Ministerie van Verkeer en Waterstaat
jklmnopq Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Telewerken: De stand van zaken “Moving the work to the worker instead of moving the workers to work”
September 2003
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
jklmnopq Adviesdienst Verkeer en Vervoer
Telewerken: De stand van zaken “Moving the work to the worker instead of moving the workers to work”
September 2003
“Er is een compleet nieuw werelddeel met een miljard inwoners gekomen. Het heet internet. Je paspoort is je password. Je reisbenodigdheden zijn een pc en een modem. Er geldt daar geen grondwet, en het leukste is: het loopt gesmeerd”. (Wegen naar de Toekomst, Ir Paul Ostendorf, Cap Gemini, in: Ministerie
Telewerken: De stand van Zaken
van
Verkeer
en
Waterstaat,
1999,
pag.
38)
.............................................................................................
Colofon Uitgegeven door Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer Postbus 1031 3000 BA Rotterdam
Informatie A. Boumans en M. van Twuijver Telefoon: (010) 282 5674 Fax: (010) 282 5014 E-mail:
[email protected] [email protected] In opdracht van DGP - Directie Marktwerking en Decentraal Vervoer Contactpersoon: Jaap Grilk
Voor extra exemplaren Mireille van Twuijver (010) 282 5674 September 2003
Telewerken: De stand van Zaken
Inhoudsopgave .............................................................................................
Telewerken: De stand van Zaken
1
Inleiding
1
1.1
Achtergrond
1
1.2
Doelstelling van het project
2
1.3
Indeling van het rapport
3
2
Beleid rond ICT en Telewerken in Nederland
5
2.1
Inleiding
5
2.2
Algemeen
5
2.3
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
6
2.4
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
9
2.5
Europees perspectief
10
3
Overige partijen die zich met Telewerken bezig houden
13
3.1
Inleiding
13
3.2
Stichting Nederlands Telewerkforum
13
3.3
Koepels werkgevers
14
3.4
Koepels werknemers
14
3.5
Sociaal en Cultureel Planbureau
14
4
Definities en omvang van Telewerken in Nederland
15
4.1
Inleiding
15
4.2
Definities van Telewerken
16
4.3
Huidige groep telewerkers in Nederland
19
4.4
Potentieel aantal telewerkers in Nederland
21
4.5
Oorzaken voor het verschil tussen huidig en potentieel aantal
telewerkers
23
5
Effecten van Telewerken
25
5.1
Inleiding
25
5.2
Mobiliteitseffecten van Telewerken
26
5.3
Neveneffecten
31
5.4
Mogelijke andere effecten van Telewerken
32
6
Conclusies
35
6.1
Samenvattende conclusie
35
Telewerken: De stand van Zaken
6.2
Hoe kan het Telewerken worden gestimuleerd?
37
7
Literatuur
49
Bijlage 1
Deelnemers aan de Workshop 29 oktober 2002
59
Bijlage 2
Sheetpresentatie workshop 29 oktober 2002
61
Telewerken: De stand van Zaken
1 Inleiding .............................................................................................
1.1 Achtergrond
Vanaf de jaren ‘60 leven er hoge verwachtingen rond de invloed ICT op Verkeer en Vervoer. Deze verwachtingen concentreerden zich rond de substitutie van goederen (paperless society), de effecten van televergaderen met behulp van de beeldtelefoon (schattingen tot 66% reductie fysieke zakelijke
verplaatsingen),
de invloed
elektronische
route-informatie
en
dynamisch verkeersmanagement op de efficiëntie van het weggebruik of het effect van telematica op logistieke processen in het goederenverkeer (AVV, 1997). Later kwamen hier de ideeën rond de invloed van telewinkelen en telebankieren bij. In de jaren 70 werden hoge verwachtingen uitgesproken rond Telewerken als energiebesparend alternatief voor woon werkverkeer. Men deed hieromtrent wilde voorspellingen, zoals een reductie van 50% van alle kantoorfuncties die thuis uitgeoefend zouden kunnen worden. De effecten zouden zich niet beperken tot mobiliteit, het zou eveneens tot een grotere maatschappelijke stabiliteit kunnen leiden: minder stress, minder tijdelijke relaties en een grotere betrokkenheid bij het gemeenschapsleven. De ‘elektronische huisindustrie’ zou het gemeenschapsgevoel weer terug kunnen brengen en een stimulans kunnen betekenen voor het kerkelijk en gemeenschapsleven (Toffler, 1980). Vanaf de jaren 80 kwamen er wat meer temperende geluiden rond Telewerken: er werden substitutie-effecten vastgesteld en de maatschappelijke inbedding van Telewerken bleek niet aan de verwachtingen te voldoen. De toekomstbeelden van nu concentreren zich dan ook meer rond een nieuwe cultuur. In het Inspiratiedocument voor Wegen naar de Toekomst (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1999, p.7) schetst Paul Fransen bijvoorbeeld het volgende beeld van mobiliteit en vervoer in 2027: “Belangrijk voordeel is wel geweest dat demografische ontwikkelingen en krapte op de arbeidsmarkt hebben geleid tot een forse flexibilisering van werktijden, een verdwijnen van het weekend en een volledige wijziging van het concept werkplek. Ko Henneman (Origin) in hetzelfde rapport (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1999, p.,34): “Omdat werk en vrije tijd steeds meer in elkaar over zullen lopen, zul je nauwelijks meer van vrije tijd kunnen spreken. Het gevolg is een
Telewerken: De stand van zaken
1
verplaatsing van de files. Veranderingen in het culturele patroon brengen ook veranderingen in mobiliteit met zich mee. In de toekomst zal cultuur een veel sterkere samenbindende factor zijn dan werk.”
De vraag is nu: Lijkt de
toekomst verder dan gedacht? Momenteel houden, naast de Rijksoverheid (Ministerie van V&W, Ministerie van Sociale Zaken, Ministerie van Economische Zaken), zich diverse partijen met
Telewerken
bezig:
Telewerkforum,
Novem,
bedrijfsleven
en
maatschappelijke organisaties. DGP-MDV heeft onlangs de vragen en behoeften onder Provincies en Kaderwetgebieden rond Telewerken gepeild (Ministerie van Verkeer en Waterstaat 2002a) en bezint zich op haar rol en die van het Ministerie van V&W in het algemeen ten aanzien van Telewerken. Telewerken valt onder het thema “Mobiliteitsmanagement” en raakt daarbinnen aan de programma’s “Korte ritten” en “Werkgerelateerde verplaatsingen”. Hoe valt Telewerken in de toekomst het best in te passen binnen DGP en het algehele NVVP- beleid? Is het wenselijk dat Telewerken interdepartementaal wordt opgepakt? 1.2 Doelstelling van het project
Het doel van dit rapport over de stand van zaken rond Telewerken is om te komen tot een kort, samenvattend overzicht aan inhoudelijke kennis over Telewerken (met name gehanteerde definities, de omvang van Telewerken in Nederland, mogelijke beleidseffecten van Telewerken). Dit rondt uit in een aantal aanbevelingen over de manieren waarop Telewerken het best gestimuleerd zou kunnen worden. Op basis hiervan is door AVV in een Position Paper een advies geschreven, waarin wordt ingegaan op de rol die het Ministerie van Verkeer en Waterstaat hierin zou kunnen innemen. 1.2.1 Werkwijze
Voor dit rapport ‘Telewerken; de stand van zaken’ is een literatuurscan uitgevoerd alsmede een workshop gehouden met betrokken experts (zie Bijlage 1 en 2). De resultaten van de literatuurscan zijn vastgelegd in hoofdstuk 2 tot en met 5.
Hoofdstuk 6 vormt de weerslag van een combinatie van de
literatuurscan en de workshop.
Telewerken: De stand van zaken
2
1.3 Indeling van het rapport
Na dit inleidende hoofdstuk volgt :
Telewerken: De stand van zaken
Hoofdstuk 2 Beleid rond ICT en Telewerken in Nederland;
Hoofdstuk 3 Overige partijen die zich met Telewerken bezighouden;
Hoofdstuk 4; Definities en omvang van Telewerken in Nederland
Hoofdstuk 5 Effecten van Telewerken;
Hoofdstuk 6 Conclusies.
3
Telewerken: De stand van zaken
4
2 Beleid rond ICT en Telewerken in Nederland .............................................................................................
2.1 Inleiding
De Rijksoverheid formuleert beleid op het terrein van ICT in het algemeen. Het coördinerende Ministerie op dit terrein is dat van Economische Zaken. Op Telewerken, als onderdeel van het ICT beleid,
wordt in specifieke zin
uitsluitend ingegaan in het NVVP van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Op andere Ministeries, zoals dat van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn ontwikkelingen die indirect met Telewerken te maken hebben, zoals het emancipatiebeleid en de doelstellingen van het Projectbureau Dagindeling. 2.2 Algemeen
De overheid erkent het belang van het gebruik van ICT binnen de samenleving en heeft zich dan ook ten doel gesteld – voor zover dat binnen haar vermogen ligt
–
de
meest
gunstige
randvoorwaarden
te
creëren
voor
de
ontwikkelingskansen van ICT in Nederland (Ministerie van Economische Zaken et al, 1999; Centraal Bureau voor de Statistiek, 2001). De ontwikkelingskansen van ICT in Nederland rusten in de optiek van de overheid op vijf pijlers:
de
(tele)communicatie-infrastructuur
(betaalbaar,
toegankelijk,
betrouwbaar);
kennis en innovatie (stimuleren van scholing en onderzoek);
toegang en vaardigheden (wegnemen belemmeringen gebruik ICT bij burgers en bedrijven);
regelgeving (vergroten rechtszekerheid rondom elektronische transacties);
inzet ICT in de publieke sector (uitbreiden publieke dienstverlening langs elektronische weg).
Deze vijf pijlers komen ook terug in het rapport De Digitale Delta (Ministerie van Economische Zaken et al, 1999). Samenvattend kan worden gesteld dat de overheid de randvoorwaarden biedt en belemmeringen voor ICT-gebruik
Telewerken: De stand van zaken
5
wegneemt, voor zover aanbieders en gebruikers dat zelf niet kunnen. Taken in het realiseren van deze pijlers zijn:
voorlichting over gevolgen ICT, communicatieplan maken (V&W naast EZ en BZK);
opstellen nota telecommunicatieontwikkelingen (V&W);
capaciteitschaarste, benchmarken telecom infra, verlenen vergunningen , opzetten stimuleringskader nieuwe telecom technologie;
gigaport, telematica instituut mede financieren.
2.2.1 Ministerie van Economische Zaken
Het coördinerend ministerie voor het ICT beleid van de Rijksoverheid is het Ministerie van Economische Zaken. EZ heeft vanaf eind 2002 de taken van de Directie Telecommunicatie en Post overgenomen van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. EZ zal vanuit ICT optiek V&W ten dienste zijn bij het invullen van haar verkeers- en vervoersdoelstellingen. EZ spant zich in om waar mogelijk de reguliere beleidsinzet en beleidsprogramma’s te verbinden met de verkeers- en vervoerssector. De afdeling Telematica, onderdeel van EZ, zal ten behoeve van het ministerie van Verkeer en Waterstaat (V&W) specifieke taken blijven verrichten op drie gebieden. Versnellen, verankeren en verkennen zijn hierbij de kernbegrippen. EZ heeft hiertoe een aantal fte’s gereserveerd (Ministerie van Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat, 2002). 2.3 Ministerie van Verkeer en Waterstaat 2.3.1 NVVP
Het huidige beleid ligt op hoofdlijnen vast in het tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVVII, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1990), dat geldig is tot 17 januari 2004. Volgens de Planwet Verkeer en Vervoer moet een nieuw plan het SVVII opvolgen; dit is het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan 2001 - 2020 (NVVP) (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2000); hierin wordt het Nederlandse verkeers- en vervoersbeleid geschetst voor de periode 2002-2020. In april 2002 is de PKB-NVVP afgestemd door de Tweede Kamer. Daardoor vormt het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV2) uit 1990 de planologische basis voor het verkeer en vervoersbeleid. Momenteel wordt een nieuw NVVP verwacht in de zomer van 2004. In het onderstaande volgt een overzicht van de voor Telewerken relevante passages uit het (concept) NVVP.
Telewerken: De stand van zaken
6
NVVP Beleidsvoornemen – Deel A: Het thema mobiliteitsmanagement gaat om vervoermanagement van het personenverkeer, transportefficiëntie en transportpreventie, en intermodaal vervoer en modal shift. “Binnen mobiliteitsmanagement is het stimuleren van teletoepassingen in het werk een belangrijke maatregel. Informatie en communicatietechnologie bieden mogelijkheden om verplaatsingen te voorkomen en in de tijd zo te spreiden dat het leidt tot een betere benutting van verkeers- en vervoersvoorzieningen. Hoewel er duidelijke voordelen zijn voor zowel werkgever als werknemer (tijd-, ruimte- en kostenbesparing), zijn er ook bewezen bezwaren zoals van verlies van persoonlijke contacten en controlemogelijkheden. Deze barrières kunnen worden weggenomen door voorlichting en voorbeeldwerking. Daarnaast kan een zekere compensatie in arbeidsvoorwaarden
overwogen
worden.
Bedrijven
kunnen
tele-
en
flexwerken introduceren in het kader van vervoermanagement.” (p.68) Ten aanzien van vervoermanagement staat er: “Het bedrijfsleven wordt nadrukkelijk verzocht om zich te committeren aan de inzet op vervoermanagement. De komende jaren zullen nieuwe impulsen uitgaan naar bedrijven, niet alleen vanuit verkeers- en vervoerbeleid, maar ook vanuit
ruimtelijk
beleid,
milieuzorg
en
energiebesparing.
Door
vervoermanagement in samenhang te brengen met deze beleidsterreinen zullen
bedrijven
en
instellingen
worden
gestimuleerd
hun
verantwoordelijkheid te nemen.” NVVP Beleidsvoornemen - Deel C Mobiliteitsmanagement:
Het rijk overlegt met werkgevers en werknemers over mogelijkheden om via de arbeidsvoorwaarden flextijden en teletoepassingen te bevorderen. Dit bevordert een betere spreiding van het verkeer over de hele dag.
