Stand van zaken onderzoek woningaanbod in Vlaanderen
M. Le Roy R. Myncke B. Vandekerckhove
Onderzoeksopdracht binnen Werkpakket Wonen 1.B van het Steunpunt Ruimte en Wonen
Versie december 2007
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN
INHOUD 1.
INLEIDING ........................................................... 1
2.
METHODES VOOR HET BEPALEN VAN DE WOONKWALITEIT ...................... 3
2.1. INLEIDING ............................................................ 3 2.2. TECHNISCHE SCHOUWING .................................................... 3 2.2.1. INLEIDING ........................................................... 3 2.2.2. UITWENDIGE SCHOUWING .................................................. 5 2.2.3. INWENDIGE SCHOUWING ................................................... 5 2.3. INSTRUMENTEN VAN DE VLAAMSE WOONCODE ...................................... 6 2.4. MONDELINGE OF SCHRIFTELIJKE BEVRAGING ...................................... 8 2.5. NIEUWE ONTWIKKELINGEN IN DE METHODES VOOR DE BEPALING VAN WONINGKWALITEIT ......... 9 2.6. BESLUIT ............................................................. 11 3.
DATABRONNEN ........................................................ 13
3.1. INLEIDING ........................................................... 3.2. ONDERZOEKSDATABANKEN ................................................... 3.2.1. INLEIDING .......................................................... 3.2.2. PEILINGSENQUÊTES .................................................... 3.2.3. ENQUÊTE OVERLEG VAN VLAAMSE HUURDERSBONDEN (1993-1994) ................... 3.2.4. EEN UITWENDIG ONDERZOEK NAAR DE KWALITEIT VAN DE WONINGEN IN VLAANDEREN - AROHM SURVEY 1994/1995 .......................................................... 3.2.5. VOLKS- EN WONINGTELLINGEN EN SOCIAAL-ECONOMISCHE ENQUÊTE ................... 3.2.6. ONDERZOEKSPROJECT MICROCENSUS 2006..................................... 3.2.7. PROJECT OSIRIS .................................................... 3.2.8. SOCIAAL-ECONOMISCH PANEL ............................................ 3.2.9. PANEL STUDIE VAN DE BELGISCHE HUISHOUDENS ............................... 3.2.10. EU-SILC-ENQUÊTE ................................................. 3.2.11. APS-SURVEYS 1996-2004 ............................................ 3.2.12. HUISHOUDBUDGETONDERZOEK ............................................. 3.2.13. ENQUÊTE ENERGIEGEDRAG VLAAMSE HUISHOUDENS .............................. 3.2.14. DATA VAN STUDIES EN ADVIES IMMOBILIËN (STADIM) ........................ 3.2.15. SURVEY STADSMONITOR ................................................ 3.2.16. INTERNATIONAL SOCIAL SURVEY PROGRAMME ................................. 3.3. ADMINISTRATIEVE DATABANKEN .............................................. 3.3.1. INLEIDING .......................................................... 3.3.2. HEFFING OP LEEGSTAND EN VERKROTTING .................................... 3.3.3. ADMINISTRATIE PLANNING EN STATISTIEK .................................... 3.3.4. DATABANK ONBEBOUWDE PERCELEN .......................................... 3.3.5. VLAAMSE HUISVESTINGSMAATSCHAPPIJ ....................................... 3.3.6. VLAAMS WONINGFONDS .................................................. 3.3.7. DATA ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK ...................................... 3.3.8. ADMINISTRATIE VAN HET KADASTER, DE REGISTRATIE EN DE DOMEINEN (AKRED) ....... 3.3.9. KRUISPUNTBANK SOCIALE ZEKERHEID ........................................
13 15 15 15 16 18 19 22 23 25 26 27 28 29 30 31 32 37 38 38 38 38 40 41 42 42 43 44
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN
3.3.10. 3.3.11. 3.3.12. 4.
CENTRAAL REFERENTIE ADRESSEN BESTAND .................................. 44 WONINGENDATABANK CIPAL ............................................ 45 BESLUIT ......................................................... 46
SAMENSTELLING INDICATOREN WOONKWALITEIT ............................ 47
4.1. INLEIDING ........................................................... 4.2. ALGEMENE VOLKS- EN WONINGTELLING 1991.................................... 4.3. EEN UITWENDIG ONDERZOEK NAAR DE KWALITEIT VAN DE WONINGEN IN VLAANDEREN - AROHM SURVEY 1994/1995 .......................................................... 4.4. SYNTHESE-INDEX FYSISCHE STAAT VAN DE WONING O.B.V. SEE 2001 ................. 4.5. CLASSIFICATIE KWALITEIT VAN DE WONING, SEE 2001 ........................... 4.6. ALGEMENE TEVREDENHEIDSINDEX, SEE 2001 ................................... 4.7. STADSMONITOR ......................................................... 4.8. BESLUIT ............................................................. 5.
49 50 52 52 53 54
DE WONINGMARKT IN VLAANDEREN ANNO 2005 ............................. 55
5.1. INLEIDING ........................................................... 5.2. TYPE WONING .......................................................... 5.3. EIGENDOMSSTATUUT ...................................................... 5.4. OUDERDOM VAN DE WONING ................................................. 5.5. WONINGGROOTTE ........................................................ 5.6. WOONCOMFORT / GERIEFLIJKHEDEN ........................................... 5.7. STAAT VAN DE WONINGEN IN VLAANDEREN ...................................... 5.8. TEVREDENHEID OVER WONING EN WOONOMGEVING ................................... 5.9. WONINGMARKT .......................................................... 5.10. WONEN EN ARMOEDE .................................................... 5.11. VERGELIJKING BUITEN VLAANDEREN ......................................... 5.11.1. INLEIDING ........................................................ 5.11.2. WALLONIË ......................................................... 5.11.3. BRUSSELS GEWEST ................................................... 5.11.4. EUROPA .......................................................... 5.11.5. BESLUIT ......................................................... 6.
47 47
55 56 58 62 64 65 69 74 77 83 85 85 85 86 87 91
ALGEMEEN BESLUIT ................................................... 93
6.1. TRENDS .............................................................. 93 6.2. LEEMTEN ............................................................. 94 6.3. OPPORTUNITEITEN ....................................................... 95 BIBLIOGRAFIE ............................................................ 97
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN
FIGUREN Figuur 1. Type woningen in het Vlaams Gewest, 2001. Bron: NIS
57
Figuur 2. Opdeling van het woonpatrimonium naar eigendomsstatuut, 2001. Bron: NIS
58
Figuur 3. Evolutie van het percentage huishoudens dat eigenaar, mede-eigenaar of vruchtgebruiker is van hun woning. Bron: VRIND 2003
59
Figuur 4: Aard van de woning waarin men woont, opgesplitst naar eigenaars en huurders, in 2004, in % (APS-survey 2004). Bron: VRIND 2004/2005
60
Figuur 5. Ouderdom van de woningen in Vlaanderen, 2001. Bron: Vanneste D., I. Thomas & I. Laureyssen, Fysische staat van de woning, in: Ruimte en planning, jg 24, nr 4, 2004 62 Figuur 6. Evolutie van het aandeel Vlaamse huishoudens dat beschikt over de voorzieningen, 1991-2001. Bron: NIS
65
Figuur 7. Percentage huishoudens dat herstellingen aan de woning noodzakelijk acht, 2001. Bron: VRIND 2003.
70
Figuur 8. Percentage huishoudens dat vindt dat herstellingen aan de woningonderdelen nodig zijn, 2001. Bron: NIS
71
Figuur 9. Algemene tevredenheidsindex, 2001. Bron: NIS
74
Figuur 10. Tevredenheid over de voorzieningen, 2001. Bron: NIS
75
Figuur 11. Tevredenheid met de woonomgeving, 2001. Bron: NIS
76
Figuur 12. Aantal verkochte eenheden, 1990-2003. Bron: APS
77
Figuur 13. Evolutie sociale huursector, 1996-2003. Bron: APS
78
Figuur 14. Evolutie van het aantal panden dat nog op de inventaris staan op het einde van het jaar, 1996-2003. Bron: VRIND 2004/2005
79
Figuur 15. Maandelijkse huurprijs, in % van het aantal huurwoningen, 2001. Bron: NIS
80
Figuur 16. Evolutie van de prijs (euro) per m² bouwgrond, 1990-2003. Bron: APS
81
Figuur 17. Evolutie van de gemiddelde verkoopprijs in euro, 1990-2003. Bron: APS
82
Figuur 18. Evolutie van de indices (1990=100) van de gemiddelde woningprijs van een kleine en middelgrote woning en van het gemiddeld belastbaar inkomen per inwoner, van 1990 tot 2003. Bron: VRIND 2004/2005
82
Figuur 19. Percentage huishoudens dat verklaart in een woning met drie of meer gebreken te wonen. Bron: European Communities (2004), Living Conditions in Europe. Data 19982002, Statistical Pocketbook, 2003 Edition
90
Figuur 20. Aandeel eigenaars in 2002, vergelijking met enkele Europese landen, in % (Vlaams Gewest en België: 2001, Ierland en Portugal: 2000). Bron: VRIND 2004/2005
91
Figuur 21. Gemiddelde prijs voor een woning, vergelijking met enkele Europese landen, in 2003, in euro. Bron: VRIND 2004/2005
91
TABELLEN Tabel 1. Visiematrix, basis van de Stadsmonitor
35
Tabel 2. Constructie van de centrale woonindicator
48
Tabel 3. Weging van de onderdelen uit de SEE 2001 o.b.v. technische fiche Vlaamse Wooncode 51 Tabel 4. Classificatie kwaliteit van de woning. Bron: De Decker P. e.a. (2005)
52
Tabel 5. Kwaliteit van de woningen in de Belgische gewesten. Bron: wonen aan de onderkant p128 66 Tabel 6. Huishoudens naar comfort op basis van de PSBH, België, 1992 en 2002 (golf 1 en golf 11). Bron: PSBH 1992 en 2002, bewerkingen Mens en Ruimte
66
Tabel 7. De verdeling van de huishoudens naar comfort en bewonersstatuut op basis van de PSBH, België, 1992 en 2002. Bron: PSBH 1992 en 2002, bewerkingen Mens en Ruimte
67
Tabel 8. Staat van de woning in Vlaanderen, op basis van de SEE 2001. Bron: Vanneste D., I. Thomas & I. Laureyssen, Fysische staat van de woning, in: Ruimte en planning, jg 24, nr 4, 2004
71
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN
Tabel 9. Uitgaven voor wonen ten opzichte van totale consumptie en beschikbaar inkomen. Bron: Huishoudbudgetonderzoek, NIS, 2001
80
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
1.
INLEIDING
Het beleid van de Vlaamse overheid inzake wonen werd in 1997 uitgezet via de Vlaamse Wooncode. De basisstelling van de Vlaamse Wooncode is dat iedereen recht heeft op menswaardig wonen. Daartoe moet de beschikking over een aangepaste woning, van goede kwaliteit, in een behoorlijke leefomgeving, tegen een betaalbare prijs en met woonzekerheid worden bevorderd 1 . Als in Vlaanderen gesproken wordt over de kwaliteit van het woningpatrimonium, worden traditioneel drie aspecten onderscheiden, namelijk de bouwtechnische kwaliteit (structurele en de bouwfysische toestand), de woontechnische kwaliteit (comfortniveau) en de bezettingsgraad. Een dergelijke benadering laat echter niet toe een diepgaand beeld te krijgen van de kwaliteit van de woningvoorraad in Vlaanderen 2 . De laatste jaren is echter een evolutie in deze benadering op te merken. Bijkomende factoren worden in rekening gebracht, in het bijzonder de kwaliteit van de omgeving waarin men woont. Daarom wordt nu ook eerder gesproken van ‘woonkwaliteit’, terwijl men het vroeger had over ‘woningkwaliteit’. In deze bijdrage worden een aantal aspecten van het woningaanbod, woonkwaliteit en het woononderzoek in Vlaanderen onderzocht. We gaan na waar men op dit moment met het onderzoek staat. We starten met een overzicht van de methodes voor het bepalen van de woonkwaliteit: hoe gebeurde dit in het verleden, en welke zijn de nieuwe trends en ontwikkelingen. Een tweede belangrijk luik in deze bijdrage legt zich toe op databronnen. We stellen een stand van zaken op van het huidige aanbod aan databanken inzake wonen in Vlaanderen, zowel wat betreft wetenschappelijke als administratieve databanken. Een volgend hoofdstuk behandelt indicatoren over woonkwaliteit. We bekijken welke indicatoren werden geconstrueerd naar aanleiding van voorgaande onderzoeken. Vervolgens schetsen we een beeld van de woningmarkt in Vlaanderen anno 2005, waarin we op basis van verscheidene bronnen en cijfergegevens de huidige toestand en verschillende aspecten van de woningmarkt in Vlaanderen belichten. De situatie van de woningmarkten in Wallonië, Brussel en Europa komt hier tenslotte ook aan bod. Deze paper heeft dus duidelijk het doel een introductie te bieden op het bestaande materiaal. Deze paper, in het bijzonder het derde hoofdstuk met inventarisatie van databronnen, werd in de loop van 2007 geactualiseerd op basis van het
1 2
Hubeau B. (ed.) (2002), De Vlaamse Wooncode en de sociale huisvesting. Bronnenboek, die Keure, Brugge Heynen H. (2001), Ontwikkeling van een gedifferentieerde methode voor het bepalen van de kwaliteit van woningen, Onderzoeksgroep voor Stedelijkheid en Architectuur, KULeuven 1
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
verschijnen van nieuwe databronnen en onderzoeksmateriaal. Andere hoofdstukken werden niet meer aangepast, en in het bijzonder voor het laatste hoofdstuk met schets van de Vlaamse woningmarkt anno 2005 verwijzen we intussen naar het eigen onderzoek uitgevoerd binnen het Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid en het Steunpunt Ruimte en Wonen, en de publicaties die daaruit zijn voortgekomen en nog zullen voortkomen.
2
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
2.
METHODES
2.1.
INLEIDING
VOOR HET BEPALEN VAN DE WOONKWALITEIT
In de jaren 1960 werd in België aangevat met onderzoek naar de kwaliteit van woningen. De eerste jaren spitste dit onderzoek zich in het bijzonder toe op bouwtechnische kenmerken van de woning. Sedert deze beginperiode evolueerde het onderzoek naar woonkwaliteit naar een ruimere benadering van het onderwerp. In latere onderzoeken kwamen, naast de bouwtechnische kwaliteit van woningen, reeds verschillende andere aspecten aan bod, namelijk 3 woontechnische kwaliteit (comfortniveau) en bezettingsgraad. De laatste jaren werd het begrip woonkwaliteit nog verder uitgebreid naar de kwaliteit van de woonomgeving. In Nederland wordt reeds jaren toonaangevend onderzoek verricht naar woonkwaliteit. In deze bijdrage zal de Nederlandse ervaring geregeld worden aangehaald. Een gelijkaardige evolutie kan daarin worden waargenomen 4 . Ook daar beperkt het onderzoek zich al lang niet meer tot de bouwtechnische aspecten van de woningen. In de loop der jaren werden steeds meer elementen aan het onderzoek toegevoegd. Waar vroeger enkel de woning aan bod kwam, werd nu ook bijvoorbeeld de woonomgeving in het onderzoek betrokken. Op die manier verkrijgt men naast technische gegevens over de woning ook gegevens over leefbaarheid en wooncomfort. De hele periode sinds de aanvang van de eerste onderzoeken naar woonkwaliteit in Vlaanderen betekende een zoektocht naar de meest geschikte methode om woonkwaliteit te meten en te onderzoeken. Op dit moment wordt nog steeds gezocht naar verdere verfijningen van de bestaande methodes.
2.2.
TECHNISCHE
SCHOUWING
2.2.1. INLEIDING Via een technische schouwing kan men de kwaliteit van een woning bepalen, meestal gebeurt dit door technisch geschoolde inspecteurs. Een woning kan zowel inwendig als uitwendig worden geïnspecteerd. In vele gevallen wordt enkel een uitwendige schouwing uitgevoerd, omdat de kostprijs daarvan lager ligt. Bovendien biedt dit reeds een behoorlijk zicht op de kwaliteit van de
3
4
Heynen H. (2001), Ontwikkeling van een van de kwaliteit van woningen, Architectuur, KULeuven. Ministerie van Volkshuisvesting, Kwalitatieve Woning Registratie in een
gedifferentieerde methode voor het bepalen Onderzoeksgroep voor Stedelijkheid en Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, notendop, Doel, Opzet en Uitvoering 3
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
woning. Een inwendige schouwing kan daarop een aanvullend inzicht geven, maar is praktisch echter moeilijker uitvoerbaar, want sterk afhankelijk van de bereidheid tot medewerking van de bewoners. Inwendige schouwingen worden in Vlaanderen alleen repressief gebruikt, meer bepaald met het oog op de verbetering van de kwaliteit van het Vlaamse huurpatrimonium. Het laatste grootschalige onderzoek naar de kwaliteit van de Vlaamse woningen dateert van 1994/1995. Ook toen werd uitsluitend een uitwendig schouwing uitgevoerd. Het is echter zo dat men bij een inwendig onderzoek vaak bijkomende ernstige gebreken moet noteren, die op basis van een uitwendige inspectie niet kunnen worden ingeschat. 5 Op basis van de resultaten van een onderzoek van het Nationaal Instituut voor de Huisvesting uit 1978 heeft men vastgesteld dat er een grote correlatie bestaat tussen de resultaten van een volledige woningschouwing (inwendig én uitwendig) en deze van een onderzoek waarbij de woningen alleen aan een uitwendig onderzoek werden onderworpen. Het aandeel slechte woningen op basis van een uitwendig onderzoek moet vermenigvuldigd worden met een coëfficiënt 1,17 om tot een meer realistisch en correct beeld te komen. Bij de verwerking van de survey 1994/1995 werd deze index toegepast om de bekomen resultaten te verfijnen. We kunnen er echter van uitgaan dat deze index reeds gedateerd, en waarschijnlijk niet meer geldig is. Bovendien is over deze index, de precieze berekening en de achterliggende gegevens bitter weinig informatie beschikbaar. We weten enkel dat deze werd bepaald als de verhouding tussen het percentage woningen in de slechtste kwaliteitscategorie (‘woning met zware gebreken’) bij een inwendige tov bij een uitwendige schouwing, en dit enkel voor de resultaten van de provincie Oost-Vlaanderen. Het is echter bekend dat er regionale en lokale verschillen zijn in woonkwaliteit in België en Vlaanderen. Een oefening om op basis van de data van een woningschouwing in Wallonië in 1996 de berekening van dergelijke index te herhalen, heeft duidelijk aangetoond dat de resultaten van deze berekening en dus ook de uiteindelijke index, zeer sterk afhankelijk is van de gehanteerde methode en de keuzes die daarbij worden gemaakt (oa geïnspecteerde woningonderdelen, bepaling van het eindoordeel, weging van elementen, …). Om deze redenen wensen we de waarde van deze index van 1,17 uit 1978 eveneens te relativeren en ook verder geen gebruik te maken van deze of van een gelijkaardig index. We beschikken bovendien niet over de data en juiste informatie om deze index te actualiseren. Toch kan men ervan uitgaan dat bij een woning die aan de buitenkant gebreken vertoont, er ook meer kans is op inwendig gebreken, zoals bleek uit de AROHM survey 1994/95: een gebrek aan comfort en uitrusting doet zich
5
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1996), AROHM, Een uitwendig onderzoek naar de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen, verslag van de survey 1994/1995, Brussel, 212 p. 4
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN meestal voor in woningen met ook uitwendige gebreken 6 . Maar dit is toch steeds een onderschatting. De methode van het uitwendige kwaliteitsonderzoek heeft als grote voordeel dat men snel en met relatief beperkte middelen tot betrouwbare resultaten betreffende de woningkwaliteit komt. De uitspraken die na uitvoering van het uitwendig onderzoek gedaan kunnen worden, zijn voldoende representatief voor de staat van de volledige woning (in- en uitwendig) en het comfortniveau. 7
2.2.2. UITWENDIGE
SCHOUWING
Om een enigszins betrouwbaar oordeel te kunnen vellen over de kwaliteit van een woning via een uitwendige inspectie moet een inspecteur in de mogelijkheid zijn drie essentiële bouwonderdelen te beoordelen, namelijk het dak, het schrijnwerk en de gevel. Vooral in stedelijke omgevingen kan zich hier een probleem stellen aangezien veel woningen er een plat dak hebben dat niet kan worden beoordeeld van op het openbaar domein. De eindconclusie kan dan ook wat te licht uitvallen. Daarnaast zijn bepaalde gebreken aan de verschillende bouwelementen zoals het dak of de gevel uitwendig niet zichtbaar. Deze elementen kunnen wel via een inwendige inspectie achterhaald worden. Voor het bouwelement gevel is bijvoorbeeld optrekkend grondvocht – wat toch wijst op een mindere kwaliteit van de woning – moeilijk uitwendig waar te nemen.
2.2.3. INWENDIGE
SCHOUWING 8
Bij woningen die ook inwendig onderzocht worden, kunnen uiteraard meer aspecten worden beoordeeld. Door ook bijvoorbeeld vochtigheid, dakgebinte, draagvloeren, technische uitrusting, planindeling, verlichting en verluchting, isolatie, … in rekening te brengen, kunnen meerdere gebreken aan het licht komen. In Vlaanderen staan een twintigtal inspecteurs in voor de controle van woningen in het kader van de Vlaamse Wooncode. Het is hun taak ervoor te
6
7
8
Men kan stellen dat woningen met zware uitwendige gebreken door de aanwezigheid van het nodige comfort geen betere eindbeoordeling zouden krijgen bij een inwendig onderzoek. Daarentegen zouden woningen met slechts lichte gebreken of bepaald zware gebreken wel een slechtere beoordeling kunnen krijgen door het gebrek aan comfort. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1996), AROHM, Een uitwendig onderzoek naar de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen, verslag van de survey 1994/1995, Brussel Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1996), AROHM, Een uitwendig onderzoek naar de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen, verslag van de survey 1994/1995, Brussel 5
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
zorgen dat de instrumenten van de Vlaamse Wooncode (zie onder, 2.3.) worden toegepast, door het vaststellen van bijvoorbeeld ongeschiktheid en onbewoonbaarheid van woningen of overbewoonde woningen. In het Nederlandse onderzoek (KWR) 9 wordt bij de inwendige inspectie eerst gekeken naar de bouwtechnische kwaliteit van de woning. Het gaat hierbij onder andere over uitrusting, onderhoud en herstelkosten. Ook de functionele en de energetische kwaliteit komen aan bod. Functionele kwaliteit betreft het aantal vertrekken, oppervlakte, bereikbaarheid en geschiktheid voor ouderen. Bij energetische kwaliteit gaat het om de isolatie van de woning en de aanwezige installaties voor verwarming en warm water. Bij de beoordeling van de woonomgeving tenslotte worden het voorzieningsniveau, sociale veiligheid, verkeersveiligheid en ruimtelijke kwaliteit beschouwd.
2.3.
INSTRUMENTEN
VAN DE
VLAAMSE WOONCODE
De Vlaamse Wooncode (VWC), basisdecreet van de Vlaamse Regering, werd ontwikkeld met het oog op het bevorderen van de algemene kwaliteit van de woningen in Vlaanderen. Basisidee van de VWC is dat iedereen recht heeft op menswaardig wonen. Daartoe moet de beschikking over een aangepaste woning, van goede kwaliteit, in een behoorlijke leefomgeving, tegen een betaalbare prijs en met woonzekerheid worden bevorderd 10 (Art.3). Men realiseert dit door (Art.4 §1.): -
huur- en koopwoningen beschikbaar te stellen tegen sociale voorwaarden renovatie, verbetering of aanpassing van het woningbestand te bevorderen en zo over te gaan tot vervanging ervan huisvestingsondersteuning te bieden aan woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden initiatieven te ontwikkelen om enerzijds de prijzen te beheersen en anderzijds groepen van woningen functioneel in te richten
Art. 5 van de VWC stelt dat elke woning moet voldoen aan de elementaire veiligheids-, gezondheids-, en woonkwaliteitsvereisten op verschillende vlakken. Er zijn negen objectgebonden vereisten en één bezettingsnorm. De Vlaamse Overheid rekent het tot haar taak om actief en preventief de kwaliteit van woningen te onderzoeken en waar nodig maatregelen te nemen. In het kader van de VWC werd een instrumentarium ontwikkeld, gebaseerd op bovenstaande normen, dat waarborgen moet bieden voor een kwalitatief woonpatrimonium en een leefbare woonomgeving. Binnen dit instrumentarium
9 10
Ministerie Kwalitatieve Hubeau B. Bronnenboek,
van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Woning Registratie in een notendop, Doel, Opzet en Uitvoering (ed.) (2002), De Vlaamse Wooncode en de sociale huisvesting. die Keure, Brugge 6
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
kan een onderscheid gemaakt worden tussen sanctionerende en stimulerende maatregelen 11 . Sanctionerende maatregelen - Conformiteitsattest voor huurwoningen. Bewijs dat de woning voldoet aan de minimale veiligheids-, gezondheids-, en woonkwaliteitsnormen, zoals bepaald in de VWC. Dit attest wordt uitgereikt door de gemeente en is 10 jaar geldig. Woningen die niet conform zijn en toch worden verhuurd, krijgen in principe een boete. Een conformiteitsattest is echter niet verplicht voor de verhuring van een woning. - Inventaris van leegstand en verkrotting. Elke gemeente deelt aan de administratie mee welke gebouwen en/of woningen op haar grondgebied verwaarloosd zijn of leegstaan. Het Vlaams Gewest legt een heffing op aan woningen die op één van de lijsten voorkomen. - Sociaal beheersrecht. Geeft bepaalde instanties het recht om woningen op de inventaris van leegstand en verkrotting voor minimaal negen jaar in beheer te nemen, te renoveren en sociaal te verhuren, om zo te voorkomen dat gebouwen van de woningmarkt verdwijnen. - Recht van voorkoop. Een corrigerend mechanisme waarmee speculatieve leegstand en verkrotting tracht te bestrijden.
de
overheid
- Ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring. De burgemeester kan besluiten deze maatregel toe te passen, met als doel ongeschikte en/of onbewoonbare woningen te verbeteren, aan te passen of te renoveren. - Overbewoondverklaring, bij woningen die niet aangepast zijn aan de woonbezetting of gezinssamenstelling, en waarbij het grote aantal bewoners een veiligheids- en/of gezondheidsrisico vormt. Eveneens een bevoegdheid van de burgemeester. Stimulerende maatregelen - Sociale renovatielening, waarbij de intrestlast gesubsidieerd wordt. Voor woonbehoeftigen die voldoen aan bepaalde inkomensvoorwaarden en waarvan de woning aan bepaalde voorwaarden voldoet. - Tegemoetkoming voor de renovatie van woningen of gebouwen, huishoudens die aan bepaalde inkomensvoorwaarden voldoen.
voor
- Tegemoetkoming voor de aanpassing van de woning aan de fysieke mogelijkheden van sommige bewoners, voor huishoudens die aan bepaalde inkomensvoorwaarden voldoen. - Tegemoetkoming in de huur- en installatiekosten, voor woonbehoeftige gezinnen en alleenstaanden, om een woning te huren die voldoet aan bepaalde voorwaarden. Deze maatregel dient om het verlaten van een voor bewoning ongeschikte of onaangepaste woning aan te moedigen.
