Jaarverslag 2013 Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland
Profielschets
Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland is een ondernemingspensioenfonds. Het pensioenfonds voert de pensioenregelingen uit voor medewerkers van General Electric in Nederland en is statutair gevestigd te Breda. De basispensioenregeling is een (deels voorwaardelijk en deels onvoorwaardelijk) geïndexeerde opbouwregeling en wordt in de Pensioenwet gekarakteriseerd als een uitkeringsovereenkomst. De premies voor de basispensioenregeling worden ingebracht door de werkgever en de werknemers. Op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers vindt jaarlijks onvoorwaardelijk toeslagverlening plaats. Deze toeslag wordt door de werkgevers via de premie gefinancierd. De toeslagverlening op de ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers is voorwaardelijk. De vrijwillige bijspaarregeling Gesave wordt gekarakteriseerd als een premieovereenkomst. Ultimo 2013 heeft het pensioenfonds 1.943 (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. De uitvoering van de pensioenregeling heeft het bestuur sinds de datum van oprichting, 17 augustus 2007, uitbesteed aan TKP Pensioen BV (TKP). Het bestuur heeft het beheer van het pensioenvermogen uitbesteed aan KBC Asset Management. De individuele pensioenspaarregelingen (Gesave en Geflex) worden uitgevoerd door Robeco. De custodian is State Street Corporation. Het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico zijn herverzekerd bij ElipsLife. Het betreft een excedent-herverzekeringscontract op stop loss basis. Daarnaast maakt het bestuur gebruik van de werkzaamheden van externe (certificerende en adviserende) actuarissen (Aon Hewitt) en een externe accountant (KPMG).
2
Inhoudsopgave Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bestuursverslag 1. Woord van de voorzitter 2. Algemene informatie 2.1 Juridische structuur 2.2 Doelstelling 2.3 Personalia 3. Financiële positie en beleid in 2013 3.1 Financiële opzet en positie 3.2 Beleid en beleidskeuzes 3.2.1 Toeslagbeleid 3.2.2 Financieringsbeleid 3.2.3 Beleggingsbeleid 3.3 Risicobeheer 4. Beleggingen 4.1 Marktontwikkelingen 4.2 Resultaten beleggingsportefeuille 4.3 Aandelen 4.4 Vastrentende waarden 4.5 Corporate Governance 5. Pensioenen 5.1 Pensioencommunicatie 5.2 Pensioenadministratie 5.3 Pensioenregeling 5.3.1 Pensioenregeling vanaf 1 januari 2014 5.4 Wet- en regelgeving, relevante ontwikkelingen 6. Actuariële analyse 7. Besturing en naleving wetgeving 7.1 Algemeen 7.2 Bestuursaangelegenheden 7.3 Goed Pensioenfondsbestuur 7.3.1 Verslag van de Visitatiecommissie 7.3.2 Verslag Verantwoordingsorgaan 7.4 Informatie over toezicht door DNB en AFM 7.5 Deskundigheid en opleiding 7.6 Gedragscode 7.7 Geschillencommissie 7.8 Organisatie en uitvoering 7.9 Uitvoeringskosten 7.10 Statutenwijziging 8. Verwachte gang van zaken 9. Jaarrekening 9.1 Balans per 31 december 2013 (na resultaatbestemming) 9.2 Staat van baten en lasten 9.3 Kasstroomoverzicht 9.4 Toelichting op de jaarrekening 9.4.1 Algemeen 3
5 7 8 11 11 11 12 15 15 16 17 17 18 20 25 25 26 27 29 30 31 31 31 32 33 34 40 42 42 42 43 43 46 49 50 50 51 51 51 53 54 56 56 57 58 59 59
9.4.2 9.4.2.1 9.4.2.2 9.4.2.3 9.4.2.4 9.4.3 9.4.3.1 9.4.4 9.4.5 9.4.6 10. 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 Bijlage 1 Bijlage 2
Grondslagen Algemene grondslagen Grondslagen voor waardering van activa en passiva Grondslagen voor bepaling van het resultaat Kasstroomoverzicht Toelichting op de balans per 31 december 2013 Risicobeheer Niet in de balans opgenomen verplichtingen Verbonden partijen Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013 Overige gegevens Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten Gebeurtenissen na balansdatum Actuariële verklaring Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten Deelnemersbestand Begrippenlijst
4
59 59 60 63 64 65 73 82 83 84 90 90 90 91 93 95 97 98
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bedragen x € 1.000 Aantal verzekerden (per eind van het jaar) Deelnemers, actief en voortgezet Gewezen deelnemers Ingegane pensioenen Totaal aantal verzekerden Pensioenen Kostendekkende premie Feitelijke premie Uitvoeringskosten pensioenbeheer Uitvoeringskosten pensioenbeheer per deelnemer (actief en uitkerend) Uitkeringen Reguliere toeslagverlening Actieve deelnemers Gewezen deelnemers en ingegane pensioenen
2013
2012
2011
2010
2009
1.034 865 44 1.943
1.157 713 32 1.902
1.244 582 18 1.844
1.084 483 15 1.582
1.065 396 4 1.465
20.935 20.935 689
21.773 21.773 570
17.697 *22.297 596
13.853 13.853 653
15.866 15.866 538
€ 639 906
€ 479 542
€ 472 396
€594 283
€ 503 50
0,92% 2,45%
1,88% 0,0%
1,35% 0,0%
0,8% 0,0%
2,2% 0,38%
Vermogen en solvabiliteit (op basis van marktwaarde; RTS) Aanwezig eigen vermogen Minimaal vereist eigen vermogen (PW art. 131) Vereist eigen vermogen (PW art. 132) Technische voorzieningen, inclusief overige voorzieningen
29.274 8.136 47.073
-2.023 7.380 43.701
-14.334 6.144 37.890
3.831 4.709 34.578
12.476 3.596 26.286
173.871
159.609
136.197
104.181
75.555
Aanwezige dekkingsgraad in %** Minimaal vereiste dekkingsgraad in % Vereiste dekkingsgraad in %
116,8% 104,7% 127,1%
98,7% 104,6% 127,4%
89,5% 104,5% 127,8%
103,7% 104,5% 133,2%
116,5% 104,8% 134,8%
23,8
24,8
26,1
26,2
25,3
3,0%
2,7%
2,8%
3,4%
3,9%
Gemiddelde duration van de verplichtingen Rentetermijnstructuur (RTS)
5
Bedragen x € 1.000 Beleggingen Beleggingen voor risico Beleggingsopbrengsten pensioenfonds Beleggingen voor risico Beleggingsopbrengsten
pensioenfonds voor risico deelnemers voor risico deelnemers
Beleggingsrendement (total rate of return, exclusief de deelvermogens) Jaarrendement Gemiddeld rendement vanaf 31-10-2007 Uitvoeringskosten vermogensbeheer (netto) Kosten vermogensbeheer (netto) in % van het gemiddeld belegd vermogen
2013
2012
2011
2010
2009
200.045 19.910
159.098 16.670
118.650 -4.802
109.138 7.285
87.146 10.633
1.473 139
1.330 115
1.345 -33
1.379 143
1.287 215
12,0% 2,7%
12,9% 1,1%
-4,2% -1,5%
7,2% -0,6%
15,0% -4,2%
412
491
458
379
262
0,21%
0,35%
0,41%
0,39%
0,37%
* De feitelijke premie 2011 is inclusief € 4.600 herstelpremie, die in acht kwartaaltermijnen in 2012 en 2013 is geïncasseerd. **De berekening van de dekkingsgraad is met ingang van 2010 gelijk aan het eigen vermogen plus de voorziening
pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds plus de overige technische voorzieningen, gedeeld door de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds plus de overige technische voorzieningen.
6
Bestuursverslag
7
1.
Woord van de voorzitter
In dit jaarverslag legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid in 2013. Intensieve jaren voor een pensioenbestuur lijken inmiddels meer regel dan uitzondering te worden, ook 2013 werd gekenmerkt door de veelheid en verscheidenheid van allerlei zaken die het bestuur hebben bezig gehouden. Een belangrijk punt van aandacht was wederom de ontwikkeling van de dekkingsgraad, altijd in relatie met het per 31 december 2013 aflopende kortetermijnherstelplan. Ultimo december 2012 lag de dekkingsgraad precies op het noodzakelijke pad van herstel – mede na herstelbetalingen over 2012. Ook gedurende 2013 zijn herstelbetalingen – zoals begin 2012 vastgesteld in het kader van het kortetermijnherstelplan- door de werkgevers voldaan. In april 2013 ging de dekkingsgraad boven de minimaal vereiste dekkingsgraad uit om daar in mei en juni weer licht onder te zakken. Sinds juli 2013 ontwikkelde de dekkingsgraad zich positief – mede ondersteund door een stijgende rente. Vanaf juli 2013 konden daardoor ook waardeoverdrachten weer worden geeffectueerd. Ondanks de verdere stijging van de dekkingsgraad in de tweede helft van het jaar is het bestuur de ontwikkeling nauwgezet blijven volgen en heeft zich gebogen over marktscenario’s om niet voor verrassingen te komen staan ultimo 2013. Ultimo 2013 bedroeg de dekkinsgraad 116,8% en daarmee heeft het fonds het kortetermijnherstelplan van de afgelopen jaren afgesloten zonder opnieuw herstelmaatregelen te moeten toepassen. Gezien de hoogte van de dekkingsgraad ultimo 2013 heeft het bestuur het besluit kunnen nemen om, naast de onvoorwaardelijke indexatie voor de actieven van 0,92%, ook indexatie van 2,45%, en de inhaalindexatie over de afgelopen 3 kalenderjaren van 6,73% toe te kennen aan de inactieve deelnemers en gepensioneerden. Aangezien daarvoor in de afgelopen 3 jaren een voorziening was gevormd, gefinancierd uit de premie, heeft deze toekenning geen enkel gevolg gehad voor de dekkingsgraad. De opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers worden jaarlijks onvoorwaardelijk aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-CAO-lonen. Per 1 januari 2014 is op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers een toeslag verleend van 0,92%. Deze toeslag wordt gefinancierd uit de premie van de werkgever. De indexatie van de premievrije en ingegane pensioenen wordt gebaseerd op de prijsontwikkeling. In het licht van de rentegevoeligheid van het fonds – mede gezien de lange duration van de verplichtingen – heeft het bestuur in 2013 concrete stappen gezet om over te gaan tot een verdere renteafdekking. Een reeds voorgenomen besluit hiertoe is in 2013 omgezet in een concreet stappenplan en de acties daartoe zijn in de tweede helft van 2013 daadwerkelijk aangevangen. Dit houdt in dat het bestuur gekozen heeft om de rente af te dekken door duration matching van de vastrentende waarden – stapsgewijs in een periode van 24 maanden. In 2013 is de obligatieportefeuille per 30 september 2013 omgezet van GE Asset Management naar KBC Asset Management, waar sinds 2012 ook de effectenportefeuille van het fonds wordt beheerd. Het toebewegen naar een hogere renteafdekking heeft er toe geleid dat ultimo 2013 de rente-afdekking is gestegen van 11,4% naar 20,6% van de totale verplichtingen met als doel om na 24 maanden tot 50% renteafdekking te komen. In 2013 heeft het bestuur zich uitgebreid laten informeren over de consequenties van de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen en de diverse bestuursmodellen zijn onder de loep genomen. Na een zorgvuldig traject heeft het bestuur het besluit genomen dat het paritaire bestuursmodel het best is toegerust om de representatie van alle businessdivisies te waarborgen. Ook andere argumenten ondersteunden het paritaire bestuursmodel voor dit fonds. Op wetgevingsgebied was 2013 een roerig jaar. Het bestuur was begonnen met het NFTK invoeringstraject. Door de brief van de staatssecretaris eind oktober 2013 waarin de tot dan bekende uitgangspunten werden ingetrokken, heeft het bestuur het besluit moeten nemen te wachten tot meer duidelijkheid zou komen
8
alvorens volgende stappen op dit onderwerp te kunnen ondernemen, zodat dit onderwerp in 2013 na oktober 2013 niet verder is verkend. Om binnen de wettelijke kaders te blijven zijn de werkgevers en werknemers van de aangesloten GE entiteiten in 2013 tot een aanbeveling gekomen voor een wijziging van de regeling per 1 januari 2014. De pensioenleeftijd voor pensioenen opgebouwd vanaf 1 januari 2014 wordt verhoogd naar 67 jaar. De maximale pensioenopbouw is voor de overgangsregeling gemaximeerd tot 2,15%. Op basis van deze uitgangspunten en enkele additionele wettelijke wijzigingen heeft het bestuur in de laatste bestuursvergadering van 2013 de wijzigingen van de regeling kunnen vaststellen. Halverwege 2013 werd het bestuur geinformeerd door de aanbieder van de vrijwillige bijspaarmodule GESave, dat zij dit product niet langer kon ondersteunen. Deze opzegging noodzaakte het bestuur om een nieuwe aanbieder te vinden. Gezien de specifieke karakteristieken van de bijspaarregeling, bleken niet veel aanbieders in staat dit voor het fonds te kunnen ondersteunen. Uiteindelijk heeft het bestuur echter in Robeco een partner gevonden en het transitietraject van Delta Lloyd naar Robeco is voor alle betrokken partijen soepel en naar tevredenheid verlopen. In 2013 heeft het bestuur, onder actieve leiding van de deskundigheidscommissie, het zorgvuldig opgestelde deskundigheidsplan vastgesteld, waarbij het bestuur aandacht heeft besteed aan gevolgde en te volgen opleidingen en tevens de mogelijkheid tot aspirant bestuursleden heeft geintroduceerd. Daarnaast heeft het bestuur door middel van het invullen van uitgebreide online vragenlijsten de zelfevaluatie opgestart. De participatiegraad van bestuursleden en betrokken partijen zoals TKP en AonHewitt was zeer hoog, zodat het bestuur op basis van waardevolle input de uitkomsten van deze evaluatie tijdens een bestuursvergadering heeft kunnen bespreken en actiepunten heeft benoemd. Eind 2013 is ook de basis gelegd voor input voor individuele functioneringsgesprekken, die in 2014 zullen worden uitgevoerd. In alle hectiek werd het bestuur in 2013 ook geconfronteerd met het aanstaande vertrek van de pensioendirecteur – die het bestuur 1-2 dagen per week ondersteunde. Na het vertrek per 1 oktober 2013 is het bestuur met extra inzet van de bestuursleden er in geslaagd om dit werk – tijdelijk - over te nemen. Onder leiding van de deskundigheidscommissie heeft het bestuur de conclusie getrokken dat het fonds ook in de toekomst ondersteuning van de pensioendirecteur nodig heeft. Het bestuur heeft zich dan ook actief ingezet voor het vinden van een nieuwe directeur- die per 1 maart 2014 is gestart. Het bestuur ziet daarnaast met enige regelmaat bestuurswisselingen optreden als gevolg van personele verschuivingen bij General Electric. Vincent Evers heeft zich in 2013 genoodzaakt gezien zijn functie neer te leggen in verband met een meer Europees georienteerde rol. Zijn rol als werkgeversvertegenwoordiger is overgenomen door Taugir Sardar – reeds bestuurslid. Uit de werknemers van de betrokken divisie is Richard de Bie verkozen. Na een aspirant-periode is Richard voorgedragen aan DNB en toegelaten - na een positief verlopen toetsingsgesprek- als bestuurslid. Een ander traject dat in 2013 veel tijd en aandacht heeft gevraagd en gekregen van het voltallig bestuur is het integraal risicomanagement. Nadat in 2012 een plan van aanpak was geformuleerd en aanbieders waren geselecteerd, heeft het bestuur als geheel in 2013 drie volle dagen besteed aan het in kaart brengen van de integrale risico’s en beheersingsmaatregelen – op basis van de FIRM methodiek. Op basis hiervan zijn bevindingen en actiepunten benoemd die in 2013 verder zullen worden uitgewerkt. De methodiek is eveneens gebaseerd op een jaarlijks terugkerende evaluatie door de risicocommissie zodat ook de continuiteit van het risico-management wordt geborgd. Onderdeel van de beheersingsmaatregelen zijn onder meer de ISAE 3402 rapporten van de verschillende aanbieders- waaronder KBC Asset Management.
9
Communicatie met deelnemers en gepensioneerden blijft een belangrijk aandachtspunt van het bestuur. Het bestuur hecht er aan de mening van de deelnemers en gepensioneerden te peilen en mee te nemen in het communicatiebeleid. In 2013 heeft het bestuur een vervolg gegeven aan de eerdere peiling in 2010 onder de deelnemers over het communicatiebeleid door middel van een elektronische vragenlijst. De respons oversteeg 25% en de bevindingen waren veelal positief en gemiddeld genomen positiever dan de antwoorden op dezelfde vragen in 2010. De communicatiecommissie draagt er zorg voor dat aanbevelingen en bevindingen zullen worden meegenomen in de inhoud en vorm van de communicatie. In 2013 heeft het Verantwoordingsorgaan in hernieuwde samenstelling en met vertegenwoordiging van werkgevers, werknemers en gepensioneerden zich sterk ingezet en zich gericht op een constructieve dialoog met het bestuur alsmede op het verdiepen van kennis. In een terugkerend jaarlijks proces heeft ook de visitatiecommissie in november 2013 wederom het bestuur bezocht en een rapport van bevindingen verstrekt. Gedurende 2013 is het bestuur aan het werk gegaan met de aanbevelingen van de visitatiecommissie zoals die eind 2012 werden verstrekt. De visitatiecommissie heeft eind 2013 geconcludeerd dat de meeste aandachtspunten van het vorige rapport in behandeling waren genomen en waren afgehandeld dan wel ingevoerd.
Breda, 16 mei 2014 Mw. mr. Y.M.M den Bakker
10
2.
Algemene informatie
2.1
Juridische structuur
Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland (GE Pensioen) is statutair gevestigd te Breda en opgericht op 17 augustus 2007. Het pensioenfonds is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer 34283058.
2.2
Doelstelling
Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de in de pensioenovereenkomst gedefinieerde pensioenregelingen voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. Het pensioenfonds heeft ten doel om binnen de grenzen van zijn middelen de deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het fonds voorziet hiertoe in het op lange termijn verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten en streeft hierbij naar het waardevast houden van de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken. De toeslagverlening op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers is onvoorwaardelijk en deze wordt gefinancierd uit de ontvangen premie van de werkgevers. Op de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen wordt voorwaardelijk toeslag verleend. Dat wil zeggen dat er geen recht op toeslagverlening is: er wordt jaarlijks bepaald of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Het fonds draagt zorg voor duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden. Het fonds heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, toeslagverlening, beleggingen en communicatie om de genoemde doelstellingen te bereiken. Dit beleid is vastgelegd in diverse documenten, waarvan de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) het belangrijkste is.
11
2.3
Personalia
Bestuur Benoemd namens de werkgever: Naam
Functie in bestuur
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot
mw. Y.M.M. den Bakker
voorzitter
17-08-2007
17-08-2015
mw. H. Damhuis
lid
01-10-2010
01-10-2014
T.A. Sardar
lid
11-09-2009
17-08-2015
B. Vroegh
lid
19-02-2013
19-02-2017
K.J. Veenhuis
lid
17-09-2010
01-01-2014
De werkgeversvertegenwoordigers hebben zitting voor een periode van vier jaar. De aangesloten onderneming die een bestuurslid heeft benoemd, is tevens bevoegd dit bestuurslid te ontslaan vóór afloop van de zittingsperiode. De beoogde opvolger van K.J. Veenhuis is de heer S. Peters. De aanmeldingsprocedure richting De Nederlandsche Bank is in gang gezet. Totdat de benoemingsprocedure is afgerond is de heer Peters toehoorder.
Benoemd namens de deelnemers: Bestuurslid vanaf 17-08-2007
Bestuurslid tot
D.L. Coupar
Functie in bestuur lid
R. de Bie
lid
26-09-2013
26-09-2017
T.H.M. Kruijs
secretaris
17-08-2007
17-08-2015
M.C.J.W. Kruize
lid
11-02-2011
11-02-2015
D. van Unnik
lid
24-04-2009
24-04-2017
Naam
17-08-2015
De werknemersvertegenwoordigers hebben zitting voor een periode van vier jaar. Een door de deelnemers gekozen bestuurslid wordt ontslag verleend op het moment dat hij niet langer deelnemer (werknemer met een arbeidsovereenkomst bij een van de aangesloten ondernemingen van General Electric) is. Het aftredende bestuurslid kan zich terstond herkiesbaar stellen.
Pensioenfondsgerelateerde partijen/organen Pensioendirecteur C. Verbeek (tot 1 oktober 2013) Beleggingscommissie M. Kruize T. Sardar D. van Unnik R. de Bie (toehoorder)
12
Commissie Communicatie D.L. Coupar mw. H. Damhuis T.H.M. Kruijs S. Peters (toehoorder) D. van Unnik Commissie Deskundigheid Bestuur mw. Y.M.M. den Bakker mw. H. Damhuis M.C.J.W. Kruize B. Vroegh Risicocommissie mw. Y.M.M. den Bakker R. de Bie B. Vroegh Werkgroep Fondsdocumenten mw. Y.M.M. den Bakker D.L. Coupar T.H.M. Kruijs Commissie Financiële activiteiten en wetgeving mw. Y.M.M. den Bakker T.H.M. Kruijs R. de Bie Compliance officer vacature (per 1 januari 2013) Samenstelling Verantwoordingsorgaan Namens de werkgever: J. Krol Namens de actieve deelnemers: J. Quartel Namens de pensioengerechtigden: F. Bos Pensioenadministratie TKP Pensioen BV, Groningen Vermogensbeheerders KBC Asset Management BV, Brussel, België Robeco Institutional Asset Management BV (Pension Providers), Rotterdam (pensioenspaarregelingen) Custodian State Street Corporation (SSC). Herverzekering ElipsLife, Amstelveen (is een onderdeel van Swiss RE) Certificeerders KPMG Accountants N.V., externe accountant Aon Hewitt, externe actuaris 13
Visitatiecommissie E.J.M. Missotten, voorzitter mr. A.J.E.M. Vollenbroek M.G. Leenstra
In de onderstaande tekening wordt de structuur van de organisatie van het pensioenfonds weergegeven.
14
3.
Financiële positie en beleid in 2013
3.1
Financiële opzet en positie
Dekkingsgraad De dekkingsgraad is een belangrijke maatstaf voor de weergave van de financiële positie van een pensioenfonds. Het geeft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen weer. De dekkingsgraad kan wijzigen door diverse factoren, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de marktrente. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende het jaar wordt hieronder weergegeven, waarbij de effecten gerelateerd zijn aan de primo-dekkingsgraad.
Dekkingsgraad 1 januari Effect premies Effect toeslagverlening Effect beleggingsresultaat Effect RTS Effect UFR Effect aanpassing levensverwachting Effect overige oorzaken Dekkingsgraad 31 december
2013 98,7% 2,1% 0,6% 12,1% 5,4% 0,0% -0,9% -1,2% 116,8%
2012 89,5% 2,8% 0,0% 10,7% -9,9% 6,5% -1,1% 0,2% 98,7%
Effect premies Het resultaat op premie is in 2013 positief. De ontvangen premie is hoger dan de actuarieel benodigde premie. Het positieve resultaat is ontstaan door de solvabiliteitsopslag van 27,4%. De door de werkgevers betaalde toeslagkoopsom betreft de toeslag voor actieven en inactieven per 1 januari 2014. Er is in 2013 € 2,3 miljoen herstelpremie betaald, deze herstelpremie was reeds in 2011 in het resultaat op premie meegenomen, en is dus dit jaar niet in het resultaat op premie verantwoord. Effect toeslagverlening Het resultaat op toeslagverlening is positief. Dit is het gevolg van het verlenen van inhaaltoeslagen. De afgelopen drie jaar was aan inactieven geen toeslag verleend. De premie die hiervoor bestemd was, is in de overige voorziening opgenomen met inbegrip van de bijbehorende solvabiliteitsopslag. Deze overige voorziening valt vrij. De solvabiliteitsopslag valt ook vrij, hierdoor ontstaat het positieve effect op de dekkingsgraad. Effect beleggingsresultaat Het beleggingsresultaat wordt bepaald door het behaalde rendement te vergelijken met de toevoeging voor interest aan de technische voorzieningen. Deze toevoeging aan de technische voorzieningen vindt plaats op basis van de 1-jaarsrente uit de RTS van 31 december 2012, te weten 0,351%. Het positieve resultaat wordt veroorzaakt door de beleggingsopbrengsten. Daarnaast zorgde de stijging van de rente voor een positief resultaat. De vermogensbeheersbeheerkosten zijn in mindering gebracht op de beleggingsopbrengsten. Effect RTS Door de stijging van de rente in het boekjaar daalde de technische voorzieningen. Dit heeft een gunstig effect op de dekkingsgraad. De gemiddelde RTS van het fonds is 3,0% (2012: 2,7%).