Het rijk overlegt met decentrale overheden over de invulling van de rol- en taakverdeling na de decentralisatie van mobiliteitsmanagement. Het rijk inventariseert voor welke onderdelen van het mobiliteitsmanagementbeleid wetgeving (of ander instrumentarium) nodig is.
Technologie: Het Rijk stimuleert ICT-experimenten gericht op de consument (bijvoorbeeld Kenniswijk).
Telewerken: De stand van zaken
7
2.3.2 DGP
In 2001 is in opdracht van DGP een 5-jarenprogramma (Novem, 2001) alsmede een Jaarprogramma Telewerken opgesteld door Novem
in
samenwerking
de
met
het
Telewerkforum.
Beiden
hebben,
gezien
veranderende rol van Novem geen uitvoering gekend. DGP
oriënteert
zich
arbeidsgerelateerde
momenteel
verplaatsingen
op en
de
relatie
anderzijds
tussen
enerzijds
bereikbaarheid
en
leefbaarheid. Hiervan maken ook de te verwachten effecten van Telewerken op het verkeer- en vervoer in Nederland uit. Nota Mobiliteitsmanagement In december 2002 is de Nota Mobiliteitsmanagement aangeboden aan de 2e Kamer (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2002b). Mobiliteitsmanagement wordt in deze nota gedefinieerd als “een samenhangend geheel van (verleidende) activiteiten die gericht zijn op het keuzeproces van de reiziger ten aanzien van verplaatsingsbehoefte, vervoerwijze en de efficiëntie van verplaatsingen”. Mobiliteitsmanagement richt zich op het verleggen van de vraag, door het voor de reiziger aantrekkelijker maken van een ruim palet aan alternatieven;
keuzevrijheid
van
de
reiziger
is
hierbij
een
belangrijk
uitgangspunt. Telewerken maakt onderdeel uit van dit palet:
Alternatieve vervoerwijzen: naast de auto ook lopen, de fiets, het OV of ketenreizen;
Gezamenlijk reizen (carpoolen, vanpoolen);
Een auto gebruiken in plaats van bezitten (autodaten);
Op basis van actuele reisinformatie op een ander tijdstip reizen of kiezen voor een minder drukke route of bestemming;
Thuis werken, Telewerken of andere teletoepassingen.
Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft hierin vooral een faciliterende, voorwaardenscheppende en samenbindende rol op nationale schaal:
het
(laten) vergaren en beschikbaar stellen van kennis en middelen, het organiseren van samenhang,
ervaringsuitwisseling, het bieden van bruikbare juridische
kaders en monitoring. Relevant voor dit rapport is voorts de vraag in de nota in hoeverre verplaatsingsafstanden
kunnen worden verkort; alsook de raakvlakken die
worden geschetst tussen Verkeer en Vervoer en Ruimtelijke Ordening enerzijds (nagaan in hoeverre de verkeers- en vervoersproblematiek eerder kan worden betrokken
Telewerken: De stand van zaken
in
ruimtelijke
8
ordeningsprocessen)
en
Onderwijs
anderzijds
(exploreren
van
de kansen
die flexibiliseren
van
openingstijden
van
onderwijsinstellingen bieden voor het spreiden van het verkeer over de dag). Rondje Regio Uit Rondje Regio (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2002a), de notitie die de neerslag vormt van gesprekken tussen DGP en 12 provincies, 7 kaderwetgebieden en 3 grote gemeenten over de afstemming op het gebied van mobiliteitsmanagement tussen deze partijen, blijkt dat Telewerken geen issue is in het beleid van de provincies en kaderwetgebieden. Dit onderwerp krijgt alleen aandacht via de steunpunten voor vervoermanagement. 2.4 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Binnen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn relevante instanties
en
beleidslijnen:
het
Projectbureau
Dagindeling,
het
Emancipatiebeleid, de Sociale Nota 2003 en de Arbowetgeving. 2.4.1 Doelstelling Projectbureau Dagindeling
Het doel van het Projectbureau Dagindeling is: “Het beter afstemmen van de organisatie van de samenleving op de dagindeling van werkende mannen en vrouwen” (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2002). Het 2e Paarse kabinet heeft 60 miljoen (gulden) beschikbaar gesteld voor het
de
Stimuleringsmaatregel Dagindeling van deze betere afstemming. Hiervoor zijn 140 experimenten binnen zes focus groepen opgezet. Enkele hiervan richten zich op Telewerken. 2.4.2 Emancipatiebeleid
Doelstelling van Sociale Zaken: gewenste toename van arbeidsparticipatie van vrouwen.. Het tweede Paarse kabinet had als doel de arbeidsparticipatie van vrouwen in 2010 op 65% van de vrouwelijke beroepsbevolking te brengen. De vraag is of Telewerken hieraan kan bijdragen. In de nota ‘Emancipatiebeleid 2002’ aan de Tweede Kamer (18 september 2001) wordt onder de noemer ‘ Werk op maat’ gerefereerd aan het Bereikbaarheidsscenario, een instrument om flexibeler met tijd en plaats van werk om te gaan. Er zal meer aandacht worden
besteed
aan
Telewerken,
middels
de
experimenten
via
het
Projectbureau Dagindeling, als ook middels een Plan van Aanpak Toepassing Bereikbaarheidsscenario (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2000).
Telewerken: De stand van zaken
9
2.4.3 Sociale nota 2003
De Sociale Nota 2003 spreekt in het kader van de Wet Basisvoorziening Kinderopvang over een betere afstemming van werktijden, schooltijden, winkeltijden en openingstijden van maatschappelijke voorzieningen, welke afstemming maatschappelijke en economische winst kan opleveren. 2.4.4 Arbowetgeving
Thuiswerk is steeds meer een verlengstuk van het werken in bedrijven geworden. Daarom is sinds 1 november 1994 de Arbowet ook van toepassing op thuiswerk. Opgemerkt moet worden dat thuiswerk en Telewerken niet zonder meer vergelijkbaar zijn (zie hiervoor hoofdstuk 4). 2.5 Europees perspectief
Tijdens de European Council in Lissabon (maart 2000) stelde de Europese Unie een nieuw strategisch doel voor de komende 10 jaar: “To become the most competitive and dynamic knowledge-based economy capable of sustained economic growth with more and better jobs and greater social cohesion” (Information SocietyTechnologies, 2002). Een eerste stap hierin was het eEurope Action Plan, waarin een aantal doelstellingen werden geformuleerd waarop de leden van de Europese Unie zouden moeten samenwerken. Een van deze doelstellingen is: “modernisation of work organisation in a knowledge-based economy”. In Europees perspectief is e-work een enabler om beter samen te werken in Europa, en om nieuwe arbeidsmarkten te ontsluiten: “Ultimately, telework makes us independent of time, place and national borders“ (Telework ’99, 1999)). Dit staat wat verder af van mobiliteit –alhoewel nieuwe contacten in Europa, ook al beginnen ze virtueel, later meestal toch ook leiden tot fysieke mobiliteit. Er zijn op Europees niveau diverse jaarlijkse seminars over ICT en Telewerk, die kennisbundeling tot doel hebben. Zo vonden er in 2001 en 2002 de volgende seminars plaats:
8th European Assembly on New Ways to Work (Helsinki, 2001)
4th EPRI Conference (Helsinki, 2001)
European eWeek 2001 en 2002, waar de eWork Awards worden uitgereikt. Het doel van dit seminar is “for Europe and its citizens to continue to enjoy improving living standards and quality of life they need to adapt to the rapid change that is confronting them. The primary objective of eW2002 is to accelerate the processes that help businesses,
Telewerken: De stand van zaken
10
administrations and individuals adapt to the changing business and working environnements”
eWork 2002 Conference: “eWork in Europe” is the 9th annual European conference on teleWorking and new ways to work, and is being organized by the AFTT, the Ministry of Economy, Finance and Industry and the Ministry for the Social affairs, Work and Solidarity with the support of the European Commission and the City of Paris. Since 1994, well-known international specialists in innovative methods of work get together, during 3 days, to talk about best practices, listen to the pioneers in enterprise, discover the technologies of tomorrow and think about the new questions”.
SUSTEL, Sustainable Telework – Assessing and Optimising the Ecological and Social Benefits of Teleworking – heeft in juli 2003 een enquete opgesteld die tot doel heeft om op Europees niveau het inbedden van Telewerk in organisaties te ondersteunen: het “ Telework Sustainability Assessment Tool”. Hierin wordt onderscheid gemaakt naar de economische, sociale en maatschappelijke dimensie van Telewerken (Sustel, 2003).
Telewerken: De stand van zaken
11
.
Telewerken: De stand van zaken
12
3 Overige partijen die zich met Telewerken bezig houden .............................................................................................
3.1 Inleiding
Naast centrale en decentrale overheden is er een aantal partijen die zich bezig houden met of betrokken voelen met het thema Telewerken. 3.2 Stichting Nederlands Telewerkforum
Het TelewerkForum wil het Telewerken in Nederland stimuleren door de mogelijkheden en voordelen van het Telewerken onder de aandacht te brengen van overheid, werkgevers en werknemers. Het geven van voorlichting en het verstrekken
van
informatie
zijn
haar
belangrijkste
taken.
Het TelewerkForum wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Deze subsidie wordt afgebouwd omdat er van uit wordt gegaan dat
financiering
vanuit
de
markt
zelf
moet
komen1
(Nota
Mobiliteitsmanagement, 2002). Een passage uit de internetsite van het Telewerkforum “Hoewel steeds meer organisaties de voordelen van het Telewerken ontdekken, verloopt de invoering niet zo voorspoedig als oorspronkelijk werd verwacht. Dat is vooral te wijten aan het gebrek aan kennis over Telewerken. Werkgevers en werknemers hebben vele vragen over de invoering en de gevolgen van Telewerken. Daarnaast bestaan er zowel bij werkgevers als bij werknemers een aantal hardnekkige vooroordelen, die vooral betrekking hebben op de angst voor sociale isolatie, de vrees dat de binding met het bedrijf verloren gaat en dat telewerkers moeilijk te managen zijn. Ook beleidsmakers moeten van de voordelen van Telewerken overtuigd worden, want de overheid is er nog steeds niet in geslaagd, de juiste randvoorwaarden voor de invoering van Telewerken te creëren.“ (Contact:: Philip Todd, 0348 483858/www.telewerkforum.nl)
1 Hetzelfde geldt voor de subsidie aan Vervoermanagement Nederland.
Telewerken: De stand van zaken
13
3.3 Koepels werkgevers
VNO-NCW houdt zich uitsluitend in het kader van arbeidsvoorwaarden bezig met Telewerken (contactpersoon Rene Blijlevens: 070 3490210). 3.4 Koepels werknemers
Op de internetsite van FNV is een aantal initiatieven rond Telewerken vermeld. Deze betreffen voornamelijk informatieverschaffing aan werknemers over de praktijk van Telewerken (contact: 020 581 6300). 3.5 Sociaal en Cultureel Planbureau
Het SCP publiceert de Emancipatiemonitor, waarin vragen zijn opgenomen over Telewerken (contactpersoon Wil Portegijs 070 340 7805).
Telewerken: De stand van zaken
14
4 Definities en omvang van Telewerken in Nederland .............................................................................................
4.1 Inleiding
In
dit
hoofdstuk
wordt
Telewerken
gedefinieerd
en
worden
cijfers
gepresenteerd rond het huidige en potentiële aantal telewerkers in Nederland. Het Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur van de TU Delft (OSPA, 1990) biedt een bruikbaar analysekader voor de aspecten bij de keuze van werktijden. Dit analysekader maakt duidelijk dat werktijden samenhangen met een breed scala aan invloedsfactoren, die uiteenlopen van ruimtelijke ordening, leefstijl en de condities die worden opgelegd door de in een cultuur gangbare dagindeling. Vervoer wordt hierin geplaatst tussen:
ruimte (woonplaats, werkplek, voorziening)
condities (individu, huishouden, partner, collega, tijdsdruk, werktijd, werkduur, werkdruk)
Telewerken: De stand van zaken
tijd: schooltijd, winkeltijd, werktijd partner bezigheden, werktijd
15
4.2 Definities van Telewerken
Er zijn vele definities van Telewerken. Bij het vaststellen van de grootte van de huidige groep telewerkers of van de effecten van Telewerken is de gehanteerde definitie van groot belang voor een juiste interpretatie van deze effecten. Hieronder worden een aantal definities op een rij gezet. Telewerken kan worden opgevat als vorm van flexibilisering van de arbeid (Kropman et al., 1992):
Varianten van flexibilisering in de arbeidssector zijn:
Variabele werktijden (werknemers bepalen zelf begin en eindtijden)
Gespreide werktijden (vastliggende werktijden)
Gecomprimeerde werkweken (oorspronkelijk aantal werkuren in minder dagen)
Telewerken
Definities van Telewerken hebben in de meeste gevallen betrekking op de juridische status van de telewerker, de plaats waar wordt gewerkt, het gebruik van ICT, de aard van de werkzaamheden en de percentages van de arbeidstijd dat op afstand van de werk- of opdrachtgever wordt gewerkt (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1998). Een uitgebreide definitie van Telewerken die de meeste van deze aspecten omvat is die van de Omgevingsverkenner ICT, ruimte en mobiliteit (Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al. 2002): “Telewerken is niets meer dan tijd- en plaatsonafhankelijk werken. Dankzij de informatietechnologie is het mogelijk om overal en altijd met anderen te communiceren en toegang te krijgen tot informatie. Hierdoor kan het werk in principe op elk gewenst tijdstip en op elke gewenste plaats worden gedaan. Telewerken gaat dus verder dan de verplaatsing van traditioneel kantoorwerk naar het huis van de werknemer”. Andere auteurs voegen hier het aspect ‘percentage van de arbeidstijd’ aan toe (die varieert van 10 tot 20% van een volledige werkweek):
“Telewerken is betaald werk dat voor tenminste 20% van de arbeidstijd wordt verricht op een locatie die ruimtelijk is afgestemd op de woonlocatie van de individuele werkende, en waarvoor door de aard van het werk de beschikbaarheid van informatie- en communicatietechnologie relevant is” (Van Reisen, 1997).
