Kaders voor een Kansrijk jeugdbeleid
1
Inleiding Het gemeentelijk jeugdbeleid is de afgelopen jaren sterk gewijzigd. In het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning zijn de taken van gemeenten op het preventief jeugdbeleid wettelijk vastgelegd. Daarnaast hebben gemeenten de verplichting om een Centrum voor Jeugd en Gezin in stand te houden. In deze notitie schetsen wij de achtergronden, missie, visie, kaders en speerpunten van het nieuwe jeugdbeleid. Wij bouwen hiermee verder op een al eerder ingezette en in de meerjarenbegrotingen geaccordeerde inhoudelijke koers. Wij zijn van mening dat we hiermee op de goede weg zijn en willen daarmee doorgaan. Tegelijkertijd is er voldoende aanleiding voor intensivering, verdieping en het verleggen van accenten. Het Rijk en de provincie zijn bezig met de voorbereidingen van de wet Zorg voor de jeugd. Deze gaat uit van decentralisatie van alle jeugdzorgtaken naar de gemeenten. Tevens wil het Rijk leerlingen meer Passend Onderwijs bieden. Deze grote veranderingen vragen om het vastleggen en herbevestigen van de kaders.
Achtergronden, trends en ontwikkelingen Denken in kansen in plaats van risico’s. Naar schatting tussen de 85 en 90% van onze jeugd groeit min of meer probleemloos op. Voor ongeveer 15% geldt dat niet. Dit algemene beeld is ook op Vlaardingen van toepassing. Uit onderzoek 1 blijkt dat er vijf belangrijke voorspellers zijn van een problematische jeugdsituatie . In Vlaardingen zijn deze, in vergelijking met het gemiddelde van Nederland, in grotere mate aanwezig. Statistisch hebben Vlaardingse kinderen dus een grotere kans op het ontwikkelen van opvoed- en opgroeiproblemen. Daarentegen concluderen internationale onderzoeken dat de Nederlandse jeugd tot de gelukkigste van de wereld behoort. Hier tegenover staat de Nederlandse jeugd veel vaker dan in ons omringende landen gebruik maakt van jeugdzorg of vormen van speciaal onderwijs. De laatste periode is de vraag naar jeugdzorg jaarlijks gemiddeld 7% gestegen.Tussen 2008 en 2009 steeg het aantal Vlaardingse kinderen dat een nieuwe indicatie voor geïndiceerde jeugdzorg heeft ontvangen zelfs met 13%. Omdat hun feitelijke gezondheidssituatie stabiel is, ligt de verklaring voor deze tegenstelling vooral in de manier wij omgaan met gedrag van de jeugd. Er was, mede door schrijnende incidenten in de jeugdzorg, vooral aandacht voor het vroegtijdig signaleren en aanpakken van problemen. Gedrag van kinderen en ouders is steeds vaker “gelabelled” als problematisch, wat professionele inzet noodzakelijk maakte en waarbij de zorg van ouders deels werd overgenomen. Zónder de problematische kanten uit het zicht te verliezen, is het wenselijk de jeugd meer vanuit een positief perspectief te benaderen. De nadruk moet komen te liggen op stimuleren en ondersteunen van de normale ontwikkeling van jeugdigen. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat kinderen zich beter ontwikkelen al ze opgenomen zijn in sociale netwerken die groter zijn dan het gezin alleen. Als er bijvoorbeeld goede verbindingen zijn tussen ouders in de buurt en tussen ouders en school. Daarom is in deze tijd van individualisering een versterking van de zogenaamde “Pedagogische Civil Society” nodig, waarin socialisatie een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van burgers is en waarin het weer vanzelfsprekend is dat mensen zich het wel en wee van elkaars kinderen aantrekken. Dit vertaalt zich in het versterken van de informele steun van sociale netwerken en de algemene voorzieningen. Bovenstaande analyse is mede gebaseerd op de inzichten van de hoogleraren Hermans en De Winter en kan rekenen op zeer breed draagvlak. Om deze omslag te realiseren is een jeugdbeleid nodig dat 2 rust op twee pijlers : · ·
Een sterke en positieve basis in onze samenleving voor jeugd en ouders door het versterken van de informele steun van sociale netwerken en de algemene voorzieningen (de omgeving als mede-opvoeder); Een samenhangende ondersteuning- en zorgstructuur, die er op gericht is de opvoeding niet over te nemen maar te versterken.
1
Deze zijn: jongens, kinderen met een lagere vorm van onderwijs, kinderen uit éénoudergezinnen, kinderen uit gezinnen van niet-westerse herkomst en kinderen uit gezinnen met een laag inkomen 2 Werk in Uitvoering, Bouwen aan het nieuwe Jeugdstelsel, Van Yperen en Van Woudenberg.
2
Decentralisatie jeugdzorg De gemeente is op dit moment verantwoordelijk voor de jeugdgezondheidszorg en preventieve jeugdtaken, zoals informatie en advies, signalering, licht-ambulante hulpverlening, toeleiding naar- en coördinatie van zorg. Het Centrum voor Jeugd en Gezin speelt hierin een steeds prominentere rol. Vanaf 2015 komt er een nieuw wettelijk kader: de Wet zorg voor de Jeugd. Dit betekent dat alle overige taken (inclusief budgetten) op het gebied van de jeugdzorg overgaan naar de gemeente. Het gaat daarbij om de taken van Bureau Jeugdzorg, ambulante jeugdzorg, open residentiële zorg, pleegzorg, crisishulp, jeugdreclassering, jeugdbescherming, jeugd GGZ en de zorg voor lichtverstandelijk gehandicapten. Deze taken zijn tot op heden de verantwoordelijkheid van stadsregio/rijk of zijn verankerd in de Wet op de jeugdzorg, de AWBZ en Zorgverzekeringswet. De decentralisatie van de jeugdzorgtaken is al langer gewenst door gemeenten. Het huidige versnipperde stelsel staat een efficiënte en effectieve hulpverlening met als uitgangspunt “Eén gezin, één plan” te vaak in de weg. Afstemming en inzet van de juiste hulpverlening is financieel en organisatorisch lastig door gebrek aan een integrale sturing en financiering. De stelselwijziging biedt de gemeente de mogelijkheid om de ondersteuning en zorg voor de jeugd adequater te organiseren (transitie). Tegelijkertijd ligt aan de stelselwijziging de wens ten grondslag een zorginhoudelijke vernieuwing en een cultuuromslag te realiseren (transformatie). Kernbegrippen hierbij zijn: · niet onnodig problematiseren en etiketteren van afwijkend gedrag · niet onnodig medicaliseren van opvoed- en opgroeivragen · ondersteuning en zorg bieden die de eigen kracht versterken en zo veel mogelijk aansluit bij de sociale context; · van aanbodgericht naar vraaggericht (of dialooggericht) werken; · niet over de cliënt, maar met de cliënt overleggen; · niet doorverwijzen, maar erbij halen (integraal arrangeren); · meer ruimte voor professionals: minder regels, minder bureaucratie, meer mandaat; · inzet ondersteuning en zorg zo licht als mogelijk en zo zwaar als noodzakelijk. Bezuinigingen De huidige financieel-economische omstandigheden nopen tot een kritische beoordeling van de gemeentelijke uitgaven. Ook vanuit het programma “Jeugd en Onderwijs” is bijgedragen aan de recente taakstellingen. Los daarvan stelt de decentralisatie jeugdzorg ons voor een extra financiële uitdaging. De stelselwijziging moet bijdragen aan de beheersbaarheid van de overheidsuitgaven. Het Rijk is met de VNG en IPO overeengekomen dat door een efficiencyslag bij gemeenten in 2005 € 80 miljoen en vanaf 2017 € 300 miljoen bespaard kan worden op de uitgaven van zorg voor de jeugd. Dit betekent dat gemeenten uiteindelijk 10% minder budget krijgen om te voorzien in een almaar stijgende vraag. Voor Vlaardingen betekent dit een korting van circa 1,2 miljoen op een budget van 12 miljoen.
