Jaarverslag 2014 Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland
1
Inhoudsopgave Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen 3 Bestuursverslag 4 1. Woord van de voorzitter 5 2. Besturing en naleving wetgeving 6 2.1 Algemeen 6 2.2 Bestuursaangelegenheden 8 2.3 Goed Pensioenfondsbestuur en Code Pensioenfondsen 9 2.4 Informatie over toezicht door DNB en AFM 15 2.5 Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen en bestuursmodel 15 2.6 Missie en Visie 17 2.7 Gedragscode 17 2.8 Nevenfuncties 17 2.9 Geschillencommissie 18 2.10 Statutenwijziging 18 3. Financiële positie en beleid in 2014 19 3.1 Financiële opzet en positie 19 3.2 Beleid en beleidskeuzes 21 3.3 Uitvoeringskosten 23 3.4 Risicobeheer 25 4. Beleggingen 27 4.1 Marktontwikkelingen 27 4.2 Resultaten beleggingsportefeuille 28 4.3 Aandelen 29 4.4 Vastrentende waarden 30 4.5 Corporate Governance 31 5. Pensioenen 32 5.1 Pensioenregeling 32 5.2 Pensioencommunicatie 33 6. Actuariële analyse 35 7. Verwachte gang van zaken 37 8. Jaarrekening 39 9. Overige gegevens 71 9.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 71 9.2 Gebeurtenissen na balansdatum 71 9.3 Actuariële verklaring 72 9.4 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 74 9.5 Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten 76 Bijlage 1 Deelnemersbestand 78 Bijlage 2 Relevante ontwikkelingen in wet- en regelgeving op pensioengebied 79 Bijlage 3 Begrippenlijst 82
2
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bedragen x € 1.000 Aantal verzekerden (per eind van het jaar) Deelnemers, actief en voortgezet Gewezen deelnemers Ingegane pensioenen Totaal aantal verzekerden Pensioenen Kostendekkende premie Feitelijke premie Uitvoeringskosten pensioenbeheer Uitvoeringskosten pensioenbeheer per deelnemer (actief en uitkerend) Uitkeringen Reguliere toeslagverlening Actieve deelnemers Gewezen deelnemers en ingegane pensioenen
2014
2013
2012
2011
2010
842 1.097 49 1.988
1.034 865 44 1.943
1.157 713 32 1.902
1.244 582 18 1.844
1.084 483 15 1.582
15.728 15.728 520
20.935 20.935 689
21.773 21.773 570
17.697 *22.297 596
13.853 13.853 653
€ 584 1.110
€ 639 906
€ 479 542
€ 472 396
€594 283
1,06% 0,88%
0,92% 2,45%
1,88% 0,0%
1,35% 0,0%
0,8% 0,0%
Vermogen en solvabiliteit (op basis van marktwaarde; RTS) Aanwezig eigen vermogen Minimaal vereist eigen vermogen (PW art. 131) Vereist eigen vermogen (PW art. 132) Technische voorzieningen, inclusief overige voorzieningen
16.349 10.639 44.691
29.274 8.136 47.073
-2.023 7.380 43.701
-14.334 6.144 37.890
3.831 4.709 34.578
237.719
173.871
159.609
136.197
104.181
Aanwezige dekkingsgraad in % Minimaal vereiste dekkingsgraad in % Vereiste dekkingsgraad in % Gemiddelde duration van de verplichtingen
106,9% 104,5% 118,8% 24,3
116,8% 104,7% 127,1% 23,8
98,7% 104,6% 127,4% 24,8
89,5% 104,5% 127,8% 26,1
103,7% 104,5% 133,2% 26,2
2,1%
3,0%
2,7%
2,8%
3,4%
255.061 34.634 1.640 215
200.045 19.910 1.473 139
159.098 16.670 1.330 115
118.650 -4.802 1.345 -33
109.138 7.285 1.379 143
16,9% 4,6%
12,0% 2,7%
12,9% 1,1%
-4,2% -1,5%
7,2% -0,6%
549
412
491
458
379
0,30%
0,21%
0,35%
0,41%
0,39%
Rentetermijnstructuur (RTS) Beleggingen Beleggingen voor risico Beleggingsopbrengsten Beleggingen voor risico Beleggingsopbrengsten
pensioenfonds voor risico pensioenfonds deelnemers voor risico deelnemers
Beleggingsrendement (total rate of return, exclusief de deelvermogens) Jaarrendement Gemiddeld rendement vanaf 31-10-2007 Uitvoeringskosten vermogensbeheer (netto) Kosten vermogensbeheer (netto) in % van het gemiddeld belegd vermogen
* De feitelijke premie 2011 is inclusief € 4.600 herstelpremie, die in acht kwartaaltermijnen in 2012 en 2013 is geïncasseerd.
3
Bestuursverslag
4
1.
Woord van de voorzitter
In dit jaarverslag legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid in 2014. Per 1 januari 2014 heeft GE Pensioen een nieuwe regeling. Er is gekozen om alleen enkele basisaanpassingen door te voeren om op die manier aan de fiscale eisen te voldoen. Bij de wijziging per 1 januari 2014 zijn alleen afspraken gemaakt over nieuwe opbouw. Voor die nieuwe opbouw geldt een pensioenleeftijd van 67 jaar. Begin 2014 heeft het bestuur er voor gekozen vooralsnog geen invaarbesluiten te nemen over opgebouwd pensioen. De dekkingsgraad lag eind 2013 op 116,8%. Dit gaf het pensioenfonds de ruimte om begin 2014 zowel een reguliere toeslag te verlenen als een inhaaltoeslag voor de gemiste jaren daarvoor. Er zijn daarmee geen gemiste toeslagen meer aanwezig. Eind 2014 is het tweede toeslagbesluit van het jaar genomen. De financiële positie maakte het mogelijk om per 1 januari 2015 een toeslag van 0,88% te geven. Vanaf september 2014 zijn er onderhandelingen gevoerd voor de regeling vanaf 1 januari 2015. In november is hierover overeenstemming bereikt: de uitkomst is een lager opbouwpercentage van 1,875% en geen reguliere pensioenopbouw meer voor het salaris boven €100.000,-. In aanvulling op deze nieuwe regeling heeft het bestuur het besluit genomen om alle opgebouwde aanspraken over te brengen naar aanspraken met een pensioenleeftijd 67 jaar. Deze omzetting voert het pensioenfonds per 1 januari 2015 uit. De deelnemers is de mogelijkheid geboden bezwaar tegen deze omzetting te maken. In de zomer van 2014 werd de pensioenopbouw voor de medewerkers van TIP Trailer Rental BV beëindigd. Hierdoor is het aantal actieven in het fonds fors afgenomen. Op dat moment is de bestuurssamenstelling ook gedaald van 10 naar 8 bestuursleden. Daarnaast is bekend geworden dat een groot deel van de werkzaamheden van het bedrijfsonderdeel Energy Nederland ons land gaat verlaten. Dit leidt in het voorjaar van 2015 tot een verdere substantiële afname van het aantal actieven. De discussie over de toekomst van GE Pensioen wordt hiermee nog pregnanter. In 2014 zijn er geen grote wijzigingen in het beleggingsbeleid doorgevoerd. In het beleggingsbeleid is vastgelegd dat het fonds door aankoop van obligaties met een lange duratie in stappen naar de gewenste renteafdekking gaat groeien. Hierin is in 2014 invulling gegeven welke invulling, conform plan, verder invulling zal worden gegeven in 2015. Daarnaast is het instrumentarium ingericht om te meten of de gevoeligheid van het fonds voor rente en renteschommelingen in lijn is met het beleid. Vanuit de internationale visie van de werkgever is de wens voor een IORP uitgesproken. Het bestuur heeft zich in 2014 laten informeren over de inhoud van deze wens. Zou de werkgever bij deze internationale visie blijven dan betekent dit een traject dat uitdagingen kent en dat staat of valt bij een zorgvuldige besluitvorming en goed vastgelegde afspraken. Voor het pensioenfonds is de invoering van een IORP geen doel op zich. Na een jarenlange samenwerking met KPMG is de relatie verbroken. Na een tender is de keuze gevallen op PwC als nieuwe certificerend accountant. Over het onderliggend verslagjaar 2014 zal PwC haar eerste certificering voor ons fonds verrichten. Voor het pensioenfonds was 2014 een wervelend jaar, het komend jaar belooft daar niet onder aan te doen. Het bestuur treedt de uitdagingen met vertrouwen tegemoet en dankt iedereen die haar daarbij ondersteunt. Breda, 19 juni 2015
Mw. mr. Y.M.M den Bakker
5
2. 2.1
Besturing en naleving wetgeving Algemeen
Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland (GE Pensioen) is statutair gevestigd te Breda en opgericht op 17 augustus 2007. Het pensioenfonds is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer 34283058.