“Een werkvorm waarbij het werk op geografische afstand plaatsvindt van werk- of opdrachtgever voor 1 of meerdere dagdelen of dagen per week.
Telewerken: De stand van zaken
16
Hierbij is de telewerker niet constant on-line verbonden met het traditionele kantoor. Bij Telewerken is dan ook sprake van gehele of gedeeltelijke substitutie van de traditionele werkplek naar een werkplek dichter bij huis of in de eigen woning”(Spittje, 1999, p.196). Er zijn ook ’beperktere’ definities van Telewerken: Binnen
het
Tijdsbestedingsonderzoek
(TBO)
(AVV,
2002)
wordt
de
telethuiswerker gedefinieerd als een persoon die
werkzaam is (meer dan 12 uur per week)
een computer thuis beschikbaar heeft
deze computer wel eens gebruikt om thuis te werken2.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderscheidt de ‘thuiswerker’”:
iedereen
die
in
zijn
woning
werkt
met
een
arbeidsovereenkomst of in opdracht van anderen. Hierbuiten vallen: hulp in de huishouding, mensen aan huis verplegen of werken aan de woning zelf (loodgieters en schilders). 4.2.1 Typen telewerkers
Tegenwoordig wordt vaak de term e-Work gebruikt als synoniem voor Telewerken. De volgende segmenten e-workers kunnen worden waargenomen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat et al., 2002):
Permanente thuiswerkers: zij werken full-time thuis, e-work is onderdeel van het arbeidscontract (bijvoorbeeld virtuele call centra)
Occasionele thuiswerkers: werknemers die af en toe thuiswerken, afhankelijk van
de werkzaamheden. Dit zijn vaak zeer
flexibele
werknemers. Zij kunnen bijvoorbeeld de spitsdrukte vermijden.
Mobiele thuiswerkers die vanuit huis werken: hierbij moet naast vertegenwoordigers
en
consultants
ook
gedacht
worden
aan
truckchauffeurs, onderhoudspersoneel e.d. die niet meer vanuit de bedrijfslocatie werken.
Freelance en zelfstandig werkende kenniswerkers: werknemers verrichten kenniswerk vanuit huis voor verschillende werkgevers.
Werknemers die regelmatig bij telewerkcentra of op satellietkantoren werken en daardoor niet elke dag naar de werkplek komen3.
2
De resultaten o.b.v. deze definitie,
van het TBO (AVV, 2002) laten dan ook zien dat
telewerkers veelal mannen zijn die veel tijd aan hun werk besteden (overwerk) en die eerder geneigd zijn om ook thuis te (tele)werken . 3
Telewerken: De stand van zaken
Een vergelijkbare definitie is:
17
4.2.2 Satellietkantoren
Over het algemeen wordt onder een satellietkantoor verstaan: een vorm van Telewerken in een gebouw dat dient als dependance voor meestal verschillende bedrijven. Het biedt werknemers die ver van het hoofdkantoor wonen, de mogelijkheid om dichter bij huis te werken. Het satellietkantoor biedt de faciliteit om via ICT toepassingen in contact te treden met het eigen bedrijf (Boltein, 1993). In een artikel van Mokhtarian & Sato (1994), waarin Japan en Amerika worden vergeleken met betrekking tot Telewerken, worden de volgende typen satellietkantoren genoemd:
single-employer satellite work centers;
multiple-employer neighborhood work centers.
Een andere term voor werknemers in satellietkantoren is ‘multilocational eWorker’. Geschat wordt dat er in Europa in 2000 ongeveer 3.700 werknemers werkzaam waren op een satellietkantoor (Information Society Technology, 2002). De volgende doelen van het oprichten van een telewerkcentrum of satellietkantoor worden in de literatuur gevonden (Ministerie van Economische Zaken & Novem, 2000):
het creëren van banen in een regio
het aantrekken van gespecialiseerde arbeid
verminderen van verplaatsingen/terugdringen woon-werkverkeer
het vergroten van de werksatisfactie en de efficiency van de medewerkers
Op basis van ervaringen in het buitenland (Ministerie van Economische Zaken & Novem, 2000) kan worden gesteld dat satellietkantoren zowel worden gebruikt door kantoorgebonden werknemers die het als verlenging van hun vaste werkplek zien dichter bij huis, als door ambulant personeel dat van tijd tot tijd van de kantoorfaciliteiten gebruik maakt. Ook vestigen zelfstandig werkende consultants of startende bedrijven zich relatief vaak in de kantoorpanden die dienst doen als satellietkantoor. Bereikbaarheidsscenario
(Ministerie
van
Sociale
Zaken,
2000):
Een
situatie
waarin
taakcombineerders (werknemers en zelfstandigen) een substantieel deel van de werktijd op afstand van de werk- of opdrachtgever werken met behulp van informatie en/of communicatietechnologie. Hierdoor zijn zij minder aanwezig op de werkplek, maar wel bereikbaar voor klanten, collega’s en hun meerderen, waarbij de netwerken waarin zij werken optimaal zijn ingericht op deze manier van werken. Het bereikbaarheidsscenario heeft als doel om arbeid en zorgtaken beter te kunnen combineren.
Telewerken: De stand van zaken
18
In 2001 won het Nederlandse consultancybedrijf Solvision BV de Teleworking Prize (momenteel overgegaan in ‘My Office Award’) van het Telewerkforum: van de 500 medewerkers hebben er slechts 18 een vaste werkplek. Het bedrijf gebruikt op verschillende plaatsen in Nederland grand-cafe’s die dienen als ontmoetingsplek voor werknemers en klanten. Intranet vormt het hart van het bedrijf. 4.2.3 Conclusie
In het kader van het bovenstaande is ons inziens de volgende vraag van belang: is iemand die regelmatig thuiswerkt, of die regelmatig een deel van de werktijd besteedt aan het lezen van rapporten in de trein, maar daarbij geen gebruik maakt van een online-verbinding met het traditionele kantoor, nou wel of geen telewerker? Wij zouden ervoor willen pleiten Telewerken te plaatsen binnen de context van flexibilisering van arbeid en daarbij de nadruk te leggen op het tijd- en plaatsonafhankelijk werken. In dat kader zouden we een lans willen breken voor een brede definitie van Telewerken, waarbij uitgegaan zou kunnen worden van de mogelijke effecten van Telewerken op mobiliteit. Hieronder zouden naast Telewerken en e-Work, al dan niet on-line, derhalve ook variabele, gespreide werktijden en gecomprimeerde werkweken kunnen vallen. Het gaat daarbij om een nieuwe houding ten opzichte van werktijden en dagindeling in het algemeen. In hoofdstuk 6 wordt hierin onder ‘Naar een andere dagindeling’ verder op ingegaan. 4.3 Huidige groep telewerkers in Nederland 4.3.1 Omvang
Afhankelijk van de gehanteerde definitie loopt het aantal huidige telewerkers uiteen
van
80.000
tot
480.000
(Ministerie
van
Sociale
Zaken
en
Werkgelegenheid, 1998). Uit cijfermateriaal uit een presentatie van Geert Draijer (2002) komt het volgende beeld naar voren:
Telewerken: De stand van zaken
19
Jaartal
Aantal telewerkers
Type
Bron4
1992
60.000
Telewerkers
(Werkgroep 2000)
1993
65.000
Telewerkers
(Werkgroep 2000)
1995
80.000
Telewerkers
(Telewerkforum)
1996
136.000
Telewerkers
(IDC)
1998
200.000
Telewerkers
(Heliview)
1999
250.000
Telewerkers
(Heliview)
1999
285.000
Telewerkers
(Empirica)
1999
308.000
Mobiele werkers
(Empirica)
2000
250.000
Telewerkers
(Telewerkforum)
2000
350 000
Mobiele werkers
(Telewerkforum)
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (1995) constateert dat 22% van de bedrijven telewerkmogelijkheden biedt. Hierbij geldt dat hoe groter het bedrijf is, hoe vaker telewerkmogelijkheden worden geboden. Werkgroep 2000 (1995) constateert dat Telewerken bij
veel bedrijven beperkt is tot enkele
personen. Het Telewerkforum schat het aantal Telewerkers in Nederland in brede zin (mobiele werkers en Telewerkers) op ca. 1 miljoen personen (de heer Todd, Telewerkforum, 2003). 4.3.2 Bedrijfstakken
Over bedrijfstakken waarin Telewerken veel voorkomt is in de literatuur niet veel gevonden. Met gezond verstand is te beredeneren dat het veelal om kennisintensieve beroepen
zal
gaan, zoals de Telecommunicatiesector,
Marketing en Organisatieadviesbureau’s. Dergelijke beroepen zijn met name vertegenwoordigd onder hoger opgeleiden en zullen relatief vaak in de Randstad worden uitgeoefend. Van Reisen onderscheidt 4 categorieën van werkzaamheden, die meer of minder telewerkers representeren (1997):
Categorie 1: Routine activiteiten (lage functies)
Categorie 2:Traditionele organisaties (middelbare en hoge functies)
Categorie 3: Buitendienstfuncties in combinatie met Telewerken
Categorie 4: Netwerkorganisaties (organisatie adviseurs etc.)
Op het huidige en potentieel aantal telewerkers in elke categorie wordt in paragraaf 4.4 ingegaan. 4.3.3 Activiteitenpatroon
Mensen die veel telewerken zijn juist die personen met een hectisch activiteitenpatroon. Voor deze personen vindt mogelijk een afvlakking van de
4
Telewerken: De stand van zaken
Deze bronnen zijn niet in de literatuurlijst opgenomen
20
(spits)mobiliteit plaats. Maar over het algemeen zijn en blijven het mobiele mensen die zich relatief veel in de spits verplaatsen. Telewerkers wonen op grotere reisafstand van het werk dan andere werkenden. Het lijkt erop dat men pas gaat telewerken bij een bepaalde woonwerk afstand; dit zou echter nader moeten worden onderzocht. Telewerkers mijden niet massaal de spits (AVV, 2002); 4.4 Potentieel aantal telewerkers in Nederland
In het AVV rapport “De invloed van de informatiemaatschappij op verkeer en vervoer” (1997) wordt gesteld dat de schattingen moeilijk zijn te vergelijken. Zo worden de ene keer een percentage van het aantal kantoorfuncties genoemd en dan weer een percentage van de beroepsbevolking of een absoluut aantal. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat er aan de cijfers verschillende definities ten grondslag liggen. Enige voorspellingen:
50% kantoorfuncties in Nederland in 2010 (TNO-Inro, 1984)
25-37% van de beroepsbevolking (TNO-STB, 1992)
1,5% van de Nederlandse beroepsbevolking en 12,6% van de bedrijven (Werkgroep 2000, 1995)
TNO-Inro (1993): potentieel is 1,7 miljoen mensen
Weeder et al. (1999) schatten het potentieel aantal telewerkerkers in de geografische driehoek Amsterdam Utrecht Den Haag in op 500.000, waarvan er ca. 25.000 in de ochtendspits filerijden Opgemerkt moet worden dat de effecten van Rekening Rijden in deze schatting zijn meegenomen.
Martens et al. (2002) definiëren het effect van Telewerken (aantal gesubstitueerde ritten) als functie van de omvang van de arbeidsmarkt, de mogelijkheid tot Telewerken, de voorkeur voor Telewerken en de frequentie van Telewerken. Uit de tabel die zij hiertoe hebben samengesteld valt op te maken dat het potentieel aan telewerkers varieert tussen de 16 en 37%. Hoeveel telewerkers er daadwerkelijk zullen zijn hangt af van de twee andere bepalende factoren: ‘frequency’ en ‘preference’: Mokhtarian
Van Reisen
Hamer et al.
Weijers et al
(1998)
(1997)
(1992)
(1996)
16-30%
32%
Preference
38%
23-46%
Frequency
22,6%
16%
25-37%
Possibility
Telewerken: De stand van zaken
21
18%
Uitgewerkt
naar
de
3
CPB
scenario’s
komt
dan
met
behulp
van
modelberekeningen het volgende beeld naar voren (Martens et al, 2002): 1995
Scenario’s 2020 DE
ER
GC
Omvang arbeidsmarkt (duizenden)
5.876
6.334
7.512
7.802
Potentiële telewerkers (percentage)
19,6
22,1
44,8
61,4
Voorkeur voor Telewerken (percentage)
30,6
31,7
40,4
41,5
Geschat aantal telewerkers (duizenden)
355
444
1.359
1.988
Frequentie van Telewerken (percentage van wekelijkse commute
19,9
19,9
26,6
26,6
71
88
362
529
trips) Aantal gesubstitueerde ritten (duizenden, dagelijks)
In deze berekening zullen er in 2020 tussen de 440.000 en de 1.988.000 (!) telewerkers zijn. Van Reisen (1997) komt op basis van cijfers van het CB S uit 1994 uit op een potentieel dat het meest dicht bij de voorzichtigste schatting van Martens et al. (2002) ligt: tussen de 375.000 en 470.000 telewerkers, waarvan het grootste deel voor rekening van netwerkorganisaties zal zijn: Huidig aantal
Potentieel aantal
% t.o.v. geheel
in 1995 Lage
Hoge
Lage
Hoge
schatting
schatting
schatting
schatting
253.000
5.000
10.000
2.0
3.9
935.000
20.000
35.000
2.1
3.7
3.Buitendienst
145.000
20.000
25.000
13.8
17.2
4. Netwerk org.
471.000
330.000
400.000
70.1
85.0
1.804.000
375.000
470.000
20.8
26.1
Categorieën 1.Routine activiteiten (Lage functies) 2.Traditionele organisaties (Middelbare en hogere functies)
(organisatieadviseurs etc.) Totaal
De tabel laat zien dat het huidig aantal telewerkers beduidend lager is dan potentieel. Een voorspelling voor 2005 en 2015 laat zien dat het potentieel zich voor elke vorm van Telewerk verschillend ontwikkelt. Er zal met name een stijging zijn van het aantal telewerkers in categorie 3. en 4. In categorie 2. zal sprake zijn van gestage groei, categorie 1. blijft vrijwel stabiel. Wat betreft potentieel : daling in categorie 1, stabiliteit in categorie 2., sterke groei in categorie 4.
