JONGE MOEDERS IN ROTTERDAM STAND VAN ZAKEN 2007
M.T. Brokken en J.M. Reijnen Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) juli 2007 In opdracht van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving, afdeling Jeugd en opvoeding
© Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) Auteur: M.T. Brokken en J.M. Reijnen Project: 06-2609
Adres:
Goudsesingel 78, 3011 KD Rotterdam Postbus 21323, 3001 AH Rotterdam Telefoon: (010) 489 95 00 Telefax: (010) 489 95 01 E-mail:
[email protected] Website: www.cos.rotterdam.nl
2
INHOUD
Samenvatting
5
1
Inleiding
7
2
Etniciteit
9
3
Leeftijd
13
4
Gezinssituatie
15
5
Woongebied
17
6
Onderwijs
19
7
Inkomen
21
8
Werk
25
9
Kinderopvang
27
Bijlage
3
Samenvatting Op verzoek van de afdeling Jeugd en Opvoeding van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) heeft het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) een kwantitatief beeld geschetst van de situatie van jonge moeders in Rotterdam. Het onderzoek geeft de stand van zaken weer voor de groep jonge moeders op 1 januari 2007. Jonge moeders zijn vrouwen jonger dan 23 jaar die moeder zijn van één of meer kinderen. Rotterdam telt de laatste jaren steeds minder jonge moeders. Voor 2005 schommelde het aantal steeds rond de 2.300, maar daarna is het ieder jaar gedaald en bovendien ieder jaar sterker afgenomen tot 1.737 jonge moeders op 1 januari 2007. Ook het aandeel moeders onder de vrouwelijke bevolking van 15 tot en met 22 jaar laat een neerwaartse trend zien. Van de 100 vrouwen in deze leeftijdsgroep waren er begin 2007 zes moeder, tegen acht aan het begin van het millennium. Vooral onder Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse vrouwen is het aandeel jonge moeders afgenomen sinds 2000. Toch treffen we bij Antilliaanse vrouwen nog steeds de meeste jonge moeders aan: 15 van de 100 vrouwen van 15 tot 23 jaar. Overigens zijn absoluut gezien de meeste jonge moeders autochtoon, gevolgd door hun lotgenoten uit overige niet-westerse landen en Surinaamse jonge moeders. Van alle allochtone jonge moeders is 60 procent in het buitenland geboren; zij behoren tot de eerste generatie. Drie jaar eerder behoorde 70 procent tot de eerste generatie. Een mogelijke verklaring voor deze afname is dat de migratie vanuit het buitenland naar Rotterdam de laatste jaren is afgenomen. Surinaamse en Kaapverdiaanse jonge moeders behoren vaker tot de tweede dan eerste generatie. Bij de andere bevolkingsgroepen is de groep jonge moeders die in het buitenland is geboren juist groter dan de groep met Nederland als geboorteland. Het hoogste aandeel jonge moeders dat tot de eerste generatie behoort hebben jonge moeders uit overige niet-westerse landen: 90 procent van hen is in het buitenland geboren. Begin 2007 is de gemiddelde leeftijd van de jonge moeders 20,8 jaar. Van de jonge moeders is 15 procent een tienermoeder; zij zijn jonger dan 20 jaar. Als we kijken naar de leeftijd bij de geboorte van het eerste kind blijkt dat ruim de helft van de jonge moeders toen een tiener was. Tienermoederschap komt het vaakst voor bij de groep jonge moeders uit overige niet-westerse landen: tweederde was tiener bij de geboorte van hun eerste kind. Het aandeel tienermoeders is het laagst bij Turkse en Marokkaanse jonge moeders: drie van de tien was bij de eerste bevalling jonger dan 20 jaar. De generatie waartoe men behoort blijkt er over het geheel genomen weinig toe te doen: het aandeel tienermoeders is iets hoger bij de eerste generatie dan bij de tweede generatie allochtone moeders. Opvallend is dat de tweede generatie alleen lager scoort dan de eerste bij Turkse en Marokkaanse jonge moeders: tienermoederschap komt bij Turkse en Marokkaanse jonge moeders die in Nederland zijn geboren dus minder vaak voor dan bij degenen die in Turkije of Marokko zijn geboren. Turkse en Marokkaanse jonge moeders zijn vaak gehuwd of wonen samen (ongeveer driekwart), terwijl Surinaamse, Antilliaanse en Kaapverdiaanse jonge moeders juist vaak alleenstaand zijn (meer dan 80 procent). Bijna tweederde van alle jonge moeders is alleenstaand. Van hen woont bijna tweederde niet zelfstandig maar in bij anderen of in een opvangtehuis. Turkse en Kaapverdiaanse alleenstaande jonge moeders en hun lotgenoten uit overige niet-westerse landen wonen nog vaker niet zelfstandig. Van alle jonge moeders met een echtgenoot of partner woont 29 procent met haar gezin in of bij anderen. 5
De jonge moeders in Rotterdam wonen geconcentreerd in vier deelgemeenten: Charlois, Delfshaven, Feijenoord en IJsselmonde. Samen herbergen deze deelgemeenten tweederde van alle jonge moeders in Rotterdam. Van de 1.737 jonge moeders op 1 januari 2007 zijn er 28 nog leerplichtig. Iemand is leerplichtig tot aan het einde van het schooljaar waarin men 17 wordt. Ruim een derde van alle jonge moeders heeft (nog) geen startkwalificatie, maar zit wel op school en kan dus nog een startkwalificatie behalen. Een op de tien jonge moeders beschikt wel over een startkwalificatie en heeft dus een diploma op minimaal HAVO of MBO 2 niveau. Van alle jonge moeders is de helft een voortijdig schoolverlater: 847 jonge moeders zitten niet meer op school en hebben geen startkwalificatie. Hiervan staan er 836 geregistreerd bij het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) in de regio. Het aandeel voortijdig schoolverlaters is het grootst onder Turkse jonge moeders, gevolgd door jonge moeders uit overige EU-landen, overige westerse landen en Marokko, en is het kleinst onder Antilliaanse en Kaapverdiaanse jonge moeders. Antilliaanse en Kaapverdiaanse jonge moeders zitten juist opvallend vaak nog op school om een startkwalificatie te halen, namelijk tenminste de helft. Het aandeel jonge moeders met een bijstandsuitkering is gedaald. Begin 2007 ontvangen 390 jonge moeders een bijstandsuitkering, ofwel 22 procent. Begin 2004 was dit nog 36 procent. De uitkeringsafhankelijkheid is het grootst bij Surinaamse moeders: bijna een derde ontvangt bijstand. Daarna volgen de Antilliaanse jonge moeders en hun lotgenoten uit overige nietwesterse landen: van hen is een kwart aangewezen op een bijstanduitkering. De afhankelijkheid van de bijstand is het kleinst bij Turkse jonge moeders en is ook klein bij jonge moeders uit overige westerse en EU-landen en Marokko. Ruim een kwart van alle jonge moeders heeft bijzondere bijstand ontvangen in 2006. Vrijwel alle jonge moeders ontvangen kinderbijslag. Van de 37 jonge moeders die geen kinderbijslag ontvangen hebben er 20 geen verblijfstitel (meer). Een klein aantal jonge moeders, namelijk 25, maakt gebruik van de schuldhulpverlening van de Kredietbank Rotterdam. Van alle jonge moeders hebben er 250 in 2006 van SoZaWe een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang ontvangen, ofwel 14 procent. Opvallend is dat de groep Antilliaanse jonge moeders vaker dan gemiddeld een uitkering ontvangt, bijzondere bijstand heeft gekregen en gebruik heeft gemaakt van de tegemoetkoming voor de kinderopvang. Van alle jonge moeders in Rotterdam staan er 287 ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) als werkzoekende, ofwel 17 procent. Ruim de helft staat minder dan een jaar ingeschreven bij het CWI, een kwart staat twee jaar of meer geregistreerd als werkzoekende. Meer dan de helft van de werkzoekende jonge moeders ontvangt bijstand.