15
Effect UFR In 2012 is de UFR ingevoerd, dit leverde toen een eenmalig positief effect op de dekkingsgraad op. Effect aanpassing levensverwachting In 2013 is de ervaringssterfte geactualiseerd. Het fonds past ervaringssterfte toe via correctiefactoren op de sterftekansen volgens inkomensklasse Hoog, zoals gepubliceerd door Mercer. Dit leverde een daling van de dekkingsgraad op van 0,9%. Effect overige oorzaken Het effect van overige oorzaken wordt vooral veroorzaakt door gedane uitkeringen en overige verzekeringstechnische effecten. Ontwikkelingen herstelplan In 2013 heeft de dekkingsgraad zich ten opzichte van het herstelplan als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 31 december 2012 Premie SturingsToeslagmiddelen verlening Beleggingen Rentetermijnstructuur Effect van uitkeringen, kosten, kanssystemen Overige en waardeoverdrachten. Subtotaal Aanpassing levensverwachting (ervaringssterfte) Dekkingsgraad per 31 december 2013 Vereiste dekkingsgraad (vereist eigen vermogen)
Verwacht (in %) 114,9 4,6
Werkelijk (in %) 98,7 2,1
-3,1
0,6
2,4 1,2
12,1 5,4
0,1
-1,2
120,1 0,0 120,1
117,7 -0,9 116,8
127,1
127,1
Dit overzicht laat zien dat de ontwikkeling van de dekkingsgraad in 2013 achterblijft bij de verwachting uit het herstelplan zoals dat begin 2009 is opgesteld. De dekkingsgraad is ultimo 2013 hoger dan de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen. De dekkingsgraad is lager dan de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen, het fonds heeft dus een reservetekort. Door het bestuur is de voorgeschreven jaarlijkse evaluatie van het herstelplan uitgevoerd. Deze evaluatie heeft niet geleid tot bijstelling van de uitgangspunten van het herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet het herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen.
3.2
Beleid en beleidskeuzes
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico’s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenovereenkomst zoals die overeengekomen is met de CAO-partijen.
16
3.2.1
Toeslagbeleid
De opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers worden jaarlijks onvoorwaardelijk aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-CAO-lonen. Aan actieven is een (onvoorwaardelijke) toeslag verleend van 0,92% per 1 januari 2014. Het bestuur heeft in 2013 besloten de ingegane pensioenen en de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers per 1 januari 2014 aan te passen aan de consumentenprijsindex (2,45%). Inhaaltoeslag De betaalde toeslagkoopsom voor ingegane pensioenen en opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers van de voorgaande 3 jaar is als overige voorziening op de balans opgenomen. Het bestuur heeft besloten een inhaaltoeslag toe te passen om de gemiste toeslagen van 2010, 2012 en 2012 alsnog volledig aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden toe te kennen.
3.2.2
Financieringsbeleid
Financieringssysteem en ABTN Voor het premie- en toeslagbeleid is een aantal vermogensposities van belang. De volgende grenzen worden onderscheiden: -
minimaal vereist vermogen: de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist vermogen is gelijk aan 104,7% van de voorziening pensioenverplichtingen; vereist vermogen: het vereist vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat binnen een jaar het eigen vermogen negatief wordt. De dekkingsgraad behorend bij het vereist vermogen bedraagt ultimo 2013 127,1%.
17
Indien de vermogenspositie van de stichting lager is dan het minimum vereist eigen vermogen, moeten de aangesloten ondernemingen een aanvullende vermogensdotatie doen om de dekkingsgraad op het minimum vereist eigen vermogen te brengen. Een aanvullende vermogensdotatie wordt uiterlijk binnen een maand na de vaststelling van de jaarrekening door het bestuur vastgesteld, gehoord de actuaris van de stichting. De aangesloten ondernemingen kunnen de vastgestelde aanvullende vermogensdotatie over de resterende periode van herstel aan de stichting voldoen, waarbij elk kwartaal een evenredig deel van de dotatie wordt voldaan. Op basis van het huidige premiebeleid en de uitkomsten van het herstelplan is het begin 2012 noodzakelijk gebleken om een extra premie te vragen aan de werkgever. In 2013 is de helft (het tweede deel) van deze premie voldaan. Begin 2013 bleek dat een extra bijstorting niet noodzakelijk was en gedurende het jaar toonde het fonds voldoende herstelkracht om de dekkingsgraad behorende bij een minimaal vereist eigen vermogen te bereiken. Ook voor 2014 is geen extra bijstorting benodigd. De door het pensioenfonds te ontvangen premie wordt actuarieel berekend op individuele basis. Uitgangspunt daarbij is dat de opgebouwde rechten steeds zijn afgefinancierd. De verhoging van de aanspraken als gevolg van toeslagverlening wordt afgefinancierd door middel van koopsommen. Naast deze premie worden voor de dekking van de partnerpensioenen op risicobasis en de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen risicopremies voldaan. Tevens bevat de premie een solvabiliteitsopslag welke bestemd is voor het herstellen c.q. op peil houden van de dekkingsgraad. De feitelijke premie in 2013 is gelijk aan de kostendekkende premie. De kostendekkende premie over 2013 bedraagt € 20,9 miljoen (2012: € 21,8 miljoen). De feitelijke premie bedraagt in 2013 tevens € 20,9 miljoen (2012: € 21,8 miljoen). De feitelijke premie en de kostendekkende premie is berekend met de rentetermijnstructuur, zoals deze wordt gepubliceerd door DNB. Met uitzondering van de toeslagverlening per 1 januari 2014 (RTS van ultimo 2013), is gerekend met de rentetermijnstructuur van 31 december 2012. Premies Voor 2013 is de premie als volgt berekend: pensioenpremie: wordt individueel bepaald voor de pensioenopbouw in 2013 over het salaris onder aftrek van de franchise (€ 13.439). premie WIA-excedent: 2,75% van de verzekerde uitkering. Exitbepaling in de uitvoeringsovereenkomst Indien en nadat een onderneming al dan niet als gevolg van een overdracht de status van aangesloten onderneming verliest, is deze onderneming aan het fonds een eenmalige bijdrage verschuldigd ter dekking van de lasten inzake toekomstige toeslagverlening aan de gewezen deelnemers die op het moment waarop de onderneming niet langer kan worden aangemerkt als aangesloten onderneming, in dienst zijn van deze onderneming.
3.2.3
Beleggingsbeleid
De beleggingscommissie heeft gedurende het jaar 2013 bijzondere aandacht gehad voor een viertal belangrijke onderwerpen: Het actualiseren van de Statement of Investment Principles (SIP) waarbij de doelstellingen en het te volgen strategisch beleggingsbeleid in detail werden beschreven;
De overgang van de obligatieportefeuille naar KBC per 30 september 2013. Een belangrijk onderdeel van het beleggingsbeleid was het vinden van een goede efficiënte oplossing voor de rentemismatch die bestaat in de looptijd tussen de pensioenverplichtingen van het pensioenfonds en het belegd
18
vermogen. Het Bestuur heeft in 2010 besloten om dit renterisico af te dekken met de Matching portefeuille waarbij ernaar wordt gestreefd om de looptijd van de portefeuille zo goed mogelijk te ‘matchen’ met de pensioenverplichtingen, dit op basis van verschillende looptijdsegmenten (Maturity buckets). In afwachting van het juiste instapmoment heeft het bestuur begin 2013 wel het besluit genomen om de premiebaten (nieuw geld) vanaf het voorjaar 2013 onder te brengen bij de nieuw op te bouwen lange obligatieportefeuille bij KBC. Hierdoor beweegt de duratie van de totale obligatieportefeuille geleidelijk naar het gewenste niveau. Stapsgewijze overgang van de rest van de portefeuille in 24 maanden naar de gewenste verdeling;
Aanpassing portefeuille in opkomende landen, vanwege uitsluiten van security lending en meer aandacht voor duurzaam beleggen;
Mogelijke aanpassing beleggingsbeleid per jaareinde in verband met einde herstelplan en de werking van de driemaandsmiddeling van de RTS. Na diepgaande analyse is besloten om uiteindelijk geen wijzigingen door te voeren, omdat de kans dat de dekkingsgraad onder het minimaal vereiste niveau zou uitkomen zeer klein is.
Strategisch beleggingsbeleid Inzake het strategisch beheer heeft het bestuur de beslissing genomen dat ondanks het feit dat de pensioenverplichtingen zich situeren op langere termijn, de wil bestaat de risico’s te beperken (met speciale aandacht voor afdekken van het renterisico) en te streven naar stabiele pensioenpremies. De eerste en belangrijkste investeringsdoelstelling van het fonds is het kunnen blijven betalen van de nominale pensioenverplichtingen. Als tweede doelstelling wordt er naar gestreefd dat de minimaal vereiste dekkingsgraad wordt bereikt. Bovendien: Geen tactische vermogensallocatie, alleen natuurlijk verloop; Geen valutarisico voor de belangrijkste valuta. In het najaar van 2011 heeft het bestuur besloten om van actief beleggingsbeleid, over te gaan naar passief beleggingsbeleid. De motivatie hiervoor ligt in het feit dat voor het Bestuur, de beleggingsresultaten van een actief beleid niet tot gewenste resultaten (meerwaarde) hebben geleid die de additionele kosten van dit actief beleid kunnen verantwoorden. Bovendien houdt het Bestuur ook rekening met de aanbevelingen van diverse Commissies en DNB die benadrukken dat pensioenfondsen beter kunnen opteren voor een passief beleid. Het strategisch asset management beleid wordt begin 2013 als volgt concreet ingevuld:
Matching portfolio Government bonds (Euro) Investment Grade Senior Credits (Euro) Return portfolio Developed Markets Equity Emerging Markets Equity Cash
Doel
Minimum
Maximum
35% 15%
30% 0%
50% 20%
47% 3%
40% 0%
50% 10%
0%
0%
2%
19
In de loop van 2013 is besloten de strategische assetmix te wijzigen. De nieuwe verdeling is geworden:
Matching portfolio Government bonds (Euro) Investment Grade Senior Credits (Euro) Return portfolio Developed Markets Equity Emerging Markets Equity Cash
Doel
Minimum
Maximum
35% 15%
30% 0%
50% 20%
43,5% 6,5%
33% 0%
53% 11%
0%
0%
5%
Bovendien wordt de volgende rebalancingpolitiek aangehouden: Funding ratio < MVEV
MVEV – VEV
> VEV
Buy-and-hold, echter de nieuwe geïnde premies worden geïnvesteerd in de 50% Matching portfolio en 50% in the Return portfolio Constante mix van 50% Matching portfolio en 50% Return portfolio. Nieuwe premies worden geïnvesteerd in de ondergewaardeerde categorie. Indien nodig worden buy and sell transacties uitgevoerd om de constante mix te bereiken. Indien de Matching portfolio = pensioenverplichtingen kan het bestuur beslissen om een strategie in te voeren om de financiersgraad te beschermen tegen dalingen dit op basis van opties of een verzekering.
In 2011 heeft Aon Hewitt Consultants een ALM-studie uitgevoerd. De resultaten van deze ALM bevestigen opnieuw dat de asset mix (50% aandelen, 50% vastrentende waarden) zal worden aangehouden.
3.3
Risicobeheer
Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste risico’s die door het bestuur zijn onderkend, alsmede op het beleid van het bestuur voor het mitigeren van deze risico’s. Het bestuur is zich bewust van de risico’s die het pensioenfonds loopt en besteedt in toenemende mate aandacht aan risicobeleid en beheersing en zal deze lijn in 2013 voortzetten. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar de risicoparagraaf in de jaarrekening (paragraaf 9.4.3.1). Solvabiliteitsrisico Een belangrijk risico is dat een fonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te kunnen komen, ook wel het solvabiliteitsrisico genoemd. Als de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, zal het pensioenfonds de premie verhogen en is er geen of minder ruimte voor toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen).
20
De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten op basis van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds, het betreft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad kan wijzigen door talrijke invloeden, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen, de toegenomen levensverwachting en de ontwikkeling van de marktrente. Beleggingsrisico’s De belangrijkste beleggingsrisico’s betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde ALM-beleid actief is. Het marktrisico wordt beheerst doordat met de externe vermogensbeheerders duidelijke beleggingsmandaten zijn overeengekomen, waarin specifieke randvoorwaarden zijn opgenomen, bijvoorbeeld betreffende de kwaliteit van de effecten waarin wordt belegd. De beleggingsmandaten worden goedgekeurd door het bestuur en periodiek geëvalueerd en eventueel aangepast. Het bestuur beseft de impact van de beleggingsrisico’s. De uitgangpunten zijn vastgelegd in het strategisch beleggingsplan. Renterisico (duration-mismatch) Het renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van fluctuaties in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. Dit is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. Indien op balansdatum de duration van de beleggingen aanzienlijk korter (of langer) is dan de duration van de verplichtingen is er sprake van een zogenaamde ‘duration-mismatch’. Bij een rentestijging zal de waarde van beleggingen minder snel dalen dan de waarde van de verplichtingen, met als gevolg dat de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Valutarisico De waarde van beleggingen in aandelen en vastrentende waarden wordt beïnvloed door de ontwikkelingen van de valutakoersen waarin de betreffende beleggingen luiden. Ten aanzien van beleggingen in vreemde valuta zijn door het bestuur aan de vermogensbeheerders beperkingen opgelegd. Het fonds heeft het valutarisico voor de belangrijkste munten van de aandelenportefeuille afgedekt. Prijsrisico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen waardewijzigingen plaatsvinden. Dit wordt veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt. De risico’s nemen toe wanneer gebruik gemaakt wordt van geschreven optieposities, indien belegd wordt met geleend geld of indien waardepapieren worden verkocht die het fonds niet bezit (short selling). In 2013 is hiervan geen gebruik gemaakt. Het beleggingsbeleid van het fonds sluit het beleggen met geleend geld in principe uit, evenals het verkopen van waardepapieren die het fonds niet bezit. Evenmin staat het beleggingsbeleid het gebruik van derivaten toe, tenzij hiervoor specifiek van het bestuur schriftelijke goedkeuring is verkregen en dit gebruik tevens leidt tot afdekking van risicoposities.
21
Kredietrisico Kredietrisico is het risico op financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Dit risico wordt ook wel aangeduid als debiteurenrisico. De waarde van beleggingen in vastrentende waarden wordt onder meer beïnvloed door de ontwikkeling van de kredietwaardigheid van de effectenuitgevende instellingen. Met name de door beleggers gemaakte inschatting van de waarschijnlijkheid van het tijdig voldoen van rente- en aflossingsverplichtingen door de debiteur is hierbij bepalend. Concentratierisico Concentratierisico kan optreden als gevolg van het ontbreken van een adequate spreiding van activa en passiva, bijvoorbeeld bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Het concentratierisico wordt onderzocht in de ALM-studie, waarbij beleggingscategorieën met elkaar worden gecombineerd om tot een strategische beleggingsmix te komen. Om de concentratierisico’s te beheersen, is de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds in hoge mate gediversifieerd. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dit risico wordt beheerst door in het beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor liquiditeitsposities, rekening houdend met directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. De liquiditeitspositie op korte en middellange termijn is als gevolg hiervan voldoende. Verzekeringstechnische risico’s Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. In de actuariële analyse worden de afwijkingen geanalyseerd. Gezien de omvang van het fonds wordt het verzekeringstechnisch risico gedeeltelijk herverzekerd. De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langlevenrisico, het overlijdensrisico (kortleven) en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen mogelijk niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Door toepassing van AG-prognosetafel 2012-2062 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langleven-risico verdisconteerd in de waardering van de pensioen-verplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk eerder dan verwacht een nabestaandenpensioen moet toekennen, waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds meer voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen dan was verwacht.
22
Gezien de omvang van het fonds zijn de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s herverzekerd. Het betreft een excedent-herverzekeringscontract in combinatie met een stop-loss herverzekering. Met de excedent-herverzekering wordt het individuele risico boven een bepaalde grens verzekerd (dekking tegen hoge risico’s): 1. excedent-overlijden: herverzekering in de vorm van overlijdenskapitalen (eenmalige uitkering) boven een eigen behoud van € 300.000. 2. excedent-arbeidsongeschiktheid: herverzekering op rentebasis (uitkering per jaar) boven een eigen behoud van € 15.000 rente. De stop-loss herverzekering dekt de situatie dat de schade voor rekening van het fonds op jaarbasis de hoger is dan € 1.005.993. Voor het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt een risicopremie in rekening gebracht bij de werkgevers. Toeslagrisico Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie toeslagen op de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken te verlenen. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen van de rente, het rendement, de prijsinflatie en de demografie, alsmede de financiële positie van het fonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat toeslagverlening op de ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken voorwaardelijk is en afhankelijk van de hiervoor genoemde ontwikkelingen. Deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt gefinancierd uit de premie. Op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers wordt jaarlijks onvoorwaardelijk toeslag verleend, welke wordt gefinancierd uit de premie. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s zijn het operationeel risico, het uitbestedingsrisico en het systeemrisico. Operationeel risico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein. Dit heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed. Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van TKP over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP een ISAE 3402 type II-rapport. Deze rapportage geeft inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geeft aan of de uitvoerder ‘in control’ is. PricewaterhouseCoopers Accountants NV certificeert de ISAE 3402-rapportage. Het vermogensbeheer was in 2013 uitbesteed aan GE Asset Management (GEAM), KBC Asset management, Delta Lloyd Bank NV en Robeco. Met de vermogensbeheerders zijn overeenkomsten gesloten waarin onder meer de beleggingsrichtlijnen en de overeengekomen rapportages zijn vastgelegd. De afspraken zijn opgenomen in een SLA.
23
Het pensioenfonds heeft over de periode 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 een SSAE 16-rapport van State Street Corporation ontvangen. Het rapport is door een externe accountant gecertificeerd. Over de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 is door State Street Corporation een confirmation letter verstrekt aan het bestuur van het pensioenfonds waarin staat dat er geen significante veranderingen hebben plaatsgevonden na oplevering van het SSAE 16 rapport. Van KBC Asset management heeft het Bestuur een ISAE 3402 type II rapport ontvangen over de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 ontvangen. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen is dit risico voor het fonds niet beheersbaar.
24
4.
Beleggingen
4.1
Marktontwikkelingen
Marktontwikkelingen in 2013 Twijfels over de duurzaamheid van het economische herstel bleven het beleggingsklimaat beheersen. Maar in de zomermaanden begon de stemming positiever te worden. Europa schudde de recessie van zich af en de eurocrisis loste haar wurggreep. Japan doorbrak de negatieve deflatie-spiraal. De VS waren niet van de zo gevreesde “fiscal cliff” gevallen. In december wisten de Democraten en de Republikeinen de patstelling rond het begrotingsbeleid verrassend te doorbreken. Voor de Amerikaanse centrale bank was dat het signaal dat de economie sterk genoeg was geworden om geleidelijk van het monetair infuus afgekoppeld te worden en nog voor de zomer aan te kondigen om de monetaire geldkraan geleidelijk minder open te houden. Onrustige obligatiemarkten door de Fed tapering Na het dieptepunt van de Amerikaanse en Duitse tienjaarsrente in juni 2012, bleef de tienjaarsrente een vol jaar dicht bij die lage niveaus (lager dan de inflatie) schommelen. Nadien kwam de obligatierente in de ban van “tapering”, aangekondigd eind mei 2013 maar pas in gang gezet tegen het einde van het jaar. Na de initiële stijging van de obligatierente volgende een periode van rentedaling. Op het einde van de verslagperiode stuwde de aankondiging dat de Fed. in januari 2014 dan toch met “tapering” zou starten, de obligatierente opnieuw de hoogte in. Op 31 december bedroeg de tienjaarsrente 3,00% in de VS en 1,95% in Duitsland. Belangrijke faillissementen in de bedrijvensector bleven de voorbije jaren uit. Zelden waren de solvabiliteit en de liquiditeit van de niet-financiële bedrijven zo sterk als vandaag. Als gevolg daarvan daalde de credit spread spectaculair de voorbije jaren en die ontwikkeling zette zich voort in de voorbije verslagperiode. Herstel op de aandelenmarkten geconsolideerd, met uitzondering van de groeimarkten. Bij de klassieke markten zette West-Europa zijn inhaalbeweging, ingezet in 2012, met wisselend succes door (rendement van de MSCI Europe over deze periode: +20,9%). Wall Street stond eind december 2013 fors hoger dan eind 2012 (S&P 500: +28,6%, Dow Jones: +26,5%). De S&P-500 sloot het jaar zelfs af op zijn hoogste koers ooit. Japan was eindelijk eens een outperformer (+22,4% in euro en meer dan + 50% in yen) De ontluikende regio’s presteerden in 2013 ronduit slecht, zowel in absolute als in relatieve termen. De Aziatische opkomende markten (-2,7%) wisten hun rol van groeipool van de wereldeconomie niet te verzilveren en twijfels over het aanhouden van de groei wogen op het sentiment. Samenstelling beleggingsportefeuille De strategische beleggingsportefeuille bestond in 2013 uit 50% aandelen en 50% vastrentende waarden. De werkelijke gewichten zijn in de volgende figuur weergegeven. De werkelijke gewichten ultimo 2013 wijken af van de strategische gewichten door koersbewegingen. Het bestuur streeft ernaar om de gekozen asset mix aan te houden. Van de 50% beleggingen in aandelen wordt strategisch 43,5% in ‘Developed Markets’ belegd. De overige 6,5% betreffen ‘Emerging markets’ aandelen. Van de 50% beleggingen in vastrentende waarden wordt strategisch 35% in ‘bonds’ en 15% in ‘credits’ belegd, conform uitvoering van de SIP.
25
Feitelijke samenstelling beleggingsportefeuille risico pensioenfonds ultimo jaar: (lichte afwijkingen met de werkelijkheid zijn mogelijk door afronding na de komma)
70,00% 60,00% 52,1%
50,00%
49,0% 49,1%
49,5% 50,5%
55,1%
53,1%
45,0%
46,9%
56,9%
50,3% 49,7% 44,9%
43,1%
40,00% 30,00% 20,00% 10,00%
2,92%
1,90%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00%
0,00% -10,00%
2013
2012 aandelen
2011
2010
vastrentende waarden
2009
2008
2007
Overige (oa. Cash)
In 2012 is de aandelenportefeuille overgegaan van GEAM Naar KBC Asset Managment. In 2013 heef het bestuur aan State Street Transition Services de opdracht gegeven om ook de obligatie- portefeuille van GEAM te transfereren naar KBC Asset Management. Vanaf oktober 2013 is de volledige portefeuille in beheer bij KBC Asset Management. Het bestuur heeft na de overgang naar KBC Asset Management besloten om in de opvolgende 24 maanden 50% van het economische renterisico van de verplichtingen af te dekken. KBC Asset Management zal hiervoor maandelijks een deel van de obligatieportefeuille herbeleggen naar lange termijn obligaties. Eind 2013 zijn de Individuele pensioenspaarregelingen Gesave/Geflex overgezet van Delta Lloyd bank naar Robeco. State Street Corporation (SSC) blijft de custodian.
4.2
Resultaten beleggingsportefeuille
Het totaal rendement van de gehele portefeuille bedroeg +12,0%, een winst van +2,4% ten opzichte van de Benchmark van 9,6%1.
1
50% EMU Direct Gov AAA - AA en Iboxx Euro Corporate Return Index: 50% MSCI World NDR en MSCI Emerging markets NDR. 26
Overzicht behaalde rendementen in de verslagperiode (%): Totale assets (€ 200.041) 31-12-2013
Portefeuille
Aandelen Totaal - Developed Market Equity (KBC Institutional Fund SRI World Equity) - Emerging Markets Equity (KBC Emerging Markets Equity Fund) Vastrentende waarden Totaal Benchmark : Aandelen : MSCI World N D R , MSCIEmerging Markets NDR Obligaties : EMU Direct Gov AAA - AA en Iboxx Euro Corporate Return Index
Benchmark
Relatieve rendement
+18,9%
+18,1%
+0,8%
-0,4%
+1,4%
-1,8%
+12,0%
+9,6%
+2,4%
Bron: State Street Reporting 31/12/2013
Het relatieve rendement is de mate waarin het fonds over deze periode een hoger of lager rendement heeft behaald ten opzichte van benchmark. De valutermijncontracten hebben er echter voor gezorgd dat het totaal rendement hoger is uitgekomen dan de som van de twee asset-categorieën, hierbij dient wel rekening gehouden te worden met het feit dat de benchmark niet gehedged is.