Telewerken: De stand van zaken
22
4.5 Oorzaken voor het verschil tussen huidig en potentieel aantal telewerkers
Er zijn diverse redenen voor het verschil tussen huidig en potentieel aantal telewerkers, die zowel het ‘aanbod’ (werkgevers) betreffen, als de ‘vraag’ (werknemers), als de bredere maatschappelijke context:
werkgevers: Er wordt een terughoudendheid van het management van bedrijven geconstateerd, die zijn oorsprong vindt in een gevoel te weinig controle te hebben op telewerkers
werknemers: Mensen hebben een aangeboren behoefte aan mobiliteit. Dit valt o.m. af te leiden aan het grote aantal fysieke verplaatsingen die mensen om privé redenen maken. Daarnaast bestaat de behoefte om ergens bij te horen, de sociale functie die arbeid heeft. Ook bestaat er terughoudendheid ten aanzien van het vervlechten van privé en werk.
maatschappelijke context: De huidige 9-tot-5 cultuur is de laatste jaren wel iets opgerekt middels verlengde winkeltijden, toch vormen beperkte openingstijden van met name onderwijs- en zorginstellingen een belemmering voor een flexibele benadering van werktijden.
In hoofdstuk 5 zal verder worden ingegaan op de effecten van Telewerken op mobiliteit en op mogelijke voor- en nadelen van Telewerken voor werkgevers en werknemers. In hoofdstuk 6 worden op basis daarvan acties gepresenteerd om, rekening houdend met deze belemmeringen, Telewerken vorm te geven in Nederland.
Telewerken: De stand van zaken
23
Telewerken: De stand van zaken
24
5 Effecten van Telewerken .............................................................................................
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de effecten van Telewerken, met name op de mobiliteitseffecten. Hiertoe zullen eerst een aantal algemene effecten van Telewerken worden beschreven, waarna ingegaan wordt op specifieke (neven)effecten. Er zal apart worden ingegaan op mobiliteitseffecten van satellietkantoren. Het hoofdstuk sluit af met een overzicht van effecten van Telewerken op individueel, organisatie en maatschappelijk niveau. 5.1.1 Algemene effecten van Telewerken
In
de
literatuur
wordt
veel
melding
gemaakt
van
zgn.
generatie,
complementariteits- en substitutie effecten. Generatie effect ICT ontwikkeling leidt tot een toenemende vervoersvraag, het zgn. reboundeffect van Telewerken. Voorbeelden hiervan zijn het maken van meer verplaatsingen als gevolg van de combinatie van Telewerken met zorgtaken of het invullen van de bespaarde reistijd met vrije tijdsactiviteiten en – verplaatsingen, maar ook met werkgerelateerde verplaatsingen: immobiele telewerkdagen worden afgewisseld met zeer mobile kantoor/klantdagen (langere verplaatsingen die minder frequent gemaakt worden) (Van Reisen, 1997). Complementariteiteffect Het gemak van telecommunicatie waarbij afstand geen enkele rol speelt leidt tot interactie op grotere afstanden. Het is aannemelijk dat hierdoor ook de behoefte ontstaat om als aanvulling op de telecommunicatie deze grote afstanden incidenteel of vaker fysiek te overbruggen. Het gemak van telecommunicatie leidt tot samenwerking over steeds grotere afstand waarbij de behoefte aan fysiek overleg zeker zal blijven bestaan 5. (AVV, 1997).
5
Geldt ook voor andere ICT toepassingen: het aantal recreatieve trips zal bijvoorbeeld
toenemen omdat informatie over verre landen makkelijker voorhanden en te boeken is.
Telewerken: De stand van zaken
25
Substitutie effect Een deel van de vervoersvraag kan met ICT worden geaccommodeerd. Dit kan worden afgemeten aan bijvoorbeeld het aantal ritten of het aantal kilometers dat per dag of per week wordt vervangen door Telewerken, maar ook aan de hand van de spreiding van ritten over een dag of week. 5.2 Mobiliteitseffecten van Telewerken
In de literatuur zijn verschillende afhankelijke variabelen onderscheiden:
Aantal gesubstitueerde kilometers
Aantal gesubstitueerde (woon-werk) ritten
Spreiding van de verplaatsingen over de dag/week/jaar
De afgelegde afstand per dag of per week
De aan vervoer bestede tijd
De vervoerswijzekeuze (OV gebruik of carpoolen)
In deze paragraaf worden ook resultaten uit buitenlandse literatuur meegenomen6. Hierbij moet worden opgemerkt dat verwachtingen/resultaten uit andere landen niet zonder meer toe te passen zijn op de Nederlandse situatie. 5.2.1 Aantal gesubstitueerde kilometers Algemeen
De besparing in kilometrage kan aanzienlijk zijn omdat juist de mensen met een grote woon-werkafstand het meest geneigd zijn om te Telewerken (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1992; van Reisen, 1997). Woonwerk kilometers Martens et al. (2002) voorspellen op basis van modelschattingen een bescheiden substitutie effect voor woon-werk gerelateerde verplaatsingen: tussen de 0 en 5 procent van het aantal kilometers. Dit effect wordt echter vrijwel geheel tenietgedaan door een toenemend aantal ritten in het kader van recreatie en zakelijke ritten. Over het geheel genomen voorspellen zij een substitutie effect van maximaal 0,5% van het aantal kilometers.
6
Zie ook: De digitale economie (Ministerie van Economische Zaken en Werkgelegenheid,
2001): EcaTT project EU, 2000 ( dit is een onderzoek naar telewerk in 10 Europese landen: verschillende cijfers (p. 73), tabel met thuiswerkers p. 74
Telewerken: De stand van zaken
26
Hague Consulting Group (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1992), geeft op basis van experimenten aan dat Telewerken leidt tot sterke vermindering van verkeer; tussen de 14 en 16% van het aantal autokilometers. Weeder et al. (1999) concluderen dat Telewerken in de Randstad tot een afname van 1% mobiliteit en 6 tot 7% van de autokilometers in de ochtendspits of 10 tot 20% van al het woon-werkverkeer kan leiden7. Afname kilometers op telewerkdagen Pendyala et al. (1991) concluderen op basis van een telewerkproject in Californie) dat op telewerkdagen vrijwel geen woon-werk kilometers werden gemaakt. Reizen in de spits werden met 60% gereduceerd, de totale reisafstand werd met 75% verminderd en het aantal snelwegkilometers met 90%. Muconsult (AVV, 1996) constateert op telewerkdagen een besparing van 8090% van het woon-werkkilometrage. Overige kilometers Mokhtarian (in Kropman, 1992) spreekt een generatie effect tegen: er wordt geen toename geconstateerd van het aantal kilometers op telewerkdagen in het kader van de combinatie met zorgtaken (halen/brengen en boodschappen). 5.2.2 Aantal gesubstitueerde ritten
Martens et al. (2002) voorspellen op basis van modelschattingen een bescheiden substitutie effect voor woon-werk gerelateerde verplaatsingen: tussen de 0 en 7 procent van het aantal ritten. Dit effect wordt echter vrijwel geheel tenietgedaan door een toenemend aantal ritten in het kader van recreatie en zakelijke ritten. Over het geheel genomen voorspellen zij een substitutie effect van maximaal 1 procent van het aantal ritten. Van Reisen (1996) constateert een besparing van 6% aan woon-werk ritten, maar toename van privé verplaatsingen van 4%. Hague Consulting Group (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1992), geeft o.b.v. experimenten aan dat: Telewerken leidt tot sterke vermindering van verkeer in de spitsuren; tussen de 11 en 19% van het aantal ritten in de spits. Totaal liggen de percentages iets lager (tussen de 10 en 17%).
7
Hierbij moet wel worden opgemerkt dat in deze cijfers ook de mogelijke effecten van
Rekening Rijden zijn opgenomen.
Telewerken: De stand van zaken
27
Op telewerkdagen is er sprake van een halvering van ritten van 4 naar 2 (Kropman, 1992)), andere dagen blijft het aantal ritten gelijk. Ook Hamer et al. (1992) zien afname van aantal trips van 17% door telewerkers en 9% van hun huisgenoten. Er wordt ook een afname van ritten voor andere motieven met 14% geconstateerd. Weeder et al. (1999) concluderen dat Telewerken in de Randstad tot een afname van 1% mobiliteit en 6 tot 7% van de autokilometers in de ochtendspits of 10 tot 20% van al het woon-werkverkeer kan leiden8. 5.2.3 Spreiding van de verplaatsingen over de dag
Telewerken als middel om buiten spits te reizen? Hamer et al. ( 1992)) zien een afname van het aantal ritten in de spits met 19% tegen 15% afname buiten de spits. Met name aantal ritten per auto in de spits is afgenomen met 26%. Deze conclusie is in lijn met de resultaten van de studie van Spittje (1999). Hij concludeert dat er onder tele-/thuiswerkers sprake is van een duidelijke afname van het aantal woon-werkverplaatsingen tijdens de ochtend- en avondspits. Tele-/thuiswerken leidt dus tot filevermijdend gedrag, waardoor tele/thuiswerk een belangrijke bijdrage kan leveren aan het spreiden van de (auto)mobiliteit over de dag. Er is sprake van een gering rebound effect als gevolg van een toename van zakelijke en sociaal recreatieve verplaatsingen. Dit toename effect is echter geringer dan het afname effect. Een zelfde conclusie trekt Van Reisen (1997): totale mobiliteitsreductie van ca. 1% tot 1,5% in 2015, terwijl de reductie van het autokilometrage tussen 10 en 15% in de ochtendspits is. Het OV-kilometrage neemt ook af van 6 tot 10% in de spits. Er is dus met name sprake van reductie van spitsverkeer. Hij waarschuwt wel dat de relatieve rust op de weg ook weer nieuwe mensen aan kan trekken. Hague Consulting Group (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1992), bevestigt o.b.v. experimenten dat: Telewerken leidt tot sterke vermindering van verkeer in de spitsuren; tussen de 11 en 19% van het aantal ritten in de spits. Totaal liggen de percentages iets lager (tussen de 10 en 17%).
8
Telewerken: De stand van zaken
Zie voetnoot 7.
28
Ook Pendyala et al. (1991) constateren een afname van autoritten tijdens de ochtendspits: een afname van 0,9 naar 0,2 trips; maar ook in de avondspits is er sprake van een afname van 1 naar 0,5 trips. 5.2.4 Spreiding van de verplaatsingen over de week
Hamer et al (1992) zien een afname van aantal ritten in het weekend met 13% als gevolg van Telewerken. Ook Kropman et al (1992) zien als gevolg van Telewerken , door verschuiving van activiteiten, enige afname van ritten in het weekend. Er vindt een reductie plaats van de afgelegde afstand en het aantal ritten per persoon. 5.2.5 Verschuivingen in vervoerswijzekeuze
Telewerken leidt veelal tot verschuiving van auto en OV naar langzame vervoermiddelen. (Hague Consulting Group, 1992 in Van Reisen, 1997) Martens en Korver (2000): Induced traffic only occurs with car traffic and not with public transport. 5.2.6 Mobiliteitseffecten van satellietkantoren
In de jaren 90 is een aantal pilotprojecten rond satellietkantoren uitgevoerd, zowel in Nederland als in het buitenland: Nederland In een interdepartementaal onderzoek naar werkprocesinnovatie (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998) wordt door werknemers van de verschillende ministeries in Nederland als locatie voor Telewerk de voorkeur gegeven aan de telewerkplek thuis (75%) boven het satelliet- of buurtkantoor (resp. 6% en 5%). Het onderzoek concludeert dat er geen basis is voor het realiseren van een satellietkantoor (in Zoetermeer). “Ondanks dat aan de aanbodzijde tal van oplossingen voor satelliet- of buurtkantoren worden aangereikt, vinden deze initiatieven geen grond in de afweging van de betrokken medewerkers. Als men voor de keuze staat, kiest men voor thuis over voor de eigen werkplek op kantoor. Als men toch de deur uitmoet, reist men liever door.”9 Dit wordt bevestigd door het Telewerkforum: het Telewerkforum ziet satellietkantoren
9
In Nederland zijn pilots met satellietkantoren gehouden in o.m. Purmerend en Lelystad. In
een telefonisch onderhoud met adviesbureau Overmars, dat veel ervaring heeft met telewerkprojecten, wordt gesteld dat satellietkantoren in de jaren 90 zijn uitgeprobeerd, maar dat het concept in de praktijk niet bleek te werken. Rapporten bij Overmars, bijvoorbeeld over de proef in Purmerend zijn echter niet meer beschikbaar.
Telewerken: De stand van zaken
29
niet als kansrijk fenomeen: “Nederland is daar te klein voor. Als je al
onderweg bent kun je net zo goed doorrijden, en als je ook kunt thuiswerken hoef je niet naar een satellietkantoor. Wat mogelijk wel toekomst heeft zijn de zogenaamde Hot Spots: een plaats met een zender, bijvoorbeeld op Schiphol - daar bestaat het al -, waar je kunt inloggen en vervolgens draadloos kunt werken via internet” (de heer Todd, directeur Telwerkforum, augustus 2003). Buitenland In een studie naar buitenlands mobiliteitsbeleid van door KPMG (Ministerie van Economische Zaken & Novem, 2000) wordt melding gemaakt van 2 telewerkcentra: ‘Vercors Telecottage’ in een rurale regio in de Alpen en het Epson Telecentre in Engeland. De effecten op de mobiliteit zijn redelijk positief:
als gevolg van de oprichting van het telecottage is het aantal trips minder dan wanneer er dagelijks zou worden gependeld naar het werk; Telewerken in de telecottages heeft echter geen effect op een reductie van het autobezit, gezien de relatief geïsoleerde locatie van de centra.