6
1
Inleiding
Op verzoek van de afdeling Jeugd en Opvoeding van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) heeft het Centrum voor Onderzoek en Statistiek (COS) een kwantitatief beeld geschetst van de situatie van jonge moeders in Rotterdam per 2007. Het rapport kan worden gezien als een vervolg op de rapportage over jonge moeders uit 2004: de vorm en inhoud komen grotendeels overeen. Het rapport is bedoeld als onderbouwing voor het plan van aanpak jonge moeders 2007-2010. Het onderzoek geeft voor een groot aantal kenmerken de stand van zaken weer voor de groep jonge moeders op 1 januari 2007. Jonge moeders zijn net als in het voorgaande onderzoek gedefinieerd als vrouwen jonger dan 23 jaar1 met één of meer kinderen2. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van diverse registraties. Waar mogelijk zijn de bestanden gekoppeld. Een nadeel van het koppelen van bestanden is dat het vaak niet voor de volle honderd procent lukt. Ook kunnen discrepanties aan het licht komen. Dit kan te maken hebben met het gebruik van verschillende definities, maar ook met wijzigingen die in de ene registratie al wel en in de andere nog niet zijn verwerkt. De informatiebronnen waarvan gebruik is gemaakt zijn afkomstig van de dienst Publiekszaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe), de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Het UWV is zonder succes benaderd voor gegevens over inkomen uit arbeid, de IB-groep voor gegevens over studiefinanciering. Om een beeld te kunnen geven van de situatie waarin de Rotterdamse jonge moeders begin 2007 verkeren, moest van de diverse registraties van bovenstaande organisaties een bestand worden gemaakt met als peildatum 1 januari 2007. Vervolgens moesten mutaties die betrekking hadden op de peildatum verwerkt worden. Daarna was een bewerkingsslag nodig om de bestanden onderzoeksklaar te maken. Dit verklaart waarom dit rapport met een situatieschets per 1 januari 2007 niet eerder is verschenen. Opbouw rapport Na de inleiding bestaat het rapport uit acht hoofdstukken en een bijlage. In hoofdstuk 2 komt de etniciteit van de jonge moeders aan bod. Ook wordt aangegeven in hoeverre allochtone jonge moeders tot de eerste of tweede generatie behoren. Hoofdstuk 3 gaat in op de huidige leeftijd van de jonge moeders en hun leeftijd bij de geboorte van het eerste kind. De gezinssituatie staat centraal in hoofdstuk 4. Daaruit blijkt hoeveel kinderen de moeders hebben en of ze al dan niet alleenstaand zijn. Waar de jonge moeders wonen in Rotterdam wordt beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat over onderwijs; aan bod komen de jonge moeders die nog leerplichtig zijn, die voortijdig schoolverlater zijn en die (nog) geen startkwalificatie hebben behaald. Hoofdstuk 7 gaat over financiële steun: in welke mate wordt gebruik gemaakt van een uitkering, bijzondere bijstand, kinderbijslag en schuldhulpverlening. Hoofdstuk 8 beschrijft hoeveel jonge moeders werkzoekend zijn en wat hun afstand tot de arbeidsmarkt is. Tot slot wordt in hoofdstuk 9 ingegaan op de kinderopvang: duidelijk wordt hoeveel jonge moeders een tegemoetkoming ontvangen van de gemeente voor de kosten van de kinderopvang.
1 2
Doelgroep van het gemeentelijke jeugdbeleid zijn jongeren tot 23 jaar Het betreft kinderen die volgens de gemeentelijke basisadministratie bij hun moeder wonen.
7
8
2
Etniciteit
Naast de algemene stand van zaken gaat dit hoofdstuk vooral in op de etnische achtergrond van de jonge moeders in Rotterdam. De jonge moeders worden beschreven naar bevolkingsgroep, eerste en tweede generatie, en verblijfsduur in Nederland. Verder wordt een van de grootste groepen jonge moeders in Rotterdam - vrouwen uit de groep overige nietwesterse landen - beschreven naar werelddeel, land van herkomst en verblijfstitel. Op 1 januari 2007 telt Rotterdam 1.737 vrouwen jonger dan 23 jaar die moeder zijn van een of meer kinderen. We spreken van jonge moeders wanneer het om deze groep gaat. Het aantal jonge moeders in Rotterdam neemt de laatste jaren af. Hun aantal daalt bovendien ieder jaar sterker: in 2005 waren er 121 jonge moeders minder dan het jaar ervoor, in 2006 waren het er 196 minder dan een jaar eerder, en in 2007 waren het er 239 minder dan het voorgaande jaar. Voor 2005 was de omvang van de groep jonge moeders een aantal jaren redelijk stabiel: hun aantal schommelde rond de 2.300 (figuur 2.1). Figuur 2.1 Jonge moeders als percentage van de vrouwelijke bevolking van 15 tot 23 jaar, Rotterdam, 1 januari 2000-2007
Totaal
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2209
2281
2263
2307
2293
2172
1976
1737
8%
8%
7%
7%
7%
7%
6%
6%
Surinamers
9%
9%
9%
9%
8%
9%
8%
8%
Antillianen
21%
21%
20%
18%
18%
17%
16%
15%
Kaapverdianen
9%
8%
8%
7%
8%
8%
8%
8%
Turken
16%
14%
13%
13%
12%
9%
8%
6%
Marokkanen
12%
11%
9%
9%
8%
7%
7%
5%
Noord-mediterranen
7%
6%
6%
6%
7%
7%
6%
5%
Autochtonen
2%
2%
2%
2%
3%
3%
3%
3%
Overig rijk
7%
8%
8%
9%
4%
3%
3%
3%
Overig arm
9%
10%
12%
12%
12%
12%
11%
10%
Bron: GBA, bewerking COS
Ook het aandeel moeders onder de vrouwelijke bevolking van 15 tot en met 22 jaar laat een neerwaartse trend zien. Van de 100 vrouwen in deze leeftijdsgroep waren er op 1 januari 2007 zes moeder, tegen acht tijdens de millenniumwisseling. Bovenstaande figuur laat zien dat vooral onder Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse vrouwen het percentage jonge moeders is afgenomen sinds 2000. Ondanks de daling bij Antilliaanse vrouwen blijft het aandeel jonge moeders in deze bevolkingsgroep het hoogst: op 1 januari 2007 hebben 15 van de 100 Antilliaanse vrouwen van 15 tot en met 22 jaar een kind. Daarna volgen vrouwen uit overige arme landen (10 procent) en Surinaamse en Kaapverdiaanse vrouwen (beide 8 procent). Het laagst is het aandeel jonge moeders bij autochtone vrouwen en vrouwen uit overige rijke landen (3 procent)3. 3
Op 1 januari 2004 heeft een bestandscorrectie plaatsgevonden. Vanaf 2004 wordt een onbekend geboorteland
gelijkgesteld aan Nederland. Hierdoor wordt vanaf 2004 een aantal personen bij autochtonen ingedeeld, die voorheen bij overig rijk werden geteld.