4.3
Aandelen
De aandelenportefeuille is gespreid met een extra accent op aandelen in de Verenigde Staten (50%). De onderstaande tabel geeft de regioverdeling van de beleggingen in aandelen weer ultimo 2013. Het totaal is inclusief de kaspositie, derivaten, vastgoedbeleggingen en de valuta-termijncontracten. Regio Noord-Amerika Eurozone West-Europa excl. Eurozone Pacific Centraal en Oost-Europa Zuidoost-Azië Latijns-Amerika Overige Totaal
% 50,16% 11,44% 13,55% 12,14% 0,77% 7,78% 2,55% 1,61% 100,00%
Rendement Voor de aandelenportefeuille werd het jaar 2013 afgesloten met een (netto)rendement van 18,9%. Na een zeer sterk eerste kwartaal (+ 10,41%) werd in het tweede kwartaal op de aandelenmarkten wat gas teruggenomen, waardoor de portefeuille ongeveer gelijk bleef. Door de toenemende economische groei werd 27
de stijgende trend in het derde en vierde kwartaal doorgezet met een stijging van respectievelijk 5,03% en 6,34%. Gedurende het voorbije jaar werd de regionale invulling van de portefeuille bijgestuurd. Waar bij het begin van het jaar de ontwikkelde markten een gewicht van ongeveer 94% in de aandelenportefeuille hadden en 6% in groeimarkten werd geïnvesteerd, werd ultimo 2013 het gewicht van ontwikkelde markten teruggeschroefd naar 87%, waarbij voor 13% voor groeimarkten is gekozen. Gedurende het jaar was meer dan 50% van de portefeuille belegd in Noord-Amerika, met ook de beste performance in vergelijking met andere regio’s. Door het indekken van de belangrijkste muntrisico’s kon nog een bijkomend extra rendement gerealiseerd worden als gevolg van de sterke euro in het afgelopen jaar. Tot slot wordt in het onderstaande figuur nog de sectorverdeling van de beleggingen in de aandelen weergegeven, waarbij opvalt dat de spreiding vrij evenredig is. Sectorverdeling beleggingen in aandelen ultimo 2013
Duurzame consumptiegoede ren 11.90%
Sectorverdeling Energie 5,83%
Basismaterialen 6,99%
Industrie 12,26%
Gezondheidszorg 11,09%
Financiele sectoren 21,40%
Cyclische Consumentensect oren 12,26% Informatie technologie 12,47%
Nutsbedrijven 2,98%
28
Telecommicatie 4,48%
4.4
Vastrentende waarden
Rendement De obligatieportefeuille werd in 2013 opgestart met overheidsobligaties met een lange duratie in de euro(kern)landen met als doel tegengewicht voor de lange duratie van de verplichtingen. Door de stijging van de langetermijnrente in deze landen werd in het tweede en derde kwartaal een negatief rendement van respectievelijk 3,57% en 2,59% behaald. Deze rentestijging werd ingegeven door de vrees dat de Federal Reserve op korte termijn zou overgaan tot het terugschroeven van de maandelijkse obligatieaankopen. Toen in het vierde kwartaal bleek dat dit minder snel van start zou gaan, daalde de langetermijnrente opnieuw, wat een positief rendement opleverde van 0,18%. Na het toevoegen van obligaties met kortere looptijd tijdens de maand september sloot de obligatieportefeuille het jaar 2013 af met een negatief rendement van 5,90%. Ratingoverzicht portefeuille vastrentende waarden ultimo 2013
A 5,81%
BBB 10,66%
Geen rating 0,08%
AAA 50,73%
AA 32,72%
Samenstelling beleggingsportefeuille Vastrentende waarden portefeuille ultimo 2013, gerangschikt naar type debiteur Bedrijfsobligaties Financieel Frankrijk Overige 21,98% Bedrijfsobligaties 10,71% 3,45% niet-Financieel 7,43%
Gedekte obligaties 6,95% Duurzame consumptiegoede ren 11.90% Finland 1,15% Italie 1,32%
Duitsland 18,34%
Spanje Oostenrijk Nederland 4,83% 1,52% 6,06%
Belgie 7,28%
29
4.5
Corporate Governance
Pensioenfondsen hebben de wettelijke verplichting hun pensioenvermogen solide te beleggen om in staat te zijn de toegezegde pensioenen uit te keren. Ten behoeve van de pensioengerechtigden worden omvangrijke bedragen in beursgenoteerde ondernemingen belegd waardoor huidige en toekomstige pensioengerechtigden in belangrijke mate indirect afhankelijk zijn van de waarde die deze ondernemingen op de lange termijn creëren. Het vermogensbeheer in wereldwijde ondernemingen (aandelen) heeft Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland uitbesteed aan KBC Asset management. Mede bepalend voor de ontwikkeling van de waarde van bovengenoemde beleggingen is de kwaliteit van de corporate governance van de onderneming waarin wordt belegd. Voor de obligatieportefeuille die ondergebracht is bij KBC kan, bij een Algemene en Buitengewone vergadering van Aandeelhouders, gebruik gemaakt worden van het stemrecht. In de praktijk zal KBC als vermogensbeheerder en gevolmachtigde van de participanten haar stem uitbrengen. Dit stembeleid staat beschreven in de Proxy Voting Policies and Procedures. Het pensioenfonds wordt periodiek door KBC geïnformeerd over het uitgeoefende stemrecht. Voor de aandelen in fondsen die het pensioenfonds aanhoudt in de KBC (passieve) aandelenfondsen is geen aandeelhouderschap voorzien – enkel houdt het fonds hierin deelbewijzen aan. Het fonds KBC Institutional Fund SRI World Equity investeert in een globale selectie van bedrijven die duurzaam gescreend worden volgens een best-in-class methodologie. De Externe Adviesraad Duurzaamheidsanalyse (samengesteld uit onafhankelijke academici van verschillende universiteiten) assisteert KBC Asset Management in de ontwikkeling van de methode en aanpak van het duurzaamheidsonderzoek en garandeert de onafhankelijkheid ervan. Het pensioenfonds voert een sociaal verantwoord beleggingsbeleid, en neemt afstand van investeringen in de onderstaande categorieën: Investeringen die geassocieerd worden met het in strijd zijn van de mensenrechten. Directe investeringen in legermateriaal, wapens en munitie. KBC Asset Management voert een actief beleid uit met het stemmen op de algemene vergaderingen.
30
5.
Pensioenen
5.1
Pensioencommunicatie
Duidelijke communicatie met de verschillende doelgroepen van het pensioenfonds is voor het bestuur van groot belang. Doelstelling van het pensioenfonds op dit gebied is het zorgdragen voor duidelijke en klantgerichte communicatie met deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Uniform Pensioenoverzicht Het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) is in juni 2013 verstuurd naar alle actieve deelnemers. Als deelnemers ook een saldo hebben bij de (vrijwillige) Gesave- of voormalige Geflex-regeling vonden zij bij het UPO ook een indicatie van het pensioen dat zij met de mogelijke beleggingswaarde kunnen ontvangen. In de begeleidende brief is de deelnemer nadrukkelijk gewezen op de eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het pensioen. Eénmeting In de maand juni is een éénmeting uitgevoerd onder de actieve deelnemers van het pensioenfonds, met als doelstelling het in kaart brengen van de mate waarin ‘pensioen’ leeft onder de deelnemers. Tevens is de mate van tevredenheid over de pensioencommunicatie onderzocht. Aan de éénmeting hebben 314 personen meegedaan, oftewel 29% van de totale actieve populatie. De uitkomsten van de meting zijn vergeleken met de resultaten van de in 2010 gehouden nulmeting. Uit die vergelijking kan op hoofdlijnen worden geconstateerd dat: het pensioenbewustzijn onder deelnemers is toegenomen; de digitale communicatie vanuit het pensioenfonds op prijs wordt gesteld en als goed wordt ervaren; het percentage deelnemers dat het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) leest stabiel is gebleven, maar dat deze minder goed wordt begrepen. Overdracht gelden uit Gesave/Geflex van Delta Lloyd naar Robeco Half december zijn de gelden, en daarmee de uitvoering, uit de Gesave- en Geflex-regeling, van Delta Lloyd overgegaan naar Robeco. Deelnemers zijn hier zowel door Delta Lloyd als door het pensioenfonds over geïnformeerd. GE Pensioenwijzer Om de deelnemers van het pensioenfonds te ondersteunen bij het krijgen van een volledig overzicht van hun pensioensituatie heeft het pensioenfonds, naast het pensioenoverzicht, de GE Pensioenwijzer ontwikkeld. Deze Pensioenwijzer is in 2013 online gegaan. Nieuwsbrief en PensioenAlerts Het pensioenfonds is in het verslagjaar overgegaan op een volledig digitale verstrekking van nieuwsbrieven (twee stuks in 2013) en een PensioenAlert. Zowel de nieuwsbrieven als het PensioenAlert edities zijn ook in het Engels verschenen en op de website gepubliceerd. Op basis van de uitkomsten van de éénmeting is besloten dat de naam ‘PensioenAlert’ verdwijnt, aangezien in de praktijk door deelnemers geen verschil wordt ervaren tussen digitale nieuwsbrieven en PensioenAlerts.
5.2
Pensioenadministratie
Gegevensaanlevering De maandelijkse gegevensaanlevering van de werkgever is in 2013 goed verlopen. De aanleveringen van de werkgever waren tijdig. De gegevens zijn in 2013 door de pensioenuitvoerder TKP binnen de afgesproken termijn verwerkt in de pensioenadministratie.
31
Beantwoording deelnemersvragen Onderstaande grafiek geeft een overzicht van het aantal gestelde vragen in 2013 per communicatiekanaal. Deelnemers stelden met name vragen over het Uniform Pensioenoverzicht en over waardeoverdrachten. In 2013 hebben de deelnemers 517 vragen gesteld aan het pensioenfonds (2012: 463).
100
Aantallen
80 Telefonische vragen
60
Schriftelijke vragen 40
E-mails
20 0 Q1 2013
5.3
Q2 2013
Q3 2013
Q4 2013
Pensioenregeling
De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van het overleg tussen CAO-partijen. De pensioenregeling die in 2013 geldig was, is van kracht vanaf 1 september 2007. In de loop van 2013 zijn de contouren duidelijk geworden. Per 1 januari 2014 is er een nieuwe pensioenregeling van kracht. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling van 2013 worden hierna toegelicht. Pensioenregeling 65 jaar Dit reglement geeft de (gewezen) deelnemers aanspraken op: ouderdomspensioen met een ingangsleeftijd van 65 jaar; nabestaandenpensioen ten behoeve van de huwelijkspartner of de partner waarmee de (gewezen) deelnemer een notarieel verleden samenlevingscontract heeft; wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de (gewezen) deelnemer; arbeidsongeschiktheidspensioen (WIA-excedentpensioen); premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid. Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarop de (gewezen) deelnemer de 65jarige leeftijd bereikt en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de pensioengerechtigde komt te overlijden. Het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen in de geïndexeerde opbouwregeling is 2,1% voor de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Nabestaandenpensioen Het nabestaandenpensioen is verzekerd op risicobasis. Het nabestaandenpensioen gaat in op de dag van overlijden van de deelnemer en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de nabestaande overlijdt. Het nabestaandenpensioen bedraagt tijdens het dienstverband 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Bij beëindiging van de deelneming vóór of op de pensioendatum wordt voor een deelnemer die een partner heeft
32
een deel van het ouderdomspensioen omgezet in een aanspraak op nabestaandenpensioen tegen de dan geldende actuariële factoren. Wezenpensioen Het wezenpensioen bedraagt per kind 14% van het bereikbare ouderdomspensioen. Dit wordt uitgekeerd totdat het kind de 18-jarige leeftijd heeft bereikt. Voor studerende kinderen wordt wezenpensioen uitgekeerd totdat het kind uiterlijk de 26–jarige leeftijd heeft bereikt. Het totale bedrag wezenpensioen bedraagt niet meer dan 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Bij meer dan vijf kinderen wordt er een evenredige korting toegepast. Toeslagverlening en aanpassing Volgens de toeslagenmatrix van DNB valt het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de actieve deelnemers onder categorie F2. Dit betekent dat de opgebouwde aanspraken van deze deelnemers jaarlijks onvoorwaardelijk worden aangepast aan de ontwikkeling van de ‘CBS-CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor particuliere bedrijven’. Deze toeslagverlening is onvoorwaardelijk en wordt gefinancierd uit de premie. Het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden valt onder categorie D2 van de toeslagmatrix van DNB. Ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-prijsindex voor alle huishoudens. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het fonds) en wordt gefinancierd uit de premie. Arbeidsongeschiktheidspensioen Bij arbeidsongeschiktheid zijn de deelnemers verzekerd van een WIA-excedentuitkering. Deze uitkering is bij volledige arbeidsongeschiktheid en bij een volledig dienstverband gelijk aan 70% van het positieve verschil tussen het pensioengevend salaris en het maximum jaarloon waarover de WIA-uitkeringen worden genoten. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en/of een parttime dienstverband wordt deze uitkering naar rato vastgesteld. Premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid In geval van arbeidsongeschiktheid vindt gehele of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw plaats. Overgangsregeling Deelnemers die vóór 1 september 2007 vielen onder een overgangsregeling bij Stichting Pensioenfonds SABIC Innovative Plastics (voorheen Stichting GE-Pensioenfonds) behouden deze overgangsregelingen, zoals een opbouwpercentage van 2,25% en een pensioenleeftijd van 62 jaar. Beschikbare-premieregeling (vrijwillige spaarregeling Geflex/Gesave) Het pensioenfonds biedt aan zijn deelnemers ook een individuele pensioenspaarregeling genaamd Gesave aan. Deze regeling geeft de mogelijkheid te sparen voor extra pensioen binnen de daarvoor gegeven fiscale grenzen. Daarnaast zijn er nog deelnemers met spaartegoeden van een voormalige spaarregeling Geflex genaamd. Hier kan niet meer worden ingelegd. Dit betreft inleg premies voor rekening en risico van de deelnemers.
5.3.1
Pensioenregeling vanaf 1 januari 2014
De werkgever heeft met de werknemers per 1 januari 2014 een nieuwe pensioenregeling afgesproken. Er is voor gekozen om zo weinig mogelijk aanpassingen door te voeren en zich te beperken tot de fiscale randvoorwaarden.
33
Voor de pensioenregeling 65 jaar betekent dit dat de pensioenleeftijd is opgeschoven naar 67 jaar. Dit geldt alleen voor de toekomstige opbouw. De reeds opgebouwde rechten tot 1 januari 2014 blijven de pensioenleeftijd van 65 houden. Het opbouwpercentage blijft gehandhaafd op 2,1%. Ook in de wijze van toeslagverlening wijzigt niets. De bestaande bovengenoemde overgangsafspraak met betrekking tot het opbouwpercentage van 2,25% wijzigt per 1 januari 2014 ook. Voor deze groep is het opbouwpercentage per 1 jauari 2014 verlaagd naar 2,15%. De pensioenfeeftijd is opgeschoven naar 67 jaar.
5.4
Wet- en regelgeving, relevante ontwikkelingen
Diverse ontwikkelingen op het gebied van pensioen in het verslagjaar vormden de aanleiding voor nieuwe (voorstellen van) wetgeving. Inperking fiscaal kader Als gevolg van de wet “Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd” is per 1 januari 2014 het fiscaal maximale opbouwpercentage verlaagd: voor middelloonregelingen van 2,25% per jaar met een pensioenleeftijd van 65 jaar naar 2,15% met een pensioenleeftijd van 67 jaar. In het regeerakkoord is opgenomen dat er vanaf 1 januari 2015 een nog lager percentage gaat gelden. De wetsvoorstellen die hiertoe waren ingediend, konden echter niet rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer en zijn ‘aangehouden’. Via een zogenoemde novelleprocedure is een gewijzigd voorstel aan het parlement aangeboden. Om op voorhand te kunnen rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer heeft het kabinet op 18 december 2013 met een aantal oppositiepartijen afspraken gemaakt over de inhoud van het aangepaste wetsvoorstel. In de eerste plaats is de verlaging van het maximale opbouwpercentage minder groot dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel. In plaats van een maximaal opbouwpercentage van 1,75% is het percentage nu vastgesteld op 1,875% (voor middelloonregelingen). Dit percentage geldt bij een pensioenleeftijd van 67 jaar. Het blijft mogelijk een pensioenregeling aan te bieden met een lagere pensioeningangsleeftijd, waarbij dan wel (nog) lagere opbouwpercentages moeten worden gehanteerd. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was daarnaast opgenomen dat fiscaal voordelig pensioen opgebouwd kan worden tot een salaris van maximaal € 100.000. Deze grens is in de gemaakte afspraken behouden gebleven. Het wordt wel mogelijk voor het inkomen vanaf € 100.000 uit het nettoloon fiscaal vriendelijk pensioen te sparen, wat fiscaal begunstigd wordt via een vrijstelling in box III. Eén van de beoogde doelen van de verlaging van het maximale opbouwpercentage is dat daarmee de pensioenpremies omlaag zullen gaan. De hoogte van de premie wordt echter niet vastgesteld door de overheid, maar door de pensioenfondsbesturen. Daarom worden premiewaarborgen ingevoerd om ervoor te zorgen dat de premies daadwerkelijk door de pensioenfondsen worden verlaagd. De waarborgen worden waar mogelijk vastgelegd in wetgeving. Zo zullen pensioenfondsen in hun jaarrekening moeten aangeven hoe de hoogte van de premie tot stand is gekomen. Ook krijgt de toezichthouder een aantal extra bevoegdheden. DNB kan onder meer een toets uitvoeren om na te gaan of de belangen van de verschillende generaties zijn meegenomen in de bepaling van de hoogte van de premie. Ook mogen pensioenfondsen alleen ‘toekomstbestendig’ indexeren, wat betekent dat pensioenaanspraken en –rechten alleen mogen worden aangepast aan de inflatie als deze indexatie ook gedurende een langere periode kan worden waargemaakt. Verder worden de mogelijkheden voor zelfstandigen om pensioen op te bouwen uitgebreid. Zo komt er een collectieve pensioenregeling voor zzp’ers. Fondsen kunnen vrijwillige voortzetting blijven aanbieden aan deelnemers die zzp’er worden, waarbij de zzp’er dan 9 maanden de tijd krijgt om die keuze te maken.
34
Daarnaast komen er mogelijkheden om pensioenvoorzieningen in de derde pijler aan te spreken in geval van arbeidsongeschiktheid. Verder zal nader worden onderzocht of de werknemersbijdrage binnen een pensioenregeling gebruikt kan worden voor aflossing van de hypotheek. Het gewijzigde wetsvoorstel is op 20 januari 2014 ingediend bij de Tweede Kamer. De beoogde inwerkingtreding is op 1 januari 2015. Herziening financieel toetsingskader De economische crisis is voor de sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) aanleiding geweest om op 4 juni 2010 een concept-Pensioenakkoord te sluiten over de AOW en de aanvullende pensioenen. Achtergrond van het akkoord is dat aanpassingen in het pensioenstelsel nodig zijn om het ook in de toekomst overeind te houden. Op 10 juni 2011 heeft een nadere uitwerking van dit akkoord ook de instemming van het kabinet gekregen. De nadere uitwerking bevatte voor sociale partners en pensioenfondsbesturen een keuze tussen een ‘nominaal contract’ een ‘reëel contract’. Een voorontwerp van de aanpassing van de Pensioenwet, het nieuwe financieel toetsingskader (FTK) en de toelichting is ter consultatie via internet openbaar gemaakt, waarop ‘het pensioenveld’ kon reageren. Na deze consultatie heeft staatssecretaris Klijnsma op 1 oktober 2013 de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorgenomen vervolgstappen ten behoeve van de herziening van het FTK. In de brief wordt aangegeven dat zowel het nominale als het reële contract beperkingen kennen. Een keuze tussen twee contracten levert geen eenduidig kader op, aldus de staatssecretaris. In plaats van een keuze tussen een nominaal of een reëel contract zal er daarom een tussenvariant gaan gelden. Bij de herziening van het FTK hoeft er dan niet te worden ‘ingevaren’ (het onderbrengen van opgebouwde aanspraken in het nieuwe reële contract) en hoeven er niet meerdere systemen naast elkaar te bestaan. Voor het vertrouwen zou het daarnaast wenselijk zijn dat bestaande pensioenaanspraken niet anders worden gewaardeerd. In de brief van de staatsecretaris wordt aangekondigd dat de ‘tussenvariant’ onder meer een spreidingsmethodiek voor financiële schokken zal kennen. Er zullen daarnaast verdeelregels worden geïntroduceerd met betrekking tot de indexatie, zodat de buffers eerlijk over jong en oud worden verdeeld. De sturingselementen die pensioenfondsbesturen ter beschikking staan, zullen zodanig worden aangepast dat pensioenfondsen minder afhankelijk worden van dagkoersen op de financiële markten en de premie zal mogen worden vastgesteld door uit te gaan van een 10-jaars gemiddelde rente. De opgebouwde aanspraken zullen op dezelfde manier worden beschermd als in de huidige systematiek: het korten van aanspraken blijft het uiterste middel. Het wetsvoorstel is begin april 2014 bij de Tweede Kamer ingediend. De streefdatum voor inwerkingtreding is 1 januari 2015. Verhoging AOW-leeftijd Met de eerder op 1 april 2012 in werking getreden “Wet wijziging ingangsdatum AOW-ouderdomspensioen”, is bepaald dat de ingangsdatum van de AOW-uitkering gelijk is aan de dag waarop iemand 65 jaar wordt. Met de Wet “Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd” gaat de AOW-leeftijd vanaf 2013 jaarlijks geleidelijk met een aantal maanden per jaar verder omhoog. Daarmee komt de AOW-gerechtigde leeftijd in 2019 uit op de 66ste verjaardag en in 2023 op de 67ste verjaardag. De AOW-leeftijd wordt met ingang van 2024 gekoppeld aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting. Deze voorgestelde snelheid waarmee de AOWleeftijd omhoog zou gaan, zal echter worden aangepast. In het regeerakkoord is opgenomen dat de AOWleeftijd sneller omhoog gaat en in 2018 en 2021 uitkomt op de 66 ste, respectievelijk de 67ste verjaardag. Het wetsvoorstel ter verdere verhoging van de AOW-leeftijd zal naar verwachting begin 2014 bij de Tweede Kamer worden ingediend.