11
Van Damme B. (2003), Kwaliteitsmeting van woningen en wonen, Haalbare kaart voor de provincie West-Vlaanderen?, HIVA 7
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
In een eerste fase zijn de maatregelen nog ondersteunend. Dan komt er een fase van onderhandeling met de verhuurder om de woning opnieuw in orde te brengen op het vlak van veiligheid, gezondheid en woonkwaliteit. Als dit allemaal niet lukt, treden de sanctionerende mechanismen in werking: opname in de inventaris van leegstand en verkrotting, gekoppeld aan de heffing, het sociaal beheersrecht, het voorkooprecht en het strafrechtelijk optreden. 12 Met het oog op de toepassing van de VWC en haar instrumentarium werd een gestructureerde checklist (technisch verslag) opgesteld. Deze checklist wordt gebruikt bij het onderzoek van woningen, en dient als basis voor de vaststelling van verwaarlozing, ongeschiktheid en niet-conformiteit van de woning. Gegevens over leegstand, verwaarlozing en ongeschiktheid/ onbewoonbaarheid van woningen worden verzameld in de inventaris van Heffing op Leegstand en Verkrotting (HOLV). Alle gevallen waarvoor op basis van de VWC een procedure wordt opgestart, worden in deze databank opgenomen. De VWC is in de eerste plaats een juridisch instrument om te kunnen vaststellen of een woning ongeschikt, onbewoonbaar, onaangepast, overbewoond of niet conform is. Het instrument is ontwikkeld om eigenaars van slechte woningen te kunnen dwingen aanpassingen aan de woning door te voeren. Dankzij de VWC wordt in Vlaanderen dan ook actief werk gemaakt van het onderzoeken van de kwaliteit van woningen. Maar het doel van de VWC gaat verder dan enkel het bepalen van de kwaliteit, uiteindelijk moet de VWC door de aanpak van de slechtste woningen, zorgen voor een verbetering van de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen. Door de focus op enkel de slechtste woningen, krijgen we via de VWC en de instrumenten ervan echter enkel zicht op deze woningen. Aan de hand van de VWC komen we dus niets te weten over de algemene kwaliteit van de woningen in Vlaanderen. De methode die wordt gehanteerd is bovendien niet verfijnd genoeg om kwaliteitsbepaling van alle woningen te doen.
2.4.
MONDELINGE
OF SCHRIFTELIJKE BEVRAGING
Een bevraging van de woonconsument kan een aanvullend inzicht geven op de woningkwaliteit door ook elementen zoals het uitrustingsniveau of het comfortniveau van een woning mee in rekening te brengen. In de SEE 2001 werden zo een aantal vragen opgenomen. Bewoners zelf de structurele kwaliteit van hun woning laten beoordelen, leidt automatisch tot een subjectiviteit in de antwoordenpatronen. Bewoners mogen niet altijd in staat geacht worden de technische kwaliteit van de eigen woning correct in te schatten. Nochtans moeten we op basis van een vergelijking tussen de
12
Raymaekers P., Evaluatie van de instrumenten voor kwaliteitsbewaking uit de Vlaamse Wooncode, in: Wonen onderzocht 2000-2004, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Woonbeleid 8
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
uitspraken die gedaan kunnen worden uit de AROHM survey 1994/1995 (inspectie) en die uit de SEE 2001 (bevraging) besluiten dat tot op een zekere hoogte de veronderstelling van subjectiviteit rond de data uit een bevraging kan worden weerlegd. Men kan er met andere woorden van uitgaan dat de fysische staat van de woning in belangrijke mate ook effectief overeenkomt met de inschatting die bewoners maken van de kwaliteit van hun woning. Bij een bevraging naar de tevredenheid over de woning moet rekening gehouden worden met enerzijds belevingsaanpassing en anderzijds het referentiekader. Belevingsaanpassing zorgt ervoor dat bewoners zich tevreden stellen met hun woning, ondanks de gebreken, omdat ze toch geen andere keuze hebben 13 . Het gaat hier bijvoorbeeld om eigenaars, huurders met beperkte middelen, enz. Het referentiekader van de bewoner kan ervoor zorgen dat verschillende bewoners eenzelfde woning op een verschillende manier beoordelen, omdat zij over een andere achtergrond, een ander referentiekader, beschikken.
2.5.
NIEUWE
ONTWIKKELINGEN IN DE METHODES VOOR DE BEPALING VAN
WONINGKWALITEIT
Er wordt nog steeds onderzocht op welke manier de bestaande methodes voor de bepaling van de woningkwaliteit verder kunnen worden verfijnd. De benadering van ‘woningkwaliteit’ werd geleidelijk ruimer: op dit moment wordt hierbij niet meer enkel gesproken over bouwtechnische kenmerken, maar komen ook andere aspecten aan bod: in de eerste plaats bijvoorbeeld comfortelementen, de laatste jaren ook de kwaliteit van de woonomgeving. Het is immers zo dat de kwaliteit van het wonen, en daarmee gepaard gaand de tevredenheid van de bevolking daarover, niet enkel bepaald wordt door de staat en uitrusting van de woning, maar dat ook de omgeving waarin men woont en leeft van doorslaggevend belang is. Een erg verfijnde en gedifferentieerde methode werd ontwikkeld door ASROKUL (Hilde Heynen) 14 . Deze methode wil naast de drie momenteel gebruikelijke aspecten, namelijk de bouwtechnische kwaliteit, de woontechnische kwaliteit en de bezettingsgraad, ook andere aspecten die belangrijk zijn voor de kwaliteit van het wonen in rekening brengen. Dit zijn bijvoorbeeld omgevingskwaliteiten (dichtheid, aanwezigheid van voorzieningen, functievermenging, …), de verhouding ‘community and privacy’ (overgang publiek-privé e.d.), mogelijkheden tot toeëigening van de woning en sociale controle, vormgevingskwaliteiten of aanpasbaarheid.
13
14
Jacobs, T., L. Vanderleyden en L. Vanden Boer (red.) (2004), Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkingsen Gezinsstudies. Heynen H. (2001), Ontwikkeling van een gedifferentieerde methode voor het bepalen van de kwaliteit van woningen, Onderzoeksgroep voor Stedelijkheid en Architectuur, KULeuven. 9
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
In de eerste fase van deze gedifferentieerde methode worden een aantal objectief waarneembare criteria gebruikt om de woningen en woonomgevingen in verschillende types onder te brengen. In de tweede fase worden objectief meetbare gegevens van de woning opgenomen, zoals oppervlaktes van de ruimtes, relaties tussen de verschillende ruimtes, flexibiliteit, vensters en de oriëntatie, buitenruimte en uitzicht. Elk onderzocht criterium krijgt een eindscore, zodat per element een gedifferentieerd oordeel mogelijk wordt. Zo wordt immers duidelijk op welke criteria een woning goed scoort en op welke criteria een woning matig of slecht scoort. Een gelijkaardige oefening wordt gedaan voor de objectief meetbare kenmerken van de woonomgeving: de aanwezige voorzieningen, de storende elementen, de bereikbaarheid en de verkeersveiligheid. In een derde fase worden tenslotte kwalitatieve elementen van woningen en woonomgevingen onderzocht die moeilijk objectiveerbaar zijn. Deze elementen worden geobserveerd en hun invloed wordt beschreven aan de hand van een tekst. Voor de woning betreft het thema’s zoals de context van de woning, uitstraling, materialen, expressie, stijlvastheid, ruimtelijkheid, privacy, mogelijkheden voor toeëigening en identificatie. Voor de woonomgeving worden stedenbouwkundige en sociale karakteristieken behandeld. Uit dit onderzoek is gebleken hoe moeilijk het is een typologie van woningen te ontwikkelen. Er moet hierbij een groot aantal elementen in rekening gebracht worden, die niet steeds objectief te meten zijn. Het Nederlandse Ministerie van VROM (Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) stond tot voor kort in voor de uitvoering van twee onderzoeken: het WoningBehoefte Onderzoek (WBO) en de Kwalitatieve Woningregistratie (KWR). WBO werd opgestart in de jaren 1960 en vond vierjaarlijks plaats, de laatste keer in 2002. KWR gebeurt sinds 1975 iedere vijf à zes jaar, met de recentste uitvoering eveneens in 2002. Het doel van WBO was aanvankelijk het in beeld brengen van tekort schietende woonkwaliteit en onvoldoende sanitaire voorzieningen, tegenwoordig staat de waardering van de woning en de woonomgeving centraal. De beschikbaarheid van woningen en de betaalbaarheid komen uiteraard nog steeds aan bod. WBO 2002 15 werd uitgevoerd bij 90.000 Nederlanders, die een vragenlijst voorgelegd kregen, via huisbezoek, telefonisch of via internet. KWR is een grootschalig onderzoek naar de fysieke kwaliteit van de Nederlandse woningen en woonomgeving. Voor KWR 2000 16 werden 15.000 woningen geïnspecteerd. Het verschil tussen beide onderzoeken ligt erin dat WBO eerder peilt naar de waardering van de bewoners over hun woonsituatie, terwijl KWR via inspecties de kwaliteit van de woning en woonomgeving wil bepalen. Vanaf 2005 worden beide onderzoeken samengevoegd tot WoON
15 16
Ministerie van VROM (2003), Beter thuis in wonen, Kernpublicatie WoningBehoefte Onderzoek Ministerie van VROM (2003), De kwaliteit van de Nederlandse woning en woonomgeving rond de millenniumwisseling, Basisrapportage Kwalitatieve Woningregistratie 2000 10
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
(Woononderzoek Nederland). Het onderzoek bij de recentste KWR in Nederland verliep in twee fases 17 . In eerste instantie wordt tijdens een woninginspectie de woning grondig onderzocht (uitwendig en inwendig) door een bouwkundig ingenieur. Verschillende aspecten komen daarbij aan bod. In de eerste plaats zijn dit de algemene woningkenmerken (type woning, bouwjaar). Verder wordt gekeken naar de bouwtechnische en functionele kwaliteit van de woning. Er is eveneens aandacht voor energieaspecten, zoals isolatie, ventilatie, verwarming, enz. Tenslotte wordt ook een inspectie van de omgeving uitgevoerd. Hierbij heeft men oog voor de voorzieningen, sociale veiligheid, verkeersveiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Bij de inspectie worden foto’s gemaakt van het woningtype, de straatinrichting en het woonmilieu. Vervolgens wordt een telefonische enquête uitgevoerd bij de bewoners van de onderzochte woningen. Allereerst worden enkele vragen gesteld over de algemene woningkenmerken (bouwjaar, eigendomscategorie, woonprijzen) en huishoudkenmerken (nationaliteit, opleiding, inkomen). Het belangrijkste bij deze enquête is de bevraging van de mening van de bewoners over de kwaliteit van de woning en de woonomgeving. Wat vindt men van de scholen, speelvoorzieningen, winkels, groenvoorziening, parkeermogelijkheden? Hoe veilig voelt men zich in de buurt? Zijn er verhuiswensen? Ook het gebruik van gas, warm water en elektriciteit komt aan bod. Deze bewonersenquête levert veel subjectieve informatie op over de kwaliteit van woning en woonomgeving. Deze subjectieve gegevens kunnen echter in relatie gebracht worden met de objectieve informatie uit de woninginspecties. Op die manier kan men nagaan of de bevindingen van bewoners overeenkomen met de objectieve resultaten van de inspecties. M.a.w. of datgene wat objectief als kwaliteit wordt beschouwd ook als kwaliteit wordt ervaren.
2.6.
BESLUIT
De methodes voor het bepalen van woonkwaliteit die in het verleden werden toegepast, zijn niet meer aangepast aan de huidige benadering en visie op woonkwaliteit. Dit begrip kreeg de laatste jaren een ruimere betekenis, waarbij meer aandacht gaat naar de kwaliteit van de omgeving waarin men woont en leeft. Men moet daarom ook op zoek naar een methode die beter overeenstemt met deze nieuwe betekenis. Na de behandeling van een aantal van deze methodes, van de oudere en meer traditionele tot de nieuwe ontwikkelingen, kunnen we besluiten dat in Vlaanderen nog slechts pionierswerk werd uitgevoerd met nieuwere methodes. Uiteraard bestaat dé ideale onderzoeksmethode niet, en komt het er dus op
17
Ministerie van VROM, Kwalitatieve Woning Registratie in een notendop, Doel, Opzet en Uitvoering 11
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
aan op basis van ervaringen een methode te ontwikkelen voldoet aan de verwachtingen van ieder onderzoek.
die
het
meest
Interessante bijdragen en denkpistes kunnen gevonden worden buiten Vlaanderen, o.a. in Nederland. Ervaringen en ontwikkelingen in het onderzoek naar woonkwaliteit uit het buitenland, kunnen in Vlaanderen interessante bijdragen leveren aan het onderzoek, mits ze worden benaderd vanuit de specifieke Vlaamse context en de eigen sterktes. Het onderzoek dat in 2005 wordt uitgevoerd door het Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid, in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, combineert verschillende vormen van informatieverzameling. Er wordt een technisch uitwendig onderzoek verricht van woningen, gecombineerd met een uitgebreide face-to-face bevraging. Daardoor worden zowel de technische aspecten van de woning, alsook de beleving van de bewoners in het onderzoek opgenomen en kunnen beide worden vergeleken. Dit type van combinatie-onderzoek is de te volgen piste voor de toekomst.
12
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
3.
DATABRONNEN
3.1.
INLEIDING
In het verleden werden reeds verscheidene wetenschappelijke onderzoeken en surveys uitgevoerd naar wonen, het woningaanbod en de kwaliteit van het wonen in Vlaanderen. Gekoppeld aan deze onderzoeken werden databanken aangemaakt. Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de beschikbare databanken die gegevens bevatten over wonen en het woningaanbod of die interessant zijn in het kader van woononderzoek. Het Kenniscentrum heeft zich tot doel gesteld een stand van zaken op te stellen van de bestaande databanken in Vlaanderen, die een basis kan vormen voor toekomstig woononderzoek. Wat ons sterk interesseert, is het aanbod aan bestaande databanken in Vlaanderen. Welke informatie is op dit moment voorhanden, waar is ze beschikbaar en hoe werd ze verzameld? Hieronder volgt een inventarisatie van de bestaande databronnen in Vlaanderen. Binnen dit grote aanbod aan databanken, kan een onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds onderzoeksdatabanken en anderzijds administratieve databanken, die opgemaakt worden ter ondersteuning van het beleid of voor administratieve redenen (vb. kadaster). Interessant is de wijze waarop de data werden verzameld en hoe groot de betrouwbaarheid van de databank is. Dit hangt af van een heleboel factoren: steekproefomvang, representativiteit, respons, wijze van bevraging, … In dit verband hebben reeds verschillende auteurs aangetoond dat er in een surveyonderzoek naar woonkwaliteit sprake is van een lichte overschatting van de woningkwaliteit. Een probleem dat zich vaak met de bestaande databanken stelt, is dat in vele gevallen de mogelijkheid niet bestaat om ze aan elkaar te koppelen. Dit zou een enorme bron van informatie kunnen opleveren. In sommige gevallen stellen zich hierbij technische moeilijkheden, in andere gevallen is een dergelijke koppeling van gegevens in strijd met de privacywetgeving. Er bestaat in Vlaanderen een veelheid aan databanken over wonen. Het is belangrijk de doelstellingen te kennen die aan de basis van deze databanken liggen. Naast onderzoeken die betrekking hebben op heel Vlaanderen en de hele Vlaamse bevolking, zijn er ook uitgevoerd die enkel betrekking hebben op bepaalde doelgroepen, vb. ouderen, jongeren, allochtonen, … Andere onderzoeken beperken zich geografisch tot een bepaalde streek, een stad, … Een aantal van onderstaande databanken zijn het resultaat van een eenmalig onderzoek of zijn reeds afgesloten. De data blijven echter beschikbaar en zijn nog steeds bruikbaar voor onderzoek. Uiteraard zijn de onderzoeken die 13
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
nog lopende zijn, en nog van nieuwe data worden voorzien, voor de toekomst het meest interessant.
14
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
3.2.
ONDERZOEKSDATABANKEN
3.2.1. INLEIDING Een groot deel van de meest bruikbare databanken over wonen in Vlaanderen zijn onderzoeksdatabanken. Zij worden ontwikkeld met het oog op wetenschappelijk onderzoek. Vaak gebeurt dit in opdracht van de verschillende overheden. Onderzoeksdatabanken worden opgesteld door verschillende instanties: overheden of diensten verbonden aan overheden, onderzoeksinstellingen en studiegroepen, universiteiten, …
3.2.2. PEILINGSENQUÊTES In het verleden heeft het toenmalige Nationaal Instituut voor de Huisvesting ongeveer tienjaarlijks een onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van de woningen in België. In deze peilingsenquêtes die plaatsvonden in 1960-61, 1971-72 en 1982-83 werd de kwaliteit van de woningen steeds inwendig beoordeeld. Het staal van de peilingsenquêtes was gebaseerd op het kadaster en omvatte op die manier zowel leegstaande als bewoonde woningen. De peilingsenquêtes werden complementair beschouwd aan de tienjaarlijkse woningtellingen van het NIS 18 , die onder andere een inzicht gaven in de bezettingsgraad van het woningpark en in een aantal uitrustingsaspecten, maar geen aandacht besteedden aan de kwaliteit van het woningpark. Bij de eerste peilingsenquête in 1960-61 werden 70.000 woningen aan een grondig onderzoek onderworpen. De onderzoekers beschouwden volgende aspecten van de woning: ligging, ouderdom, kwaliteit van de bouwmaterialen, uitrusting, capaciteit, oppervlakte, grootte en structuur van de bewonende gezinnen, beroep van het gezinshoofd, huurprijs en gezondheid van de woning. Door de herhaling van de enquête in 1971-72 en 1982-83 konden voor het eerst in België longitudinale analyses wat betreft huisvesting worden gemaakt. Bij de derde peiling werden enkele aanpassingen gedaan t.o.v. golven 1 en 2, die in rekening gebracht moeten worden bij vergelijking tussen de golven 19 . Zo werd de derde peiling enkel uitgevoerd in het Vlaams
18
19
Het Nationaal Instituut voor de Statistiek (afgekort NIS) bestaat in feite niet meer niet meer. De officiële benaming is als volgt: FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie. Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. De korte naam is: Algemene Directie Statistiek. Verder in dit rapport zal deze benaming dan ook steeds worden gebruikt. Van Bourgognie F. (2000), Naar een permanent woonbehoeftenonderzoek, Oases, Antwerpen 15
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Gewest, en niet in heel België. Bovendien werkten de onderzoekers bij deze peiling met eigen veldmedewerkers die voor dit soort onderzoek getraind en geschoold waren, terwijl het veldwerk bij de eerste peilingen nog door ambtenaren werd verricht. Er werden ook nieuwe onderzoeksformulieren ontworpen waarbij ervan uitgegaan werd dat een aantal aspecten die met grote nauwkeurigheid kunnen worden onderzocht in de Woningtelling van de Algemene Directie Statistiek, door de onderzoekers konden worden verwaarloosd. Tenslotte werd de eindbeoordeling ‘trapsgewijs’ bepaald: op basis van een combinatie van waardecijfers die werden toegekend aan enkele aspecten, werd een eindcategorie bepaald. In tegenstelling met de eerste twee peilingen, kon men daarnaast nog een eigen globaal oordeel vermelden. De drie peilingsenquêtes hebben een grote hoeveelheid gegevens opgeleverd over de evolutie van de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen vanaf de jaren 1960. Men moet met deze gegevens echter met de nodige omzichtigheid omgaan, aangezien zich enkele methodologische verschillen voordoen. In het kader van huidig woononderzoek leveren deze enquêtes geen recent materiaal, maar zijn ze bruikbaar bij het bestuderen van evoluties in de tijd. In 1978 is in Vlaanderen ook een woningschouwing uitgevoerd waarbij 300.000 woningen die gebouwd zijn voor 1946 onderzocht werden op hun kwaliteit. Een derde van deze woningen (=100.000 woningen) werd onderworpen aan een uitwendige inspectie. Leegstaande woningen werden niet onderzocht. Dit grote staal heeft later de mogelijkheid geboden de relatie te onderzoeken tussen de resultaten van inwendig en uitwendig onderzoek. Deze relatie werd voorgesteld dmv een coëfficiënt, die 1,17 bedraagt (zie hoger). Met de enquête afgesloten.
van
3.2.3. ENQUÊTE OVERLEG
1982-83
VAN
werden
de
peilingsenquêtes
van
het
NIH
VLAAMSE HUURDERSBONDEN (1993-1994)
In de periode 1993-1994 voerden het Vlaams Overleg Bewonersbelangen en het Overleg Vlaamse Huurdersverenigingen, in samenwerking met het Centrum voor Sociaal Beleid-UFSIA een enquête uit om de woonsituatie van huurders in Vlaanderen in kaart te brengen. In totaal werden 1.454 vragenlijsten beantwoord. Een eerste bevraagd aspect is de tevredenheid van de huurders over de woning. Meer bepaald over de grootte, het comfort, de indeling en de staat van de woning, de omgeving en de verkeersveiligheid. De kwaliteit en staat van de woning werden bevraagd aan de hand van 5 aspecten: de staat van het houtwerk, de deuren, het dak, de dakgoten en de verluchting van de verschillende leefruimtes. Daarnaast werden ook enkele specifieke problemen bevraagd: slechte warmte- en geluidsisolatie, vochtplekken, geurende afvoeren, schimmelplekken, uitvallen elektriciteit, grondvocht en lekkend dak en lekkende dakgoten.
16
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Ook andere aspecten kwamen aan bod in de enquête: het type woning, comfort (aansluiting leidingwater, badkamer, toilet, centrale verwarming, …), type eigenaar, huurcontract, huurprijs (huidige en prijs bij aanvang contract), aandeel huur in het maandelijks inkomen. Tenslotte kregen de huurders de kans nog algemene opmerkingen over de woning en de woonsituatie te geven. De resultaten van deze enquête werden eenmalig gepubliceerd in het Huurdersblad (uitgave van de Huurdersbond). Verdere verwerking van de enquête werd niet gedaan en de data zijn moeilijk terug te vinden bij de Huurdersbonden.
17
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
3.2.4. EEN UITWENDIG ONDERZOEK NAAR DE KWALITEIT VLAANDEREN - AROHM SURVEY 1994/1995
VAN DE WONINGEN IN
In 1996 werd door AROHM gerapporteerd over een uitwendig onderzoek naar de kwaliteit van woningen in Vlaanderen op basis van de survey 1994-1995 die voor heel Vlaanderen cijfermateriaal had opgeleverd betreffende de kwaliteit van de woningen 20 . Voor dit onderzoek werd op een puur willekeurige manier een representatief staal getrokken op arrondissementeel niveau op basis van door het Rijksregister verstrekte adressen. Het aantal te onderzoeken woningen werd op ongeveer 400 per arrondissement vastgesteld, wat betrouwbare uitspraken op arrondissementeel niveau met een nauwkeurigheid van ongeveer 5% toeliet. Met 22 arrondissementen gaf dat een staal van ongeveer 8.500 woningen die onderzocht werden op kwaliteit. Omdat voor de steekproef vertrokken werd van het Rijksregister, had het staal enkel betrekking op bewoonde woningen. Omtrent de leegstand kon men geen uitspraken doen. Het onderzoek omvatte enkel ééngezinshuizen, appartementen en studio’s. Collectieve en alternatieve 21 woningen werden niet in het staal opgenomen. Tijdens de AROHM survey werd de kwaliteit van de woningen door de inspecteurs ingeschat op basis van een uitwendige technische schouwing. Er werd vooral aandacht geschonken aan de staat van het dak, de gevels en het schrijnwerk. Van de onderzochte woningen werden de inspecteurs ook gevraagd het type woning, het type bebouwing, de gevelbreedte, de bouwperiode en de bestemming te noteren. Van de onderzochte woningen bestaat een vierde uit huurwoningen. Daarnaast werden ook mogelijke elementen van hinder zoals reukhinder, geluidshinder en visuele hinder, genoteerd, maar dit bleek evenwel weinig bruikbaar. De resultaten van dit onderzoek werden eveneens geanalyseerd per bouwperiode en per type woning. Ook de situatie van eigenaars-bewoners versus huurders werd in de analyse betrokken. Op basis van eerder onderzoek naar de woningkwaliteit, uitgevoerd in 1978, waarbij zowel in- als uitwendig onderzoek werd gedaan, kwam men tot de conclusie dat bij uitwendig onderzoek het aantal woningen van slechte kwaliteit werd onderschat. Ter correctie werd het aantal slechte woningen uit het uitwendig onderzoek daarom vermenigvuldigd met de factor 1,17 (zie ook 2.2.1). Vijf eindcategorieën werden gedefinieerd: te vervangen, renovatie, lichte renovatie, klein herstel, geen gebreken.
20
21
uitgebreide
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1996), AROHM, Een uitwendig onderzoek naar de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen, verslag van de survey 1994/1995, Brussel, 212 p. onder andere bejaardenhomes, kazernes, campings en woonboten. 18
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Na extrapolatie van de gegevens voor heel Vlaanderen kwam men tot 300.000 slechte woningen en daarnaast nog 400.000 woningen van middelmatige kwaliteit. Deze studie toonde aan dat het aantal te vervangen of uitgebreid te renoveren woningen in Vlaanderen nagenoeg constant was gebleven ten opzichte van eerdere onderzoeken. Hierin werd een belangrijk signaal gezien dat het beleid onvoldoende instrumenten had ontwikkeld om de noodzakelijke renovaties te stimuleren. Bij dit onderzoek blijft de opvatting rond woningkwaliteit in grote mate beperkt tot de bouwtechnische kwaliteit van de woning. Het eindoordeel over de woning betreft een persoonlijke evaluatie van de onderzoekers, waardoor enige subjectiviteit niet uit te sluiten is. Er werden echter verscheidene maatregelen getroffen om deze subjectiviteit zoveel mogelijk te beperken.