9
In figuur 2.2 is het aantal jonge moeders per bevolkingsgroep weergegeven op 1 januari 2000 tot en met 1 januari 2007. De figuur laat per peildatum zien hoe de groep jonge moeders is samengesteld. Absoluut gezien zijn de meeste jonge moeders begin 2007 autochtoon. Dat is voor het eerst in het nieuwe millennium. Figuur 2.2 Aantal jonge moeders, Rotterdam, 1 januari 2000-2007 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Totaal
2209
2281
2263
2307
2293
2172
1976
1737
Surinamers
338
356
356
376
334
344
312
301
Antillianen
271
319
305
302
296
277
255
241
Kaapverdianen
95
87
95
90
98
98
98
99
Turken
515
453
420
415
381
308
245
188 130
Marokkanen
293
281
248
248
232
200
187
Noord-mediterranen
79
67
66
68
70
63
56
45
Autochtonen
275
303
268
271
368
374
387
367
Overig rijk
80
87
89
98
45
30
34
26
Overig arm
263
328
416
439
469
478
402
340
Bron: GBA, bewerking COS
Per 1 januari 2007 werkt het COS met een nieuwe definitie voor het bepalen van de etniciteit van Rotterdammers. Voortaan wordt niet meer gekeken naar het geboorteland van de persoon zelf, maar naar het geboorteland van de ouders: iemand is autochtoon als beide ouders in Nederland zijn geboren en allochtoon als tenminste één van de ouders in het buitenland is geboren. Bovendien zijn de personen uit Noordmediterrane landen, uit overige rijke en uit overige arme landen heringedeeld in de groepen overige EU-landen, overige westerse landen en overige niet-westerse landen. In bovenstaande figuur zijn de jonge moeders nog onderscheiden op basis van de oude etnische indeling, zodat een beeld van de historische ontwikkeling geschetst kon worden. In het vervolg van dit rapport worden de jonge moeders ingedeeld op basis van de nieuwe groepsindeling. Hierdoor kan het aantal jonge moeders per bevolkingsgroep per 1 januari 2007 iets afwijken van de aantallen in bovenstaande figuur. Zoals gezegd zijn de meeste jonge moeders in 2007 autochtoon: een op de vijf is autochtoon. Vrouwen uit de verzamelcategorie overige niet-westerse landen en Surinaamse jonge moeders staan op een gedeelde tweede plek (figuur 2.3). Daarna zijn achtereenvolgens de groepen Antilliaanse, Turkse, Marokkaanse en Kaapverdiaanse jonge moeders qua omvang het grootst. De rij wordt afgesloten met jonge moeders uit overige EU-landen en vrouwen uit overige rijke landen.
10
Figuur 2.3 Verdeling jonge moeders naar etniciteit, Rotterdam, 1 januari 2007 Overig EU 4% Kaapverdianen 6%
Overig w esters 3% Autochtonen 21%
Marokkanen 7%
Turken 11% Overig nietw esters 17% Antillianen 14% Surinamers 17% GBA, bewerking COS
De 302 jonge moeders uit overige niet-westerse landen vormen de tweede grootste groep jonge moeders in Rotterdam. Hiervan is ruim de helft afkomstig uit Afrika, ruim een kwart uit Azië en bijna een vijfde uit Zuid- en Midden-Amerika. Van de 164 jonge moeders uit Afrika is bijna driekwart afkomstig uit slechts vier landen: 27 procent uit Angola, 20 procent uit Guinee, 16 procent uit Zaïre en 10 procent uit Sierra Leone. Van de 85 jonge moeders uit Azië komt bijna de helft uit China en ruim een kwart uit Afghanistan of Pakistan. Van de 53 jonge moeders uit Zuid- en Midden-Amerika komt 60 procent uit de Dominicaanse Republiek. Een volledig overzicht van de landen van herkomst van de groep jonge moeders uit overige nietwesterse landen is opgenomen in de bijlage. Van alle jonge moeders uit overige niet-westerse landen heeft 15 procent op 1 januari 2007 geen verblijfstitel (meer), 8 procent verkeert in een procedure voor een vergunning en 17 procent beschikt over een asielvergunning, waarvan ruim driekwart voor onbepaalde tijd. De overige 60 procent, een enkeling uitgezonderd, heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd, dan wel een vergunning met of zonder beperking. Een jonge moeder behoort tot de eerste generatie als zij zelf geboren is in het land van herkomst. Ze behoort dus tot de tweede generatie als ze zelf in Nederland is geboren en tenminste één ouder heeft die in het buitenland is geboren. Figuur 2.4 illustreert dat jonge allochtone moeders vaker tot de eerste generatie behoren (60 procent) dan tot de tweede generatie (40 procent). Drie jaar eerder, op 1 januari 2004, waren deze percentages 70 en 30 procent. De meeste jonge moeders zijn dus in het buitenland geboren, maar deze groep is wel relatief kleiner geworden. Een mogelijke verklaring hiervoor is de kleinere migratiestroom vanuit het buitenland naar Rotterdam van de afgelopen jaren. Jonge moeders uit overige nietwesterse landen zijn het vaakst in het buitenland geboren (90 procent). Van alle bevolkingsgroepen zijn alleen Surinaamse en Kaapverdiaanse jonge moeders vaker van de tweede dan van de eerste generatie (figuur 2.4).
11
Figuur 2.4 Aandeel allochtone jonge moeders naar 1e en 2e generatie, Rotterdam, 1 januari 2007 allochtone jonge moeders e
e
(100%)
1 generatie
2 generatie
Totaal
1369
60%
40%
Surinamers
299
32%
68%
Antillianen
239
79%
21%
Kaapverdianen
99
27%
73%
Turken
188
53%
47%
Marokkanen
129
56%
44%
Overig niet-westers
302
90%
10%
Overige Europese Unie
65
55%
45%
Overig westers
48
56%
44%
Bron: GBA, bewerking COS
In figuur 2.5 is per bevolkingsgroep de eerste generatie allochtone jonge moeders naar verblijfsduur in Nederland weergegeven. Daaruit blijkt dat 45 procent van hen hooguit vijf jaar in Nederland is. Turkse jonge moeders hebben de kortste verblijfsduur: 73 procent woont maximaal vijf jaar in Nederland. Ze worden gevolgd door Marokkaanse vrouwen, waarvan 64 procent hooguit vijf jaar in Nederland verblijft. Deze percentages voor Turkse en Marokkaanse vrouwen zijn hoog in vergelijking met de andere bevolkingsgroepen en in tijd: op 1 januari 2004 was respectievelijk 45 en 42 procent van de Turkse en Marokkaanse jonge moeders uit de eerste generatie maximaal vijf jaar in Nederland. Figuur 2.5 Eerste generatie allochtone jonge moeders naar verblijfsduur in Nederland, Rotterdam, 1 januari 2007 (cumulatief percentage) e
1 generatie allochtone jonge moeders (100%)
tot 1 jaar
tot 2 jaar
tot 3 jaar
tot 4 jaar
tot 5 jaar
820
6%
12%
24%
34%
45%
Surinamers
97
4%
7%
14%
20%
24%
Antillianen
188
9%
16%
24%
29%
35%
Kaapverdianen
27
4%
11%
11%
15%
19%
Turken
100
2%
9%
37%
64%
73%
Marokkanen
72
1%
7%
36%
61%
64%
Overig niet-westers
273
5%
12%
18%
25%
46%
Overige Europese Unie
36
22%
36%
42%
50%
53%
Overig westers
27
0%
4%
22%
30%
37%
Totaal
Bron: GBA, bewerking COS
12
3
Leeftijd
In dit hoofdstuk maken we onderscheid naar de huidige leeftijd van de jonge moeder en de leeftijd bij de geboorte van het eerste kind. Met de huidige leeftijd wordt de leeftijd van de jonge moeder bedoeld op 1 januari 2007. De Rotterdamse jonge moeders zijn op 1 januari 2007 gemiddeld 20,8 jaar oud. Antilliaanse vrouwen zijn het jongst: gemiddeld zijn ze 20,5 jaar. Iets ouder zijn de Surinaamse jonge moeders (20,6 jaar) en de autochtone en overige westerse vrouwen (20,7 jaar). Kaapverdiaanse jonge moeders en hun lotgenoten uit overige niet-westerse landen zijn gemiddeld 20,8 jaar, jonge moeders uit overige EU-landen zijn gemiddeld 20,9 jaar. Het oudst zijn de Turkse en Marokkaanse vrouwen: zij zijn gemiddeld 21,2 en 21,4 jaar. Figuur 3.1 Percentage jonge moeders naar huidige leeftijd, Rotterdam, 1 januari 2007 Jonge moeders Etniciteit
(100%)
<16 jr
16 jr
17 jr
18 jr
19 jr
20 jr
21 jr
22 jr
Totaal
1737
1%
0%
2%
4%
8%
17%
29%
39%
Surinamers
299
1%
1%
3%
4%
11%
20%
29%
32%
Antillianen
239
1%
0%
4%
8%
9%
13%
31%
33%
Kaapverdianen
99
0%
0%
1%
4%
10%
19%
29%
36%
Turken
188
0%
0%
1%
1%
3%
9%
28%
59%
Marokkanen
129
0%
1%
0%
3%
3%
12%
28%
53%
Overig niet-westers
302
1%
0%
2%
2%
10%
19%
28%
38%
Autochtonen
368
1%
1%
3%
4%
8%
20%
30%
33%
Overige Europese Unie
65
0%
0%
2%
0%
14%
15%
28%
42%
Overig westers
48
0%
0%
4%
8%
4%
17%
29%
38%
Bron: GBA, bewerking COS
Van alle 1.737 jonge moeders in Rotterdam op 1 januari 2007 zijn er 57 jonger dan 18 jaar en 212 zijn 18 of 19 jaar. Anders gezegd: begin 2007 is 15 procent van alle jonge moeders jonger dan 20 jaar en dus een tienermoeder. Uit figuur 3.1 blijkt dat het aantal jonge moeders toeneemt naarmate de leeftijd stijgt. In figuur 3.2 is te zien dat de meest voorkomende leeftijd waarop de Rotterdamse jonge moeders hun eerste kind hebben gekregen 20 jaar is. Ook blijkt uit de figuur dat iets meer dan de helft van alle jonge moeders bij de geboorte van hun eerste kind nog geen twintig en dus tiener was. Dit was ook het geval bij de vorige meting met als peildatum 1 januari 2004. Bij jonge moeders uit overige niet-westerse landen is het aandeel vrouwen dat bij de eerste bevalling tiener was het grootst met 66 procent. Tienermoederschap komt nog steeds het minst vaak voor onder Turken en Marokkanen: drie van de tien Turkse en Marokkaanse jonge moeders waren nog geen twintig jaar toen het eerste kind werd geboren.
