Kapucijnen te Sluis en te IJzendijke (17034724) I. SLU IS
E Kapucijnen waren nog maar twintig jaar in de Neder landen gevestigd, toen er ernstig spraak van was, te Sluis een huis hunner Orde te stichten. Bij testament van 16 Juni 1608 gaf kapitein Francisco de Gaona hun immers een huis, dat hij in die stad bezat, om er een klooster van te maken *). Doch die woning was belast en de schuldeischers moesten eerst hun geld terugkrijgen, eer de Paters daar komen konden2). Erger nog was het, dat Sluis sedert 1604 in de macht der P ro te stan te n lag en nooit zouden die zooiets toelaten3). Aldus kwam er van dat schoon plan niets te recht. Bijna heel de X V IIe eeuw bleef Sluis voor Roomsche pries-
D
i) ACB. I. 4101. *) ACB. I. 4728bis. 3) Dr. ' J. D E H U LLU , De Stichting der Roomseh-Kalholleke Parochiën te Sluis en te IJzendijke in de 18e eeuw. in Nedtrlandach Archief voer Kerkgexfoedems. N . S-. 1916. DL X IL U i. 35—62.
594
17
TE SLUIS
ters gesloten. De Katholieken die er verbleven, gingen ’s Zondags op Belgisch gebied mishooren. Zoo vernemen we dat de deser vitor van Belgisch M iddelburg4) in 165L dringend door de geloovigen uit Sluis en Aardenburg verzocht werd, zijn hoogmis tot 9 u. te willen vervroegen: dan konden de Hollanders tijdig hun stad weer bereiken. W a n t de onverdraagzame Protestanten, uit haat tegen de Roomschen, sloten de poorten op den middag, om hen aldus te beletten nog binnen te geraken. Dan konden de Katho lieken maar ’s nachts, langs slijkerige wegen, hun huis wederom bereiken 6). In 1663 vernemen we uit een brief van 26 Januari 6) dat „die van Sluys” de Katholieke pastoors gevangen hielden van twee parochies op Spaansch gebied: Lapscheure en S. Laureins. Doch uit het archief van het Bisdom Brugge blijkt, dat er spoedig beter schap kwan en dat de Hollandsche Katholieken op den duur door priesters uit het aangrenzend Belgisch gebied geholpen en bezocht werden 7). Reeds op 17 Juli 1683 werd de Recollect Lodewijk Boudens officieel als missionaris aangesteld voor Sluis en de omliggende gewesten, met alle noodige bevoegdheid. Hij behoorde tot het klooster te Brugge8). Volgens P. Ph. Naessen 0) zou hij meer dan 25 jaar in functie gebleven zijn; doch wat we straks zullen vernemen, schijnt die bevestiging te logenstraffen. Hij ging zich in Belgsich Middelburg vestigen, en wel in het eigen huis van den
4) Vlak tegen de Hollandsche grens, niet te verwarren met de stad van dien naam ia Zeeland. *) Archief van het Bisdom Brugge, register 25 (12 Maart 1651), ook aaugehaald bij K. V ERSC H ELD E , Geschiedenis van Middelburg in Vlaenderen, Mz. 171, noot 2, Brugge, 1867. •) ACB. I. 4895. T) Eigen dossiers nopens Sluis en IJzendijke hebben we te Brugge niet gevonden; doch in de statige serie Acta Episcopalia staat er daarover een en ander geboekt. In de volgende aanteekeningen verzenden we dus naar die folianten. W e geven niets dan het volgnummer van het register en den datum; geen bladzijde, omdat de gegevens steeds in chronologische orde staan en zoo gemakkelijk terug te vinden zijn. *) Register 40. *) Pranciscaanach Vlaanderen, blz. 58, Mechelen, 1896.
