ONDERWIJS IN 2008: DE STAND VAN ZAKEN
Uit de notulen van een docentenvergadering in 1927 van de Rijkskweekschool te Alkmaar: ‘ Ook de heer Kroeskop meent als zijn mening te moeten uitspreken, dat het peil van de 1e klassen bedroevend laag is.’Er is niets nieuws onder de zon: ons onderwijs is slecht en onze toekomstige leraren weten te weinig! Of ligt het toch genuanceerder? door Herman ter Buurkes de Vries
Het lijkt van alle tijden: negatief oordelen over het onderwijs. De kwaliteit is beneden de maat, veranderingen missen hun doel, docenten zijn slecht opgeleid etcetera. Successen zijn er natuurlijk, maar die halen zelden de krant. Het is ook lastig om de kwaliteit van onderwijs te duiden. Want wat is goed onderwijs? Hoe toetsen we of onderwijs goed is, hoe meten we de effecten? Het onderwijs in 2008 wil zichzelf vernieuwen, maar zit tegelijkertijd met de gevolgen van de vernieuwingen van gisteren. Aan de ene kant willen scholen zich afsluiten voor wat er in hun omgeving gebeurt: de deuren gaan dicht, de bel gaat en er zij orde. Aan de andere kant is alles wat er in scholen gebeurt het directe gevolg van sociale, maatschappelijke en culturele ontwikkelingen. Om een beeld te krijgen van het onderwijs anno 2008, is het nodig om even naar de recente geschiedenis te kijken. Mammoetwet Een keerpunt in die recente geschiedenis was de invoering van de Mammoetwet in 1968. Deze wet kan worden gezien als product van de jaren “ 60, een opstand tegen de gevestigde, starre orde. Niet dat de Mammoetwet nou revolutionaire bedoelingen had: hoofddoel was heel pragmatisch schooluitval tegengaan en het slechte rendement van met name HBS en Lyceum verbeteren. Dit deed men door leerlingen een passender programma aan te bieden en door doorstroming te bevorderen. Voor het middelbaar onderwijs gebeurde dit door middel van pakketkeuze in de bovenbouw. Leerlingen in het lager beroepsonderwijs kregen meer algemeen onderwijs dan voorheen, zodat zij zich maatschappelijk beter zouden kunnen redden. Ook in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs werd de doorstroming bevorderd. Storm De Mammoetwet was vooral gericht op herstructurering, maar de vragen die leefden in de maatschappij gingen niet over structuur.
1
ABO ND07.050NO15-RH
Die gingen over inhoud: wat willen we kinderen leren en waarom, en op welke wijze doen we dat? Deze vragen werden versterkt door de grote vlucht die studies als filosofie, psychologie, pedagogiek en sociologie namen in de jaren “ 70. Je kunt zeggen dat vóór de Mammoetwet bestuur, schoolleiding en inspectie de baas waren in het onderwijs en dat leraren autonome uitvoerders waren van een nauwelijks veranderende onderwijsopdracht. Nadien lijkt het alsof iedereen verstand heeft van onderwijs. De storm in het onderwijs woedde voort. Het middelbaar beroepsonderwijs beleefde nieuwe structuurwijzigingen die uiteindelijk hebben geleid tot de ROC/AOC; van sectoraal naar multisectoraal. Eenzelfde beweging is gaande in het hoger beroepsonderwijs. Eenduidige didactische vernieuwing Het basisonderwijs werd pas later geconfronteerd met een wet waardoor de structuur veranderde: de Wet op het basisonderwijs uit 1985. Deze wet bracht het kleuter- en lager onderwijs samen in één school. Los van die structuurwijziging waren er al vanaf 1965 didactische veranderingen gaande in het basisonderwijs. De reguliere scholen - ook die voor voortgezet onderwijs - namen veel over van de principes uit de reformbeweging: montessori-, jenaplan-, dalton- en freinetonderwijs. De veranderingen hadden vooral betrekking op het reken- en taalonderwijs, maar ook op algemeen vormende vakken die zich richten op zaken als zelfwerkzaamheid, zelfontplooiing en kennis van de natuur. Wat ook vaste voet aan de grond kreeg was de leerlingbegeleiding, die werd ingezet door hoogleraar pedagogiek Nathan Deen. Dat verschijnsel was onomstreden, want wie kon er nu tégen begeleiding van leerlingen zijn? Een éénduidige didactische vernieuwing van het totale onderwijs kwam echter niet van de grond, daarvoor verschilden de opvattingen over de juiste aanpak te veel. Rendement In de tweede helft van de jaren ‘ 80 zette zich een politiek-economische beweging in. De overheid bezon zich op manieren om de groeiende financiële tekorten in te dammen en om het rendement van scholen te verbeteren. De Mammoetwet had de schooluitval niet kunnen verminderen. Nu werd ingezet op schaalvergroting, gevolgd door deregulering, autonomievergroting en outputfinanciering. Het leidde –zoals gezegd - tot ROC/AOC-vorming en tot grotere scholengemeenschappen en zelfs scholengroepen in het voortgezet onderwijs. De overheid loste haar financieel probleem op, echter het lijkt erop dat de schoolbesturen er mee zitten. Kwaliteitsdiscussie Na het mislukken van het mavo-project - een vergeten onderwijsvernieuwing werd in het voortgezet onderwijs de basisvorming ingevoerd, het vmbo en de Tweede Fase voor havo-vwo. De recente parlementaire enquête door de commissie Dijsselbloem zegt hier het nodige over. Centrale vraag: gaan kwantiteit en autonomie ten koste van kwaliteit?