13
Figuur 3.2 Percentage jonge moeders naar leeftijd bij geboorte eerste kind, Rotterdam, 1 januari 2007 Jonge moeders Etniciteit
(100%)
<16 jr
16 jr
17 jr
18 jr
19 jr
20 jr
21 jr
22 jr
Totaal
1737
3%
5%
9%
16%
19%
21%
17%
10%
Surinamers
299
4%
6%
8%
19%
22%
22%
13%
6%
Antillianen
239
5%
5%
13%
17%
20%
18%
14%
8%
Kaapverdianen
99
2%
2%
9%
15%
20%
26%
20%
5%
Turken
188
0%
1%
2%
6%
20%
28%
24%
19% 17%
Marokkanen
129
0%
2%
2%
12%
14%
26%
27%
Overig niet-westers
302
6%
9%
17%
19%
15%
15%
12%
7%
Autochtonen
368
2%
5%
10%
16%
19%
23%
17%
10%
Overige Europese Unie
65
2%
3%
9%
18%
18%
15%
22%
12%
Overig westers
48
0%
4%
10%
15%
29%
19%
19%
4%
Bron: GBA, bewerking COS
In figuur 3.3 is voor de eerste en tweede generatie allochtone jonge moeders het aandeel weergegeven dat nog tiener was bij de geboorte van het eerste kind. Tot de eerste generatie behoort een jonge moeder wanneer ze zelf in een ander land dan Nederland is geboren en tot de tweede generatie als zij zelf in Nederland is geboren en een of beide ouders in het buitenland. Uit de figuur blijkt dat over het geheel genomen generatie er weinig toe doet: van alle allochtone jonge moeders uit de eerste generatie was 54 procent een tiener bij de geboorte van het eerste kind, bij de tweede generatie was dit 51 procent. Wanneer de afzonderlijke bevolkingsgroepen bekeken worden, blijkt dat alleen bij Surinamers, Marokkanen en Kaapverdianen sprake is van een duidelijk verschil tussen de generaties qua aandeel tienermoeders. Opvallend is verder dat de tweede generatie alleen lager scoort bij Turken en Marokkanen; bij alle andere bevolkingsgroepen is het aandeel tienermoeders in de tweede generatie groter dan in de eerste generatie. Figuur 3.3 Eerste en tweede generatie allochtone jonge moeders naar het aandeel tieners bij de geboorte van het eerste kind, Rotterdam, 1 januari 2007 80% 1e generatie
2e generatie
70% 60%
63% 60%
50%
54%
66%
63%
69% 62% 55%
51%
56%
51%
51%
47%
40%
41% 35%
30%
31% 26%
20%
23%
10%
14
we st er s
ni e
ve rig
U O
Eu ro pe se
es te rs
ve rig e
ni et -w O
O
ve rig
M ar ok ka ne n
Tu rk en
di an en
An t il l ia ne n
Su ri n am er s
Ka ap ve r
To ta al
al lo ch to ne n
0%
4
Gezinssituatie
In dit hoofdstuk beschrijven we de jonge moeders naar hun gezinssituatie. Daarbij komt aan de orde het totaal aantal kinderen dat de jonge moeders hebben en in hoeverre deze groep een eenoudergezin of een volledig gezin vormt en of het gezin zelfstandig woont. Samen hebben de 1.737 jonge moeders 2.040 kinderen. Dit betekent dat een deel van de jonge moeders, 16 procent, meer dan een kind heeft. Gemiddeld heeft een jonge moeder 1,2 kinderen. Uit figuur 4.1 blijkt dat de groep jonge moeders uit overige niet-westerse landen naar verhouding de meeste kinderen heeft: meer dan een kwart heeft twee of drie kinderen. Ook de Antilliaanse en Marokkaanse jonge moeders hebben vaker meer kinderen. In vergelijking met 2004 zijn bovenstaande uitkomsten weinig veranderd. Figuur 4.1 Aandeel jonge moeders naar het aantal kinderen, Rotterdam, 1 januari 2007 Jonge moeders Etniciteit
(100%)
1 kind
2 kinderen
3 kinderen
Totaal
1737
84%
15%
1%
Surinamers
299
85%
13%
1%
Antillianen
239
82%
16%
2%
Kaapverdianen
99
90%
10%
0%
Turken
188
88%
12%
0%
Marokkanen
129
81%
19%
1%
Overig niet-westers
302
74%
23%
3%
Autochtonen
368
88%
11%
1%
Overige Europese Unie
65
91%
8%
2%
Overig westers
48
92%
6%
2%
Bron:GBA, bewerking COS
Bijna tweederde van de jonge moeders is hoofd van een eenoudergezin. In figuur 4.2 onderscheiden we de eenoudergezinnen en volledige gezinnen. Daarbij valt op dat Turkse en Marokkaanse jonge moeders vaak gehuwd of samenwonend zijn (ongeveer driekwart) en dat Surinaamse, Antilliaanse en Kaapverdiaanse jonge moeders vaak alleenstaand zijn (meer dan 80 procent). Het alleenstaand moederschap wil overigens niet zeggen dat de jonge moeder zelfstandig woont. Ze kan immers ook bij ouders, familie, vrienden of kennissen inwonen, of in een opvangtehuis verblijven. Die laatstgenoemde situaties, waarbij de moeder behalve met haar kind ook met andere personen op een adres staat ingeschreven, zijn meer regel dan uitzondering: van de alleenstaande jonge moeders woont maar 36 procent alleen met haar kind(eren) op een adres. De rest, 64 procent, woont dus met kind(eren) bij of met anderen op het adres.