3.2.5. VOLKS-
EN
WONINGTELLINGEN
EN
SOCIAAL-ECONOMISCHE ENQUÊTE
Vroeger hadden de tienjaarlijkse algemene Volkstellingen tot doel officiële bevolkingscijfer te bepalen. Niettemin werden telkens gegevens van demografische, sociale en economische aard opgevraagd.
het ook
Vanaf 1991 wordt het officiële bevolkingscijfer echter niet langer bepaald aan de hand van de Volkstelling, maar door middel van de gemeenteregisters. De Volkstelling heeft daardoor geen zuiver administratieve betekenis meer, maar vormt niettemin een belangrijke informatiebron over onze samenleving, omdat ze het mogelijk maakt een socio-economisch profiel van het land op te maken. Iedere telling levert een soort ‘foto’ van de Belgische bevolking, op demografisch, geografisch, socio-economisch en cultureel gebied. Ze biedt de mogelijkheid de grootte, samenstelling en levensomstandigheden van de bevolking te bepalen. Sinds 2001 wordt daarom niet langer gesproken van een VolksWoningtelling, maar van de Algemene Sociaal-Economische Enquête (SEE).
en
De Volks- en Woningtellingen en de SEE 2001, georganiseerd door de Algemene Directie Statistiek, gebeuren op het atomair niveau. Dit is het individu voor de persoonsgebonden vragen en het huishouden voor de vragen m.b.t. de woning. Alle inwoners van België, op dat moment ingeschreven in de gemeentelijke bevolkingsregisters, worden bevraagd. De beschikbaarheid van gegevens voor de hele bevolking, is een groot voordeel van deze enquêtes. Zo kan men zonder problemen kenmerken van minderheden onderzoeken en de resultaten bespreken tot op het niveau van de statistische sectoren. Voor de verdere bespreking beperken we ons tot de Volks- en Woningtelling van 1991 en de SEE 2001. Beide bevragingen leveren interessante informatie over wonen. In 1991 werden verscheidene vragen gesteld over de woning: aard en ligging van de woning, bewoningstitel, bouwperiode en recente verbouwingen,
19
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
drinkwatervoorziening en afvoer van afvalwater, sanitaire voorzieningen, verwarming, aantal vertrekken en woonoppervlakte, en het voorkomen van andere gerieflijkheden (garage, tuin, telefoon). Deze vragen beperken zich tot eerder technische informatie over de woning. Over de kwaliteit van de woning komen we vrijwel niets te weten, en de kwaliteit van de woonomgeving komt al helemaal niet aan bod. Bij de SEE 2001 werden de vragen over wonen uitgebreid, waardoor ook meer informatie over de woonkwaliteit voorhanden is. Zo werd bijvoorbeeld geïnformeerd naar duurzaamheid, namelijk de isolatie van de woning en het gebruik van alternatieve energiebronnen. Bovendien peilde men naar de staat van de woning, waarbij voor verschillende bouwfysische categorieën (elektrische installatie, binnenmuren, buitenmuren, ramen, dakgoot en dak) gekozen kon worden tussen de antwoordmogelijkheden grote herstellingen nodig/kleine herstellingen nodig/in goede staat. Ook de kwaliteit van de woonomgeving werd bevraagd, waarbij enkele elementen van de woonomgeving (uitzicht van de gebouwen, netheid, kwaliteit van de lucht en rust) konden worden beoordeeld als weinig aangenaam/bevredigend/erg aangenaam. Op gelijkaardige wijze werd ook het aanbod aan voorzieningen in de omgeving (bijvoorbeeld voet- en fietspaden, straten, groen, openbaar vervoer, winkels, …) geëvalueerd. Uiteraard zijn de antwoorden van de bevolking op deze vragen in zekere mate subjectief. De beoordeling van de kwaliteit van de woning en woonomgeving kan sterk afhangen van persoon tot persoon. Ook is men niet steeds goed op de hoogte, of kan men de situatie niet goed inschatten. Dit speelt voornamelijk bij de eerder technische vragen (bijvoorbeeld isolatie, woonoppervlakte, staat van de woning, …) Volgende tabellen over de woningen (SEE 2001) zijn beschikbaar bij de Algemene Directie Statistiek. Alle tabellen zijn beschikbaar tot op het niveau van het Rijk, de gewesten, de provincies en de arrondissementen. De meeste tabellen zijn eveneens op te vragen tot op gemeentelijk niveau en tot op het niveau van de statistische sectoren. Bewoonde particuliere woningen - Aantal woningen - Aantal bewoners Particuliere woningen naar bewoningstitel - Aantal woningen - Aantal bewoners - Woningen met referentiepersoon van vreemde nationaliteit - Bewoners van woningen met referentiepersoon van vreemde nationaliteit - Woningen met referentiepersoon van Belgische nationaliteit - Bewoners van woningen met referentiepersoon van Belgische nationaliteit Particuliere huurwoningen: maandelijkse huur (zonder bijkomende kosten) - Aantal woningen - Aantal bewoners Particuliere woningen naar bewonerstitel volgens het nationaliteitsland van de referentiepersoon van het huishouden (36 voornaamste nationaliteiten) 20
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN - Aantal woningen (voor het Rijk en gewesten) Bewoonde particuliere woningen, naar energie of brandstof, hoofdzakelijk gebruikt voor de verwarming - Aantal woningen - Aantal bewoners - Aantal centraal verwarmde woningen - Aantal bewoners van centraal verwarmde woningen - Aantal woningen zonder centrale verwarming - Aantal bewoners van woningen zonder centrale verwarming Bewoonde particuliere woningen, met aardgasleidingen in de straat, naar energie of brandstof hoofdzakelijk gebruikt voor de verwarming - Aantal woningen - Aantal bewoners Bewoonde particuliere woningen waarbij alternatieve energiebronnen gebruikt worden - Aantal woningen Bewoonde particuliere woningen naar combinatie van gerieflijkheden binnen de woning - Alle woningen - Eengezinswoningen - Appartementen, studio’s, kamers en lofts Gerieflijkheden van de bewoonde particuliere woningen - Aantal woningen - Aantal bewoners Isolatie van de bewoonde particuliere woningen - Aantal woningen - Aantal bewoners Afvoer van het afvalwater - Aantal woningen - Aantal bewoners Bouwjaar en verbouwingen van de bewoonde particuliere woningen - Aantal woningen - Aantal bewoners Bewoonde particuliere woningen naar hun aantal in het gebouw - Aantal woningen - Aantal bewoners Gebouwen met meerdere woningen - Volgens het aantal verdiepingen, met of zonder lift. Aantal woningen - Volgens de verdieping waarop men woont. Aantal woningen Bewoonde particuliere woningen - Volgens de oppervlakte - Volgens het aantal vertrekken - Volgens het soort woonvertrek - Waarvan woonvertrekken met andere huishoudens gedeeld worden. Andere vertrekken van bewoonde particuliere woningen Vervoermiddelen waarover het huishouden beschikt - Aantal woningen - Aantal bewoners Naar aanleiding van de Volkstelling en de SEE werken de POD Wetenschapsbeleid en de Algemene Directie Statistiek samen om een reeks monografieën over verschillende thema’s te publiceren. De monografie over huisvesting op basis van de resultaten van de telling 1991, ‘Huisvesting in sociaal-economisch perspectief en geografisch perspectief’, werd geschreven door de auteurs L. Goossens (UFSIA), I. Thomas (UCL) en D. Vanneste (KUL). 21
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
De nieuwe monografie ‘Huisvesting en leefomgeving’ (nog te verschijnen), op basis van SEE 2001, wordt geschreven door dezelfde auteurs. Zowel de Volks- en Woningtelling 1991 als SEE 2001 zijn dwarsdoorsnedes op één moment (respectievelijk 1 maart 1991 en 1 oktober 2001). Uiteraard wijzigde de situatie sindsdien. Men is op zoek naar een systeem van continue dataverzameling, maar voorlopig bestaat nog geen systeem om de databank in tussentijd te herwerken en op die manier over actuelere data te beschikken. Het is ook niet mogelijk beide bestanden te koppelen aan mekaar en aan vroegere volkstellingsgegevens. Indien deze data via een rijksregisternummer zouden kunnen worden gekoppeld aan de data van vorige tellingen, zou longitudinaal onderzoek mogelijk worden.
3.2.6. ONDERZOEKSPROJECT MICROCENSUS 2006 De FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie - Algemene Directie Statistiek en Economische informatie (Nationaal Instituut voor de Statistiek) organiseerde in 1846 de eerste « Algemene Volkstelling ». Nadien kregen de tellingen een steeds meer wetenschappelijk karakter, en volgden ze elkaar op met intervallen van zowat tien jaar. Vandaag bepaalt niet langer de census maar het Rijksregister het officiële bevolkingscijfer, maar de census is nog steeds de belangrijkste bron van socio-economische informatie in ons land. Voor de toekomst zal de klassieke telling op basis van vragenlijsten vervangen worden door een raadpleging van administratieve bronnen. Daarmee treedt België in de voetstappen van een toenemend aantal landen die er naar Scandinavisch voorbeeld in geslaagd zijn een kostefficiënt alternatief voor de census te ontwikkelen door nauw samen te werken met de administraties. Het organiseren van het studiewerk rond de alternatieven voor de klassieke telling werd toevertrouwd aan de Hoge Raad voor de Statistiek en inmiddels verrichten verschillende universitaire onderzoeksteams al een aantal jaar specifiek onderzoek op diverse deelterreinen van deze problematiek. Naast dit studiewerk is het echter van het grootste belang dat met de praktische uitbouw en invulling van de statistische databanken een aanvang wordt genomen, zodat zowel valorisering van vroeger en lopend onderzoekswerk als de continuïteit van de census naar 2011 toe gewaarborgd blijven. Daarom werd voorgesteld om een « Administratieve Proeftelling 2006 » te organiseren, die enerzijds moet toelaten meer technische expertise en logistiek op te bouwen rond de overgang naar administratieve tellingen, maar anderzijds ook de ambitie heeft precies in de helft van de klassieke tienjaarlijkse tijdssprong van de census, al een eerste ronde van bruikbare socioeconomische gegevens van administratieve oorsprong op te leveren. Hier situeert zich het project Microcesnus 2006. De essentie is het organiseren van een eerste administratieve proefcensus op basis van een
22
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
20%-steekproef van de populatie. Op die manier kan het volledige Belgische grondgebied met de nodige resolutie bereikt worden. Opgenomen in het AGORAprogramma van de POD-Wetenschapsbeleid is Microcensus 2006 een samenwerkingsverband tussen de Belgische statistiekinstelling en een viertal universitaire onderzoeksteams (VUB, ULB, UCL, UA). In het kader van dit project worden administratieve gegevens m.b.t. onderwijs, arbeid, huisvesting, demografie en de andere klassieke censusthema’s verzameld, geanalyseerd en gevaloriseerd. Langs die weg worden de praktische, organisatorische en methodologische aspecten van de overgang naar een census op basis van registergegevens onderzocht. Door raadpleging van de grote administratieve databanken (Rijksregister,Kruispuntdatabank Sociale Zekerheid, Kruispuntdatabank Ondernemingen, Kadastrale Databank van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, de databanken rond onderwijs en afgeleverde diploma’s, …) zal een maximaal aantal van de klassieke censusdomeinen gedekt worden. Meer info: http://www.belspo.be/belspo/fedra/proj.asp?l=nl&COD=AG/HH/117
3.2.7. ONDERZOEKSPROJECT OSIRIS In opdracht van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie (AAPD) loopt op dit moment het project “Programma voor de valorisatie van de statistische informatie van de AADP”, onder het acroniem OSIRIS (Organisation of Statistic’s information for Research by Institutions and Scientifics)
Projectomschrijving http://ns.belspo.be/belspo/fedra/proj.asp?l=nl&COD=AG/II/134)
(bron:
De Algemene Administratie van de Patrimoniale Documentatie (AAPD) beheert een omvangrijk volume aan gegevens, gaande van het kadastraal plan, over de bewaring van de hypotheken, de registratie, de Domeinen, de niet-fiscale inkomsten, tot het beheer van het patrimonium van de staat. De databanken van de AAPD bevatten in het bijzonder: - De kadastrale plans, - De kadastrale leggers, - De lopende rekeningen van de registratie, - De hypothekaire inschrijvingen en overschrijvingen.
Het belang van deze gegevens voor onderzoek, hetzij van wetenschappelijke of van contractuele aard, overstijgt hun fiscale en administratieve roeping. Nochtans zijn de gegevens van de Patrimoniumdocumentatie moeilijk 23
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
exploiteerbaar buiten het huidige gebruik afgestemd op het vervullen van interne opdrachten. Deze moeilijkheid komt voort zowel uit de vorm waarin de gegevens beschikbaar zijn als door het ontbreken van een inventaris ter beschikking van de wetenschappelijke wereld. Het OSIRIS-project wil werk maken van de verspreiding van deze informatie. Daarom werd een consortium van drie onderzoeksteams van de Université Libre de Bruxelles (Institut de Gestion de l’Environnement et d’Aménagement du Territoire), de Vrije Universiteit Brussel (Interface Demography) en de Katholieke Universiteit Leuven (Instituut voor Sociale en Economisch Geographie) gelast de volgende opdrachten uit te werken : - De inhoud van de databanken exploiteerbaar instrument (definities, indeling in klassen…),
maken
als
statistisch
- Nagaan welke nieuwe variabelen aangemaakt kunnen worden op basis van reeds beschikbare gegevens, ter ondersteuning van het territoriaal beheer en beleid in brede zin.
De stappen in de uiteindelijke realisatie van dit project kunnen als volgt samengevat worden: - Op basis van een kwalitatieve inventaris de pertinentie en volledigheid evalueren van de bestaande databanken van de Patrimoniumdocumentatie - De beschikbaarheid en toegankelijkheid van de gegevens evalueren. - Pertinente en/of terugkerende behoeften van de wetenschappelijke en academische wereld identifceren met betrekking tot de gegevens van de Patrimoniumdocumentatie. - Europese bronnen onderzoeken met het oog op de harmonisatie van Belgische gegevens ten opzicht van Europese standaards, met name functie van de methodologie van EUROSTAT.
de in
- Ten behoeve van het OSIRIS-platform een conceptueel gegevensmodel ontwerpen dat beantwoord aan deze vereisten en afgestemd is op de Europese richtlijnen - De piloootprojecten identificeren die geïmplementeerd dienen te worden op het OSIRIS-platform en dienaangaande een haalbaarheidsstudie uitvoeren. - Primaire statistische indicatoren samenstellen en kritisch analyseren. - Mogelijkheden tot uitwisseling en kruising openbare instellingen (NGI, NIS, …) aanduiden
van
gegevens
met
andere
Op termijn moet de oprichting van een interface voor informatieuitwisseling toelaten om op een geformaliseerde wijze geanonimiseerde statistische gegevens te verspreiden met het oog op hun wetenschappelijke valorisatie. Dit OSIRIS-platform zou aan de wetenschappelijke wereld tal
24
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
van nieuwe onderzoeksmogelijkheden bieden met als bijkomend voordeel een meer regelmatige publicatie van de resultaten.
3.2.8. SOCIAAL-ECONOMISCH PANEL
22
Het Centrum voor Sociaal Beleid (CSB) van de Antwerpse Universiteit voerde in 1976 voor het eerst een grootschalige enquête uit naar de socioeconomische situatie van particuliere huishoudens in Vlaanderen, hierbij werden 5149 huishoudens bevraagd. In 1982 werd de enquête herhaald en vanaf 1985 uitgebreid naar heel België. Dit betekende het begin van het SociaalEconomisch Panel (SEP), dat vier enquêtes uitvoerde (1985-1988-1992-1997). Het ging hierbij om een bevraging van een representatieve toevalssteekproef van Belgische private huishoudens. In 1985 waren dit 3782 Vlaamse huishoudens en in 1988 3800. In 1992 werd het panel aangevuld met 900 nieuwe huishoudens, om de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid te verhogen. In 1997 werd de laatste SEP-golf gehouden, waarin 2802 Vlaamse huishoudens werden bevraagd. Het SEP-onderzoek betrof een longitudinaal onderzoek waarbij dezelfde personen en huishoudens doorheen de tijd werden gevolgd. De laatste golf van SEP (1997) bevatte de meest uitgebreide vragenlijst. Met het oog op vergelijking tussen de verschillende golven werden ook steeds de vragen uit de eerdere golven herhaald. In 1985, 1992 en 1997 gebeurde de volledige gegevensverzameling via faceto-face interviews, in 1988 deels per post, en deels via face-to-face interviews. Bij de twee eerste golven, 1985 en 1988, werden enkel de gezinshoofden of eventueel de partner ondervraagd, nadien werden interviews afgenomen bij alle gezinsleden ouder dan 18 jaar. De SEP-enquêtes bevatten telkens een uitgebreid luik over de woonsituatie, met vragen over o.a. bewonerstitel, woonkosten en betaalbaarheid, staat van de woning, woonkwaliteit en comfort. Naast gegevens over de huisvestingssituatie bevat de databank van SEP ook gegevens over een aantal demografische karakteristieken van het huishouden, levensstijlindicatoren, maandelijks inkomen, subjectieve evaluatie van het inkomen, beroepssituatie en welstand van het gezin. Het opzet liet toe individuele transities, zoals verhuisbewegingen, doorheen de tijd te volgen. De gegevens vormden dan ook reeds de basis voor tal van onderzoeken in het kader van het Vlaamse Woonbeleid. Aangezien men bij de enquêtes voornamelijk werkte met face-to-face interviews, is de kwaliteit van de data behoorlijk groot. De kracht van SEP
22
http://webhost.ua.ac.be/csb/sep_nl.htm 25
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
ligt bovendien in het longitudinaal karakter van de databank. De databank is beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek.
3.2.9. PANEL STUDIE
VAN DE
BELGISCHE HUISHOUDENS 23
De Panel Studie van Belgische Huishoudens (PSBH) startte in 1990 als een project van het federale Ministerie voor Wetenschapsbeleid, met de doelstelling een longitudinaal gegevensbestand op te bouwen waarin een brede waaier van sociaal-economische en gezinssociologische thema’s aan bod komen. De opdracht werd toegekend aan de universiteiten van Antwerpen en Luik. De doelstelling was de realisatie van 5000 bevraagde huishoudens, waarvan 2000 in Vlaanderen. In 1991 werd overleg gepleegd met binnen- en buitenlandse experten over onderzoeksthema’s en middels een pilootonderzoek werden de vragenlijsten op punt gesteld. In 1992 werden 4439 huishoudens (waarvan 1900 Vlaamse), die samen ruim 11.000 gezinsleden telden, met succes geïnterviewd. Gezien de omvang van de steekproef zijn uitspraken op Vlaams en andere administratieve niveaus mogelijk. Ieder jaar werden dezelfde huishoudens bezocht en alle volwassenen ondervraagd, ook bij de uitsplitsing van het gezin. De onvermijdelijke uitval van huishoudens over de jaren werd slechts gedeeltelijk opgevangen door toevoeging van nieuw gevormde of afgesplitste huishoudens. Daarom werd in golf 7 een nieuwe Vlaamse steekproef toegevoegd aan de reeds bestaande steekproef. Dit resulteerde in een uitbreiding van de steekproef met 860 supplementaire huishoudens die effectief meewerkten. De laatste golf van de PSBH werd in 2002 gehouden. Volgende onderwerpen kwamen aan bod in de PSBH-bevragingen: demografie, samenstelling van het huishouden, opvoeding, beroepsactiviteit, tewerkstelling, inkomen, toelagen, uitgaven, welvaart, gezondheid, sociale participatie, tijdsbesteding, waarden, relaties, rolpatronen, huisvesting, migratie en mobiliteit. In de enquête van 2002 waren vragen opgenomen met betrekking tot aard en grootte van de woning, comfort, staat van de woning en de woonomgeving, bewonerstitel, enz. De populatie van respondenten betreft een steekproef uit de hele bevolking. Hierdoor vormen bepaalde categorieën van bewoners (eigenaars versus huurders, private huurders versus sociale huurders en elk van deze groepen verder opgesplitst volgens gezinsgrootte en andere kenmerken) een te kleine groep om er significante uitspraken over te kunnen formuleren. Daarom moet voor de studie van een specifieke doelgroep van een huisvestingsbeleid de bestaande steekproef worden verlaten. 24
23 24
www.psbh.be Van Bourgognie Antwerpen
F.
(2000),
Naar
een
permanent
woonbehoeftenonderzoek,
Oases,
26
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
De basisbestanden van de PSBH zijn gratis beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek door universitaire onderzoekscentra en erkende wetenschappelijke instellingen in de non-profit sector. Men heeft bovendien een goed overzicht van de gebruikers, omdat het PSBH-project wordt geëvalueerd op het gebruik van zijn basisbestanden. Er werden reeds verscheidene onderzoeken uitgevoerd op basis van de PSBH-databanken. Enkele voorbeelden: -
L. Bral, P. Anaf (APS): Vlaamse regionale indicatoren. (VRIND 94,95, 96,97,98,99,2000) B. Cantillon (UFSIA-CSB): Dynamieken van bestaans(on)zekerheid. B. Cantillon (UFSIA -CSB): Inkomensverdeling, financiële armoede, doelmatigheid van de sociale zekerheid. B. Cantillon, K. Van Den Bosch, L. De Lathouwer (UFSIA -CSB): Income Inequality and Social Segmentation. B. Cantillon, G. Verbist (UFSIA -CSB): Living conditions of lone-parent families. T. Maes, T. Jacobs (UIA): Woonsituatie van ouderen in Vlaanderen J. Pacolet (HIVA-KUL): Vlaamse overheidssteun in het kader van eigendomsverwerving.
De dataverzameling van PSBH werd afgerond in 2004.
3.2.10.EU-SILC-ENQUÊTE
25
Een samenwerkingsverband tussen SEP en PSBH leidde tot de deelname van België aan de European Community Household Panel (ECHP). In de periode 1994-2001 beantwoordde het ECHP de vraag naar statistieken over inkomens en levensomstandigheden, en meer bepaald naar algemeen aanvaarde EUindicatoren van armoede en uitsluiting. In 2002 werd het ECHP echter opgedoekt. EU-SILC (‘European Union Statistics on Income and Living Conditions’) is een nieuwe statistiek naar inkomens en levensomstandigheden, in België georganiseerd door de Algemene Directie Statistiek. Deze enquête is de referentiebron voor vergelijkende statistiek naar inkomensverdeling en sociale uitsluiting op Europees niveau. De SILC-enquête draaide in 2002 als pilootproject, en vanaf 2003 werd in België opgestart met de bevraging van 4000 huishoudens. Dit Belgisch gedeelte diende niet enkel om een eerste berekening van indicatoren uit te voeren, maar ook om SILC op Europees niveau te optimaliseren. Vanaf 2004 werd gestart met een longitudinaal onderzoek, waarbij een aantal huishoudens een aantal opeenvolgende jaren worden ondervraagd. De resultaten van SILC-2004 zijn beschikbaar sedert het voorjaar 2006. Er zijn zowel transversale (één referentiejaar) als longitudinale (vier opeenvolgende jaren) indicatoren, waardoor bijvoorbeeld fenomenen van
25
http://statbel.fgov.be/silc/ 27
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
tijdelijke en structurele armoede kunnen worden bestudeerd. Het opzet van de jaarlijkse bevragingen met Europese standaarden laat zowel vergelijkingen doorheen de tijd als tussen de verschillende deelnemende landen toe. Naast een heleboel variabelen met betrekking tot het huishouden, de sociale status, de financiën, … wordt ook heel wat aandacht besteed aan het wonen in zijn ruime betekenis: -
type woning eigendomsstatuut aantal vertrekken in de woning woonduur staat van de woning comfort: verwarming, sanitair, telefoon, wasmachine, computer, … woonkosten en betaalbaarheid verhuuropbrengsten woonomgeving: lawaaihinder, milieuproblemen, netheid, criminaliteit en vandalisme, bereikbaarheid… tevredenheid over de woonsituatie gebruik van overheidstussenkomsten
3.2.11.APS/SVR -
SURVEYS
1996-2006
26
De Administratie Planning en Statistiek van de Vlaamse Gemeenschap, nu Studiedienst van de Vlaamse Regering, organiseert sinds 1996 jaarlijks een surveyonderzoek naar ‘sociaal-culturele verschuivingen in Vlaanderen’, waarin gepeild wordt naar waarden, normen en gedragingen t.o.v. maatschappelijke en beleidsrelevante thema’s. De surveydata vormen de basis voor beleidsvoorbereiding en -evaluatie en voor wetenschappelijk onderzoek. Resultaten van de bevraging worden gepubliceerd in de jaarlijkse uitgave VRIND (Vlaamse Regionale Indicatoren) en vormen de basis voor de wetenschappelijke bijdragen in “Vlaanderen gepeild!”. De survey wordt uitgevoerd bij een representatieve steekproef van 1500 Vlamingen en vond het eerst plaats in 1996. Sindsdien is het een belangrijk instrument voor een jaarlijks aftasten van de sociaal-culturele omgeving van de Vlaamse overheid. Ieder jaar worden in de periode april-juni 1500 aselect getrokken respondenten (Nederlandstaligen in het Vlaams Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) face-to-face geïnterviewd aan de hand van een drieledig gestandaardiseerde vragenlijst, bestaande uit jaarlijks terugkerende achtergrondvragen en vragen rond sociale relaties, vragen die
26
www.vlaanderen.be/aps 28
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
slechts twee- of driejaarlijks worden herhaald en een jaarlijks variabele module met vragen over een actueel beleidsrelevant thema. De APS-surveys bieden ook interessante informatie over wonen. Sommige vragen in dit kader komen jaarlijks terug, andere slechts af en toe of eenmalig. In vrijwel alle surveys werd gepeild naar het sociaal contact, oa met buren. Bij de vragen naar de belangrijkheid van maatschappelijke issues, komen verscheidene aspecten van de woonomgeving aan bod: verkeersdrukte, onveiligheid op straat, milieuvervuiling, …. De laatste jaren wordt ook meer aandacht besteed aan milieu en duurzaamheid. In relatie tot wonen worden binnen dit thema o.a. het gebruik van regenwater, spaarlampen, waterbesparende douchekop, energietoestellen met A-label, zonnepalen, de isolatie, … bevraagd. Ook peilt men naar de confrontatie met hinder in de woonomgeving: geluid, geur, zwerfvuil, … De survey van 2004 bevatte een luik over gemeente en buurt, waarin tevredenheid over de woonomgeving en verschillende aspecten ervan (groenvoorziening, speelruimte, netheid, rust, openbaar vervoer, …) werden geëvalueerd. Naar de tevredenheid over woning en buurt werd in bijna alle surveys gepeild. In de survey van 2004 bevond zich bovendien een uitgebreid luik over de eigen woning en sedert 1999 werden vragen gesteld over subjectieve onveiligheid op straat en in de woning. De methode van face-to-face interviews levert een zeer goede kwaliteit van data en de databank is gebiedsdekkend voor Vlaanderen. De data zijn gratis beschikbaar voor bepaalde doelgroepen. Voor de surveyjaren 1996-2002 kan ook een methodologisch verslag worden verkregen. Vanaf 2003 wordt het databestand samen geleverd met basisdocumentatie, waaronder een methodologisch-technisch verslag, procesevaluatie, …
3.2.12.HUISHOUDBUDGETONDERZOEK Een huishoudbudgetonderzoek is een statistisch onderzoek naar de omvang en de samenstelling van inkomsten en uitgaven van een gestratifieerde steekproef van huishoudens. Dit onderzoek, dat uitgevoerd wordt door de Algemene Directie Statistiek, bepaalt het bestedingspatroon van de Belgische huishoudens. Naast de consumptie-uitgaven wordt gepeild naar het beschikbaar inkomen van de gezinnen en beschikt de dataset over een ruim gamma van sociologische karakteristieken van het gezin (samenstelling, beroep, leeftijd, woonplaats, …). Eén van de uitgavencategorieën die in de publicaties in detail worden behandeld, is huisvesting. Een toevallig gekozen representatieve steekproef van private huishoudens wordt gevraagd alle ontvangsten en uitgaven te noteren. Aan de hand van bijkomende vragenlijsten worden gegevens verzameld over de woning, het
29
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
wooncomfort en de socio-economische en demografische karakteristieken van deze huishoudens. Alle gegevens worden verwerkt volgens een nomenclatuur of classificatiesysteem van verworven goederen en diensten, die voor de gehele Europese Unie werden gestandaardiseerd. Soms wordt een bijkomende vragenlijst toegevoegd, in 1997/1998 bijvoorbeeld betreffende subjectieve armoede. Het huishoudenbudgetonderzoek bestaat in België reeds lange tijd. Sedert 1995 kent de tijdreeks een jaarlijkse update, er werd toen immers gestart met een reeks van drie jaarlijkse enquêtes. Vanaf 1999 gebeurt het onderzoek op een continue basis. In de loop van 2001 werden 3726 huishoudens opgevolgd. Door een retroactieve aanpassing van de vragenlijst over de grote uitgaven kunnen de minder frequente bestedingen beter worden onderzocht. De data worden verzameld op basis van een steekproef van Belgische huishoudens. De databank kan echter ook gebruikt worden voor analyses op Vlaams niveau.