595
18
KAPUCIJNEN
Pastoor, die hem heel gulhartig ontving 10). Doch in 1687 werd de Pater ziek en daarom werd op 10 Maart van dat jaar een ander Recollect uit Brugge, wiens naam niet vermeld wordt, aangesteld om voorloopig zijn plaats in te nemen, met heelemaal dezelfde jurisdictie. W ellicht was die Pater niemand anders dan Adriaan Stalpaert, van wien men alleszins op 7 M aart 1688 verneemt dat hij te Middelburg woonde, om van daaruit Sluis te bedienen. O p gezegden dag werden hem verschil lende nieuwe faculteiten geschonken u ). Vijftien jaar lang verneemt men dan niets meer nopens den toestand der Katholieken in Zeeland; eerst in 1703 hooren we van een betere regeling. Aanleiding daartoe was de aanwezigheid te Sluis en te IJzendijke van een groot getal Roomsche soldaten, in Hollandschen dienst. Voor Sluis alleen schatte men hen in 1701 op 500. M en kon nu wel gedoogen, dat ze op Belgisch gebied hun Zondagsplicht gingen vervullen, maar dan vreesde men nadeelige invloeden vanwege die naburen, die steeds politieke vijanden waren. En toch bleek 't godsdienstig leven dringend noodig, daar de troepen anders heelemaal verwilderden. Oogluikend werd dus toe gelaten, dat in Sluis de Katholieke godsdienst in stilte werd be oefend en dat Priesters er de goddelijke diensten kwamen ver richten. Pogingen om het te beletten, dreigden zelfs oproer te veroorzaken. Niettegenstaande veel protesten, bleven de zaken aldus voorloopig geregeld. En niet enkel soldaten, maar ook Roomschen uit de burgerij kwamen de kerkelijke diensten bijwonen 1S). Zoo was de toestand, toen een paar Kapucijnen de zielzorg te Sluis en te IJzendijke zouden overnemen. Doch we zullen maar aanstonds zeggen, dat het niet duidelijk is, hoe de Paters zoo'n werk hebben kunnen aanpakken. W a n t in die Protestantsche ge westen moesten ze toch in wereldlijke kleeding verschijnen en sedert lang reeds, juist om die reden of onder dat voorwendsel, had de Vlaamsche Kapucijnerprovincie haar apostolaat in Holland stop gezet. M en mag er nu wel op wijzen, dat de Bisschop van Brugge, M gr. Bassery, die daar de wettige kerkvoogd was, de Kapucijnen i») 11) M)
K. V E R SC H E LD E , O p. Ctt., blz. 171— 172. Register 41. Dr. J. D E HU LLU . Loc. Ctt.. blx. 45— 55.
596
TE SLUIS
19
in Den Bosch aan den arbeid gezien had 1S) ; dat legt nog niet uit, hoe de Oversten der Orde hierin hun toestemming gegeven hebben. Wellicht waren er machtige invloeden in ’t spel, waf vooral vooi een man als Carolus d’Espinosa, die straks op het tooneel verschijnen zal, niet zou te verwonderen zijn. Zijn familie was rijk en machtig en hij zelf beschikte over gezaghebbende vrienden. . . . Volgens een aanteekening in het kerkarchief te Sluis, die wij niet gezien hebben, zou P. Franciscus de W ijs van Breda aldaar reeds op 6 Mei 1703 het H, Misoffer de eerste maal opgedragen hebben n ) . Als kerk diende een schuur in de Brugsche Straat, achter de Groenmarkt 16 ). In het Bisschoppelijk Archief te Brugge vonden we daar niets over aangeteekend; slechts werd geboekt, dat P* Franciscus' aanstelling nog onder Mgr. Bassery gebeurde18), dus vóór 18 Juni 1706. Over den Pater vernemen we vooreerst op 20 Juli 1709, dat hij spoedig naar Holland moest reizen; en. op verzoek van den Pastoor te Westkapelle, werd de onderpastoor aldaar voor drie weken tot zijn plaatsvervanger aangesteld17). Het was in dien tijd, dat de Katholieken uit de stad Middelburg een verzoek ingediend hadden, om P. Franciscus als hulppriester in hun midden te mogen ontvangen 18). Dat plan mislukte. W e weten niet of de reis van den Pater in 1709 met die pogingen verband hield. Het was in alle geval de laatste maal dat hij zoo’n tocht ondernam, want reeds op 26 December 1710 stièrf hij on voorziens, in dezelfde stad Sluis, waar hij zooveel goeds had ver richt. De dood kwam verrassend, maar toch kon hij nog de troost middelen der H. Kerk ontvangen19). Men heeft op verschillende wijzen de opvolging van P. 1#) Zondagsblad, 1911— 1912, D l. X IV , blz. 339. 14) J. B. K RU EG ER, Kerhelijke Geschiedenis van het Bisdom van Breda, Dl. IV , blz. 610—611. Bergen op Zoom. z. j.; Zondagsblad, 1911— 1912, Dl. XIV , blz. 355. — Dr. J. D E HULLU. Op. CU.. blz. 54, n. 3 drukt 1704 in plaata van 1703. 1#) Zondagsblad. Loc. Cit., blz. 356.