Doelstelling Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de in de pensioenovereenkomst gedefinieerde pensioenregelingen voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. Het pensioenfonds heeft ten doel om binnen de grenzen van zijn middelen de deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het pensioenfonds voorziet hiermee in het op lange termijn verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten en streeft naar het waardevast houden van de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken. De toeslagverlening op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers is onvoorwaardelijk en deze wordt gefinancierd uit de ontvangen premie van de werkgevers. Op de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen wordt voorwaardelijk toeslag verleend. Dat wil zeggen dat er geen recht op toeslagverlening is, maar dat er jaarlijks wordt bepaald of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Het pensioenfonds draagt zorg voor duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden. Het pensioenfonds heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, toeslagverlening, beleggingen en communicatie om de genoemde doelstellingen te bereiken. Dit beleid is vastgelegd in diverse documenten, waarvan de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) het belangrijkste is.
Het bestuur in 2014 Het bestuur is verantwoordelijk voor de realisatie van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie en (de uitvoering van ) het beleid. Het pensioenfonds kent sinds 1 juli 2014 een paritair gemengd bestuur. Een nadere toelichting op de inrichting van dit bestuursmodel is opgenomen in hoofdstuk 2.2. In het onderstaande overzicht is rekening gehouden met het rooster van afreden per 1 juli 2014 (zie ook hoofdstuk. Benoemd namens de werkgever mw. Y.M.M. den Bakker, voorzitter > (20-07-1967) mw. H. Damhuis, lid > (27-01-1976) T.A. Sardar, lid > (04-06-1978) B. Vroegh, lid > (13-10-1965)
Bestuurslid van 17-08-2007 tot 17-08-2015 Bestuurslid van 01-10-2010 tot 01-07-2014 Bestuurslid van 11-09-2009 tot 17-08-2015 Bestuurslid van 19-02-2013 tot 19-02-2017
De werkgeversvertegenwoordigers hebben zitting voor een periode van vier jaar. De aangesloten onderneming die een bestuurslid heeft benoemd, is tevens bevoegd dit bestuurslid te ontslaan vóór afloop van de zittingsperiode.
6
Benoemd namens de deelnemers D.L. Coupar, lid > (25-01-1954) R. de Bie, lid > (21-07-1970) T.H.M. Kruijs, secretaris > (08-09-1961) M.C.J.W. Kruize, lid > (25-08-1967) D. van Unnik > (05-12-1964)
Bestuurslid van 17-08-2007 tot 17-07-2014 Bestuurslid van 26-09-2013 tot 26-09-2017 Bestuurslid van 17-08-2007 tot 17-08-2015 Bestuurslid van 11-02-2011 tot 11-02-2015 Bestuurslid van 24-04-2009 tot 24-04-2017
De werknemersvertegenwoordigers hebben zitting voor een periode van vier jaar. Een door de deelnemers gekozen bestuurslid wordt ontslag verleend op het moment dat hij niet langer deelnemer (werknemer met een arbeidsovereenkomst bij een van de aangesloten ondernemingen van General Electric) is. Het aftredende bestuurslid kan zich terstond herkiesbaar stellen.
Pensioenfondsgerelateerde partijen/organen In de onderstaande tekening wordt de structuur van de organisatie van het pensioenfonds weergegeven. Verantwoordingsorgaan J. Krol, namens de werkgever J. Quartel, namens de actieve deelnemers F. Bos, namens de pensioengerechtigden
van 1 januari 2012 tot 1 april 2014 van 1 november 2013 tot 1 november 2017 van 1 januari 2012 tot 1 januari 2016
Beleggingscommissie M. Kruize T. Sardar D. van Unnik R. de Bie (toehoorder)
Risicocommissie mw. Y.M.M. den Bakker R. de Bie B. Vroegh Martijn Klomp (toehoorder)
Commissie Communicatie T.H.M. Kruijs D. van Unnik vacature
Visitatiecommissie M.G. Leenstra drs. J.C.F.M. Nuyens RA mr. A.J.E.M. Vollenbroek
Commissie Deskundigheid Bestuur mw. Y.M.M. den Bakker M.C.J.W. Kruize B. Vroegh Martijn Klomp (toehoorder)
Compliance officer vacature (per 1 januari 2013) Pensioendirecteur A. Snellen
7
Het bestuur heeft de uitvoering van de pensioenregeling sinds de datum van oprichting, 17 augustus 2007, uitbesteed aan TKP Pensioen BV (TKP), 100% dochter van AEGON Nederland NV. Deze uitvoering omvat zowel het administreren van pensioenen als ondersteuning van het bestuur van het pensioenfonds. Het bestuur heeft het beheer van het pensioenvermogen uitbesteed aan KBC Asset Management BV (KBC). De individuele pensioenspaarregelingen (Gesave en Geflex) worden uitgevoerd door Robeco en State Street Corporation is aangesteld als custodian. Herverzekering ElipsLife, Amstelveen (onderdeel van Swiss RE)
Pensioenadministratie TKP Pensioen BV, Groningen
Certificeerders PwC Accountants N.V., externe accountant Aon Hewitt, externe actuaris
Custodian State Street Corporation (SSC).
Vermogensbeheerders KBC Asset Management BV, Brussel, België Robeco Institutional Asset Management BV (Pension Providers), Rotterdam (pensioenspaarregelingen) Besluitvorming over het beleid vindt plaats door het bestuur. Het pensioenfonds heeft bepaalde risico’s herverzekerd bij ElipsLife. Met de vermogensbeheerders zijn overeenkomsten gesloten waarin onder meer de beleggingsrichtlijnen en de overeengekomen rapportages zijn vastgelegd. De afspraken zijn opgenomen in een SLA.
2.2
Bestuursaangelegenheden
Het pensioenfonds heeft een paritair bestuursmodel. Het bestuur bepaalt het maximum aantal leden, waarbij dit maximum zoveel mogelijk aansluit bij de onderverdeling van het General Electric Concern. Het bestuur bestond op 31 december 2014 uit 7 bestuursleden. Er was één vacature. Ieder bestuurslid wordt benoemd voor een periode van vier jaar en kan nadien nog maximaal twee keer worden herbenoemd.