15
Figuur 4.2 Aandeel jonge moeders naar gezinsverhouding, Rotterdam, 1 januari 2007 Jonge moeders
Een
Volledig
Een
Volledig
Etniciteit
(100%)
oudergezin
gezin
oudergezin
gezin
Totaal
1737
1124
613
65%
35%
Surinamers
299
247
52
83%
17%
Antillianen
239
223
16
93%
7%
Kaapverdianen
99
86
13
87%
13%
Turken
188
50
138
27%
73%
Marokkanen
129
32
97
25%
75%
Overig niet-westers
302
218
84
72%
28%
Autochtonen
368
200
168
54%
46%
Overige Europese Unie
65
42
23
65%
35%
Overig westers
48
26
22
54%
46%
Bron:GBA, bewerking COS
Vooral alleenstaande Turkse jonge moeders wonen vaak bij of met anderen: 76 procent woont met kind(eren) en een of meer personen op een adres. Ook de alleenstaande Kaapverdiaanse jonge moeders en hun lotgenoten uit overige westerse landen wonen duidelijk vaker dan gemiddeld bij of met anderen: respectievelijk 71 en 69 procent staat met kind(eren) en anderen geregistreerd op het adres. Alleenstaande Marokkaanse en overige niet-westerse jonge moeders wonen juist vaker dan gemiddeld zelfstandig: 56 procent staat alleen met een kind op het woonadres ingeschreven. Overigens betekent het hebben van een echtgenoot of partner niet vanzelfsprekend dat het jonge gezin zelfstandig woont. Van alle getrouwde jonge moeders woont 29 procent met haar partner en kinderen met of bij anderen. Bij Antilliaanse vrouwen is het aandeel dat met man en kind(eren) inwoont het laagst (6 procent), bij Turkse vrouwen is dit het hoogst (48 procent).
16
5
Woongebied
Dit hoofdstuk laat zien in welke deelgemeente de jonge moeders in Rotterdam wonen en wat de meest voorkomende woonbuurten zijn. De jonge moeders in Rotterdam wonen geconcentreerd in vier deelgemeenten. In aflopende volgorde gerangschikt zijn dat Charlois (21 procent), Delfshaven en Feijenoord (ieder 16 procent) en IJsselmonde (14 procent). Samen herbergen deze deelgemeenten tweederde van alle jonge moeders in Rotterdam op 1 januari 2007. De deelgemeente IJsselmonde telt relatief gezien de meeste Surinaamse jonge moeders (22 procent). De deelgemeente Charlois herbergt naar verhouding de meeste Antilliaanse jonge moeders (27 procent). Ook de autochtone jonge moeders wonen relatief gezien het vaakst in Charlois (22 procent). Het aandeel Kaapverdiaanse jonge moeders is het hoogst in Delfshaven (32 procent). Hetzelfde geldt voor de Marokkaanse jonge moeders: 27 procent van hen woont in Delfshaven. Meer dan de helft van de Turkse jonge moeders woont in Feijenoord (28 procent) of Delfshaven (27 procent). Van de jonge moeders uit overige niet-westerse landen, overige westerse landen en overige EU-landen woont het hoogste aandeel in Charlois (respectievelijk 26, 35 en 23 procent). Figuur 5.1 Aandeel jonge moeders naar deelgemeente, Rotterdam, 1 januari 2007 Overig
Overig
Overig
Aut.
EU
west.
302
368
65
48
6%
1%
1%
3%
2%
27%
22%
14%
11%
23%
13%
3%
4%
2%
4%
2%
2%
8%
9%
11%
8%
3%
8%
8%
3%
0%
3%
2%
2%
6%
5%
2%
5%
1%
3%
3%
9%
4%
4%
2%
2%
16%
13%
15%
14%
28%
19%
20%
10%
12%
6%
IJsselmonde
14%
22%
17%
11%
6%
6%
14%
14%
11%
21% 0%
Totaal
Sur.
Anti.
Kaap.
Tur.
Mar. n-west.
Jonge moeders (100%)
1737
299
239
99
188
129
Stadscentrum
2%
3%
2%
6%
1%
Delfshaven
16%
14%
13%
32%
Overschie
3%
3%
1%
3%
Noord
7%
7%
5%
H’berg-Schiebroek
4%
5%
Kralingen-Crooswijk
4%
Feijenoord Pernis
1%
1%
0%
0%
1%
1%
0%
2%
0%
Prins Alexander
6%
7%
5%
4%
4%
3%
3%
13%
8%
6%
Charlois
21%
15%
27%
14%
15%
16%
26%
22%
23%
35%
Hoogvliet
6%
5%
11%
4%
1%
1%
5%
10%
5%
2%
Hoek van Holland
0%
0%
0%
0%
0%
0%
0%
1%
0%
0%
Bron: GBA, bewerking COS
In Charlois wonen de jonge moeders vooral in de buurten Tarwewijk (83) en Pendrecht (80), Carnisse (65), Zuidwijk (63) en Oud-Charlois (62). In Delfshaven telt het Nieuwe Westen (68) de meeste jonge moeders. In Feijenoord zijn de jonge moeders vooral gehuisvest in Bloemhof (69) en Hillesluis (60). In IJsselmonde zijn de meeste jonge moeders te vinden in Groot IJsselmonde (104) en de Beverwaard (75).
17
18
6
Onderwijs
Dit hoofdstuk gaat over twee aspecten van het onderwijs: het aantal leerplichtige jonge moeders en het aantal jonge moeders die voortijdig schoolverlater zijn en al dan niet een startkwalificatie hebben. Jongeren zijn volgens de Leerplichtwet (1969) leerplichtig tot aan het einde van het schooljaar waarin zij zeventien worden, tenzij ze eerder een diploma in het voortgezet onderwijs hebben verkregen. Het aantal jonge moeders dat op 1 januari 2007 jonger is dan 18 jaar komt uit op 57. Daarvan zijn er 39 op de peildatum 17 jaar. Als we ervan uitgaan dat (slechts) een kwart van de 17-jarigen op 1 januari 2007 nog leerplichtig is, namelijk degenen die na 1 oktober 2007 17 jaar zijn geworden, dan komt het totaal aantal leerplichtige jonge moeders naar schatting uit op 28, ofwel 1,6 procent van alle jonge moeders. In figuur 6.1 is de verdeling van de ‘leerplichtige’ jonge moeders naar etniciteit weergegeven. Daaruit blijkt dat de jonge moeders uit overige EU-landen en de Marokkaanse, Turkse en Kaapverdiaanse jonge moeders nauwelijks tot de leerplichtigen behoren. De meeste leerplichtige jonge moeders zijn autochtoon, Surinaams of Antilliaans. Figuur 6.1 Verdeling jonge moeders tot en met 17 jaar naar etniciteit, Rotterdam, 1 januari 2007 (N=57) Marokkanen Overige EU 2% Turken 2% 2% Kaapverdianen 2% Autochtonen 25%
Overig w esters 4% Overig nietw esters 16%
Surinamers 24%
Antillianen 23% GBA, bewerking COS
Door de eisen die de arbeidsmarkt stelt, lopen jongeren die de school verlaten zonder startkwalificatie een groot risico op werkloosheid. Een startkwalificatie wordt behaald met het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) of met het behalen van een diploma van het Hoger Aanvullend Voortgezet Onderwijs (HAVO) of het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (VWO). Iedere jongere tot 23 jaar die het onderwijs verlaat zonder startkwalificatie wordt voortijdig schoolverlater genoemd. Sinds een aantal jaren zijn gemeenten verplicht om voortijdig schoolverlaters die woonachtig zijn in de gemeente te registreren. 19
Om inzicht te verkrijgen in het aantal voortijdige schoolverlaters onder de jonge moeders is het LL4all-bestand van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving van de gemeente Rotterdam voor de peildatum bewerkt en gekoppeld met de gemeentelijke basisadministratie (GBA). In slechts een viertal gevallen was een koppeling niet mogelijk; deze jonge moeders waren op de peildatum (nog) niet bekend bij JOS. Ondanks de succesvolle koppeling moeten onderstaande cijfers als indicatief worden beschouwd vanwege nog niet verwerkte mutaties. Van de 1.737 jonge moeders op 1 januari 2007 is bijna de helft een voortijdig schoolverlater: 847 jonge moeders zitten niet meer op school en hebben geen startkwalificatie. Hiervan staan er 836 geregistreerd bij het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) in de regio. Alle gemeenten in Nederland moeten voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar registreren en ervoor zorgen zij via een passend traject (onderwijs, baan of combinatie) alsnog een startkwalificatie kunnen behalen4. Figuur 6.2 illustreert dat ruim een derde van de jonge moeders op school zit maar nog geen startkwalificatie heeft. Een op de tien jonge moeders beschikt al wel over een startkwalificatie en heeft dus een diploma op minimaal HAVO of MBO 2 niveau. Figuur 6.2 Jonge moeders met en zonder startkwalificatie, Rotterdam, 1 januari 2007 100% 90% 80%