2
ABO ND07.050NO15-RH
Deze kwaliteitsdiscussie is in het verleden nauwelijks gevoerd. Pas vanaf de jaren ‘ 80 werd meer gelet op de verschillen in prestaties bij schoolonderzoek en landelijk schriftelijk examen. Niet de overheid, maar het dagblad Trouw publiceerde als eerste de resultaten van scholen op dit punt. Op dat moment startte de discussie over kwaliteit pas echt. Complex De storm die in de jaren ‘ 70 opstak in onderwijsland, is niet meer gaan liggen. Het is nog steeds turbulent. Het gaat echter nu over andere dingen. Europa is groter geworden en de wereld kleiner. Internet is onmisbaar als communicatiemiddel en informatiebron. We leven in een kennis- en diensteneconomie; de agrarische sector en industrie zijn naar de achtergrond verdwenen. Er zijn veel bewegingen die van invloed zijn op het onderwijs. Zo wordt de bevolking multicultureler en groeit de kloof tussen arm en rijk, tussen veel kennis en weinig kennis. Het zijn complexe bewegingen: tolerantie lijkt op onverschilligheid, individualisme staat tegenover collectivisme, kennis lijkt soms de vijand van vaardigheden, opvattingen over waarden en normen zijn zeer divers, economie en natuurbehoud verdragen elkaar slecht. Hoe mensen de dingen erváren stemt ook lang niet altijd overeen met hoe de dingen zijn. De criminaliteit neemt toe voor het gevoel van de burgers, maar niet volgens de statistiek. Het is duidelijk: we leven in een zeer complexe wereld, waar het onderwijs mee om moet gaan. Het lijkt erop dat dit gegeven steeds meer gezien wordt en dat er erkenning komt voor de situatie waarin het onderwijs verkeert. Scholen zelf, op hun beurt, realiseren zich dat ze antwoorden moeten vinden op de vragen vanuit de samenleving. Het zoeken naar antwoorden heeft zich de laatste jaren geuit in tal van experimenten, al dan niet geïnitieerd door de overheid. Resultatenmachine Wat betekent dit alles voor het onderwijs anno 2008? Gaat het goed of gaat het niet goed? De commissie Dijsselbloem stelt dat op onderdelen –onder andere voor basisvaardigheden als lezen en rekenen - een zorgwekkende dalende trend zichtbaar is. Maar de commissie zegt erbij dat deze conclusie wordt gebaseerd op fragmentarisch onderzoek en niet op een solide vergelijkingskader. Kortom: meten is moeilijk en het onderwijs is meer dan een resultatenmachine. Wat zeker is, is dat er in het onderwijs aandacht is gekomen voor kwaliteit. Als je ziet hoe er wordt gewerkt aan kwaliteit, dan is de stand van zaken in het onderwijs niet zo somber als men geneigd is te denken. De dynamiek in het onderwijs is groot. De bereidheid tot leren is eveneens groot.
3
ABO ND07.050NO15-RH
Onder druk Van oudsher verstaat het onderwijs niet de kunst zichzelf te verkopen. De laatste jaren verandert dat. Scholen willen laten zien dat ze goed presteren en liefst dat ze uitblinken. Maar de omstandigheden waaronder ze moeten presteren, maken het niet gemakkelijk. Het is duidelijk dat een groot tekort aan ervaring en bekwaamheid aan het ontstaan is in het onderwijs. En het is een feit dat de samenstelling van de leerlingenpopulatie in met name de grote steden leidt tot tal van problemen. Het oplossen van deze problemen vraagt juist om méér ervaring en bekwaamheid. De kwaliteit van het onderwijs staat dus onherroepelijk onder druk. Het idee dat het niveau van rekenen en taal onvoldoende is, lijkt –hoewel het van alle tijden is –op dit moment meer dan een vooroordeel. Met veel aandacht en creatieve oplossingen, zoals de inzet van andere deskundigheden dan alleen die van de leraar, zal de kwaliteit van het onderwijs behouden en liefst verbeterd moeten worden. Werken aan kwaliteit Scholen doen anno 2008 veel om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Een greep uit de activiteiten. Er is blijvende aandacht voor pedagogische en didactische verbeteringen. Dit gebeurt door het toepassen van principes uit de ‘ oude reformbeweging’–denk bijvoorbeeld aan dalton- of jenaplanonderwijs - of uit het ‘ nieuwe leren’ . In het voortgezet onderwijs is, naast het werken met bestaande lesmethodes, het werken met eigen lesmateriaal op gang gekomen. Deze ontwikkeling lijkt zich te versnellen door de invoering van gratis schoolboeken. Het middelbaar beroepsonderwijs zit in een verandertraject, waarbij in 2011 alle eerstejaars leerlingen een competentiegericht curriculum aangeboden moeten krijgen. Waar vroeger de overheid alleen toetste op steeds veranderende eindtermen, wordt nu doordacht