**) Register 46, ad 23 Oct. 1706. 17) 18)
Register 46. [VAN HEU SSEN ]
Historia aeu Notitia Episcopatus Middelburgênais.
P• 25, Antv. 1733. ” ) KRUEGER, Op. Cit., D l. IV , blz. 611.
597
20
KAPUCIJNEN TE SLUIS
Franciscus te Sluis uiteengezet. Volgens Krueger 20) zou de tweede pastoor P. Jacobus van Den Bosch geweest zijn en zijn bediening zou hij vervuld hebben van 1711 tot 1719. Het Zondagsblad laat denzelfden Pater reeds in functie treden in 1710 21) of in Januari 1711 22). D at alles is verkeerd. De waarheid is, dat op 2 April 1711 als deservitor aangesteld werd een zekere P. Didacus van Kortrijk (Raphaël Veys), met dezelfde faculteiten als P. Franciscus vroeger; zijn arbeidsveld wordt omschreven als Sluis, Oostburg en de omliggende plaatsen. Het was misschien, de omstandigheden ingezien, minder passend hier een Zuidnederlander te benoemen; en wellicht ligt daar de reden, waarom hij zoo korten tijd in functie bleef. Reeds op 8 Juni 1711 werd P. Jacobus van Den Bosch in zijn plaats benoemd, wederom met dezelfde macht, en daaren boven kreeg hij van 't Bisdom toelating om geld te bewaren en te besturen, alsook om te bineeren23). Het duurde echter niet lang, of de Pater had moeilijkheden met andersdenkenden en dat enkel omdat hij zich „verstoutte” ook buiten de stad de Katholieken te gaan bezoeken. In 1711 reeds liet het College ’s Lands van den Vrije hem aanzeggen, dat kwam hij zich ooit weer op hun rechtsgebied te vertoonen, de hoogbaljuw van den lande hem op staanden voet arresteeren en in rechte vervolgen zou. Inderdaad moest de pastoor, als hem die aanzegging werd gedaan, bekennen, „dat hij wel eenige malen in het land bij zieken was geweest", doch, zoo voegde hij er tot zijn verontschuldiging bij, hij had in dezen slechts „de voetstappen van zijn voorganger nagevolgd” en ook „nooit geweten dat hem zulks niet toestond te mogen doen 2<). In 1712 werd een Katholiek kerkhof aangelegd en op 25 April verkreeg de P. Missionaris de toelating, om daartoe een perceel grond met steenen af te zetten en het te wijden. In Augustus 1712 was de Pater een tijdlang afwezig; want op 11 der maand werd aan P. Juvenalis van Brugge (eigenlijk te *«) 21) 22) 23) 2*) blz.
Loc. CU.. blz. 611. 1908— 1909, D l. X I. blz. 308. 1911— 1912, D l. X IV , blz. 363. Register 47. Deze acht regels ontleenen we letterlijk aan Dr. J. D E HU LLU , Loc. Cit., 55.