Passend Onderwijs Het onderwijs krijgt onder het nieuwe kader Passend Onderwijs een ondersteuningplicht. Scholen zijn vanaf 1 augustus 2014 verplicht een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Scholen binnen een regionaal samenwerkingsverband maken een inidivideel en gezamenlijk ondersteuningsplan, waarbij zij onderling afspraken maken wie welke kinderen het beste onderwijs kan geven. Dit plan moet afgestemd zijn met de gemeente. Samen dragen zij zorg voor een passend onderwijs- en zorgarrangement. Met andere woorden: Leerlingenzorg in de breedste zin des woord is meer dan ooit tevoren een gedeelde verantwoordelijkheid van onderwijs (inclusief voorschoolse voorzieningen) en gemeente. Zij bieden samen en in samenhang passend onderwijs en passende opvoed- en opgroeiondersteuning aan voor het kind en gezin met als uitgangspunt “Een kind, een gezin, een plan, een zorgcoördinator”. Stadsregionale samenwerking/Ieder Kind Wint. De afgelopen jaren hebben de gemeenten van de stadsregio Rotterdam intensief samengewerkt op het jeugdterrein. Het actieprogramma Ieder Kind Wint en daarna de beleidsagenda Zorg voor de toekomst vormden en vormen hiervoor de inhoudelijke leidraad. Het gezamenlijk streven is dat alle kinderen en ouders die dat nodig hebben passende ondersteuning ontvangen, waardoor het aantal wachtende op jeugdzorg afneemt en het beroep op zwaardere vormen van jeugdzorg en jeugd-GGZ afneemt. De thema’s die hierin centraal staan zijn de doorontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin, de aansluiting school-zorg en de aansluiting tussen lokale zorg en jeugdzorg.
3
Met het oog op de stelselwijziging is in stadsregionaal verband afgesproken de samenwerking op een aantal onderdelen voort te zetten. Een gemeenschappelijk ontwikkeltraject is van grote meerwaarde. Niet alleen omdat de slagkracht van de samenwerking groot is, expertise breder beschikbaar is en efficiëntie en effectiviteit bereikt kunnen worden, maar ook omdat samenwerking op een aantal terreinen een beter resultaat oplevert voor het kind, de jongere en het gezin. Afgesproken is om gezamenlijk met de andere regiogemeenten de transitie voor te bereiden. De manier waarop staat beschreven in een gezamenlijk programmaplan dat op 16 februari jl. is vastgesteld in het stadsregionale portefeuillehouderoverleg Jeugd.
Missie De jeugd heeft de toekomst en is onze toekomst. Wellicht een cliché, maar daardoor niet minder waar. De toekomst ziet er voor elk individueel kind anders uit. De omstandigheden waarin een kind opgroeit zijn hierbij mede bepalend. Het gezin, de buurt, de school, verenigingen, vriendjes en vriendinnetjes: ze zijn allemaal van invloed op het opgroeien en dus op de mate waarin kinderen in staat zijn hun talenten optimaal te ontwikkelen. Wij beseffen dat wij hier slechts ten dele invloed op hebben. Deze beperking neemt echter niet weg wij het als onze opdracht beschouwen om onze kinderen alle kansen te bieden zichzelf optimaal te ontwikkelen. Wij hanteren daarom de volgende missie voor het Vlaardingse jeugdbeleid: De gemeente wil er een bijdrage aan leveren dat alle Vlaardingse jongeren terugkijken op een fijne jeugd, waarin ze kansrijk, gezond en veilig zijn opgegroeid en hun talenten optimaal hebben kunnen ontwikkelen.
Kaders voor het jeugdbeleid Ouders/ verzorgers en jeugdigen zijn primair verantwoordelijk Wij zijn van mening dat de inspanningen van gemeente en instellingen in principe aanvullend en ondersteunend zijn aan de rol van ouders (en jongeren). Zij zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. Bovendien hebben de meeste ouders het beste voor met hun kinderen en zijn zij dé expert als het gaat om hun eigen gezin. Op basis hiervan gaan wij in eerste instantie uit van de plicht tot goed opvoeden van kinderen en jongeren en minder van het recht op zorg. Daar waar ouders onvoldoende hun verantwoordelijkheid (kunnen) nemen zullen wij uiteraard de juiste ondersteuning of zorg bieden waarbij de inzet van de sociale context wordt benut. Als de ontwikkeling van het kind in gevaar is zullen wij in het uiterste geval drang- en dwangmiddelen niet schuwen. Van “zorgen voor” naar “zorgen dat” In het verlengde van het bovenstaande zullen we nog intensiever dan tot nu toe inzetten op het zo goed mogelijk toerusten van ouders voor hun opvoedingstaak: het versterken van hun zelfredzaamheid staat centraal. Niet het zorgen voor staat centraal, maar het zorgen dat. Naast ondersteuning van professionals is hierbij ook een actieve rol weggelegd voor de sociale omgeving van het gezin. Familie, buren, sportverenigingen en scholen kunnen betrokken zijn bij de ondersteuning van gezinnen. Dit kan praktisch vorm krijgen in Eigen kracht conferenties. Deze methodiek stelt mensen in staat om zelf, met de steun van familie en vrienden, een plan te maken voor problemen rond een kind. Het is een werkwijze, waarbij de kracht van het netwerk rond een gezin gebruikt wordt om tot structurele oplossingen te komen. De omgeving als mede-opvoeder Onder de 'Pedagogische civil society' wordt verstaan: gemeenschappelijke activiteiten van burgers rondom het grootbrengen van kinderen. Als deze goed ontwikkeld is, bestaat er bij burgers de bereidheid om in de eigen sociale netwerken en in het publieke domein de verantwoordelijkheid rond het opgroeien en opvoeden van kinderen te delen. Ouders, jongeren en buurtbewoners, maar ook familieleden, leraren, jeugdverenigingen zoals bijvoorbeeld de Scouting, sportcoaches, kortom: burgers zijn op een zodanige manier onderling betrokken dat het bevorderend is voor het opvoeden 3 en opgroeien van kinderen en jeugdigen. De bijdrage die de sociale omgeving kan leveren aan het opgroeien en opvoeden van kinderen zullen wij beter benutten.