8
Het bestuur verdeelt de aangesloten ondernemingen onder in bedrijfsonderdelen (‘businesses’), zoveel mogelijk in overeenstemming met de binnen het General Electric Concern gebruikelijke onderverdeling. Voor elke business die meer dan 100 deelnemers bij de stichting heeft, wordt één bestuurslid benoemd als vertegenwoordiger van de aangesloten ondernemingen binnen de desbetreffende business. De aangesloten ondernemingen binnen de betreffende business bepalen gezamenlijk wie als hun vertegenwoordiger zal optreden. Per business wordt voorts één bestuurslid benoemd als vertegenwoordiger van de werknemers. De bestuursleden namens de werkgever worden benoemd door de aangesloten ondernemingen. De bestuursleden namens de werknemers worden benoemd door het bestuur na verkiezingen door de actieve deelnemers uit de actieve deelnemers. De bestuursleden namens de pensioengerechtigden worden benoemd door het bestuur na verkiezingen door de pensioengerechtigden. Gezien het kleine aantal pensioengerechtigden binnen het pensioenfonds (per augustus 2014 maakte deze groep nog geen 5% uit van de groep actieve deelnemers én pensioengerechtigden tezamen), heeft het bestuur in 2014 besloten voor dit moment geen pensioengerechtigdenvertegenwoordigers op te nemen in het bestuur. Het bestuur benoemt uit zijn midden een voorzitter en een secretaris, met dien verstande dat indien de voorzitter een door de werkgever benoemd bestuurslid is, de secretaris een door de actieve deelnemers gekozen bestuurslid is en omgekeerd. De eindverantwoordelijkheid voor het beleid ligt onveranderd bij het bestuur van het pensioenfonds. De bestuurssamenstelling is in 2014 gewijzigd. De heer K.J. Veenhuis heeft - als gevolg van zijn vertrek bij GE - zijn bestuurszetel namens bedrijfsonderdeel Energy per 1 januari 2014 opgegeven. Begin 2014 heeft de werkgever - na een verzoek van het bestuur om een kandidaat-bestuurslid voor te dragen – de heer S. Peters voorgedragen als aspirant-bestuurslid. Hij heeft in 2014 enige ervaring binnen het pensioenfonds opgedaan, maar is niet meer ter toetsing voorgedragen aan DNB, omdat hij met ingang van 1 september een nieuwe functie buiten GE heeft aanvaard. Met ingang van 1 december is de heer M. Klomp als aspirant–bestuurslid namens het bedrijfsonderdeel Energy aangesteld. Het is de intentie dat hij te zijner tijd het bestuur zal gaan versterken als vertegenwoordiger vanuit de werkgever. De heer C. Verbeek heeft met ingang van 1 oktober 2013 zijn functie als pensioendirecteur van GE Pensioen neergelegd. Per 1 maart 2014 is de heer A. Snellen door het bestuur aangesteld als zijn opvolger. Door de verkoop van het bedrijfsonderdeel TIP Trailer Rental BV per 1 juli 2014, is de vertegenwoordiging van dat onderdeel in het bestuur van het pensioenfonds weggevallen. Dientengevolge zijn David Coupar en Hiske Damhuis met ingang van 1 juli afgetreden als bestuurslid. In het verslagjaar zijn vijf reguliere bestuursvergaderingen gehouden. Op 10 oktober is een extra vergadering belegd in het kader van de keuze voor een nieuwe accountant. De vergaderingen van 7 februari en 21 november zijn met één dag verlengd tot tweedaagse vergaderingen. Het bestuur heeft tevens elke twee weken een telefonische vergadering ingepland. Er is in 2014 veel aandacht besteed aan de financiële situatie van het fonds, de herstelplannen, het beleggingsbeleid, en in het bijzonder aan ontwikkelingen rondom Goed Pensioenfondsbestuur en het nieuwe FTK. Ook heeft het bestuur veel gesproken over andere actuele ontwikkelingen op pensioengebied. De participatie van bestuursleden bij de vergaderingen was goed; per bestuursvergadering was gemiddeld 85% van de bestuursleden aanwezig. In alle vergaderingen was het voor besluitvorming noodzakelijke minimale aantal bestuursleden aanwezig. Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt er voor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd voelen. Het bestuur vindt het belangrijk om inzicht te geven in het eigen functioneren en het gevoerde beleid, alsook in de uitvoering van het reglement.
2.3
Goed Pensioenfondsbestuur en Code Pensioenfondsen
Ter vervanging van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur is de Code Pensioenfondsen opgesteld door de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie. Deze code geldt sinds 1 januari 2014 en is opgesteld om “het functioneren van pensioenfondsen verder te verbeteren en inzichtelijker te maken, met als doel dat 9
belanghebbenden er vertrouwen in hebben dat de pensioenfondsen het aan hen toevertrouwde geld goed beheren en de belangen van alle betrokkenen evenwichtig afwegen.” In de code worden onderwerpen als de rol van de diverse organen van het pensioenfonds, integraal risicomanagement, beloningen, diversiteit en verantwoord beleggen nader uitgewerkt. De Code Pensioenfondsen is wettelijk verankerd. De normen in de Code zijn een aanvulling op bestaande weten regelgeving. Deze zijn leidend, maar het is de verantwoordelijkheid van de besturen van pensioenfondsen om in hun beleidskeuzes rekening te houden met de Code. Indien een bestuur besluit af te wijken van één of meerdere normen, dient hierover in het jaarverslag verantwoording te worden afgelegd. Het bestuur van GE Pensioen wenst zoveel mogelijk de Code Pensioenfondsen te volgen, maar heeft bij het beoordelen van de 83 normen uit de Code geconcludeerd dat het fonds aan een aantal normen wel voldoet, terwijl dit niet expliciet is vastgelegd. Dit betreft de volgende normen: 34 (beloningsbeleid externe partijen), 39 (beoordelen functioneren accountant en actuaris) en norm 83 (naleven wet- en regelgeving en interne regels). Het bestuur heeft besloten dat expliciete vastlegging van deze normen in 2015 plaats zal vinden. Het bestuur had ultimo 2014 geen klokkenluidersregeling, maar zal deze in 2015 vaststellen, waardoor het ultimo 2014 niet voldeed aan norm 43 en 44 van de Code. Ook zal het bestuur in 2015 diversiteitsdoelstellingen vastleggen voor de toetsing van bestuurskandidaten. Omdat deze ultimo 2014 nog niet waren opgesteld, voldeed het fonds op dat moment niet aan norm 71. Het bestuur heeft bewust besloten af te wijken van twee normen uit de Code. Dit betreft allereerst norm 45 (benoeming en ontslag leden visitatiecommissie). Het bestuur heeft besloten de genoemde mogelijkheden van het Verantwoordingsorgaan van bindende voordracht en bindend advies ten aanzien van de leden van de Visitatiecommissie in te perken, omdat het bestuur het niet wenselijk vindt dat het Verantwoordingsorgaan de leden van de Visitatiecommissie benoemt, zonder inmenging van het bestuur. Ten tweede wordt afgeweken van norm 60 (zittingsduur bestuurslid). Het bestuur heeft besloten dat het gemotiveerd kan afwijken van de maximale zittingstermijn van 12 jaar. Tot slot zijn er een aantal normen van de Code waar aan het pensioenfonds in 2014 nog geen invulling aan heeft gegeven, maar voor 2015 op de agenda heeft, dit betreft: Norm 4: Het bestuur zorgt voor een noodprocedure om in spoedeisende situaties te kunnen handelen. Norm 31: In een document ‘uitbestedingsbeleid’ zal het bestuur vastleggen welke procedures en kwaliteitscriteria het hanteert bij het aangaan en onderhouden van een uitbestedingsrelatie. Norm 34: Het bestuur zorgt ervoor dat het belonigsbeleid van partijen aan wie taken worden uitbesteed niet aanmoedigt meer risico’s te nemen dan voor het pensioenfonds aanvaardbaar is. Norm 36: Het bestuur bevordert dat de dienstverleners een klokkenluidersregeling hebben. Deskundigheid, betrokkenheid en goede samenwerking vormen de basis voor goed bestuur van het pensioenfonds. Goed Pensioenfondsbestuur heeft betrekking op alle organen van een pensioenfonds. Het bestuur hecht grote waarde aan goed pensioenfondsbestuur en aan de betrokkenheid van alle belanghebbenden van het fonds. Het bestuur is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds en zal datgene doen wat nodig is voor de handhaving van het vertrouwen in het pensioenfonds en de pensioensector. Ontwikkelingen op dit terrein worden nauwlettend gevolgd. Bij het interne toezicht binnen het pensioenfonds wordt gekeken naar het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. Voor de inrichting van het interne toezicht heeft het bestuur gekozen voor de instelling van een visitatiecommissie. De visitatiecommissie is onder meer belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan, de werkgever en in het jaarverslag, over de uitvoering van de taken. Eind 2014 is de Visitatiecommissie Pensioenfondsen (VCP) gestart met de jaarlijkse visitatie. Deze is begin 2015 afgerond. In paragraaf 2.3.1 worden de bevindingen van de visitatiecommissie toegelicht. Het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds is samengesteld uit vertegenwoordigers van deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever. Het bestuur van het pensioenfonds legt verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid en de wijze waarop het is uitgevoerd. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheden en rechten die aan haar zijn toebedeeld bij en krachtens de Pensioenwet en de statuten. Het orgaan toetst of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden. Het verantwoordingsorgaan heeft 10
tot taak een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van de visitatiecommissie, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, alsmede over beleidskeuzes voor de toekomst. Het verslag van het verantwoordingsorgaan en de reactie van het bestuur daarop zijn opgenomen in paragraaf 2.3.2.