3.2.13.ENQUÊTE
ENERGIEGEDRAG
VLAAMSE
HUISHOUDENS
De enquête naar het energiegedrag van de Vlaamse huishoudens gebeurt in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap (departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse aangelegenheden en Landbouw, afdeling Natuurlijke rijkdommen en Energie) en wordt ongeveer tweejaarlijks uitgevoerd. Er werden reeds enquêtes afgenomen in 1998, 2001, 2003 en 2005. Het doel van deze bevraging is te peilen naar het energiezuinig gedrag van de Vlaming en de acties die hij onderneemt om zijn energieverbruik te verminderen. De enquête peilt in eerste instantie naar de huidige energetische toestand van woningen, meer specifiek op het vlak van isolatie, verwarming, ventilatie, koeling, warm water productie, verlichting, elektrische toestellen en hernieuwbare energie. Ook het energiebewustzijn, de kennis van energiebesparende maatregelen en de stimulans om energie te besparen worden bevraagd in de enquête. Tenslotte wordt geïnformeerd naar het gedrag en de houding ten aanzien van energie. De steekproefomvang bedraagt 1000 huishoudens, evenwichtig verdeeld over het Vlaams grondgebied. Het betreft een huis-aan-huis enquête, wat de kwaliteit van de data positief beïnvloedt. De enquêtes van 2003 en 2001 waren vrijwel identiek, waardoor een vergelijking tussen beide enquêtes mogelijk is. Vanaf 2005 zijn vragen ivm hernieuwbare energie geschrapt. De data die uit deze enquête voorkomen zijn gebaseerd op uitspraken van respondenten, waarin steeds een subjectief element vervat zit. Dit geldt in de eerste plaats voor de opinievragen, waarbij men zich doorgaans iets
30
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
positiever voordoet dan men in werkelijkheid is. Ook voor de feitenvragen kan een aanzienlijke mate van subjectiviteit niet worden uitgesloten, vooral als er een zekere techniciteit mee gemoeid is. De enquête geeft dus een beeld van de perceptie van de respondenten, die vaak gunstiger uitvalt dan de realiteit. 27
3.2.14.DATA
VAN
STUDIES
EN
ADVIES IMMOBILIËN (STADIM)
STADIM cvba is een privé-onderneming die beschikt over een databank met betrekking tot de verkoop van onroerend goed. Alle verkopen van het lopende jaar worden in de lijst opgenomen. In opdracht van de afdeling Ruimtelijke Planning heeft STADIM een overzicht gemaakt van het aantal verkopingen en van het prijsniveau voor gronden in het Vlaams Gewest en dit voor de periode 2001-2003. Op basis van jarenlange opgebouwde databanken met verkoopsuitslagen kan STADIM ook een beeld schetsen van de marktactiviteit, de prijsevolutie en het prijsniveau van de verschillende types onroerend goed, en dit zowel op gemeentelijk, regionaal of nationaal vlak. De gegevens worden per gemeente gebruikt indien minimaal 30 verkopingen van een bepaald type grond voorkomen in een gemeente. Indien minder dan 30 verkopingen worden geregistreerd, worden de gegevens van het hiërarchisch hoger gelegen geografisch gebied gebruikt. De beschikbare tijdreeksen beginnen in 1990 en worden tot op heden jaarlijks bijgewerkt. De databank is beschikbaar via de website van STADIM (www.stadim.be), op een beveiligde pagina, waartoe tegen betaling toegang kan worden verkregen. Op het niveau gemeente, arrondissement, provincie of gewest kan een prijsevolutie opgevraagd worden voor de periode 1988-2005. Hierbij kan men het type onroerend goed selecteren, en de perceelsoppervlakte. Het resultaat wordt weergegeven in tabelvorm met voor elk jaar het aantal verkopen, gemiddelde oppervlakte, gemiddelde prijs en enkele kwartielen en decielen. Een tweede mogelijkheid van deze databank is de actualisatie van referentiewaarden. De theoretische waarde van een onroerend goed in 2005 kan worden berekend, indien men de verkoopprijs in een bepaald jaar kent. Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde prijsevolutie in de bepaalde gemeente en ook nieuwbouw en verbouwingskosten kunnen in rekening worden gebracht. De basisgegevens worden geleverd door de Algemene Directie Statistiek, maar STADIM voert hierop nog een aantal bewerkingen uit om de kwaliteit van deze cijfers te verhogen. Zo worden de extreme gevallen (kwart duurste en kwart goedkoopste) geëlimineerd zodat de data hierdoor niet beïnvloed worden. Het in rekening brengen van de supervilla’s en woningen in zeer slechte staat (die niet representatief zijn voor het woningpark) zou te veel invloed
27
Iris Consulting, Enquête energiezuinig gedrag Vlaamse huishoudens in 2003 31
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
hebben op de gemiddelde prijs. Ook perceelsoppervlakte in rekening gebracht gemeenten toegepast.
wordt bij de woningen en wordt een weging voor
de de
Sedert 1979 verschijnt de jaarlijkse brochure ‘Gids der Onroerende Waarden’, vroeger gepubliceerd door Anhyp, nu door STADIM ism TrendsRoularta onder de naam ‘Trends Vastgoedgids’. De data die hierin verschijnen worden ook jaarlijks opgenomen in de VRIND-publicatie van de Vlaamse Overheid.
3.2.15.SURVEY
STADSMONITOR 28
De stadsmonitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden is een beleidsinstrument voor de 13 Vlaamse centrumsteden, voor het Vlaams stedenbeleid en voor iedereen die bij de stad betrokken is. De stadsmonitor werd ontwikkeld in opdracht van de Vlaamse minister bevoegd voor stedenbeleid en dit in overleg met enkele honderden experten uit de 13 centrumsteden (Aalst, Antwerpen, Brugge, Genk, Gent, Hasselt, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oostende, Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout), de Vlaamse administratie, de middenveldorganisaties en de academische wereld. De stadsmonitor brengt in kaart hoe leefbaar de steden zijn en hoe duurzaam hun ontwikkeling is. Het is een instrument dat bestaat uit indicatoren die weergeven of de stad evolueert in een leefbare en duurzame richting. Aan de basis van de stadsmonitor ligt de visiematrix (zie tabel 1). Deze is opgebouwd uit enerzijds de vier grote pijlers van leefbaarheid en duurzaamheid: economische, sociale, fysiek-ecologische en institutionele principes, en anderzijds de belangrijke activiteitsdomeinen in de stad: cultuur, vrije tijd, leren en onderwijs, natuur- en milieubeheer, ondernemen, werken, veiligheidszorg, wonen, zich verplaatsen en mobiliteit, zorg en opvang. In de visiematrix worden de principes van leefbaarheid en duurzaamheid (rijen) toegepast op de activiteitsdomeinen (kolommen). Op die manier worden activiteiten verweven met principes en worden principes doorheen
28
CDO-Universiteit Gent (Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis/Trui Maes) en HABE-Hogeschool Gent (Prof. Dr. Nathalie Vallet en Prof. Dr. Filip De Rynck). www.thuisindestad.be
32
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
activiteiten geweven. Op de kruisingen van rijen en kolommen in de visiematrix staan intenties of richtinggevende doestellingen waarop de indicatoren zijn gebaseerd. In totaal werden 188 indicatoren opgesteld, waarvan een aantal over wonen (zie verder, 4.7.)
33
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Economische principes
Sociale principes
-
-
-
optimale afstemming tussen vraag en aanbod zowel kwantitatief als kwalitatief
-
-
-
sociale rechtvaardigheid (geen uitsluiting, gelijke kansen, eerlijke verdeling) sociale contacten en cohesie (gemeenschapsvorming) openheid en diversiteit (attitude) solidariteit (ook met het Zuiden)
Fysiek-ecologische principes
Institutionele principes
-
-
-
rationeel ruimte- en milieugebruik (milieugebruiksruimte ) kwaliteit van het leefmilieu biodiversiteit kwaliteit van de private, semipublieke en publieke infrastructuur en ruimte
-
de kwaliteiten van de civiele cultuur, van de organisaties en van de processen die worden ingezet bij de sturing van de samenleving op stedelijk niveau in de sturing van de stedelijke samenleving is er bijzondere aandacht voor de rol van de overheid in en van de stad
Cultuur Vrije tijd Leren/onderwijs Natuur- en milieubeheer Ondernemen Werken Veiligheidszorg Wonen Zich verplaatsen/mobiliteit
34
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Zorg en opvang Tabel 1. Visiematrix, basis van de Stadsmonitor
35
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Het verzamelen van data voor de verschillende indicatoren gebeurde vooral in de periode einde 2003, begin 2004. Voor sommige indicatoren waren reeds data beschikbaar, andere werden gevonden in administraties, universiteiten of bij de stedelijke overheden zelf. Voor een dertigtal indicatoren werd zowel in 2004 als in 2006 een uitgebreide survey in de 13 steden opgezet: een telefonische enquête werd uitgevoerd bij bijna 8000 respondenten ouder dan 15 jaar uit de steden. Ze werden bevraagd over de leefbaarheid en beleving van hun woonomgeving, buurt, stad. Dat leverde voor veel data in 2004 een zogenaamde nulmeting op. Voor de eerste maal werden bepaalde gegevens voor steden op een betrouwbare manier verzameld. In de survey kwamen onder andere de tevredenheid over de buurt en de stad, het verplaatsingsgedrag, het culturele aanbod, de vrijetijdsvoorzieningen, de cultuurparticipatie, de informatie over/van de stad, burgerbetrokkenheid en het vertrouwen in de overheid aan bod. In de stadsmonitor van 2004 is ongeveer twee derde van de indicatoren reeds van data voorzien. Voor de overige indicatoren wordt een piste voorgesteld, waarin wordt aangegeven hoe ze op termijn kunnen worden ingevuld. Voor de survey werd een aselecte steekproef genomen van telefoonnummers (vaste lijn). Dit impliceert dat huishoudens zonder telefoon, met enkel een privé-nummer en met enkel een GSM, buiten dit onderzoek vallen. Toch kan de betrouwbaarheid van deze databank vrij hoog worden genoemd, omwille van het grote aantal respondenten en de lage non-respons. Deze survey levert enkele zeer interessante cijfers over wonen in de Vlaamse centrumsteden. De rest van Vlaanderen is in dit onderzoek niet betrokken. De eerste editie van de stadsmonitor werd gepubliceerd in 2004. De Vlaamse overheid opteerde er nadien voor deze cijfers zoveel mogelijk te actualiseren. Dit werd gecombineerd met een eerste evaluatie in de loop van 2005, waarna een aantal indicatoren verder op punt konden worden gesteld. Eind van dat jaar werd vervolgens een geactualiseerde versie van de stadsmonitor gepresenteerd. Naar aanleiding van de lokale verkiezingen in oktober 2006 werd beslist een volwaardige tweede versie van de stadsmonitor op te maken. Opnieuw werden cijfers verzameld over de toestand en de algemene ontwikkeling van de Vlaamse steden. Vanaf 2007 wordt de opdracht voor de actualisering van de data niet langer opgenomen door onderzoekers van de Universiteit Gent, maar door medewerkers van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Informatie over de www.thuisindestad.be
stadsmonitor
en
de
survey
is
te
vinden
op:
36
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
3.2.16.INTERNATIONAL SOCIAL SURVEY PROGRAMME ISSP is een jaarlijks samenwerkingsprogramma tussen verschillende landen, voor surveys over thema’s die belangrijk zijn in sociaal wetenschappelijk onderzoek. Op dit moment zijn 39 landen lid van ISSP. Voor Vlaanderen is APS lid van het ISSP, sedert 2002. Jaarlijks wordt in alle lidstaten een survey georganiseerd rond een bepaald thema. De vragen, ontwikkeld door ISSP, worden meestal geïntegreerd in een andere survey. Volgende thema’s kwamen sedert 1985 herhaaldelijk aan bod: -
rol van de overheid sociale netwerken sociale ongelijkheid familie en veranderende gender patronen werk religie milieu nationale identiteit burgerschap Sociale relaties en support system
Wonen zit in geen van deze thema’s vervat. Ook in de komende jaren zal geen bevraging over wonen worden georganiseerd.
37
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
3.3.
ADMINISTRATIEVE
DATABANKEN
3.3.1. INLEIDING Administratieve databanken worden opgesteld met het oog op ondersteuning van het beleid. Dit kan zijn voor het innen van belastingen, het toekennen van premies, de heffing van boetes, kwaliteitsbeleid, … Meestal worden deze databanken aangemaakt door de betrokken administraties zelf, soms wordt beroep gedaan op een externe instantie (universiteit, onderzoeksinstelling, …)
3.3.2. HEFFING
OP
LEEGSTAND
EN
VERKROTTING
In het kader van de toepassing van de Vlaamse Wooncode en de vaststelling van verwaarlozing, ongeschiktheid en niet-conformiteit van een woning, werd een gestructureerde checklist (technisch verslag) opgesteld. De databank van Heffing op Leegstand en Verkrotting (HOLV), beschikbaar bij de Afdeling Financiering Huisvestingsbeleid, bevat gegevens over leegstand, verwaarlozing, ongeschiktheid/onbewoonbaarheid van woningen, en heeft tot doel ongeschikte en/of onbewoonbare woningen te verbeteren, aan te passen of te renoveren. De HOLV-databank bevat echter een aantal beperkingen. Zo is ze niet het gevolg van een actief opsporingsbeleid, maar bevat ze enkel die cases waarvoor op basis van de Vlaamse Wooncode een procedure werd opgestart. Bepaalde data zouden bovendien niet vergelijkbaar zijn, omwille van een verschillende manier van werken bij de verschillende inventarisbeheerders. Ook de vele beroepen die aangetekend worden tegen een opname op de inventaris en het hoge aantal bewegingen op de lijst vormen problemen naar bruikbaarheid van de databank. Om deze redenen is deze databank minder bruikbaar voor wetenschappelijk onderzoek, maar kan ze eerder gezien worden als een indicator voor activiteitsgraad.
3.3.3. ADMINISTRATIE PLANNING
EN
STATISTIEK
De Administratie Planning en Statistiek (APS) van de Vlaamse Gemeenschap stelt op haar website verschillende cijfergegevens ter beschikking. Er zijn ongeveer 1300 cijferreeksen beschikbaar. Deze reeksen worden aangemaakt door APS naar aanleiding van publicaties of in het kader van haar adviesen studiefunctie. Deze reeksen worden trimesterieel, halfjaarlijks of jaarlijks geactualiseerd. Ze kunnen worden gedownload in
38
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
excel-formaat. De cijferreeksen worden in 25 thema’s ondergebracht, die elk verder verdeeld zijn in subthema’s. Een belangrijke publicatie van APS is de VRIND (Vlaamse Regionale Indicatoren) dat jaarlijks een overzicht biedt van de demografische, macroeconomische en cultureel-maatschappelijke context voor de Vlaamse overheid en de resultaten en zo mogelijk de effecten weergeeft van de maatregelen aan de hand van indicatoren. Aan VRIND werken alle administraties en Vlaamse openbare instellingen mee. De cijfers over het thema wonen zijn ondergebracht in zes subthema’s: algemeen, bewoners, sociale huisvesting, steunmaatregelen aan particulieren, woningkwaliteit en woningmarkt. Algemeen Onder deze rubriek zijn enkele gegevens opgenomen met betrekking tot investeringen en steun van de overheden, aantal woningen, aandeel eigenaars, overbevolking, … Bewoners Hieronder vallen kamerwonen.
gegevens
over
camping-
en
woonwagenterreinen
Sociale huisvesting Aantal projecten voor sociale woningen, spreiding van het nieuwbouw, kandidaten voor sociale woningen, wachttijden, … Steunmaatregelen aan particulieren Informatie over tegemoetkomingen leningen bij Vlaams Woningfonds, …
van
het
Vlaamse
en
patrimonium,
huisvestingsbeleid,
Woningkwaliteit Woningbestand naar aard van de woning en bewonerscategorieën, leeftijdsklasse van de bewoners. Spreiding van het woningbestand naar aard, woonoppervlakte, ouderdom. comfort van de woning. Tevredenheid met de directe woonomgeving, Woningmarkt Informatie over gemiddelde prijzen, aantal vergunningen, … In februari 2006 werd het Portaal Lokale Statistieken geopend, een samenwerking tussen de Vlaamse Overheid, Vereniging Vlaamse Provincies (VVP) en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG): http://aps.vlaanderen.be/lokaal/lokale_statistieken.htm De cijferreeksen van Lokale Statistieken zijn thematisch gerangschikt en worden interactief ontsloten via rapporten. Daartoe bestaan verscheidene mogelijkheden. Men kan per gemeente, of voor meerdere gemeenten, verscheidene reeksen, voor verscheidene jaren opvragen. Cijfers kunnen worden vergeleken met andere gemeenten, arrondissementen, provincies of 39
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Vlaams Gewest. Ook vergelijkingen op basis van ratio’s zijn mogelijk (bevolkingsdichtheid, vergrijzingsdruk, …). Tenslotte kunnen de cijfers ook weergegeven worden op basis van een aantal aggregatieniveaus, zoals verstedelijkingsgraad, politiezones, 13 centrumsteden, … Volgende cijferreeksen zijn beschikbaar in het subdomein wonen (september 2007): -
aantal bouwvergunningen voor nieuwbouw – flats: 1996-2005 aantal bouwvergunningen voor nieuwbouw – woongebouwen: 1996-2005 aantal bouwvergunningen voor nieuwbouw – woongebouwen met 1 woning: 1996-2005 aantal bouwvergunningen voor renovatie – woongebouwen: 1996-2005 aantal sociale huurhuizen: 1997-2006 aantal sociale huurappartementen: 1997-2006 oppervlakte in km²: 2000-2006 aantal verkochte appartementen: 1990-2005 omzet in euro van de verkochte appartementen: 1990-2005 aantal verkochte percelen bouwgrond: 1990-2005 aantal verkochte m² bouwgrond: 1990-2005 omzet in euro van de verkochte bouwgronden: 1990-2005 aantal verkochte kleine en middelgrote woningen: 1990-2005 omzet in euro van de verkochte kleine en middelgrote woningen: 1990-2005 aantal verkochte grote woningen: 1990-2005 omzet in euro van de verkochte grote woningen: 1990-2005 gemiddelde verkoopprijs in euro van een appartement: 1990-2005 gemiddelde verkoopprijs in euro van een grote woning: 1990-2005 gemiddelde verkoopprijs in euro van een kleine en middelgrote woning: 1990-2005 gemiddelde verkoopprijs in euro van een perceel bouwgrond: 1990-2005 gemiddelde verkoopprijs per m² in euro van een perceel bouwgrond: 19902005
Naast de rapporten die heel wat mogelijkheden geven wat betreft de keuze van gemeenten, provincies, reeksen en periodes, worden in projecten vooraf afgesproken sets van indicatoren aangeboden. Projecten spelen in op sets van indicatoren die door de Vlaamse overheid worden gebruikt in het kader van regelgeving (vb. Lokaal Sociaal Beleid) of zijn het gevolg van binnen het samenwerkingsverband geselecteerde sets van indicatoren (vb. gemeenteraads-verkiezingen).
3.3.4. DATABANK
ONBEBOUWDE PERCELEN
Het doel van dit onderzoek uit 1998 (AROHM, afdeling Ruimtelijke Planning) was om per gemeente de oppervlakte te bepalen van de nog niet bebouwde, en dus bebouwbare percelen, gelegen in de gebieden die op de gewestplannen ingekleurd zijn als woongebied en via een berekening deze oppervlaktewaarde
40
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
om te zetten naar potentieel aantal woningen. De bepaling van de onbebouwde oppervlakte gebeurde op basis van de gewestplannen en orthofoto’s. De databank onbebouwde percelen is recent beschikbaar met een kadastrale GISlaag dd 01/01/2005. Dit onderzoek vindt niet plaats op regelmatige basis, maar werd eenmalig uitgevoerd. Er werden ook reeds inventarissen opgesteld van woonzones en woonuitbreidingsgebieden in Vlaanderen, op basis van luchtbeelden. Actueel is bij de Vlaamse overheid een project lopende dat moet toelaten om de verouderde procedures voor de opmaak van het register onbebouwde percelen te actualiseren, waarbij wordt gestreefd naar administratieve vereenvoudiging, zowel voor RWO als voor de gemeenten. Het uitgewerkte nieuwe concept zal worden gekoppeld aan een volledig nieuw inventarisatieinstrument. Begin februari 2006 werd gestart met de ontwikkeling van het gGIS-project. De toepassing betreffende het Register Onbebouwde Percelen wordt er gebruikt als pilootproject. Het pilootproject heeft als doel een nieuw en eenvormig register van de onbebouwde percelen uit te bouwen die gemeenten via internet niet alleen kunnen raadplegen, maar ook aanmaken en onderhouden. Het project zal in het najaar 2006 worden afgerond. 29
3.3.5. VLAAMSE HUISVESTINGSMAATSCHAPPIJ De Vlaamse Huisvestingsmaatschappij (VHM) staat als Vlaamse Openbare Instelling in voor de bouw van sociale woningen bestemd om verhuurd of verkocht te worden aan mensen met een lager inkomen, en voor de toekenning van sociale leningen. Dit gebeurt via erkende lokale sociale huisvestingsmaatschappijen. De VHM beschikt over een aantal bestanden die het sociale woonpatrimonium in Vlaanderen beschrijven. Dit is een beperkt, maar belangrijk segment van de Vlaamse woningmarkt. Tot 2002 bracht de VHM het sociaal huurpatrimonium in kaart door bevraging van de sociale huisvestingsmaatschappijen, die, bij gebrek aan centrale richtlijnen en controle, hun tellingen niet noodzakelijk op dezelfde wijze uitvoerden. Sinds 2002 wordt het aantal sociale huurwoningen jaarlijks berekend aan de hand van de basishuren en de inkomenscoëfficiënten. De woningen die niet zijn verhuurd, worden uitgezuiverd. Dit resulteert in de VHM-woningendatabank. De bestanden waarover de VHM beschikt zijn: statistische inlichtingen over kandidaat-huurders, kandidaat-kopers, sociale leners en de technische inventarisatie van het sociale woningpatrimonium.
29
www.arohm.be 41
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
De gegevens over kandidaat-huurders en kandidaat-kopers worden samengesteld op basis van informatie die ter beschikking wordt gesteld door de verschillende sociale huisvestingsmaatschappijen. De kwaliteit van deze cijfers is dan ook afhankelijk van de kwaliteit van de gegevens aangeleverd door de SHM’s. In het kader van onderzoek naar de woonkwaliteit, is vooral de technische inventaris van het sociale huurpatrimonium, die opgesteld werd in 2003 met het oog op een onderhouds- en renovatieplanning op lange termijn, een interessante bron. Hierin wordt de staat van de sociale woningen uitvoerig beschreven. De beschrijving van de technische kwaliteit van het patrimonium werd uitgevoerd door experts die de woning uitwendig beschreven. Wat betreft de betrouwbaarheid van deze databank kunnen enkele opmerkingen worden geformuleerd. Een probleem dat zich bijvoorbeeld stelt, is dat ongeveer 4000 woningen niet aan een statistische sector kunnen worden toegewezen. Er was bovendien een groot tijdsverloop tussen de eerste en de laatste inventarisatie, aangezien ca. 130.000 woningen beschreven dienden te worden. Tenslotte is het ook niet duidelijk of de databank altijd aangepast wordt bij renovatie van de woning.
3.3.6. VLAAMS WONINGFONDS Het VWF is een coöperatieve vennootschap die via hypothecair krediet aan minder gegoede grote gezinnen de mogelijkheid biedt om eigendomsverwerving of renovatie en sanering van een gezinswoning te realiseren of te vergemakkelijken. Voor het beheer van sociale leningen, sociale huur en sociale verkoop, beschikt het VWF over databestanden. In zijn jaarlijks activiteitenverslag dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Vlaamse Administratie publiceert het VWF statistieken over sociale leningen, sociale huur en sociale verkoop. Een eerste deel van dit verslag is gewijd aan statistische verslaggeving met sociale analyse van de leningsverrichtingen, in deel twee gebeurt dit voor sanerings-, verkoop- en huurhulpactiviteiten. In een laatste deel worden algemeen beheer en wetgeving behandeld.
3.3.7. DATA ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK De Algemene Directie Statistiek verzamelt jaarlijks een aantal gegevens met betrekking tot de bouwsector en financiën. Enkele van de cijfers die daarin voorkomen, zijn ook interessant voor woononderzoek. Bouwstatistieken De Algemene Directie Statistiek verzamelt gegevens die betrekking hebben op de bouwactiviteit, de bouwvergunningen en op de begonnen gebouwen. Voor de bouwactiviteit telt men het totaal budget van de nieuwe bestellingen voor
42
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
gebouwen. Binnen de bouwvergunningen en begonnen gebouwen wordt een onderscheid gemaakt tussen woongebouwen en niet-woongebouwen. Voor beiden beschikt men over gegevens i.v.m. nieuwbouw en renovatie (aantal, volume, bestemming, bewoonbare oppervlakte in geval van woningen). De gegevens worden jaarlijks aangeleverd door de provinciale ROHM-diensten en zijn beschikbaar tot op gemeentelijk niveau voor de jaren tussen 1996 en 2004. Wat betrouwbaarheid betreft stelt zich enkel een probleem bij de gelijktijdigheid van de registraties door de provincies. Sommige provincies zijn daarmee verder gevorderd dan andere. Financiële statistieken Een onderdeel van de financiële statistieken is de databank met de verkopen van onroerende goederen in België, volgens jaar, gemeente en type goed. De data zijn beschikbaar voor 1975, 1983, 1993, en sedert 2000 worden ze jaarlijks ingezameld. De recentst beschikbare zijn deze van 2004. Men onderscheidt verschillende categorieën onroerend goed: woonhuizen, herenhuizen en villa’s, appartementen, handelsgebouwen, industriële gebouwen, bouwgronden, industriegronden, teelgronden en weiden. Per categorie worden telkens drie variabelen weergegeven: aantal verkopen, totale verkoopprijs en gemiddelde verkoopprijs. Voor de gronden worden totale oppervlakte en gemiddelde oppervlakte per perceel nog toegevoegd. De data zijn beschikbaar per gemeente. Dit wil zeggen dat ze ook geaggregeerd kunnen worden weergegeven voor de provincies, gewesten en voor het hele Belgische grondgebied. De cijfers van de Algemene Directie Statistiek worden minder betrouwbaar geacht dan deze van STADIM. De gemiddelde verkoopprijs wordt namelijk berekend door een eenvoudige berekening (quotiënt van de totale prijs en het aantal verkopen), terwijl STADIM vertrekt van dezelfde basisgegevens, maar daarop verschillende correcties toepast (zie 3.2.12.).
3.3.8. ADMINISTRATIE (AKRED)
VAN HET
KADASTER,
DE
REGISTRATIE
EN DE
DOMEINEN
Aan elk onroerend goed dat in België gelegen is, zoals gronden, woningen, fabrieken, kantoorgebouwen, enz., wordt door AKRED een kadastraal inkomen toegekend. Dit fictief inkomen wordt geacht overeen te stemmen met het gemiddeld jaarlijks netto-inkomen dat onder normale omstandigheden van een onroerend goed kan worden bekomen. Om dit inkomen te bepalen, plaatst men zich op een bepaald referentietijdstip, tot op heden nog steeds 1 januari 1975. De berekeningen gebeuren nog steeds op basis van de normale netto huurwaarde in 1975. Normaal gezien worden de bestaande kadastrale inkomens 43
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
tienjaarlijks herschat door AKRED via een algemene perequatie. De laatste perequatie dateert echter al van 1979, toen het referentietijdstip op 1 januari 1975 werd vastgesteld. Ter compensatie van het uitblijven van een nieuwe perequatie worden de kadastrale inkomens sinds het aanslagjaar 1991 geïndexeerd. Sinds 1999 int het Vlaams Gewest de onroerende voorheffing voor de onroerende goederen op haar grondgebied.
3.3.9. KRUISPUNTBANK
SOCIALE ZEKERHEID
De kruispuntbank staat in voor het machtigen, organiseren en leiden van de uitwisseling van gegevens door de instellingen van de sociale zekerheid en is de motor en coördinator van e-government in de sociale sector. De Kruispuntbank bevat data met betrekking tot de sociale zekerheid en heeft een elektronisch netwerk uitgebouwd dat de verschillende instellingen van sociale zekerheid met elkaar verbindt, op basis van gegevens uit het Rijksregister. Binnen het netwerk is de Kruispuntbank een motor in een dynamiek van informatiedeling met betrekking tot de sociaal verzekerden en de werkgevers. Iedere instelling van sociale zekerheid is verantwoordelijk voor de opslag en het bijwerken van de informatie in haar gegevensbank. Op basis van strikte machtigingen kunnen andere instellingen van sociale zekerheid via het netwerk de informatie uit de verschillende gegevensbanken raadplegen; hierdoor vermijdt men veelvuldige inzamelingen van identieke gegevens. De sociale gegevens van persoonlijke aard worden bewaard en beheerd door de instelling die, naargelang de aard van de gegevens, hiervoor het meest aangewezen is. De Kruispuntbank neemt deel aan onderzoek dat nuttig is voor de kennis, de conceptie en het beheer van de sociale zekerheid. Zij kan sociale gegevens inzamelen bij de instellingen van sociale zekerheid, deze gegevens samenvoegen en ze vervolgens meedelen aan de betrokken onderzoekscentra of overheden.
3.3.10.CENTRAAL REFERENTIE ADRESSEN BESTAND CRAB is het adressenproject van GIS-Vlaanderen. Het betreft een bestand met huisnummers en straatnamen, evenals de positie van de objecten (xycoördinaat). Het project ontwikkelt ook een standaard die uitwisseling van adresgebonden gegevens moet vereenvoudigen en de kwaliteit van de adresgegevens in Vlaanderen moet opdrijven. Tot nu toe was het zeer moeilijk verschillende databanken aan mekaar te koppelen op basis van adresgegevens, omdat er geen eensgezindheid is op vlak van definitie en codering. CRAB heeft zich tot doel gesteld om deze problemen te verhelpen. Via CRAB wordt het bijvoorbeeld mogelijk de databanken van het Rijksregister en het kadaster aan elkaar te koppelen.
44
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Ofschoon dit project zeer positief en wenselijk is, is er momenteel nog een foutenmarge. Men werkt voortdurend verder aan het op punt stellen van het bestand. Recent werd CRAB door de Vlaamse regering erkend als referentie voor het e-government.
