Passende hulp voor jonge moeders en probleemgezinnen in Rotterdam
1
Frans Spierings en Toby Witte
Rotterdamse sociale professionals hebben behoefte aan inzicht in een gefundeerd en passend aanbod voor zorgvragers die buiten de boot dreigen te vallen. Allereerst willen ze in kaart hebben in hoeverre in Rotterdam hulp- en ondersteuningsprogramma’s aansluiten bij de diversiteit aan wensen en behoeften van de doelgroep. Tevens hebben de professionals behoefte aan vertaling van de werkpraktijk in de benodigde competenties en scholingsmodulen voor die ontbrekende competenties. Samen met onderzoekers van het kenniscentrum Talentontwikkeling van de Hogeschool Rotterdam leren professionals in de projecten Jonge moeders in de hulpverlening en Multiprobleemgezinnen in nazorgtrajecten over de actuele competenties en benodigde kennis hoe jonge moeders en multiprobleemgezinnen goed te bedienen en zelfredzaam te maken. Met name de gerichte inzet van masterstudenten en de betrokkenheid van docenten van verschillende studierichtingen, begeleid door onderzoekers, zijn volgens ons werkzame bestanddelen in het valoriseren van kennis. Door scholingsmodulen samen met het werkveld te ontwikkelen, deze te evalueren en bij te stellen tot ‘definitieve’ scholingsmodulen werken we aan verankering en verduurzaming zowel in de praktijk als in het hoger beroepsonderwijs.
Onderzoeksopzet
2
We bespreken in dit artikel de resultaten van de twee innovatieprojecten, waarin een groep sociale professionals met een onderzoekende houding – reflective practitioners (Schön, 1983) – ons uitleggen hoe en waarom zij op welke manier handelen. In bijeenkomsten, georganiseerd door het Kenniscentrum, denken en luisteren studenten, docenten
en onderzoekers kritisch mee met sociale professionals over mogelijkheden en beperkingen in de uitvoering van hun dagelijks werk. Het onderzoek is een middel om een verbetering in het sociale domein teweeg te brengen en de competenties van de sociale professional systematisch en onderbouwd te verrijken. In het onderzoek steunen werkers, docenten en onderzoekers elkaar om, gebruikmakend van hun professioneel kapitaal (Hargreaves en Fullan, 2012), in kaart te brengen wat effectieve werkwijzen zijn, te leren van elkaar en van onderzoek om hun werk effectiever te maken. Het Jonge moeders-project is gesubsidieerd door ZonMW en het project Multiprobleemgezinnen door SIA/RAAK. Het onderzoek is gestart met een aantal startsessies. Op basis daarvan is vervolgens begeleide intervisie georganiseerd. Deze werd gemonitord door een onderzoeker van het lectoraat. Uit de intensieve vraagarticulatie bleek dat in het werkveld behoefte bestaat om preciezer te benoemen welke competenties nodig zijn voor het versterken van het outreachend werken, het volgen van een perspectiefgerichte benadering voor gezinnen (analyseren wat een gezin zelf kan en waar men hulp bij nodig heeft), het ‘warm’ overdragen van cliënten van het ene naar het andere zorgsysteem en het bieden van maatwerk in hulpverlening. Veel gezinnen blijken, nadat een intensieve aanpak aanvankelijk mooie resultaten heeft laten zien, terug te vallen in vormen van oud probleemgedrag. De maatschappelijke omstandigheden van deze gezinnen zijn vaak niet of nauwelijks veranderd en daarmee werkt de intensieve aanpak slechts tijdelijk.