2.3.1
Verslag van de Visitatiecommissie
Deze samenvatting bevat de belangrijkste bevindingen van de Visitatiecommissie (hierna de VC) naar aanleiding van haar onderzoek naar het functioneren van het bestuur van de Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland (hierna GE Pensioen) over de periode november 2013 tot en met december 2014. De volledige rapportage is ter beschikking gesteld aan het bestuur en het Verantwoordingsorgaan van GE Pensioen en aan de werkgever. De VC spreekt haar waardering uit voor de inzet van het bestuur die de bestuurlijke agenda over de periode november 2013 tot en met december 2014 zorgvuldig en evenwichtig heeft behandeld. De VC constateert wederom dat de tijdbesteding en continuïteit van het bestuur een aandachtspunt blijft. De VC beveelt het bestuur aan periodiek de vraag op te werpen of het gekozen bestuursmodel nog steeds passend is bij GE Pensioenfonds. Ook de bezetting van het Verantwoordingsorgaan (hierna VO) is een punt van aandacht. De VC geeft het bestuur en het VO in overweging om het VO meer ondersteuning aan te bieden bij het functioneren om zodoende de uitvoering van de taken van het VO te optimaliseren. De VC spreekt haar zorg uit over de zware bestuursagenda voor 2015 waarin een aantal belangrijke onderwerpen voor GE Pensioen op de agenda staan: • Het voorstel van GE Corporate om over te gaan naar een Belgischte IORP; • De eventuele liquidatie van Stichting Pensioenfonds GE Artesia Bank in samenhang met het verzoek aan GE Pensioen om haar pensioenverplichtingen over te nemen; • De implementatie van het nieuwe financiële toetsingskader. De VC beveelt het bestuur van GE Pensioen aan om bij de aanpak van de genoemde projecten duidelijk prioriteiten te stellen, projectplannen op te stellen met een heldere invulling van projectteams met duidelijke verdeling van taken en verantwoordlijkheden, tijdlijnen etc. en deze projecten goed te managen. Ook beveelt de VC aan na te gaan of het nodig is extra gekwalificeerde mankracht aan te trekken. Met betrekking tot de door GE Corporate geïnitieerde discussie over de overgang naar een Belgische IORP beveelt de VC aan zo spoedig mogelijk de doelstellingen van GE Corporate die aan deze voorstellen ten grondslag liggen, de eventuele alternatieven waarmee die doelstellingen ook bereikt kunnen worden en de voor- en nadelen van deze alternatieven te analyseren en een normenkader te formuleren waaraan de verschillende alternatieven getoetst kunnen worden. Gezien de verschillende belangen die hierbij spelen van alle verschillende stakeholders, beveelt de VC het bestuur aan extra aandacht te besteden aan expliciete en evenwichtige afweging van alle betrokken belangen. Ook beveelt de VC aan een communicatieplan op te stellen om alle belanghebbenden gedurende het proces goed te informeren. De VC heeft tijdens de interviews en uit de notulen kunnen vernemen dat het bestuur een aanvang heeft gemaakt met een nieuwe ALM studie. Hiermee heeft het bestuur de kans om verschillende risicoprofielen in kaart te brengen, mede in het licht van de mogelijke toekomstscenario’s en zelfs een scenario met een volledig derisking beleid te onderzoeken. De VC beveelt het bestuur daarom aan de vraag te beantwoorden hoeveel risico het wil lopen en wat de kritische dekkingsgraad is waar het bestuur niet onder wil komen.
11
De VC heeft spreekt het vertrouwen uit dat het bestuur en de commissies de bestuursagenda voor 2015 voortvarend zullen oppakken.
Breda, juni 2015
Mr. A.J.E.M. Vollenbroek (voorzitter) Drs. J.C.F.M. Nuyens (RA) M.G. Leenstra
Reactie bestuur Het bestuur bedankt de Visitatiecommissie voor de inmiddels vertrouwde en altijd zorgvuldige en gedegen wijze waarop ook deze visitatie is uitgevoerd. Het bestuur waardeert de rol van de visitatiecommissie en ervaart de toegevoegde waarde van deze vorm van Intern Toezicht en ziet dat deze rol ook na meerdere jaren niet inboet aan betekenis. De visitatiecommissie is er ook bij deze visitatieronde in geslaagd om betekenisvolle aanbevelingen te doen en tevens constructieve bijdragen te leveren over de wijze van aanpak van de uitdagende bestuurlijke agenda voor 2015. Het bestuur is verheugd dat de visitatiecommissie de inzet van het bestuur om alle onderwerpen op de bestuurlijke agenda van 2014 zorgvuldig af te handelen, heeft onderkend en daar waardering voor heeft uitgesproken. Enkele aandachtspunten die worden benoemd, zijn eerder reeds benoemd. Een belangrijk onderdeel daarvan is de niet aflatende druk op tijdsbesteding en continuiteit van de bestuursleden. Het bestuur heeft de aanbeveling om het governance model te evalueren ter harte genomen en de eerste stappen zijn hier door het bestuur inmiddels in genomen. Het bestuur neemt de aanbeveling graag aan om zich ook te beraden hoe het VO in het komende jaar kan worden uitgebreid dan wel zo goed mogelijk kan worden ondersteund. Met betrekking tot een mogelijke overgang naar een IORP zal het bestuur zorg dragen voor zorgvuldige analyses van IORP varianten alsmede realistische alternatieven. Daarnaast ziet het bestuur toe op een zorgvuldige belangenbehartiging van alle partijen. Het bestuur laat zich in dit dossier bijstaan door een ervaren adviseur naast de reguliere adviseurs van het fonds, om op deze wijze optimaal ondersteund te worden in dit complexe traject. De aanbevelingen voor de ALM zal het bestuur meenemen in hun overwegingen. Dit zijn waardevolle overwegingen die voor het bestuur een welkome toevoeging geven aan de dialogen en analyse van de uitkomsten van de ALM. Overige aanbevelingen uit het rapport zullen door het bestuur op de gebruikelijke wijze transparant in kaart worden gebracht zodat gedurende het kalenderjaar de acties en de voortgang kunnen worden bewaakt.