3
Nederlands Jeugd Instituut
4
Kind- en jongerenvriendelijke stad Naast specifieke aandacht voor de meest kwetsbare groep, willen wij dat Vlaardingen een kindvriendelijke stad is voor álle jeugdigen. Kinderen moeten minder als een last beschouwd worden, maar als een investering voor de toekomst van Vlaardingen. Daarom willen wij alle Vlaardingse kinderen de kans bieden om in een veilige, leuke en stimulerende omgeving op te groeien. Dit vertaalt zich in de aanwezigheid van voldoende voorzieningen voor de jeugd. Maar ook met een openbare ruimte waar zij zelfstandig, positief en veilig gebruik van kunnen maken. Ontzorgen en normaliseren In de afgelopen periode was er vooral sprake van een probleemgerichte benadering, die zich toespitste op risicogroepen, op het vroegtijdig signaleren en verhelpen van problemen bij jeugdigen en/of hun opvoeders. Zonder de problematische kanten uit het zicht te verliezen of risico’s’ te willen bagatelliseren, dient er meer aandacht te zijn voor de normale ontwikkeling van kinderen: Alledaagse hobbels tijdens het opgroeien van kinderen moeten wij meer beschouwen als normaal en als bij het leeftijdpassend gedrag, zonder het meteen als probleem te bestempelen. Dit vereist een omslag in het denken van alle betrokken: ouders, mede-opvoeders, buurt, onderwijs en hulpverleners. Ruimte geven en grenzen stellen Opgroeien gaat vaak gepaard met pieken en dalen. Jongeren verkennen en definiëren de wereld om zich heen, zetten zich af tegen de heersende normen van volwassenen, maken zich langzamerhand los van hun ouders. Hun leefomgeving is vaak complex en staat ver af van de tijd waarin hun ouders jong waren. Ze hebben vaak behoefte om in de publieke ruimte leeftijdgenoten te ontmoeten. Daar leren zij samen problemen oplossen, compromissen te sluiten en samen te werken. We moeten als overheid ervoor waken om het gedrag van jongeren te snel te problematiseren. De focus van overheden richt zich vaak snel op overlast door ‘hangjongeren’. Een zekere mate van tolerantie voor het gedrag van opgroeiende jongeren is noodzakelijk. Daarentegen is het wel belangrijk om daadkrachtig op te treden wanneer jongeren grenzen overschrijden en te ver doorschieten in overlastgevend of crimineel gedrag. Dit is zowel in het belang van de jongere als van de leefbaarheid van Vlaardingen. Eén gezin, één plan, één regisseur. Als er hulp en steun aan jeugdigen en gezinnen nodig is, dan is deze samenhangend en goed gecoördineerd. Om dit te bereiken gaan wij door op de ingezette koers, waarin het realiseren van de sluitende aanpak centraal staat. Hierbij geldt als uitgangspunt Eén Gezin, Eén Plan, Eén Regisseur. Zeker bij zwaardere problematiek is de oorzaak vaak gelegen in de gezinssituatie. Denk hierbij aan schuldenproblematiek, psychische problemen, werkloosheid, echtscheiding, etc. De sleutel voor de oplossing ligt dan in een integrale aanpak van de combinatie van problemen. Dit gaat overigens over de grenzen van het jeugddomein heen en vraagt om verregaande afstemming in beleid aangaande Passend Onderwijs, Wet Werken naar Vermogen, Welzijn Nieuwe Stijl en WMO (prestatievelden 8 en 9). Ten behoeve van het kind streven wij naar een krachtige verbetering van een samenhangende gezinsaanpak. Dit om te voorkomen dat kinderen de dupe zijn van beleidsmatige of organisatorische schotten, zowel binnen als buiten de gemeentelijke organisatie. Dialooggericht werken Wij zijn van mening dat de kwaliteit van (gemeentelijke) dienstverlening verbetert als deze is toegesneden op de wensen van direct betrokkenen. Daarom hechten wij zeer aan de dialoog met hen bij de totstandkoming of uitvoering van beleid. Voor (medewerkers van) uitvoerende instellingen houdt dialooggericht werken in: zo min mogelijk praten over de cliënt, maar zo veel als mogelijk met de cliënt. Voor ons betekent het dat wij stelselmatig in kaart zullen brengen wat de jeugd en hun ouders verwachten en dat wij hen (bijvoorbeeld via cliëntenraden) en/of uitvoeringsorganisaties betrekken bij de uitwerking van (onderdelen van) ons jeugdbeleid. Een effectieve jongerenparticipatie is echter geen gemakkelijke opgave. Alleen door middel van creatieve inspraakmethodes is het mogelijk om jongeren een stem te geven in ons beleid. Ruimte voor professionaliteit De professionals in het brede jeugddomein maken het verschil. Samen met ouders en kinderen herkennen zij problemen in een vroeg stadium. Samen met hen zijn zij het beste in staat in te schatten welke ondersteuning of zorg gewenst of noodzakelijk is. Bestaande protocollen, verantwoordingsystematieken en (vaak langdurige) indicatiestellingtrajecten staan efficiënte en effectieve hulpverlening nog regelmatig in de weg. Dit is frustrerend voor zowel ouders/kinderen als de
5
betrokken professionals en werkt kostenverhogend. Uit recente onderzoeken blijkt bovendien dat de klik tussen cliënt en hulpverlener het succes van een interventie grotendeels bepaalt. Wij willen daarom de professional ruimte geven én faciliteren om een effectieve en efficiënte inzet mogelijk te maken. Deze dient zo licht als mogelijk en zo zwaar als noodzakelijk te zijn. Meer voor minder Zowel de huidige recessie als de efficiencykorting, die het Rijk toepast bij de overdracht van de middelen jeugdzorg, beperken de financiële ruimte voor het jeugdbeleid. Op dit moment is het uitgangspunt dat de uitvoering van deze kadernotitie moet plaatsvinden binnen de huidige (en in de toekomst te decentraliseren) budgetten. Naast inhoudelijke overwegingen is het financiële noodzaak een transformatie binnen het jeugdbeleid te bewerkstelligen. In combinatie met de verantwoordelijkheden die de gemeenten op basis van de wet Zorg voor de jeugd krijgt, betekent het dat wij meer voor minder moeten leveren. Dit is mogelijk door onder andere onnodige bureaucratie (ten gevolge van meerdere systemen van indicatiestelling) terug te dringen, door inhoudelijk, financieel en organisatorisch te ontschotten en door onnodige druk op gespecialiseerde (en dure) zorg te voorkomen en. Dit laatste vergt een goed functionerend en stevig preventief jeugdbeleid. Voor de korte termijn betekent dit instandhouding van het huidige niveau van dienstverlening. Samenhang en regie Jeugdbeleid is een breed terrein waarop vele organisaties actief zijn. Er zijn veel onderlinge raakvlakken maar de verantwoordelijkheden zijn niet (nog) eenduidig georganiseerd. De gemeentelijke verantwoordelijkheid ligt van oudsher vooral bij het preventieve jeugdbeleid. De Stadsregio Rotterdam Rijnmond is (nu nog) verantwoordelijk voor de jeugdzorg en de strikt repressieve aanpak van orde- en veiligheidsproblemen is een taak voor de justitiële partijen. Scholen richten zich primair op het bieden van kwalitatief goed onderwijs, maar hebben ook een ondersteuningsplicht. Deze versnippering vormde en vormt onmiskenbaar de intrinsieke zwakte van het jeugdbeleid. Het bevorderen van samenhang is dus van groot belang. De laatste jaren heeft de gemeente deze rol steeds nadrukkelijker naar zich toe getrokken én toebedeeld gekregen. De ontwikkeling in het kader van de decentralisatie jeugdzorg versterkt de centrale positie van de lokale overheid enorm. Het geeft ons de mogelijkheid én de verantwoordelijkheid het functioneren van de totale jeugdketen sterk te verbeteren. Ook in de toekomst blijft daarom een eenduidige en actieve regie onverkort noodzakelijk.