Plek in lectoraat De urgentie is groot om de effectiviteit van maatschappelijke ondersteuning te verhogen. In Rotterdam woont ruim 60% van de kinderen in een achterstandswijk en bijna 20% van de kinderen groeit op in een gezin dat afhankelijk is van een uitkering. Er ligt zo een forse sociale, pedagogische en didactische opgave in de ontwikkeling van de eigen kracht van sociaal kwetsbare gezinnen. Zij moeten worden ondersteund in hun kansen op zelfredzaamheid, sociale inclusie en eventueel sociale stijging. Daartoe zijn bevlogen, onorthodoxe en innovatieve ‘trekkers’ nodig om (verborgen) talenten in gezinnen te ontdekken, aan te boren en te stimuleren. De Hogeschool Rotterdam, in het bijzonder het Instituut voor Sociale Opleidingen (ISO), leidt de nieuwe generatie professionals voor dit werk op en ondersteunt huidige professionals in de praktijk. Binnen het kenniscentrum Talentontwikkeling van de Hogeschool Rotterdam worden, mede in opdracht van ISO, onderzoek, onderwijs en praktijk aan werken verbonden, in de overtuiging dat met name praktijkgericht onderzoek een impuls kan geven aan maatschappelijke innovatie. Het gaat om onderzoek dat relevant is voor het opleidingsdomein waar professionals worden opgeleid die werken volgens de kaders van Welzijn Nieuwe Stijl. Met name onderzoek naar de effectieve bestanddelen van veelbelovende, sociaal agogische interventies zien wij als relevant voor het desbetreffende werkveld. Het doel van dit type onderzoek is nieuwe inzichten te verwerven in de kennis en competenties die (toekomstige) professionals nodig hebben in het werken met deze interventies. Het gaat niet uitsluitend om het ontwikkelen van toepasbare kennis.
Het grote vraagstuk en de belangrijkste uitdaging is juist de implementatie in de praktijk van die verworven kennis. Door het analyseren van de benodigde beroepscompetenties en het ontwikkelen van nieuwe onderwijsmodulen, in samenwerking met docenten, studenten en de beroepspraktijk, is het praktische ‘hoe doe ik dat?’ te beantwoorden. Op die manier investeert Hogeschool Rotterdam, in samenspraak met het werkveld, in het HBO-niveau van de uitvoerend werker en versterkt de maatschappelijke ondersteuning in de praktijk.
Resultaten (1) Jonge moeders in de leeftijd van 23 jaar of jonger, die alleen staan voor de zorg en de opvoeding van hun kind(eren), lopen tegen diverse problemen op rond opvoeding, opvang, zorg, scholing en werk. Bij sommige vrouwen is de situatie zo knellend dat zij niet in staat zijn hun schoolopleiding af te maken en/of een (goede) positie op de arbeidsmarkt te verwerven. In Rotterdam ontbreekt het niet aan voorzieningen en instellingen die hulp en ondersteuning bieden aan deze groep. Toch biedt dit geen garantie voor goede zorg, zo blijkt uit verkennende gesprekken met sociale professionals. Dat vormt de aanleiding voor dit project (Twist, Dudevszky en Lohman, 2011). In de eerste fase van het project melden de sociale professionals dat zij met een groeiend aantal jonge moeders met een licht verstandelijke beperking te maken hebben – zij weten niet precies hoeveel – waarmee ze moeilijk uit de voeten kunnen. Zij hebben de ervaring dat achter dagelijkse opvoedvraagstukken soms psychische problemen en zware problematiek schuil gaan die voor sommige jonge moeders
3
het op orde brengen van hun leven, en zelfredzaamheid, niet eenvoudig maken. Het bevorderen van de zelfredzaamheid van deze groep jonge moeders zien de professionals als knelpunt. Ook blijkt dat de hulpverlening geen expliciete rekening houdt met de diversiteit aan etnische achtergronden. De professionals vertellen hier geen systematische werkwijze voor te hebben. Bovendien zijn er weinig mogelijkheden voor nazorg en begeleiding die langer duurt dan een jaar.