12
2.3.2
Verslag Verantwoordingsorgaan
Statutaire opdracht Het bestuur van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland heeft sinds 1 januari 2008 een Verantwoordingsorgaan. Het Verantwoordingsorgaan beoordeelt de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes, het gevoerde beleid en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfonds Bestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij het vervullen van haar taak en de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden. Het Verantwoordingsorgaan richt zich bij de uitoefening van haar taak op de uitgangspunten van Goed Pensioenfonds Bestuur, met bijzondere aandacht voor de frequentie van het overleg met het bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid, de overige informatieverstrekking aan het Verantwoordingsorgaan en de wijze waarop en frequentie daarvan, en de verantwoording aan het Verantwoordingsorgaan. Het Verantwoordingsorgaan heeft onder meer als taak advies uit te brengen over: • het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; • het wijzigen van het beleid ten aanzien van het Verantwoordingsorgaan; • de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; • het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; • het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Verantwoording en werkwijze Om haar taken te kunnen uitvoeren heeft het Verantwoordingsorgaan recht op alle informatie die het nodig acht en ook recht op overleg met het bestuur, de externe accountant en de externe actuaris. Het Verantwoordingsorgaan heeft in het kader van haar taakuitoefening kennisgenomen van het jaarverslag en de jaarrekening, het verslag van de certificerend actuaris en het rapport van de accountant. Het Verantwoordingsorgaan is het financiële jaar 2014 in dezelfde samenstelling begonnen als in 2013, met de heer Krol als vertegenwoordiger van de Werkgever en de heer Bos als vertegenwoordiger van de Pensioengerechtigden en de heer Quartel als vertegenwoordiger van de Werknemers. Per 1 april 2014 is echter de heer Krol teruggetreden als vertegenwoordiger van de Werkgever en sindsdien is deze positie vacant. Het Verantwoordingsorgaan streeft ernaar in samenwerking met de Werkgever en met het bestuur deze positie zo spoedig mogelijk weer in te vullen. In 2014 is het Verantwoordingsorgaan 1 maal formeel met opmaak van notulen bijeen gekomen. Daarnaast heeft het Verantwoordingsorgaan regelmatig informeel contact gehad om bij te praten. Het Verantwoordingsorgaan is van mening dat het bestuur voldoende vergaderbijeenkomsten heeft gehouden. Hierbij werd in 2 gevallen – de jaarvergadering in mei en de bestuursvergadering in november - tevens het Verantwoordingsorgaan uitgenodigd. Bevindingen en aandachtspunten Het Verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het jaarverslag en de jaarrekening van het pensioenfonds en de overige door het bestuur verstrekte informatie daarbij. Tevens heeft het Verantwoordingsorgaan kennis genomen van de bevindingen van de externe accountant en de externe actuaris. Het communicatieplan is in 2014 door het bestuur ter advies voorgelegd aan het Verantwoordingsorgaan, waarop het Verantwoordingsorgaan een positief advies heeft afgegeven. Tevens heeft het Verantwoordingsorgaan geconstateerd dat in het algemeen de communicatie aan deelnemers in 2014 wederom verder is verbeterd. Het Verantwoordingsorgaan is door het bestuur op de hoogte gesteld van de plannen van GE Corporate om in het kader van de internationale visie het pensioenfonds onder te brengen in een I.O.R.P. met als 13
vestigingsland Belgie. Wij zullen dit kritisch volgen en verzoeken het bestuur om de V.O. op de hoogte te houden van nieuwe ontwikkelingen in deze. Naast het bestuur is ook het Verantwoordingsorgaan ook dit jaar weer gehoord door de Visitatiecommissie. Het Verantwoordingsorgaan stelt de positieve feed back van de Visitatiecommissie zeer op prijs. Het Verantwoordingsorgaan heeft in 2014 de Introductiecursus VO van het S.P.O. gevolgd met de leden Quartel en Bos Deze opleiding heeft het kennisniveau van de V.O. verbeterd en levert een positieve bijdrage op het functioneren. Het Verantwoordingsorgaan betreurt dat er nog geen vertegenwoordiger van de Werkgever is gevonden. Oordeel Het Verantwoordingsorgaan komt tot de conclusie dat het handelen van het bestuur in 2014 in overeenstemming is geweest met de reglementen en de statuten. Het bestuur heeft een consistent beleid gevoerd, waarbij de belangen van alle betrokkenen zorgvuldig afgewogen zijn. Gelet op de turbulente ontwikkelingen in 2014, zowel op wetgevend als op uitvoerend gebied en met name ook met betrekking tot de personele bezetting van het bestuur, heeft het Verantwoordingsorgaan veel waardering voor de ontwikkeling die in de organisatie is gemaakt. Breda, 15 mei 2015 F. Bos J. Quartel
Reactie bestuur op oordeel Verantwoordingsorgaan Het bestuur spreekt haar waardering uit voor de constructieve feedback van het Verantwoordingsorgaan. Ondanks dat ook de personele bezetting van het VO uitdagend blijft, blijven de resterende VO leden betrokken. Het volgen van de SPO cursus door de VO leden onderstreept de toewijding van de VO leden. Het bestuur waardeert de wijze waarop het VO hun rol vormgeeft en uitvoert en beschouwt dit VO als een waardevol orgaan. Het bestuur zal het VO ook in 2015 uiteraard nauw blijven betrekken bij potentiele ontwikkelingen zodat zij ook in staat zullen zijn om hun rol hierin zo optimaal mogelijk te vervullen.
14
2.4
Informatie over toezicht door DNB en AFM
Geen sancties De Nederlandsche Bank (DNB) maakt zich sterk voor een betrouwbaar financieel stelsel waarin instellingen hun verplichtingen nakomen. DNB houdt derhalve voortdurend toezicht op financiële instellingen en het netwerk waarvan zij deel uitmaken. Als er iets mis gaat of dreigt te gaan treft DNB maatregelen om de schade zoveel mogelijk te beperken. In 2014 zijn aan het pensioenfonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van DNB. (Evaluatie) herstelplan In februari 2014 is de evaluatie van het herstelplan ingediend bij DNB. In deze evaluatie is gerekend met de toendertijd ingeschatte dekkingsgraad van 116,6% per eind 2013. De evaluatie van het herstelplan begin 2014 heeft geen aanleiding gegeven om een extra herstelpremie te vragen aan de werkgevers. In 2015 wordt een nieuw herstelplan ingediend conform het nFTK. Onderzoeken vanuit DNB In 2014 heeft GE Pensioen meegewerkt aan het onderzoek ‘Belangenverstrengeling’ van DNB, middels het invullen en indienen van een Self Assessment. DNB wil hiermee bewerkstelligen dat pensioenfondsen zich bewust zijn van de risico’s van belangenverstrengeling en mitigerende maatregelen treffen ten aanzien van deze risico’s. Begin 2015 heeft DNB aangegeven dat het fonds niet op alle onderdelen voldoende scoort. DNB heeft het pensioenfonds derhalve verzocht vervolgacties uit te zetten naar aanleiding van de ‘Good Practices’ die zijn opgesteld en een risicoanalyse op het gebied van belangenverstrengeling op te stellen en toe te zenden aan DNB. Deze aanbevelingen worden voorbereid door de Risicocommissie van het pensioenfonds en zullen integraal door het bestuur worden besproken. Er zal vóór de uiterlijke termijn van inlevering van 1 augustus 2015 aan DNB gerapporteerd worden welke verbeteringen door GE Pensioen zijn doorgevoerd. Tevens heeft het pensioenfonds eind 2014 meegewerkt aan het onderzoek inzake evenwichtige belangenafweging bij besluit tot vaststellen van de pensioenpremie 2015. Begin 2015 was hierop nog geen reactie van DNB ontvangen. Beoordeling statutenwijziging pensioenfonds DNB heeft in juni 2014 de statutenwijziging van het pensioenfonds goedgekeurd. Deze statuten - die gelden per 1 juli 2014 - zijn gewijzigd in verband met de invoering van de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen en de wijzigingen in de governance. AFM Sinds 1 januari 2007 houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht uit hoofde van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De AFM heeft tot taak toezicht te houden op het gedrag van pensioenuitvoerders. Het toezicht omvat met name de communicatie van pensioenfondsen en de wettelijk verplichte informatieverstrekking, alsmede de zorgplicht bij individuele pensioenopbouw op beleggingsbasis.