35
Versterking bestuur pensioenfondsen De wet “Versterking bestuur pensioenfondsen” beoogt het governancemodel van pensioenfondsen opnieuw in te richten. De meest opvallende wijziging ten opzichte van de huidige structuur is dat er een keuze gemaakt kan worden tussen bestuursmodellen, waaronder een model waarin het voltallige bestuur uit externe (onafhankelijke) bestuurders bestaat. Afhankelijk van het gekozen model worden de bevoegdheden van de huidige deelnemersraad en het huidige verantwoordingsorgaan bij andere fondsorganen ondergebracht. Ook de mogelijke inrichtingsvormen van het intern toezicht worden aangepast. Het intern toezicht kan, naast een visitatiecommissie of een raad van toezicht, ook door middel van een one tier board worden ingericht. In het debat in de Eerste Kamer heeft staatssecretaris Klijnsma aangegeven dat de mogelijkheid van intern toezicht door een visitatiecommissie per 1 juli 2016 komt te vervallen. Met uitzondering van fondsen die het intern toezicht hebben georganiseerd door middel van een one tier board, zullen fondsen dan een permanente raad van toezicht moeten instellen. Verder worden er bevoegdheden in het leven geroepen om de deskundigheid van (mede)beleidsbepalers te borgen, zoals de bevoegdheid van het bestuur een kandidaat-bestuurder te weigeren als deze niet voldoet aan het vooraf opgestelde functieprofiel. Naast deze wet is, ter vervanging van de huidige Principes voor goed pensioenfondsbestuur, een nieuwe code voor goed pensioenfondsbestuur vastgesteld, waarin een aantal zaken met betrekking tot onder meer benoeming en deskundigheid/geschiktheid nader wordt geregeld. De wet is op 7 augustus 2013 in werking getreden. De bepalingen met betrekking tot de bestuursmodellen en de inrichting van de fondsorganen treden per 1 juli 2014 in werking, waardoor pensioenfondsen tot die datum de tijd hebben om de aanpassing van de interne organisatie en de relevante documenten voor te bereiden. DNB heeft in recente mediaberichten veel aandacht gevraagd voor de voorbereidingsinspanningen. Wet Pensioencommunicatie Uit verschillende onderzoeken en adviezen is gebleken dat de huidige communicatie-inspanningen van pensioenuitvoerders niet altijd het gewenste effect hebben en de verplichte communicatie-uitingen voor een aanzienlijk deel van de deelnemers onvoldoende begrijpelijk zijn. Bij informatieverstrekking zou meer dan nu moeten worden aangesloten bij het perspectief van de deelnemer. Het doel van de wet ‘Pensioencommunicatie’ is de huidige bezwaren te ondervangen door in de wetgeving onder meer ruimte te bieden voor maatwerk door pensioenuitvoerders en gelaagdheid in informatie. De mogelijkheden tot digitale informatieverstrekking worden uitgebreid en de communicatie over koopkracht en risico’s worden geüniformeerd. Ook zal het pensioenregister stapsgewijs worden uitgebreid met functionaliteiten, zodat het te verwachten pensioeninkomen in een oogopslag inzichtelijk wordt. Er is in november 2013 een voorontwerp van het wetsvoorstel ‘Pensioencommunicatie’ op de website van de overheid ter consultatie aangeboden. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2015. In- en uitlooprisico bij arbeidsongeschiktheid Vertegenwoordigers van het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie hebben een convenant opgesteld voor een uniforme dekking van de risico’s van arbeidsongeschiktheid (premievrije deelneming en arbeidsongeschiktheidspensioen). Volgens de gemaakte afspraken zal voor een arbeidsongeschiktheidspensioen het uitgangspunt worden dat het uitlooprisico gedekt wordt. Dat betekent dat een toename in de mate van arbeidsongeschiktheid nadat een werknemer bij een nieuwe werkgever in dienst is getreden en aan een nieuwe pensioenregeling is gaan deelnemen, gedekt wordt door de oude pensioenuitvoerder. Voor wat betreft een premievrije deelneming wordt dekking van het inlooprisico het uitgangspunt. Dat betekent dat in de geschetste situatie de toename van de arbeidsongeschiktheid door de nieuwe pensioenuitvoerder gedekt wordt. Doel van het convenant is te voorkomen dat werknemers niet van werkgever wisselen omdat zij daardoor hun dekking bij arbeidsongeschiktheid verliezen. Dat effect kan zich voordoen als pensioenuitvoerders verschillend omgaan met dekking uitloop- dan wel inlooprisico. Het convenant is op 1 januari 2014 in werking getreden. 36
De Pensioenfederatie zal zich inspannen om te bereiken dat sociale partners de aanbevelingen uit het convenant opvolgen en (indien nodig) de pensioenregelingen aanpassen. PPI, API en APF In 2011 heeft het kabinet de Premie PensioenInstelling (PPI) geïntroduceerd die alleen DC-regelingen mag uitvoeren. Na de PPI zou nog een nieuwe (afzonderlijke) pensioeninstelling moeten volgen, de Algemene Pensioeninstelling (API). Verschil met de PPI zou zijn dat API ook DB-regelingen zou mogen uitvoeren. De API zou zich moeten richten op de buitenlandse markt. Naar aanleiding van reacties op een voorontwerp van de wet ter invoering van de API, heeft staatssecretaris Klijnsma op 4 november 2013 aan de Tweede Kamer laten weten dat het nu niet opportuun is om invulling te geven aan een API die primair is gericht op grensoverschrijdende dienstverlening. Wel komt een aantal aspecten van de API-ontwerpwetgeving goed van pas als oplossingsrichting voor huidige problemen, aldus de staatssecretaris. Er is een trend zichtbaar dat met name kleine pensioenfondsen moeite hebben met de uitdagingen waarvoor zij worden geplaatst als het gaat om de eisen ten aanzien van governance, risicomanagement en uitvoeringskosten. Sociale partners hebben daardoor in veel gevallen een reden de pensioenvoorziening bij een andere pensioenuitvoerder neer te leggen. Anderzijds er is veelal ook de behoefte de verbondenheid met het eigen pensioen en de solidariteit in eigen kring te behouden. Een algemeen pensioenfonds (APF) zou kunnen voorzien in deze behoefte. Een liquiderend pensioenfonds brengt dan de pensioenregeling onder bij een APF dat wordt bestuurd door onafhankelijke bestuurders. De betrokkenheid van de belanghebbenden verloopt via het belanghebbendenorgaan. De vermogens die horen bij de afzonderlijke pensioenregelingen worden gescheiden geadministreerd (ringfencing). Verder zal er een vergunning nodig zijn om een APF op te richten. De dienstverlening van een APF staat niet open voor regelingen die nu zijn ondergebracht bij verplichte bedrijfstakpensioenfondsen. Het verschil met het multi-OPF, dat momenteel al wettelijk is gefaciliteerd, is dat in het bestuur van een multi-OPF alle ondernemingen waarvoor een pensioenregeling wordt uitgevoerd vertegenwoordigd moeten zijn. Om deze reden wordt in de geschetste situatie nauwelijks gebruik gemaakt van de bestaande mogelijkheid van het multi-OPF. Daarnaast wordt het zelf moeten oprichten van een multi-OPF als een drempel ervaren. Voor derde partijen als uitvoeringsorganisaties en verzekeraars zal de mogelijkheid worden geboden een APF op te richten dat bij aanvang nog ‘leeg’ is. Pensioenfondsen die wensen te liquideren, kunnen zich vervolgens bij een dergelijk APF aansluiten. Er is een voorontwerp van de wet ter invoering van het APF via internet ter consultatie aangeboden. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2015. Doorlichting pensioenbeleid Een van de beleidsdoelstellingen in de begroting van het Ministerie van SZW luidt: “De overheid stimuleert de totstandkoming van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen en draagt zorg voor de bescherming van de opgebouwde pensioengelden”. In opdracht van het Ministerie is deze doelstelling doorgelicht. De doorlichting is op 20 december 2013 door de staatssecretaris aangeboden aan de Tweede Kamer. Ten aanzien van het stimuleren van de totstandkoming van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen is de conclusie dat een grote meerderheid van de werknemers (91%) op enig moment deelneemt aan een pensioenregeling. Het aantal werkenden dat geen of een ontoereikend pensioen opbouwt - met name zelfstandigen – groeit echter. De bescherming van opgebouwde pensioengelden staat onder druk. De genoemde oorzaken zijn onder meer de sterk schommelende beleggingsopbrengsten, de stijgende levensverwachting en de dalende rente. De financiële crisis in 2008 is daarbij het keerpunt gebleken, hetgeen zichtbaar werd in de sterk gedaalde dekkingsgraden, het geheel of gedeeltelijk uitblijven van indexatie en kortingen op de pensioenen. De doorlichting laat verder zien dat er ontwikkelingen in de maatschappij zijn die van invloed kunnen zijn op de toekomstige inrichting van het pensioenstelsel, zoals veranderende arbeidspatronen en discussies over
37
keuzevrijheid en risico’s. Een nieuw FTK, versterking van de governance en verbetering van de pensioencommunicatie zouden moeten bijdragen aan de maatschappelijk houdbaarheid van het stelsel. Daarnaast zal in brede zin antwoord gevonden moeten worden op vragen rond de verplichtstelling, individuele keuzevrijheid en de verdeling van risico’s tussen collectief en individu. De staatssecretaris geeft aan deze thema’s te willen betrekken bij de discussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel. Heroverweging waardeoverdracht In februari 2012 heeft voormalig minister Kamp een advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid betreffende de heroverweging van de huidige regelgeving over waardeoverdracht. Redenen voor eventuele heroverweging zijn volgens de minister de uitvoeringstechnisch complexe en langdurige waardeoverdrachttrajecten en het feit dat werkgevers geconfronteerd kunnen worden met bijbetalingslasten. Verder zou het financiële belang bij waardeoverdracht sterk zijn afgenomen en zou het voor deelnemers nog steeds lastig zijn een goede keuze te maken met betrekking tot waardeoverdracht. De Stichting van de Arbeid heeft samen met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars in december 2012 een advies op hoofdlijnen opgesteld. De auteurs zijn van oordeel dat een serieuze poging gedaan moet worden om het recht op waardeoverdracht in stand te houden en te zoeken naar een evenwichtige oplossing voor de huidige problemen. In een nader advies van de Stichting van de Arbeid van juni 2013 wordt betoogd dat – bij behoud van het recht op waardeoverdracht – de waardeoverdracht zou moeten plaatsvinden op grond van de gefinancierde waarde van de pensioenaanspraken en de huidige rekenregels zouden moeten vervallen. Staatssecretaris Klijnsma heeft in januari 2014 in een brief aan de Tweede kamer laten weten waarde te hechten aan de individuele keuzevrijheid om bij baanwisseling de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken wel of niet te kunnen overdragen. Er zal een onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheden om waardeoverdracht op basis van de gefinancierde waarde te laten plaatsvinden, alsmede of de uitvoering van waardeoverdracht kan worden vereenvoudigd. Daarnaast wordt bezien of het wenselijk en mogelijk is kleine pensioenen automatisch en verplicht over te dragen. De verwachting is dat de uitkomsten van dit het onderzoek in het voorjaar van 2014 aan de Tweede Kamer zullen worden gezonden. Medezeggenschap ondernemingsraad In de Wet op de ondernemingsraden is bepaald dat de ondernemingsraad als het gaat om voorgenomen besluiten met betrekking tot de pensioenregeling een instemmingsrecht heeft. Dit instemmingsrecht verschilt al naar gelang de pensioenregeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar, PPI of een pensioenfonds. Waar bij een verzekeraar of PPI er een instemmingsrecht is voor de ondernemingsraad bij vaststelling, wijziging of intrekking van de pensioenregeling, beperkt het instemmingsrecht bij een pensioenfonds alleen tot de vaststelling of intrekking – en dus niet de wijziging - van de pensioenregeling. Instemming van de ondernemingsraad is echter niet vereist als de pensioenregeling is geregeld in een cao of een publiekrechtelijke arbeidsvoorwaardenregeling. De ondernemingsraad heeft dus geen instemmingsrecht als cao-partijen de inhoud van de pensioenregeling bepalen, zoals bij verplichte bedrijfstakpensioenfondsen en bij veel ondernemingspensioenfondsen. Staatssecretaris Klijnsma heeft in januari 2014 in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven voornemens te zijn het instemmingsrecht te vereenvoudigen. De differentiatie naar het soort uitvoerder (verzekeraar/PPI, pensioenfonds) zou komen te vervallen. De werkgever heeft in dat geval – tenzij de inhoud van de pensioenregeling wordt bepaald door cao-partijen – instemming van de ondernemingsraad nodig bij ieder voorgenomen besluit tot vaststelling wijziging of intrekking van een pensioenregeling. De gedachte hierbij is dat er sinds de inwerkingtreding van de Pensioenwet (2007) geen overlap meer is van medezeggenschap van de ondernemingsraad en de medezeggenschap van pensioenfondsen over de inhoud
38
van de pensioenregeling. De vormgeving van het pensioen als arbeidsvoorwaarde is een zaak van werkgever en werknemers; de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij de pensioenuitvoerder (waaronder pensioenfondsen). Het ligt daarom voor de hand dat in alle gevallen waar cao-partijen geen rol hebben bij de inhoud van de pensioenregeling de ondernemingsraad een instemmingsrecht heeft om de belangen van de werknemers te behartigen. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden zal naar verwachting in het najaar van 2014 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Europese Pensioenfondsrichtlijn In de Europese Pensioenfondsenrichtlijn zijn regels opgenomen ten aanzien van onder meer de door een pensioenfonds aan te houden buffers en technische voorzieningen. De Europese Commissie heeft aangekondigd de Europese Pensioenfondsenrichtlijn te willen herzien, in die zin dat pensioenfondsen dezelfde buffers zouden moeten aanhouden als verzekeraars. Dat zou onder meer betekenen dat een zekerheidsmaatstaf zou moeten worden gehanteerd van 99,5% in plaats van de huidige 97,5%. Als deze zogenoemde Solvency II Richtlijn zou gaan gelden voor pensioenfondsen, zou dat leiden tot een toename van de pensioenverplichtingen van circa 11%. Die toename zou gefinancierd moeten worden uit een extra stijging van de pensioenpremie of het over langere periode niet toekennen van indexaties. Het kabinet acht dit gevolg zeer onwenselijk en zal intensief gaan lobbyen om deze wijziging van de Pensioenfondsenrichtlijn tegen te houden. In mei 2013 werd bekend dat de invoering van de buffereisen voor de pensioensector wordt uitgesteld. Eurocommissaris Michel Barnier heeft aangegeven dat er in verband met de complexiteit van de materie meer tijd nodig is om `met intelligente regels te komen die recht doen aan de verschillende stelsels'. Premiestaffels en leeftijdsonderscheid Onderscheid naar leeftijd bij de arbeidsvoorwaarden is verboden. Er mag alleen onderscheid op grond van leeftijd worden gemaakt als er sprake is van een wettelijke uitzondering, of als het onderscheid objectief kan worden gerechtvaardigd. Dat laatste wil zeggen dat het leeftijdsonderscheid een ‘legitiem’ doel heeft, waarbij het middel waarmee dat doel wordt bereikt passend en noodzakelijk is. Kort gezegd is het eenvoudiger gebruik te maken van een wettelijke uitzondering dan het aantonen van een objectieve rechtvaardiging. De ‘lat’ om een objectieve rechtvaardiging aan te tonen, ligt in het algemeen hoog. Een van de wettelijke uitzonderingen is dat het verbod op onderscheid niet geldt als er gebruik wordt gemaakt van actuariële berekeningen bij pensioenvoorzieningen. Deze uitzondering geldt onder meer bij het hanteren van leeftijdsafhankelijke premiestaffels bij premieregelingen. De premie wordt in deze staffels hoger naarmate de leeftijd stijgt. Soms is ook de werknemersbijdrage in de premie leeftijdsafhankelijk. Uit een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HK Danmark/Experian, 26 september 2013) is af te leiden dat de wettelijke uitzondering met betrekking tot actuariële berekeningen bij pensioenvoorzieningen niet in overeenstemming is met de Europese Richtlijn over dit onderwerp. De conclusie zou kunnen zijn dat Nederland de bedoelde Richtlijn indertijd niet correct heeft omgezet in Nederlandse wetgeving en dat de uitzondering ten onrechte is opgenomen in de wet. Dat zou betekenen dat de wettelijke uitzondering moet worden geschrapt en dat het hanteren van leeftijdsafhankelijke premiestaffels in het vervolg objectief gerechtvaardigd moet zijn, oftewel met een legitiem doel en een passend en noodzakelijk middel. Er zijn auteurs die betogen dat een objectieve rechtvaardiging voor het werkgeversdeel van premie aan te tonen is. De staffels zijn namelijk zo vastgesteld dat de verwachte pensioenuitkomst op de pensioendatum voor iedereen hetzelfde is en er is geen andere manier om dat resultaat te bereiken. Wat betreft de werknemerspremie ligt dat wellicht anders, aangezien daar minder ingrijpende alternatieven voorhanden zouden zijn om het gewenste doel (een ‘eigen’ bijdrage) te bereiken, bijvoorbeeld een leeftijdsonafhankelijke werknemersbijdrage in de vorm van een percentage van de pensioengrondslag. De gevolgen van de uitspraak voor de Nederlandse wetgeving en eventueel de leeftijdsafhankelijke premiestaffels zullen de komende periode waarschijnlijk duidelijk worden.
39
6.
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris Voor het oordeel van de externe actuaris wordt verwezen naar paragraaf 10.3. Analyse van het resultaat In onderstaand overzicht is de actuariële analyse van het saldo van baten en lasten opgenomen: Bedragen x € 1.000
DB
Premieresultaat Premiebijdragen (van werkgever en werknemers - exclusief herstelbijdrage) Pensioenopbouw inclusief opslag excassokosten Risicokoopsommen overlijden en arbeidsongeschiktheid Overdracht tussen regelingen
DC
21.103 -11.219 -1.684 -49
Bijdrage toeslagverlening in premie Herverzekeringspremie Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten Pensioenuitvoeringskosten Interestresultaat Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Rentetoevoeging/rendementsbijschrijving Toeslagverlening Korting van aanspraken en rechten Wijziging marktrente
-12.952 -2.810 -783 17 -689 3.886 20.049 -586 946 0 8.280 28.689
Overige resultaat Herstelbijdrage werkgever Resultaat op waardeoverdrachten (saldo overdracht van rechten) Resultaat op kanssystemen (overige wijzigingen) Claim en resultatendeling herverzekeraar Wijziging overige actuariële uitgangspunten Aanpassing sterftekansen Overige baten Mutatie overige technische voorzieningen Resultaat op uitkeringen Overige lasten
0 188 -1.612 443 0 -1.485 1.519 -138 -20 -80 -1.185 31.390
Totaal saldo van baten en lasten
2013
2012
50
21.153
21.864
-50 46
-11.269 -1.684 -3
-11.178 -1.803 2
46
-2.810 -783 17 -689 3.932
-3.804 -1.188 10 -570 3.333
19.910 -586 946 0 8.280 28.550
16.760 -2.206 1.859 0 -5.314 11.099
0 188 -1.612
0 -26 561
0 -1.485 1.519 -138 -20 -80 -1.185 31.297
0 -1.670 913 -289 -6 -2 -519 13.913
-139
-139
0 -93
Het positieve resultaat is veroorzaakt door de beleggingsopbrengsten, de stijging van de rekenrente en de solvabiliteitsopslag in de premie. De actualisering van de ervaringssterfte zorgde voor een negatief resultaat. De pensioenopbouw van € 11.219K is inclusief de pensioenopbouw uit FVP bijdragen (€ 79K) en inclusief de opslag voor toekomstige kosten (€ 302K). Het bedrag van de toeslagverlening (€ 2.810K) betreft de toeslag voor actieven en inactieven, exclusief solvabiliteitsopslag. Het resultaat op kanssystemen (-€ 1.612K), exclusief resultaten herverzekering, bestaat uit het resultaat op sterfte (-€ 351K), het resultaat op arbeidsongeschiktheid (-€ 991K) en het resultaat op mutaties (-€ 270K). Herverzekering Bij de herverzekeraar is een overlijdensclaim ingediend (en door de herverzekeraar toegekend) van € 1.031K. Het resultaat op sterfte inclusief de overlijdensclaim is -€ 352K + € 1.031K = € 679K. Uit hoofde van
40
resultaatdeling op het herverzekeringscontract wordt een uitkering van de herverzekeraar verwacht van € 0K, vorig jaar werd nog een resultaat verwacht van € 833K. De daling wordt veroorzaakt door een nieuw schadegeval. Bij de herverzekeraar is een AO-claim ingediend (en toegekend) van € 245K. Het resultaat op arbeidsongeschiktheid inclusief resultaatdeling en claim komt uit op -€ 1.579K. Het resultaat op mutaties ontstaat onder andere door resultaten op pensioneren en ontslag. Kostendekkende premie In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen. Het pensioenfonds maakt geen gebruik van de mogelijkheid om de kostendekkende premie te dempen. (bedragen * € 1.000) ▪ actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de regeling: ▪ ▪ ▪ ▪
solvabiliteitsopslag: opslag voor uitvoeringskosten: actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de voorwaardelijke onderdelen van de regeling: herstelpremie:
Totaal
Kostendekkend
Feitelijk
13.653 4.270 1.101
13.653 4.270 1.101
1.911 0
1.911 0
20.935
20.935
Overige premie FVP bijdrage Afrekening vorig jaar Feitelijke premie voor risico fonds Feitelijke premie voor risico deelnemers Totaal ontvangen premies
79 89 21.103 50 21.153
Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de kostendekkende premie.
41
7.
Besturing en naleving wetgeving
7.1
Algemeen
Het pensioenfonds draagt de verantwoording voor een goede uitvoering van de pensioenregeling voor (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, in overeenstemming met wet- en regelgeving. De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van het arbeidsvoorwaardenoverleg tussen de sociale partners. Het bestuur is verantwoordelijk voor de realisatie van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie en (de uitvoering van) het beleid.
7.2
Bestuursaangelegenheden
Het bestuur bepaalt het maximum aantal bestuursleden, waarbij dit maximum zoveel mogelijk aansluit bij de onderverdeling van het General Electric concern. Het bestuur bestaat ten minste uit zes leden. Het pensioenfonds werd in 2013 bestuurd door tien bestuursleden. De vijf werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur zijn benoemd door de aangesloten ondernemingen van het General Electric concern. De vertegenwoordigers van de werknemers zijn gekozen door en uit de deelnemers. Voor elk bedrijfsonderdeel dat meer dan 100 deelnemers bij het pensioenfonds heeft, is één bestuurslid benoemd als vertegenwoordiger van de werkgever en één namens de werknemers. De vertegenwoordiger namens de werknemers is benoemd op basis van een verkiezing. Zowel de werkgevers- als de werknemersvertegenwoordigers hebben zitting voor een periode van vier jaar. De aftredende kan zich terstond herbenoembaar, respectievelijk herkiesbaar stellen. Het bestuur heeft een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, een secretaris en een plaatsvervangend secretaris. Indien de voorzitter een door de werkgever benoemd bestuurslid is, is de secretaris een door de deelnemers gekozen bestuurslid en omgekeerd. De plaatsvervanger is op dezelfde wijze benoemd als degene voor wie als plaatsvervanger wordt opgetreden. De eindverantwoordelijkheid voor het beleid ligt onveranderd bij het bestuur van het pensioenfonds. De bestuurssamenstelling is in 2013 gewijzigd. De zetelverdeling per 31 december 2013 wordt weergeven onder paragraaf 2.3 ‘Personalia’. Per 16 januari 2012 is de heer R.R. Otte afgetreden als bestuurslid namens de werkgever voor het bedrijfsonderdeel Capital Finance. De werkgever heeft de heer B. Vroegh aangewezen als zijn opvolger. DNB heeft begin 2013 ingestemd met zijn benoeming. Per 1 december 2012 is de heer V.P. Evers afgetreden als bestuurslid namens de werkgever voor het bedrijfsonderdeel Healthcare. De werkgever heeft de heer T.A. Sardar, bestuurslid namens de werknemers, gevraagd de betreffende zetel in te nemen. Hierdoor is een werknemersvacature ontstaan namens het bedrijfsonderdeel Healthcare. Begin 2013 is een kandidaatstellingsbrief verzonden aan de deelnemers van het bedrijfsonderdeel Healthcare. Hierop heeft één kandidaat gereageerd: de heer R. de Bie. De procedure bij DNB voor instemming van de benoeming van de heer R. de Bie tot bestuurslid is op 26 september afgesloten met de instemming van DNB. De heer K.J. Veenhuis heeft - als gevolg van zijn vertrek bij GE - zijn bestuurszetel namens bedrijfsonderdeel Energy per 1 januari 2014 opgegeven. Begin 2014 heeft de werkgever - na een verzoek van het bestuur om een kandidaat-bestuurslid voor te dragen - Sten Peters voorgedragen als aspirant-bestuurslid. Hij zal eerst enige ervaring binnen het pensioenfonds opdoen en zijn pensioenkennis vergroten middels onder meer het volgen van een opleiding, alvorens hij ter toetsing zal worden voorgedragen aan DNB.
42
In het verslagjaar zijn vijf reguliere bestuursvergaderingen gehouden. Daarnaast is een extra tweedaagse vergadering ingepland op 29 en 30 augustus. Ook heeft het bestuur elke twee weken een telefonische vergadering ingepland. Er is veel aandacht besteed aan de financiële situatie van het fonds, de herstelplannen, het beleggingsbeleid, en in het bijzonder aan de keuze voor een nieuwe vermogensbeheerder. Ook heeft het bestuur veel gesproken over actuele ontwikkelingen op pensioengebied. De participatie van bestuursleden bij de vergaderingen was goed; per bestuursvergadering was gemiddeld 80% van de bestuursleden aanwezig. In alle vergaderingen was het voor besluitvorming noodzakelijke minimale aantal bestuursleden aanwezig. Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt er voor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd voelen. Het bestuur vindt het belangrijk om inzicht te geven in het eigen functioneren en het gevoerde beleid evenals in de uitvoering van het reglement.
7.3
Goed Pensioenfondsbestuur
Goed Pensioenfondsbestuur behelst het integer en transparant handelen door het bestuur, waarbij een belangrijke plaats wordt ingeruimd voor het afleggen van verantwoording aan het Verantwoordingsorgaan over het uitgeoefende toezicht. De Principes van Goed Pensioenfondsbestuur zijn verankerd in de Pensioenwet. Het bestuur hecht grote waarde aan goed pensioenfondsbestuur en aan de betrokkenheid van alle belanghebbenden van het fonds. Het bestuur is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds en zal datgene doen wat nodig is voor de handhaving van het vertrouwen in het pensioenfonds en de pensioensector. Ontwikkelingen op dit terrein worden nauwlettend gevolgd. Bij het interne toezicht op het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds wordt gekeken naar de procedures en processen en de interne beheersing binnen het fonds, naar de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. Voor de inrichting van het interne toezicht heeft het bestuur gekozen voor de instelling van een Visitatiecommissie. Eind 2009 is een eerste visitatie uitgevoerd door de VisitatieCommissie Pensioenfondsen (VCP). De vijfde visitatie is eind 2013 afgerond. In paragraaf 7.3.1 worden de bevindingen van de Visitatiecommissie toegelicht. Het bestuur heeft ook een Verantwoordingsorgaan ingesteld. Het Verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfonds Bestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden bij het bepalen van het beleid. Het verslag van het Verantwoordingsorgaan en de reactie van het bestuur daarop zijn opgenomen in paragraaf 7.3.2.
