. Jlalacca• blz. 5• 62• 6% 9% 1xo•137•
111• 1•2•
114• 14•
P.
153.
mauritianus• blz. 16o--164. maxillen van larve• blz. 20. Mc. GP.E½oP.• blz. 4• 5Jledan• blz. 3• 136• 137. A!elabae•blz. 46. Mennemyia• blz. 168. mesosternum•blz. 15. mesonotum•blz. 15. mesopleur•blz. 15. metaboles• blz. lO% 111. metanotum•blz. 15. metapleur•blz. 15. metasternum•blz. 15. Mian Mir• blz. 62. minutus• blz. 128• 139. JIaeara leweh• blz. 46• I24• 136• 188. 31untak•blz. 136. musivus• blz. 112. Myzomyia• blz. 37--71 . Myzorrhynchus• blz. 127--167.
Neocellia• blz. 91• 111. Neostethopheles• blz. 169. 2Vieuw Guinea• blz. 17o. nigerrimus• blz. 128.
t'adang• blz. 46• 8% 98• lO8• 124•136. •adang sidempaean• blz. 68. ]>ajacamba• blz. 46• 8% 98• 124• 136. pallida• blz. 29. palpen• blz. 14. palpenindex•blz. 19. paludis vat. similis• blz. 16o. J'anama• blz. 6. •ankadjene• blz. 46. ]>anlefierah• blz. 46• 136. Patagiamyia• blz. 127.
peditaeniatus•
blz. 128• 138.
P•l•a¾• blz. 71.
•hilipp•ne• 47• 6% 7o• 71• 9% lO8• 11o• 137• 141• 167. Zie ookœuzon. philippinensis• blz. 92•9%xoo. pictus• blz. 128. ]>inang• blz. 137. plek (stuk of deel) blz. 17. p 1u in i g e r• blz. 128• 144• 152. ]>aeloelaael• blz. 47• 62• 80• 88• 124. ]>aeloeradjah• blz. 136. pop• blz. 20. ]>art Swe#enham•blz. 5• 6• 139. proboscis•blz. 14. prosternum•blz. 15.
180
REGISTER.
Semarang,blz. :1o,46, 47, 54• x36.
prothoraxlobben•blz. :15.
blz. :128•:139. pseudobarbirostris, blz. :167. separatus, Serang,blz. 46, 68• 98; :124. pseudopictus, blz. :128,:14:1. Seraewa 4 blz. 68. punctipennis, blz. 7. Sibalga,blz. 4, :1:1•x2• 46, 47• 54•62• punctulata• blz. 62• 73-82. :136, :137, x52. punctulatus, blz. 73, 8:1. blz. 3, 5• 7, 9, :1%:1:1, P y r e t o p h o r u s•blz. 92• x:13--•:14. sinensis• 62• •28•4•. R. sinensis var. vanus• blz. •4x-Ranlau pandjang, blz. 54• :137• :166. •44ROPER,blz. 90. Sintang• blz. x36. RosA, zie BARBER, GUZMANen RosA. SITANALA,blz. x52. Ross• blz. 99, x26, :164, x69. S•x• blz. 9rossii, blz. 5, 7, 38--48 , 57--59, Soekabaem 4 blz. 46• 68• x36. 60--62. Saerabaia• blz. 46• 47• 62. Rossia• blz. :127 . Sx.as•'os• blz. xx• 62• 70• 82• 98•9 % S. xxo• x36• •4x• x5• x53• x59• x64• x66•x67.Zie ookJ.a•msen Sx•sxos. Samba&blz. :136. Schubben breed omgekeerd lancet- Station •ren& blz. •52. Stephansart•blz. 8o. vormig, blz. x8. STEPHENSen CHRISTOPHERS, blz. 62• Schubben franje• blz. :17. 7x• 9% xxo• xx2• x53. ,, gekromde, blz. :18. Stethomyia• blz. xo9. ,, haarvormige,blz. :18. stephensi• blz. xxx•xx2. ,, rand• blz. :17. blz. x2• x39. ,, smal omgekeerd lancetvor- STRICKLAND, subcosta•blz. x7. vormig blz. :18. superpictus• blz. xx4. ,, vork, blz. :13, :18. Sw•[•s½•g•[• blz. x64. Zie ook ,, index, blz. :19SCHAFFNER en SWELLENGREBEL. SCHUVV•ER,blz. :1o, 46, 47, 54• 55, 6:1, 68, 7o, 9o, 98, xo4, xo8, I24• To I26• x37• :14x, :144•x64, x66. SCH•JFFNER en SWELLENGREBEL, blz. 4• Tandjan• Gaenaen•I(atai, blz. :136. ,, Karang, blz. 54• 68, 80, :1:1,88• 9o. 98, :1o4, :124. schtiffneri, blz. ,, Jforawa, blz. 88. scutellum•blz. xS. ,, ]•aera• blz. 80, 136. Sea•qeldestale•blz. 6. ,, 2ørisk, blz. 54. Segli• blz. 46, 98. Ta2)atoean•blz. 68• 80, 98• :136. $elimeum•blz. 68• 98. --
181
--
REGISTER.