3.3.11.WONINGENDATABANK CIPAL In het kader van de inning van de Onroerende Voorheffing heeft CIPAL in opdracht van de Vlaamse overheid (het departement Algemene Zaken en Financiën) een Vlaamse Woningendatabank gebouwd waarin momenteel gegevens van de volgende instanties met elkaar gekruist (verbonden) worden: -
Gegevens omtrent natuurlijke personen
-
Gegevens omtrent Rechtspersonen
-
Kadastergegevens
-
KSZ-gegevens (Kruispuntbank Sociale Zekerheid)
-
Gegevens omtrent Sociale Huurwoningen
De Vlaamse Woningendatabank is zodanig “open” ontworpen dat het zeer eenvoudig is om nieuwe “objecten” op te nemen en daarom durven we spreken van een Vlaamse Kruispuntbank. De grote strategische waarde voor de Vlaamse Overheid betreffende deze Vlaamse Woningendatabank of Vlaamse Kruispuntbank zit niet zozeer in de individuele gegevens maar wel in het feit dat gegevens uit zeer veel verschillende bronnen met mekaar verbonden worden en hier kant en klaar beschikbaar worden gesteld. De Vlaamse Overheid kan op deze manier beschikken over uitzonderlijk veel relevante informatie die kan dienen voor beleidsvoorbereidende en beleidsondersteunende activiteiten. Deze Vlaamse Woningendatabank of Vlaamse Kruispuntbank is eigendom van de Vlaamse overheid. De databank wordt momenteel gebruikt door: -
Het departement Algemene Zaken en Financiën voor de Onroerende Voorheffing
-
Het departement Algemene Zaken en Financiën voor de heffing op Leegstand
-
Het departement Onderwijs voor het toekennen van Studietoelagen
-
Het departement Onderwijs voor het identificeren van leerlingen
-
Het departement Ordening
-
De Vlaamse overheidsinstelling VMM afwerking van de Milieuheffingen.
-
De Gemeentebesturen voor hun interactieve toepassing “i-Loket” in het kader van dossieropvolging en openbaarheid van bestuur.
Leefmilieu
Infrastructuur
(Vlaamse
en
Natuur
voor
Ruimtelijke
Milieumaatschappij)
voor
de
45
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
De Vlaamse Woningendatabank of Vlaamse Kruispuntbank kan uitgroeien tot ofwel mede een basis vormen voor een centrale referentiedatabank ten behoeve van de ganse Vlaamse Overheid omdat praktisch elk departement of elk beleidsdomein, elke Vlaamse Openbare Instelling of elk verzelfstandigd Agentschap (zowel intern als extern) alsook overkoepelende diensten bepaalde van deze gegevens nodig hebben. Door deze Vlaamse Wonigendatabank / Kruispuntbank centraal te onderhouden dient al het werk om de databank up-to-date te houden en om de relaties tussen de verschillende bronnen correct te leggen slechts één keer te gebeuren. Dit laatste is een essentiële vereiste wanneer men een consistent gegevensen informatiebeleid wil voeren. Bron: http://www.cipal.be/Default.aspx?tabid=1000
3.3.12.BESLUIT Het is duidelijk dat in Vlaanderen een grote hoeveelheid data over wonen bestaat. De bruikbaarheid van deze data is uiteraard afhankelijk van een heleboel factoren. Zo spelen betrouwbaarheid van data, wijze van dataverzameling, periodiciteit, jaartal, … een belangrijke rol. Verscheidene onderzoeken werden intussen afgerond, waardoor zij niet meer van data worden voorzien. De bestaande bestanden zijn echter nog steeds beschikbaar voor onderzoek, en blijven interessant. Voor de toekomst zijn vooral de Sociaal-Economische Enquête, APS en EU-SILC relevante databronnen in het kader van woononderzoek. Deze programma’s zijn nog steeds lopend, en worden op regelmatige basis van nieuwe, geactualiseerde data voorzien. Verder in deze nota zal worden ingegaan op de mogelijkheden voor toekomstig onderzoek die deze databanken nog bieden. Zoals art. 24 van de Vlaamse Wooncode voorschrijft, is gestart met het project ‘huisvestingsdatabank’. Deze databank bevat gegevens over wonen en woonbeleid. Op dit moment werden reeds heel wat stappen gezet inzake dataverwerving, informaticatechnische uitbouw en opbouw van het datawarehousesysteem.
46
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
4.
SAMENSTELLING
4.1.
INLEIDING
INDICATOREN WOONKWALITEIT
Variabelen zijn de absolute cijfers die resulteren uit een onderzoek of survey. Deze variabelen hebben echter een aantal beperkingen. Daarom wordt meestal gewerkt met indicatoren, waarvan percentages de meest courante en eenvoudige voorbeelden zijn. Via een bepaalde berekening of methode wordt met één of meerdere variabelen een indicator geconstrueerd. Indicatoren bieden een duidelijke weergave van de situatie en maken analyse en verwerking van survey-resultaten eenduidiger. De wijze waarop een indicator wordt geconstrueerd, is uiteraard afhankelijk van de doelstellingen van het onderzoek. De indicator zal zò opgesteld zijn, dat ze in zo groot mogelijke mate een weergave is van wat men met het onderzoek beoogt te bestuderen. In het kader van de verschillende onderzoeken naar wonen en woonkwaliteit die in het verleden reeds werden uitgevoerd, werden verscheidene indicatoren geconstrueerd. Hierna volgt een bespreking van enkele van deze indicatoren.
4.2.
ALGEMENE VOLKS-
EN
WONINGTELLING 1991
De meest gebruikte, en dus meest gekende indicatoren met betrekking tot de woningkenmerken die werden geconstrueerd naar aanleiding van de Algemene Volks- en Woningtelling uit 1991 (ook voor 1981) zijn: klein, middelmatig en groot comfort. Klein comfort wordt daarbij gedefinieerd als het bezit van stromend water binnen de woning, een wc met waterspoeling en een badkamer of stortbad. Middelmatig comfort omvat naast klein comfort ook centrale verwarming. Bij groot comfort komt daar nog eens een keuken (ten minste 4 m²), een telefoonaansluiting en tenminste één auto bij. Naast deze beoordeling werd er in het kader van de volkstellingsmonografie huisvesting een centrale woonindicator geconstrueerd 30 . Bij deze constructie werd getracht zoveel mogelijk dimensies van de kwaliteit van het wonen in rekening te brengen. De keuze van de kwalitatieve indicatoren werd natuurlijk beperkt door de gegevens die voorhanden waren in de Volks- en Woningtelling van 1991. In totaal werden vier dimensies opgenomen: de kwaliteit, het comfort, de woningbezetting en de woonomgeving. Een woning krijgt een cijfer toegekend, op basis van de scores op de verschillende
30
Goossens L., I. Thomas, D. Vanneste (1997), Huisvesting in sociaal-economisch en geografisch perspectief 1981-1991, Monografie nr. 10, Algemene Volks- en Woningtelling 1991, NIS 47
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
onderdelen. Een overzicht van de constructie van de centrale woonindicator wordt weergegeven in tabel 2.
dimensies woonkwaliteit Woningkwaliteit
variabele(n)
categorieën
-
vóór 1919
0
1919-1945
1
na 1945 en ouder dan 20 jaar
2
jonger dan 20 jaar
3
nee
0
ja
1
Woon- en
-
leefcomfort
bouwperiode
verbouwingen
score
stromend water, wc
tot 2 items/geen klein comfort:
0
met waterspoeling,
oncomfortabel
1
bad of douche,
2 tot 4 items: eerder
2
centrale
oncomfortabel
3
verwarming, keuken,
5 of 6 items: eerder comfortabel
telefoonaansluiting
7 items: comfortabel
-1 0
, auto Woningbezetting
-
-
wijze van
steenkool
verwarming
andere
aantal
-1 of minder: weinig
0
woonvertrekken
0 of 1: eerder weinig
1
aantal
2 of 3: eerder veel
2
huishoudensleden
4 of meer veel
3
(vertrekken-leden)
-1 of minder: klein
0
0 of 1: eerder weinig
1
oppervlakte woning
2 of 3: eerder ruim
2
aantal
4 of meer: ruim
3
huishoudensleden (aanbevelingen van Keulen) Woonomgeving
-
Synthese
aantal woningen in
meergezinswoning zonder tuin
0
het gebouw
meergezinswoning met tuin
1
tuin
ééngezinswoning zonder tuin
2
ééngezinswoning met tuin
3
Centrale woonindicator
Zwak
≤ 5
Eerder zwak
6-9
Eerder goed
10-12
Goed
13-16
Tabel 2. Constructie van de centrale woonindicator
31
31
Goossens L., I. Thomas, D. Vanneste, Huisvesting geografisch perspectief 1981-1991, Monografie nr. Woningtelling 1991, 1997
in sociaal-economisch 10, Algemene Volks-
en en
48
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
De woningkwaliteit werd beoordeeld op basis van bouwjaar, met volgende indeling: vóór 1919, 1919-1945, na 1945 en ouder dan 20 jaar, jonger dan 20 jaar. Aan elk van deze klassen werd een score toegekend. Omdat het bouwjaar slechts een ruwe indicator is voor de kwaliteit van woningen, werden in tweede instantie de verbouwingen mee in rekening gebracht, in de veronderstelling dat mensen die verbouwingen uitvoeren, zorg besteden aan hun woning. De huishoudens waarvan de woning verbouwingen ondergingen, werden dan ook positief gevalideerd. De aanwezigheid van comfortelementen is een volgende indicator voor de kwaliteit van het wonen. De noodzaak van de aanwezigheid van enkele basisvoorzieningen in een goede woning, is algemeen aanvaard. Voor de constructie van de centrale woonindicator werd ervoor gekozen geen score toe te kennen aan huishoudens die niet over klein comfort beschikken. Verder werden alle comfortindicatoren die in de Volks- en Woningtelling bevraagd werden, opgenomen: stromend water, wc met waterspoeling, bad of douche, centrale verwarming, keuken, telefoonaansluiting, en auto. Men hanteerde een indeling in vier categorieën, afhankelijk van het voorkomen van deze zeven items: 0 tot 2 items of geen basiscomfort = oncomfortabel, 3 tot 5 items = eerder oncomfortabel, 6 items = eerder comfortabel, 7 items = comfortabel. Een laatste comfortindicator is de wijze van verwarming. Woningen die nog steeds met steenkool verwarmd worden, worden verondersteld zeer oncomfortabel te zijn, en krijgen aldus een negatieve score toegekend. De derde dimensie opgenomen in de centrale woonindicator is de woningbezetting. Overbevolking en (te) kleine woningen worden als problematisch beschouwd. Bij de constructie van de centrale woonindicator werd gewerkt met enerzijds het verschil van het aantal woonvertrekken en het aantal huishoudleden en anderzijds een oppervlaktenorm, volgens de aanbevelingen van Keulen 32 . De woonomgeving is de laatste dimensie van de centrale woonindicator. Hierbij werden het woningtype en het al dan niet bezitten van een tuin opgenomen, en vervolgens vier categorieën gedefinieerd, die elk een score toegewezen kregen.
4.3.
EEN UITWENDIG ONDERZOEK NAAR DE KWALITEIT VLAANDEREN - AROHM SURVEY 1994/1995
VAN DE WONINGEN IN
In de survey van 1994/1995 van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap werd de staat van de woning beoordeeld via een uitwendige inspectie door
32
De ‘Aanbevelingen van Keulen’ stellen een objectieve bepaling van de reële minimale behoeften van bewoners weer te geven, met bezettingsgraad als criterium. In de bezettingsgraad zitten het aantal slaapkamers vervat en het totale aantal personen dat die kamers normaal kunnen herbergen. De aanbevelingen worden geformuleerd in m², afhankelijk van de bezettingsgraad. 49
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
inspecteurs van AROHM. Deze observaties leverden een categorisering waarbij woningen ondergebracht werden in vijf categorieën 33 :
op
-
te vervangen: een woning met zodanig grote gebreken dat ze hetzij onverbeterbaar is, hetzij verbeterbaar of herstelbaar, doch in die mate dat de kostprijs van de herstellingswerken in een onredelijke verhouding staat tot de totale waarde van het gebouw na volledige renovatie;
-
uitgebreide renovatie noodzakelijk: een woning met uitgebreide zware gebreken van verschillende aard en aan meerdere elementen. Een zware renovatie is in een dergelijk geval financieel nog verantwoord;
-
lichte renovatie noodzakelijk: de woning heeft slechts één zwaar gebrek (bijvoorbeeld ofwel alle ramen te vernieuwen, ofwel alle gevels te hervoegen, ofwel dak volledig te vervangen), of meerdere zware gebreken, doch van beperkte aard (bijvoorbeeld deels ramen te vervangen samen met een deel van de dakbedekking);
-
klein herstel noodzakelijk: de woning heeft lichte gebreken (bijvoorbeeld slechts enkele ramen te vernieuwen, of enkel bovendakse schoorsteen te vervangen, of uitsluitend ongevaarlijke scheuren te herstellen, …);
-
geen gebreken: geen noemenswaardige gebreken (bijvoorbeeld één raam te herstellen, of een afvoerbuis te vervangen, of enkele vorstpannen te vervangen, …).
Deze beoordeling was een persoonlijke eindconclusie van de onderzoeker, gebaseerd op de evaluatie van de onderzochte elementen van de woning. Het was daarom zeer belangrijk dat alle onderzoekers op een gelijkaardige wijze evalueerden en dit met eenzelfde gestrengheid. Lichte verschillen tussen de verschillende onderzoekers waren echter onvermijdelijk. Deze verschillen mochten zich echter enkel voordoen in de categorieën uitgebreide renovatie, lichte renovatie en klein herstel. Over de categorieën te vervangen en geen gebreken moest eensgezindheid bestaan.
4.4.
SYNTHESE-INDEX
FYSISCHE STAAT VAN DE WONING O.B.V.
SEE 2001 34
In de SEE 2001 kwamen enkele vragen voor over wonen, die nog niet gesteld werden bij de Volks- en Woningtelling 1991. Eén van deze nieuwe vragen had betrekking op de staat van de woning. Een aantal onderdelen van de woning werden geëvalueerd aan de hand van drie antwoordmogelijkheden: in goede staat, kleine herstellingen nodig en grote herstellingen nodig.
33
34
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1996), AROHM, Een uitwendig onderzoek naar de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen, verslag van de survey 1994/1995, Brussel, 212 p. Vanneste D., I. Thomas & I. Laureyssen, Fysische staat van de woning, in: Ruimte en planning, jg 24, nr 4, 2004 50
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
De weging van de in de SEE 2001 bevraagde woningonderdelen voor de samenstelling van een synthese-index m.b.t. de fysische staat van de woning, is afgestemd op de methodologie zoals ontwikkeld bij het technische verslag uit de Vlaamse Wooncode. Dit technisch verslag bevat een 40-tal te beoordelen items. Elk type technisch gebrek dat zich kan voordoen, wordt in een categorie ondergebracht en krijgt strafpunten toegekend. Alle onderdelen die in de SEE 2001 worden bevraagd, op de dakgoot na, komen ook in de technische fiche van de Vlaamse Wooncode voor. Op basis van de methode gebruikt in de Vlaamse Wooncode, werd een analoge weging bepaald voor de synthese-index fysische staat van de woning (tabel 3).
Onderdelen
Weging voor de synthese-index SEE 2001
elektrische 2,2 installatie binnenmuren 1,7 buitenmuren 1,7 ramen 1,0 dakgoot 1,0 dak 2,4 Totaal 10,0 Tabel 3. Weging van de onderdelen uit de SEE 2001 o.b.v. technische fiche Vlaamse Wooncode
In de SEE 2001 werd niet enkel gevraagd naar grote herstellingen, maar ook naar kleine. Voor de kleine herstellingen wordt dezelfde weging gebruikt, maar wordt het resultaat gedeeld door drie. Een kleine herstelling wordt zo als drie keer minder ernstig beschouwd dan een grote herstelling. De indeling in goede, matige, slechte en zeer slechte woningen is een zeer belangrijk gegeven. Een goede woning is voor de onderzoekers een woning waarbij geen enkele herstelling aan de bevraagde onderdelen nodig is (score 0). Het onderscheid tussen een matige en slechte woning wordt bepaald op basis van wat in de technische fiche als een ongeschikte woning wordt beschouwd. Het aandeel strafpunten voor een ongeschikte woning bedraagt 2. Het onderscheid tussen een slechte en zeer slechte woning wordt vastgelegd op 6,66 en komt ongeveer overeen met 4 grote herstellingen op een totaal van 6 bevraagde onderdelen. Deze indicator geeft de bouwtechnische kwaliteit van de woningen weer, gebaseerd op de vragenlijst van SEE 2001. Naast de puntenscore van de woningen, is er ook de categorisering in goede, matige, slechte en zeer slechte woningen.
51
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
4.5.
CLASSIFICATIE
KWALITEIT VAN DE WONING,
SEE 2001
De comfortindicatoren klein comfort – middelmatig comfort – groot comfort, die opgesteld werden naar aanleiding van de Volks- en Woningtelling 1991, werden na de SEE 2001 geëvalueerd 35 . Er werd besloten de comfortindicator niet aan te houden. Dit omwille van een verschillende vraagstelling in 2001, waardoor de comfortindicator niet op dezelfde manier als bij de vorige tellingen kon worden geconstrueerd. Bovendien vervullen een aantal indicatoren intussen niet meer de functie van een echte comfortindicator, door de evolutie van de maatschappij. Een nieuwe classificatie combineert uitrusting van de woning (toilet, badkamer, centrale verwarming, keuken, dubbele beglazing) en grootte van de woning. Ook de fysische staat van de woning wordt meegenomen. Volgende 5 klassen worden onderscheiden:
-
Kwaliteit ontoereikend
-
Basiskwaliteit Goede kwaliteit
Goede kwaliteit en ruim Zeer kwaliteit
goede
-
zonder toilet of zonder badkamer met bad en/of stortbad minstens 4 grote herstellingen noodzakelijk toilet én badkamer met bad en/of stortbad aanwezig hoogstens 3 grote herstellingen nodig de vereisten voor basiskwaliteit zijn vervuld centrale verwarming aparte keuken van minstens 4m² of keuken geïntegreerd in een andere kamer oppervlakte woonkamers tussen 35 en 85m² idem goede kwaliteit oppervlakte groter dan 85m² voorwaarden voor goede kwaliteit vervuld woonoppervlakte groter dan 105m² volledige of gedeeltelijke dubbele beglazing geen grote herstelling nodig
Tabel 4. Classificatie kwaliteit van de woning. Bron: Vanneste D., I. Thomas, I. Laureyssen (2005)
4.6.
ALGEMENE
TEVREDENHEIDSINDEX,
SEE 2001 36
In de SEE 2001 werden 16 vragen gesteld die peilden naar de subjectieve tevredenheid over de buurt (rust, netheid, luchtkwaliteit en uitzicht van de gebouwen) en de voorzieningen in de buurt (gezondheidsvoorzieningen, winkels, openbaar vervoer, voetpaden, fietspaden, straten, groene ruimten,
35
36
Vanneste D., I. thomas, I. Laureyssen (2005), De kwaliteit van de woningen in Vlaanderen. Een analyse van de socio-economische survey van 2001, in: De Decker P., L. Goossens., Pannecoucke I. (red.), Wonen aan de onderkant, Garant, Antwerpen http://statbel.fgov.be/census 52
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
administratieve voorzieningen, vrije beroepen, sociale voorzieningen scholen, kribben en onthaalmoeders en cultuur- en recreatie).
en
Aan de hand van de antwoorden op deze vragen werd een algemene tevredenheidsindex samengesteld, waarin ‘tevredenheid’ het saldo is, in procent, van de negatieve en positieve antwoorden. Een algemene tevredenheidsindex van 100 betekent dat er precies evenveel tevredenen als ontevredenen zijn. Is de index hoger dan 100, dan zijn er meer tevreden personen dan ontevreden personen over alle 16 criteria samen. Een tevredenheidindex lager dan 100 duidt op meer ontevredenen dan tevredenen.
4.7.
STADSMONITOR 37
Voor de keuze van indicatoren die de basis vormen van de stadsmonitor, werd een visiematrix opgesteld (zie tabel 1). In deze matrix worden leefbaarheid en duurzaamheid toegepast op alle belangrijke activiteitsdomeinen in de stad (cultuur, vrije tijd, leren en onderwijs, natuur- en milieubeheer, ondernemen, werken, veiligheidszorg, wonen, zich verplaatsen en mobiliteit, zorg en opvang). Met het oog op de formulering van indicatoren werden de intenties samengevoegd in clusters rond thema’s. Rond het activiteitsdomein wonen werden drie clusters opgenomen: ‘woonzekerheid in betaalbare en kwaliteitsvolle woningen’, ‘kwaliteit woonomgeving’ en ‘regie, medeverantwoordelijkheid en bewonersparticipatie’. Per cluster konden één of meerdere indicatoren worden ontworpen. Uit deze basislijst van indicatoren, die veel te lang was, moesten de meest relevante indicatoren geselecteerd worden. Dit gebeurde door toetsing aan een aantal selectiecriteria. Voor sommige indicatoren werd de beslissing genomen ze verder op te splitsen, omwille van inhoudelijke redenen, of technische, bij het verzamelen van de data. Uiteindelijk resulteerde dit in een lijst van in totaal 188 indicatoren, waarvan er op dit moment reeds twee derde van data zijn voorzien. In het activiteitsdomein wonen werden volgende indicatoren ontwikkeld: -
37
Tevredenheid over de woonstraat én buurt als speel- en ontmoetingsplek Tevredenheid over de woonomgeving Verloedering in de buurt Basiskwaliteit van de woningen Kwaliteit van de netwerking bij wonen Uitrustingsniveau van de wijk Parkeergelegenheid voor buurtbewoners Groenindruk van de eigen buurt
ontwikkeld door CDO-Universiteit Gent (Thomas Block, Jo Van Assche, Erik Paredis/Trui Maes) en HABE-Hogeschool Gent (Prof. Dr. Nathalie Vallet en Prof. Dr. Filip De Rynck). www.thuisindestad.be 53
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Bereikbaarheid openbaar groen Spreiding van sociale huurwoningen Kandidaten voor sociale huurwoningen Wachttijden sociale huurwoningen: Overmatige leegstand van woningen Woonkosten Betaalbaarheid van het wonen Betaalmoeilijkheden voor het wonen Algemeen migratiesaldo Migratiesaldo naar leeftijd Wooninbreiding in de stadsregio Woondichtheid in de stad
Sommige indicatoren werden verder nog ontdubbeld omdat ze te veel informatie bevatten. De indicator ‘kandidaten voor sociale huurwoningen’ bijvoorbeeld werd op die manier ontdubbeld in ‘kandidaten voor sociale huurwoningen in de stad’ en ‘kandidaten uit de stad voor sociale huurwoningen’. Voor verscheidene indicatoren werd een ‘2de keus-indicator’ gebruikt. Dit gebeurde wanneer het onmogelijk bleek om op korte termijn bruikbare data voor de ‘ideale’ indicator te ontwikkelen. Zo is bijvoorbeeld ‘rommel in de buurt’ een 2de keus-indicator voor de oorspronkelijke indicator ‘verloedering in de buurt’.
4.8.
BESLUIT
De evoluties die zich de laatste jaren voordeden in de benadering van woningkwaliteit tot woonkwaliteit, zijn eveneens terug te vinden bij de indicatoren. Naar aanleiding van de verschillende surveys werden in België en Vlaanderen verschillende indicatoren geconstrueerd, waarbij steeds meer aandacht gaat naar factoren als de kwaliteit van de woonomgeving en de tevredenheid van de bewoner. Naar aanleiding van de SEE 2001 werden bestaande indicatoren uit 1991 geactualiseerd, en werden nieuwe indicatoren opgesteld: de algemene tevredenheidsindex, synthese-index fysische staat van de woning en een nieuwe classificatie voor de kwaliteit van de woning, als alternatief voor de centrale comfortindicator uit 1991.
54
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.
DE
5.1.
INLEIDING
WONINGMARKT IN
VLAANDEREN
ANNO
2005
In dit laatste hoofdstuk gaan we dieper in op de actuele situatie van het wonen in Vlaanderen anno 2005. Verschillende aspecten van wonen, de woningmarkt, woonkwaliteit, … komen aan bod, en worden uitgewerkt aan de hand van talrijke cijfers en bronnen. Aspecten die aan bod komen zijn type woning en eigendomsstatuut, ouderdom en grootte van de woning, wooncomfort, staat van de woning, tevredenheid van de bewoner, woningmarkt en betaalbaarheid. Ook de problemen van het wonen in minder kwalitatieve omstandigheden komen aan bod. Ter afronding van dit hoofdstuk wordt een blik geworpen buiten Vlaanderen, enerzijds in de andere Belgische regio’s (Wallonië en Brussel Gewest) en anderzijds bij de buurlanden en in Europa. Op die manier kan de Belgische situatie beschouwd worden in een ruimer perspectief. Dit rapport wil slechts een algemeen beeld schetsen van de situatie van de Vlaamse woningmarkt, en zal voor sommige aspecten een beperkte weergave geven van de uitgebreide kennis die daarover in Vlaanderen reeds bestaat. Wij beseffen maar al te goed dat dit overzicht niet volledig is. Deze volledigheid is helemaal niet onze ambitie, en we verwachten ook niet dat iemand anders die ambitie kan hebben. Diepgaandere analyses vormen dus niet de doelstelling van dit rapport, daarvoor verwijzen we graag naar de vele onderzoeken en publicaties waarin bepaalde aspecten en problematieken reeds uitvoerig worden behandeld. Tenslotte willen we benadrukken dat deze bijdrage tot stand kwam in de loop van 2005. De cijfers die worden weergegeven, zijn dan ook deze die op dat moment beschikbaar waren. Permanent worden echter heel wat nieuwe cijfers ter beschikking gesteld (APS, Lokale Statistieken, …), waardoor sommige gegevens in dit hoofdstuk niet meer de meest recente zijn. Maar zoals de titel zegt, dit hoofdstuk geeft een stand van zaken van de woningmarkt in Vlaanderen, anno 2005.
55
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.2.
TYPE
WONING
Verscheidene types woningen worden onderscheiden. Dit gebeurt op basis van louter morfologische kenmerken van de bebouwing. Een eerste onderscheid is dat tussen ééngezins- en meergezinswoningen. Deze laatste zijn woningen die deel uitmaken van een gebouw dat meerdere woningen en dus ook gezinnen, bevat. Een tweede onderscheid is dat volgens de aard van de bebouwing. Eéngezinswoningen worden verder opgedeeld in open, halfopen en gesloten bebouwing. Een meergezinswoning kan een appartement, een studio, een kamer of een loft, … zijn. Figuur 1 toont dat 79% van de Vlaamse huishoudens anno 2001 in een ééngezinswoning woont. Dit cijfer veranderde vrijwel niet ten opzichte van 10 jaar eerder (78,5%). Bijna de helft van deze ééngezinswoningen (36% van het totaal) zijn alleenstaande huizen, die in Vlaanderen het meest voorkomende woningtype uitmaken. Ruim 20% van de woningen is half open -een woonhuis dat dus maar aan één kant tegen een ander huis is aangebouwd- en bijna 23% een rijwoning. De overige 21% woningen zijn meergezinswoningen, waarvan de grote meerderheid appartementen, studio’s of kamers zijn, en slechts een kleine fractie andere meergezinswoningen (vb. caravans, chalets en woonwagens, …). De SEE 2001 en dus ook de beschikbare cijfers van de Algemene Directie Statistiek maken geen onderscheid tussen de verschillende types meergezinswoningen. Dit is spijtig, want de verscheidenheid tussen deze types is groot, een loft is bijvoorbeeld niet te vergelijken met een kamer. In 2001 woont 6% van de Vlaamse huishoudens in gebouwen met meer dan 10 woningen. Dit cijfer veranderde nauwelijks ten opzichte van 1991, maar ligt wel iets lager dan het percentage voor heel België (gemiddeld 7,7%, omwille van het zeer hoge cijfer -21%- voor Brussel). In de Vlaamse grootsteden komen heel wat minder ééngezinswoningen dan gemiddeld voor. In Gent heeft 64% van de huishoudens een ééngezinswoning, in Antwerpen 39% en in Brussel slechts 28% 38 . Veel heeft natuurlijk ook te maken met de verschillende woonweefsels die zich binnen de gemeentegrenzen bevinden. Brussel kent een heel sterke verstedelijking, terwijl Antwerpen en vooral Gent ook randstedelijke woonwijken bevatten.