Visie Op basis van de door ons geformuleerde missie en onze wettelijke taken, zijn en voelen wij ons verantwoordelijk om jonge Vlaardingers de kans te bieden hun talenten optimaal te ontwikkelen en hen een aansprekend toekomstperspectief te bieden. Tegelijkertijd realiseren wij ons dat onze invloed beperkt is. In het opvoeden en opgroeien van onze jeugd doen wij een beroep op ouders, hun sociale netwerken, de buurt en algemene jeugdvoorzieningen. Zij vormen de basis van een stimulerende opvoedomgeving waarin kinderen en jongeren opgroeien. Hoe sterker deze basis, hoe groter de kans dat wij in onze missie slagen. Daarom is het noodzakelijk de kwaliteit van de leefomgeving op peil te houden en te versterken: zowel thuis, op school als in de buurt. Hierbij doen wij een stevig appel op de inzet van de Civil Society. Wij zien voor onszelf daarin een ondersteunende-, voorwaardenscheppende- en regisserende rol weggelegd. Wij slaan hiermee twee vliegen in een klap: het draagt bij aan een leefbare en aantrekkelijke stad, waarin jongeren veilig en gezond opgroeien. Bovendien zullen minder kinderen (onnodig) gebruik maken van zware vormen van ondersteuning en zorg. 4
Naast deze eerste pijler is de aanwezigheid van een goede samenhangende ondersteuning- en zorgstructuur belangrijk. De praktijk leert immers dat tussen de 10 en 15% van alle jeugdigen op enig moment een probleem ervaart tijdens het opgroeien. Vaak is een klein zetje in de rug voldoende. Bij ongeveer 5% is meer, intensievere en soms langdurige aandacht nodig. Zonder dat bestaat de kans dat zij (blijvend) in de knel raken. Uitgangspunt is dat alle ondersteuning zo veel als mogelijk gericht is op het versterken van de opvoeding, zonder deze over te nemen. Een stevig en laagdrempelig aanbod van opvoed-en opgroeiondersteuning vormt hiervoor de basis.
4
Het idee over twee pijlers in het jeugdbeleid is afkomstig uit de brochure Werk in Uitvoering van het Nederlands JeugdInstituut
6
Het versterken van de kracht en de kwaliteit van de omgeving waarin jongeren opgroeien, vormt samen met het doorontwikkelen van de ondersteuning- en zorgstructuur de basis voor ons gemeentelijk jeugdbeleid. Samen met onze partners zullen wij binnen de vastgestelde kaders dit beleid verder uitwerken. Dit doen wij binnen drie clusters van gemeentelijke taken: “ Vrij tijd en Buitenruimte”, “ Opvang en Educatie” en “ Gezondheidszorg, opvoeding en bescherming”.
7
Ambities en effecten Vrije tijd en buitenruimte: een kind en jongerenvriendelijke stad Wij zetten ons in om voorwaarden te scheppen die alle kinderen in de gelegenheid stelt hun vrije tijd naar hun interesses, behoeften en talenten invulling te geven. De gemeentelijke verantwoordelijkheid op dit punt vloeit mede voort uit prestatieveld 1 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. In dat kader zetten wij in op de leefbaarheid en de sociale samenhang van buurt en wijk. Onder andere door in samenspraak met de wijkbewoners voortdurend aandacht te schenken aan de sociale en ruimtelijke kwaliteit van Vlaardingen. Voor de jeugd vertaalt zich dit in de ambitie een kindvriendelijke stad te zijn met voldoende voorzieningen voor de jeugd. Maar ook met een openbare ruimte waar zij zelfstandig, positief, veilig en met plezier gebruik van kunnen maken. Dit is niet alleen belangrijk vanuit het oogpunt van algemeen en preventief jeugdbeleid. Een buurt waar kinderen en jongeren buiten kunnen zijn, zonder overlast te veroorzaken, is bij bewoners in trek. Een kindvriendelijke buurt draagt daarom ook bij aan onze overkoepelende ambitie uit het Actieplan Wonen om een aantrekkelijke woonstad te zijn. Juist ook voor gezinnen met kinderen, die op dit moment nog te vaak uit Vlaardingen verhuizen. Beoogde effecten: · Jeugd is in de gelegenheid elkaar te ontmoeten en hun vrije tijd zinvol te besteden; · De kwaliteit van leefbaarheid in de stad neemt toe; · Jeugd is actief en betrokken (burgerschap); · Ervaren jeugdoverlast neemt af. Opvang en educatie Goed onderwijs vergroot de kans op maatschappelijk succes. Het hebben van een diploma is immers een belangrijke voorwaarde voor het vinden van een leuke en geschikte baan. Het hebben van een baan of andere zinvolle dagbesteding bepaalt vervolgens in sterke mate het persoonlijk welbevinden. Daarnaast blijkt dat wijken met veel langdurig werklozen en een hoge jeugdwerkloosheid over het algemeen meer te maken hebben met overlast en onveiligheid. Het is dus zowel vanuit het perspectief vanuit het individu als met het oog op het algemeen belang wenselijk dat kinderen in staat worden gesteld een zo hoog mogelijk onderwijsresultaat te behalen passend bij hun mogelijkheden en talenten. Uit cijfers blijkt dat het opleidingsniveau van de Vlaardingers gemiddeld lager ligt. Een groot deel is laag opgeleid als je het vergelijkt met de regionale, provinciale en landelijke cijfers. Het percentage hoogopgeleiden ligt beduidend lager dan de regio, provincie of land. Vlaardingen wil en moet beter presteren. Wij willen Vlaardingen positioneren als carrièrestad met optimale kansen voor alle jongeren, waar iedere leerling zich kan ontwikkelen en ontplooien naar zijn talenten, waar sprake is van een soepel verlopende schoolloopbaan met als resultaat een goede en passende maatschappelijke positie. Beoogde effecten: · Iedere jongere behaalt minimaal een startkwalificatie. · Iedere jongere verwerft een zo hoog mogelijk bij zijn mogelijkheden passend kwalificatieniveau in het beroepsonderwijs. · Iedere jongere verwerft zelfstandig en duurzaam een inkomen uit arbeid. · Iedere jongere participeert actief in de samenleving. Gezondheidszorg, opvoeding en bescherming De basis voor de optimale ontwikkeling van een kind ligt in een goede gezondheid en een stimulerende opvoeding in een veilige, leuke en activerende omgeving. De primaire verantwoordelijkheid hiervoor ligt in eerste aanleg uiteraard