7.3.1
Verslag van de Visitatiecommissie
De Visitatiecommissie (VC) heeft eind 2013 bij het pensioenfonds een visitatie uitgevoerd over de periode november 2012 tot november 2013. In de bestuursvergadering van 6 en 7 februari 2014 is de rapportage aan het bestuur verstrekt. Hieronder volgt een samenvatting uit de rapportage. De algemene bevinding van de VC is dat het bestuur een forse slag heeft gemaakt in de bestuurlijke organisatie. Zo is de transitie van het vermogensbeheer ingezet, staat het risicomanagement in de steigers en zijn vele stappen gezet om de bestuurlijke processen verder te optimaliseren. Tevens heeft de VC kunnen constateren dat de bevindingen van de VC uit de vorige rapportage alle aandacht hebben gekregen en de meeste aanbevelingen zijn gerealiseerd. 43
De tijdsbesteding van het bestuur blijft een aandachtspunt, zeker door de vacature van de directeurspositie en door regelmatig tussentijdse vacatures van bestuursleden. De VC heeft aangegeven om daar bij de definitieve keuze voor het nieuwe bestuursmodel ruim aandacht aan te geven. De VC constateert dat de werking van de diverse commissies is verbeterd en verder geoptimaliseerd kan worden. Het bestuur plaatst de diverse aandachtspunten uit de nieuwe wetgeving (versterking bestuur, fiscale opbouw en een andere pensioenregeling) terecht hoog op de agenda en oriënteert zich actief op de invulling ervan. De VC heeft er dan ook vertrouwen in dat tijdig de daaruit volgende veranderingen doorgevoerd zullen worden. Het communiceren met de deelnemers kan nog wat extra aandacht verdienen. De VC beveelt aan om niet alleen met de deelnemers te blijven communiceren over de hoeveelheid risico die het bestuur neemt maar ook de risicobereidheid van de deelnemers in kaart te brengen. De VC constateert dat het bestuur nog niet is overgegaan tot het benoemen van een compliance officer en beveelt aan, deze benoeming op korte termijn op te pakken. In het verlengde daarvan is er ook geen verslag van de compliance officer. De VC waardeert de zorgvuldige beheersing van de wisseling van vermogensbeheerder in een turbulente financieel economische omgeving. Tevens is het goed te constateren dat het strategisch beleid over het afdekken van het renterisico bepaald is en dat de invulling ervan op een geleidelijke basis plaatsvindt. Nieuwe wetgeving kan leiden tot stabielere premies en een ander toeslagenbeleid en als gevolg ervan mogelijk een nieuw strategisch beleggingsbeleid. Het bestuur is zich ervan bewust dat nieuw beleggingsbeleid moet passen bij de eigen kennis en deskundigheid en dat het daar ook naar moet handelen. De VC waardeert deze insteek en beveelt verder aan om de verkregen adviezen over het beleggingsbeleid kritisch te beoordelen en te evalueren op doelmatigheid, te zorgen voor voldoende countervailing power ten opzichte van de fiduciair manager en om deze periodiek te evalueren. Het monitoren van de beleggingen wordt gedaan op basis van rapportages welke nog onderhevig zijn aan een inventarisatie door de beleggingscommissie of zij voldoen aan de wensen. De VC benadrukt het belang van voldoende maar vooral doeltreffende rapportages. Het risicomanagement heeft veel aandacht gekregen van het bestuur dat veel waarde hecht aan het ontwikkelen en vergroten van de kennis en bewustzijn van de risico’s en van de beheersmaatregelen. Een goede zaak. De VC benadrukt wel dat zij ervan uitgaat dat het risicomanagement in 2014 volledig is geïmplementeerd en functioneert. Geconcludeerd kan worden dat in de afgelopen jaren duidelijk een professionele slag is gemaakt en dat het pensioenfonds op een actieve en bewuste wijze door een verantwoordelijk bestuur wordt geleid. Enkele aandachtspunten voor het bestuur met aanbevelingen van de VC voor het komende jaar zijn in de rapportage opgenomen. Breda, 16 mei 2014 E.M.J. Missotten (voorzitter) Mr. A.J.E.M. Vollenbroek M.G. Leenstra
44
Reactie bestuur Het bestuur bedankt de Visitatiecommissie voor de gedegen wijze waarop de visitatie is uitgevoerd. Het bestuur waardeert de rol van de visitatiecommissie en ervaart de toegevoegde waarde van deze vorm van Intern Toezicht. Het doet het bestuur deugd dat de algemene bevinding van de Visitatiecommissie wederom de beleving van het bestuur onderschrijft. De aandachtspunten die door de Visitatiecommissie naar voren zijn gebracht, worden door het bestuur onderkend. Zo is eind 2013 het traject van het in kaart brengen van het Integrale Risicomanagement afgerond en op basis van de bevindingen en conclusies zal het bestuur – daarin voorgegaan door de risicocommissie – hiermee concreet stappen en acties kunnen ondernemen. Het bestuur heeft de vacature van pensioendirecteur actief opgevolgd en inmiddels is begin 2014 een nieuwe pensioendirecteur gestart die het bestuur zal ondersteunen op de diverse terreinen. In 2013 is een aanvang gemaakt met het afdekken van het renterisico- het bestuur is zich er van bewust dat dit traject een continue monitoring vereist. De overige aanbevelingen uit het rapport zullen door het bestuur transparant in kaart worden gebracht zodat gedurende het kalenderjaar de acties en de voortgang kunnen worden bewaakt.
45
7.3.2
Verslag Verantwoordingsorgaan
Statutaire opdracht Het bestuur van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland heeft een Verantwoordingsorgaan ingesteld met ingang van 1 januari 2008. Het Verantwoordingsorgaan beoordeelt de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes, het gevoerde beleid en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfonds Bestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij het vervullen van haar taak en de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden. Het Verantwoordingsorgaan richt zich bij de uitoefening van haar taak op de uitgangspunten van Goed Pensioenfonds Bestuur, met bijzondere aandacht voor de frequentie van het overleg met het bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid, de overige informatieverstrekking aan het Verantwoordingsorgaan en de wijze waarop en frequentie daarvan, en de verantwoording aan het Verantwoordingsorgaan. Het Verantwoordingsorgaan heeft onder meer als taak advies uit te brengen over: • • • • •
het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; het wijzigen van het beleid ten aanzien van het Verantwoordingsorgaan; de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
Verantwoording en werkwijze Om haar taken te kunnen uitvoeren heeft het Verantwoordingsorgaan recht op alle informatie die het nodig acht en ook recht op overleg met het bestuur, de externe accountant en de externe actuaris. Het Verantwoordingsorgaan heeft in het kader van haar taakuitoefening kennisgenomen van het jaarverslag en de jaarrekening, het verslag van de certificerend actuaris en het rapport van de accountant. Het Verantwoordingsorgaan is het financiële jaar 2013 in dezelfde samenstelling begonnen als in 2012, met de heer Krol als vertegenwoordiger van de Werkgever en de heer Bos als vertegenwoordiger van de Pensioengerechtigden. De positie vertegenwoordiger van de Deelnemers was sinds 1 januari 2012 vacant. Per 1 november 2013 is de heer Quartel in deze positie benoemd, zodat sinds die datum het Verantwoordingsorgaan weer uit 3 leden bestaat en alle posities zijn gevuld. Per 1 april 2014 is echter de heer Krol teruggetreden als vertegenwoordiger van de Werkgever en sindsdien is deze positie weer vacant. Het Verantwoordingsorgaan streeft ernaar in samenwerking met de Werkgever en met het bestuur deze positie zo spoedig mogelijk weer in te vullen. In 2013 is het Verantwoordingsorgaan drie maal bijeen gekomen en zijn tevens notulen, besluiten, actiepunten en vraagpunten aan het bestuur geformaliseerd. Daarnaast heeft het Verantwoordingsorgaan regelmatig telefonisch overleg gevoerd, met name naar aanleiding van de notulen van de bestuursvergaderingen. Het Verantwoordingsorgaan is van mening dat het bestuur voldoende vergaderbijeenkomsten heeft gehouden. Hierbij werd in 2 gevallen – de jaarvergadering en de laatste bestuursvergadering - tevens het Verantwoordingsorgaan uitgenodigd. Ook heeft er regelmatig informeel overleg plaatsgevonden tussen leden van het bestuur en het Verantwoordingsorgaan. Verder heeft het Verantwoordingsorgaan - via toegang tot het beveiligde bestuursdeel van de de website - de notulen van alle bestuursvergaderingen ontvangen. Het
46
bestuur heeft het Verantwoordingsorgaan in principe vóór en na deze bestuursvergaderingen de gelegenheid gegeven om input te geven op de geagendeerde onderwerpen. Naar aanleiding hiervan zijn in 2013 een aantal schriftelijke vragen aan het bestuur geformuleerd, die vervolgens in de volgende bestuursvergadering mondeling door het bestuur zijn toegelicht. Hier was naar het oordeel van het Verantwoordingsorgaan een formele schriftelijke beantwoording echter meer gepast geweest. Dit geheel wordt als een goede vorm van overleg met het bestuur beschouwd, en in algemene zin is het Verantwoordingsorgaan van mening dat zij voor het uitvoeren van haar taak in 2013 voldoende, zij het gefragmenteerd en niet altijd met voldoende tijd ter pro-actieve beoordeling, informatie heeft ontvangen en dat het bestuur voldoende deskundig is om haar taak adequaat uit te voeren. Hierbij dient tevens opgemerkt te worden dat het bestuur zich ook bij vragen achteraf altijd beschikbaar stelde voor beantwoording. Om haar taak nog adequater uit te kunnen oefenen en tevens op een efficiënte wijze met het bestuur te communiceren, is op initiatief van het Verantwoordingsorgaan voor het komende jaar met het bestuur desalniettemin een meer structurele en geformaliseerde overlegstructuur overeengekomen, o.a. met meer direct overleg met de verschillende commissies. Bevindingen en aandachtspunten Het Verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds en de overige door het bestuur verstrekte informatie daarbij. Tevens heeft het Verantwoordingsorgaan kennis genomen van de bevindingen van de externe accountant en de externe actuaris. Het communicatieplan 2014 is eind 2013 door het bestuur ter advies voorgelegd aan het Verantwoordingsorgaan. Het Verantwoordingsorgaan heeft hierover in de bestuursvergadering van 29 november 2013 terugkoppeling gegeven en met een aantal opmerkingen, o.a. met betrekking tot nadere concretisering van actiepunten, de in de ogen van het Verantwoordingsorgaan te eenzijdige aandacht voor communicatie met de deelnemers en de rol tussen het bestuur en TKP t.a.v. de strategiebepaling, positief geadviseerd. Tevens heeft het Verantwoordingsorgaan geconstateerd dat in het algemeen de communicatie naar deelnemers in 2013 wederom verder is verbeterd. Ten aanzien van de communicatie naar het Verantwoordingsorgaan is de toegang voor het Verantwoordingsorgaan tot de agenda en notulen op het beveiligde bestuursdeel van de website aanzienlijk verbeterd. Wel blijft het Verantwoordingsorgaan van mening dat een pro-actieve en meer tijdige notificatie door het bestuur van nieuwe stukken, inclusief verzoek om specifieke inhoudelijke toetsing vooraf van belangrijke documenten, haar taakuitvoering, en met name haar adviesrecht, positief ten goede zou komen. Met name de notulen zouden ook sneller beschikbaar moeten komen. Het Verantwoordingsorgaan neemt kennis van het feit dat de inrichting van het intern toezicht door middel van een Visitatiecommissie is gerealiseerd. Naast het bestuur is ook het Verantwoordingsorgaan op 25 november 2013 gehoord door de Visitatiecommissie. Het Verantwoordingsorgaan hecht zwaar aan de bevindingen van de Visitatiecommissie, maar betreurt het dat de afwikkeling van de door de Visitatiecommissie voorgestelde aanbevelingen zo lang in beslag neemt. Dit is ook zodanig aan het bestuur geuit. Ook adviseert het Verantwoordingsorgaan om een beknopte samenvatting van de rapportage van de Visitatiecommissie, inclusief een update t.a.v. de actiepunten, op regelmatige basis via de nieuwsbrief aan de belanghebbenden te communiceren. Ook in 2013 is met het bestuur herhaaldelijk gesproken over de deskundigheid van zowel het bestuur als van het Verantwoordingsorgaan. In november 2012 hebben zowel het bestuur als het Verantwoordingsorgaan hiertoe de SPO-Kennisreflector gecompleteerd. De concrete invulling van het hieruit voortvloeiende beleidsdocument Deskundigheid dient echter naar het oordeel van het Verantwoordingsorgaan nog immer een strictere aanpak en uitvoering, met name ook gelet op de personele wijzigingen binnen het bestuur in 2013. Wel is het Verantwoordingsorgaan verheugd dat inmiddels door het bestuur budget is vrijgemaakt voor de
47
benodigde opleidingen voor het Verantwoordingsorgaan en dat die in 2014 daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd. Met betrekking tot de keuze voor een nieuw Bestuursmodel in het kader van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, heeft het bestuur de geplande voorkeur voor het paritaire bestuursmodel met het Verantwoordingsorgaan besproken. Het Verantwoordingsorgaan is in principe akkoord met dit model, maar wenst bij de concrete uitwerking wel nader overleg omtrent de invulling van de vertegenwoordiging van de Pensioengerechtigden. Ten aanzien van de aandacht voor en aanpak van het risicomanagement is het Verantwoordingsorgaan content met de aandacht die het bestuur hieraan in 2013 heeft gegeven en de vorderingen die zijn gemaakt. Wel verzoekt het Verantwoordingsorgaan om nauwer betrokken te worden bij de verdere implementatie van het risocomanagement in 2014. Oordeel Het Verantwoordingsorgaan komt tot de conclusie dat het handelen van het bestuur in 2013 in overeenstemming is geweest met de reglementen en de statuten. Het bestuur heeft een consistent beleid gevoerd, waarbij de belangen van alle betrokkenen zorgvuldig afgewogen zijn. Gelet op de turbulente ontwikkelingen in 2013, zowel op wetgevend als op uitvoerend gebied en met name ook met betrekking tot de personele bezetting van het bestuur, heeft het Verantwoordingsorgaan veel waardering voor de ontwikkeling die in de organisatie is gemaakt. Wel blijft het Verantwoordingsorgaan van mening dat een snellere besluitvorming en doorstroming van aanbevelingen en actiepunten een belangrijk punt van aandacht blijft en verzoekt het Verantwoordingsorgaan nadrukkelijk om een meer pro-actieve benadering van het bestuur bij het aanleveren van informatie ter beoordeling aan het Verantwoordingsorgaan. De nieuw voorgestelde overlegstructuur wordt geacht daar een positieve invloed op te hebben.
Breda, 16 mei 2014
J. Krol (t/m 31 maart 2014) F. Bos J. Quartel
48
Reactie bestuur op oordeel Verantwoordingsorgaan Het bestuur bedankt het Verantwoordingsorgaan voor de betrokkenheid over het afgelopen jaar en de constructieve feedback alsmede het voorstel om te komen tot een nieuwe overlegstructuur. Het bestuur ziet er naar uit om in deze nieuwe structuur te komen tot kortere lijnen en snellere besluitvorming. Zoals reeds aangekondigd in het jaarverslag van 2012 heeft het bestuur in 2013 veel tijd en aandacht besteed aan bevordering van de individuele en collectieve deskundigheid door het finaliseren en tot uitvoer brengen van de in het deskundigheidsplan opgestelde beleid. Het bestuur heeft de opleidingsverzoeken van het VO gehonoreerd, het VO in staat gesteld een opleiding bij te wonen bij verhindering van een bestuurslid en de nieuwe aspirant bestuurder heeft zijn opleidingstraject aangevangen conform het beleidsplan. Wat betreft Integraal Risicomanagement heeft het bestuur als geheel in 2013 een aantal dagen besteed aan het in kaart brengen van de integrale risico’s en de beheersingsmaatregelen – hierbij gebruik makend van de FIRM methodiek. Deze inventarisatie leidt tot inzicht in verdere actie- en aandachtspunten, waarover het bestuur graag met gedachten zal wisselen met het Verantwoordingsorgaan. De bevindingen van de visitatiecommissie worden jaarlijks door het bestuur na ontvangst van het definitieve rapport in kaart gebracht en acties worden gedefinieerd. Hiertoe wordt een handzaam overzicht opgesteld. Dit document zal met het Verantwoordingsorgaan separaat worden gedeeld en zal overigens ook altijd beschikbaar zijn op het bestuurdersdeel van de website. Het bestuur zal zich buigen over de juiste vorm waarin een samenvatting van de bevindingen van de visitatiecommissie kan worden gedeeld met de deelnemers. Het bestuur heeft het Verantwoordingsorgaan actief betrokken in het besluitvormingsproces voor het nieuwe bestuursmodel. Hoewel het fonds slechts een zeer beperkt aantal gepensioneerden kent, is er voor gekozen om binnen het Verantwoordingsorgaan actieve deelnemers en gepensioneerden een gelijk aantal zetels te geven. Het bestuur heeft hiermee de vertegenwoordiging van gepensioneerden in het fonds ondanks het relatief geringe aantal een solide basis gegeven – hetgeen ook in het nieuwe bestuursmodel bewust is gecontinueerd. Het bestuur zal haar zoektocht naar een werkgeversvertegenwoordiger voor het Verantwoordingsorgaan actief voortzetten, zodat het Verantwoordingsorgaan een vertegenwoordiging blijft vormen van alle geledingen in het fonds.
7.4
Informatie over toezicht door DNB en AFM
DNB houdt toezicht op financiële instellingen en het netwerk waarvan zij deel uitmaken. Als iets mis gaat of dreigt te gaan, treft DNB maatregelen om de schade zoveel mogelijk te beperken. In 2013 zijn aan het pensioenfonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van DNB. Wel heeft de ontwikkeling van de vermogenspositie van het fonds in het laatste kwartaal van 2008 ertoe geleid dat een korte- en langetermijnherstelplan is opgesteld dat van kracht was tot 1 januari 2014. Verdere informatie hierover is opgenomen in paragraaf 3.1. Sinds 1 januari 2007 houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht uit hoofde van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De AFM heeft tot taak toezicht te houden op het gedrag van pensioenuitvoerders. Het toezicht omvat met name de communicatie van pensioenfondsen en de wettelijk verplichte informatieverstrekking, alsmede de zorgplicht bij individuele pensioenopbouw op beleggingsbasis.
49
7.5
Deskundigheid en opleiding
DNB heeft regels vastgesteld om besturen en directies van pensioenfondsen te toetsen. Deze regels houden concreet in dat bestuurders en directieleden van pensioenfondsen, voordat zij worden benoemd, door DNB worden getoetst op integriteit en deskundigheid. Alle bestuursleden van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland zijn getoetst en DNB heeft met de benoeming van alle voorgestelde kandidaatbestuursleden ingestemd. Op 1 januari 2011 is de Beleidsregel Deskundigheid 2011 van DNB en de AFM in werking getreden. De AFM en DNB verduidelijken in deze beleidsregel welke eisen zij stellen aan deskundigheid van beleidsbepalers van de onder hun toezicht staande ondernemingen en welke aspecten zij bij de toetsing in aanmerking nemen. In 2012 is het Beleidsdocument Deskundigheid door het bestuur vastgesteld. Het bestuur vindt het belangrijk dat zijn deskundigheid op peil wordt gehouden, mede gezien de veelheid aan ontwikkelingen op pensioen- en beleggingsgebied. Het bestuur volgt hiertoe actief de voor het fonds relevante pensioenontwikkelingen. Tevens worden bestuursleden in de gelegenheid gesteld (vervolg)cursussen, seminars en themabijeenkomsten bij te wonen. Jaarlijks wordt door de uitvoeringsorganisatie TKP voor bestuursleden en leden van het Verantwoordingsorgaan een seminar georganiseerd. Tijdens het seminar in oktober 2013 is door verschillende sprekers aandacht besteed aan governance van pensioenfondsen, het nieuwe FTK, het ‘digitale pensioenfonds’ en de consolidatie van bedrijfstakpensioenfondsen. Het regelmatig evalueren van het functioneren van bestuursleden en van het bestuur als geheel en het tijdig bijsturen daar waar nodig, draagt bij aan het in stand houden van een goed bestuur. Daarom wenst het bestuur dat zowel bestuursleden als het gehele bestuur worden geëvalueerd. Daartoe heeft het bestuur, het Verantwoordingsorgaan en de pensioendirecteur eind 2012 deel genomen aan de SPO-kennisreflector. Het doel van de SPO-Kennisreflector is om door individuele toetsing te bepalen of het bestuur als geheel over voldoende kennis beschikt. De resultaten kunnen dienen als vertrekpunt voor een programma van deskundigheidsbevordering. Geconcludeerd kan worden dat het bestuur van het pensioenfonds met de totaalscore van het bestuur hoger scoort in vergelijking met het resultaat van de deskundigheidsindex. Op basis van deze uitkomsten en de matrix deskundigheid dat deel uitmaakt van het Beleidsdocument Deskundigheid is een opleidingsplan opgesteld voor de bestuursleden. Daarnaast heeft het bestuur in het kader van de evaluatie eind 2013 evaluatieformulieren aan alle bestuursleden gezonden, welke ingevuld dienden te worden teruggestuurd aan de administrateur van het pensioenfonds. Deze zal op basis hiervan een geanonimiseerd verslag opstellen, dat als basis zal dienen voor de individuele evaluatiegesprekken die in de loop van 2014 zullen worden ingepland. Het bestuur is van mening dat het voldoende deskundig is om zijn taak adequaat uit te voeren.
7.6
Gedragscode
Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode die in 2008 is opgesteld aan de hand van de modelgedragscode van de pensioenkoepels. Het doel van deze gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds als marktpartij. De gedragscodes bevatten onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. De uitvoeringsorganisatie en de vermogensbeheerder hanteren vergelijkbare gedragscodes. De functie van compliance officer is, sinds het vertrek van de voormalig compliance officer Paul Elion, vacant. 50
Alle bestuursleden en de leden van het Verantwoordingsorgaan en de pensioendirecteur hebben in het eerste kwartaal van 2014 de verklaring bij de Gedragscode over 2013 ondertekend.
7.7
Geschillencommissie
In artikel 19 van de statuten is een klachten- en geschillenregeling neergelegd. Ingeval van klachten of geschillen kunnen belanghebbenden zich wenden tot de klachtencommissie van het bestuur. Indien de klacht niet afdoende dan wel niet binnen een redelijke termijn is afgehandeld, bestaat de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het bestuur. Deze regeling is nader uitgewerkt in het pensioenreglement .
7.8
Organisatie en uitvoering
Het bestuur heeft de uitvoering van de pensioenadministratie uitbesteed aan TKP Pensioen BV, 100% dochter van AEGON Nederland NV. Deze uitvoering omvat zowel het administreren van pensioenen als de integrale advisering en ondersteuning van het bestuur van het pensioenfonds. Het vermogensbeheer is uitbesteed en gedurende het verslagjaar in zijn geheel overgegaan van GE Asset Management (GEAM) naar KBC Asset Management BV (KBC). Daarnaast is de totale waarde van de pensioenspaarregelingen (Geflex, Gesave) met ingang van 17 december 2013 overgedragen van Delta Lloyd Bank NV naar Robeco Institutional Asset Management BV. State Street Corporation is aangesteld als custodian. Besluitvorming over het beleid vindt plaats door het bestuur. Het pensioenfonds heeft bepaalde risico’s herverzekerd bij ElipsLife. Met de vermogensbeheerders zijn overeenkomsten gesloten waarin onder meer de beleggingsrichtlijnen en de overeengekomen rapportages zijn vastgelegd. De afspraken zijn opgenomen in een SLA. KBC Asset Management NV heeft per 30 september 2013 een ISAE 3402 type II rapport uitgebracht over de dienstverlening ten behoeve van haar institutionele klanten. Het bevat een managementverklaring en een oordeel van een externe accountant, over de periode van 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013. Het pensioenfonds heeft over de periode 1 oktober 2012 tot en met 30 september 2013 een SSAE 16-rapport van State Street Corporation ontvangen. Het rapport is door een externe accountant gecertificeerd. Over de periode 1 oktober 2013 tot en met 31 december 2013 is door State Street Corporation een confirmation letter verstrekt aan het bestuur van het pensioenfonds. TKP rapporteert over het jaar 2013 over haar bedrijfsvoering aan klanten op basis van de nieuwe standaard ISAE 3402 type II. Het rapport geeft een gedetailleerd inzicht in de wijze waarop de organisatie de kwaliteit van de dienstverlening waarborgt. Het bevat een managementverklaring en een oordeel van een externe accountant en is gebaseerd op een uitgebreide risicoanalyse vanuit het perspectief van de klant.
7.9
Uitvoeringskosten
Pensioenbeheer In navolging van de publicatie ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ van de Autoriteit Financiële Markten op 12 april 2011 heeft de Pensioenfederatie op 10 november de notitie ‘Aanbevelingen uitvoeringskosten 2011’ gepubliceerd. Hiervan is door de Pensioenfederatie op 20 maart 2012 nog een nadere uitwerking gepubliceerd (‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten – Nadere uitwerking kosten vermogensbeheer 2012’).
51
In deze publicaties benoemt de Pensioenfederatie de verschillende uitvoeringskosten en worden aanbevelingen gedaan hoe over deze kosten gecommuniceerd kan worden richting de verschillende stakeholders. De pensioenfederatie maakt onderscheid tussen een aantal kostensoorten: Algemene kosten De algemene kosten betreffen kosten die niet direct toegerekend kunnen worden aan de pensioenuitvoering of vermogensbeheer. Deze kosten betreffen kosten voor bestuur en commissies, externe adviseurs en toezichthouders. De algemene kosten worden pro rato verdeeld over pensioenuitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten. Kosten van pensioen- en vermogensbeheer Dit betreft de integrale kosten voor pensioenbeheerdienstverlening van TKP. Verder bestaan de kosten van pensioenbeheer met name uit contributies en bijdragen, bestuurskosten, communicatiekosten, accountantskosten en actuariskosten. De pensioenuitvoeringskosten worden gerapporteerd in euro’s per deelnemer, waarbij het aantal deelnemers de som is van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden. Er is geen sprake van kosten inzake herverzekering en/of van kosten die door de werkgever worden gedragen. In deze kosten zitten geen schattingselementen. 1.
2.
3.
Kosten van pensioenbeheer: dit betreft de integrale kosten voor pensioenbeheerdienstverlening van TKP. Verder bestaan de kosten van pensioenbeheer met name uit contributies en bijdragen, bestuurskosten, communicatiekosten, accountantskosten en actuariskosten. De pensioenuitvoeringskosten worden gerapporteerd in euro’s per deelnemer, waarbij het aantal deelnemers de som is van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden. Er is geen sprake van kosten inzake herverzekering en van kosten die door de werkgever worden gedragen. In deze kosten zijn een aantal kleine schattingen opgenomen met betrekking tot nog te verwachten kosten. Kosten van vermogensbeheer: deze kosten betreffen de vergoeding voor de integrale vermogensbeheerdienstverlening van GEAM en KBC. Ook bevatten deze kosten de overige kosten met betrekking tot het vermogensbeheer, waaronder de accountantskosten, bewaarvergoedingen, administratiekosten en juridische kosten. De kosten vermogensbeheer worden gerapporteerd als een percentage van het gemiddeld belegd vermogen. Het aandeel geschatte kosten is beperkt. Dit betreft met name kosten in onderliggende beleggingsstructuren. Transactiekosten: deze kosten betreffen de toe- en uittredingsvergoedingen van de beleggingsfondsen. In 2013 hebben uitsluitend transacties plaatsgevonden bij KBC, die vervolgens alleen transactiekosten in rekening brengt voor beleggingen in fondsen met een passief beleggingsbeleid. Voor alleen het Plato Institutional Index Fund Emerging Markets Equities geldt dat er een passief beleggingsbeleid gevoerd wordt, derhalve zijn alle transactiekosten toe te rekenen aan dit fonds. De transactiekosten worden gerapporteerd als een percentage van het gemiddeld belegd vermogen.