38
VRIND 2003 56
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
0,5% 20,0%
alleenstaande woning
36,1%
half open bebouwing
0,4%
r ijwoning onbekende eengezinswoning appar tement, studio, kamer ander e
22,6%
20,4%
Figuur 1. Type Statistiek
woningen
in
het
Vlaams
Gewest,
2001.
Bron:
Algemene
Directie
57
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.3.
EIGENDOMSSTATUUT
Een bewoner kan eigenaar zijn van de woning die hij bewoont, of deze woning huren van een andere persoon of instantie, hetzij in de sociale huursector, hetzij in de private huursector. Een beperkt aantal mensen woont kosteloos, vaak in de woning van een familielid. Deze verschillende mogelijkheden bepalen het eigendomsstatuut van de bewoner. Figuur 2 geeft de opdeling van de Vlaamse woningen naar eigendomsstatuut in 2001 weer. 72,6% van de Vlaamse huishoudens is eigenaar van zijn woning. De private huursector bestaat in Vlaanderen uit 452.864 woningen en beslaat daarmee ongeveer één vijfde van de totale woningmarkt. Deze sector heeft bijna uitsluitend betrekking op huurwoningen die eigendom zijn van particulieren. Slechts een beperkt deel is eigendom van privégenootschappen (vastgoedsector). De sociale huursector beslaat een klein deel van de totale woningvoorraad, namelijk 5,3%.
2,8
1,6 5,3 0,9
eigendomswoning private huurwoning - eigendom van particulier private huurwoning - eigendom privé-genootschap sociale huurwoning
16,9
72,6
Figuur
2.
andere huurwoningen eigendom van publieke instellingen woont kosteloos
Opdeling van het woonpatrimonium Algemene Directie Statistiek
naar
eigendomsstatuut,
2001.
Bron:
De evolutie van het percentage eigenaars tussen 1991 en 2001 wordt weergegeven in figuur 3. In 1991 was 69% van de Vlaamse huishoudens eigenaar (66% in 1981). Voor Vlaanderen komt dit overeen met een stijging van 14% tussen 1991 en 2001, in Wallonië en Brussel respectievelijk 10% en 8,5%. Een dergelijke evolutie in de eigendomssector heeft uiteraard zijn repercussies op de omvang van de huursector en het aantal woningen dat kosteloos wordt gebruikt. Midden 20ste eeuw besloeg de huurmarkt nog 61% van de woningmarkt, in 1981 nog 40,8%, 34,6% in 1991 en op dit moment 25,9%.
58
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Het grootst aantal Vlaanderen. 39
huurders
woont
in
Antwerpen,
gevolgd
door
Oost-
In Vlaanderen en België heeft het woonbeleid zich steeds tot doel gesteld zoveel mogelijk huishoudens eigenaar te maken van een eigen woning. Het is 100 dan ook niet verwonderlijk dat in de naoorlogse periode het aandeel 90 eigenaars steeg van ongeveer 40% tot ruim 70%. Ook nu nog blijft het een 80 belangrijke doelstelling van het Vlaamse woonbeleid zoveel mogelijk 7 0 Vlamingen eigenaar te maken van een woning, als oplossing voor de bestaande woonproblemen. 60 50
1991
40
2001
30 20 10 0
Vla a m s G e w e s t
B e lg ië
Figuur 3. Evolutie van het percentage huishoudens dat eigenaar, mede-eigenaar of vruchtgebruiker is van hun woning. Bron: VRIND 2003
De eigenaars in Vlaanderen wonen bijna allen in een ééngezinswoning (voornamelijk open bebouwing), zie figuur 4. Slechts een kleine fractie woont in een appartement of studio. Huurders wonen vaker in een appartement, ongeveer 40%. De overige 60% van de huurders bewoont een ééngezinswoning (voornamelijk rijwoningen). Huurders op de particuliere markt betrekken iets vaker een appartement dan huurders op de sociale woningmarkt. Dit is logisch, aangezien het sociale huurpatrimonium meer eengezinswoningen dan appartementen bevat, terwijl dit in de particuliere huursector net omgekeerd is.
100% 90% 80% 70%
andere 60% 39
vrijstaande eengezinswoning
50%
halfopen eengezinswoning
Winters S., Heremans F., Elsinga M., Marchal A., Vandegesloten kerckhove B., Van Steen G. eengezindswoning 40% (2004), Op weg naar een Vlaamse huursubsidie?, Kenniscentrum voor Duurzaam appartement/studio Woonbeleid, Leuven 30% 20%
59 10% 0% eigenaars
huurders
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Figuur 4: Aard van de woning waarin men woont, opgesplitst naar eigenaars en huurders, in 2004, in % (APS-survey 2004). Bron: VRIND 2004/2005
Het proces van eigendomsverwerving is sterk leeftijdsgebonden. Personen van ongeveer 20 jaar zijn zelden eigenaar, maar vanaf die leeftijd stijgt het eigenaarschap wel pijlsnel. De meeste huishoudens gaan voor hun 45ste over tot eigendomsverwerving. Het hoogste aandeel eigenaars bevindt zich dan ook in de categorie 45 tot 65-jarigen In de hogere leeftijdscategorieën neemt het aandeel eigenaars geleidelijk af. Deze daling doet zich echter grotendeels voor bij de alleenstaande senioren, bij tweepersoonshuishoudens van hogere leeftijd blijft het eigenaarschap bijzonder hoog. De toename van eigendomsverwerving die zich voordeed in de tweede helft van de 20ste eeuw, manifesteerde zich in alle leeftijdscategorieën. 40 . De toename van het woningbezit in Vlaanderen verliep niettemin selectief. Bij hogere inkomens was deze toename zeer voornaam, maar het woningbezit daalde voor de huishoudens met lage inkomens. Inkomen is dus nog meer de bepalende voorwaarde geworden bij eigendomsverwerving. Daardoor is het sociaal-economisch profiel van eigenaars en huurders in Vlaanderen zeer verschillend: 41 In de groep eigenaars zijn gezinnen met of zonder kinderen, van hoger opgeleiden en tweeverdieners sterk vertegenwoordigd. Hoe meer kinderen, hoe groter de kans op eigenaarschap. Bij de alleenstaanden is het net omgekeerd: hoe meer kinderen, hoe kleiner de kans op een eigen woning. Het profiel van de private huurder is gevarieerd maar algemeen eerder zwak. Bestaansonzekere huishoudens, laaggeschoolden en werklozen zijn oververtegenwoordigd in deze groep. Zij bevinden zich vaak in deze sector in afwachting van een toewijzing voor een sociale huurwoning. Daarnaast bevinden zich in dit segment van de woningmarkt ook de zogenaamde starters
40
41
Van Dam R., V. Geurts (2005), Wonen in Vlaanderen in perspectief: evoluties 19761997, in: De Decker P., L. Goossens., Pannecoucke I. (red.), Wonen aan de onderkant, Garant, Antwerpen Pannecoucke I., P. De Decker (2005), De Vlaamse huursector belicht, in: De Decker P., L. Goossens., Pannecoucke I. (red.), Wonen aan de onderkant, Garant, Antwerpen 60
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
op de woningmarkt, jonge mensen, die in afwachting van voldoende financiële mogelijkheden voor de aankoop van een woning, of van de keuze voor de definitieve woonplaats, een woning huren. Hoe ouder men wordt, hoe kleiner de kans dat men huurt. Pas in de leeftijdsklasse boven de 80 neemt het aantal huurders opnieuw lichtjes toe. 42 De particuliere huurder heeft binnen de woningmarkt ook het meest af te rekenen met woononzekerheid. Het profiel van sociale huurders valt zwakker uit dan dat van de andere bewonerscategorieën. Er is een zeer sterke oververtegenwoordiging van alleenstaanden (zowel actieven als bejaarden) en éénoudergezinnen (vooral alleenstaande moeders). Naarmate het aantal kinderen stijgt, stijgt de kans op sociale huur, ook bij koppels. Daarnaast zijn er ook vrij veel huishoudens met een laaggeschoold of werkloos gezinshoofd, van alle leeftijden. Ook de gezinnen met de laagste inkomens zijn sterk oververtegenwoordigd. Twee derde van de sociale huurders betaalt een maandelijkse huurprijs van minder dan 250 euro. 43
42 43
VRIND 2004/2005 VRIND 2004/2005 61
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.4.
OUDERDOM
VAN DE WONING
Op figuur 5 kunnen we zien dat ongeveer 23% van de Vlaamse huishoudens bij de SEE 2001 antwoordde in een woning van minder dan 20 jaar oud te wonen 44 . Voor heel België is dit slechts 19%. We kunnen hieruit afleiden dat de woningen in Vlaanderen iets jonger zijn dan in de rest van België. Vlaanderen telt in vergelijking ook opvallend weinig woningen die gebouwd zijn voor 1919. Hier valt verder een onderscheid te maken tussen de grote steden en de rest van Vlaanderen: in de steden is het woningpark relatief ouder, en zijn er minder recente woningen 45 .
13,2%
10,3%
voor 1919
9,7% 19,7%
1919- 1945 1946- 1960 1961- 1970 1971- 1980
14,8%
1981- 1990 na 1991 17,9% 17,3%
Figuur 5. Ouderdom van de woningen in Vlaanderen, 2001. Bron: Vanneste D., I. Thomas & I. Laureyssen, Fysische staat van de woning, in: Ruimte en planning, jg 24, nr 4, 2004
Bijna 10 % van alle Vlaamse woningen (en ongeveer evenveel voor de Belgische) onderging gedurende de laatste tien jaar (SEE 2001) een verbouwing. De woningen van particuliere huurders zijn over het algemeen ouder dan deze in de sociale huursector en dan het totale woningpatrimonium in Vlaanderen. Het aandeel woningen gebouwd voor 1960 bedraagt in de particuliere huursector 62% tegenover 23% in de sociale huursector en 50% in totaal. Bovendien tellen deze woningen ook meer gebreken en zijn ze minder comfortabel.
44
We moeten opmerken dat in de SEE 2001 de bevolking gevraagd werd naar het bouwjaar van de woning. Sommige bewoners zijn hiervan misschien niet goed op de hoogte, of schatten dit verkeerd in, waardoor deze cijfers een kleine vertekening kunnen vertonen. 45 VRIND 2003 62
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Uit SEP 1997 leren we dat voor de woningen die gebouwd zijn na 1960, de particuliere huurmarkt op het vlak van woningkwaliteit nog steeds onder doet voor de andere segmenten van de woningmarkt. De ouderdom van de woning kan dus in geen geval als de enige bepalende factor in de kwaliteit van de woningen beschouwd worden.
63
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.5.
WONINGGROOTTE
De gemiddelde grootte van de woningen is in heel het land de laatste jaren afgenomen. In 2001 had 55,5% van de Belgische woningen een oppervlakte van minder dan 85m² (53,2% in 1991), 21,9% was tussen 85 en 104m² groot (20,3% in 1991) en 22,6% 105m² en meer (26,5% in 1991). Er zijn dus meer kleinere woningen, en minder grotere. Bovendien wordt reeds tientallen jaren een fenomeen waargenomen: de constante daling van de gemiddelde grootte van de huishoudens in België. Deze evolutie kan verklaard worden door de gezinsverdunning. In 2001 bestond een Belgisch gezin uit 2,39 personen, tegenover nog 2,53 personen in 1991. Alleenstaanden, die een steeds groter aandeel van de bevolking uitmaken, wonen doorgaans kleiner. De verhouding van de woninggrootte ten opzichte van de bezetting is gunstiger (minder bewoners voor eenzelfde oppervlakte) in eigendomswoningen dan in huurwoningen. 46 In Vlaanderen is de evolutie identiek. Ten opzichte van de cijfers van 1991 constateerde men in 2001 een afname van de woonoppervlakte per huishouden. Meer huishoudens beschikken over minder dan 85m² en minder huishoudens over meer dan 105m² woonoppervlakte. In de Vlaamse steden, waar ook meer alleenstaanden wonen, is de gemiddelde woonoppervlakte het kleinst. 47 Dezelfde trend zien we in de toename van het aandeel woningen met minder dan drie woonvertrekken in Vlaanderen: van 8,7% in 1991 naar 12,5% in 2001. Het aandeel grotere woningen, met drie of meer slaapkamers, bleef in deze periode status-quo, ongeveer 43%.
46
47
Goossens L., I. Thomas, D. Vanneste (1997), Huisvesting in sociaal-economisch en geografisch perspectief 1981-1991, Monografie nr. 10, Algemene Volks- en Woningtelling 1991, NIS, Brussel VRIND 2003 64
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.6.
WOONCOMFORT /
GERIEFLIJKHEDEN
In de periode tussen 1991 en 2001 is het wooncomfort in België en Vlaanderen verder verbeterd, een positieve evolutie die zich inzette vanaf het midden van de 20ste eeuw. Figuur 6 toont de aanwezigheid van verschillende voorzieningen in de Vlaamse woningen, zoals bevraagd in de Volks- en Woningtelling 1991 en de SEE 2001. Alle comfortelementen, zelfs het beschikken over een tuin, zijn in 2001 sterker vertegenwoordigd in de Vlaamse woningen dan in 1991.
100% 97,6% 96,5%
80%
91,1%
88,9%
76,6% 60%
70,8%
70,1%
73,4%
62,6% 58,7%
40%
20%
1991 2001
0% centr ale ver war ming
badkamer
wc
gar age
Figuur 6. Evolutie van het aandeel Vlaamse huishoudens dat voorzieningen, 1991-2001. Bron: Algemene Directie Statistiek
tuin
beschikt
over
de
Vrijwel alle woningen beschikken nu over een toilet binnenshuis (97,6%) en een badkamer (96,5%) en 71% van de Vlaamse woningen heeft centrale verwarming. Aardgas is sinds 2001 de voornaamste brandstof voor verwarming, voordien was dit stookolie. De vooruitgang van aardgas is vooral ten koste gegaan van steenkool, dat als brandstof voor verwarming bijna volledig verdween. 70% van de Vlaamse woningen is voorzien van een garage. De aanwezigheid van tuinen in Vlaanderen nam slechts lichtjes toe en bedraagt nu 76,6%. In de grootsteden zoals Antwerpen en Gent ligt het aantal woningen met een tuin uiteraard lager, respectievelijk 42,1% en 54,8%. Onderstaande tabel geeft een beeld van de kwaliteit van de woningen in de Belgische gewesten, volgens de classificatie zoals voorgesteld in 4.5.
Kwaliteit ontoereikend
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
5,7%
9,5%
10,6%
65
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Basiskwaliteit
27,8%
29,2%
23,7%
Goede kwaliteit
28,4%
26,4%
33,6%
Goede kwaliteit en ruim
21,0%
20,7%
18,7%
Zeer goede kwaliteit
17,1%
14,3%
13,4%
Tabel 5. Kwaliteit van de woningen in de Belgische gewesten. Bron: wonen aan de onderkant p128
In Vlaanderen is 66,5% van de woningen van goede tot zeer goede kwaliteit. Dit is iets meer dan in Wallonië (61,4%) en in Brussel (65,7%). Het aandeel woningen van ontoereikende kwaliteit is in Vlaanderen slechts 5,7% tegenover 9,5% in Wallonië en 10,6% in Brussel. We kunnen dus stellen dat algemeen de kwaliteit van de woningen het hoogst is in Vlaanderen. Hoewel de vraagstelling in 2001 niet helemaal identiek was aan die in 1991, kan toch met voldoende zekerheid een vooruitgang worden vastgesteld op gebied van basisuitrusting 48 . In 1991 ontbrak nog in 42% van de woningen ‘middelmatig comfort’, in 2001 bedroeg dit 31%. Wat betreft klein comfort, ontbrak dit in 1991 in 14,5% van de woningen, tegenover nog slechts 6,5% in 2001. De comfortverbetering geldt zowel voor eigenaars als voor huurders. De gegevens van de PSBH-enquête (tabel 6) bevestigen de evolutie van toenemend wooncomfort in Vlaanderen 49 . Het aantal woningen zonder comfort was in 2002 tot minder dan een derde van het aantal van 1992 herleid en ook het aantal woningen dat slechts over klein comfort beschikt, is sterk gedaald. In 1992 had slechts 65% van de woningen in Vlaanderen minstens middelmatig comfort, in 2002 is dit gestegen tot 82%. 1992 Aantal huishoudens naar comfort
2002
Totaal
%
Totaal
%
Geen comfort*
299
12,1
56
3,5
Klein comfort**
575
23,3
236
14,5
Middelmatig comfort 1.597 64,6 1.330 82,0 * Geen comfort: één of meerdere van de vereisten voor klein comfort ontbreekt. ** De aanwezigheid van water werd zowel bij ‘klein comfort’ als bij ‘middelmatig comfort’ gedefinieerd als warm stromend water Tabel 6. Huishoudens naar comfort op basis van de PSBH, België, 1992 en 2002 (golf 1 en golf 11). Bron: PSBH 1992 en 2002, bewerkingen Mens en Ruimte
Het gemiddelde wooncomfort verschilt naargelang het eigendomsstatuut. Algemeen zijn eigendomswoningen beter uitgerust dan huurwoningen en binnen de huursector is het comfort het laagst in de particuliere huurwoningen.
48
49
Vanneste D., I. thomas, I. Laureyssen (2005), De kwaliteit van de woningen in Vlaanderen. Een analyse van de socio-economische survey van 2001, in: De Decker P., L. Goossens., Pannecoucke I. (red.), Wonen aan de onderkant, Garant, Antwerpen Winters S., Heremans F., Elsinga M., Marchal A., Vandekerckhove B., Van Steen G. (2004), Op weg naar een Vlaamse huursubsidie?, Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid, Leuven 66
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Tabel 7 toont de comfortevolutie volgens eigendomsstatuut tussen 1992 en 2002 (PSBH). In eigendomswoningen is het aantal woningen met minstens middelmatig comfort het hoogst, en zonder of met klein comfort het laagst. De privé-huursector kende uiteraard ook een comfortverbetering, maar in kleinere mate dan de eigendomssector. Het aantal woningen zonder comfort is in de privé-huur, ondanks een daling, nog het grootst. In de sociale huursector is het comfortniveau gemiddeld hoger dan in de privé-huursector, met minder woningen zonder of met klein comfort, en meer woningen met minstens middelmatig comfort. Ook hier nam het comfortniveau toe, maar het aandeel woningen met klein comfort bleef ongeveer gelijk. In woningen die gratis bewoond worden, zijn de woningen zonder comfort verdwenen, maar dit leidde tot een stijging van het aandeel woningen met klein comfort. Deze groep van gratis bewoners bestond in de PSBH-bevraging echter uit slechts 32 respondenten, waardoor relevante uitspraken dus moeilijk zijn.
1992
2002
Eigenaar
Private huur
Sociale huur
Gratis bewoner
Totaal
Geen comfort*
10,7%
17,2%
12,3%
12,0%
12,2%
Klein comfort**
20,8%
33,7%
15,4%
26,0%
23,3%
Middelmatig comfort
68,5%
49,1%
72,2%
62,0%
64,5%
Totaal
1.705
501
162
100
2.468
Geen comfort*
2,9%
5,5%
5,1%
0,0%
3,4%
Klein comfort**
12,1%
22,3%
15,2%
34,4%
14,5%
Middelmatig comfort
85,0%
72,2%
79,8%
65,6%
82,1%
Totaal 1.215 273 99 32 1.619 * Geen comfort: één of meerdere van de vereisten voor klein comfort ontbreekt. ** De aanwezigheid van water werd zowel bij ‘klein comfort’ als bij ‘middelmatig comfort’ gedefinieerd als warm stromend water Tabel 7. De verdeling van de huishoudens naar comfort en bewonersstatuut op basis van de PSBH, België, 1992 en 2002. Bron: PSBH 1992 en 2002, bewerkingen Mens en Ruimte
Ook de resultaten van SEP 1997 bevestigen deze verschillen volgens eigendomsstatuut. Slechts 61% van de particuliere huurders beschikte in 1997 over zowel bad/douche als centrale verwarming (tegenover 79% van de sociale huurders). Bij 4,8% ontbraken beide. Op alle comfortelementen scoorden de particuliere huurwoningen slechter dan de sociale huurwoningen. De verschillen in kwaliteit tussen huurwoningen en eigendomswoningen kunnen deels toegeschreven worden aan een verschillende ouderdom (zie hoger). Maar
67
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
ook het feit dat de woningen van eigenaars relatief meer worden verbouwd en onderhouden dan huurwoningen speelt daarin een belangrijke rol.
68
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.7.
STAAT
VAN DE WONINGEN IN
VLAANDEREN
De eerste peilingsenquête van het Nationaal Instituut voor de Huisvesting in 1961/1962 toonde aan dat België meer dan 1 miljoen ongezonde woningen telde, waarvan ruim 400.000 onverbeterbaar. De tweede peilingsenquête, uitgevoerd in 1972/1973, gaf volgend resultaat voor Vlaanderen: 866.000 gezonde woningen, 242.000 functioneel niet aangepaste woningen, 430.000 voor verbetering vatbare woningen en 238.000 niet voor verbetering vatbare ongezonde woningen. In de periode tussen beide enquêtes werd een vermindering van het aantal ongezonde woningen waargenomen. In Vlaanderen bleef het percentage ongezonde en niet verbeterbare woningen echter ongeveer op hetzelfde peil, namelijk 14% in 1961/1962 en 13,5% in 1971/1972. Volgens de derde peilingsenquête (1982/1983) behoorde 14,9% van de woningen in Vlaanderen tot de categorie met zeer zware gebreken of te slopen. 50 De AROHM survey uit 1994/95, toonde aan dat 11,8% van de woningen in Vlaanderen van slechte kwaliteit zijn. Dit komt overeen met 300.000 woningen die niet voldoen wat betreft kwaliteit (dit cijfer werd bekomen na extrapolatie van de gegevens op basis van de berekende coëfficiënt die de relatie tussen een uitwendige en inwendige inspectie bepaalt, zie hoger). Bijna 20% van de woningen, of 438.000, is van middelmatige kwaliteit, en 68,3% (1.501.000 woningen) van goede kwaliteit. Het aantal slechte woningen in Vlaanderen is de laatste decennia dus maar weinig verminderd. Meer dan 10% van het woningpatrimonium blijft van onvoldoende kwaliteit. Uit de survey van 1994/95 bleek dat de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen een duidelijk geografische component heeft. In bepaalde regio’s was er sprake van een achteruitgang van de kwaliteit. De kwaliteit van de woningen in Oost- en West-Vlaanderen is beduidend lager in vergelijking met de drie andere Vlaamse provincies. Omgekeerd staan in Limburg woningen met de minste gebreken. Het landelijk arrondissement Tielt bezit op basis van de survey procentueel het zwaarst te renoveren woningbestand. Naast het arrondissement Tielt vielen ook de arrondissementen Dendermonde, Oudenaarde, Eeklo, Roeselare en Ieper op door hun relatief slecht woningpatrimonium. Nog op basis van de AROHM survey 1994/95 stelde men vast dat er bepaalde gebieden zijn, waarvan de grenzen niet noodzakelijk samenvallen met de arrondissementele afbakeningen, die in het oog springen op het gebied van woningverkrotting of nood aan zware renovaties. Voorbeelden zijn de streek Ronse-Brakel-Geraardsbergen-Ninove, de streek
50
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1996), AROHM, Een uitwendig onderzoek naar de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen, verslag van de survey 1994/1995, Brussel 69
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
ten noorden Mechelen.
van
Eeklo
en
het
westelijk
deel
van
het
arrondissement
Op basis van de SEE 2001 kan eveneens een ruimtelijk patroon worden geschetst van de technische kwaliteit van de woningen in Vlaanderen. In sommige delen van Vlaanderen, voornamelijk stedelijke gebieden, is het aandeel woningen in goede staat vrij laag, bijvoorbeeld in Antwerpen, Gent, Mechelen en Leuven en, in mindere mate, Hasselt, Aalst, Sint-Niklaas, Brugge, Kortrijk en de Westhoek. In de Kempen komen dan weer meer woningen in goede staat voor. De ouderdom van de woning speelt hierin een rol: in de Vlaamse steden, en ook in de Westhoek, is een vrij groot deel van het woningpatrimonium reeds van hogere ouderdom. 51 11%
Bij de SEE 2001 werd de bevolking voor het eerst gevraagd zelf de staat van de woning te evalueren. Over een aantal aspecten van de woning (elektrische A: geen kleine of gr ote 15% her stellingen installatie, binnenmuren, buitenmuren, ramen, dakgoot en dak), kon men het B: slechts 1 kleine her stelling oordeel grote herstellingen nodig/kleine herstellingen nodig/in goede staat C: 2 of meer kleine her de stellingen vellen. Hierdoor kan een beeld gevormd worden van staat van de woningen. 11% van de huishoudens acht 60% minstens één grote herstelling noodzakelijk. D: minstens 1 gr ote her stelling (figuur 14% 7)
Figuur 7. Percentage huishoudens dat herstellingen aan de woning noodzakelijk acht, 2001. Bron: VRIND 2003.
In figuur 8 wordt per bevraagd onderdeel het percentage Vlaamse huishoudens weergegeven dat oordeelt dat herstellingen nodig zijn. Volgens het merendeel van de Vlamingen zijn geen herstellingswerken nodig aan elektrische installatie, binnen- en buitenmuren, ramen, dakgoot en dak. Eén op vijf Vlamingen acht een herstelling aan ramen en dakgoot noodzakelijk.
51
Vanneste D., I. Thomas & I. Laureyssen, Fysische staat van de woning, in: Ruimte en planning, jg 24, nr 4, 2004 70
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
50,0
40,0
30,0
20,0
19,6
19,4
r amen
dakgoot
17,0 14,4
14,4
elektr ische installatie
binnenmur en
17,3
10,0
0,0
buitenmur en
dak
Figuur 8. Percentage huishoudens dat vindt dat herstellingen aan de woningonderdelen nodig zijn, 2001. Bron: Algemene Directie Statistiek
De synthese-index ivm fysische staat van de woning, die opgesteld werd naar aanleiding van de SEE 2001 (zie 4.4), maakt een onderscheid tussen goede, matige, slechte en zeer slechte woningen. Volgens deze index kan 13,3% (ofwel ruim 300.000) van de woningen in Vlaanderen als slecht of zeer slecht worden bestempeld. Tabel 8 maakt een opsplitsing naar type woning en naar eigendomsstatuut.