bij de ouders zélf. Daarnaast is er sprake van een groot aantal anderen, die een belangrijke rol spelen in het leven van een kind: familieleden, buren, pedagogisch medewerkers in de kinderopvang en peuterspeelzaal, trainers van de sportvereniging, leerkrachten, enzovoort. De (informele) steun die van deze mede-opvoeders uit kan gaan, zullen wij beter benutten. Opvoeden is immers geen eenvoudige opgave en veel ouders hebben soms behoefte aan een steuntje in de rug. Wanneer zij deze tijdig krijgen vanuit het eigen sociale netwerk zullen “gewone” opvoedvragen minder vaak uitgroeien tot grote opvoedproblemen. Voor een klein deel van de jeugd en hun ouders zal deze informele steun onvoldoende zijn. Om álle kinderen álle kansen te bieden blijven wij investeren in de opbouw van een krachtige samenhangende ondersteuning- en zorgstructuur. Hierin staat het voorkomen, tijdig signaleren en tegengaan van problemen rondom gezondheid, opvoeding en opgroeien centraal. In de eerste plaats door te zorgen
8
voor een laagdrempelig en op de vraag toegesneden aanbod aan opvoed- en opgroeiondersteuning. Daar waar zich (kleine of grote) problemen voordoen, is het zaak deze zo snel mogelijk op het spoor te komen en actie te ondernemen. Het realiseren van een sluitend netwerk van signaleren, beoordelen en interveniëren met als uitgangspunt “Eén Kind, Eén plan” is hierbij van groot belang. Beoogde effecten: · De opvoedkracht van ouders is versterkt; · Het aandeel jeugdigen dat professionele ondersteuning nodig heeft, daalt. · Risicosituaties zijn in een vroegtijdig stadium in beeld en snel voorzien van passende ondersteuning of zorg; · Vraag naar intensieve (en dure) zorg vermindert.
9
Bijlage 1 Reactie op advies WMO-adviesraad Geachte WMO-adviesraad, Alvorens inhoudelijk in te gaan op uw advies, bedanken wij u allereerst zeer voor uw uitgebreide advies betreffende de notitie “ Kaders voor een kansrijk Jeugdbeleid”. Mede naar aanleiding van uw opmerkingen hebben wij de tekst van de kadernotitie op enkele punten gewijzigd. Een deel van uw adviezen zullen wij betrekken in het vervolg. Tijdens dit traject maken wij graag gebruik van uw expertise. Omdat het op dat moment om de uitwerking gaat van vastgesteld beleid, past daar geen formele adviesaanvraag bij. In het onderstaande gaan wij inhoudelijk in op de verschillende punten uit uw advies: Algemeen Doelgroep jeugd en jongeren Onder jeugd en jongeren verstaan wij allen in de leeftijd van -9 maanden tot 23 jaar. Deze ondergrens is gekozen, omdat de gemeente een wettelijke taak heeft om te voorzien in prenatale zorg. Nadruk op jeugdzorg Wij herkennen ons niet in uw opmerking dat aandacht voor jeugdzorg de boventoon voert in deze kadernotitie. Naast aandacht voor de zorg, zullen wij juist veel aandacht besteden aan de versterking van de kracht en de kwaliteit van de omgeving waarin jongeren opgroeien. Hoe sterker deze basis is, hoe groter de kans is dat onze jeugd kansrijk kan opgroeien. Dit vormt één van de twee pijlers van ons toekomstig jeugdbeleid. Tegelijkertijd zijn wij ons er terdege van bewust dat al onze inspanningen niet kunnen voorkomen dat sommige ouders en jongeren behoefte zullen hebben aan een extra ondersteuning. Per 1 januari 2015 hebben wij de volledige verantwoordelijkheid om hierin naar behoren te voorzien. Het is onvermijdelijk dat de voorbereiding op deze nieuwe taken de komende jaren veel van onze tijd en aandacht zal vragen. Planning Bij de opstelling van de deelplannen zullen wij rekening houden met een realistische planning, waarin de ingangsdatum van de nieuwe wet Zorg voor de jeugd een belangrijk ijkpunt is. Relatie met WMO-prestatievelden 4, 8 en 9. Het toekomstig jeugdbeleid is gebaseerd op twee pijlers. De eerste is het versterken van de (informele) opvoed- en opgroeiomgeving (Pedagogische Civil Society). Dit betekent een krachtig appèl op de inzet van vrijwilligers en mantelzorgers. Dit overstijgt de grenzen van het jeugdbeleid overstijgt, waardoor wij in de verdere uitwerking de verbinding zullen leggen met prestatieveld 4. Dit geldt ook voor de OGZ en verslavingszorg. Om daadwerkelijk vorm te geven aan het uitgangspunt “Eén gezin, één plan” dien zij integraal onderdeel uit te maken van pijler 2: een adequate ondersteunings- en zorgstructuur . Achtergronden, trends en ontwikkelingen Cijfermatige onderbouwing De cijfers die wij hier noemen zijn algemeen gehanteerde aannames of zijn gebaseerd op landelijk wetenschappelijk onderzoek. De Vlaardingse situatie wijkt hier niet significant van af. Mede op basis van uw suggestie zijn enkele relevante lokale gegevens toegevoegd. Cultuuromslag en ontschotting De grootste uitdaging van de stelselwijziging ligt in het bereiken van een transformatie. Dit betekent het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen gekoppeld aan ander gedrag en grondhouding van zowel burgers, professionals en overheid. Dit is geen gemakkelijke opgave voor ons, instellingen, hun medewerkers en cliënten. Het feit dat per 1 januari 2015 de gemeente integraal verantwoordelijk is voor alle jeugdzorgtaken heeft in elk geval tot gevolg dat wij als opdrachtgever meer instellingen direct kunnen aanspreken en aansturen. Het is echter een veranderingsproces dat tijd kost, maar dat inmiddels wel in gang is gezet. Het succes van zo’n proces is voor een groot deel afhankelijk van een gezamenlijk gevoelde noodzaak, een gedeelde probleemanalyse en een breed gedragen visie op de toekomst. Wij merken dat deze aanwezig is, zowel bij de uitvoeringsorganisaties als op bestuurlijk niveau. Op basis hiervan zullen wij in eerste aanleg in stadsregionaal verband gezamenlijk verkennen welke aanpakken kansrijk zijn om de gewenste transformatie te bereiken. Te zijner tijd zullen wij daarbij ook (lokale) instellingen intensief betrekken. Zij zullen immers voor een groot deel de cultuuromslag in de praktijk moeten brengen.