2.5
Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen en bestuursmodel
De wet ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’ is op 9 juli 2013 aangenomen door de Eerste Kamer en is op 7 augustus 2013 in werking getreden. De bepalingen in de wet die betrekking hebben op de inrichting van de fondsorganen zijn op 1 juli 2014 van kracht geworden. De wet heeft, naast de wijzigingen met betrekking tot de inrichting en bevoegdheden van de fondsorganen, ook andere wijzigingen en uitbreidingen met zich mee gebracht. Zo dienen de doelstellingen en beleidsuitgangspunten van het pensioenfonds vastgelegd te worden, zodat de fondsorganen deze kunnen gebruiken bij besluitvorming, advisering en toezicht. Er is daarnaast een verplichting in het jaarverslag te rapporteren over de samenstelling naar leeftijd en geslacht van de fondsorganen en er dient verantwoording te worden afgelegd over het gevoerde diversiteitsbeleid. Ook moet in het jaarverslag worden vermeld op welke wijze in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met milieu en klimaat, mensenrechten en sociale verhoudingen.
15
Het bestuur heeft uit de vijf verschillende bestuursmodellen gekozen voor een paritair bestuur. Een goed bestuur dient niet alleen over kennis te beschikken, maar dient ook in staat te zijn om met die kennis te werken. Daartoe dient een bestuurslid in staat te zijn de voor het besturen van een pensioenfonds relevante onderwerpen te analyseren, daarover besluiten te nemen, de besluiten te evalueren en zo nodig bij te sturen. Extra deskundigheidseisen moeten worden gesteld aan de bestuursleden die aanspreekpunt zijn voor een bepaald aan hen toegewezen aandachtsgebied van het pensioenfonds, dan wel lid zijn van een bestuurscommissie. Wil een bestuur daadkrachtig en effectief zijn, dan dient het bestuurslid - maar ook het bestuur als collectief - over aanvullende bestuurlijke competenties te beschikken. Als gevolg van nieuwe wet- en regelgeving (onder meer de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen die geldt sinds 1 juli 2014 en de Code Pensioenfondsen die sinds 1 januari 2014 geldt) - waarbij het doel is dat het pensioenfondsbestuur meer ‘in control’ is en blijft - is het Beleidsdocument Deskundigheid door het bestuur in de zomer van 2014 aangepast, met als resultaat het Geschiktheidsplan, dat eind 2014 binnen het bestuur is besproken en naar verwachting begin 2015 zal worden vastgesteld. Met dit plan wil het bestuur van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland invulling geven aan de geschiktheidseisen voor bestuursleden van pensioenfondsen. Bij geschikt pensioenfondsbestuur spelen deskundigheid, competenties en professioneel gedrag een rol. DNB heeft regels vastgesteld om besturen en directies van pensioenfondsen te toetsen. Deze regels houden concreet in dat bestuurders en directieleden van pensioenfondsen, voordat zij worden benoemd, door DNB worden getoetst op integriteit en deskundigheid. DNB houdt bij deze toetsing steeds meer rekening met de aard, omvang en complexiteit en daarmee dus het risicoprofiel van het pensioenfonds en van de samenstelling van het zittende bestuur. Alle bestuursleden van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland zijn getoetst en DNB heeft met hun benoeming ingestemd. Om de kennis op peil te houden, volgt het bestuur actief de voor het fonds relevante pensioenontwikkelingen (onder meer middels vakliteratuur en relevante seminars). Tevens worden bestuursleden in de gelegenheid gesteld (vervolg)cursussen, seminars en themabijeenkomsten bij te wonen. Jaarlijks wordt door de uitvoeringsorganisatie TKP voor bestuursleden en leden van het Verantwoordingsorgaan een seminar georganiseerd. Tijdens het seminar op 3 oktober 2014 is door verschillende sprekers aandacht besteed aan het nieuwe FTK, het Algemeen Pensioenfonds, actuele ontwikkelingen en ‘soft controls’ (niet-tastbare gedragsbeïnvloedende factoren). Op basis van de deskundigheidsmatrix van het fonds, dat deel uitmaakt van het Geschiktheidsplan, zijn geen lacunes in de collectieve deskundigheid vastgesteld. In het Geschiktheidsplan is een opleidingsplan opgesteld voor de (aspirant-)bestuursleden. Het regelmatig evalueren van het functioneren van bestuursleden en van het bestuur als geheel en het tijdig bijsturen daar waar nodig, draagt bij aan het in stand houden van een goed bestuur. Daarom vindt het bestuur het van groot belang dat zowel individuele bestuursleden als het gehele bestuur worden geëvalueerd. Deze evaluatie vindt in beginsel jaarlijks plaats. Bijna alle beoordelingsformulieren die zijn opgesteld ten behoeve van de evaluatie zijn in 2014 ingevuld terugontvangen. Op basis hiervan zal een geanonimiseerd verslag worden opgesteld, dat als basis zal dienen voor de evaluatie die gepland staat voor 2015. Het bestuur is van mening dat het voldoende deskundig is om zijn taak adequaat uit te voeren. Formeel worden er in de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen geen eisen gesteld aan de leden van het Verantwoordingsorgaan. Uiteraard dient het Verantwoordingsorgaan wel het handelen van het pensioenfondsbestuur te beoordelen. Daarom is kennis van de onderneming, cultuur en arbeidsvoorwaardelijke achtergrond binnen het Verantwoordingsorgaan geboden. Het bestuur heeft in het Geschiktheidsplan nadere eisen gesteld aan de leden van het Verantwoordingsorgaan. Tot slot heeft het bestuur in het Geschiktheidsplan een profiel opgesteld voor de Visitatiecommissie en een functiebeschrijving voor de pensioendirecteur opgenomen.
16
2.6
Missie en Visie
Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de in de pensioenovereenkomst gedefinieerde pensioenregelingen voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. Het pensioenfonds heeft ten doel om binnen de grenzen van zijn middelen de deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het pensioenfonds voorziet hiertoe in het op lange termijn verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten en streeft hierbij naar het waardevast houden van de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken. De toeslagverlening op de opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers is onvoorwaardelijk en deze wordt gefinancierd uit de ontvangen premie van de werkgevers. Op de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen wordt voorwaardelijk toeslag verleend. Dat wil zeggen dat er geen recht op toeslagverlening is: er wordt jaarlijks bepaald of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Het pensioenfonds draagt zorg voor duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden. Het pensioenfonds heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, toeslagverlening, beleggingen en communicatie om de genoemde doelstellingen te bereiken. Dit beleid is vastgelegd in diverse documenten, waarvan de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) het belangrijkste is.
2.7
Gedragscode
Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode die in 2008 is opgesteld aan de hand van de modelgedragscode van de pensioenkoepels. Het doel van deze gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds als marktpartij. De gedragscodes bevatten onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. De uitvoeringsorganisatie en de vermogensbeheerder hanteren vergelijkbare gedragscodes. De compliance officer is belast met het toezicht op de naleving van de op grond van de gedragscode geldende bepalingen. De compliance officer verstrekt jaarlijks een rapportage aan het pensioenfondsbestuur. De functie van compliance officer is, sinds het vertrek van de voormalig compliance officer Paul Elion, vacant. Alle bestuursleden, de leden van het Verantwoordingsorgaan en de pensioendirecteur hebben de verklaring bij de Gedragscode over 2014 ondertekend.