en onder strakke regie van overheid, branchorganisaties en schoolbesturen gewerkt aan vormgeving van het onderwijs. Er wordt gewerkt aan kennis en vaardigheden van het onderwijzend personeel, om daarmee een verdere verbetering van het onderwijs mogelijk te maken. Scholing richt zich bijvoorbeeld op presenteren, het coachen van leerlingen, het werken met digitale middelen, enzovoort. Extra aandacht is er thans voor de bekwaamheid van leraren in het middelbaar beroepsonderwijs en voor het niveau van leraren in het basisonderwijs. Personeelsbeleid wordt meer gericht op succesvol onderwijs. Functionerings- en beoordelingsgesprekken worden op natuurlijke wijze omgevormd tot ontwikkelingsgesprekken, om docenten beter te kunnen begeleiden. Voorzichtig wordt gekeken naar functies in het onderwijs: wanneer is de docent nodig, in hoeverre kunnen anderen dan de docent, zoals lesassistenten of instructeurs, een rol spelen in het onderwijs? Dit gebeurt om meer doorstroommogelijkheden te
4
ABO ND07.050NO15-RH
geven en om de kwaliteit van het leerproces te verbeteren. Natuurlijk kan het ook gebeuren om te bezuinigen of om een oplossing te vinden voor het nijpend tekort aan gekwalificeerd onderwijspersoneel. Maar als het goed gedaan wordt, kan een andere functieverdeling wel degelijk voordelen hebben. Scholen wijzigen hun structuur, om kleinschaligheid binnen grootschaligheid te realiseren. Doel is om meer greep te krijgen op groepen van leerlingen en om hen op éénduidige wijze gericht te kunnen benaderen. Dat kan zeker een kwaliteitsverbetering geven. Probleem is alleen dat de kwaliteit van de teams die deze groepen onder hun hoede hebben vaak nog onvoldoende is. Ook wordt niet altijd nagegaan of deze aanpak wel werkt in de eigen situatie. Het onderwijs heeft op dit punt last van kopieerdrift: er wordt klakkeloos nagebootst wat elders gebeurt.
De rol van ICT wordt langzaam aan vergroot. Computers kunnen het leren individualiseren en kunnen soms de taak van de leraar over te nemen. De ontwikkeling van software is echter nog maar net op gang gekomen, er is nog maar weinig echt interactief leermateriaal. Het feit dat het Nederlands taalgebied heel klein is, is hierbij een belemmering. Er wordt gewerkt aan het realiseren van passende huisvesting. In alle onderwijssoorten is er steeds meer oog voor het belang van een goede infrastructuur, die leerlingen én medewerkers helpt bij het leren. De snelheid waarmee inzichten veranderen, maakt dat huisvesting vooral flexibel moet zijn. Er worden kwaliteitszorgsystemen ontwikkeld, waarmee stelselmatig wordt onderzocht hoe de school er kwalitatief en kwantitatief voor staat. Dit kan gezien worden als een daadwerkelijke cultuurverandering; de school wordt servicecentrum. Het hanteren van kwaliteitszorgsystemen leidt tot het periodiek bijstellen van beleid en dus tot verbetering van kwaliteit. Kwaliteitszorg is op veel plaatsen nog in opbouw, maar de ontwikkeling lijkt niet te stuiten. Scholen werken meer samen met het bedrijfsleven en de dienstensector. Zij zijn zich bewust van hun plaats in de samenleving en zoeken naar verbanden met de buitenwereld. Leren gebeurt ook buiten de school. Stages in het mbo hebben veel weg van leerwerkplekken. In het vmbo, en met name bij de niet theoretisch ingerichte leerwegen, komt de praktijk centraal te staan. Niet door de ambachtschool weer van stal te halen, maar door leerlingen te confronteren met de voor hen vaak onbekende realiteit in het bedrijfsleven. Het vmbo is daarin zeer succesvol. Door de samenwerking leren school en bedrijf of instelling van elkaar, wat ook weer de kwaliteit van het onderwijs ten goede komt.
5
ABO ND07.050NO15-RH
Er worden leerwegen georganiseerd waardoor leerlingen sneller of met meer succes kunnen doorstromen naar vervolgonderwijs of werk. Zo zijn er in het vmbo en het mbo verkorte leertrajecten en is er de Arbeidsmarktgekwalificeerde Assistentopleiding (AKA), als alternatief voor een vmbo-diploma (niveau 1). Er zijn experimenten met verkorte leertrajecten tussen mbo en hbo. Er wordt gewerkt aan professionaliteit in de organisatie. Er is vooral veel aandacht voor effectief leiderschap: leiderschap waardoor de school en de medewerkers beter gaan functioneren. Ook de professionaliteit van de medewerkers die het onderwijs ondersteunen heeft de aandacht. Kundige en betrokken ondersteuners leveren een bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs.
6
ABO ND07.050NO15-RH