32%
28%
43%
70%
59%
51%
49%
50% 60%
71%
60%
scholier vrijgesteld
50% 40%
voortijdig schoolverlater
58%
51%
58%
40%
startgekw alificeerd
30%
30%
27%
20%
42%
37% 28%
35%
22%
10%
Tu rk en M a O ro ve kk rig an en ni et -w es te rs Au to ch to ne n O ve rig O ve EU r ig To we ta al st er jo ng s e m oe de rs
Su ri n am er s An t il l ia Ka ne ap n ve rd ia ne n
0%
Bron: GBA en JOS, bewerking COS
Bovenstaande figuur laat zien dat het aandeel voortijdig schoolverlaters het grootst is onder Turkse jonge moeders: 71 procent heeft geen startkwalificatie en zit niet op school. Ook onder jonge moeders uit overige EU-landen, overige westerse landen en Marokko treffen we meer voortijdig schoolverlaters aan dan gemiddeld, namelijk ongeveer 60 procent. De groep voortijdig schoolverlaters is relatief het kleinst bij Antilliaanse en Kaapverdiaanse jonge moeders. De jonge moeders uit deze twee bevolkingsgroepen zitten juist opvallend vaak nog op school om een startkwalificatie te halen: tenminste de helft van hen. 4
www.voortijdigschoolverlaten.nl
20
7
Inkomen
In dit hoofdstuk gaan we in op de inkomenssituatie van de jonge moeders. Duidelijk wordt hoeveel er een bijstandsuitkering, bijzondere bijstand, schuldhulpverlening en kinderbijslag ontvangen. Gegevens over studiefinanciering ontbreken, de IB-groep kon deze niet leveren. Iedereen vanaf 18 jaar die niet zelf in zijn of haar levensonderhoud kan voorzien en geen beroep kan doen op een andere uitkering of regeling, kan bijstand aanvragen. Voor personen jonger dan 21 jaar gelden afwijkende bijstandsuitkeringen. De uitkering voor 18-, 19- en 20jarigen is lager omdat verwacht wordt dat de ouders tot 21 jaar nog kunnen bijdragen. In een acute noodsituatie wordt ook bijstand verleend aan een jonge moeder onder 18 jaar5. Uit koppeling van een bestand van de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) met de gemeentelijke Basisadministratie (GBA) blijkt dat op 1 januari 2007 390 jonge moeders een bijstandsuitkering ontvangen, ofwel 22 procent van alle jonge moeders in Rotterdam. Dit zijn er beduidend minder dan bij de vorige meting: drie jaar eerder ontvingen 824 jonge moeders een uitkering, ofwel 36 procent van alle jonge moeders op dat moment. Momenteel is de afhankelijkheid van bijstand het grootst bij Surinaamse moeders: bijna een derde ontvangt een uitkering. Daarna volgen de Antilliaanse jonge moeders en hun lotgenoten uit overige niet-westerse landen: van hen is een kwart aangewezen op een bijstanduitkering. De afhankelijkheid van de bijstand is het kleinst bij Turkse jonge moeders. Deze is ook klein bij jonge moeders uit overige westerse en EU-landen en Marokko. Figuur 7.1 Aandeel jonge moeders dat afhankelijk is van een bijstandsuitkering, Rotterdam, 1 januari 2007 wel
geen
wel
geen
bijstands
bijstands
bijstands
bijstands
Totaal
uitkering
uitkering
uitkering
uitkering
Totaal jonge moeders
1737
390
1347
22%
78%
Surinamers
299
95
204
32%
68%
Antillianen
239
61
178
26%
74%
Kaapverdianen
99
20
79
20%
80%
Turken
188
23
165
12%
88%
Marokkanen
129
21
108
16%
84%
Overig niet-westers
302
74
228
25%
75%
Autochtonen
368
79
289
21%
79%
Overige Europese Unie
65
10
55
15%
85%
Overig westers
48
7
41
15%
85%
Bron: SoZaWe en GBA, bewerking COS
Van alle jonge moeders met een bijstandsuitkering is 69 procent een voortijdig schoolverlater; zij zitten niet op school en hebben geen startkwalificatie. Van alle voortijdig schoolverlaters krijgt 32 procent een uitkering; bij jonge moeders met een startkwalificatie is dit slechts 13 procent. 5
www.rechtopalgemenebijstand.nl
21
De afhankelijkheid van een uitkering is bij eenoudergezinnen en met name bij degenen die zelfstandig wonen ruim hoger dan gemiddeld. Van de jonge moeders die alleen met hun kind op een woonadres staan ingeschreven ontvangt 42 procent bijstand. De meeste jonge moeders met een bijstandsuitkering ontvangen deze korter dan een jaar (45 procent). Ruim een kwart maakt een tot twee jaar gebruik van de bijstand, 13 procent twee tot drie jaar. De rest (15 procent) is langer dan drie jaar afhankelijk van een bijstandsuitkering. De bijzondere bijstand geeft Rotterdammers met een laag inkomen financiële steun bij bijzondere noodzakelijke kosten zoals bijvoorbeeld de vergoeding van een bril, een babyuitzet, woninginrichting en de kosten voor schoolzwemmen. Mensen met een bijstandsuitkering komen ervoor in aanmerking, maar ook anderen met een uitkering die net zo hoog is, studenten en mensen die een minimum inkomen verdienen, kunnen bijzondere bijstand aanvragen. Van alle 1.737 jonge moeders in Rotterdam heeft ruim een kwart bijzondere bijstand ontvangen in 2006 (zie figuur 7.2). Surinaamse jonge moeders en hun lotgenoten uit overige niet-westerse landen hebben het meest gebruik gemaakt van deze financiële steun: ruim een derde heeft bijzondere bijstand gekregen. Het aandeel Turkse en Marokkaanse jonge moeders dat bijzondere bijstand heeft ontvangen is het laagst van alle bevolkingsgroepen (16 procent). Figuur 7.2 Jonge moeders die bijzondere bijstand hebben ontvangen in 2006, Rotterdam wel
geen
wel
geen
bijzondere
bijzondere
bijzondere
bijzondere
Totaal
bijstand
bijstand
bijstand
bijstand
Totaal jonge moeders
1737
483
1254
28%
72%
Surinamers
299
111
188
37%
63%
Antillianen
239
78
161
33%
67%
Kaapverdianen
99
24
75
24%
76%
Turken
188
31
157
16%
84%
Marokkanen
129
20
109
16%
84%
Overig niet-westers
302
105
197
35%
65%
Autochtonen
368
86
282
23%
77%
Overige Europese Unie
65
15
50
23%
77%
Overig westers
48
13
35
27%
73%
Bron: SoZaWe en GBA, bewerking COS
Kinderbijslag is bedoeld voor kinderen tot 18 jaar. Ouders die in Nederland wonen of werken hebben recht op kinderbijslag. Na een koppeling van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) met een bestand van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), blijkt dat 1.700 van de 1.737 jonge moeders in Rotterdam kinderbijslag ontvangen. Een koppeling was dus niet mogelijk bij twee procent van de jonge moeders. Zij ontvangen dus geen kinderbijslag. Ze behoren vrijwel allemaal tot de eerste generatie allochtonen. De meesten (27) zijn afkomstig uit overige nietwesterse landen en 20 hebben geen verblijfstitel (meer). Het merendeel heeft (27) een echtgenoot of partner; het kan zijn dat op zijn naam kinderbijslag wordt ontvangen.