2.8
Nevenfuncties
Er is uitvraag gedaan bij de bestuursleden inzake een opgave van het aantal nevenfuncties. Dit leidt tot het volgende overzicht: Mw. Y.M.M. de Bakker, voorzitter - voorzitter Stichting ABBO- schoolbestuur (6 basisscholen) - lid Raad van Advies Opleiding PensioenExecutive van de Erasmus Universiteit (2 dagdelen per jaar) Mw. H. Damhuis, bestuurslid – geen nevenfuncties T.A. Sardar, bestuurslid – geen nevenfuncties B. Vroegh, bestuurslid – geen nevenfuncties D.L. Coupar, bestuurslid – geen nevenfuncties R. de Bie, bestuurslid – geen nevenfuncties 17
T.H.M. Kruijs, secretaris – geen nevenfuncties M.C.J.W. Kruize, bestuurslid - penningmeester Vereniging Scouting Jeanne d’ Arc Halsteren - penningmeester Stichting Scouting Halsteren - Jeanne d’Arc D. van Unnik, bestuurslid - geen nevenfuncties
2.9
Geschillencommissie
In artikel 18 van de statuten is een klachten- en geschillenregeling neergelegd. Ingeval van klachten of geschillen kunnen belanghebbenden zich wenden tot de klachtencommissie van het bestuur. Indien de klacht niet afdoende dan wel niet binnen een redelijke termijn is afgehandeld, bestaat de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het bestuur. Deze regeling is nader uitgewerkt in het pensioenreglement . Er is een wettelijke Ombudsman Pensioenen, die als zodanig is erkend door het bestuur. Klachten en geschillen kunnen daar pas worden aangebracht nadat de genoemde klachten- en geschillenregeling is doorlopen. Op 30 en 31 december 2014 zijn vier klachten ontvangen. Alle vier de klachten betroffen bezwaarmakingen op de omzetting van de opgebouwde aanspraken naar 67 jaar. Begin 2015 zijn in dit kader nog enkele bezwaarmakingen ontvangen. Het bestuur zal in de loop van 2015 besluiten of deze bezwaren gehonoreerd zullen worden.
2.10
Statutenwijziging
De statuten van het pensioenfonds zijn in 2014 aangepast in verband met de wijzigingen die voortvloeien uit de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen, die geldt per 1 juli 2014. Er zijn voornamelijk wijzigingen doorgevoerd die betrekking hadden op de governance van het pensioenfonds (dit betrof onder meer de inrichting van het nieuwe bestuursmodel en de taken van het verantwoordingsorgaan). De statutenwijziging geldt ook per 1 juli 2014.
18
3. 3.1 135% 133% 131% 129% 127% 125% 123% 121% 119% 117% 115% 113% 111% 109% 107% 105%
Financiële positie en beleid in 2014 Financiële opzet en positie Ontwikkeling dekkingsgraad
Ultimo 2013
feb
apr
juni
Vereiste dekkingsgraad Dekkingsgraad
aug
okt
dec
Dekkingsgraad De dekkingsgraad ultimo 2014 is 106,9% en geeft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen weer. De diverse factoren die hierop van invloed zijn worden in het onderstaande verloopstaatje weergegeven.
Ontwikkeling dekkingsgraad 2014 105%
115%
Dekkingsgraad primo
125%
19,4% -25,9%
Effect aanpassing RTS -0,8%
Effect premies
0,4%
Effect toeslagverlening
-0,2%
Effect overige oorzaken
-2,8%
Dekkingsgraad ultimo
145%
116,8%
Effect beleggingsresultaat
Effect aanpassing levensverwachting
135%
106,9%
Effect premies Het resultaat op premie is in 2014 positief. De ontvangen premie is hoger dan de actuarieel benodigde premie. Het positieve resultaat is ontstaan door de solvabiliteitsopslag. Er is in 2014 geen herstelpremie ontvangen. Effect toeslagverlening Het resultaat op toeslagverlening is negatief. De betaalde premie voor de toeslagen per 1 januari 2015 is lager dan de stijging van de TV, doordat een deel van de toeslag gefinancierd wordt door de vrijval van het exitbedrag uit de overige voorzieningen. Daarnaast is de betaalde premie lager, doordat de premie is berekend met 2% aan kosten voor toekomstige uitvoeringskosten. De toename van de VPV is hieronder berekend met de nieuwe opslag van 3,3%. 19
Effect beleggingsresultaat Het beleggingsresultaat wordt bepaald door het behaalde rendement (16,9%) te vergelijken met de toevoeging voor interest op basis van de 1-jaarsrente uit RTS van 31 december 2013 (0,379%) aan de technische voorzieningen. Het positieve resultaat wordt veroorzaakt door de beleggingsopbrengsten. De vermogensbeheerskosten zijn in mindering gebracht op de beleggingsopbrengsten. Effect RTS De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op marktwaarde op basis van de rentetermijnstructuur met driemaands middeling. Iedere maand wordt deze door DNB gepubliceerd. Een lagere (hogere) rentetermijnstructuur betekent een hogere (lagere) voorziening. De gemiddelde rentetermijnstructuur over 2014 is 2,1% en daarmee aanzienlijk lager dan die van 2013 (3,0%). Dit heeft geleid tot een stijging van de technische voorzieningen, wat heeft geresulteerd in een negatief effect op de dekkingsgraad per 31 december 2014 van 25,9%-punt. Effect aanpassing levensverwachting en technische grondslagen Het pensioenfonds heeft per 1 januari 2014 de nieuwe AG Prognosetafel 2014 ingevoerd. Dit leverde een daling op van de technische voorzieningen van € 129 duizend (-0,1%). Daarnaast heeft het fonds in 2014 een voorziening gevormd voor latent wezenpensioen, hierdoor steeg de voorziening met € 448 duizend. Daarnaast is per eind 2014 de opslag voor toekomstige uitvoeringskosten verhoogd van 2% naar 3,3%, hierdoor steeg de voorziening met € 2.967 duizend. Ten slotte is een schatting opgenomen van € 2.097 duizend waarmee de voorziening naar verwachting daalt door de omrekening van ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 62 en 65 en tijdelijke ouderdomspensioen naar ouderdomspensioen met pensioenleeftijd 67. Effect overige oorzaken Het effect van overige oorzaken wordt vooral veroorzaakt door gedane uitkeringen en overige effecten. Ontwikkelingen herstelplan In 2014 heeft de dekkingsgraad zich ten opzichte van het herstelplan als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 31 december 2013 Premie SturingsToeslagmiddelen verlening Beleggingen Rentetermijnstructuur Effect van uitkeringen, kosten, kanssystemen Overige en waardeoverdrachten. Subtotaal Aanpassing levensverwachting (ervaringssterfte) Dekkingsgraad per 31 december 2014 Vereiste dekkingsgraad (vereist eigen vermogen)
Verwacht (in %) 120,1 4,0
Werkelijk (in %) 116,8 0,4
-3,1
-0,2
2,5 1,3
19,4 -25,9
0,4
-2,8
125,2 0,0 125,2
107,7 -0,8 106,9
118,8
118,8
Dit overzicht laat zien dat de ontwikkeling van de dekkingsgraad in 2014 achterblijft bij de verwachting uit het herstelplan zoals dat begin 2009 is opgesteld. De dekkingsgraad is ultimo 2014 hoger dan de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen. De dekkingsgraad is lager dan de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen, het fonds heeft dus een reservetekort. Door het bestuur is de voorgeschreven jaarlijkse evaluatie van het herstelplan in 2015 niet uitgevoerd, omdat 2014 een overgangsjaar is door de invoer van het nFTK per januari 2015.
20
3.2
Beleid en beleidskeuzes
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico’s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenovereenkomst zoals die overeengekomen is met de CAO-partijen.
3.2.1
Toeslagbeleid
Toeslagverlening De opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers worden jaarlijks onvoorwaardelijk aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-CAO-lonen. Aan actieven is een (onvoorwaardelijke) toeslag verleend van 1,06% per 1 januari 2015. Eind 2014 heeft het bestuur een toeslagbesluit genomen voor 1 januari 2015. Het bestuur heeft besloten de ingegane pensioenen en de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers per 1 januari 2015 aan te passen aan de consumentenprijsindex (0,88%). Inhaaltoeslag De betaalde toeslagkoopsom voor ingegane pensioenen en opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers van de voorgaande 3 jaar is in 2012 als overige voorziening op de balans opgenomen. Het bestuur heeft eind 2013 besloten een inhaaltoeslag toe te passen om de gemiste toeslagen van 2010, 2011 en 2012 alsnog volledig aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden toe te kennen, deze toeslagverlening is reeds verwerkt in de cijfers van 2013. Voor het verslagjaar 2014 geldt dat het pensioenfonds alle voorwaardelijke toeslagen conform ambitie heeft verleend en kent geen achterstand.