v an u s• blz. •37• •38• I4% 141. tarsalia•blz. 16. vlek• blz. 17. tarsimaculata• blz. 7. vleugel• blz. 17. Telok Betang• blz. 68• 124. VOaE• r•E• blz. 4• lO• 46• 47• 54• tenebrosus• blz. 16o. 61• 62• 137. ]'erjun-rivier• blz. 9. vorkcel• index• blz. 18. tesselatus• blz. 73• 8• 82. ,, • lengte• blz. 19. theca• blz. 16. THEOBALr• blz. 4• 9• 46• 55• 61• 67• W. 87• 88• 91• 9% Io8• 136• I41• 143• Waaierharen van larve• blz. 20. 144• 151, 152• 163• I64. I4•ahaai•blz. 46. theobaldi• blz. 1Io. WALKER en BARBER• blz. 9• 61• 63• thorax• blz. 14. 7i• lO% 141• 152. thorntonii• blz. 73• 81• 82. WALKER,blz. I37 • 144. Tjimahi• blz. 124. WATSO•r•blz. 5• 7• 8• 9• 7% lO8• Tonkin• blz. 71• 111• 112• 14•. lO% 125• 137• 14I• 153• I66. TRESL•r• blz. 47• 62. watsonii• blz. 113. trochanter• blz. i6. Weelskamp• van• blz. x52. Tsuzu• blz. 6% 62• 7% •41. wellingtonianus• blz. 29. U. willmori• blz. lO8• lO9. u m b r o s u s• blz. 5• 6• 7• 11 •64-167. Wu•v• VAN r•ER•blz. 137. V.
v aga• blz. 48. vagus• blz. 38• 48.
Z.
Ziemanni•
182
•
blz. 16o.
Brakw,ttcrpla.• ondcr de kl:tlq•erl•oomcn. l;roedplaats
van 5[.
l udlowi
tc Sibolga.
lh'akwatcr ln'ocdl•laa•scn van 3T. 1u d I o • itc
Naar I)1,:¾O(;EL 1916.
.'qil)olga.
Ongcvaarlijkdagt'lijksP X door zt'ewatcr•Jv•r•troomd•trand, waar gcen larvcn van _\nophelinen wt'rden .Eevonden, nal)ij
..'. ß
ß
Mocras waarin men tot over dr' t'nktq inzakt. Brocdplaats ran M. r o en M. Iudlowi. nabij Sil)olga.
Naar •)E VOGEL •916.
Koloniaal
Instituut,
Me0ed. VII.
Amsterdam
$wellengrebcl:
Trop. Hyg. No. 3
De Anophelinen van Nederl. Oost-IndiE
Jl
.-mat II•LIOTYPIE,
i
l¾lyzomyia fossil V•,N
•f;FI.
AMSTERI'•AM
.oloniaal
Instituut,
Meded. VII.
Swellengrebel:
Amsterdam
De Anophelinen van Nederl. Oost-Indi•
Trop. Hyg. No. 3
\ \
.•.
-•aat 2
II
.Myzomyia ludlowi
..oloniaal
Instituut,
Meded. VII.
_-laat 3
Amsterdam
Trop. Hyg. No. 3
Swellengrebel:
De Anophelinen van N ederl. Oost-Indi•
Myzomyia
aconita
.,oloniaal
Instituut,
Meded. VII.
--mat4
Amsterdam
Trop. Hyg. No. 3
Swellengrebel: De Anophelinen van Nederl. Oost-Indi•
Neomyzomlna punctulata
Koloniaal
Instituut,
Meded. VII.
laat 5
Amsterdam
Trop. Hyg. No. 3
Swellengrebel: De Anophelinen
van Nederl. Oost-Indi•
Neomyzomyia leucosphyra.
•oloniaal
Instituut,
Amsterdam
Meded. VII. Trop. Hyg. No. 3
',aat 6
$wellengrebel:
De Anophelinen
van Nederl. Oost-Indi•
Nyssorrhynchus fulig•nosus
,,oloniaal
Instituut,
Meded. VII.
•aat 7
Amsterdam
Trop. Hyg. No. 3
$ wellengrebel:
De Anophelinen van Nederl. Oost-Indi•
Nyssorrhynchus schiiffneri
oloniaal
Instituut,
Meded. VII.
Amsterdam
Trop. Hyg. No. 3
$ wellengrebel:
De Anophelinen van Nederl. Oost-lndi•
\
/
,/' =:•
8
OIYPIF_, V•N LEER A.M.%TERDAM
Cellia
kochii
,,oloniaal
Instituut,
Meded. VII.
aat iOTYJ•iE
Amsterdam
Trop. Hyg. No. 3
$ wellengrebel:
De Anophelinen van Nederl. Oost-Indi•
Myzorrhynchus sinensis
9 '•a,.•
LEER
..oloniaal
Instituut,
Meded. VII.
Amsterdam
Trop. Hyg. No. 3
•wellengrebel:
De Anophelinen van Nederl. Oost-Indi6
Myzorrhynchus LLIOTYPIE,
V&N LEE•
AMSTERE•AK4
barbirostris
.,oloniaal
Instituut,
Meded. VII.
aat
x•
.IOTYPIE,
VAN LEER
Amsterdam
Trop. Hyg. No. 3
$wellengrebel:
De Anophelinen van Nederl. Oost-Indi•
Myzorrhynchus albotaeniatus AMSTERDAM
.,oloniaal
Instituut,
Meded. Vll.
sat
Amsterdam
Trop. Hyg. No. 3
x2
IO't•PIE. VAN LEER' AMSTErdAM.
$wellengrebel:
De Anophelinen van Nederl. Oost-Indii•
Myzorrhynchus mauritianus