4
Jonge moeders in de opvang geven op hun beurt aan een coachende rol van de professionals te missen. Ze vertellen dat ze worden geconfronteerd met betuttelende, huishoudelijke regels. De jonge moeders geven aan vooral behoefte te hebben aan persoonlijke aandacht, praktische ondersteuning en meer begeleiding bij het vinden van dagbesteding, scholing en eigen huisvesting. Zij vinden het hulpverleningsaanbod onvoldoende aansluiten op hun wensen en behoeften. Halverwege het project hebben de onderzoekers van het Kenniscentrum een eenmalige expertmeeting georganiseerd en hun bevindingen aan 33 hulpverleners voorgelegd, en bevestigd gezien. Ondanks een uitgebreid aanbod aan hulp ontbreekt de aansluiting tussen vraag en aanbod. Er is weinig onderzoek gedaan naar de ervaringen van de hulpverleners en de vraag hoe zij hun afzonderlijke en gezamenlijke expertise laten aansluiten op de praktijk van jonge moeders in de hulpverlening, een lacune tussen kennis en praktijk (Witte en Lohman, 2011). Op basis van de expertmeeting zijn in overleg met de betrokken organisaties en professionals actie- en verbeteringsplannen geformuleerd, georganiseerd via het stedelijk tienermoedernetwerk (geleid door
welzijnsorganisatie Scala). Bij het tienermoedernetwerk zijn het Jongerenloket (Sociale Dienst), Steunpunt Studerende moeders, ROC Albeda, ROC Zadkine, Arosa/Steady, FlexusJeugdplein en Stek Jeugdzorg aangesloten. Hiermee start de tweede fase waarin de professionalisering van de hulpverleners centraal staat. Een belangrijk onderdeel van de met elkaar overeengekomen plannen is dat het Kenniscentrum Talentontwikkeling samen met de opleiding Sociaal Pedagogische Hulpverlening en Pedagogiek voor de hulpverleners een methodiek van ‘begeleide intervisie’ organiseert dat zich richt op ingebrachte casussen. Tijdens een startbijeenkomst zijn de problemen bij het begeleiden van jonge moeders vooral met een licht verstandelijke beperking (LVB) specifieker in kaart gebracht. De grenzen tussen lichte, midden en zware problematiek blijken lastig aan te geven.
Weinig samenwerking De professionals geven te kennen zelden met enkelvoudige problematiek maar vrijwel altijd van doen te hebben met multiprobleemgevallen. Tijdens ‘begeleide intervisie’ sessies gaat het op basis van casuïstiek om de beantwoording van de vraag: Hoe om te gaan met jonge moeders met zware problematiek? De sessies en de leeropbrengsten worden gemonitord door een onderzoeker van het Kenniscentrum. Het blijkt dat de betrokken professionals weinig samenwerken en elkaars kennis (ervaringen) niet of nauwelijks benutten. Alle betrokkenen vinden elk afzonderlijk opnieuw het wiel uit. Hier ligt een fundamentele vraag aan ten grondslag met betrekking tot het kritisch leren kijken naar het eigen handelen. Een deelnemer constateert: “Ik ben te lang
door gegaan, ik (…) had eigenlijk eerder door moeten verwijzen.” Deze opmerking bleek gerelateerd te zijn aan handelingsverlegenheid, zoals bij de vraag: Hoe ga ik om met depressie bij jonge moeders? Er bleek een gevoel van algemene verlorenheid te bestaan bij complexe casussen, waarbij professionals vastlopen in hun creativiteit. Ze hebben de indruk dat ze er alleen voor staan en zien geen structurele oplossingen. Dit levert een gevoel op van dweilen met de kraan open. Het gaat hen niet om tools of handboeken, maar om betere faciliteiten (de tijd en de steun) om kritisch naar het eigen professioneel handelen te kijken, een stap terug te kunnen doen en het overzicht te hervinden. Door op metaniveau samen met andere organisaties en professionals te kijken naar bepaalde situaties ervaren ze die mogelijkheid wel. Elkaar kennen, onderling contact en consult zijn belangrijk om het gevoel te krijgen ‘er niet alleen voor te staan’ en te kunnen sparren. Duidelijk is dat er behoefte bestaat aan een organisatieoverstijgendoverleg als instrument om de kwaliteit van het handelen te waarborgen, waaraan alle betrokken organisaties uit de keten deelnemen (Witte, 2011).
Derde fase De derde fase concentreert zich op de vertaling van de opgedane ervaringen en resultaten naar het hoger beroepsonderwijs. Of hoe kunnen docenten met de opbrengsten van dit project hun lesinhoud optimaliseren en wat kunnen studenten leren van het project Jonge moeders in de hulpverlening? Het Instituut Sociale Opleidingen van de Hogeschool Rotterdam toont bijzondere belangstelling voor het ontwikkelen van een meerjarige, praktijkgerichte leerlijn rond de thematiek Jonge moeders.