Totaal (abs)
Totaal
ééngezinswoningen
Appartement
Eigenaar
Huurder
2.348.025
1.831.179
457.524
1.666.840
590.566
Goed
57,6%
58,7%
53,2%
62,7%
42,8%
Matig
29,1%
28,7%
31,0%
27,8%
33,0%
Slecht
11,7%
11,2%
13,8%
8,7%
20,2%
Zeer Slecht
1,6%
1,4%
2,1%
0,7%
4,0%
Tabel 8. Staat van de woning in Vlaanderen, op basis van de SEE 2001. Bron: Vanneste D., I. Thomas & I. Laureyssen, Fysische staat van de woning, in: Ruimte en planning, jg 24, nr 4, 2004
71
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Wat betreft type woningen, toont deze tabel dat appartementen in slechtere fysische staat verkeren (15,9% slecht tot zeer slecht) ééngezinswoningen (12,6% slecht tot zeer slecht). De resultaten van AROHM survey 1994/1995 daarentegen toonden aan dat de kwaliteit appartementen over het algemeen beter is dan de kwaliteit ééngezinswoningen. Dit wordt verklaard dmv het feit dat een groot deel de appartementen gebouwd is na 1961, vrij recente constructies die minder kans maken om in een (zeer) slechte staat te verkeren.
een dan de van van van dus
Dit opmerkelijke verschil tussen AROHM 1994/95 en de SEE 2001 kan verklaard worden door de verschillende manier van dataverzameling 52 . In de SEE 2001 werd de bewoner zelf bevraagd en meerdere onderzoeken toonden reeds aan dat huurders zijn in het algemeen meer geneigd te klagen over hun woning dan eigenaars. Het opgemerkte verschil kan dan verklaard worden door het feit dat huurders sterker vertegenwoordigd zijn in appartementen dan in ééngezinswoningen. Interne gebreken wegen bovendien zwaarder door bij appartementen. Uit deel twee van tabel 8 blijkt dat in 2001 respectievelijk 24,2% van de huurders ten opzichte van 9,4% van de eigenaars in een slechte tot zeer slechte woningen woont. Zoals hierboven gesteld zijn huurders zijn over het algemeen kritischer en daardoor dus niet altijd even objectief over de staat van hun woning. Maar anderzijds is het mogelijk dat eigenaars gebreken aan hun woning en eventuele noodzakelijke renovaties of verbeteringen aan hun woning uitstellen, bijvoorbeeld uit financiële overwegingen of fysieke beperkingen. 53 Ook de AROHM survey 1994/1995 toonde aan dat eigenaars beter wonen dan huurders. Van het totaal aantal van 300.000 slechte woningen waren er 165.000 bewoond door eigenaars en 135.000 door huurders. In relatieve termen betekent dit echter dat er meer slechte woningen in de huursector: 1 op 4 tegenover 1 op 10 in de eigendomssector. De enquête van het Vlaams Overleg Bewonersbelangen 54 bij huurders bevroeg het voorkomen van vijf algemene gebreken aan de woning. De resultaten van deze enquête zijn uiteraard subjectief. Slechts 35% van de woningen vertoonde geen enkel gebrek, één op vier 1 gebrek. In ongeveer van 5% van de huurwoningen zijn er vijf gebreken. Uit de resultaten met betrekking tot meer specifieke problemen (vocht, afvoer, isolatie, …) blijkt 22% van de woningen te maken heeft met een ernstig tot zeer ernstig vochtprobleem. Minder dan een derde van de huurwoningen heeft niet te maken met
52 53 54
Vanneste D., en planning, Vanneste D., en planning, Huurdersblad
I. Thomas & I. Laureyssen, Fysische staat van de woning, in: Ruimte jg 24, nr 4, 2004 I. Thomas & I. Laureyssen, Fysische staat van de woning, in: Ruimte jg 24, nr 4, 2004 (1994), nr. 90 72
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
vochtproblemen. Deze enquête maakte duidelijk dat amper 8% van de huurwoningen geen enkel specifiek gebrek vertoont, en dus in zeer goede staat verkeert. Er bestaat in Vlaanderen een tekort aan goede en betaalbare woningen. Als gevolg van deze krapte op de woningmarkt stijgen de woningprijzen alsmaar en blijven slechte woningen in gebruik. In steden zorgt revitalisering de laatste jaren ook steeds vaker voor het verdwijnen van goedkope woongelegenheden. Bepaalde bevolkingsgroepen worden gemarginaliseerd op de woningmarkt, voornamelijk in de particuliere huursector 55 . Hierdoor ontstaan marginale woonvormen, bijvoorbeeld het verhuren van krotten en gemeubelde kamers en campingwonen.
55
Meert H., M. Bourgeois, T. De Rijck (2003), Omvang en ruimtelijk-economische dimensie van het grijze wooncircuit in Vlaanderen, ISEG-KULeuven 73
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.8.
TEVREDENHEID
OVER WONING EN WOONOMGEVING
In de SEE 2001 werden enkele vragen gesteld die expliciet peilden naar de tevredenheid van de bevolking over de woning en de woonomgeving. De tevredenheid over de woning is zeer groot in Vlaanderen: 9 op 10 in 2004 (APS-survey). Over de buurt waarin men woont, zegt slechts 5% van de Vlamingen ontevreden te zijn. Opnieuw is er een opmerkelijk verschil tussen de tevredenheid van eigenaars en huurders. Eigenaars zijn veel meer tevreden over hun woning en de woonbuurt dan huurders: bijna 10% van de huurders is ontevreden tot zeer ontevreden over de woning, van de eigenaars slechts 1,8%. De algemene tevredenheidindex met de buurt(figuur 9), die geconstrueerd werd naar aanleiding van SEE 2001 (zie 4.6), toont aan dat meer dan de helft van de Vlamingen tevreden is over de woonomgeving. Een kwart van de bevolking is zeer tevreden en ongeveer 18% van de bevolking eerder ontevreden.
25,0%
56,8%
18,2%
bevr edigend of nor maal voor zien weinig aangenaam of slecht voor zien er g aangenaam of goed vooor zien
Figuur 9. Algemene tevredenheidsindex, 2001. Bron: Algemene Directie Statistiek
In onderstaande figuren 10 en 11 wordt de tevredenheid van de Vlamingen over de verschillende voorzieningen en de woonomgeving weergegeven. Voor alle bevraagde voorzieningen, behalve de fietspaden, oordeelt de meerderheid van de Vlamingen steeds dat ze normaal voorzien zijn, en is men bijgevolg tevreden. Over de fietspaden is ongeveer de helft van de bevolking van mening is dat ze slecht voorzien zijn. Of men hierbij ontevreden is over het aanbod, de kwaliteit, de veiligheid, … kunnen we niet opmaken.
74
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Over de kwaliteit van de directe woonomgeving is de tevredenheid in Vlaanderen best hoog (figuur 18). Gemiddeld 35% van de huishoudens vindt de verschillende aspecten van woonomgeving erg aangenaam, en ongeveer de helft bevredigend. Over de rust is men het meest ontevreden (20%). De Vlaming is het meest tevreden over netheid: 38% beoordeelt het als erg aangenaam, en slechts 7% als weinig aangenaam. In Antwerpen en Gent is de ontevredenheid groter. Het aantal dat klaagt over geluidshinder en het uitzicht van de gebouwen tweemaal groter dan gemiddeld. Klachten over luchtvervuiling komen in Antwerpen en Gent respectievelijk 3 en 2,5 keer meer de rest van het Vlaams Gewest.
huishoudens is er bijna en netheid voor dan in
100%
13,2 21,2
24,6
25,6
22,5
17,1
14,5
64,5
70,9
27,7
33,7 80%
36,5 60%
50,3 50,3
50,2
52,0
67,1 40%
60,5 50,3 20%
28,5
25,1
24,2
20,3
18,4
14,6
10,4
5,8
10.
en be ro ep vr ije
tie ve
vo
gr oe n
or z
e
ie
ru im
ni ng e
n
te n
te n ra
ts p fie
st
ad en
n ad e et p vo
op e
nb a
ar v
er vo e
r
w in ke ls
Tevredenheid Statistiek
over
de
voorzieningen,
in is tra
Figuur
ad m
ge zo nd
he id s
-v oo
rz i
en
in ge
n
0%
2001.
Bron:
heel goed voor zien nor maal voor zien slecht voor zien
Algemene
Directie
75
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
100%
80%
36,4
38,2
31,7
33,2
60%
40%
55,0 55,3
54,6
8,3
7,2
uitzicht van de gebouwen
netheid
46,9
er g aangenaam bevr edigend weinig aangenaam
20%
0%
13,3
luchtkwaliteit
19,9
r ust
Figuur 11. Tevredenheid met de woonomgeving, 2001. Bron: Algemene Directie Statistiek Uit de enquête van het Overleg Vlaamse Huurdersbonden uit 1994 bij bijna 1500 Vlaamse huurders is gebleken dat bijna drie op vier van de huurders tevreden tot zeer tevreden is over de woning. Ongeveer 19% zegt ontevreden te zijn en 8% zeer ontevreden. De ontevredenheid spitste zich voornamelijk toe op de staat en het comfort van de woning. Andere factoren, zoals grootte en indeling van de woning en woonomgeving, waren minder een bron van ontevredenheid. Huurders die een lage huurprijs betalen, waren het minst tevreden over de woning.
76
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.9.
WONINGMARKT
De woningvoorraad in Vlaanderen is vrij krap. België kende een zeer lage naoorlogse aangroei van de woningvoorraad. Sinds het midden van de jaren 1980, en de economische achteruitgang, is de nieuwbouwproductie teruggelopen, zowel in de particuliere als in de sociale sector. 56 Figuur 12 geeft de evolutie weer van de verkoop van woningen en bouwgronden tussen 1990 en 2003. 45000 40000 35000
appar tementen
30000 25000
per celen
20000 15000
kleine en middelgr ote woningen
10000
gr ote woningen
5000 0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Figuur 12. Aantal verkochte eenheden, 1990-2003. Bron: APS
Zowel voor appartementen als voor grote woningen werd een stijging van het aantal verkopen waargenomen. De verkoop van kleine en middelgrote woningen schommelde min of meer rond eenzelfde gemiddelde. De verkoop van bouwgrond daalde tussen 1990 en 2003 aanzienlijk. In 1990 werden nog 30.177 percelen verkocht, in 2003 slechts 12.265. Dit hangt grotendeels samen met de sterke stijging van de prijs van bouwgrond in dezelfde periode (figuur 23), gevolg van de toenemende schaarste. Het meest verkocht in Vlaanderen zijn kleine en middelgrote woningen, gevolgd door appartementen. Begin jaren 1990 kwamen percelen nog op de tweede plaats. Grote woningen vertegenwoordigen nog steeds het kleinst aantal verkopen.
56
Meert H., M. Bourgeois, T. De Rijck (2003), Omvang en ruimtelijk-economische dimensie van het grijze wooncircuit in Vlaanderen, ISEG-KULeuven 77
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Er worden in Vlaanderen steeds minder ééngezinswoningen gebouwd. Daarentegen neemt de bouw van appartementen toe. Dit hangt uiteraard samen met de stijging van de prijs van de bouwgronden, en ook met de inbreidingsverplichting. De demografische evolutie in Vlaanderen, met de toenemende vergrijzing en dalende gezinsgrootte, zorgen ook voor een groter aantal alleenstaanden, die gemakkelijker kiezen voor een kleine woning, vaak een appartement. 57 Volgens de cijfers van de VHM telde Vlaanderen eind 2003 128.821 verhuurde sociale woongelegenheden (figuur 13). Dit komt overeen met 5,3% van het totale woningpatrimonium in Vlaanderen. Dit percentage ligt zeer laag in vergelijking met onze buurlanden. Uit de lange wachtlijsten bij de sociale huisvestingsmaatschappijen, blijkt dat het aanbod niet tegemoet komt aan de vraag. 58
140000
120000
100000
80000
60000
sociale huur appar tementen
40000
sociale huur woningen
20000
0 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Figuur 13. Evolutie sociale huursector, 1996-2003. Bron: APS
Gegevens over leegstand en verkrotting in Vlaanderen zijn beschikbaar in de HOLV-inventaris (zie 3.3.2.). Deze databank is zuiver administratief en bevat enkel de woningen waarvoor op basis van de toepassing van de Vlaamse Wooncode een procedure is opgestart. Eind 2003 stonden 13.929 woningen op de inventaris leegstand, 3058 op de inventaris verwaarlozing en 3488 op de inventaris ongeschikt en/of onbewoonbaar, zie figuur 14.
57 58
VRIND 2003 VRIND 2004/2005 78
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Figuur 14. Evolutie van het aantal panden dat nog op de inventaris staan op het einde van het jaar, 1996-2003. Bron: VRIND 2004/2005
Een woning huren is in Wallonië gemiddeld goedkoper dan in Vlaanderen, in het Brussels Gewest dan weer heel wat duurder. De Vlaamse steden Antwerpen en Gent zijn gemiddeld goedkoper dan de rest van Vlaanderen. In Leuven, Brugge en het arrondissement Halle-Vilvoorde is huren vrij duur. 59 Volgens het huishoudbudgetonderzoek van de Algemene Directie Statistiek, 2001 (tabel 9), besteden de Vlaamse huishoudens 23,2% van het totaal beschikbaar inkomen aan wonen (bruto huur + verwarming, verlichting en water). Bekijken we de uitgaven voor wonen als percentage van de totale consumptie, dan besteedt de Vlaming gemiddeld 25,9%. Deze cijfers zijn in Vlaanderen lager dan gemiddeld in België, de Vlamingen besteden van alle Belgen het kleinste aandeel aan wonen.
België
Vlaanderen
% consumptie % inkomen % consumptie % inkomen Bruto huur Huur van woning en grond
21,0
18,8
20,6
18,4
4,5
4,0
3,8
3,4
14,7
13,2
15,1
13,5
Gewone onderhoudskosten
1,2
1,1
1,3
1,1
Lasten
0,6
0,5
0,4
0,4
Verwarming, verlichting en water
5,5
4,9
5,3
4,7
Geschatte huur van eigenaars
59
Winters S., Heremans F., Elsinga M., Marchal A., Vandekerckhove B., Van Steen G. (2004), Op weg naar een Vlaamse huursubsidie?, Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid, Leuven 79
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Elektriciteit
2,2
1,9
2,2
1,9
Gas
1,5
1,4
1,6
1,4
Vloeibare brandstoffen
1,2
1,1
1,1
1,0
Vaste brandstoffen en overige brandstoffen
0,1
0,1
0,1
0,1
Kosten van waterverbruik
0,5
0,4
0,3
0,3
Totaal woning
26,5
23,7
25,9
23,2
Tabel 9. Uitgaven voor wonen ten opzichte van totale consumptie en beschikbaar 1, 3% inkomen. Bron: Huishoudbudgetonderzoek, Algemene Directie Statistiek, 2001 1,6% 10,2% 28,4%
Meer dan de helft van de huurders van een woning betaalt een maandelijkse huurprijs tussen 248 en 496 euro (zie figuur 15). Een kleine 30% betaalt < 247,89 EUR minder dan 248 euro. Sociale woningen zijn uiteraard veel goedkoper. 80% 247,89 - 495,78 EUR van de huurders in deze sector betaalt minder dan 248 euro per maand. 60 495,79 - 743,67 EUR 743,68 - 991,56 EUR > 991,57 EUR
58,5%
Figuur 15. Maandelijkse huurprijs, in % van het aantal huurwoningen, 2001. Bron: Algemene Directie Statistiek
De prijs van bouwgrond in Vlaanderen wordt steeds duurder, omwille van toenemende schaarste. Op figuur 16 is te zien dat tussen 1990 en 2003 de gemiddelde prijs per m² meer dan verdrievoudigde: van 23,15 euro naar 86,25 euro per m². De stijgingspercentages van de prijs per m² werden bovendien jaar na jaar groter. Uiteraard zijn er prijsverschillen waar te nemen binnen Vlaanderen, tussen de verschillende steden en streken. De hoogste prijzen betaalt men in Antwerpen (108 euro), de laagste in Limburg (64 euro) 61 .
60 61
VRIND 2003 VRIND 2004/2005 80
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
Figuur 16. Evolutie van de prijs (euro) per m² bouwgrond, 1990-2003. Bron: APS
De gemiddelde verkoopprijs van bestaande woningen kent eveneens een stijgende evolutie, zoals weergegeven in figuur 17. Een appartement kost in 2003 bijna dubbel zoveel als in 1990 (gemiddeld 117.732 euro). Ook de woningen werden duurder, met vooral een sterke prijsstijging voor de grote woningen (276.725 euro in 2003). De kleine en middelgrote woningen kenden eveneens een verdubbeling van prijs (103.000 euro in 2003).
300000
250000
200000
appartement 150000
100000
50000
perceel bouwgrond kleine en middelgrote woning grote woning 81
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Figuur 17. Evolutie van de gemiddelde verkoopprijs in euro, 1990-2003. Bron: APS
Zoals weergegeven in figuur 18, loopt de stijging van de gemiddelde woningprijs vrij parallel met de stijging van het gemiddeld inkomen. Vanaf 1997 gingen de woningprijzen iets sterker stijgen dan de inkomens, en verwacht wordt dat deze evolutie zich de komende jaren zal verderzetten. 62
Figuur 18. Evolutie van de indices (1990=100) van de gemiddelde woningprijs van een kleine en middelgrote woning en van het gemiddeld belastbaar inkomen per inwoner, van 1990 tot 2003. Bron: VRIND 2004/2005
62
VRIND 2004/2005 82
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.10.
WONEN EN ARMOEDE
Uit de AROHM-survey naar de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen (1994/1995) bleek dat 11,8% van de woningen in Vlaanderen van slechte kwaliteit zijn, in absolute cijfers ongeveer 300.000 woningen. Recentere cijfers wijzen erop dat sindsdien de situatie weinig veranderde, en nog steeds een harde kern van ongeveer 300.000 slechte woningen in gebruik blijft 63 . Enkele bepalende trends die zich de laatste decennia in de Vlaamse woningmarkt voordeden, kunnen helpen verklaren waarom nog zovele Vlamingen in slechte woonomstandigheden leven 64 . Zo zijn de woonprijzen sterker gestegen dan de levensstandaard en de koopkracht van de Vlaamse bevolking. Deze prijsstijging is deels te wijten aan de toename van de gemiddelde grootte, kwaliteit en uitrusting van de woningen. Voor eigenaars met afbetaling hebben deze prijsstijgingen niet tot grote problemen geleid ivm betaalbaarheid, in tegenstelling tot de huurders. Op de woningmarkt treedt bovendien een sterke polarisatie op: enerzijds een grote groep huishoudens die goed en betaalbaar woont als eigenaar en anderzijds een kleine groep die slechter, duurder en onzekerder huurt. Dat vooral huurders in minder gunstige woonomstandigheden leven, is in dit rapport reeds herhaaldelijk aan bod gekomen. Verscheidene bronnen wijzen op een algemeen lagere kwaliteit van huurwoningen tov eigendomswoningen. Uiteraard zijn er verschillen tussen de private en de sociale huursector, zoals ook eerder aangegeven. Sociale huurwoningen zijn gemiddeld van betere kwaliteit dan de privé woningen, ook de tevredenheid van sociale huurders is groter. Verscheidene factoren spelen daarin mee. Zo zijn bijvoorbeeld sociale huurwoningen in het algemeen van recentere datum, veelal na 1960, en bevinden zich in de private huurmarkt meer woningen van oudere leeftijd. Ook kan men er van uit gaan dat sociale huurwoningen beter worden onderhouden. De sociale huursector beslaat in Vlaanderen minder dan 6% van de woningmarkt. Het aanbod voldoet echter geenszins aan de vraag. Het aantal wachtenden is groot. In afwachting van een sociale huurwoning, bevinden vele huishoudens zich in de private huursector. Zij komen in principe wel in aanmerking voor een sociale woning, maar kunnen er niet terecht omwille van het beperkte aanbod. In de private sector zijn huishoudens met lage inkomens, werkzoekenden, alleenstaanden, éénoudergezinnen, … dan ook relatief oververtegenwoordigd. Deze huishoudens komen terecht in het
63
64
De Decker P., I. Pannecoucke, L. Goossens (2005), Over wortelen, stokken preken. Naar een woonbeleid voorbij de historische opties, in: De Decker P., Goossens, I. Pannecoucke (red), Wonen aan de onderkant, Garant, Antwerpen De Decker P., I. Pannecoucke, L. Goossens (2005), Over wortelen, stokken preken. Naar een woonbeleid voorbij de historische opties, in: De Decker P., Goossens, I. Pannecoucke (red), Wonen aan de onderkant, Garant, Antwerpen
en L. en L.
83
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
goedkoopste segment van de private huursector. Dit impliceert dan ook dat zij daar de woningen van de minste kwaliteit bewonen. Statistieken over wonen bieden bitter weinig informatie over het wonen in eerder precaire, minderwaardige omstandigheden en marginale woonvormen. In 2001 werd daarom door ISEG-KULeuven (in opdracht van de Vlaamse Regering) een onderzoek uitgevoerd naar de omvang en de ruimtelijkeconomische dimensie van het grijze wooncircuit in Vlaanderen 65 . Het marginale wonen werd geraamd op basis van een enquête verstuurd naar alle Vlaamse OCMW’s. Onder marginale woonvormen worden bewoonde campings- en weekendverblijfsparken, permanent bewoonde losstaande weekendhuisjes, woonwagens, permanent bewoonde losstaande caravans, mobilhomes of auto’s, woonboten, gemeubelde kamers, logementshuizen, matrassenverhuur en daklozen begrepen. Uit deze enquête is gebleken dat daklozen in bijna alle Vlaamse gemeenten worden gesteund. Dakloosheid is dus niet enkel een stedelijk fenomeen. Gemeubelde kamers zijn daarentegen in de eerste plaats een stedelijk fenomeen, hoewel ze toch ook buiten de stadscentra voorkomen. Ongeveer één op drie Vlaamse gemeenten telt regelmatig woonwagenbewoners. Op basis van de OCMW-enquête werd een grote aanwezigheid van marginale woonvormen vastgesteld in de grote en regionale steden. Meestal scoren zij vooral hoog op gemeubelde kamers en gesteunde daklozen. Buiten de grotere steden is een grote aanwezigheid van marginale woonvormen vooral te wijten aan een hoog aantal permanente bewoners op campings of in weekendhuisjes.
65
Meert H., M. Bourgeois, T. De Rijck (2003), Omvang en ruimtelijk-economische dimensie van het grijze wooncircuit in Vlaanderen, ISEG-KULeuven 84
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
5.11.
VERGELIJKING
BUITEN
VLAANDEREN
5.11.1.INLEIDING Ter afsluiting van dit hoofdstuk plaatsen we de Vlaamse context in een ruimer perspectief. Een korte analyse van de situatie in Wallonië en Brussel, maar ook in de buurlanden en Europa, laat toe een vergelijking te maken met de Vlaamse situatie.
5.11.2.WALLONIË Het woningpatrimonium in Wallonië wordt gekenmerkt door een zeer hoog aantal eengezinswoningen (82,4%). Net als in Vlaanderen, beschikken bijna alle woningen er over basiscomfort, en ongeveer 68% over centrale verwarming. De vragen in de SEE 2001 die polsen naar de noodzaak voor bepaalde herstellingen, tonen dat een groter percentage van de Waalse bevolking dan van de Vlaamse bevolking deze herstellingen nodig acht. Wat betreft de tevredenheid van de bevolking over de woonomgeving blijkt dat de Walen van alle Belgen het minst tevreden zijn. In 1996 voerde de Direction générale de l’Amenagement du Territoire, du Logement et du Patrimoine (Direction de l’Observatoire de l’Habitat) een groot onderzoek uit naar woonkwaliteit in Wallonië. 66 Dit onderzoek werd gezien als de Waalse opvolger van de Peilingsenquêtes van het NIH en had tot doel een beter zicht te bekomen op de aard en omvang van kwaliteitsgebreken in het woningpark, van kleine onderhoudsproblemen tot gevaarlijke situaties voor de bewoners. Op basis van het Kadaster werd een representatieve steekproef getrokken van 6250 woningen. Deze woningen werden in de periode maart 1994 - juli 1995 onderworpen aan een inspectie, zowel uitwendig als inwendig. Uit het onderzoek blijkt dat 46% van de Waalse woningen in perfecte toestand verkeren, telkens een kwart een lichte en middelmatige aanpassing vereisen, en 5,3% van de woningen een zware aanpassing (sanering) nodig hebben. Dit cijfer is een stuk lager dan in Vlaanderen, terwijl de kwaliteit van de woningen er in het algemeen hoger wordt ingeschat dan in Wallonië. De woningen bewoond door de eigenaar zijn in betere staat dan huurwoningen en ook sociale huurwoningen verkeren algemeen in een betere staat dan private huurwoningen. Ongeveer 11% van de Waalse woningen vormt een bron van gevaar omwille van hun uitrusting. De meeste problemen stellen zich met de elektrische installatie, in een klein aantal gevallen gaat het
66
Ministère de la Région wallone, Division de l’Observatoire de l’Habitat et de la Coordination (1996), Enquête sur la qualité de l’habitat en Wallonie, Jambes 85
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
om gevaren omwille van het gebouw zelf. Net als in Vlaanderen, daalt de kwaliteit van de woningen met de leeftijd ervan. De woonomstandigheden van de Walen zijn gunstiger naarmate het inkomen toeneemt. De woonsituatie van gehuwden is doorgaans zeer goed, terwijl eenoudergezinnen, vooral met moeder als gezinshoofd, in minder kwalitatieve woningen wonen. Ook alleenstaanden leven vaker in slechtere omstandigheden. Uiteraard zijn er binnen Wallonië, net als in Vlaanderen, verschillen in de kwaliteit van het woningpatrimonium. Zo is deze kwaliteit het hoogst in Waals-Brabant en het laagst in Henegouwen. Momenteel wordt in Wallonië een nieuw onderzoek naar de kwaliteit van woningen voorbereid. Opnieuw zullen ongeveer 6000 woningen worden onderzocht – inwendig en uitwendig – en wordt een vragenlijst afgenomen bij de bewoners. Het onderzoek is gepland voor 2006.
5.11.3.BRUSSELS GEWEST In tegenstelling tot in Vlaanderen en Wallonië, zijn er in Brussel slechts 28% eengezinswoningen, waarvan het grootste deel rijwoningen zijn. 71% van de Brusselse woningen zijn appartementen, studio’s, lofts of kamers. Ook in Brussel beschikken bijna alle woningen over basiscomfort, en hebben 4 op 5 woningen centrale verwarming. Wat betreft de eventuele noodzaak voor bepaalde herstellingen aan de woning, is het aandeel van de bevolking dat deze herstellingen nodig acht, in België het grootst in het Brussels Gewest. 25 à 30% van de bewoners vindt herstellingen aan elektrische installatie, muren, ramen en dak(goot) noodzakelijk (in België gemiddeld ongeveer 20%). Dit kan deels verklaard worden door het zeer groot aantal huurders in Brussel, die doorgaans meer geneigd zijn te klagen over de woning dan eigenaars. De Brusselaars zijn, net als de Vlamingen en in tegenstelling tot de Walen, vrij tevreden over de omgeving waarin ze wonen en leven. In 2004 vond in Brussel een enquête plaats, uitgevoerd door het Observatoire du Loyer (eerdere enquêtes in 1992, 1993, 1994, 1995 en 1998), waarin 3000 Brusselse woningen betrokken waren. Het ging hierbij enkel om de huursector. Binnen de huursector zijn 91% van de woningen appartementen, waar de gemiddelde oppervlakte 72m² bedraagt en er gemiddeld 1,46 kamers zijn. Uit het onderzoek blijkt dat 15% van de Brusselse huurwoningen niet beschikt over badkamer en toilet. De verschillen binnen de Brusselse regio zijn zeer groot. In het centrum en de negentiende-eeuwse uitbreidingen zijn het gemiddeld comfortniveau en de huurprijzen het laagst, in het zuidoosten van het gewest zijn de woningen vaker luxueus ingericht, en eerder duur. Vaak is het echter zo dat voor woningen die in een slechte staat verkeren, toch een vrij hoge –te hoge- huurprijs moet worden betaald. De gemiddelde maandelijkse huurprijs in het Gewest bedraagt 482 euro. Dit
86
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
bedrag steeg tussen 1998 en 2004 met 26,5%. Bij de vraag aan de huurders aan welke elementen van hun woningen zij het liefst aanpassingen zouden zien gebeuren, komen de vensters, de verwarmingsinstallatie en vochtproblemen het vaakst aan bod.