In de volgende tabel worden de uitvoeringskosten weergegeven:
Pensioenbeheerkosten (in euro per deelnemer) Netto vermogensbeheerkosten (in % van het gemiddeld belegd vermogen) Transactiekosten (in % van het gemiddeld belegd vermogen)
52
2013
2012
€ 639
€ 479
0,21%
0,36%
0,02%
0,05%
De pensioenbeheerskosten per deelnemer zijn ten opzichte van 2012 hoger. Op totaalniveau zijn deze kosten met ruim € 100K gestegen door met name hogere kosten voor accountant, actuaris, TKP en bestuur (opleiding en risico-analyse), daarbij komt dat het aantal actieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden gedaald is ten opzichte van 2012. De daling van de vermogensbeheerkosten is het gevolg van de overgang naar KBC Asset Management, waar minder kosten in rekening worden gebracht.
7.10
Statutenwijziging
In 2013 hebben geen statutaire wijzigingen plaatsgevonden.
53
8.
Verwachte gang van zaken
Ondersteund door de nieuwe pensioendirecteur zal het bestuur ook in 2014 een volle agenda hebben. Het aanpassen van de regeling per 1 januari 2015 in lijn met de nieuwe wetgeving is daarbij een zeer belangrijke factor. De houdbaarheid van de regeling is een ander onderwerp van gesprek tussen aangesloten werkgevers en werknemers zodat ook dat onderwerp naar alle waarschijnlijkheid gevolgen gaat hebben voor de regeling vanaf 2015. In de eerste helft van 2014 zal het bestuur de implementatie van het nieuwe bestuursmodel op basis van de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen afronden. Daarnaast zal een van de GE-divisies (Equipment Services/TIP) wegens een dispositie uittreden uit het pensioenfonds. Al naar gelang hoe de uittreding plaatsvindt, zal dit mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de exitclausule uit de uitvoeringsovereenkomst. Zodra meer duidelijkheid komt over het te wijzigen FTK zal het bestuur zich ook in meer detail wederom buigen over dit onderwerp en alle gerelateerde zaken. Risico-inventarisatie bij de deelnemers zal hiermee samenhangend eveneens een belangrijk onderwerp worden voor 2014.
Breda, 16 mei 2014
mw. Y.M.M. den Bakker, voorzitter R. de Bie D.L. Coupar mw. H. Damhuis T.H.M. Kruijs, secretaris M.C.J.W. Kruize T.A. Sardar D. van Unnik B. Vroegh
54
Jaarrekening
55
9.
Jaarrekening
9.1
Balans per 31 december 2013 (na resultaatbestemming) 31-12-2013
31-12-2012
€
€
200.057 1.473 1.460 360 4.823
159.098 1.330 0 4.656 474
208.173
165.558
29.274 173.871 1.473 849 2.706
-2.023 159.609 1.330 5.156 1.486
208.173
165.558
ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds Beleggingen voor risico deelnemers Aandeel herverzekeraar Vorderingen en overlopende activa Overige activa
(1) (2) (3) (4) (5)
TOTAAL ACTIVA PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Overige voorzieningen Overige schulden en overlopende passiva
(6) (7) (8) (9) (10)
TOTAAL PASSIVA
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 65.
56
9.2
Staat van baten en lasten 2013 €
2012 €
€
€
Baten Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premiebijdragen risico deelnemers Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Beleggingsresultaten risico deelnemers Baten uit herverzekering Overige baten
(11) (12) (13) (14) (15) (16)
Totaal baten
21.103 50 19.910 139 1.460 59
21.808 55 16.761 115 0 913
42.722
39.651
906 689
543 571
Lasten Pensioenuitkeringen (17) Pensioenuitvoeringskosten (18) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (19) - Pensioenopbouw - Toeslagverlening - Rentetoevoeging - Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging marktrente - Wijziging actuariële uitgangspunten - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Aanpassing sterftekansen - Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
12.952 6.171 583
13.109 1.945 2.206
-658 -8.277 0
-546 5.314 1.670
500 1.485
-14 0
-92
-561 12.664
23.123
(20) (21)
1.460 138
0 289
(22) (23) (24) (25) (26)
143 -4.307 340 -687 80
-15 2.768 22 40 1
Totaal lasten
11.425
27.340
Saldo van baten en lasten
31.297
12.311
Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Mutatie overige voorzieningen Saldo herverzekering Saldo overdracht van derden Overige lasten
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf pagina 84. Bestemming van het saldo van baten en lasten Algemene reserve
31.297
57
12.311
9.3
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. 2013 €
2012 €
€
€
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangsten Ontvangen premies Ontvangen in verband met overdracht van rechten Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars Overig
26.636 2.178 1.381 78
22.449 208 0 860 30.273
Uitgaven Betaalde pensioenuitkeringen Betaald in verband met overdracht van rechten Betaalde premies herverzekering Betaalde pensioenuitvoeringkosten
-914 -1.490 -864 -649
23.517 -527 -248 -879 -503
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
-3.917
-2.157
26.356
21.361
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Ontvangsten Verkopen en aflossingen van beleggingen Rebates
26.839 723
76.336 646 27.562
76.982
Uitgaven Aankopen beleggingen
-49.569
-99.403
Totale kasstroom uit beleggingsactiveiten
-22.007
-22.421
Netto kasstroom
4.349
-1.060
Mutatie liquide middelen
4.349
-1.060
Samenstelling geldmiddelen 2013
2012
€
€
Liquide middelen primo boekjaar Liquide middelen ultimo boekjaar
474 4.823
1.535 474
Waarvan: Voor risico pensioenfonds Voor risico deelnemers
4.823 0
474 0
58
9.4
Toelichting op de jaarrekening
9.4.1
Algemeen
Activiteiten Het doel van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland, statutair gevestigd te Breda is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregelingen van de aangesloten ondernemingen van General Electric in Nederland. Overeenstemmingsverklaring De jaarrekening is opgesteld volgens de voorschriften die zijn vastgelegd in Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. Het bestuur heeft op 16 mei 2014 de jaarrekening opgemaakt. Referenties In de balans en de staat van baten en lasten zijn referenties opgenomen waarmee wordt verwezen naar de toelichting.
9.4.2
Grondslagen
9.4.2.1
Algemene grondslagen
Alle bedragen in de jaarrekening zijn vermeld in euro's x 1.000, mits anders is aangegeven. Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico's met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post 'nog af te wikkelen transacties'. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Vreemde valuta Functionele valuta De jaarrekening is opgesteld in euro's, zijnde de functionele en presentatievaluta van het pensioenfonds. Transacties, vorderingen en schulden Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de koers op transactiedatum. Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro's tegen de koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten gunste of ten laste van de staat van baten en lasten. 59
De koersen van de belangrijkste valuta zijn: 31 december 2013 USD GBP JPN CHF SEK
0,7257 1,2020 0,0069 0,8160 0,1130
Gemiddeld 2013 0,7535 1,1785 0,0078 0,8144 0,1156
31 december 2012
Gemiddeld 2012
0,7585 1,2329 0,0088 0,8286 0,1166
0,7752 1,2320 0,0097 0,8305 0,1151
Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. In 2013 heeft het pensioenfonds de ervaringssterfte geactualiseerd. De corrrectiefactoren op de sterftekansen conform inkomensklasse Hoog, zijn door Mercer in 2013 geactualiseerd op basis van CBS gegevens tot en met 2012 en door het pensioenfonds per 1 januari 2013 ingevoerd. Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. 9.4.2.2
Grondslagen voor waardering van activa en passiva
Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Het begrip marktwaarde is te beschouwen als synoniem van reële waarde. Onder waardering op marktwaarde wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. De waardering van participaties in beleggingsinstellingen geschiedt tegen marktwaarde. Voor beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit de marktnotering per balansdatum. De waardering in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen geschiedt tegen actuele waarde. Beleggingen voor risico pensioenfonds en voor risico deelnemers worden op dezelfde wijze gewaardeerd. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van de niet-beursgenoteerde vastgoedbelegging per balansdatum. 60
Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. De actuele waarde van niet-beursgenoteerde aandelen en participaties in beleggingsfondsen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van het niet-beursgenoteerde aandeel per balansdatum. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige netto kasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijden. De lopende interest op vastrentende waarden wordt gepresenteerd als onderdeel van de marktwaarde van de vastrentende waarden. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Indien een derivatenpositie negatief is wordt het bedrag onder de schulden verantwoord. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde Beleggingen voor risico deelnemers De grondslagen voor de waardering van de beleggingen voor risico deelnemers zijn gelijk aan die voor de beleggingen voor risico van het pensioenfonds worden aangehouden. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Bij de waardering van de vorderingen wordt rekening gehouden met de kredietwaardigheid van de herverzekeraar. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Liquide middelen Liquide middelen worden tegen nominale waarde gewaardeerd. Onder de liquide middelen zijn opgenomen die kas- en banktegoeden die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel een looptijd korter dan twaalf maanden hebben. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Rekening-courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen onder kortlopende schulden. Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans.
61
Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toezeggingen tot) toeslagen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of toeslagen op de opgebouwde pensioenaanspraken worden verleend. Alle per balansdatum bestaande besluiten tot toeslagverlening (ook voor besluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex-antecondities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen:
De gehanteerde marktrente die gebaseerd is op de RTS zoals gepubliceerd door DNB per 31 december 2013. Deze RTS is gebaseerd op de Ultimate Forward Rate (UFR) en driemaandsgemiddelde. Overlevingstafels, te weten de AG-prognosetafels 2012-2062. De sterftekansen zijn aangepast door toepassing van ervaringssterfte: leeftijdsafhankelijke correctiefactoren op inkomensklasse Hoog. Partnersysteem: voor uitgesteld nabestaandenpensioen, behorend bij niet ingegaan pensioen, wordt het systeem van onbepaalde partner gehanteerd. Na pensioenering wordt van het latente partnerpensioen het systeem van bepaalde partner gehanteerd. Daarnaast is voor partnerpensioen aangenomen dat de vrouwelijke partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en de mannelijke partner 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. Kostenopslag ter grootte van 2% van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband met toekomstige administratie- en excassokosten. Voor arbeidsongeschikte deelnemers wordt de technische voorziening voor het arbeidsongeschikte deel berekend als de contante waarde van de op de pensioendatum in uitzicht gestelde pensioenen bij een tot die datum voortgezette pensioenopbouw. Voor latent wezenpensioen wordt geen voorziening opgenomen.
Overige technische voorzieningen De voorziening voor deelnemers die korter dan 24 maanden ziek zijn en die derhalve nog niet arbeidsongeschikt zijn, bestaat uit de in de premie opgenomen risicopremies voor premievrijstelling en arbeidsongeschiktheidspensioen van het boekjaar en het vorige boekjaar. Voorzieningen voor risico van deelnemers De waardering van de voorzieningen voor risico van deelnemers wordt bepaald door de waardering van de tegenover deze voorzieningen aangehouden beleggingen. Overige voorzieningen Voorzieningen worden gevormd voor in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die op de balansdatum bestaan waarbij het waarschijnlijk is dat een uitstroom van middelen noodzakelijk is en waarvan de omvang op betrouwbare wijze is te schatten. De voorzieningen worden gewaardeerd op de beste schatting van de bedragen die noodzakelijk zijn om de verplichtingen per balansdatum af te wikkelen. De voorzieningen worden gewaardeerd op de contante waarde van de uitgaven die naar verwachting noodzakelijk zijn om de verplichtingen af te wikkelen. Wanneer verplichtingen naar verwachting door een derde zullen worden vergoed, wordt deze vergoeding als een actief in de balans opgenomen indien het waarschijnlijk is dat deze vergoeding zal worden ontvangen bij de afwikkeling van de verplichting. De overige voorzieningen worden opgenomen tegen nominale waarde. Onder overige voorzieningen is opgenomen de NBC-exitbijdrage. Ten opzichte van 2012 is de post overige voorzieningen afgenomen met het gereserveerde bedrag ten behoeve van de voorwaardelijk toekomstige toeslagen voor inactieven over de jaren 2010, 2011 en 2012, omdat deze toegekend zijn.
62
Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs. Dat is gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten. Kortlopende schulden hebben een looptijd korter dan een jaar.
9.4.2.3
Grondslagen voor bepaling van het resultaat
Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen premie. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Extra stortingen en opslagen op de premie zijn eveneens als premiebijdragen verantwoord. Daarnaast zijn bijdragen voor toekomstige toeslagen voor inactieven ook verantwoord in de premiebijdragen. Premiebijdragen risico deelnemers Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar) bijdragen van deelnemers in het kader van de beschikbare-premieregeling. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Afschrijvingen en andere exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Beleggingsresultaten risico deelnemers De grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico deelnemers zijn gelijk aan de grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico pensioenfonds. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben.
63
Indexering en overige toeslagen Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de CAO. De toeslagverlening heeft een onvoorwaardelijk karakter. Het pensioenfonds streeft ernaar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,351%, op basis van de éénjaarsrente uit de RTS aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Een resultaat op overdrachten kan ontstaan doordat de vrijval van de voorziening plaatsvindt tegen fondstarieven, terwijl het bedrag dat wordt overgedragen gebaseerd is op de wettelijke factoren voor waardeoverdrachten. De tarieven van het pensioenfonds wijken af van de wettelijke tarieven. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De overige mutaties ontstaan door mutaties in de aanspraken door overlijden, arbeidsongeschiktheid en pensioneren. Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers De mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers betreft de wijzigingen in de waarde van de technische voorziening voor risico deelnemers. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. 9.4.2.4
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is volgens de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
64
9.4.3
Toelichting op de balans per 31 december 2013
ACTIVA 1. Beleggingen voor risico pensioenfonds Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Liquide middelen
Totaal
€
€
€
€
€
€
Stand per 1 januari 2013 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties Stand per 31 december 2013
391 0 0 0
77.389 25.144 -13.748 15.034
77.596 17.652 -4.415 -917
818 4.677 -8.676 4.552
2.905 2.095 0 0
159.099 49.569 -26.838 19.669
9
-1.257
-194
0
0
-1.442
400
103.563
89.721
1.373
5.000
200.057
Schuldpositie derivaten (credit)
12 200.045 Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Liquide middelen
Totaal
€
€
€
€
€
€
Stand per 1 januari 2012 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties Stand per 31 december 2012
370 391 -480 110
391
58.402 85.520 -75.166 9.267
59.878 11.583 0 6.552
-633
-417
77.389
77.596
0 0 -505 1.323
0 2.904 0 0
118.650 100.398 -76.151 17.252 -1.050
818
2.904
159.098
Schuldpositie derivaten (credit)
10 159.088
Overige mutaties betreffen voornamelijk de kosten van vermogensbeheer die binnen de beleggingsfondsen in rekening worden gebracht. 31-12-2013
31-12-2012
€
€
Vastgoedbeleggingen Participaties in beursgenoteerde fondsen
400
391
De vastgoedbeleggingen bestaan voor € 339 uit beleggingen in 'Prologis Trust', € 37 uit 'Land securities GR' en € 24 uit 'Unibail Rodamco'. 65
31-12-2013
31-12-2012
€
€
Aandelen Aandelen, participaties Plato Institutional Index Fund Emerging Markets Equities Aandelen, participaties KBC Institutional Fund SRI World Equity Aandelen, participaties KBC Emerging Markets Equity Fund
0 90.435 13.128
4.750 72.639 0
103.563
77.389
De gehele positie in het Plato Institutional Index Fund Emerging Markets Equities is per 17 december 2013 verkocht, dit betekent tevens dat de gehele securities lending posities conform de intentie van het bestuur afgebouwd is. Het pensioenfonds belegt in aandelenfondsen van KBC, deze fondsen bevatten geen aandelenposities met een belang groter dan 5% van de totale belegging in aandelen. Omdat General Electric USA voldoet aan de SRI (Socially Responsible Investing) criteria wordt via KBC Institutional Fund SRI World Equity ook belegd in General Electric. Het pensioenfonds participeert voor 1,2% van de gehele aandelenportefeuille in General Electric. Vastrentende waarden Obligaties
89.721
77.596
89.721
77.596
De vastrentende portefeuille is per 1 oktober 2013 overgebracht naar KBC. Dit is uitgevoerd onder begeleiding van State Street Transactions Services en er is vervolgens door KPMG een Rapport van feitelijke bevindingen afgegeven. Tot aan de transitie van deze portefeuille werd er zowel bij KBC als GEAM belegd in vastrentende waarden. De waarde die overgeboekt is vanuit GEAM Euro Fixed Income Fund is € 78.058. Vanuit het GEAM Euro Fixed Income Fund zijn voornamelijk stukken overgedragen aan KBC voor € 78.058. Bij KBC maken deze stukken deel uit van een discretionaire beleggingsportefeuille. Het bestuur heeft in 2013 besloten om in 24 maanden 50% van de economische renterisico van de verplichtingen af te dekken. Het pensioenfonds belegt in obligaties, maar er zijn geen vastrentende waarde posities met een belang groter dan 5% van het totaal van de beleggingen in obligaties. Derivaten Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2013: 2013 Type contract
Valutaderivaten
Gemiddelde looptijd
Korter dan 1 jaar
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
€
€
€
€
76.575
1.362
1.374
12
76.575
1.362
1.374
12
Met betrekking tot de derivatenportefeuille wordt het tussentijdse verlies gedekt door cash op de rekening. In 2012 was de waarde van de derivatenportefeuille € 808, waarvan € 10 aan negatieve waarden.
66
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals bijvoorbeeld derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
0 0 89.721 0 5.000
400 103.563 0 1.361 0
0 0 0 0 0
400 103.563 89.721 1.361 5.000
94.721
105.324
0
200.045
Per 31 december 2013 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Liquide middelen
In het bovenstaande overzicht is de negatieve derivatenpositie van € 12 duizend (opgenomen onder de schulden) ook meegenomen. Afgeleide Direct marktmarktWaarderingsnoteringen noteringen modellen Totaal Per 31 december 2012 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Liquide middelen
0 0 0 0 2.904
391 77.389 77.596 808 0
0 0 0 0 0
391 77.389 77.596 808 2.904
2.904
156.184
0
159.088
31-12-2013
31-12-2012
€
€
2. Beleggingen voor risico deelnemers Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Liquide middelen Overige beleggingen
0 535 909 29 0
10 584 357 330 49
1.473
1.330
De beleggingen voor risico deelnemers zitten voor € 846 (2012: € 718) in de Geflex-regeling en voor € 627 (2012: € 612) in de Gesave-regeling. Het betreft beleggingen in beleggingsfondsen van Robeco u.h.v. de Geflexen Gesave- regeling. De onder "liquide middelen" opgenomen beleggingen betreffen deelnemingen in de Flexioen Spaarrekening. De beleggingen voor risico deelnemers is gelijk aan verplichting voor risico deelnemers, het verloop van deze beleggingen wordt weergegeven onder '8. Voorziening pensioenverplichting risico deelnemers'. 3. Aandeel herverzekeraar Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
1.460
67
0
Het aandeel herverzekeraar betreft een tweetal AO-gevallen, waarvoor de contante waarde van de toekomstige uitkeringen van de herverzekeraar aan het pensioenfonds bepaald is. Hierbij is er gerekend met een revalidatiekans van 0% wat betekent dat het uitgangspunt is dat de deelnemer arbeidsongeschikt blijft. Conform RJ 610 art. 224 is het aandeel herverzekeraar gelijkgesteld aan het herverzekeringsdeel technische voorzieningen. Dit betreft derhalve een latente vordering op de herverzekeraar, de acute vordering is verantwoord onder de kortlopende vorderingen. Het herverzekeringsdeel van de technische voorzieningen bestaat uit een vordering op Alhermij van € 1.460. Gegeven de credit ratings van de herverzekeraar (Alhermij; AA-), is in 2013 geen voorziening uit hoofde van kredietrisico op het herverzekeringsdeel technische voorzieningen opgenomen. 31-12-2013
31-12-2012
€
€
4. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen op de werkgever(s) Vorderingen uit herverzekering Overige vorderingen en overlopende activa
8 228 124
3.410 1.166 80
360
4.656
De vordering op de herverzekeraar betreft een door de herverzekeraar toegekende claim voor arbeidsongeschiktheid die is ontstaan in 2013 en ook betrekking heeft op 2013. Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. Vordering op de werkgever(s) 0 8
2.259 1.151
8
3.410
4.823
474
Vordering herstelpremie 2012 en 2013 Vordering op sponsor inzake premieafrekening
5. Overige activa Bank, rekening-courant ING De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds. PASSIVA 6. Stichtingskapitaal en reserves 2013
2012
€
€
Algemene reserve Stand per begin boekjaar Bestemming saldo van baten en lasten
-2.023 31.297
-14.334 12.311
29.274
-2.023
Dekkingsgraad, vermogenspositie en herstelplan De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal (exclusief de balansposities voor risico deelnemers) minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het fonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het fonds gebruik van het standaardmodel. Het bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico's van het fonds. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder paragraaf 9.4.3.1. 68
Op basis hiervan bedraagt het (minimaal) vereist vermogen op 31 december: 2013
2012
€
€
Stichtingskapitaal en reserves Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
29.274 8.136 47.073
-2.023 7.380 43.701
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan als gevolg hiervan worden gekarakteriseerd als reservetekort. Herstelplan
In de uitvoeringsovereenkomst is vastgelegd dat in geval van een dekkings- of reservetekort de verschuldigde pensioenpremie verhoogd kan worden. In eerste instantie bleek uit de continuïteitsanalyse dat een verhoging van de premie niet noodzakelijk was. In een later stadium is alsnog besloten dat een verhoging premie nodig was.
Geen toeslagverlening tot het minimaal vereist eigen vermogen is bereikt.
Het korte termijn herstelplan is aan het eind van 2013 afgelopen. Dit betekent dat de dekkingsgraad eind 2013 zich op het niveau van het Minimaal Vereist Eigen Vermogen moest bevinden: 104,7%. De dekkingsgraad ligt eind 2013 ruim boven dit niveau. Het lange termijn herstelplan is nog wel van kracht, doordat de dekkingsgraad onder het niveau van het Vereist Eigen Vermogen ligt. Medio februari 2014 is de evaluatie van het herstelplan ingediend bij DNB, met daarin de verwachting voor de ontwikkeling van de dekkingsgraad in 2014. De dekkingsgraad ultimo 2014 wordt geschat op 124,3%. In de evaluatie is gerekend met de op het moment van indienen van de evaluatie ingeschatte dekkingsgraad van 116,6%. Uit de evaluatie van het herstelplan blijkt dat het fonds naar verwachting in de loop van 2015 de dekkingsgraad bereikt die behoort bij het Vereist Eigen Vermogen. De evaluatie van het herstelplan begin 2014 heeft geen aanleiding gegeven om een extra herstelpremie te vragen aan de werkgevers. 31-12-2013
31-12-2012
€
€
7. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Herverzekeringsdeel technische voorziening Overige technische voorzieningen
69
170.541 1.460 1.870
157.877 0 1.732
173.871
159.609
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (excl. OTV en herverzekeringsdeel) Stand per begin boekjaar Pensioenopbouw inc. excassokostenopslag Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
2013
2012
€
€
157.877 12.952 6.171 583 -658 -8.277 0 500 1.485 -92
134.754 13.109 1.945 2.206 -546 5.314 1.670 -14 0 -561
170.541
157.877
Ultimo boekjaar bedraagt de gemiddeld gewogen discontovoet 3,0% (2012: 2,7%) Pensioenopbouw De pensioenopbouw 2013 bestaat uit de volgende onderdelen (bedragen x €1.000) : - Benodigd voor excassokostenopslag: 217 - Benodigd bedrag voor pensioenaangroei (coming service): 10.942 - Risicokoopsom overlijden: 765 - Risicokoopsom arbeidsongeschikten: 919 - Inkoop pensioen uit spaarsaldo Geflex/Gesave: 49 - Benodigd voor FVP-bijdragen 60 Toeslagverlening Voor actieve deelnemers verhoogt het pensioenfonds ieder jaar het opgebouwde pensioen tijdens deelname aan de pensioenregeling met de ontwikkeling van de CAO-lonen inclusief bijzondere beloningen voor Particuliere bedrijven over de periode 1 oktober van het voorafgaande jaar tot en met 30 september van het jaar waarover de verhoging plaatsvindt, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het betreft een onvoorwaardelijke toeslagverlening die gefinancierd wordt door premiebetaling. In de Toeslagenmatrix is dit te karakteriseren door toeslagcategorie F2. Het opgebouwde pensioen is voor actieve deelnemers dit jaar met 0,92% verhoogd. Voor inactieve deelnemers probeert het pensioenfonds ieder jaar het pensioen te verhogen met het consumenten prijsindexcijfer alle huishoudens over de periode 1 oktober van het voorafgaande jaar tot en met 30 september van het jaar waarover de verhoging plaatsvindt, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het betreft een voorwaardelijke toeslagverlening die gefinancierd wordt door premiebetaling. Het bestuur neemt ieder jaar een besluit over de toeslagverlening. In de Toeslagenmatrix is dit te karakteriseren door toeslagcategorie D2. Het opgebouwde pensioen is dit jaar voor niet actieve deelnemers met 2,45% verhoogd. Dit percentage is exclusief inhaaltoeslag over de jaren 2010 tot en met 2012. - reguliere toeslag (01-01-2014): € 2.843 - inhaaltoeslagen: € 3.328 Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,351%, op basis van de éénjaarsrente uit de RTS aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode.