Een dergelijke aanpak sluit aan bij het Rotterdams onderwijsmodel (Rom) van de hogeschool: outside in, inside out, waarbij veel aandacht is voor kennisuitwisseling tussen studenten en de beroepspraktijk in de stad. Voor eerste- en tweedejaars bachelorstudenten in de sociaal agogische en pedagogische sector is binnen het curriculum een keuzevak Jonge moeders ontwikkeld, waarin zij leren oog te hebben voor de diversiteit aan vraagstukken waartegen jonge moeders (ouders) en professionals aanlopen. In de minor Multiprobleemgezinnen krijgt de thematiek Jonge moeders een plek. De masteropleiding Pedagogiek onderhoudt ter versterking van het eigen onderwijsprogramma rond opvang en begeleiding daklozen (jonge moeders) contact met de GGD Rotterdam Rijnmond. Specifieke aandacht krijgt ook de inhoudelijke samenwerking op het gebied van onderwijs (gastcolleges), praktijkgericht onderzoek en het uitvoeren van innovatietrajecten in opdracht van de GGD bijvoorbeeld rond de implementatie van zelfredzaamheid en eigen kracht in de Rotterdamse opvangorganisaties. Voor jonge moeders in hulpverleningstrajecten betekent dit dat zij weer naar school gaan om hun opleiding af te maken, een startkwalificatie behalen en daarna, naast hun zorgtaken, werk vinden en behouden. Masterstudenten hebben de opdracht gekregen naar het fenomeen ‘ontzorgen en normaliseren’ onderzoek te doen en een uitvoerbaar innovatieplan op te zetten, waarin de benodigde (opleidings)competenties van sociale professionals centraal staan. Al met al een uitgebreide vervlechting van onderzoek en onderwijs.
5
Resultaten (2)
6
Gelijktijdig aan het project Jonge moeders loopt het praktijkgerichte onderzoek naar de aanpak en begeleiding van multiprobleemgezinnen. Aanleiding is de constatering tijdens de vraagarticulatie, onderdeel van het schrijven van een RAAK-aanvraag, dat de gezinnen na succesvolle coaching door een gezinscoach weer terugvallen in het oude, ongewenste gedragspatroon. Alle sociale professionals die met deze gezinnen werken benoemden dit probleem in de vijf interviews. Dit geldt zowel voor gezinnen die op vrijwillige basis een gezinscoach krijgen als gezinnen die een gezinscoach verplicht krijgen opgelegd vanuit het juridische kader bij drang en dwang. Net als bij Jonge moeders draait het in dit project om te achterhalen wat de werkzame bestanddelen van ‘warme’ overdracht zijn om ook deze gezinnen beter op weg te helpen. Anders dan bij de hulp aan jonge moeders is er bij multiprobleemgezinnen uitgebreid onderzoek gedaan naar de ervaringen van de hulpverleners. Het Verwey-Jonker Instituut (Steketee en Van den Broucke, 2010) brengt de bevindingen van professionals in kaart. Hieruit blijkt dat de variëteit van probleemgevallen zo groot is dat intensief en langdurig maatwerk nodig is om gedragsverandering bij gezinnen te realiseren. Professionals melden dat protocollen, tools en handboeken lang niet altijd werken. Net als bij het project Jonge moeders blijken er weinig mogelijkheden voor nazorg en begeleiding te zijn langer dan een jaar. Ook is de samenwerking tussen hulpverleners niet effectief (Kooiman en Spierings, 2011). Wat tot dusverre ontbreekt zijn de bevindingen van de gezinnen zelf. Multiprobleemgezinnen benoemden tijdens de tien interviews concreet
wat zij als goede en minder goede hulp ervaren. De gezinnen werden geselecteerd via FlexusJeugdplein en het Centrum voor Jeugd en Gezin. De onderzoekers zijn systematisch nagegaan hoe de gezinnen tegen de hulpverlening aankijken en tegen welke problemen zij op financieel, relationeel, opvoedingsen gezondheidsgebied aanlopen waarbij de hulpverlening hen ondersteunt (Kooiman en Spierings, 2011). Terugkerende factoren zijn het belang van wederzijds vertrouwen tussen gezin en hulpverlener, een persoonlijke aanpak door de hulpverlener, beschikken over vakmanschap in opvoeding en sociale steunsystemen, in staat zijn te stimuleren en motiveren, concrete praktische