Het Engelse Telecentre zag een stijging van de bezettingsgraad van 26 naar 52 procent in de eerste drie maanden. Inmiddels is het telewerkconcept volgens het Epson-model uitgegroeid tot een Surrey Workstyle die inmiddels op veel grotere schaal is geïmplementeerd binnen de regionale overheid. Het aantal autoritten, met name die in de spits, is afgenomen. Dit laatste vooral door medewerkers met een ambulante functie die van het Telecentre gebruik maakt om gedurende de dag een aantal kantoorwerkzaamheden te verzorgen.
Als kanttekening wordt opgemerkt dat door Hague Consulting Group wordt verwacht dat als gevolg van het werken in een satellietkantoor het aantal woonwerk ritten hetzelfde zal blijven, maar dat de afstand gereduceerd zal worden (Hague Consulting Group, 1992 in Van Reisen, 1997). Andere positieve effecten zijn:
De gebruikers van het Telecentre in Engeland vinden in meerderheid (ca. 70%) dat de werkdruk is verminderd en de motivatie is toegenomen. 60% vindt bovendien dat de productiviteit is gestegen.
De gebruikers van het Telecentre in Engeland voelen zich beter in staat om hun werk- en zorgtaken te combineren.
Telewerken: De stand van zaken
30
Deze effecten zijn echter wellicht meer toe te wijzen aan Telewerken in het algemeen dan aan het werken in een satellietkantoor in het bijzonder. 5.2.7 Mobiliteitseffecten van andere vormen van flexibele arbeidstijden
Alle vormen van flexibele arbeidstijden hebben een positief effect op afvlakking in de spits. Hieronder worden de mobiliteitseffecten van variabele werktijden, gespreide werktijden en gecomprimeerde werkweken samengevat (Kropman et al., 1992):
Variabele
werktijden
hebben
effect
op
afvlakking
van
spits,
reistijdbesparing en toename OV
Gespreide werktijden leiden tot afvlakking van spits en reistijdbesparing
Gecomprimeerde werkweken leiden tot spitsafvlakking, vermindering van aantal woonwerk ritten op weekbasis maar geven een toename aantal kilometers voor vrijetijdsritten, een verschuiving van vrijetijdsverplaatsingen van de avonden en het weekend naar de vrije weekdag. Beste is om de vrije dag te spreiden over de week.
5.2.8 Conclusie
Het algemene beeld dat uit het bovenstaande valt op te maken is dat Telewerken, ondanks de uiteenlopende cijfers en afhankelijke variabelen, eerder als instrument moet worden gezien om congestie tegen te gaan dan als instrument om de mobiliteit in het algemeen te beperken. Het grootste effect is te verwachten in Randstad, vanwege de hogere congestiekans, het hogere opleidingsniveau en de grootste vertegenwoordiging van kennisdiensten.
5.3 Neveneffecten 5.3.1 Postitief
Martens en al. (1999) constateren dat als gevolg van Telewerken er sprake zal zijn van een minder snelle groei van autobezit. Telewerken maakt het makkelijker om één auto te delen en zal er toe leiden dat er minder snel een tweede auto wordt aangeschaft. Pendyala et al. (1991) spreken van een bewustwordingsproces onder telewerkers: zij kiezen voor niet-werkreizen bestemmingen die dichter bij huis zijn, zowel op telewerkdagen als op niet telewerkdagen. Steeds meer activiteiten vinden in en in de directe omgeving van de woning plaats (sociale contacten, winkelen etc). Men ontdekt door het Telewerken locaties in de woonomgeving die men vervolgens ook op kantoordagen gaat bezoeken. Van Reisen bevestigt dit beeld (1997): hij constateert een stijging van 1,5% van
Telewerken: De stand van zaken
31
aanwezigheid in eigen omgeving (tot 1,5 km van huis). Hij schat in dat de consequenties hiervan op mobiliteit wellicht groter zijn dan reductie woonwerk ritten. 5.3.2 Negatief
MuConsult (AVV, 1996) vermeldt een mogelijk reboundeffect: Telewerken kan leiden tot verhuizingen naar meer afgelegen locaties. Dit wordt in de literatuur bevestigd (Van Reisen, 1997, p. 59); De acceptatiegrens van 45 minuten woon-werktijd wordt opgeschoven als de rit minder vaak gemaakt hoeft te worden. Onderzoek van Nilles (1991, in Van Reisen, 1997) laat een percentage van 15 zien dat binnen 2 jaar na start Telewerken was verhuisd naar een locatie die verder weg was. Een ander temperend effect wordt genoemd door KPMG: Telewerken is het meest populair bij mensen die voorgaand aan het Telewerken al mobiel waren en bij mensen die door te gaan Telewerken nog steeds mobiel blijven (AVV, 1997). Dit wordt bevestigd door
Spittje (1999): Telewerkers besteden
doorgaans meer tijd aan het zich verplaatsen dan niet tele-/thuiswerkers; zij maken bovendien op jaarbasis 23% meer autokilometers ten behoeve van vakantiegerelateerde verplaatsingen. 5.3.3 Onbekend
Effecten op de Ruimtelijke ordening (TNO-Inro, 1999) zijn weinig structureel onderzocht, bijvoorbeeld op de woningmarkt.
5.4 Mogelijke andere effecten van Telewerken
Hoewel op dit terrein nader onderzoek moet worden uitgevoerd, worden er van Telewerken en andere vormen van flexibele werktijden belangrijke, veelal positieve maatschappelijke effecten, effecten op organisatieniveau en effecten op individueel niveau verwacht. 5.4.1 Mogelijke maatschappelijke effecten
Positieve effecten die van Telewerken verwacht kunnen worden zijn:
Telewerken: De stand van zaken
grotere arbeidsparticipatie vrouwen
grotere arbeidsparticipatie gehandicapten, WAO-ers (TNO-Arbeid, 2000)
toename leefbaarheid platteland
betere spreiding woon-werkverkeer
32
5.4.2 Mogelijke effecten op organisatieniveau
Reeds eerder werd vermeld dat Telewerken door het management van organisaties met terughoudendheid wordt benaderd, aangezien zij bang zijn voor verlies van controle op hun medewerkers en een aanpassing van de organisatiecultuur. Tegenover mogelijke negatieve effecten van Telewerken staat ook een aantal verwachte positieve effecten: Verwachte positieve effecten
Minder kantoorruimte
Voorkomen verlies ervaren personeel
Onderscheiden op de arbeidsmarkt
Besparing reiskosten
Tevreden werknemers
Minder ziekteverzuim (heeft weer negatief effect op de mobiliteit)
Verwachte negatieve effecten
Moeilijker controleerbaar
Gebrek aan betrokkenheid
Planningsproblemen
Tweedeling telewerkers – niet-telewerkers binnen de organisatie
5.4.3 Mogelijke effecten op individueel niveau
Voor de individuele werknemer heeft Telewerken zowel een aantal mogelijke voor- als nadelen: Mogelijke voordelen
Betere combinatie van arbeid en zorgtaken (afname stress)
Efficiënter werken
Besparing reistijd
Verbeterde werkgelegenheidskansen
Mogelijke nadelen
Grotere werkdruk
Moeilijker communicatie met collega’s en leidinggevenden
Vervaging grenzen privé-werk
Meer eenzaamheid en professionele isolatie (Britisch Telecom)
Vakbonden zien nadelen in arbeidsflexibilisering vanwege de consequenties op privé-leven van werknemers en een mogelijk sociaal isolement. Werknemers zijn over het algemeen voor variabele werktijden en gecomprimeerde
Telewerken: De stand van zaken
33
werkweek. Het gevaar bestaat dat werknemers meer gaan overwerken wanneer zij Telewerken (AVV, 2002): telethuiswerkers doen niet aan Telewerken om de arbeidstaak te combineren met andere taken, maar juist om (nog) meer tijd te kunnen besteden aan het werk10.
10
Hierbij moet rekening worden gehouden met de ‘beperkte’ definitie van Telewerken in het
Tijdsbestedingsonderzoek (TBO).
Telewerken: De stand van zaken
34
6 Conclusies .............................................................................................
6.1 Samenvattende conclusie
Top basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat Telewerken zowel vanuit bereikbaarheidsperspectief als vanuit een breder maatschappelijk perspectief van belang is. Milieu- en veiligheidseffecten lijken minder relevant in relatie tot Telewerken. 6.1.1 Bereikbaarheid
Telewerken kan bijdragen aan het verlagen van solo-autogebruik en het efficiënter laten plaatsvinden van het verkeer door spreiding over de dag; van daaruit kan Telewerken een goed middel zijn in het V&W beleid. Telewerken zal als gevolg van diverse reboundeffecten naar verwachting niet leiden tot een afname van de totale vervoersvraag. Een reboundeffect van Telewerken is bijvoorbeeld een toename van de autobeschikbaarheid thuis, met als gevolg een mogelijke stijging van het sociaal recreatief verkeer en woonwerk verkeer van de partner. Ook bestaat de kans dat de, als gevolg van Telewerken verhoogde, verhuisgeneigdheid leidt tot meer automobiliteit. Telewerken kan echter wel leiden tot een meer gelijke spreiding van het verkeer over de dag. Voor de bereikbaarheidsdoelstelling en congestie is het relevant dat ICT ontwikkelingen zullen leiden tot minder extreme piekdrukte, en dus een efficiënter gebruik van de infrastructuur. Dit betekent dat investeringen in ICT de noodzakelijke investeringen in harde infrastructuur zouden kunnen reduceren (zie ook De invloed van de informatiemaatschappij op verkeer en vervoer, AVV, 1997, p.11). De effectiviteit van Telewerken op bereikbaarheid hangt wel af van de maatregelen die er gelijktijdig worden genomen. Zo kunnen rebound-effecten worden tegen gegaan. Want vrijgekomen ruimte op infrastructuur kan een aanzuigend effect hebben op ander verkeer. Vanuit die gedachte was ten tijde van het schrijven van het NVVP Telewerken eerst in combinatie met rekeningrijden gepositioneerd, om te voorkomen dat de vrijgekomen ruimte in de spits opgevuld zou worden door ander verkeer.
Telewerken: De stand van zaken
35
6.1.2 Maatschappelijk perspectief
Telewerken kan ook een rol spelen in het beter om gaan met schaarse middelen waaronder arbeid. Er mag een positief effect verwacht worden van Telewerken op de arbeidsparticipatie van vrouwen en gehandicapten. Door een betere aansluiting van werktijden op zorgtaken zou hiernaast ook een effect te verwachten zijn op het ziekteverzuim en de kosten voor Gezondheidszorg in het algemeen. 6.1.3 Milieu en veiligheid
Voor de veiligheid en milieudoelstellingen zijn de effecten van ICT op de vraag naar verkeer en vervoer minder relevant. De totale verkeersprestatie zal immers niet afnemen (AVV, 1997, pag. 12).
De reductie van energie en
autokilometers zal als gevolg van Telewerken per saldo nul zijn door afname van drukte op het hoofdwegennet en daardoor toenemende snelheid; toenemende autobeschikbaarheid thuis en daardoor meer sociaal recreatief verkeer en woonwerk verkeer partner; minder ziekteverzuim, waardoor meer werkdagen; grotere verhuisgeneigdheid, waardoor meer automobiliteit.. In de literatuur ontbraken studies die de nadruk leggen op het effect van Telewerken op de verhouding tussen korte- en de lange ritten. Aangezien lange ritten minder belastend zijn voor het milieu dan korte ritten, is het aanbevelenswaardig uit te zoeken of Telewerken in die zin bijdraagt aan Kyoto. Ook vanuit een andere invalshoek is nader onderzoek naar de effecten van Telewerken op het milieu relevant:; tijdens de workshop die voor het huidige project werd gehouden in oktober 2002 met vertegenwoordigers van V&W, SZW, Novem (zie Bijlage 1 en 2) werd de volgende stelling geponeerd: “Telewerken levert een bijdrage aan de doelstellingen van Kyoto (CO2 reductie). Misschien niet doordat het totaal aantal kilometers afneemt door Telewerken, maar dan wel door het beter doorrijden en minder langzaam rijdend en stilstaand (ronkend) verkeer ”. 6.1.4 Potentieel voor Telewerken
Diverse schattingen rond Telewerken laten zien dat er een groot potentieel aantal Telewerkers is. De discrepantie tussen het potentieel en het werkelijk aantal telewerkers is echter voor de meeste beroepsgroepen erg groot. Er zijn hiervoor
diverse redenen
aangegeven
op
individueel, organisatie-
en
maatschappelijk niveau. Er zijn diverse redenen aangegeven, op individueel, organisatie- en maatschappelijk niveau. Op het organisatieniveau zijn het vooral de managers die reserves hebben ten opzichte van Telewerken als gevolg van het verlies aan controlemogelijkheden, terwijl medewerkers er zelf
Telewerken: De stand van zaken
36
positiever tegenover staan. Hiernaast speelt de huidige 9-tot-5 cultuur een rol: hoewel deze de laatste jaren wel iets is opgerekt middels verlengde winkeltijden, toch vormen beperkte openingstijden van met name onderwijsen zorginstellingen voor een belemmering van een flexibele benadering van werktijden. In paragraaf 6.2 wordt nader ingegaan op deze belemmeringen teneinde de juiste instrumenten te ontwikkelen om Telewerken te stimuleren. 6.1.5 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat, gezien de verwachte positieve effecten van Telewerken op de bereikbaarheid en het grote potentieel aan telewerkers in congestiegevoelige gebieden, het zinnig is om Telewerken te stimuleren. De vraag is nu: moet de overheid/het Ministerie van Verkeer en Waterstaat dit oppakken of kan het worden overgelaten aan de markt?