10
Dialooggericht werken. Wij geven bewust de voorkeur aan de term dialooggericht werken boven vraaggericht werken. omdat het uitgaat van wederkerigheid. Als partijen met respect naar elkaar luisteren en oog hebben voor het gezamenlijk belang dat hen bindt (het gezond en veilig opgroeien van het kind) en voor ieders rol, is ons inziens de kans op succesvolle ondersteuning het grootst. Ontwikkelingen Een kadernotitie is vooral toekomstgericht. Daarom beperken wij ons tot een schets van de belangrijkste ontwikkelingen die relevant zijn voor dit beleidsterrein. In de uitvoeringsnota’s zullen wij op basis van een nadere analyse van de stand van zaken, kansen en bedreigingen concretere doelstellingen en interventies formuleren. Ook met betrekking tot het Centrum voor Jeugd en Gezin. De gemeente Vlaardingen heeft hiermee een bepaald ambitieniveau voor ogen, dat uitgebreid beschreven is in het visiedocument Stap naar een Sprong. Mede op basis van het onderzoek van de rekenkamercommissie constateren wij dat wij met de CJG-vorming op koers liggen. Tegelijkertijd realiseren wij ons terdege dat we er nog niet zijn. Om onze ambities waar te kunnen maken én om de gevolgen van de decentralisatie jeugdzorg goed op te vangen, zullen wij samen met onze partners blijven investeren in de doorontwikkeling van het Vlaardingse CJG. Missie Wij realiseren ons terdege dat er altijd kinderen en jongeren zullen zijn die, om wat voor reden dan ook, ondersteuning nodig hebben. Met de decentralisatie van alle jeugdzorgtaken naar de gemeenten neemt onze verantwoordelijkheid jegens hen alleen maar toe. Wij streven er naar om iedereen die dat nodig heeft, tijdig de juiste ondersteuning te bieden. Dit kan variëren van korte preventieve ondersteuning tot opname in een jeugdzorginstelling. Tegelijkertijd is iedereen het over eens dat er op dit moment te vaak onnodig een beroep wordt gedaan op professionals daar waar het informele circuit ook een rol zou kunnen spelen. Het is onze uitdaging om kinderen en gezinnen zo veel mogelijk op hun eigen kracht aan te spreken, waardoor professionele ondersteuning minder, korter en lichter kan zijn. Kaders voor het jeugdbeleid Van “zorgen voor” naar “ zorgen dat” De pedagogische Civil Society zal in de toekomst een prominentere rol dan nu spelen in het steunen van kinderen en gezinnen. Hieronder vallen inderdaad ook jeugdverenigingen, zoals de Scouting. In de tekst is dit nu geëxpliciteerd. Daarnaast zullen wij in de loop van dit jaar met een aantal (professionele en vrijwilligers-) instellingen gesprekken voeren om hun mogelijk toekomstig aandeel in de pedagogische Civil Society te verkennen. Horizontale verbindingen Hoewel een aantal onderwerpen door de Tweede Kamer controversieel is verklaard, verwachten wij als gevolg van de ontwikkelingen in het kader van Passend Onderwijs, Wet Werken naar Vermogen, Welzijn Nieuwe Stijl en decentralisatie van de AWBZ-beleiding de komende jaren steeds meer verantwoordelijkheden te krijgen. Dit biedt ons de mogelijkheid en de bestuurlijke opdracht om een einde te maken aan de huidige fragmentatie en verkokering in beleid en uitvoering. Met als uitgangspunt “Eén gezin, één plan” stimuleren wij de horizontale samenwerking tussen alle partijen die hier aan kunnen bijdragen. Om de kansen van de genoemde stelselwijzigingen optimaal te benutten bereiden wij een visienota voor waarin wij de onderlinge samenhang zullen benoemen. Wie behoren tot de pedagogische Civil Society De Pedagogische Civil Society bestaat ons inziens uit iedereen die direct of indirect betrokken is bij opvoeden, opgroeien en gezondheid van de jeugd: familie, vrienden, buren, leerkrachten, vrijwilligers en professionals. Zij kunnen samen en in samenhang een rol spelen bij het opgroeien van een kind. Vanzelfsprekend verschillen hun rollen, afhankelijk van achtergronden, competenties en verantwoordelijkheden. Zoals u terecht stelt, zullen de activiteiten van de verschillende actoren goed op elkaar afgestemd moeten worden. Het Centrum voor Jeugd en Gezin zal hierin een spilfunctie kunnen vervullen, onder andere door het geven van informatie, advies en ondersteuning. De verscheidenheid in rollen vraagt ons inziens niet om het aanpassen van de missie. Integendeel: de missie vormt het verbindende element. Het vormt een voor iedereen herkenbaar en aanspreekbaar doel, waar ieder voor zich op een geëigende manier aan kan bijdragen. Kind en jongerenvriendelijke stad Dit uitgangspunt overstijgt gedeeltelijk het jeugdbeleid. Het gaat in de eerste plaats om een algemene grondhouding, die jongeren primair als kapitaal voor de toekomst beschouwt. De wethouder Jeugd zal er bestuurlijk op toezien dat andere beleidsterreinen ook met dit uitgangspunt rekening houden.