598
EEN ZELDZAAM BOEKJE
21
Leke geboren) toegelaten geld te behandelen, voor den tijd, dat hij te Sluis den afwezigen missionaris zou vervangen. O p 15 Februari 1713 vernemen we verder 25) dat aan den P. Missionaris de macht verleend werd, toe te laten op verboden dagen eieren te gebruiken en ook den Paaschtijd reeds op Passie zondag te beginnen. Later vertrok P. Jacobus naar Middelburg in Zeeland en bleef daar ten dienste der geloovigen. Daarvan hebben we in de registers te Brugge geen melding ontmoet. Volgens het Zondags blad 26) zou het in Augustus 1713 geweest zijn en reeds op 7 Sept, van hetzelfde jaar zou P. Fulgentius Bruis van Maastricht hem te Sluis vervangen hebben. Deze bleef in functie tot aan zijn dood, in 1724. Het was de laatste Kapucijnerpastoor aldaar. In 1719 was hij ziek of afwezig; want op 25 October werd voor loopig en voorbij gaandelijk de zielzorg toevertrouwd aan P. Juve nalis van Brugge 27 ), dien we reeds hooger ontmoet hebben.
(W ordt vervolgd)
IS) M) 21)
Register 47. 1911— 1912, D l. X IV , blx. 363. Register 49.
P. H IL D E B R A N D
D e Kapucijnen te Sluis en te IJzendijke (1703-1724) II. IJZ E N D IJK E E R W IJ L de missie te Sluis in de handen der Kapucijnen kwam, was dat spoedig ook het geval met IJzendijke. Hooger hebben we gezien dat de eerste Kapucijner pastoor van Sluis, Franciscus van Breda, reeds in 1703 zou aangesteld zijn. Een naamlooze medewerker van het Zondagsblad1) weet ons te vertellen, dat de aanstelling van P. Carolus d’Espinosa, als missionaris te IJzendijke, terzelfder tijd gebeurde. Hij schijnt zoo goed ingelicht als iemand die er zelf bij was: en met veel piëteit vertelt hij hoe beide Paters zoo blij waren malkaar weer te zien
T
°)
Zie zijn werk: Spieghel der eyghen kennisse. 1643.
*) 1911— 1912, dl. X IV , blz. 339. Nopens Carolus d’Espinosa leze men Bulletin de l'institut Historique Belge de Rome, 1931, fase. X I, p. 34. Daar wordt gesproken van de „missions de Hollande, rlarw la ville de Graves et dans le pays d’Isendycke." Van een anderen kant wordt P. Carolus ook een paar malen vemoemd in lias 80 van het Bisschoppelijk Archief te Roermond. Toen de Pater reeds op 12 Februari 1705 naar Brugge gestuurd was, schijnt P. Columbanus van Leuven nog op 17 Februari zijn benoeming voor Grave half verwacht te hebben; en nog op 24 Maart schreef hij aan Mgr. d’Ongnies dat hij over P. Carolus d'Espinosa nog niets vernomen had . . .