Gezien de
terughoudendheid van de markt zou de overheid zich met name kunnen richten op het wegnemen van de belemmeringen rond Telewerken en het vergaren en verspreiden van kennis. Diverse beleidslijnen van het Ministerie van
Verkeer
en
Waterstaat,
waaronder
het
NVVP
en
de
nota
Mobiliteitsmanagement, zetten hier ook op in. Ook in een recente publicatie van de commissie Luteijn (juli 2003) wordt Telewerken genoemd als een van de mogelijke manieren om de bereikbaarheid in het gebied Haaglanden te vergroten. De vraag is dan vooral hoe Telewerken gestimuleerd kan worden, en ook welke kennis ontbreekt om Telewerken optimaal te kunnen stimuleren. Zowel de eerste als de tweede vraag worden in dit hoofdstuk, op basis van de informatie die is verkregen uit de
literatuurstudie en de workshop,
beantwoord. 6.2 Hoe kan het Telewerken worden gestimuleerd?
De rol van het Rijk is bij het stimuleren van Telewerken drieledig (hieronder wordt met ‘het Rijk’ de overheid in het algemeen bedoeld; daarnaast wordt apart op de rollen van de verschillende Ministeries en in het bijzonder die van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat ingegaan):
Het scheppen van randvoorwaarden en wegnemen van belemmeringen
Het communiceren van de voordelen van Telewerken
Geven van een voorbeeldfunctie
Het verzamelen van nieuwe onderzoeksgegevens
Een aantal van de aanbevelingen die hieronder worden genoemd vergen nader onderzoek. Wanneer dit het geval is, wordt dit in de laatste paragraaf van dit hoofdstuk verder uitgewerkt.
Telewerken: De stand van zaken
37
Illustratief voor deze beleidsvragen en gedachtespinsels voor uitwerking van het thema zijn de stellingen die tijdens de workshop Telewerken (oktober 2002, zie bijlage 1 en 2) met vertegenwoordigers van V&W, SZW, Novem) naar voren zijn gekomen. De meeste stellingen werden gedeeld door de aanwezigen •
“vanuit mobiliteitsoogpunt en een betere benutting van de schaarse middelen is het een uitdaging je een situatie voor te stellen waarin alle bedrijven (via verplichting dan wel vrijwillig) 50% van hun arbeidsplaatsen of arbeidstijd met telewerken in zouden gaan vullen”.
•
“Naar een andere manier van kijken naar telewerken: telewerken = verkeer, maatschappelijk verkeer”.
•
Tijdbeleid, waarin telewerken een onderdeel kan zijn, is nodig om de samenleving draaiend te houden. Telewerken is een van de mogelijkheden om flexibilisering van de arbeidstijd te bewerkstelligen”.
•
“V&W moet samen met VROM,
EZ en SZW werken aan een netwerksamenleving waarin
contactmogelijkheden centraal staan”. •
“Overheidsingrijpen is nodig om het goede ‘vanzelf’ te laten gebeuren.
6.2.1 Scheppen van randvoorwaarden en wegnemen van belemmeringen
Interdepartementale samenwerking Telewerken raakt aan het beleidsveld van verschillende Ministeries. Telewerken is vanwege de verwachte effectiviteit opgenomen in de beleidslijn van Verkeer en Waterstaat. Andere verwachte en aangetoonde maatschappelijke effecten als op arbeidsparticipatie zijn reden om Telewerken ook bij andere departementen
(hernieuwd?)
tot
beleidsonderwerp
te
benoemen:
de
Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, VROM, Economische Zaken en Financiën. Verkokering binnen deze ministeries zou samenwerking op dit thema belemmeren. Hierbij speelt ook een rol dat Verkeer- en vervoersbeleid het emancipatiebeleid niet mag hinderen (zie: Emancipatietoets op het NVVP, Traffic Test 2001). Waar mogelijk zou interdepartementaal op een integrale wijze kunnen worden overlegd en samengewerkt.
Telewerken: De stand van zaken
38
Dialoog met werkgevers en werknemers Uit de literatuur blijkt een discrepantie tussen wat werknemers en werkgevers willen. Er is een tegenstelling tussen de behoefte van werknemers aan meer flexibiliteit, vrijheid en zeggenschap over eigen roosters t.o. beheerscultuur van de werkgevers (veelal het middenkader), die bang zijn om hun controle te verliezen en vrezen voor de hoge kosten die met Telewerken gepaard zouden gaan. Dit is een kwestie van cultuur: niet meer aanwezigheidscultuur, maar een output cultuur. Dit zal overigens niet voor elk werktype mogelijk zijn. Nader onderzoek moet hier uitsluitsel over geven. De huidige controlerende cultuur van werkgevers werkt echter remmend op het van de grond krijgen van een andere dagindeling, waaronder Telewerken. De terughoudendheid van het
management van
bedrijven zou moeten
worden weggenomen (zie ook Bereikbaarheidsscenario, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2000). De overheid zou hiertoe een dialoog met werkgeversorganisaties aan moeten gaan. Om te kunnen benoemen welke belemmeringen zij ervaren rond Telewerken en zodoende randvoorwaarden te kunnen scheppen om deze belemmeringen weg te nemen. Sommige van die belemmeringen laten zich nu reeds raden: de angst voor een te geringe spreiding van aanwezige werknemers over de werkweek. Er zou kunnen worden gestimuleerd dat er elke dag een andere groep niet naar kantoor gaat. De situatie moet zo gecreëerd worden dat de mensen vanzelf het goede gaan doen. Werkgevers stellen nu al in sommige bedrijven de eis dat er een bepaald aanwezigheidspercentage moet zijn op vrijdag omdat de vrijdag anders alles stil valt. Er zijn reeds creatieve voorbeelden: zo zijn er ‘moedercontracten’ in ziekenhuizen, waarbij bepaalde operatieteams pas aanvangen parallel aan de schooltijden, mogelijke werktijden worden verlengd van 7:00 tot 21:00, met een periodieke verplichte aanwezigheid rond een tijdvenster (bijvoorbeeld met lunchtijd, drie keer per week) voor de ontmoetingsfunctie. In de dialoog met de werkgeversorganisaties zullen deze moeten worden overtuigd door een heldere kosten-batenanalyse: wat gaat het de werkgevers kosten en wat zal het hen opleveren? In een dergelijke KBA wordt voorzien in de onderzoeksagenda aan het eind van dit hoofdstuk. De overheid zou hiernaast kunnen denken aan een stimuleringsimpuls, waarbij overheid en bedrijfsleven samen investeren in bepaalde pilotprojecten.
Telewerken: De stand van zaken
39
Naar een andere dagindeling “Mensen hebben een aangeboren behoefte om zichzelf te verplaatsen, die behoefte verandert niet veel, hoeveel virtuele mobiliteit er ook over ons wordt uitgestrooid”[…..] De oude beleidsoptie reductie van mobiliteit is dus onhaalbaar”. De verschuiving in tijdsbesteding van gedwongen naar gewenst geeft wel effect op de frequentie, doel en tijdstip. Voor werken, winkelen en mobiliteit in een netwerksamenleving geldt: er is geen sprake meer van pieken en dalen. Er is sprake van een soort continue piek-dal. De hele tijd gebeurt overal van alles. Zonder opstoppingen, maar ook zonder totale stilte.( .... p. 10) Het huis fungeert daarin als een spil van alle activiteiten. Wij zouden ervoor willen pleiten Telewerken te plaatsen binnen de context van flexibilisering van arbeid en daarbij de nadruk te leggen op het tijd- en plaatsonafhankelijk werken. In dat kader zouden we een lans willen breken voor een brede definitie van Telewerken, waarbij uitgegaan zou kunnen worden van de mogelijke effecten van Telewerken op mobiliteit. Hieronder zouden naast Telewerken, al dan niet on-line, derhalve ook variabele, gespreide werktijden en gecomprimeerde werkweken kunnen vallen. Het gaat daarbij om een nieuwe houding ten opzichte van werktijden en dagindeling in het algemeen. In dit kader past de gedachte dat Telewerken onderdeel zou moeten zijn van een flexibeler omgang met tijd in het algemeen. “Want we zitten in een traditioneel land, flexibiliteit is wel gewenst, we zitten in een tijdklem, aan de randen van de dag is er best nog wel wat mogelijk om rek aan te brengen” (in een gesprek met David Mol, Projectbureau Dagindeling, 2002). Hierbij zouden de arbeidstijden zo geflexibiliseerd kunnen worden dat, gedifferentieerd naar tijd en plaats, een deel van de werknemers later begint en later ophoudt, cq. vroeger begint en vroeger ophoudt. Dit heeft uiteraard consequenties voor openingstijden van scholen, winkels, zorginstellingen etc. Deze zouden optimaal op elkaar en de arbeidstijden moeten worden aangepast. In het kader van de subsidieregeling van het Projectbureau Dagindeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden een aantal pilots uitgevoerd die tot doel hebben de combinatie van zorg en arbeid te optimaliseren. Voorbeelden hiervan zijn de pilots “Balans werk-privé” , waarin middels een dienstencentrum
diverse
gemaksdiensten
worden
aangeboden,
en
“Dienstenknooppunt Dienerloo”, waar het gaat om een aanbod van o.m. kinderopvang, boodschappenservice, was/stoom/strijkservice, klussendienst en kapper.
Telewerken: De stand van zaken
40
Duidelijk is dat het bij Telewerken gaat om een materie die een integrale aanpak van het beleidsveld van verschillende Ministeries vergt. Telewerken kan worden gezien als onderdeel van een pakket van maatregelen om groei van mobiliteit te remmen (prijsmaatregelen, beter OV, stimuleren van carpoolen, etc.) Hier hoort ook stadsplanning bij, met veel functies in de nabije omgeving. 6.2.2 Communiceren
Uit het bovenstaande blijkt dat er rond Telewerken nog een sfeer hangt van ‘onbekend maakt onbemind’. Communicatie is daarom erg belangrijk. In een communicatiecampagne zou het motto “Niet aanwezig wel bezig” centraal moeten staan. Deze campagne zou tot doel moeten hebben de acceptatie van Telewerken te verbreden, en zou zich zowel op werkgevers als op werknemers moeten richten: Hoe kunnen we het beeld wegnemen bij werkgevers om het niet als iets ‘moeilijks en heel ingewikkelds’ te ervaren? Hoe kan de praktijk van Telewerken helder worden gecommuniceerd aan werknemers? Het nieuwe arbeidsethos (outputcultuur in plaats van aanwezigheidscultuur) zou in de campagne centraal gezet moeten worden. De volgende aandachtspunten zijn hierbij belangrijk: •
Stel niet mobiliteit-Telewerken centraal, maar tijd-Telewerken
•
Benadruk de contactmogelijkheden binnen Telewerken: “Als het gaat over kenniseconomie spreek ik vaak over relatie-economie waarmee ik wil aangeven dat het menselijk contact voorop staat. Daarvoor is fysiek transport
steeds
minder
noodzakelijk.
Hoe
kun
je
de
contactmogelijkheden stimuleren of verbeteren” (Ir Ko Henneman, Origin, 1999 voor Wegen naar de Toekomst) •
Ga niet uit van mobiliteitsremmende maatregelen, maar van het opnieuw vormgeven van de mobiliteit. “Daarin zal virtuele mobiliteit uiteraard een belangrijke plaats moeten krijgen. Immers, het is een ieder duidelijk dat de beperkingen van de fysieke, materiële infrastructuur veel te groot zijn om de onvermijdelijke mobiliteitsgroei op te vangen.” Goos Eilander, trendwatcher bij TRENBOX bv, 1999 voor Wegen naar de Toekomst.
6.2.3 Voorbeeldfunctie
De overheid zou het goede voorbeeld moeten geven. Als kennisinstituut biedt de inhoud van het werk daar goede mogelijkheden toe. Op een aantal Ministeries bestaat reeds de mogelijkheid tot Telewerken. Wanneer er nieuwe ICT apparatuur aangeschaft moet worden (en dit gebeurt overal wel eens in de
Telewerken: De stand van zaken
41
paar jaar) zou kunnen worden overwogen laptops aan te schaffen; dit is een enabler voor Telewerken. 6.2.4 Wet- en regelgeving
De huidige wet- en regelgeving is met name nog gebaseerd op traditioneel thuiswerken, en niet meer van toepassing op het modernere e-work. Stimuleren kan wellicht verder worden ingezet door middel van fiscaal beleid. Deze weg wordt al verkend door het en het is dan ook interessant om deze weg te vervolgen (AVV, 2003). Te denken valt aan een reiskostenforfait en reiskostenvergoedingen gekoppeld aan een bepaald percentage dat men telewerkt. In het regeerakkoord van het huidige kabinet Balkenende II is echter afgesproken om fiscale maatregelen terug te dringen. 6.2.5 Valkuilen
Let bij toekomstig beleid en toekomstverwachtingen wel op realistisch beeld: bij het opstellen van toekomstbeelden gaat het vaak mis, op de volgende punten:
overschatting van de technische mogelijkheden en onderschatting van de complexiteit van probleemgebieden (“Bij de inbedding van nieuwe technologie zal zowel de omgeving als de technologie veranderingen ondergaan. Dit is een interactief proces, waardoor de snelheid van dergelijke ontwikkelingen moeilijk te voorspellen is. Het veronachtzamen van
dit
interactieve
proces
leidt
tot
utopisch
getinte
toekomstbeelden.”(AVV, 1997 p.7)
nieuwe technologie vervangt niet per se de oude, maar kan ook naast de oude technologie een plaats krijgen (b.v. de verwachtingen omtrent de paperless society zijn niet uitgekomen)
nieuwe technieken hebben geheel nieuwe mogelijkheden. De neiging om nieuwe technieken vanuit een ‘oud perspectief’ te bezien leidt tot het niet goed overzien van nieuwe mogelijkheden (b.v. zo werd de telefoon eerst als een nieuws soort telegraaf gezien)
onderschatting van het belang en de relatieve traagheid van de maatschappelijke
inbedding
van
technische
ontwikkelingen
(b.v.