hulp te bieden en vooral de tijd te nemen. Wat niet werkt volgens gezinnen is autoritair gedrag (ook niet als er sprake is van een verplichte maatregel) en steeds een andere hulpverlener in huis. De geïnterviewde gezinnen vinden het hulpverleningsaanbod momenteel goed aansluiten op hun behoeften, vinden dat zij deskundige begeleiding krijgen en zien op tegen het moment dat de hulpverlening stopt en gezinscoaches de hulpverlening overgedragen aan een nazorgkundige (Kooiman en Spierings, 2011). Deze bevindingen legden we tijdens expertmeetings voor aan de betrokken twintig hulpverleners. In twee uitwisselingsbijeenkomsten vond begeleide intervisie plaats op basis van ingebrachte casussen. De opbrengst is benut voor het ontwikkelen en implementeren van een licht diagnostisch instrument om te helpen een passend hulpverleningsplan op te stellen en na te denken over goede nazorg bij uiteenlopende gezinsprofielen. Onderzoekers en docenten van de opleidingen Sociaal Pedagogische Hulpverlening en Maatschappelijk
Werk & Dienstverlening stellen samen met professionals een beroepsprofiel van de nazorgkundige op, ontwikkelen een methodiek Nazorg, ontwikkelen een trainingsaanbod voor professionals uit het werkveld tot gecertificeerde nazorgkundige en werken een implementatietraject van de methodiek in het onderwijs uit (Kooiman, 2011). We gebruiken de kennis uit dit project voor het ontwikkelen van een minor Multiprobleemgezinnen en voor het vernieuwen van de module Motiverende gesprekvoering. Zowel voor het werkveld als het onderwijs zijn publicaties geschreven en er is een educatieve film gemaakt die toegankelijk is voor studenten, professionals, hun managers en (politiek) beleidswerkers.
Conclusie Wij hebben in deze projecten geleerd om praktijkgericht onderzoek niet vanuit een afstandelijke houding te verrichten, maar te organiseren als een betrokken gemeenschap van sociale professionals, docenten, studenten en onderzoekers die samen systematisch nadenken over en experimenteren met het veranderen van het handelen om tot betere resultaten te komen. Het lukt in de projecten om sociale professionals te vinden die met een onderzoekende houding, regelmatig over hun eigen schouders kijkend, kunnen uitleggen wat, hoe en waarom zij doen wat zij doen en continu van zichzelf en van anderen leren hoe zij beroepspraktijk kunnen verstevigen. Bij de sociale professionals waarmee we hebben samengewerkt, bestaat een grote behoefte om tijd en aandacht te hebben voor begeleide intervisie, kennisuitwisseling en kennisontwikkeling over cliëntsystemen. Met het onderzoek benoemen we de competenties die nodig zijn om het werk beter te kunnen
uitvoeren en de scholingsmodulen die (toekomstige) professionals kunnen volgen om zich de kennis en benodigde competenties eigen te maken.
Literatuur Hargreaves, A. en Fullan, F. (2012). Professional Capital. Transforming Teaching in Every School. Routledge. Kooiman, A. (2011). Dwang passen voor motivatie. In J. Berding en T. Witte (red.), Opgroeien in Rotterdam. Tegendraads onderzoek in een grote stad. Antwerpen/Apeldoorn: Garant, p. 133-149. Kooiman, A. en Spierings, F. (2011). En wie zorgt er morgen? Nazorg na intensieve gezinscoaching. Instituut voor Sociale Opleidingen, Hogeschool Rotterdam. Schön, D. (1983). The Reflective Practitioner. How Professionals Think in Action. Hampshire: Avabury. Twist, E. van, Dudevszky S. en Lohman, S. (2011). En het woord is aan… de jonge moeders. In: J. Berding & T. Witte (red.) Opgroeien in Rotterdam. Tegendraads onderzoek in een grote stad. Antwerpen/Apeldoorn: Garant, p. 125-131. Witte, T. en S. Lohman (2011). ‘Jonge moeders in Rotterdam: een steuntje in de rug is nodig’, in: M. De Kleermaeker (red.). Praktijkboek Diversiteit in het Jeugdbeleid. Een wereld te winnen. Den Haag: SDU, p. 62-66. Witte, T. (2011). ‘Beleidspraktijken: jonge moeders in Vlaanderen en Nederland’ in: Jeugdbeleid, jrg. 5-2011, nr. 4, p. 233-238.
7