600
81
TE IJZENDIJKE
na een langdurige scheiding. Hij weet te zeggen dat ze in ’t begin van Mei 1703 samen knielden voor den Bisschop van Brugge, die natuurlijk zelf ook vol troost en vreugde was, gelijk het bij zoo’n omstandigheden past; samen legden ze den weg naar hun missie post af tot Sluis, waar ze van malkaar scheiden moesten. . . W ij bekennen heel nederig, dat wij zoo goed nopens al die dingen niet ingelicht zijn. O f beter, we weten stellig dat de zaken alzoo niet geschied zijn. Carolus d’Espinosa kan onmogelijk m Mei 1703 voor IJzendijke benoemd zijn, daar Mgr. Bassery nog °P 4 September van datzelfde jaar een zekeren Willem van Hessel, wereldgeestelijke uit het bisdom Antwerpen, tot die bediening aan stelde 2 ). Nog in 1703 lieten beide Paters Franciscus van Breda en Carolus d'Espinosa van Dendermonde te Rome werken, om een plaats als missionaris in het Bisdom Roermond te mogen verkrij gen 3 ). W ellicht werd P. Carolus in de eerste maanden van 1705 voor Grave benoemd, onder de bescherming van zijn Ordesbroeder, Angelus d'Ongnies, die alsdan dien bisschopszetel bekleedde. Doch zoo hij er geweest is, is hij toch niet lang onder dat diocees ge bleven. Op 12 Februari 1705 zond genoemde Bisschop hem naaiv zijn collega te Brugge, onder wettig oorlof der Ordesoversten, met verzoek om hem te aanvaarden voor IJzendijke, waar men zijn ijver best gebruiken kon 4 ). Aan dat verzoek werd voldaan en mondeling werd den Pater alle noodige machtiging verleend. Toen Mgr. Bassery dan op 18 Juni 1706 overleden was. werd in het vicariaat op 17 Juli de opmerking gemaakt, dat men den Pater een schriftelijke benoeming diende te verleenen. Ondertusschen werd op 2 October door den Heer Gallé, pastoor te Westkapelle en Deken der Christenheid van Damme, bericht dat de Pater te IJzendijke in zijn eigen onderhoud kon voorzien, zonder het Bisdom tot last te strekken. De bevolking had beloofd voor hem te zorgen. O p 23 October werd P. Carolus daarop in de functie bekrachtigd, die hij reeds sedert enkele maanden vervulde. Als wettige herder werd hij aangesteld over IJzendijke, Aardenburg.
2) 3) 4)
Register 45. Archief van Utrecht. 1902, dl. 28. blz. 83— 84. Bulletin. Loc. cit.. blz. 34.
601
82
DE KAPUCIJNEN TE SLUIS
Kadzand, Biervliet en de andere afhankelijkheden, tot de Staten behoorend. Hij kreeg alle pastoreele rechten, ook jurisdictie over de reservata, en dat alles ad revocationem. Doch uitdrukkelijk werd bepaald, dat men daardoor niets veranderen wilde aan de bevoegd heid voor Sluis, vroeger door Mgr. Bassery aan P. Franciscus de W ijs verleend6). Zoo waren beide missies. Sluis en IJzendijke, voorgoed in gericht. Meer dan vijf jaar lang bleef P. Carolus zijn zendelingswerk verrichten. In September 1710 zien we hem echter IJzendijke verlaten. Het noodig oorlof werd hem door het Brugsche Vicariaat op 15 September verleend en denzelfden dag nog aanvaardde Angelus d’Ongnies hem wederom in zijn diocees, als pastoor te Sambeek6). Die benoeming schijnt deels te danken aan de be moeiingen zijner nicht, de Barones van der Noot 7). Aan IJzendijke heeft P. Carolus altijd een goede herinnering bewaard. W a n t toen hij, bisschop van Antwerpen geworden, in 1742 een codicille bij zijn testament voegde, bepaalde hij dat hij jaarlijks in die missie, zoowel als te Sambeek, een jaargetijde begeerde, waarvoor hij de rechten van pastoor en koster goed bepaalde 8 ). Het vertrek van P. Carolus kwam niet onvoorziens: want reeds den dag daarop werd zijn plaats overgenomen door de Recollecten 9), wat dus veronderstelt dat de zaak reeds van te voren geregeld was. Niettemin werd op 31 October de statie toegewezen, niet aan een Recollect, maar wel aan een Kapucijn, Joseph Coppieters van Kortrijk, uit het klooster te Brugge. De Provinciaal gaf den Pater zijn toestemming, in scriptis, de bevolking beloofde hem te onderhouden, en het Vicariaat gaf hem alle noodige macht ad revocationem, ook voor reservata, en dat alles ook voor de om liggende gehuchten. Nopens het pastoorschap van P. Joseph vernemen we niet n) Register 46. In het Bulletin de l'lnstitut Hist., Loc. cit., wordt het stuk van 16 October gedagteekend; en bij misverstand heeft men daar Hendijck in plaats van Isendijck of IJzendijke gelezen. °) Bulletin. Loc. Cit., blz. 34— 35. 7) L. H. C. SCHUTJES, Geschiedenis van het Bisdom 's Hertogenbosch, dl. V , blz. 629, MichielS'Gestel, 1878. 8) Analectes pour servir à l'H iit. Ecclés. de la Belg., 1878, t. X V , blz. 249. °) Register 46.