Telewerken)
veronachtzamen van sociale, culturele en psychologische aspecten van maatschappelijke activiteiten (b.v. het ‘fun’ element bij winkelen als het gaat om teleshoppen en de aangeboren behoefte aan mobiliteit): “In de
Telewerken: De stand van zaken
42
huidige discussies over mobiliteit wordt te veel waarde gehecht aan modellen
die
verplaatsingen
beschouwen
als
een
afgeleide
van
maatschappelijke en economische activiteiten. Een negatief bijproduct zonder nut. En dat is in onze optiek onzin. Mensen verplaatsen zich vooral om redenen die te maken hebben met zelfontplooiing en individuele ontwikkeling (70% van de afstanden die we afleggen is om privé redenen). ‘Mobiel zijn’ is een natuurlijke behoefte. Het feit dat het individu
op
meerdere
plaatsen
kan
participeren
in
sociale-
en
maatschappelijke activiteiten, maakt het individu meer mens, daar ontwikkelt hij zich door en dat heeft nut voor zowel het individu als de samenleving” Goos Eilander, trendwatcher bij TRENDBOX bv, 1999 voor Wegen naar de Toekomst.
onderschatten van weerstand tegen vervlechten privé en werk cultuur
Ir Paul Straathof, Cisco, 1999: ‘Het thuiswerken vereist wel een bepaalde instelling die niet iedereen heeft. Die zal mensen moeten worden bijgebracht. Cisco probeert de betrokkenheid bij het werk te vergroten door via een goede optieregeling mensen te leren dat zij voor zichzelf werken, en niet voor het bedrijf. Het zal een brede discussie worden, want als je mensen op een nieuwe manier wilt laten samenwerken, begint het op het niveau van het onderwijs. Ook bij de indeling van woonhuizen zal er rekening mee moeten worden gehouden om een goede werkplek in te richten. Er wordt weinig structureel over nagedacht.”
Te licht denken over de invoering van Telewerk binnen organisatie: complexe taak. Vaak onderschat, waardoor pilotprojecten veelal geen navolging krijgen.
6.2.6 Onderzoek en pilots
Op basis van de literatuurscan en de workshop kan worden geconcludeerd dat er een aantal kennislacunes zijn rond Telewerken. Om het beleid optimaal vorm te kunnen geven, als ook om Telewerken in de praktijk te kunnen stimuleren, is aanvullend onderzoek op de volgende punten noodzakelijk: 1. Het blijven volgen van de mobiliteits- en milieueffecten van Telewerken, zowel op de lange als op de kortere afstanden. Hierbij heeft ook het identificeren van (nieuwe) kansrijke groepen de aandacht. 2. Het nader uitwerken middels een KBA van de macro-economische effecten van Telewerken (waaronder arbeidsparticipatie, ziekteverzuim, emancipatie, milieu)
Telewerken: De stand van zaken
43
3. Het in kader brengen van voorwaarden waaronder Telewerken in de praktijk het best vorm kan worden gegeven: Wat hebben bedrijven nodig om Telewerk in de praktijk te brengen? 4. Het uitvoeren van (interregionale) pilotprojecten, waarvan een stimulerende werking uitgaat op het bedrijfsleven. Voor deze thema’s geldt dat er goed naar de rolverdeling tussen de departementen moet worden gekeken. Bovendien kan op al deze drie terreinen ook worden gekeken naar ervaringen die op Europees niveau reeds zijn opgedaan. Hieronder worden bovenstaande onderzoeksthema’s nader uitgewerkt. 1. Het blijven volgen van de mobiliteits- en milieu effecten van Telewerken, zowel op de lange als op de kortere afstanden Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is reeds betrokken bij diverse onderzoeken naar mobiliteitseffecten van Telewerken (zie tabel op de volgende pagina). Belangrijk is het onderscheid tussen onderzoek gebaseerd op bestaande data en (in gang zetten van) de verzameling van nieuwe data. In bijna alle onderzoeken wordt namelijk steeds geconstateerd dat er aanvullende dataverzameling nodig is om de kansrijke groepen en huidige telewerkers/ e-workers te definiëren en volgen, om te kijken hoe het nu zit met Telewerken (drivers, remmers, succesfactoren, oorzaak-gevolg, beinvloedingsmogelijkheden), waar nieuwe kansrijke groepen zitten, hoe Telewerken doorwerkt op (korte én lange termijn) mobiliteit (evt. via ruimtelijke activiteitenpatronen.),
bij welke woon-
werkafstand men gaat Telewerken en in hoeverre Telewerken meer korte- dan wel lange ritten veroorzaakt.. De onderstaande tabel (volgende pagina) geeft een overzicht van recente onderzoeken en onderzoeksplannen. 2. Kosten baten analyse rond macro-economische effecten van Telewerken Er zijn veel positieve effecten en neveneffecten te verwachten van Telewerken, gezien vanuit de beleidsdoelstellingen van de verschillende ministeries: op arbeidsparticipatievolume,
emancipatie,
ziekteverzuim,
milieu,
ruimtelijke
ordening en indirect op de openingstijden van onderwijs- en zorginstellingen. Een gespecificeerde kosten-baten analyse van de exacte voor- en nadelen van Telewerken ontbreekt echter nog, zeker als het gaat om de financiële aspecten.
Telewerken: De stand van zaken
44
Wat nodig is zijn doorrekeningen: wat levert Telewerken nou precies op en wat kost het de maatschappij, een arbeidsorganisatie of een individu. Zowel overheden als het bedrijfsleven kunnen alleen op basis van een heldere kostenbatenanalyse overwegen in hoeverre de kosten van hun inspanningen om Telewerken te stimuleren opwegen tegen de baten. Wellicht zijn hier reeds buitenlandse studies over bekend.
Telewerken: De stand van zaken
45
onderwerp
Welke
mobiliteitseffecten
(substitutie,
Methode van onderzoek
Nieuwe
generatie,
empirische
dataverzameling
Wanneer
levert
het
iets op?
modificatie, rebound) Omgevingsverkenner
ICT,
ruimte en mobiliteit
Effect
van
diensten
gebruik op
ICT Alle,
RO
en
mobiliteit
goederen
en
personen,
divers
ook
Nieuwe data kan pas
substitutie, generatie, modificatie,
na 2003 er zijn; nog
rebound
geen
accoord
voor
nieuwe dataverzameling, beslissing
wordt
genomen obv eerste publicatie
met
bestaande data Eerste
publicatie
ICT-
omgevingsverkenner
Idem als boven, voor e-
Idem
Obv bestaand onderzoek
nee
Najaar 2003
work, e-commerce en ebusiness
Workplace effects
and from
travel Workplace geography and Wijzigingen telework
(studie Jasper)
travel
patterns,
in
mobiliteit
Screening voor doelgroep die al ja
2004
van werkgerelateerd. Ook generatie/ telewerkt, dan reisdagboekjes
telewerkers.
andere
Alle werk dat op alle locaties
bekijken.
motieven
nog
nader
wordt gedaan anders dan op het kantoor IVO project
empirische
basis
van
(alleen)Telethuiswerken
middels
enquête
ja
Eind 2003
Analyse obv TBO
TBO 2000- data
Net opgeleverd
onderzoek naar de relatie toetsen enkele hypotheses, effect tussen
ICT
en
vervoersgedrag meten.
op
aantal
verplaatsingen
en
motief binnen werktijd en buiten werktijd.
Mobiliteit door de tijd
Trends
tijdsbesteding Alleen
(maatschappelijke ontwikkelingen)
ICT en duurzame energie
effect
op
woon-
werkverkeer was mogelijk; aantal en verplaatsingen
en
tijdstip.
doorwerking op mobiliteit;
Modificatie.
telethuiswerken als trend
rebound.
Model
Effecten op volume mobiliteit
ontwikkeld
voor
Substitutie.
Geen
doorrekenen effecten van personenvervoer, tijdstip, CO2 telewerken op mobiliteit obv expert
opinions.
Analyse van bestaande data/ Nee
Rapport 2003
desk research
reductie, tijdstip?
Effecten Substitutie, generatie, rebound)
voor
totale
verkeersprestatie. Beleid kan hier zelf mee ´spelen´ en effecten doorrekenen. Domotion
Effecten van telewerken op Mobiliteitsveranderingen, mobiliteit,
congestie op
corridors en
wegvakken/
ook
van huishouden!, vanuit omvang samenstelling
van
(toedelingsmodel),
onderliggende activiteiten. Dus
regionaal,
substitutie,
opschalings
mogelijkheden. Verkenning
generatie
Aansluiten bij pilots die gaan starten,
Opschalen
ja
Start begin 2003
ja
Nulmeting
naar
regionale effecten
en
modificatie en rebound.
potentie telewijkkantoor. Kenniswijk
volgen van gebruikers van Mobiliteitspatroon breedband,
effecten
mobiliteit is onderdeel
op gemeten substitutie,
met
veel
telewerkers enquête generatie,
2003,
modificatie
2004
(rebound?)achtergrondvariabelen . Resultaten afhankelijk van OF er telewerkers zijn in Kenniswijk
Telewerken: De stand van zaken
46
eerste
voorjaar meting
3. Voorwaarden waaronder Telewerken in de praktijk vormgegeven kan worden In het deze Stand van Zaken rond Telewerken is naar voren gekomen dat er een groot potentieel is voor Telewerken. Maar er is nog niet met zekerheid te zeggen welke regio’s, bedrijfstakken, welke functieniveaus welke voordelen op zullen opleveren met welke vorm van Telewerken. Voorgesteld wordt onderzoek te starten om het bovenstaande, gestaafd met harde cijfers, in kaart te brengen. Dit zou kunnen uitmonden in een matrix die een helder overzicht geeft van bovenstaande factoren. Dit onderzoek zou zich minder op de beleidseffecten van Telewerken moeten richten, en meer op de praktijk van Telewerken. Hierbij hoort ook nadrukkelijk het betrekken van werkgevers en werknemers: welke eisen stellen zij aan Telewerken en welke belemmeringen ervaren zij op dit terrein (zie ook Limburg, 2003). Het gaat hierbij zowel om uit te vinden wat mogelijk is, als wat wenselijk is als in welke frequentie en met welke spreiding Telewerken zou kunnen plaatsvinden. Sommige consultants hebben reeds uitgezocht wat er bij bedrijven in de praktijk reeds is gedaan om Telewerken van de grond te krijgen. Onderdeel van dit onderzoek zou kunnen zijn deze reeds bestaande kennis boven tafel te krijgen. 4. Pilots De overheid zou hiernaast een stimulerende rol spelen richting het bedrijfsleven door het opzetten of faciliteren van ICT experimenten, al dan niet interregionaal. Voorbeelden van dergelijke pilots zijn:
Ontwerp een digilabel voor woningen en wijken. Voor de intelligente werkwoning van de 21e eeuw.
Stimuleer flexibel bouwen en flexibele infrastructuur.
Stimuleer werkwoningen en bouwen ruimere woningen waar ook ge(tele) werkt kan worden, stimuleer de bouw van compactere kantoren en parkeervoorzieningen.
Momenteel participeert het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in een praktijkproef naar bereikbaarheidseffecten van Telewerken in de regio Amsterdam, waaronder Almere: “ Domotion”.
Telewerken: De stand van zaken
47
Telewerken: De stand van zaken
48
7 Literatuur .............................................................................................
Geraadpleegde literatuur AVV, (1996) De thuisblijvende auto: analyses OVG ’85-’95, door MuConsult. i.o.v.de Adviesdienst Verkeer en Vervoer, Rotterdam. AVV, (1997) De
invloed
van
de
informatiemaatschappij
op
verkeer
en
vervoer;
toekomstbeelden in het verleden; door KPMG-BEA i.o.v.de Adviesdienst Verkeer en Vervoer, Rotterdam. AVV (2002) Mobiliteit door de tijd, door MuConsult i.o.v.de Adviesdienst Verkeer en Vervoer, Rotterdam. AVV (2003) Fiscale maatregelen en mobiliteit; inventarisatie van bestaande maatregelen, Rotterdam. Boltein, G. (1993) Telewerken op het platteland Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (1995) De mobiliteit van de Nederlandse bevolking, SDU Uitgeverij, Den Haag. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (2001) Index. Feiten en cijfers over onze samenleving: ICT en de economie, Den Haag. Commissie Luteijn (2003) Commissie Luteijn in de praktijk, Presentatie
Telewerken: De stand van zaken
49
Draijer , G. (2002) Presentatie 25 juni 2002, Directoraat Generaal Telecommunicatie en Post. Den Haag. Hamer, R., Kroes, H., Oostroom, Kockelkoren, M. (1992) Teleworking in the Netherlands: Evaluation, of changes in travel behaviour – further results. Transportation Research Record 1357, pag 82-89. Information Society Technologies (2002) Ework 2002. Status report on new ways to work in the knowledge economy Kropman, J. , Beek, P. van & Roosen, J. (1992) Flexibilisering van tijdroosters: een instrument voor beïnvloeding mobiliteit? ITS. Nijmegen. Limburg, D. (2002) Making Telework a reality; a method for introducing a new way of working into an organistion. Proefschrift Universiteit Twente, Twente University Press, Enschede. Martens, M.J., Wilmink, I.R., Korver, W., Heijma, A.O.J., Katwijk, R.T. van, Harrell, L. (1999) The mobility impact of the electronic highway. A technology forecast and assessment using a scenario approach.TNO-Inro. Delft Martens , M.J. en Korver, W, (2000) Forecasting and assessing the mobility effects of teleservices: a scenario approach. In: Transport Research Record 1706, National Academy Press: Washington DC. Martens, M. J., Korver, W., Raspe, O. (2002) Telework put into practice. An international exploration of telework business cases; paper presented at the World Congres of Transport Research in Seoel, Korea,.TNO-Inro. Delft:. Ministerie van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijk Relaties, Financiën, Justitie, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en Verkeer en Waterstaat (1999) e Digitale Delta in het kort, Den Haag.