70
Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. De ontwikkeling van de marktrente in 2012 en 2013 is als volgt: Rentepercentage per 31 december 2012 2013
2,70 3,00
Wijziging actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het fonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen Onttrekking aan de technische voorzieningen
2.102 -1.602
63 -77
500
-14
Aanpassing sterftekansen In 2013 heeft fonds de ervaringssterfte geactualiseerd. De correctiefactoren op de sterftekansen conform inkomensklasse Hoog, zijn door Mercer in 2013 geactualiseerd en door het fonds per 1 januari 2013 ingevoerd. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen (inc. voorziening herverzekering, overige technische voorziening en incassokostenopslag) is naar categorieën als volgt samengesteld: 2013 € Actieven Gepensioneerden Slapers Voorziening voor pensioenverplichtingen
2012
aantallen
€
aantallen
96.610 14.851 62.410
1.034 44 865
101.420 10.713 47.476
1.157 32 713
173.871
1.943
159.609
1.902
Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregeling kan worden gekenmerkt als een (voorwaardelijk) geïndexeerde opbouwregeling. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,1% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Tevens bestaat het recht op nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen en wezenpensioen. Jaarlijks beslist het bestuur van het fonds de mate waarin de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst. Het fonds heeft besloten de pensioenregeling met ingang van 1 januari 2014 te wijzigen. Vanaf 2014 vindt de pensioenopbouw plaats met een bijbehorende pensioenleeftijd van 67 jaar. In 2013 heeft nog pensioenopbouw plaatsgevonden met een pensioenleeftijd van 65 jaar. De reeds opgebouwde rechten per eind 2013 blijven ongewijzigd en zijn niet omgezet naar pensioenleeftijd 67. Inhaaltoeslagen Afhankelijk van de financiële positie van het fonds, kan het bestuur besluiten om een inhaaltoeslag toe te kennen aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Een inhaaltoeslag wordt toegekend, voor zover in het verleden niet is geïndexeerd. Hieronder volgt een specificatie van het verschil tussen de volledige en de werkelijk toegekende toeslagen. Aan actieve deelnemers worden geen inhaaltoeslagen toegekend, over 2013 geldt een toeslag van 0,92%. 71
In 2013 is aan de pensioengerechtigden en gewezen deelnemers het volledige percentage aan inhaaltoeslag van 6,73% toegekend indien zij op 1 januari 2011 reeds gepensioneerd of gewezen deelnemer waren en op 1 januari 2014 nog steeds. De opbouw hiervan wordt in de onderstaande tabel weergegeven. Voor de premievrije deelnemers en de gepensioneerden is deze specificatie in de volgende tabel opgenomen. Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers 2010 2011 2012 2013
1,58 2,71 2,30 2,45
1,58 2,71 2,30 2,45
-
1,58 4,33 6,73 -
2013
2012
€
€
Mutatieoverzicht herverzekeringsdeel technische voorziening Stand begin boekjaar Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Toevoeging uit hoofde van claim/schadegeval
0 3 -245 -3 1.705
0 0 0 0 0
1.460
0
31-12-2013
31-12-2012
€
€
Overige technische voorzieningen Voorziening voor ingegane ziektegevallen
1.870
1.732
Deze voorziening wordt opgenomen voor deelnemers die korter dan 24 maanden ziek zijn en die derhalve nog niet arbeidsongeschikt zijn. De voorziening wordt berekend door uit te gaan van twee maal de in de premie opgenomen risicopremies voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen van het boekjaar en het vorige boekjaar. 2013
2012
€
€
Voorziening voor ingegane ziektegevallen Stand per begin boekjaar Toevoeging boekjaar Vrijval
1.732 920 -782
1.443 950 -661
1.870
1.732
1.330 50 -46 139
1.345 55 -185 115
1.473
1.330
8. Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Verloop voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Stand per begin boekjaar Inleg premie deelnemers Uitkeringen en onttrekkingen Beleggingsresultaten risico deelnemers
72
31-12-2013
31-12-2012
€
€
9. Overige voorzieningen Overige voorzieningen
849
5.156
De overige voorziening bestaat volledig uit het resterende gedeelte van het NBC-exitbedrag. Dit bedrag heeft betrekking op de exitbepaling die in 2011 is toegepast bij de uittreding van Universal Pictures. Op jaarbasis valt een bedrag van circa € 30 vrij over een periode van 30 jaar. In 2012 was in de overige voorzieningen nog de reservering voor inhaaltoeslagen opgenomen. Inmiddels is dit gedeelte uit de voorzieningen onttrokken ten behoeve van de toegekende inhaaltoeslagen. 2013
2012
€
€
Overige voorzieningen Stand per begin boekjaar Reservering premie 2012 toeslag inactieven Exitbedrag NBC Toekenning inhaaltoeslagen Vrijval solvabiliteitsopslag
5.156 0 -30 -3.328 -949
2.388 1.889 879 0 0
849
5.156
Toekenning inhaaltoeslagen: In de overige voorzieningen was € 4.277 aan gereserveerde premie opgenomen, afkomstig uit de premies van 2010, 2011 en 2012. Dit bedrag valt in 2013 vrij vanwege de toekenning van inhaaltoeslagen. Hiervoor is € 3.328 nodig om de toeslagen toe te kennen. Het restant (€ 949) bestaat voornamelijk uit de solvabiliteitsopslag die in de premie was opgenomen. Exitbedrag NBC: Het exitbedrag NBC heeft betrekking op de exitbepaling die in 2011 is toegepast bij de uittreding van Universal Pictures. De exitvergoeding is begin 2012 voldaan door General Electric Corporate en bedraagt € 909. 31-12-2013
31-12-2012
€
€
10. Overige schulden en overlopende passiva Schulden aan werkgever(s) Derivaten Afrekening premie herverzekering Beleggingscrediteuren Crediteuren en overlopende posten
2.136 12 55 0 504
0 10 309 1.050 117
2.706
1.486
De schuld aan de werkgevers betreft de teveel betaalde premie over 2013, welke na de definitieve vaststelling van de premie teruggestort zal worden naar de verschillende werkgevers. Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. 9.4.3.1
Risicobeheer
Het fonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico's. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Het solvabiliteitsrisico is daarmee het belangrijkste risico voor het fonds. In 2011 heeft het bestuur een uitgebreide risicoanalyse uitgevoerd. De uitkomsten hiervan vormen mede de basis voor het beleid van het fonds en toelichting hierna. Dit beleid is verwoord in de ABTN van het fonds. Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van de risico's. Deze beleidsinstrumenten betreffen: - beleggingsbeleid - premiebeleid 73
- herverzekeringsbeleid - toeslagbeleid De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van de continuïteitsanalyse en de Asset Liability Management-studie (ALM-Studie) die in respectievelijk 2009 en 2011 zijn uitgevoerd. In 2011 heeft het bestuur een ALM-studie laten uitvoeren door Aon Hewitt Associates B.V. De voornaamste conclusies en observaties uit de ALM-studie zijn: 1) De huidige assetmix (50% zakelijke waarden en 50% vastrentende waarden) voldoet. 2) De gewenste duration-mismatch van 50% voldoet. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid door de vermogensbeheerders moet plaatsvinden. Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in mandaatovereenkomsten met de vermogensbeheerders. De mandaten zijn gericht op passief vermogensbeheer. Voor verschillende tabellen in de risico paragraaf geldt dat de cijfermatige toelichting in 2013 uitgebreider is dan 2012. De reden hiervoor ligt in het feit dat KBC, de nieuwe vermogensbeheerder, uitgebreidere informatie beschikbaar stelt dan GEAM. Om dezelfde reden hebben we niet in alle gevallen de vergelijkende gegevens beschikbaar. Solvabiliteitsrisico's Algemeen Het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV) moet worden aangehouden ter dekking van algemene risico's zoals beleggingsrisico's, overlijdensrisico's en arbeidsongeschiktheidsrisico's. Indien een fonds niet over dit vermogen beschikt is er sprake van een dekkingstekort en moet het een kortetermijnherstelplan indienen bij de toezichthouder. Het Vereist Eigen Vermogen (VEV) is de omvang van het eigen vermogen waarover een fonds minimaal moet beschikken. Indien een fonds niet over dit vermogen beschikt is er sprake van een reservetekort en moet het een langetermijnherstelplan indienen bij de toezichthouder. Het VEV is het vermogen dat hoort bij de evenwichtssituatie van een fonds. In deze situatie is het eigen vermogen zodanig dat het over 1 jaar met een zekerheid van 97,5% meer bezittingen heeft dan verplichtingen. Het fonds bepaalt het VEV met behulp van het standaardmodel dat door de toezichthouder is vastgesteld. Actuele situatie pensioenfonds Ultimo december 2013 is met het standaardmodel per risicofactor de vereiste solvabiliteit bepaald. De vereiste solvabiliteit per risicofactor is aan de hand van een (wortel)formule gecombineerd tot een totaal vereiste solvabiliteit. Hieronder een wordt een overzicht gegeven van de dekkingsgraad, het MVEV en het VEV ultimo december 2013. Aanwezige dekkingsgraad: 116,8% Dekkingsgraad behorend bij MVEV: 104,7% Dekkingsgraad behorend bij VEV: 127,1% Het vereist eigen vermogen is gebaseerd op de feitelijke portefeuille. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de strategische portefeuille ultimo december 2013, dan zou het vereist eigen vermogen lager zijn uitgekomen (circa 22,3%).
74
De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 1 januari Premie Uitkering Toeslagverlening Korting van aanspraken en rechten Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijziging rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Wijziging Ultimate Forward Rate voorziening pensioenverplichtingen Aanpassing levensverwachting Overige oorzaken Dekkingsgraad per 31 december
2013 %
2012 %
98,7 2,1 0,6 12,1 5,4 -0,9 -1,2
89,5 2,8 10,7 -9,9 6,5 -1,1 0,2
116,8
98,7
Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. De omvang van deze buffers (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (S-toets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico's (na afdekking). De berekening van het vereist eigen vermogen en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: 2013 2012 % S1 Renterisico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico S7 Liquiditeitsrisico S8 Concentratierisico S9 Operationeel risico S10 Actief risico Diversificatie-effect Totaal
% 13,1 16,6 2,2 0,6 7,8 -13,2
14,3 15,8 1,3 1,0 8,1 -13,1
27,1
27,4
Het vereist eigen vermogen is bepaald als de wortel van: S1²+S2²+(0,5x2xS1xS2)+S3²+S4²+S5²+S6²+S10².
Diversificatievoordeel ontstaat doordat in het standaardmodel met behulp van een (wortel)formule wordt verondersteld dat niet alle risico's gelijktijdig optreden. In de formule wordt verondersteld dat een daling van de marktwaarde van zakelijke waarden samengaat met een daling van de rente. De samenhang (correlatie ) tussen het renterisico en het zakelijke waarden risico is 0,5. De correlatie tussen de overige risicofactoren wordt door de toezichthouder ten behoeve van vaststelling van het vereist eigen vermogen gelijk verondersteld aan nul. Op deze wijze is er diversificatie tussen verschillende risicofactoren, d.w.z. dat niet alle risico's gelijktijdig optreden, meegenomen in de formule.
75
Vereist eigen vermogen (buffer) Voorziening pensioenverplichting Vereist pensioenvermogen Aanwezig pensioenvermogen (Totaal activa -/- schulden)
47.073 173.871 220.944 29.274
43.701 159.609 203.310 -2.023
17.799
45.724
Tekort
De buffers zijn berekend op basis van de standaardmethode waarbij voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de feitelijke beleggingsmix in de evenwichtssituatie. Beleggingsrisico De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen omtrent gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd. Renterisico (S1) Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Op balansdatum is de duratie van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duratie van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde 'duratie-mismatch'. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur); waardoor de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het bestuur beseft de impact van het renterisico en heeft in 2011 een strategisch beleggingsplan vastgesteld, waarin het beleid ten opzichte van de risico's benoemd en gekwantificeerd is. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen en kan als volgt worden toegelicht: 31-12-2013 € Vastrentende waarden (vóór derivaten) (Nominale) pensioenverplichtingen
31-12-2012
Duratie
89.721 173.871
€
10,4 23,8
Duratie
77.596 159.609
5,8 24,8
De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: 31-12-2013 € Resterende Resterende Resterende Resterende
looptijd looptijd looptijd looptijd
< > > >
1 jaar 1 jaar en < 5 jaar 5 en < 10 jaar 10 jaar
31-12-2012 %
€
%
833 3.069 11.109 74.710
0,9 3,4 12,4 83,3
5.165 29.707 27.594 15.130
6,7 38,3 35,6 19,5
89.721
100,0
77.596
100,0
De presentatie van de vastrentende waarden in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen zoals in onderstaand overzicht weergegeven.
76
De resterende looptijd van de verplichtingen kan als volgt worden weergegeven: 31-12-2013 € Resterende looptijd < 5 jaar Resterende looptijd > 5 en < 10 jaar Resterende looptijd > 10 en < 20 jaar
31-12-2012 %
€
%
7.375 13.522 152.974
4,2 7,8 88,0
776 4.633 154.200
0,5 2,9 96,6
173.871
100,0
159.609
100,0
Risico zakelijke waarden (S2) Zakelijke waarden risico is het risico dat de waarde van de zakelijke waarden (voornamelijk aandelen, beursgenoteerd indirect vastgoed en converteerbare obligaties) verandert door veranderingen in de marktprijzen voor deze waarden. Het structurele marktrisico wordt beheerst binnen het ALM-proces. Daarin wordt een zodanige beleggingsmix vastgesteld dat het marktrisico acceptabel is. De feitelijke beleggingsmix mag binnen vastgestelde bandbreedtes afwijken van de ALM-beleggingsmix. Voor de beheersing van het marktrisico in samenhang met het renterisico wordt gebruik gemaakt van derivaten. Valutarisico (S3) Valutarisico betreft het risico dat de marktwaarde van de beleggingen in vreemde valuta daalt door een waardedaling van andere valuta's ten opzichte van de euro. Indien een belegging in vreemde valuta wordt afgedekt naar de euro dan hoeft voor dit gedeelte van de portefeuille geen solvabiliteit te worden aangehouden. De netto valuta exposure van de werkelijke portefeuille is circa 5,0%. De valutapositie per 31 december 2013 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: 2013
EUR GBP JPY USD Overige Totaal niet EUR
77
Totaal
Valutaderivaten
Netto positie
Voor afdekking
Afdekking
Na afdekking
€
€
€
106.356
76.575
182.931
8.472 8.498 48.440 26.918
-8.366 -8.031 -48.058 -10.759
106 467 382 16.159
92.328
-75.214
17.114
198.684
1.361
200.045
De valutapositie per 31 december 2012 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: 2012 Totaal
Valutaderivaten
Netto positie
Voor afdekking
Afdekking
Na afdekking
€
€
€
EUR
90.239
60.103
150.342
GBP JPY USD Overige
6.839 6.210 38.150 16.842
-6.782 -5.585 -37.651 -9.277
57 625 499 7.565
Totaal niet EUR
68.041
-59.295
8.746
158.280
808
159.088
Prijsrisico Prijsrisico is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen. Het wordt veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Naast de strategische mix heeft het fonds in het mandaat aan de vermogensbeheerders richtlijnen gesteld aan het maximaal percentage dat namens het fonds in een sector, land of tegenpartij mag worden belegd. Naleving van deze richtlijnen vindt plaats door de beleggingscommissie op basis van onafhankelijke rapportages van custodian State Street Bank. De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar regio is als in de onderstaande tabel, waarbij de categorie 'Overig' bestaat uit beleggingen in Zuid-Afrika en Rusland. Daarnaast geldt dat de vergelijkende cijfers minder uitgebreid zijn ten opzicht van 2013. De reden hiervan is een uitgebreidere weergave bij de nieuwe vermogensbeheerder. Een exact vergelijkbare cijfermatige onderbouwing over 2012 is vanwege deze wijziging van vermogensbeheerder derhalve niet beschikbaar. Dit geldt tevens voor meer toelichtingsmodellen in de risicoparagraaf. 2013 €
2012 %
€
%
EU-landen Europa (niet-EU) Noord-Amerika Zuid-Amerika Japan Zuid-Oost Azie Midden-Oosten Overig
112.425 4.797 55.828 1.986 8.192 12.546 1.117 1.793
56,1 2,4 27,9 1,0 4,1 6,3 0,6 0,9
151.285 2.067 2.683 1.854 0 0 0 0
95,8 1,3 1,7 1,2 -
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastr. waarden Derivaten
198.684 1.361
99,3 0,7
157.889 0
100,0 -
Totaal
200.045
100,0
157.889
100,0
78
De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 2013 € Energie Bouw- en grondstoffen Industrie Duurzame consumentengoederen Consumentengebruiksgoederen Financiële dienstverlening Informatietechnologie Telecommunicatie Nutsbedrijven Overheid en overheidsinstellingen Financiële instellingen Liquiditeiten Overige
2012 %
€
%
5.754 6.345 24.487 23.490 12.300 2.817 799 10.042 4.868 62.002 36.887 5.000 3.893
2,9 3,2 12,2 11,7 6,2 1,4 0,4 5,0 2,4 31,0 18,4 2,5 2,0
0 0 47.683 0 0 17.059 0 0 0 57.341 32.159 3.529 118
30,2 10,8 36,3 20,4 2,2 0,1
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastr. waarden Derivaten
198.684 1.361
99,3 0,7
157.889 0
100,0 -
Totaal
200.045
100,0
157.889
100,0
Grondstoffenrisico (S4) De benodigde solvabiliteit voor het risico van het beleggen in grondstoffen is bepaald aan de hand van een risicoscenario waarbij een 30% waardedaling wordt verondersteld. Het pensioenfonds belegt niet in grondstoffen ultimo december 2013. Kredietrisico (S5) Bij kredietrisico dient het effect van de kredietwaardigheid van de tegenpartij op de marktwaarde van de obligatieportefeuille tot uitdrukking te komen. Voor de vaststelling van de solvabiliteitswaarde van het onderdeel kredietrisico wordt de kredietspread bepaald door het effectieve rendement van alle obligaties binnen de portefeuille te vergelijken met de relevante kredietrisico vrije rente. Vervolgens wordt de waardedaling per obligatie op basis van kasstromen bepaald indien de kredietspread met 40% zou stijgen. Hierbij is uitgegaan van dat gedeelte van de portefeuille waarover het pensioenfonds kredietrisico loopt. De waardedaling van obligaties die een kredietspread hebben die lager of gelijk is aan nul procent worden niet meegenomen. De markt schat deze obligaties als kredietrisicovrij in. De samenstelling van de vastrentende waarden naar regio's kan als volgt worden samengevat: 2013 €
2012 %
€
%
EU-landen Europa (niet-EU) Noord-Amerika
85.424 1.688 2.609
95,2 1,9 2,9
77.596 0 0
100,0 -
Totaal
89.721
100,0
77.596
100,0
De samenstelling van de vastrentende waarden naar sectoren is als volgt: 2013 € Industrie Duurzame consumentengoederen Consumentengebruiksgoederen Financiële dienstverlening Telecommunicatie Nutsbedrijven Overheid en overheidsinstellingen Financiële instellingen Liquiditeiten
% 1.352 510 853 2.817 1.912 1.504 62.003 15.379 0
79
2012 1,5 0,6 1,0 3,1 2,1 1,7 69,1 17,1 -
€
% 2.651 0 0 304 0 0 57.341 16.675 625
3,4 0,4 73,9 21,5 0,8
Overige Totaal
3.391
3,8
0
-
89.721
100,0
77.596
100,0
De kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille is weergegeven in het volgende overzicht: 2013 €
2012 %
€
%
AAA AA A BBB Geen rating
45.550 29.383 5.219 9.569 0
50,8 32,8 5,8 10,7 -
48.177 17.206 3.593 7.995 625
62,1 22,2 4,6 10,3 0,8
Totaal
89.721
100,0
77.596
100,0
De vastrentende waarden worden in principe via gereglementeerde markten verhandeld. De rating is gebaseerd op Standard & Poors. Verzekeringstechnische risico's (actuariële risico's, S6) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico's zijn de risico's van langleven, overlijden (kortleven), arbeidsongeschiktheid en het toeslagrisico. Langlevenrisico Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van prognosetafels met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaanden-pensioen moet toekennen, waarvoor door het fonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen ('schadereserve'). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Gezien de omvang en het draagvlak van het pensioenfonds worden de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico's voortvloeiende uit de aangaande pensioenverplichtingen herverzekerd. Het betreft een excedentherverzekeringscontract in combinatie met een 'stop loss' herverzekering. Met de excedent-herverzekering wordt het individuele risico boven een bepaalde grens verzekerd (dekking tegen hoge risico's). De 'stop loss' herverzekering dekt de situatie dat er meer 'schadegevallen' zijn gedurende een bepaalde periode ten opzichte van de verwachting. Toeslagrisico Het toeslagrisico omvat het risico dat de ambitie van het bestuur om toeslagen op pensioen toe te kennen in relatie tot de algemene prijsontwikkeling niet kan worden gerealiseerd. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, beleggingsrendementen, looninflatie en demografie (beleggings- en actuariële resultaten) echter, afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. De toeslagverlening voor wat betreft pensioengerechtigden en gewezen deelnemers is voorwaardelijk en voor wat betreft de actieven deelnemers heeft de toeslagverlening een onvoorwaardelijk karakter. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft inzicht in de mate waarin toeslagen kunnen worden toegekend (ook wel aangeduid als de toeslagruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van nominale, rentetermijnstructuur. Omdat er op dit moment geen markt voor financiële instrumenten aanwezig is waaruit de reële rentetermijnstructuur kan worden afgeleid, wordt gebruik gemaakt van een benaderingswijze. De nominale rente kan worden verminderd met een bepaald (vast) percentage dat de toeslagambitie op lange termijn weergeeft. Ook kan gebruik worden gemaakt van de verwachte loon- of prijsinflatie (afhankelijk van de bepalingen omtrent toeslagverlening in het reglement). 80
Ultimo 2013 bedraagt de reële dekkingsgraad 68,1% (31 december 2012: 53,2%). Het fonds heeft deze risico's overwogen en verwerkt in de buffer voor het verzekeringstechnisch risico ultimo 2013. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Het fonds loopt nagenoeg geen liquiditeitsrisico aangezien de premieopbrengsten vele malen hoger zijn dan de pensioenuitkeringen. Dit houdt in dat het pensioenfonds een structureel kasoverschot heeft. Alle beleggingsvormen zijn binnen een bestek van enkele handelsdagen geheel of gedeeltelijk te liquideren. Vanwege de structurele kasoverschotten worden directe beleggingsopbrengsten zoals dividenden en ontvangen rentes herbelegd binnen de mandaten van de vermogensbeheerders. Concentratierisico (S8) Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie toeslagen op de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken te verlenen. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen van de rente, het rendement, de looninflatie en de demografie, alsmede de financiële positie van het fonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat toeslagverlening op de ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken voorwaardelijk is en afhankelijk van de hiervoor genoemde ontwikkelingen. Deze voorwaardelijke toeslagverlening wordt gefinancierd uit de premie. Op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers wordt jaarlijks onvoorwaardelijk toeslag verleend, welke wordt gefinancierd uit de premie. De spreiding in de beleggingsportefeuille is weergegeven in de tabel die is opgenomen bij de toelichting op het kredietrisico. Grote posten kunnen een post van concentratierisico zijn. Om te bepalen welke posten dit betreft worden per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Ultimo 2013 zijn de volgende posten met meer dan 2% van het balanstotaal aanwezig:
2013 €
2012 %
€
%
Vastrentende waarden Belgische staatsobligaties Duitse staatsobligaties Franse staatsobligaties Oostenrijkse staatobligaties
6.535 16.364 19.768 5.443
3,1 7,9 9,5 2,6
3.700 21.462 10.557 3.563
2,2 13,0 6,4 2,2
totaal
48.110
23,1
39.282
23,7
81
Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Deze risico's worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering zijn betrokken. De pensioenuitvoering is uitbesteed aan pensioenuitvoerder TKP. Met TKP is een uitbestedingsovereenkomst en een service level overeenkomsten (SLA) gesloten. Het bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering van de vermogensbeheerders en TKP door middel van performancerapportages (alleen vermogensbeheerders), SLA-rapportages en onafhankelijk getoetste interne beheersingsrapportages (ISAE 3402-rapportages). Aangezien hiermee sprake is van adequate beheersing van de operationele risico's worden door het fonds hiervoor geen buffers aangehouden in de solvabiliteitstoets. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Het systeemrisico maakt geen onderdeel uit van de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets. Derivaten Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van financiële derivaten. Hoofdregel die hierbij geldt, is dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Derivaten worden gebruikt om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen en door zoveel mogelijk te werken met onderpand. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2013: 2013 Type contract
Valutaderivaten
Gemiddelde looptijd
Korter dan 1 jaar
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
€
€
€
€
76.575
1.362
1.374
12
76.575
1.362
1.374
12
Met betrekking tot de derivatenportefeuille wordt het tussentijdse verlies gedekt door cash op de rekening. In 2012 was de waarde van de derivatenportefeuille € 808, waarvan € 10 aan negatieve waarden. Het pensioenfondsbestuur heeft ervoor gekozen geen gebruik te maken van securities lending. 9.4.4
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingsovereenkomst afgesloten met TKP Pensioen BV per 1 september 2007. Het betreft in eerste instantie een langlopende overeenkomst inzake pensioenadministratie en bestuursondersteuning tot en met 31 december 2010. Deze overeenkomst is in juni 2010 door middel van een addendum bij de uitbestedingovereenkomst verlengd met vijf jaar tot en met 31 december 2015. Na genoemde periode wordt de overeenkomst telkens automatisch verlengd met een periode van drie jaar, tenzij partijen in onderling overleg een andere termijn overeenkomen of één van beider partijen deze overeenkomst opzegt. De opzegtermijn bedraagt ten minste 12 maanden. De vergoeding voor 2013 bedraagt € 380 duizend (2012: € 354 duizend). State Street Bank Het pensioenfonds heeft een rechtstreekse overeenkomst met de custodian State Street Bank. De looptijd voor deze overeenkomst is voor onbepaalde tijd en de kosten van State Street Bank worden in rekening gebracht bij het pensioenfonds, in 2013 bedroeg dit € 20 duizend.