602
EN TE IJZENDIJKE
83
veel. Enkel weten we dat hij in 1713 herhaaldelijk zijn statie ver liet, bij zooverre dat hij daarom op 2 September voor het Vicariaat te Brugge moest verschijnen om zich te verrechtvaardigen; alhoe wel hij redenen schijnt gehad te hebben om aldus op reis te gaan, werd hem toch verboden in het vervolg zijn statie nog te verlaten, buiten weet en zonder toelating van het Vicariaat. Hooger hebben we vernomen, dat de Katholieken uit IJzen dijke hun missionaris onderhielden. Toch schijnen de geldmiddelen altijd schaarsch geweest te zijn. Op 10 November 1714 lezen we dat het Vicariaat te Brugge ieder jaar 10 0 gulden wisselgeld ver leende, als toelage tot onderhoud van kerk en missionaris; dat jaar werd er, wegens bijzondere onkosten, nog drie pond wisselgeld bijgevoegd 10). III. O P H E F F IN G V A N B E ID E M ISSIE S In 1715 verliet P. Joseph voorgoed de statie van IJzendijke, om zich in de stad Middelburg te gaan vestigen. Hij bleef er tot in 1722 en werd er het laatste jaar door P. Dominicus van Zundert bijgestaan. Doch oneenigheid in het bestuur der parochie was oor zaak dat het definitorium der Vlaamsche Provincie op 12 Augustus 1722 beide Paters terugriep en de missie te Middelburg voorgoed opgaf. Slechts P. Dominicus schijnt voorloopig tot in 1723 in functie gebleven te z ijn 11). Ook reeds voordien was IJzendijke prijsgegeven. De naamlooze medewerker van het Zondagsblad zegt w e l12), dat bij de afreis van P. Joseph de statie door P. Dominicus van Zundert bediend werd, van 1715 tot 1720 of 1721. Dat is heelemaal uit de lucht gegrepen. Vooreerst zien we dat die Pater op 15 Sept. 1717 in het Bisdom Antwerpen woonde of er ten minste op dien dag zijn jurisdictie liet vernieuwen 13 ), wat stellig niet noodig was zoo hij zoo verre in Zeeland verbleef. En wat meer is, uit het Archief
u ) Z o Ï Ï l l w L , 1911-1912. dl. X IV , blz. 373. 394; Archief van Utrecht, 1877, dl. IV , blz. 124. 130; 1895, dl. X X II, blz. 137— 138; Bijdragen van aar lem, 1874, dl. II, blz. 346; ACB. III, 1007. blz. 97. l2) 1911— 1912, dl. X IV , blz. 373. »> Antwerpen. Archief van O.-L.-V.-kerk, Capsa Episc. 197.