22
De Kredietbank Rotterdam helpt Rotterdammers met schulden. Rotterdammers met problematische hoge schulden kunnen de hulp van de Kredietbank inroepen. Klanten van SoZaWe kunnen zonodig doorverwezen worden naar de Kredietbank. Van alle jonge moeders in Rotterdam op 1 januari 2007 waren er 25 die schuldhulpverlening hadden aangevraagd bij de Kredietbank, ofwel 1 procent. De Kredietbank biedt ook budgetbeheer aan: het beheren van het inkomen om te voorkomen dat er bestedingsproblemen ontstaan. De Kredietbank ontvangt dan het gehele inkomen van de cliënt via de werkgever of uitkeringsinstantie. Na ontvangst betaalt de Kredietbank vaste lasten en leefgeld aan de cliënt. Zonodig wordt een deel gereserveerd voor de schuldeisers. Van alle 1.737 jonge moeders op 1 januari 2007 maken er 21 gebruik van het budgetbeheer. Zij maken niet allemaal gebruik van schuldhulpverlening. Dit kan omdat budgetbeheer ook wordt ingezet om schulden te voorkomen.
23
24
8
Werk
In dit hoofdstuk staan de jonge moeders centraal die als werkzoekende staan ingeschreven bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI). Aan de orde komen hun inschrijfduur en afstand tot de arbeidsmarkt. Gegevens over werkende jonge moeders ontbreken in dit hoofdstuk; het UWV is zonder succes benaderd voor gegevens over inkomen uit arbeid. Op 1 januari 2007 staan 287 jonge moeders bij het CWI geregistreerd als werkzoekende, ofwel 17 procent van alle jonge moeders in Rotterdam. Het aandeel ingeschreven werkzoekenden is het hoogst bij Marokkaanse jonge moeders (22 procent) en het laagst bij Antilliaanse en Kaapverdiaanse vrouwen (14 procent). Van alle bij het CWI ingeschreven werkzoekenden ontvangt 59 procent een uitkering, ofwel 171 jonge moeders. Ruim de helft van de werkzoekende jonge moeders staat minder dan een jaar ingeschreven bij het CWI (figuur 8.1). Een kwart staat minimaal twee jaar geregistreerd. Gemiddeld staan de jonge moeders 17 maanden ingeschreven bij het CWI. De Kaapverdiaanse vrouwen staan opvallend kort geregistreerd: gemiddeld zeven maanden. De jonge moeders uit overige nietwesterse landen staan met gemiddeld 22 maanden het langst bij het CWI geregistreerd als werkzoekende. Figuur 8.1 Werkzoekende jonge moeders naar inschrijfduur bij CWI, Rotterdam, 1 januari 2007 4-5 jaar 5% 3-4 jaar 6%
5+ jaar 1%
2-3 jaar 13%
0-1 jaar 54% 1-2 jaar 21%
Bron: CWI
Het CWI registreert ook de mate waarin werkzoekenden bemiddelbaar zijn. Daarvoor worden zij ingedeeld in vier fasen. Tot fase 1 wordt iedereen gerekend die goed bemiddelbaar is en op een redelijke termijn werk kunnen vinden. Tot fase 2 behoort iedereen die minder goed bemiddelbaar is, maar wel via scholing of subsidie binnen een jaar aan werk kan komen. Werkzoekenden die een dusdanige afstand tot de arbeidsmarkt hebben dat zij weinig kans op reguliere arbeid maken, tenzij ze zich via ander werk of scholing in voldoende mate kwalificeren, rekent het CWI tot fase 3. Tot fase 4 behoren werkzoekenden die niet bemiddelbaar zijn.6 6
www.arbeidsrechter.nl
25
Uit figuur 8.2 blijkt dat de meest jonge moeders die bij het CWI geregistreerd staan als werkzoekende een behoorlijke afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Bijna een derde is een fase 4 kandidaat, dus niet bemiddelbaar, en bijna de helft is ingedeeld in fase 3, wat betekent dat er met de huidige kwalificaties weinig kans op werk is. De andere jonge moeders zijn vrijwel allemaal goed bemiddelbaar: 17 procent is een fase 1 kandidaat. Figuur 8.2 Werkzoekende jonge moeders naar afstand van arbeidsmarkt, Rotterdam, 1 januari 2007 Werkzoekende jonge moeders
Nader te
(100%)
fase 1
fase 2
fase 3
fase 4
bepalen
Totaal
287
17%
2%
48%
31%
2%
Surinamers
49
18%
0%
47%
35%
0%
Antillianen
33
6%
0%
45%
39%
9%
Kaapverdianen
14
0%
7%
64%
29%
0%
Turken
28
25%
7%
36%
29%
4%
Marokkanen
28
21%
0%
50%
25%
4%
Overig niet-westers
58
10%
0%
60%
28%
2%
Autochtonen
60
25%
5%
43%
27%
0%
Overig EU
10
30%
0%
10%
60%
0%
Overig westers
7
0%
14%
57%
29%
0%
Bron: CWI en GBA, bewerking COS
26
9
Kinderopvang
Vanaf 1 januari 2005 geldt de nieuwe Wet Kinderopvang. De kosten van kinderopvang worden sindsdien gezamenlijk gedragen door de ouders, de rijksoverheid en de werkgever. Ouders zonder werkgever die voor kinderen zorgen kunnen in bepaalde gevallen een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang krijgen van de gemeente. In aanmerking komen bijvoorbeeld tienermoeders met een uitkering die een opleiding volgen, studenten, ouders die in een reïntegratietraject zitten en een uitkering ontvangen, nieuwkomers die een verplicht inburgeringstraject volgen, en niet-uitkeringsgerechtigden die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het CWI en een traject naar werk volgen. De dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe) voert deze regeling uit in Rotterdam. Om inzicht te verkrijgen in het aantal jonge moeders dat gebruik maakt van een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang is een bestand van de dienst SoZaWe gekoppeld met de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Hieruit blijkt dat 250 van alle 1.737 jonge moeders op 1 januari 2007 een tegemoetkoming ontvangen, ofwel 14 procent. Uit figuur 9.1 blijkt dat Antillianen, Kaapverdianen, Surinamers en jonge moeders uit overige nietwesterse landen vaker dan gemiddeld een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang ontvangen van SoZaWe. Turkse en Marokkaanse jonge moeders maken amper gebruik van deze regeling. Figuur 9.1 Jonge moeders naar gebruik van tegemoetkoming kinderopvang, Rotterdam, 1 januari 2007 Jonge
Wel
Geen
Wel
Geen
moeders
tegemoet
tegemoet
tegemoet
tegemoet
(100%)
koming
koming
koming
koming
Totaal
1737
14%
86%
250
1487
Surinamers
299
19%
81%
58
241
Antillianen
239
24%
76%
58
181
Kaapverdianen
99
24%
76%
24
75
Turken
188
2%
98%
3
185
Marokkanen
129
2%
98%
3
126
Overig niet-westers
302
22%
78%
67
235
Autochtonen
368
7%
93%
27
341
Overige EU
65
9%
91%
6
59
Overig westers
48
8%
92%
4
44
Bron: SoZaWe en GBA, bewerking COS
Van de 250 jonge moeders die een tegemoetkoming in de kinderopvangkosten ontvangen, hebben er 62 een uitkering, ofwel een kwart. Wanneer we uitgaan van alle 390 jonge moeders die een uitkering ontvangen, blijkt 16 procent hiervan een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang te krijgen op 1 januari 2007.