5.11.4.EUROPA Nederland De Nederlandse woningmarkt wordt gekenmerkt door het zeer groot aantal sociale woningen (35%!) en door relatieve schaarste op de woningmarkt. Het woningtekort in Nederland bedroeg in 2002 166.000 woningen, 2,5% van de totale woningvoorraad. Slechts iets meer dan de helft van de Nederlandse woningen zijn eigendomswoningen, 46% van de Nederlanders huurt zijn woning. Het aandeel koopwoningen is de laatste jaren wel sterk toegenomen, maar ligt nog steeds heel wat lager dan de 72,6% in Vlaanderen. De Nederlandse woningen worden steeds groter en luxueuzer. De belangrijkste ontwikkelingen wat betreft uitrusting en luxe deden zich voor door aanpassingen in de woningen zelf: sanitair, keukens en verwarmingsinstallaties. Ook worden steeds meer energiebesparende maatregelen toegepast. De bouwtechnische kwaliteit van de woningen nam opmerkelijk toe gedurende de laatste tien jaar. De woninggrootte blijft in Nederland evenwel kleiner dan in België. 85% van de Nederlanders verklaart tevreden tot zeer tevreden te zijn met de woonomgeving. De kwaliteit van de directe woonomgeving blijkt sterk afhankelijk te zijn van het type woonmilieu. Algemeen kan gesteld worden dat landelijke milieus en groen-stedelijke milieus een hoge ruimtelijke kwaliteit hebben, terwijl de kwaliteit het iets meer laat afweten in de grote steden. Frankrijk Ook in Frankrijk is het percentage eigendomswoningen vrij laag in vergelijking met Vlaanderen, namelijk iets meer dan de helft van het woningbestand. Bij de laatste telling in 2004 67 telde Frankrijk 30,3 miljoen woningen (stijging van 5,4% tov 1991). Van deze woningen zijn 37% individuele woningen, 20% gesloten bebouwing en 41% bevinden zich in een gebouw met twee of meer woningen. Het aantal bewoners per woning daalde sterk in de laatste decennia: 3,19 in 1954, 2,57 in 1990 en nog 2,3 in 2004. Tegelijk neemt het aantal vertrekken per woning licht toe (3,99 in 2004). De oppervlakte per inwoner stijgt bijgevolg ook.
67
http://www.insee.fr/fr/recensement/page_accueil_rp.htm 87
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
In bijna 18% van de Franse woningen stellen zich drie of meer problemen en in 9% van de woningen ontbreekt ten minste één basisvoorziening. 7,5% van de Franse woningen heeft geen centrale verwarming, en telkens ongeveer 2% geen warm water, bad/douche of toilet. Verenigd Koninkrijk 68 De verhouding eigendomswoningen ten opzichte van huurwoningen is in het Verenigd Koninkrijk ongeveer 70% - 30%. Van de 30% huurwoningen is twee derde particuliere huur en één derde sociale huur. Enkele jaren geleden lagen deze verhoudingen nog anders, met name het aandeel sociale huurwoningen is sterk afgenomen als gevolg van de ‘Right to buy’-politiek van de Britse overheid. Sociale huurders kregen de mogelijkheid hun woning aan gunstige prijzen aan te kopen. Het Verenigd Koninkrijk telt 25,4 miljoen woningen. 80% van de woningen zijn eengezinswoningen, 19,7% meergezinswoningen. Het gemiddeld aantal kamers per woning bedraagt 5,34 en de gemiddelde huishoudensgrootte 2,36 personen. In Engeland en Wales samen zijn 1,5 miljoen woningen overbevolkt. De gemiddelde verkoopprijs van woningen in het VK bedraagt 166.920 euro en de gemiddelde maandelijkse huurprijs 348 euro. 27% van de huishoudens beschikt niet over een wagen, terwijl 44% er één bezit, en 29% twee of meer. Duitsland De Duitse woningmarkt wordt gekenmerkt door het laagste percentage eigenaars van Europa: slechts 43%. 48% zijn privé huurwoningen en 9% sociale huurwoningen. In totaal telt Duitsland bijna 30 miljoen woningen. Ook het percentage eengezinswoningen is laag in Duitsland: 40,5%, terwijl 45% van de woningen appartementen zijn. De gemiddelde woningoppervlakte bedraagt 89,4m². De Duitse woningen tellen gemiddeld 1,9 vertrekken of 41,6m² per persoon. 6% van de huishoudens bewoont een overbevolkte woning. De gemiddelde maandelijkse prijs van de huurwoningen bedraagt 351 euro. Bijna alle Duitse huishoudens beschikken over telefoon en televisie en bijna 75% beschikt over een auto. Telkens een zeer kleine fractie van de bevolking (1 à 1,5%) beschikt niet over warm water, bad/douche en toilet. Ongeveer 8% heeft geen centrale verwarming. Luxemburg In Luxemburg dateert de laatste telling van 2001: “Le recensement général de la population” 69 . Het Groothertogdom telt 170.000 huishoudens, waarvan
88
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
30% een alleenstaande woning bewoont, 29,2% een meergezinswoning en 28% een rijwoning. 70% van de bewoners is eigenaar. Het comfort en uitrusting van de woningen werd geëvalueerd op basis van de aanwezigheid van bepaalde voorzieningen. Hieruit blijkt dat 12% van de Luxemburgse huishoudens een bescheiden uitgeruste woning bewoont, en 19% woont in uitstekende omstandigheden. Sedert 1981 is het voorkomen van de badkamers toegenomen van 85% tot bijna 100% in 2001. Ook bijna alle woningen beschikken nu over toilet. Gemiddeld is een woning in Luxemburg 126m² groot, en telt 5,5 vertrekken. Meer dan 6% van de woningen is overbevolkt. De gemiddelde huurprijs per m² bedroeg in 2001 7,13 euro tov 4,5 euro in 1991. Dit stemt overeen met een stijging van 58% in 10 jaar tijd. Europese Unie Sinds 1991 heeft de EU bijna jaarlijks “Housing Statistics in the European Union” gepubliceerd. De recentste uitgave van 2004 70 is de eerste sinds de uitbreiding van de unie tot 25 lidstaten. In dit document worden enkele cijfers weergegeven voor alle Europese lidstaten. We moeten dus opmerken dat hierin Vlaanderen niet aan bod komt, maar enkel België. Wat betreft woninggrootte, behoort België tot de landen waar de woningen het grootste zijn, in gemiddelde oppervlakte en aantal vertrekken. In het grootste deel van de Europese landen beschikt meer dan 90% van de woningen over basiscomfort (België: 96%). In Malta, Zweden en Nederland hebben alle woningen deze voorzieningen. Estland, Letland en Portugal zijn op dit vlak het slechtst voorzien, met bad of douche in slechts ongeveer 66% van de woningen. Wat betreft kwaliteit van de woningen scoort Vlaanderen eerder gemiddeld in Europa. Uiteraard zijn cijfers hierover afhankelijk van de geldende definities in de verschillende landen. In ‘Living conditions in Europe’ 71 worden enkele gegevens met betrekking tot huisvesting in de Europese Unie gegeven. In de noordelijke landen wonen de huishoudens met hogere inkomens vaker in ééngezinswoningen en de lagere inkomens in appartementen. In de zuidelijke landen is de situatie eerder omgekeerd. Het gemiddeld aantal kamers per persoon is in alle lidstaten de laatste twee decennia toegenomen, het sterkst in Nederland en Ierland. De zuidelijke lidstaten liggen hierbij onder het Europees gemiddelde. In de hele Unie zijn hogere inkomens huishoudens vaker eigenaar, hoewel dit in het zuiden van de Unie minder uitgesproken is. In Spanje, Griekenland en Portugal beschikken lagere inkomens vaker over een eigen woning.
68 69 70 71
http://www.statistics.gov.uk/census2001/census2001.asp http://statec.gouvernement.lu/html_fr/RP_2001/rp_accueil.html Housing Statistics in the European Union 2004, National Board of Housing,Building and Planning, Sweden & Ministry for Regional Development of the Czech Republic European Communities (2004), Living Conditions in Europe. Data 1998-2002, Statistical Pocketbook, 2003 Edition 89
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
In de EU is 10% van de woningen overbevolkt (meer dan één persoon per kamer). In de zuidelijke landen is dit het meest uitgesproken. De lagere inkomens wonen er in oudere woningen die vaak niet beschikken over basiscomfort. Dit probleem stelt zich voor één op drie lagere inkomens huishoudens in de Unie. Uit figuur 26 blijkt dat huishoudens die in appartementen wonen vaker melding maken van huisvestingsproblemen, behalve in Portugal en Griekenland.
Figuur 19. Percentage huishoudens dat verklaart in een woning met drie of meer gebreken te wonen. Bron: European Communities (2004), Living Conditions in Europe. Data 1998-2002, Statistical Pocketbook, 2003 Edition
In de recentste VRIND-publicatie wordt Vlaanderen en enkele Europese landen.
een
vergelijking
gemaakt
tussen
Het Vlaams Gewest kent een hoog aandeel eigenaars. Enkel in de zuiderse landen Griekenland, Portugal, Spanje en in Ierland ligt dit percentage hoger. Het valt opnieuw op dat algemeen in de zuiderse landen meer eigenaars zijn dan in Noord-Europa.
90
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Figuur 20. Aandeel eigenaars in 2002, vergelijking met enkele Europese landen, in % (Vlaams Gewest en België: 2001, Ierland en Portugal: 2000). Bron: VRIND 2004/2005
Figuur 28 toont aan dat de gemiddelde woningprijzen in Vlaanderen en België zeer laag zijn vergeleken met andere Europese landen. Enkel in Finland betaalt men een lagere prijs voor een woning. Het duurste land in Europa is Zwitserland, met een gemiddelde woningprijs boven 300.000 euro.
Figuur 21. Gemiddelde prijs voor een woning, landen, in 2003, in euro. Bron: VRIND 2004/2005
vergelijking
met
enkele
Europese
5.11.5.BESLUIT Binnen België is de kwaliteit van het wonen het hoogst in Vlaanderen. Het grootst aantal mensen is er tevreden over de woning en de woonomgeving en herstellingen aan de woningen worden er het minst noodzakelijk geacht. Het percentage eigendomswoningen is, in vergelijking met andere Europese landen, zeer hoog. Wat betreft sociale huurwoningen scoort Vlaanderen dan weer zeer slecht. Slechts 5,4% van de Vlaamse woningen zijn sociale
91
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
woningen. Binnen Europa is dit cijfer het hoogst in Nederland: 35%. De kwaliteit van de Vlaamse woningen is behoorlijk, in Europese context. Wonen in Vlaanderen blijkt, ondanks sterke prijsstijgingen de laatste jaren, toch vrij goedkoop vergeleken met de buurlanden en andere Europese landen.
92
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
6.
ALGEMEEN
BESLUIT
Deze bijdrage wil een overzicht bieden van de huidige stand van zake wat betreft woononderzoek in Vlaanderen. In de verschillende hoofdstukken werden verschillende aspecten van woononderzoek uitgewerkt: methodes voor de bepaling van woonkwaliteit, databronnen, indicatoren en de situatie in Vlaanderen anno 2005.
6.1.
TRENDS
Gedurende de laatste jaren is er een accentverschuiving opgetreden in woononderzoek, en in de benadering van wonen in het algemeen. In de aanvangsfase van woononderzoek werd voornamelijk aandacht besteed aan bouwtechnische elementen van de woning. Nadien werden ook andere aspecten betrokken, zoals comfortniveau en bezettingsgraad. De laatste jaren is opnieuw duidelijk een verschuiving waar te nemen. Veel aandacht gaat nu uit naar de kwaliteit van de woonomgeving (en dus niet enkel meer van de woning) en de tevredenheid van de bewoner over de woning en de woonomgeving. Uiteraard komen de andere elementen ook nog steeds aan bod. De kwaliteit van de woningen in Vlaanderen is behoorlijk goed. De bewoners zijn algemeen vrij tevreden over de woning en de woonomgeving. Toch telt Vlaanderen nog wel wat woningen van onvoldoende kwaliteit. Naar schatting kunnen nog steeds 300.000 woningen in Vlaanderen als slecht worden gecatalogeerd. Vooral in de private huursector laat de kwaliteit soms te wensen over. Een belangrijk pijnpunt in de Vlaamse woningmarkt is het (te) kleine aantal sociale woningen. Met minder dan 6% van de totale woningvoorraad, is er een groot gebrek aan sociale woningen. Getuige daarvan de lange wachtlijsten voor sociale woningen, nachtelijke files bij verkoop van sociale woningen en bouwgronden en het groot aantal huurders in de goedkoopste –minst kwalitatieve- woningen van de private huurmarkt. Hoewel deze bewoners vaak voldoen aan de voorwaarden voor een sociale woning, moeten zij hun toevlucht zoeken in de private huursector, waar zij door beperkte financiële middelen terechtkomen in zeer goedkope, erbarmelijke woningen, met de huisjesmelkerij als het meest extreme en schrijnende uiterste. Een drastische verhoging van het sociaal huurpatrimonium is meer dan wenselijk. Een voorname trend in Vlaanderen is de sterke stijging van de prijzen voor wonen. Zowel aankoopprijzen van bouwgronden, woningen en appartementen als huurprijzen gingen sterk omhoog. De stijging van de bouwgrondprijs is het meest uitgesproken en is voornamelijk het gevolg van de schaarste aan percelen. Daardoor werden in de laatste jaren relatief meer renovaties van bestaande woningen uitgevoerd dan nieuwbouw.
93
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
De gemiddelde oppervlakte van de woningen in Vlaanderen daalt. We kunnen aannemen dat dit oa het gevolg is van de hogere woonprijzen, hoewel deze relatie nog niet werd aangetoond. Maar vooral ook demografische evoluties liggen mee aan de basis van de gedaalde woonoppervlakte en de toename van het aantal appartementen: de gezinsverdunning en het steeds groter aantal alleenstaanden leiden tot een daling van de gemiddelde woonoppervlakte per huishouden. Vlaanderen heeft in de loop van de jaren al heel wat ervaring opgedaan in woononderzoek. Zowel overheden als onderzoeksinstellingen hebben reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd. Al te vaak gebeurt dit geïsoleerd, en wordt er weinig rekening gehouden met uniformiteit en systematiek, teneinde de resultaten van de verschillende onderzoeken te kunnen koppelen en vergelijken. Dit kan onder andere verklaard worden door de federalisering van België, waardoor verschillende diensten en onderzoeksopdrachten van het federale naar de gewestelijke of gemeenschapsniveaus werden overgeplaatst.
6.2.
LEEMTEN
Na deze studie van alle beschikbare informatie over wonen in Vlaanderen, kunnen we besluiten dat er in het verleden reeds heel wat onderzoek is verricht, en daaruit een heleboel informatie is voortgekomen. Niettemin moeten we opmerken dat er toch nog enkele lacunes zijn in de kennis over wonen in Vlaanderen. Wat we bijvoorbeeld niet kennen, is het aantal woningen in Vlaanderen en België, nochtans een basisgegeven als we het hebben over wonen. In de buurlanden is dit getal steeds beschikbaar, maar in België wordt dit aantal niet geteld. We kunnen een schatting maken op basis van het aantal huishoudens, in de veronderstelling dat elk huishouden over een woning beschikt, en het aantal woningen dus ongeveer overeenstemt met het aantal huishoudens. Leegstaande woningen, tweede verblijven, studentenkamers en andere woningen worden hierdoor wel over het hoofd gezien. Ook wat betreft leegstand beschikken we niet over correcte data. De Vlaamse overheid beschikt wel over de databank van Heffing op Leegstand en Verkrotting (HOLV), maar daarin komen enkel de gevallen voor waarvoor op basis van de Vlaamse Wooncode een procedure werd opgestart. Een volledig overzicht van het aantal leegstaande woningen bestaat niet op Vlaams niveau. Ook woningkrapte is een factor die moeilijk in te schatten is in Vlaanderen. We kunnen ervan uitgaan dat de Vlaamse woningmarkt krap is, alleszins in bepaalde facetten van de markt. We denken hierbij aan sociale woningen en middelgrote woningen. De prijzen van deze laatste stegen de laatste jaren dermate dat het voor sommige, veelal jonge, gezinnen moeilijk geworden is nog een woning te vinden binnen de hen beschikbare budgetten. Een indicatie van krapte kan bekomen worden door de relatie tussen het
94
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
aantal woningen en het aantal huishoudens, maar aangezien dit eerste getal niet beschikbaar is voor Vlaanderen, kunnen we de krapte niet inschatten. In Vlaanderen wordt al vele jaren geen systematisch inwendig onderzoek van woningen meer verricht. Vooral de hoge kostprijs, maar ook lage respons van bewoners zijn hiervoor de voornaamste belemmeringen. Dergelijk onderzoek geeft echter een vrij volledig inzicht in de kwaliteit van het woningpatrimonium. Enkel in het kader van de toepassing van de Vlaamse Wooncode worden nog inwendige inspecties verricht. Maar het gaat hier dan enkel over de gevallen waarvoor een procedure werd opgestart, de meest schrijnende gevallen dus. Een overzicht over de algemene kwaliteit van het wonen wordt daarmee niet bekomen. Bij de laatste grootschalige woninginspectie in 1994/1995 (AROHM) werd gebruik gemaakt van een coëfficiënt die de relatie tussen de resultaten van een inwendige en een uitwendige technische schouwing bepaalt. De resultaten die voortkwamen uit de uitwendige inspectie werden vermenigvuldigd met een factor 1,17, om zo een correcter en vollediger beeld over de kwaliteit van de woning te bekomen. Deze berekening leidde tot het gekend resultaat van 300.000 slechte woningen in Vlaanderen. De coëfficiënt die hierbij gebruikt werd, was echter bepaald op basis van een onderzoek (inwendig en uitwendig) door het NIH in 1978. Aangezien we niet weten of dit cijfer actueel nog steeds geldig is, hebben we getracht deze berekening te hernemen op basis van recentere Waalse data. Daarbij is duidelijk geworden dat de constructie van dergelijke coëfficiënt zeer moeilijk is en onderhevig aan verscheidene factoren.
6.3.
OPPORTUNITEITEN
Uitdagingen voor de toekomst liggen in het duurzaam wonen en bouwen en in de ontwikkeling van alternatieve woonvormen voor ouderen. Over deze thema’s is tot op heden nog relatief weinig kennis en daarom zijn dit pistes die in de toekomst nog verder zullen worden onderzocht. De oplijsting van de woondatabanken heeft aangetoond dat heel wat informatie voorhanden is in Vlaanderen. Toch is het gros van deze databanken afgesloten en niet al te recent. Daarom willen we hier de nadruk leggen op de databanken die nog lopend zijn, nog verder worden geactualiseerd en dus de basis kunnen vormen van verder onderzoek. Deze zijn APS in Vlaanderen, de Socio-Economische Enquête van de Algemene Directie Statistiek, de Europese SILC en ISSP. Deze laatste wordt echter thematisch georganiseerd, en tot nog toe kwam wonen nog niet aan bod. Ook de eerstkomende jaren is geen bevraging over wonen gepland. Naar aanleiding van de SEE 2001 zal binnenkort de monografie Huisvesting en leefomgeving worden gepubliceerd. De auteurs zijn L. Goossens, I. Thomas en D. Vanneste. In deze publicatie zullen de resultaten van de SEE 2001 worden besproken en enkele analyses uitgevoerd.
95
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
Belangrijke stappen werden reeds gezet naar de ontwikkeling van methodes om woonkwaliteit te meten. Toch blijven verdere stappen tot verfijning in de toekomst noodzakelijk, door middel van verder diepgaand onderzoek. We weten reeds dat een combinatie tussen verscheidene methodes en manieren van aanpak zeker nodig zal zijn. Toekomstig woononderzoek kan zich eveneens richten op het meten van leegstand en krapte op de Vlaamse woningmarkt. Een gegeven waarover ook nog weinig onderzoek werd verricht, is de woonstabiliteit, in welke mate de Vlamingen geneigd zijn tot verhuizen of eerder gehecht zijn aan een vaste woonplaats. Het is duidelijk dat de belangrijkste problemen zich voordoen in de huursector, en vooral in de private huursector. Waardevolle stappen werden reeds gezet met de Vlaamse Wooncode. In de toekomst kan en moet verder worden nagegaan hoe deze problemen concreet kunnen worden aangepakt met het oog op een globale verbetering van de woonkwaliteit in Vlaanderen, in alle sectoren van de woonmarkt. Met de Vlaamse Wooncode wordt heel wat informatie verzameld omtrent de kwaliteit van woningen in Vlaanderen. Aangezien dit zich louter beperkt tot de slechtste woningen (deze waarvoor een procedure wordt opgestart), mag dit echter niet de enige databron zijn. Er is nood aan data die een volledig beeld geven betreffende het woningaanbod en de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen, naast de gegevens van de VWC. Enkel op basis van dergelijke data kunnen uitspraken worden gedaan over de algemene kwaliteit van de Vlaamse woningen.
96
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN -
BIBLIOGRAFIE - Ball M. (2005), RICS European Housing Review 2005, RICS, London - Block T., J; Van Assche, E. Paredis, T. Maes, N. Vallet, F. De Rynck (2004), Stadsmonitor voor leefbare en duurzame steden, Vlaams rapport, UGent-CDO, HoGent-HABE - Block T., J; Van Assche, D. Vandewiele, F. De Rynck, H. Reynaert (2007), Steden op koers?, Stadsmonitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden, Editie 2006, Vanden Broele, Brugge - De Decker P. (red.), Wonen Onderzocht 1995-1999, Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Woonbeleid, Brussel
Ministerie
van
de
- De Decker P., L. Goossens., Pannecoucke I. (red.) (2005), Wonen aan de onderkant, Garant, Antwerpen - Doms K., B. Van Damme, S. Winters, V. Bilsen, E. Buyst (2001), Op zoek naar eigendom. Een onderzoek naar de overheidssteun voor eigenaars van woningen, HIVA – KUL, Leuven - European Communities (2004), Living Conditions in Europe. Data 1998-2002, Statistical Pocketbook, 2003 Edition - Financiële statistieken, verkopen van onroerende Nationaal Instituut voor de Statistiek, Brussel
goederen
(1999),
- Goossens L., I. Thomas, D. Vanneste (1997), Huisvesting in sociaaleconomisch en geografisch perspectief 1981-1991, Monografie nr. 10, Algemene Volks- en Woningtelling 1991, Algemene Directie Statistiek, Brussel - Heynen H. (2001), Ontwikkeling van een gedifferentieerde methode voor het bepalen van de kwaliteit van woningen, Onderzoeksgroep voor Stedelijkheid en Architectuur, KULeuven - Housing Statistics in the European Union 2004, National Board of Housing,Building and Planning, Sweden & Ministry for Regional Development of the Czech Republic - Hubeau B. (ed.) (2002), De Vlaamse Wooncode en de sociale huisvesting. Bronnenboek, die Keure, Brugge - Huurdersblad (1994), bewonersbelangen vzw
nr.
90,
Huurdersbond,
Vlaams
overleg
- Iris Consulting (2003), Enquête energiezuinig gedrag Vlaamse huishoudens in 2003, Brussel - Jacobs, T., L. Vanderleyden en L. Vanden Boer (red.) (2004), Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies
97
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN - Meert H., M. Bourgeois, T. De Rijck (2003), Omvang en ruimtelijkeconomische dimsensie van het grijze wooncircuit in Vlaanderen, ISEGKULeuven - Mérenne-Schoumaker B., H. Van der Haegen, E. Van Hecke (1998), Verstedelijking, Monografie nr. 11A, Algemene Volks- en Woningtelling 1991, NIS, Brussel - Ministère de la Région wallone, Division de l’Observatoire de l’Habitat et de la Coordination (1996), Enquête sur la qualité de l’habitat en Wallonie, Jambes - Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2003), Kwalitatieve Woning Registratie in een notendop, Doel, Opzet en Uitvoering, Den Haag - Ministerie van VROM (2003), Beter WoningBehoefte Onderzoek, Den Haag
thuis
in
wonen,
Kernpublicatie
- Ministerie van VROM (2003), De kwaliteit van de Nederlandse woning en woonomgeving rond de millenniumwisseling, Basisrapportage Kwalitatieve Woningregistratie 2000, Den Haag - Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1996), AROHM, Een uitwendig onderzoek naar de kwaliteit van de woningen in Vlaanderen, verslag van de survey 1994/1995, Brussel - Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Departement Algemene Zaken en Financiën. Administratie Planning en Statistiek (2004), Vlaamse Regionale Indicatoren 2003, Brussel - Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Departement Algemene Zaken en Financiën. Administratie Planning en Statistiek (2005), Vlaamse Regionale Indicatoren 2004/2005, Brussel - Nationaal Instituut voor de Huisvesting (1984), Onderzoek kwaliteit van de woningen. Instructies bij het onderzoeksformulier
naar de algemeen
- Pannecoucke I. (2003), Een gehuurde baksteen ligt zwaarder op de maag. Vragen bij de sociale dimensie van de particuliere huursector, in: Vranken J., K. De Boyser, D. Dierckx (red.), Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2003, Acco, Leuven - Pannecoucke I., P. De Decker (2005), De Vlaamse huursector belicht, in: De Decker P., L. Goossens., Pannecoucke I. (red.), Wonen aan de onderkant, Garant, Antwerpen - Peeters L., P. De Decker (1997), Het woonbeleid in Vlaanderen op een tweesprong, EPO, Berchem - Pickery J. (2004), Woonkwaliteit en tevredenheid met de woonomgeving in Vlaanderen. Een analyse van de Algemene Socio-Economische Enquête 2001, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Planning en Statistiek, Brussel
98
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN - Raymaekers P., Evaluatie van de instrumenten voor kwaliteitsbewaking uit de Vlaamse Wooncode, in: Wonen onderzocht 2000-2004, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Woonbeleid, Brussel - Saey P., P; Arts, M. Van Avermaet, N. Van Nuffel (1998), Proeve van bepaling van de bebouwbare oppervlakte, Vakgroep Geografie, UGent - Saey P., N. Van Nuffel, K. David (1999), Actualisatie van de trendbreuk in de verdeling van de behoefte aan bijkomende woongelegenheden in Vlaanderen, Vakgroep Geografie, UGent - Statistieken over bouwnijverheid en Instituut voor de Statistiek, Brussel
huisvesting
(1998),
Nationaal
- Surkyn J., Bockstael T., Vanheerswynghels A., Masuy-Stroobant G., Vandeschrick C., Kavadias D., Franck E. (Microcensus 2006 Onderzoeksteam) (2007), Dekking Eurostat Population and Housing Census, Analyse aan de hand van het project Microcensus 2006, Rapport t.a.v. het Federale Wetenschapsbeleid (AGORA-programma 2005) - Van Bourgognie F. Oases, Antwerpen
(2000),
Naar
een
permanent
woonbehoeftenonderzoek,
- Van Dam R., V. Geurts (2005), Wonen in Vlaanderen in perspectief: evoluties 1976-1997, in: De Decker P., L. Goossens., Pannecoucke I. (red.), Wonen aan de onderkant, Garant, Antwerpen - Van Damme B. (2003), Kwaliteitsmeting van woningen en wonen, Haalbare kaart voor de provincie West-Vlaanderen?, HIVA, Leuven - Van der Haegen, H., Van Hecke, E.& Juchtmans, G. (1996), De Belgische stadsgewesten 1991, Statistische studieën, 104, NIS, Brussel - Vanneste D., I. Thomas & I. Laureyssen (2004), Fysische staat van de woning, in: Ruimte en planning, jg 24, nr 4, Gent - Vanneste D., I. thomas, I. Laureyssen (2005), De kwaliteit van de woningen in Vlaanderen. Een analyse van de socio-economische survey van 2001, in: De Decker P., L. Goossens., Pannecoucke I. (red.), Wonen aan de onderkant, Garant, Antwerpen - Van Nuffel N. (2005), Regionalisering van de woonmarkt. Een onderzoek naar de ruimtelijke structurering van het nederzettingspatroon in NoordBelgië, 1990/91-1995/96, Proefschrift aangeboden tot het behalen van de graad van doctor in de geografie, Universiteit Gent - WILLAERT, D. (1999), Een ruimtelijke indeling voor de studie van interne migratiebewegingen, Working Paper 1999-2, Steunpunt Demografie, VUB Universiteit Gent - WILLAERT, D. (1999), ‘Stadsvlucht of verstedelijking? Een analyse van migratiebewegingen in België’, in Planologisch Nieuws, Jaargang 19, nr.2/1999.
99
STAND VAN ZAKEN ONDERZOEK WONINGAANBOD IN VLAANDEREN - Winters S., Heremans F., Elsinga M., Marchal A., Vandekerckhove B., Van Steen G. (2004), Op weg naar een Vlaamse huursubsidie?, Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid, Leuven
- http://statbel.fgov.be/census - http://statbel.fgov.be/silc - http://webhost.ua.ac.be/csb/sep_nl.htm - www.psbh.be - www.vlaanderen.be/aps - www.thuisindestad.be - http://www.insee.fr/fr/recensement/page_accueil_rp.htm - http://www.statistics.gov.uk/census2001/census2001.asp - http://statec.gouvernement.lu/html_fr/RP_2001/rp_accueil.html - http://www.belspo.be/belspo/fedra/proj.asp?l=nl&COD=AG/HH/117
100