11
Jeugdparticipatie Het is een gegeven dat het vormgegeven van effectieve jeugdparticipatie geen eenvoudige opgave is. Omdat de ontwikkelingen in deze leeftijdscategorie zeer snel gaan, zijn hun wensen ook snel aan verandering onderhevig. Meer nog dan bij volwassen dient jeugdparticipatie snel en zichtbaar resultaat op te leveren. Het vraagt daarom van ons inzet, creativiteit en doorzettingsvermogen. Deze opmerking is vooral bedoeld als opdracht aan onszelf om hiermee terdege rekening te houden. Preventief jeugdbeleid Wij willen het preventief jeugdbeleid vormgeven op basis van de in de notitie genoemde twee pijlers: 1. een hoge kwaliteit van de leefomgeving: stimuleren (lichamelijk) gezond opgroeien, positief opvoeden, kansen bieden op een succesvolle schoolloopbaan, talentontwikkeling, en actief participeren; 2. een samenhangende zorgstructuur, die gericht is op het versterken van de opvoeding. De verwachting is dat door het versterken van de eerste pijler de druk op de zorgstructuur kan afnemen. Dit is niet alleen van om inhoudelijke redenen van belang, maar ook om financiële. De huidige financieel-economische situatie in combinatie met de bezuinigingen op de jeugdzorgbudgetten vraagt om beleid dat de druk op duurdere vormen van jeugdzorg laat afnemen. Visie De drie clusters dragen in samenhang bij aan de opbouw van de twee pijlers. Gezamenlijk vormen zij het fundament van het gemeentelijk jeugdbeleid, waarbij wij er van uitgaan dat een goed functionerend en ondersteunend opvoed- en opgroeiklimaat uiteindelijk leidt tot een afnemend beroep op de professionele zorgstructuur. Bij de concretisering van de gemeentelijke taken in concrete activiteiten, zullen wij uiteraard rekening houden met de onderlinge samenhang in de praktijk. Ambities en effecten Wij zullen bij de uitwerking van deze kadernotitie SMART-doelstellingen formuleren en daarbij rekening houden met de mate waarin deze in de praktijk meetbaar zijn. Hoogachtend,
12
Bijlage 2: Adies van de WMO-adviesraad Aan het College van Burgemeester en wethouders Postbus 1002 3130 EB Vlaardingen
Betreft: Advies betreffende de notitie ‘Kaders voor een kansrijk Jeugdbeleid’ Datum: 21 mei 2012
Geacht College, In onze vergadering van 15 mei 2012 heeft de Wmo Adviesraad Vlaardingen (WAr) de notitie ‘Kaders voor een kansrijk Jeugdbeleid’ besproken. Wij hebben uw adviesaanvraag ontvangen met de begeleidende brief d.d. 12 april 2012, briefnummer 441538.
Behandeling De adviesaanvraag is tweemaal in een overleg besproken, vervolgens zijn de punten verder uitgewerkt en daarna voor een schriftelijke consultatieronde aan de leden van de Wmo Adviesraad gestuurd, waarna het advies is vastgesteld. Bij het bestuderen van de notitie is er nog een aantal details naar voren gekomen die oproepen tot het invullen hiervan, maar dat is naar onze mening in dit stadium van het stellen van kaders onjuist. Het betekent wel, dat de Wmo Adviesraad betrokken wil zijn bij de uitwerking in de deelplannen. Zo hebben we veelal de grote lijnen aangegeven en daarnaast op een aantal plaatsen verduidelijking van de notitie gevraagd. Algemeen Er is waardering voor het feit dat de notitie als basis kiest om vanuit een positieve benadering te kijken naar jeugd en jongeren in Vlaardingen, zonder uitsluitend op de zogenaamde probleemjongeren te focussen. De vraag aan de gemeente daarbij is wat verstaat zij onder jeugd en jongeren? In de notitie is dit niet omschreven. De titel van de notitie geeft aan dat het gaat om de kaders voor een kansrijk Jeugdbeleid. De indruk is echter dat de boventoon wordt gevoerd door Jeugdzorg en dat is natuurlijk een belangrijk gegeven, maar Jeugdbeleid is breder en meer dan dat. Het is uiterst belangrijk dat het “werkveld” inhoud aan de plannen geeft. Het slagen van de plannen is (te ?) sterk afhankelijk van de medewerking van de spelers van het werkveld. De gemeente zal gestructureerd het veld in kaart moeten brengen en moeten benaderen. Het gehele plan overziend rijst de vraag of de planning niet te kort is voor het realiseren van de inhoud van de kadernotitie? Ook stellen we de gemeente voor de notitie nog eens kritisch door te nemen om te bezien of de gebruikte termen eenduidig zijn gebruikt. De Wmo Adviesraad vindt nog te weinig terug van de meerdere domeinen die de WMO kent. Alleen het prestatieveld 1 wordt genoemd. Wij zouden graag zien dat ook de raakvlakken met de andere domeinen, denk bijvoorbeeld aan de prestatievelden 4, 8 en 9, in kaders worden beschreven. Achtergronden, trends en ontwikkelingen In dit onderdeel worden cijfers van de Nederlandse jeugd gegeven. Het is aanbevelenswaardig om Vlaardingse cijfers te noemen en te gebruiken. Deze cijfers kunnen gevonden worden in de Nota van de Commissie voor Beleidsonderzoek Centrum voor Jeugd en Gezin, pagina 19.