603
84
DE KAPUCIJNEN TE SLUIS
van het Bisdom Brugge vernemen we bij toeval, dat op 13 Aug. 1715 de Pastoor van het nabijgelegen Watervliet ook IJzendijke bediende14); zijn naam wordt niet genoemd, maar wellicht was het toen reeds Ignatius Willaert, dezelfde die op 23 April 1716 zijn faculteiten zag vernieuwen voor IJzendijke en de omliggende plaatsen 15). Zoo Middelburg dus in 1722— 1723 verlaten werd, was dat te IJzendijke ook reeds in 1715 geschied. Te Sluis gebeurde het zelfde bij den dood van P. Fulgentius, in 1724. O p 5 April van dat jaar, schreef het Vicariaat van Brugge, Sede Vacante, naar den Gouverneur van Sluis, dat P. Fulgentius Bruis, onlangs aldaar overleden, vervangen werd door een wereldgeestelijke, Petrus Jacobus Waerloop. De Kapucijnen, voegde de brief er bij, zoeken geen ander lid hunner Orde aan te stellen, „omdat sij oordeelen dat het alleen huys-houden ende gekleet te gaen in het weerlyck met hunne vocatie niet overeen en komt". En op 9 April werd de heer W aer loop voorgoed aangesteld voor Sluis, Kadzand, Eede en de aan grenzende plaatsen16). Daarmede was het apostolaat onzer Orde in Zeeland, waar er in korte jaren zooveel goeds verricht was, grootendeels afge schaft. Wereldgeestelijken zetten onverdroten den begonnen arbeid voort en zorgden voor verdere uitbreiding. Reeds vóór 20 Nov. 1721 had het bisschoppelijk kapittel van Gent naar Brugge geschreven, nopens het plan om ook een vasten missiepost in te richten te Schoondijke. Doch de deken van Aardenburg vond zooiets onuitvoerbaar, wegens den tegenstand der Protestanten. Ja, als men te veel in dien zin zou werken, zou het bestaan zelf der zendingen te Sluis, IJzendijke en Middelburg kun nen gevaar loopen17). Dat plan werd dus voorloopig opgegeven. 14) Register 47. 1B) Register 48. 18) Register 50. Dezelfde reden om de statie te verlaten wordt aangegeven in het verslag dat Mgr. van Susteren in 1724 naar Rome zond: „Hinc Patres Capudni excusarunt se a stationibus Slusana et Isendicana__ quia ea vivendi ratio in veste saeculari videbatur superioribus aliena a rigore et spiritu pauper tatis seraphicae." (A. C. D E SCH REV EL, Histoire du Séminaire de Bruges, t. II, blz. 446, [Bruges. 1883]). ’ 7) Register 49.
604
EN TE IJZENDIJKE
85
Om deze aanteekeningen te sluiten, willen we nog even ver melden dat er in 1745 een oogenblik spraak van geweest is, een residentie der Orde te stichten te Kaprijke, belangrijke parochie op Belgisch gebied, ten Zuiden van IJzendijke. Op 25 Februari van dat jaar wist de Heer van die parochie niets dan kwaad van de Recollecten uit de nabijgelegen stad Eekloo. Tot dan toe hadden ze steeds te Kaprijke dienst komen doen, maar voortaan zou men de Gentsche Kapucijnen vragen. W a t meer is, door den magistraat was een tuin en een huis gekocht, waarin men twee Paters en een Broeder uit onze Orde kon laten wonen, om aldus voortdurend wereldgeestelijken en geloovigen te kunnen helpen. Niet zonder overdrijving werd er bevestigd dat Kaprijke, met zijn vrijheid, w?l 4 of 5000 inwoners telde18). Vooral werd er op gesteund dat de parochie tegen de Hollandsche grens ligt, van waaruit het Protes tantisme altijd dreigde. Toen men in het Bisdom Brugge die uiteenzetting ontving, werd er eenvoudig geantwoord dat het stuk eerst aan de Recol lecten diende getoond, eer men iets beslissen kon. En nopens het verder verloop verneemt men enkel, dat het plan nooit uitgevoerd werd; zelfs werd het huis, voor de Kapucijnen bestemd, opnieuw verkocht, zoodat de Recollecten hun geestelijken arbeid weer kon den verrichten zooals vroeger19). De Kapucijnen zouden maar voorgoed terugkeeren in dat gewest, door de stichting van een klooster te Sluiskil in 1898.
Antwerpen.
P- H IL D E B R A N D
18) Nopens die kwestie van het getal inwoners, leze men FR. D E POTTER en J. BRO ECK AERT, Kaprijk, blz. 46. Gent. 1870— 1872. 18) Register 58.
605