27
28
Bijlage Figuur B1: Land van etniciteit van jonge moeders uit overige niet-westerse landen, Rotterdam, 1 januari 2007 Werelddeel
Land
Aantal
kolom%
Afrika
Angola
44
15%
Burundi
3
1%
Djibouti
1
0%
Egypte
2
1%
Etiopië
5
2%
Goudkust
1
0%
32
11%
Ivoorkust
1
0%
Kenya
1
0%
Kongo
4
1%
Liberia
3
1%
Nigeria
3
1%
Rwanda
2
1%
Sao Tomé en Principe
1
0%
Senegal
1
0%
17
6%
Soedan
1
0%
Somalia
9
3%
Togo
4
1%
Zaïre
26
9%
Zimbabwe
1
0%
Zuidafrika
2
1%
Brits Guyana
2
1%
Brits Westindië
1
0%
Colombia
7
2%
32
11%
Ecuador
6
2%
Frans Guyana
1
0%
Guadeloupe
1
0%
Haïti
1
0%
Jamaica
1
0%
Peru
1
0%
Afganistan
11
4%
Bangladesh
1
0%
Brits Indië
2
1%
39
13%
Filipijnen
3
1%
India
2
1%
Irak
4
1%
Iran
4
1%
Libanon
1
0%
Mongolië
1
0%
Pakistan
12
4%
Taiwan
1
0%
Thailand
4
1%
302
100%
Guinee
Sierra Leone
Amerika
Dominicaanse Republiek
Azië
China
Totaal overig niet-westers
29
30
Publicatie-overzicht COS
16-7-2007
Algemeen Staat van Rotterdam 2007 Feijenoord in beeld Feitenkaart Omnibusenquête 2006 Handleiding voor het opstellen van meetbare doelstellingen Kerncijfers Rotterdam 2006 Monitor Prins Alexander 2005 Binnenstadsmonitor 2005 Staat van Rotterdam 2005 Feitenkaart Rotterdam in Europees perspectief Staat van de Jeugd De G4 in de peiling
2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2004 2004 2003
Arbeid en Inkomen Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2004 Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam op deelgemeente- en buurtniveau 2004 Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2003 De Rotterdamse marktbezoeker 2006. Feitenkaart de Rotterdamse kantorenmarkt per 1 januari 2006 Monitor lage inkomens Delft. 1e meting Inventarisatie bedrijventerreinen regio Rotterdam Monitor Gemeentelijke Lastendruk Rotterdam, 2003-2006* Rotterdammers over werken bij de gemeente 2005 Feitenkaart economie en arbeidsmarkt in Rotterdam Economische statistiek per deelgemeente
2007 2007 2006 2006 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2004
Bevolkingsgroepen Chinezen in Rotterdam Monitor allochtone ouderen IJsselmonde Minderhedenmonitor 2003. Integratie en inburgering Sociale integratie en de islam in Rotterdam Emancipatiemonitor Rotterdam 2004 Lus di Trafiko in 2003. Het jaar van de uitvoering Feitenkaart kerncijfers Antillianen in Rotterdam Prognose bevolkingsgroepen Rotterdam 2017 De maatschappelijke rol van de Rotterdamse moskeeën
2006 2005 2004 2004 2004 2004 2004 2003 2003
Communicatie en klanttevredenheid Rotterdammers over de gemeentelijke dienstverlening 2007. Resultaten uit de Omnibusenquête 2007 Kijk- en Luisteronderzoek SLOR 2006 Tevredenheidsmeting Feijenoord 2006 Rotterdammers over de gemeentelijke dienstverlening 2006. Gebruik en waardering JOS Intranet Stadswinkel op voorhand Rapportage Mediagebruik Rotterdamse Ambtenaren Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting maart 2005. Tussendijken Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting maart 2005. Middelland Communicatie wijkveiligheid. Effectmeting september 2004 Spangen Klanten over het City Informatie Centrum
2007 2007 2006 2006 2006 2006 2005 2005 2005 2004 2004
Demografie Trendprognose Rotterdam 2020 De bevolkingsontwikkeling van Rotterdam 2003-2004 Huishoudensprognose Rotterdam 2017 Verhuizen in Rotterdam, onderzoek verhuisbewegingen 1995-2000 Inpakken en wegwezen: migratie-onderzoek Rotterdam en regio 1998-2000
2006 2004 2003 2002 2002
Kunst en cultuur Cultuurparticipatie van Rotterdammers 2005 Klanttevredenheid SKVR Rotterdammers en de bibliotheek 2005 Belangstelling voor opera in Rotterdam 2004
2006 2006 2005 2004
31
Leefbaarheid en Veiligheid Rotterdammers over singels, sloten en vijvers 2007. Resultaten uit de Omnibusenquête 2007 Effectmeting overlast Oude Noorden Beleving luchtkwaliteit onder Rotterdammers 2006 Monitor hot spots Rotterdam 3e meting (2005) Herkenning van radicalisering Nulmeting Leefbaarheid Opvang Pijnackerstraat Oude Noorden Rotterdammers over het milieu 2005. Resultaten uit de Omnibusenquête 2005 Blokken aan de Laan. Effecten van de fysieke aanpak van twee bouwblokken in de hot spot Dordtselaan
2007 2007 2006 2005 2005 2005 2005 2005
Onderwijs Leerlingprognoses primair onderwijs Rotterdam 2004 - 2019 Integratie in het primair onderwijs Rotterdam Wonen en leren van volwassenen in de regio
2005 2005 2005
Overig Evaluatie Flexwerken dS+V Rapportage Warmtekrachtkoppeling Bergschenhoek Rotterdammers en computers 2005
2006 2005 2005
Politiek en bestuur Opkomen voor Rotterdam Analyse gemeenteraadsverkiezingen 2006 Skyline op ooghoogte Analyse deelraadsverkiezingen 2006 Feitenkaart negende Belevingsmonitor
2006 2006 2006 2006 2005
Ruimtelijke ordening en verkeer Rotterdammers over het verkeer 2007. Resultaten uit de Omnibusenquête 2007 Rotterdammers over het openbaar vervoer 2007. Resultaten uit de Omnibusenquête 2007 Masterplan Lijnbaanhoven Draagvlakmeting parkeren onder de Noorderhavenkade Rotterdammers over het verkeer 2006 Belevingsonderzoek groene golf Schiekade/Schieweg
2007 2007 2007 2006 2006 2006
Vrijetijdsbesteding Quick scan Rotterdamse jongeren in hun vrije tijd Rotterdammers in hun vrije tijd 2005 Recreatief bezoek van Rotterdammers aan Rotterdam 2005 Vrijwilligerswerk en informele hulp in Rotterdam 2005 Relevante trends voor het vrijwilligerswerk in 2020 Rotterdammers in de wintermaanden van 2005 Joffen in Feijenoord.
2006 2006 2006 2006 2006 2005 2005
Welzijn en Volksgezondheid Jonge moeders in Rotterdam. Stand van zaken 2004 Sociale kaart 2004. Stadsregio Rotterdam Kinderen en opvang. Monitor kinderopvang Rotterdam 2002
2004 2004 2002
Wonen Monitor Gentrification in pilotgebieden Monitor Woonruimteverdeling Stadsregio Rotterdam 2006 Monitor woningbouwafspraken stadsregio Rotterdam 2006 Kans van Slagen. Monitor Woonruimteverdeling Stadsregio Rotterdam. 2006 kwartaal 4 Feitenkaart Aandachtsgroepen volkshuisvestingsbeleid Rotterdam en regio 2004 Bewoners over het nieuwe dure huursegment Rotterdammers over de verkoop van huurwoningen 2006 Monitor Aanbodmodel Rotterdam 2005 Rotterdammers over herstructurering 2006 Monitor Woonruimteverdeling Stadsregio Rotterdam 2005 Evaluatie experiment huisvestingsvergunning
2007 2007 2007 2007 2007 2006 2006 2006 2006 2006 2005
Bovenstaand overzicht is een greep uit het publicatie-aanbod van het Centrum voor Onderzoek en Statistiek. Een compleet publicatie-overzicht is te raadplegen op het Internet: www.cos.rotterdam.nl
32