13
We mogen constateren dat tegelijkertijd aan de stelselwijziging de wens ten grondslag ligt een zorginhoudelijke vernieuwing en een cultuuromslag te realiseren, dat lijkt ons een goede maar zware wens. Dus is de vraag; hoe denkt de gemeente dit als regisseur te realiseren met de vele instellingen waarbij ontschotting noodzakelijk is ? De nadruk voor de gemeente zal komen te liggen op werken aan de samenhang en daarmee de samenwerking tussen organisaties. Op pagina 3 worden een aantal kernwoorden genoemd zoals; ontzorgen, normaliseren van opvoedvragen etc. De vraag hierbij is, zijn hier geen duidelijker woorden voor te bedenken die concreter aangeven wat er wordt bedoeld? Bij de kernwoorden wordt aangeduid dat het de bedoeling is dat er een omslag komt van aanbodgericht naar vraaggericht (of dialooggericht) werken. Vraaggericht is naar onze mening beduidend beter dan aanbodgericht. Dialooggericht mag niet worden verward met vraaggericht. Een dialoog bestaat uit luisteren over en weer, begripvolle houding en deelname zonder vooringenomenheid. Het is een krachtiger instrument zeker als de gemeente het zo zou willen en kunnen aanpakken. Overigens kan er in de brede samenhang van de civil society ook een dialoog zijn tussen vrijwilligers en professionals en niet uitsluitend vanuit de gemeente. In het kader van de ontwikkelingen, die er natuurlijk op allerlei terreinen zijn, zou het ook goed zijn verslag te doen van wat er al bereikt is op deze terreinen en dan te prognotiseren met het werkveld waar de gemeente uiteindelijk zou willen uitkomen. Welke resultaten en/of wanneer zij moeten worden bereikt zijn onder andere nog niet genoemd. Als voorbeeld bij de paragraaf; Stadsregionale samenwerking/ Ieder kind wint,“De doorontwikkeling van de centra voor Jeugd en gezin ………….” Wat is in dit verband doorontwikkeling ? Tot wat of tot welk niveau? Missie Op basis van de volgende missie nog een opmerking. De gemeente wil er een bijdrage aan leveren dat de Vlaardingse jongeren terug kunnen kijken op een fijne jeugd, waarin zij kansrijk, gezond en veilig zijn opgegroeid en hun talenten optimaal hebben kunnen ontwikkelen. Op zich een geweldig en positief streven. We moeten echter bedacht zijn op een groep jongeren die door allerlei oorzaken ondersteuning, begeleiding en zorg nodig hebben die niet door de directe omgeving kan worden opgelost. Hiervoor zullen altijd professionals worden ingeschakeld en dat kan met forse kosten gepaard gaan. Kaders voor het jeugdbeleid In de notitie staat een aantal goede en bruikbare ideeën, maar deze zijn over het algemeen nog weinig uitgewerkt. Op pagina 4 bijvoorbeeld onder “zorgen voor” naar “zorgen dat” wordt gesproken over sociale omgeving. Wordt hier nu juist niet de pedagogische civil society bedoeld ? Alleen lijken een aantal spelers te ontbreken of worden aangeduid met ‘enzovoort’ De in Vlaardingen actieve jeugdverenigingen, zoals bijvoorbeeld de Scouting, verdienen het om naast de andere verenigingen specifieker te worden genoemd, vanwege hun belangrijke bijdrage aan de pedagogische civil society. In de notitie wordt veelvuldig gesproken over (mede)opvoeders en de kracht van het netwerk. Veelal is dit als het ware verticaal georganiseerd. Jeugdwerk beperkt zich tot jeugdwerk, sport beperkt zich tot sport en ouderenwerk tot ouderenwerk. Jeugdbeleid is echter ook een belangrijk onderdeel van civil society en het komen tot een civil society in Vlaardingen. Alleen zal er dan sprake moeten zijn van het zoeken naar horizontale samenwerking en zoeken naar synergie tussen de verschillende opvoeders. De gemeente kan als geen ander op dit punt een stimulerende rol hebben. Op dit moment bevorderen sommige van de voorgestelde regels het verder specialiseren binnen de verticale kolommen in plaats van het zoeken en bevorderen van horizontale verbindingen tussen de kolommen. Een van de kernpunten van het komen tot civil society zou wel eens kunnen liggen in dit laatste en minder in het eerste. De vraag is ook hier; hoe denkt de gemeente de pedagogische civil society als regisseur op te pakken ? Ook bestaat naar onze mening de (pedagogische) civil society (PCV) uit vrijwilligers die geen salaris ontvangen voor hun inzet in de maatschappij. Dan kunnen we constateren dat de scholen en de betaalde coaches op zich niet gerekend moeten worden tot die PCV, gewoon tot de professionals die er natuurlijk wel bij betrokken moeten worden.
14
Getuige de visie ziet de gemeente voor zichzelf, een ondersteunende, voorwaardenscheppende- en een regisserende rol weggelegd. In het hele brede veld waarin het Jeugdwerk actief is, spelen ook zeer uiteenlopende types van organisaties een rol. Veelal is er sprake van een samenspel van professionals en vrijwilligers. Dat gegeven heeft een eigen dynamiek voor vraagstukken als ‘bevoegdheden’, ‘competenties’ en medezeggenschap. In de notitie worden ze nog niet genoemd. Ook dienen de werkzaamheden van beiden goed op elkaar afgestemd te kunnen worden, vaak is het een vraagstuk met oplossing voor de organisatie waarin men actief is. Wij adviseren hierin een aanbod te ontwikkelen tot ondersteuning. De vraag is of de missie dan niet concreter aan deze beide rollen moet worden aangepast ? Op pagina 5 is sprake van een kind- en jongerenvriendelijke stad, op zich een goed idee het niet alleen over probleemjongeren te hebben. Maar hier rijst de vraag: wordt dit ook met het werkveld aangepakt en wie zijn er dan bij betrokken ? Op dezelfde pagina onder Dialooggericht werken wordt aangegeven dat “Een effectieve jongerenparticipatie is echter geen gemakkelijke opgave” einde citaat. Dat is naar onze mening een negatieve benadering. Terwijl de nota op zich positief is. Zie hieronder het voorbeeld uit een persbericht van de Gemeente Leiden. Ruim zevenhonderd Leidse jongeren hebben zich opgegeven om mee te doen aan het Leidse JongerenPanel. Het panel kan dus van start ! De gemeente Leiden wil met het JongerenPanel de Leidse jeugd meer en vaker betrekken bij haar beleid. Het eerste onderwerp dat aan het JongerenPanel werd voorgelegd is Het Glazen Huis. Onder alle aanmeldingen is een I-pod verloot: Verone uit Leiden kreeg van wethouder Roos van Gelderen de i-pod overhandigd. Verone gaf aan dat zij het als 19 jarige erg leuk vindt om mee te denken over thema’s die haar aanspreken, zoals verkeer en uitgaan. Bovendien vond ze het een beetje haar 'plicht' om mee te doen. Iedereen die een brief heeft ontvangen maar nog niet gereageerd kan zich nog steeds aanmelden voor het JongerenPanel. Geen brief gekregen en wel interesse om mee te doen? Stuur dan een mail aan
[email protected]. Op pagina 6 onder Samenhang en regie wordt gesproken over preventief jeugdbeleid. We zijn verheugd dat daarvoor gekozen wordt maar ook hier vragen we ons af welke termen gaat de gemeente hanteren om dit te realiseren. Deze termen dienen, in ieder geval om succes te hebben, meer te zijn dan de overweging op pagina 5 onder ‘bezuinigingen’. Visie Genoemd worden een drietal clusters van gemeentelijke taken. De wijze waarop de samenhang tussen de clusters wordt geregeld is nog niet genoemd, maar zeer gewenst. Ambities en effecten Onder dit hoofd worden bij Vrije tijd en buitenruimte en Opvang en educatie en Gezondheidszorg, opvoeding en bescherming, een aantal beoogde effecten beschreven. Hierbij vragen wij aan de gemeente hoe zij denkt deze beoogde effecten meetbaar te maken omdat het ons uiterst bevredigend lijkt dat we na een bepaalde periode tegen elkaar kunnen zeggen wat we bereikt hebben ? De WMO-Adviesraad hoopt hiermee een bijdrage te hebben geleverd aan de versteviging van de Kadernotitie en daarmee aan een goed jeugdbeleid. Wij vernemen graag op welke wijze u onze adviezen zult verwerken en hoe hier verder invulling aan wordt gegeven. Hoogachtend,
J.C. Lansbergen, secretaris
J.C. van der Zande voorzitter
15