82
KBC Asset Management Het pensioenfonds heeft een rechtstreekse overeenkomst afgesloten met KBC Asset Management. De verplichting van KBC wordt hierin beschreven en de looptijd is voor onbepaalde tijd. De vergoeding voor KBC wordt conform afspraak met de beleggingsopbrengsten verrekkend. 9.4.5
Verbonden partijen
Transacties met (voormalige) bestuurders Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders. De bestuurders die in loondienst zijn van de werkgever nemen deel aan de pensioenregeling van het fonds op basis van voorwaarden in het pensioenreglement. Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft een uitvoeringsovereenkomst afgesloten met de werkgevers ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomst zijn:
de werkgever is verplicht al haar werknemers die voor het deelnemerschap in aanmerking komen aan te melden voor deelneming in het fonds; een werkgever is verplicht de deelnemers aanspraken op pensioen toe te kennen overeenkomstig de geldende statuten en pensioenreglementen; de aangesloten ondernemingen zijn gehouden het fonds gevraagd en ongevraagd te informeren over alle ontwikkelingen binnen de vennootschap die van invloed kunnen zijn op de huidige en toekomstige pensioenverplichtingen; de aangesloten ondernemingen informeren het fonds schriftelijk over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst. Het bestuur stelt vervolgens uiterlijk binnen drie maanden het van kracht worden van de gewijzigde pensioenovereenkomst een gewijzigd pensioenreglement op. Het bestuur draagt er zorg voor dat het pensioenreglement in overeenstemming is met de (wijziging van de) pensioenovereenkomst; maandelijks zijn de aangesloten ondernemingen een voorschotpremie verschuldigd aan het fonds. Na afloop van het boekjaar wordt een definitieve premie vastgesteld; indien en voor zover het fonds beschikt over een vermogen dat groter is dan het gewenst eigen vermogen, is er sprake van een vermogensoverschot. Het bestuur van het fonds kan in die situatie besluiten tot een restitutie in de vorm van premiekorting. Premiekortingen zijn alleen mogelijk in overeenstemming met wettelijke regelingen, de aanwijzingen van DNB, statuten en reglementen. Indien en zolang de vermogenspositie van het fonds lager is dan het minimum vereist eigen vermogen, kunnen de aangesloten ondernemingen een aanvullende vermogensdotatie doen om de dekkingsgraad op het minimum vereist eigen vermogen te brengen; ten aanzien van het toeslagbeleid is categorie F2 van de beleidsregel toeslagenmatrix van DNB van toepassing voor de actieve deelnemers. Dit betekent dat als ambitie een onvoorwaardelijke toeslagverlening geldt van reeds opgebouwde pensioenaanspraken van een deelnemer. Het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden valt onder categorie D2 van de toeslagmatrix van DNB. Ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-prijsindex voor alle huishoudens. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het fonds) en wordt gefinancierd uit de premie; Bij uittreding van een werkgever geldt een exitbepaling. Door middel van de exitbepaling betaalt de uittredende voor de toeslagverlening voor de achterblijvende slapers en gepensioneerden.
De uitvoeringsovereenkomst De overeenkomst is in werking getreden per 1 september 2007 en wordt na deze periode, wanneer niet is opgezegd, iedere keer geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor een periode van 1 jaar. Per 1 september 2010 zijn de overeenkomsten voor 3 jaren verlengd. Vanwege de opname van een exitbepaling in de overeenkomst is er geen sprake geweest van een stilzwijgende verlenging. Dit is wel het geval voor de periode van 1 jaar vanaf september 2013. De overeenkomst kan door elk van de partijen 18 maanden vóór de einddatum worden opgezegd. Na opzegging wordt de overeenkomst beëindigd op 31 december van het volgende kalenderjaar.
83
9.4.6
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013 2013
2012
€
€
11. Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premiebijdragen (werkgevers- en werknemersdeel)
21.103
21.808
De premieopbrengsten zijn niet gesplitst naar een werkgevers- en een werknemersdeel, omdat de totale premie volgens overeenkomst aan de werkgevers in rekening wordt gebracht. Een deel van de premie wordt door de werkgevers ingehouden op het salaris van de werknemers. Aangezien er geen directe relatie is tussen het werkgevers- en het werknemersdeel, kunnen deze niet afzonderlijk worden weergegeven.
De premiebijdragen kunnen als volgt worden gespecificeerd Pensioenpremie huidig jaar Pensioenpremie voorgaand jaar Koopsommen FVP Reservering premietoeslag inactieven*
20.935 89 79 0
19.915 0 35 1.858
21.103
21.808
*Dit betreft de reservering van de in 2012 niet toegekende toeslagverlening inactieve deelnemers per 1 januari 2013 in verband met de te lage dekkingsgraad ultimo 2012 minus de vrijval van 1 jaar van het NBC-exit bedrag. De totale bijdrage van werkgever en werknemers bedraagt € 21.103. Bij GE Pensioen is er geen sprake van gedempte premie, de kostendekkende en feitelijke premie zijn als volgt: Kostendekkende premie Feitelijke premie
20.935 20.935
21.773 21.773
De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie, die gelijk is aan de kostendekkende premie is als bate in de staat van baten en lasten verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt: Kostendekkende premie Actuarieel benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen pensioenopbouw Opslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen Opslag voor uitvoeringskosten Actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de voorwaardelijke onderdelen van de regeling Totaal kostendekkende premie
13.653 4.270 1.101
14.820 4.445 1.060
1.911
1.448
20.935
21.773
De opslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen betreft het vereist eigen vermogen per 31 december 2012 van 27,4% zoals vastgesteld is in het jaarverslag van 2012. De opslag voor uitvoeringskosten betreffen zowel de pensioenuitvoeringskosten als de vermogensbeheerkosten. Het bedrag van € 1.911 betreft de reguliere toeslagverlening aan in-actieven per 1 januari 2014, het bedrag van € 13.653 wordt hieronder uitgesplitst weergegeven. Actuarieel benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen pensioenopbouw Pensioenopbouw Excassokosten pensioenopbouw Toeslag actieven Excassokosten toeslag actieven Risicopremie partnerpensioen Risicopremie arbeidsongeschiktheidspensioen Risicopremie wezenpensioen Risicopremie opslag premievrijstelling bij invaliditeit
10.853 217 882 17 482 375 283 544
10.856 217 1.906 38 560 396 293 554
Totaal
13.653
14.820
50
55
12. Premiebijdragen risico deelnemers Inleg BPR 84
2013
2012
€
€
13. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten
2013
110 8.980 6.358 1.313
19.910
16.761
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
€
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten
2012
9 16.349 -1.000 4.552
9 0 644 0
0 16.034 -917 4.552
0 -216 -196 0
9 15.818 -469 4.552
653
19.669
-412
19.910
Directe beleggingsopbrengst €
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
0 0 0 0
110 9.287 6.541 1.313
0 -307 -183 0
110 8.980 6.358 1.313
0
17.252
-491
16.761
2013
2012
€
€
14. Beleggingsresultaten risico deelnemers Beleggingsresultaten voor risico deelnemers
139
115
1.460
0
11 0 48 0
1 4 -2 909
59
913
15. Baten uit herverzekering Mutatie uit hoofde van vordering op herverzekeraar
16. Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest overig Andere baten Exitbedrag NBC
85
2013
2012
€
€
17. Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Afkoop pensioenen en premierestitutie
559 125 9 39 147 27
430 97 4 0 0 11
906
543
De post 'afkopen' betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 451,22 (2012: € 438,44) per jaar (de afkoopgrens). De stijging van het ouderdomspensioen in 2013 wordt veroorzaakt door toenamen van het aantal gepensioneerden. 18. Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Kosten verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie Vergoeding pensioenbeheer TKP Pensioen Controle en advieskosten accountants Certificerend actuaris Adviserend actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen inc. DNB/AFM Dwangsommen en boetes Overige
33 23 380 53 40 62 6 22 0 70
8 8 354 30 22 32 0 23 0 94
689
571
Bezoldiging bestuurders Aan de statutaire bestuurders van het fonds zijn in 2013 en 2012 geen beloningen verstrekt. Verantwoordingsorgaan Aan de leden van het Verantwoordingsorgaan werd door het pensioenfonds in 2013 geen vergoeding verstrekt. Accountantshonoraria Onder accountantskosten zijn opgenomen de controle van de jaarrekening van 2013 (€ 44) en voor de controle van de transtitie van de aandelen-portefeuille in 2012 (€ 9). Aantal personeelsleden Bij het pensioenfonds is tot en met het derde kwartaal van 2013 een pensioendirecteur in dienst geweest. De hieraan verbonden kosten bedragen circa € 45 en zijn voor rekening van het pensioenfonds. In 2014 is een nieuwe pensioendirecteur aangenomen. 19. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw inc. excassokostenopslag Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
86
12.952 6.171 583 -658 -8.277 0 500 1.485 -92
13.109 1.945 2.206 -546 5.314 1.670 -14 0 -561
12.664
23.123
20. Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen
1.460
0
2013
2012
€
€
21. Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie voor ingegane ziektegevallen
138
289
Deze voorziening wordt opgenomen voor deelnemers die korter dan 24 maanden ziek zijn en die derhalve nog niet arbeidsongeschikt zijn. De voorziening wordt berekend door uit te gaan van twee maal de in de premie opgenomen risicopremies voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen van het boekjaar en het vorige boekjaar.
22. Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Inleg premie deelnemers Aankoop pensioen Beleggingsresultaten
50 -46 139
55 -183 113
143
-15
-4.307
2.768
783 -1.276 833
1.188 -333 -833
340
22
23. Mutatie overige voorzieningen Mutatie overige voorzieningen 24. Saldo herverzekering Premie herverzekering Uitkeringen uit herverzekering Uitkeringen winstdeling
Het pensioenfonds heeft een drietal verzekeringscontracten met ElipsLife (onderdeel van Swiss Re): 1)
Excedent-overlijden: Herverzekering van de risico’s voortvloeiende uit de verzekering van nabestaandenpensioen in de vorm van overlijdenskapitalen boven een eigen behoud van € 300.000,-.
2)
Excedent-arbeidsongeschiktheid: Proportionele herverzekering op rentebasis van de risico’s voortvloeiende uit de verzekering van het WIA-excedentpensioen en de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid boven een eigen behoud van € 15.000,- rente.
3)
Stoploss: De stoploss verzekering heeft betrekking op de risico’s uit hoofde van nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen en vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid voor zover die vallen binnen het eigen behoud van het fonds. De herverzekeraar stelt het fonds schadeloos indien en voor zover de totale jaarlijkse schade de prioriteit overschrijdt. De prioriteit is 170% van de risicopremie eigen rekening, met een minimum van € 881.000,-. Voor 2013 bedraagt de prioriteit € 1.005.993,-.
In 2013 heeft zich een overlijdensgeval voorgedaan, die heeft geresulteerd in een claim van € 1.031 op de herverzekeraar. De herverzekeraar heeft de claim reeds betaald aan het fonds. Daarnaast hebben twee arbeidsongeschikten geleid tot een claim, waarvan één nog valt onder het oude herverzekeringscontract. De totale claim voor beide arbeidsongeschikten is € 245. Zolang deze twee arbeidsongeschikt blijven, zal de herverzekeraar jaarlijks een uitkering doen. Deze vordering heeft geleid tot de vorming van een herverzekerd deel van de TV op de balans. Ultimo 2012 liepen de herverzekeringsovereenkomsten af. Eind 2012 is de winstdeling ingeschat op € 833. Dit bedrag is eind 2012 opgenomen als vordering op de balans van het fonds. Doordat zich in 2013 nog een nieuw arbeidsongeschiktheidsgeval heeft voorgedaan, is nu de verwachting dat de winstdeling op nul uitkomt. Eind 2013 is geen vordering uit hoofde van winstdeling meer op de balans opgenomen. Naar verwachting kan ultimo 2014 de definitieve winstdeling worden berekend. 87
2013
2012
€
€
25. Saldo overdracht van derden Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten
-2.178 1.490 -687
-208 248 40
De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren. De interestbaten op inkomende waardeoverdrachten zijn verantwoord onder overige inkomsten en de interestlasten op uitgaande waardeovedrachten zijn verantwoord onder overige lasten. 26. Overige lasten Overig
80
De overige lasten zijn ten opzicht van 2012 toegenomen. Dit wordt veroorzaakt door inhaaluitkeringen uit voorgaande jaren (65) en betaalde intrest met betrekking tot waardeoverdrachten (15)
Breda, 16 mei 2014
mw. Y.M.M. den Bakker, voorzitter R. de Bie D.L. Coupar mw. H. Damhuis T.H.M. Kruijs, secretaris M.C.J.W. Kruize T.A. Sardar D. van Unnik B. Vroegh
88
1
Overige gegevens
89
10.
Overige gegevens
10.1
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het saldo van de staat van baten en lasten over de verslagperiode is ten laste van de algemene reserve gebracht.
10.2
Gebeurtenissen na balansdatum
Toeslagverlening 1 januari 2014 Het bestuur heeft besloten om per 1 januari 2014 de ingegane pensioenen en de premievrije aanspraken van gewezen deelnemers te verhogen.
90
10.3
Actuariële verklaring
Opdracht Door Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland te Breda is aan Aon Consulting Nederland cv de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
91
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Rotterdam, 16 mei 2014
Drs. A.G.M. den Hartogh, AAG verbonden aan Aon Consulting Nederland cv
92
10.4
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de jaarrekening over 2013 van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland te Breda gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de staat van baten en lasten over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met het Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het inrichten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
93
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland per 31 december 2013 en van het resultaat over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.. Utrecht, 16 mei 2014 KPMG Accountants N.V.
F.J.J Glorie RA
94
10.5
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
Het bestuur van het fonds bestaat uit minimaal zes leden. Het bestuur bepaalt het maximum aantal leden, waarbij dit maximum zoveel mogelijk aansluit bij de onderverdeling van het General Electric Concern. De helft (werkgeversleden) wordt benoemd door de aangesloten ondernemingen van het General Electric Concern. De ander helft (werknemersleden) wordt gekozen door en uit de deelnemers. De bestuursleden hebben zitting voor een periode van vier jaar. Het aftredende bestuurslid kan zich terstond herkiesbaar stellen. De aangesloten onderneming die een bestuurslid heeft benoemd, is tevens bevoegd dit bestuurslid te ontslaan vóór afloop van de zittingsperiode. Een door de deelnemers gekozen bestuurslid wordt ontslag verleend op het moment dat hij niet langer deelnemer is. Voor elk bedrijfsonderdeel dat meer dan 150 deelnemers bij het pensioenfonds heeft, wordt één bestuurslid benoemd als vertegenwoordiger van de werkgever. Ook wordt één bestuurslid benoemd namens de werknemers, op basis van een verkiezing. Alle deelnemers kunnen kandidaat worden gesteld. Bedrijfsonderdelen die minder dan 150 deelnemers bij het pensioenfonds hebben, worden geacht deel uit te maken van een door het bestuur aangewezen bedrijfsonderdeel, die meer dan 150 deelnemers heeft. Begin 2011 heeft het bestuur besloten om het minimum vereiste aantal werknemers per businesssegment terug te brengen naar 100. Dit zal bij de statutenwijziging in 2014 worden meegenomen. Het bestuurslidmaatschap eindigt door vrijwillig aftreden, bedanken van het bestuurslid of beëindiging van het dienstverband bij de werkgever ingeval het een vertegenwoordiger van de deelnemers betreft. Ook eindigt het lidmaatschap indien de aangesloten onderneming of het bedrijfsonderdeel waarbij de bestuurder werknemer is, niet langer deel uitmaakt van het General Electric Concern, door ontslag door het bestuur wegens disfunctioneren en bij overlijden van het bestuurslid.
95
Bijlagen
96
Bijlage 1 Deelnemersbestand
Actieven Slapers Pensioengerechtigden Waarvan: (tijdelijk) Ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen* Partnerpensioen Wezenpensioen Totaal
Stand ultimo 2012 1.157 713 32
79 197 12
202 45 0
Stand ultimo 2013 1.034 865 44
22 1 7 2
8 2 1 1
0 0 0 0
30 3 8 3
1.902
288
247
1.943
Bij
Af
*Naast een arbeidsongeschiktheidsuitkering, bouwen deze deelnemers ook pensioen op. Het aantal is eveneens opgenomen onder actieven.
97
Bijlage 2
Begrippenlijst
ABTN Afkorting voor actuariële en bedrijfstechnische nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het fonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsmix. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario’s. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen en vastrentende waarden. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet. BRIC-landen De term BRIC is een afkorting van de landen Brazilië, Rusland, India en China. Consumentenprijsindex alle huishoudens (afgeleid) Het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens geeft het prijsverloop weer van een pakket goederen zoals dit gemiddeld wordt aangeschaft door alle huishoudens in Nederland. In de afgeleide index is het effect van veranderingen in de tarieven van productgebonden belastingen en subsidies en van consumptiegebonden belastingen geëlimineerd. Contante waarde De huidige waarde van een bedrag waarover je pas na een bepaalde periode de beschikking hebt. Goed Pensioenfondsbestuur (Corporate Governance) Goed Pensioenfondsbestuur, waarbij integer en transparant handelen door het bestuur en het toezicht daarop zijn inbegrepen. Daarbij legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid. Continuïteitsanalyse Pensioenfondsen voeren eens per drie jaar een continuïteitsanalyse uit. Deze analyse laat zien of het pensioenfonds ook op de lange termijn aan de pensioenverplichtingen kan voldoen. Crisisplan (financieel)
98
Een beschrijving van maatregelen die een fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. DNB De Nederlandsche Bank. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Duration Mismatch Verschil in rentegevoeligheid tussen de beleggingen en de verplichtingen. Wanneer de rente daalt nemen de verplichtingen sterker in waarde toe dan de beleggingen die tegenover deze verplichtingen worden aangehouden, waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds daalt. Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Minimaal vereist eigen vermogen: De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het fonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Vereist eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Gewenst eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is ter dekking van de pensioenverplichtingen, verhoogd met het vermogen dat nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. Het gewenst eigen vermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels.
99
Emerging Markets (zie ook opkomende markten) De Engelse term Emerging Markets betekent "opkomende markten" of "groeimarkten". Emerging Markets zijn landen of gebieden die een achterstand in hun economische ontwikkeling hebben maar waarvan een snelle economische groei wordt verwacht. Het verwachte rendement en het daarbij behorende risico zijn derhalve hoger dan in ontwikkelde markten Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Financieel Toetsingskader (FTK) De door DNB uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. GBM/GBV Zie prognosetafels. Gedempte premie De gedempte premie wordt berekend door de rente of het rendement te baseren op een voortschrijdend gemiddelde uit het verleden of het rendement op een verwachting voor de toekomst. Geflex Geflex is de in 1995 ingevoerde flexibele pensioenregeling van General Electric Plastics (GEP) die per 1 januari 2002 ophield te bestaan. Ze stelde GEP-medewerkers in staat te stoppen met werken op hun 62ste in plaats van hun 65ste wanneer hun gewone ouderdomspensioen in zou gaan.
100
Gesave Gesave is de per 1 januari 2002 door de werkgever ingevoerde vrijwillige pensioenspaarregeling die door het pensioenfonds wordt uitgevoerd. Binnen aangegeven grenzen kunnen deelnemers een deel van hun salaris aanwenden voor extra pensioen en/of vroegere pensionering dan volgens de basis pensioenregeling. Herstelplan Pensioenfondsen stellen in geval van een reservetekort een langetermijnherstelplan op. Dit plan bevat de concrete maatregelen waardoor het fonds binnen een termijn van maximaal vijftien jaar weer voldoet aan het vereist eigen vermogen. Pensioenfondsen stellen in geval van een situatie van onderdekking een kortetermijnherstelplan op. Het kortetermijnherstelplan bevat de concrete maatregelen waardoor het fonds binnen een termijn van maximaal vijf jaar weer gaat voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen. Herverzekering Het door een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk onderbrengen van een pensioenregeling in een levensverzekeringsovereenkomst en/of het door een pensioenfonds onderbrengen van (extra hoge) risico’s bij een levensverzekeraar, zoals het overlijdensrisico en invaliditeitsrisico van deelnemers. Indexatie Zie toeslagverlening. Koopsom Eenmalige betaling die aan de uitvoerder van de pensioenregeling is verschuldigd en waarvoor een bepaalde pensioenaanspraak wordt ingekocht. In beginsel is een koopsom dus een eenmalige betaling. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het fonds in rekening brengt. De kostendekkende premie bestaat uit de actuarieel benodigde premie voor de pensioenverplichtingen, een opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen, een opslag voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds en de premie die actuarieel benodigd is voor de voorwaardelijke onderdelen van de regeling.
101
Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij GE (bij de bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen) in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Nabestaandenpensioen Hieronder vallen weduwe-, weduwnaars- en wezenpensioen alsmede partnerpensioen. Opbouwregeling De pensioenregeling waarin jaarlijks een pensioenlaag wordt opgebouwd. Onderdekking (dekkingstekort) Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s te dekken. Opkomende markten (zie ook emerging markets) Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en OostEuropa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark. Partnerpensioen Benaming voor een vorm van nabestaandenpensioen ten behoeve van de (on)gehuwde partner met wie een (on)gehuwde deelnemer aan de pensioenregeling een gezamenlijke huishouding voert, conform bepalingen in het pensioenreglement. Bij ministeriële resolutie van 23 maart 1988, Nr. DB/7016, zijn partnerpensioenregelingen aangewezen als pensioenregelingen in de zin van de Wet op de loonbelasting, mits voldaan wordt aan de in de Resolutie gestelde voorwaarden.
102
Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. De pensioengrondslag wordt berekend door het pensioengevend jaarsalaris te verminderen met de franchise. Pensioenfederatie Federatie die bestaat uit de voormalige instellingen: de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). Pensioenplanner Een internettoepassing waarmee deelnemers inzicht hebben in hun opgebouwde pensioenrechten en berekeningen kunnen maken op basis van (mogelijke) veranderingen in persoonlijke en/of werksituatie. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden en vervangt de voorgaande Pensioen- en Spaarfondsen Wet (PSW). De Pensioenwet heeft tot doel waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde waargenomen overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer over een afgelopen vijfjarige periode en projecteren die naar de toekomst op basis van de in de in het verleden waargenomen en naar de toekomst doorgetrokken trends in deze frequenties. Zij worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies en de waardering van de pensioenverplichtingen. Er zijn voor mannen en vrouwen aparte prognosetafels afgeleid: GBM en GBV. De prognosetafels worden verder aangeduid met jaartallen die de waarnemingsperiode aangeven, b.v. GBM en GBV 2005-2010. Rentetermijnstructuur (RTS) De rentetermijnstructuur, of yield curve, is een grafiek die het verband weergeeft tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds. Een normale rentetermijnstructuur heeft een stijgend verloop. Als iemand zijn geld voor een langere periode uitleent, eist hij normaliter een hogere vergoeding dan bij een lening over een korte termijn. Reservetekort DNB spreekt van een reservetekort als de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s, ook nog de vereiste reserve beleggingsrisico’s, de reserve voorgenomen pensioenaanpassing en eventuele andere reserves te dekken. RJ610 De Raad voor de Jaarverslaglegging (RvJ) heeft een richtlijn opgesteld (RJ610) voor pensioenfondsen, met voorwaarden voor het jaarverslag en de jaarrekening.
103
Sterftetafels Zie prognosetafels. Stichtingskapitaal en reserves Zie eigen vermogen. Technische voorziening (voorziening pensioenverplichtingen) Technische voorzieningen worden gevormd om alle uit de pensioenregeling of andere overeenkomsten voortvloeiende pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. Toeslagverlening (indexatie) Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk, wordt gefinancierd uit de premie maar wordt slechts verleend indien de middelen van het fonds dit toelaten. Over opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers wordt jaarlijks een toeslag toegekend. Deze toeslag wordt gefinancierd uit de premie en is onvoorwaardelijk. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfonds Bestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een Visitatiecommissie die tenminste één keer in de drie jaar – of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De Visitatiecommissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht. WIA Dit is de afkorting voor de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
104
Colofon Uitgegeven door: Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland Bergschot 69 4817 PA Breda Correspondentieadres: TKP Postbus 501 9700 AM Groningen Bezoekadres: TKP Europaweg 27 9723 AS Groningen Telefoon: (050) 582 79 60 Fax: (050) 313 82 01 Internet: www.gepensioen.nl E-mail :
[email protected] Realisatie: TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM GRONINGEN
105