Telewerken: De stand van zaken
50
Ministerie van Economische Zaken & Novem (2000) Het gras van de buren;buitenlands mobiliteitsbeleid in beeld, uitgevoerd door KPMG/BEA, Hoofddorp. Ministerie van Economische Zaken en Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2002) Convenant EZ (DGTP) - V&W (DGP en DGG) inzake Telematica Verkeer en Vervoer 2003-2006, Den Haag. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (1998) Zicht op Telewerken. Een studie naar de stand van zaken in de kennis over telewerken en de impact op de beleidsterreinen van SZW, Delft: TNO-STB; Amsterdam: Hugo Sinzheimer Instituut.. Minsterie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2000) Bereikbaarheidsscenario: taakcombineerders,
verkenning Directie
van
Coordinatie
de
extra
optie
voor
Emancipatiebeleid,
Den
Haag/Hoofddorp. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2002) Dagindeling
Halverwege.Tussenstand
experimenten.
Projectbureau
Dagindeling. Den Haag. Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1990) Tweede Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV II), SDU Uitgeverij, Den Haag Ministerie van Verkeer en Waterstaat, (1992) Minder woon-werkverkeer door Telewerken: rapportage van de Nederlandse telewerk experimenten. Den Haag, Hague Consulting Group Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1998) Interdepartementaal haalbaarheidsonderzoek werkprocesinnovatie Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1999) Inspiratiedocument. Stemsessie toekomstbeeld virtuele mobiliteit, Den Haag: Wegen naar de Toekomst. Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2000) Nationaal Verkeers- en vervoersplan NVVP) 2001 – 2020, Den Haag
Telewerken: De stand van zaken
51
Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2002a) Rondje regio; de regio’s aan zet, DGP, Directie MDV, Den Haag Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2002b) Nota Mobiliteitsmanagement, Den Haag Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van Economische Zaken, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer & TNO (2002) Op weg naar een omgevingsverkenner ICT, ruimte en mobiliteit. TNO-Inro. Delft Mokhtarian, P. & Sato, K. (1994) A comparison of the policy, social and cultural contexts for telecommuting in Japan and the United States, in: Social Science computer Review. Moktharian, P. (1998) A synthetic approach to estimating the impacts of telecommuting on travel. Urban Studies Vol. 35 no. 2, pag. 215-241 Novem (2001) Vijfjarenprogramma Telewerken, Utrecht OSPA (1990) Spreiding van werktijden, spreiding van de verkeersspits; een analyse van condities en gedrag. Onderzoeksinstituut voor Stedebouw, Planologie en Architectuur, TU Delft, Faculteit Bouwkunde, Delft. Universitaire Pers. Delft. Pendyala, R., M., Konstandinos, G.G., Kitamura, R. (1991) Impact of telecommuting on spatial and temporal patterns of household travel, Transportation 18, pag. 383-409. Spittje, H.D., (1999) De
invloed
van
tele-/thuiswerk
op
het
activiteitenpatroon
en
het
verplaatsingsgedrag. Van synchronisatie naar flexibilsatie, Rijksuniversiteit Groningen. Groningen. SUSTEL (2003) Telework Sustainability Assessment Tool, zie www.Telewerkforum.nl
Telewerken: De stand van zaken
52
Telework ’99 (1999) Making telework work for all. Proceedings of the sixth European Assembly on Telework and New Ways of Working. Aarhus, Denmark. TNO-STB (1992) Telewerk blijft maatwerk: De invoering van telwerk op grot schaal: kosten en baten en de invoeringsstrategie. Delft. TNO-Inro (1993) Verkeersmanagement, energie en milieu: de effecten van telematica toepassingen, i.o.v. Novem, Delft. TNO-Inro (1999 ) Wonen en werken uit en thuis met ICT. Delft. TNO-Arbeid (2000) Tien praktijkvoorbeelden van de inzet van Telewerken als werkaanpassing. Hoofddorp. Toffler, A. (1980) De derde golf, Veen Uitgevers, Utrecht/Antwerpen Traffic Test (2001) Emancipatiescan NVVP; een inventarisatie van mogelijk emancipatie-effecten van het NVVP. Veenendaal Van Reisen, F. (1996) Telewerk in
samenhang met andere strategieën ter beheersing van
automobiliteit en congestie. Colloquium Vervoersplanologisch Speurwerk, deel 2, pag. 717-736. Van Reisen, F. (1997) Ruim Baan voor Telewerken? Effecten van flexibele werkvormen op ruimtelijke ordening en mobiliteit als gevolg van veranderend tijdruimtegedrag. .TU Delft/NGS. Delft: Weeder P. Simonse, L.W.L. & Hooff, B.J. van den (1999) Haalbaarheidsstudie fileverdunningsplan + Deelrapport relatie Mobiliteit – Telewerken. Beantwoording van vier kernvragen inzake mobiliteitsaspecten van het fileverdunningsplan, M&I/Partners
Telewerken: De stand van zaken
53
Werkgroep 2000 (1995) Barometer Telewerken. 5e en laatste meting. Amersfoort Weijers, Th. et al. (1996) From Highstreek to Economic Highway: the future image of shopping. PbIVVS Report.. Den Haag.
Telewerken: De stand van zaken
54
Overige relevante literatuur Breeveld, K., (1999) Regelmatig onregelmatig. Spreiding van arbeidstijden en de gevolgen voor vrije tijd en recreatie,Tilburg: Katholieke Universiteit Brabant. Breedveld, C., Coin, M. & Broek, A. van den (2002) Ruimte voor tijd. Op weg naar een monitor tijdsordening, Den Haag: Projectbureau Dagindeling Commissie dagarrangementen (2002) Advies, Den Haag: Projectbureau dagindeling Information Society Technologies (2000) EWork 2000. Status report on new ways to work in the information society Information Society Technologies (2001) EWork 2001. Status report on new ways to work in the knowledge economy Erasmus, D & Bloem, J. (2000) Reflecting the internet 1.0; zes visies op de impact van internet op mens en economie, Den Haag: Internet Society. Haan, J. De & Huysmans, F. (2002) E-cultuur. Een empirische verkenning, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau Hague Consulting Group, (1985) Reducing work hours: implications for the landelijk model Heeswijk, J. van (1999) ICT en beleidsvorming, Origin Nederland B.V. Hubert, A. & Oostdijk. A (1999) Vervoermanagement en flexibele arbeid. Eindrapport, Leiden: Research voor Beleid
Telewerken: De stand van zaken
55
KPMG, (2002) ICT en duurzame mobiliteit; van effecten naar beleid. Hoofddorp. Ministerie van Economische Zaken en Werkgelegenheid (2001) De digitale economie 2001, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2002) Nieuwsbrief. Special over de conferentie Dagindeling Halverwege, Den Haag:Projectbureau Dagindeling Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1997) Een inspirerende verkenning van een samenleving in beweging. Project Questa. Den Haag: Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1998) Verplaatsen in de toekomst. Conceptueel model van het vervoer- en verkeerssysteem; Project Questa, Delft: RAND Europe & TNO-Inro Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van VROM & Ministerie van Economische Zaken (2000) Nederland Digitaal. Drie toekomstbeelden voor Nederland in 2030.Den Haag: Directie Ruimtelijk Economisch Beleid, Ministerie van Economische Zaken Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2001) Virtueel werken. Samenwerken op afstand. Wegen naar de Toekomst. Den Haag Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2001) Virtuele Mobiliteit en de Brever wet. Een constante in beweging; Beweegredenen van mensen. Wegen naar de Toekomst. Den Haag: Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2001) Netwerken
in
cijfers.
Trendrapportage
over
ICT-infrastructuren
2001.
Directoraat Generaal Telecommunicatie en Post. Den Haag: Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2002) 70 Minuten? Een introductie op twee onderzoeken naar constante reistijd en virtuele mobiliteit. Wegen naar de Toekomst. Den Haag:
Telewerken: De stand van zaken
56
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Opmerkelijke personen verplaatsen zich in de toekomst. Verslagenbundel externe interviewronde. Project Questa. Den Haag. Ministerie van Verkeer en Waterstaat Netwerken in de delta. Eerste klas voorzieningen voor netwerkeconomie en informatiemaatschappij. Directoraat Generaal Telecommunicatie en Post. Den Haag. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (1994) Fantastische Reizen. Science Fiction Reisgids. Rijksplanologische Dienst. Den Haag. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (1994) De
verdwenen
horizon.
Over
de
anatomie
van
de
reis
in
2050.
Rijksplanologische Dienst.. Den Haag. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (1997) Kiezen voor bewegingsruimte. Eindrapport Ruimpad. Rijksplanologische Dienst. Den Haag. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (1999) Een ministerie van ruimte en tijd. Naar een duurzame netwerksamenleving. Directie Informatiemanagement en Organisatie. Den Haag. Nauta, F., Dobbinga, R. & Akkermans, H. (1999) Kennisverkeer. De kenniseconomie als nieuwe maatschappelijke context voor verkeer en Vervoer. Origin Consulting. Den Haag. Noordam, P & Vlist, A. van der (1998) Trends in IT. Op tijd investeren in de juiste technologie. Ten Hage Stam. Den Haag. Projectbureau Dagindeling (1999) Combineren van onderwijs, opvang en vrije tijd. Advies van de Stuurgroep Dagindeling n.a.v. de discussies over de vierdaagse schoolweek in het basisonderwijs, Den Haag. Projectbureau Dagindeling (2001) Werk mee aan een betere dagindeling, Den Haag.
Telewerken: De stand van zaken
57
Projectbureau Dagindeling (2001) Transitie dagindeling, Den Haag. Puylaert, H.J.M, Drogendijk, A.P., Korver, W., Martens, M.J., Rutten, P. (1999) Wonen en werken: uit en thuis met ICT. Een verkenning naar de invloed van ICT op (de relatie tussen) wonen en werken. TNO-Inro. Delft: Ragetile, J. (1999) De elektronische weg naar een pro-actieve overheid. Dienen en verdienen met ICT. B&A Groep. Den Haag Spittje, H.D., (1995) Maatschappelijke
acceptatie
tele/thuiswerk.
Een
attitude
onderzoek.
Verkeerskundig Studiecentrum. Haren. Spaans, J. & Werf, C. van der (1996) Eight days a week. Een onderzoek naar dagindeling en het combineren van taken. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Den Haag. Telewerkforum Telewerken in Nederland: een managementgids. Woerden Tonkens, E., (2001) Naar
meer
samenhang
tussen
onderwijs,
kinderopvang
vrijetijdsvoorzieningen. Projectbureau Dagindeling. Den Haag. Wetzels, C. & Tijdens, K. (2001) Dubbel delen in de digitale delta. TNO-Inro. Delft.
Telewerken: De stand van zaken
58
en
Bijlage 1 Deelnemers aan de Workshop 29 oktober 2002 .............................................................................................
Jaap Grilk Barbara Swart Frank Hartkamp David Mol Jasper Hock ‘Lim Marlies Emmen Anne Boumans Mireille van Twuijver
Telewerken: De stand van zaken
59
Ministerie van V&W, DGP, MDV Ministerie van V&W, DGP, MDV NOVEM Ministerie van SZW, Projectbureau Dagindeling TU Delft AVV VMP AVV VMO AVV VMO
Telewerken: De stand van zaken
60
Bijlage 2 Sheetpresentatie workshop 29 oktober 2002 .............................................................................................
Telewerken: De stand van zaken
61
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
TELEWERKEN ?! Anne Boumans en Mireille van Twuijver Adviesdienst Verkeer en Vervoer Ministerie van Verkeer en Waterstaat 29 oktober 2002
Opbouw van het Position Paper • Aanleiding en doelstelling • Beleidslijnen • Netwerkanalyse • Definities en stand van zaken • Effecten • Strategisch advies • Nieuwe onderzoeksvragen
Aanleiding en doelstelling Bezinning op beleid V&W ten aanzien van Telewerken
Position Paper, waarin kennisoverzicht en strategische aanbevelingen
Beleidslijnen • Overheid algemeen: • Stimuleren ontwikkelingskansen ICT • Strategisch Akkoord ‘02: • Goede bereikbaarheid en ontsluiting, ook van de
elektronische snelweg • Terugdringen autoverkeer d.m.v. ICT toepassingen
• Ministerie van Verkeer en Waterstaat NVVP m.b.t. Mobiliteitsmanagement: – ICT/Telewerken kan verplaatsingen voorkomen dan wel spreiden – Rol V&W: Wegnemen barrières Stimuleren Vervoermanagement Voorbeeldwerking en experimenten
• Ministerie van Sociale Zaken – Stimuleringsmaatregel Dagindeling – Emancipatiebeleid – Arbo wetgeving
• Ministerie van Economische Zaken – ICT infrastructuur/DGTP taken – Arbeidsparticipatie
• Europees beleid – Ontsluiting arbeidsmarkt – …..
Netwerkanalyse • • • • • • •
V&W, SZW, EZ Decentrale overheden Novem Connekt Telewerkforum Koepels (werkgevers en werknemers) Planbureau’s en consultants
Definities en stand van zaken • Definitie – – – –
Tijd en plaatsonafhankelijk Gebruik ICT Percentage werktijd Breder perspectief: arbeidsflexibilisering
• Huidig aantal telewerkers in NL – 80.000 tot 480.000
• Bedrijfstakken – Telecommunicatie – Consultants – ..
• Potentieel – Wisselende percentages, maar teneur = groot potentieel
Effecten op mobiliteit • • • • •
Geringe reductie van mobiliteit Wel spreiding over de dag Verschuiving van andere vervoerswijzen Verschuiving naar andere motieven Verandering actieradius
Beleidsaanbevelingen • Let op: – Mobiel zijn is een natuurlijke behoefte
– Stel contactmogelijkheden centraal, niet mobiliteit op zich
• Randvoorwaarden scheppen – DGTP taken
• Stimuleren – Dialoog met decentrale overheden – Dialoog met bedrijfsleven
• Naar een netwerksamenleving met het huis als spil
• Samenwerking met VROM, EZ, SZW: – – – –
Locatiebeleid Woonomgeving Moderne woningen Dagarrangementen
• Naar een flexibel arbeidsethos: – Niet aanwezig, wel bezig (output) – Niet aanwezig, wel bereikbaar (communicatie)
Colofon Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat Adviesdienst Verkeer en Vervoer