3.2.2
Financieringsbeleid
Financieringssysteem en ABTN Voor het premie- en toeslagbeleid is een aantal vermogensposities van belang. De volgende grenzen worden onderscheiden: -
minimaal vereist vermogen: de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist vermogen is gelijk aan 104,5% van de voorziening pensioenverplichtingen; vereist vermogen: het vereist vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat binnen een jaar het eigen vermogen negatief wordt. De dekkingsgraad behorend bij het vereist vermogen bedraagt ultimo 2014 118,8%.
Indien de vermogenspositie van de stichting lager is dan het minimum vereist eigen vermogen, moeten de aangesloten ondernemingen een aanvullende vermogensdotatie doen om de dekkingsgraad op het minimum vereist eigen vermogen te brengen. Een aanvullende vermogensdotatie wordt uiterlijk binnen een maand na de vaststelling van de jaarrekening door het bestuur vastgesteld, gehoord de actuaris van de stichting. De aangesloten ondernemingen kunnen de vastgestelde aanvullende vermogensdotatie over de resterende periode van herstel aan de stichting voldoen, waarbij elk kwartaal een evenredig deel van de dotatie wordt voldaan. Voor 2014 is geen extra bijstorting benodigd geweest. De door het pensioenfonds te ontvangen premie wordt actuarieel berekend op individuele basis. Uitgangspunt daarbij is dat de opgebouwde rechten steeds zijn afgefinancierd. De verhoging van de aanspraken als gevolg van toeslagverlening wordt afgefinancierd door middel van koopsommen. Naast deze premie worden voor de dekking van de partnerpensioenen op risicobasis en de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen risicopremies voldaan. Tevens bevat de premie een solvabiliteitsopslag welke bestemd is voor het herstellen c.q. op peil houden van de dekkingsgraad. De feitelijke premie in 2014 is gelijk aan de kostendekkende premie. De kostendekkende premie over 2014 bedraagt € 15,7 miljoen (2013: € 20,9 miljoen). De feitelijke premie bedraagt in 2014 tevens € 15,7 miljoen (2013: € 20,9 miljoen).
21
In de berekening van de feitelijke premie wordt uitgegaan van een financiering op basis van een kapitaaldekkingssysteem en financiering op basis van risicopremies. De toename van de pensioenaanspraken in het boekjaar wordt gefinancierd door middel van een per individu bepaalde actuariële koopsom. Voor actieve deelnemers worden risicopremies vastgesteld voor het nabestaandenpensioen, wezenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen (premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en WIA-excedentpensioen). Premies Voor 2014 is de premie als volgt berekend: pensioenpremie: wordt individueel bepaald voor de pensioenopbouw in 2014 over het salaris onder aftrek van de franchise (€ 13.587). premie WIA-excedent: 2,75% van de verzekerde uitkering. Exitbepaling in de uitvoeringsovereenkomst Indien en nadat een onderneming al dan niet als gevolg van een overdracht de status van aangesloten onderneming verliest, is deze onderneming aan het pensioenfonds een eenmalige bijdrage verschuldigd ter dekking van de lasten inzake toekomstige toeslagverlening aan de gewezen deelnemers die op het moment waarop de onderneming niet langer kan worden aangemerkt als aangesloten onderneming, in dienst zijn van deze onderneming.
3.2.3
Beleggingsbeleid
De beleggingscommissie heeft gedurende het jaar 2014 bijzondere aandacht gehad voor een viertal belangrijke onderwerpen: Het terugbrengen van de gevoeligheid van de balans voor renteschommelingen, op basis van de besluitvorming van 2013; Het inrichten van monitoringsmogelijkheden van de rentegevoeligheid van de balans. Vanaf het 4e kwartaal van 2014 bestaat er op kwartaalbasis inzage in deze gevoeligheid en de mate waarin maandelijks door het pensioenfonds genomen beslissingen in deze hun vruchten afwerpen; Het verder verfijnen van het beleggingsinstrumentarium met een scherpe focus op kosten en de effecten van de gemaakte keuzes. GE Pensioen heeft er bij voorbeeld voor gekozen om voor de belegging in wereldwijde aandelen niet alleen de MSCI World index na te streven maar heeft specifiek voor KBC als uitvoerder gekozen omdat deze Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen onderdeel laat zijn van haar beleggingen. Het effect hiervan is onderwerp van aandacht; Het implementeren van het nieuwe Witteveen kader, het nieuwe Financiële Toetsingskader en een start van de discussie met de sponsoren omtrent een mogelijke overgang naar een IORP (Institute for Occupational Retirement Provisions). Strategisch beleggingsbeleid GE Pensioen heeft reeds in 2013 besloten dat, ondanks het feit dat de pensioenverplichtingen zich situeren op langere termijn, de wil bestaat de risico’s te beperken (met speciale aandacht voor afdekken van het renterisico) en te streven naar stabiele pensioenpremies. De eerste en belangrijkste investeringsdoelstelling van het pensioenfonds is het kunnen blijven betalen van de nominale pensioenverplichtingen. Als tweede doelstelling wordt er naar gestreefd dat de minimaal vereiste dekkingsgraad wordt bereikt. Bovendien heeft zij vastgesteld dat zij de volgende principes naleeft: Geen tactische vermogensallocatie, alleen natuurlijk verloop; Geen valutarisico voor de belangrijkste valuta. In het najaar van 2011 heeft het bestuur besloten om van actief beleggingsbeleid, over te gaan naar passief beleggingsbeleid. De motivatie hiervoor ligt in het feit dat voor het bestuur, de beleggingsresultaten van een actief beleid niet tot gewenste resultaten (meerwaarde) hebben geleid die de additionele kosten van dit actief beleid kunnen verantwoorden. Bovendien houdt het bestuur ook rekening met de aanbevelingen van diverse Commissies en DNB die benadrukken dat pensioenfondsen beter kunnen opteren voor een passief beleid.
22
Sinds 2013 is de strategische beleggingsmix:
Matching portfolio Government bonds (Euro) Investment Grade Senior Credits (Euro) Return portfolio Developed Markets Equity Emerging Markets Equity Cash
Doel
Minimum
Maximum
35% 15%
30% 0%
50% 20%
43,5% 6,5%
33% 0%
53% 11%
0%
0%
5%
Bovendien wordt de volgende rebalancingpolitiek aangehouden: Funding ratio < MVEV
MVEV – VEV
> VEV
Buy-and-hold, echter de nieuwe geïnde premies worden geïnvesteerd in de 50% Matching portfolio en 50% in the Return portfolio Constante mix van 50% Matching portfolio en 50% Return portfolio. Nieuwe premies worden geïnvesteerd in de ondergewaardeerde categorie. Indien nodig worden buy and sell transacties uitgevoerd om de constante mix te bereiken. Indien de Matching portfolio = pensioenverplichtingen kan het bestuur beslissen om een strategie in te voeren om de financiersgraad te beschermen tegen dalingen dit op basis van opties of een verzekering.
In 2011 heeft Aon Hewitt Consultants een ALM-studie uitgevoerd. De resultaten van deze ALM bevestigen opnieuw dat de asset mix (50% aandelen, 50% vastrentende waarden) zal worden aangehouden.
3.3
Uitvoeringskosten
Pensioenbeheer In navolging van de publicatie ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ van de Autoriteit Financiële Markten op 12 april 2011 heeft de Pensioenfederatie op 10 november de notitie ‘Aanbevelingen uitvoeringskosten 2011’ gepubliceerd. Hiervan is door de Pensioenfederatie op 20 maart 2012 nog een nadere uitwerking gepubliceerd (‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten – Nadere uitwerking kosten vermogensbeheer 2012’). In deze publicaties benoemt de Pensioenfederatie de verschillende uitvoeringskosten en worden aanbevelingen gedaan hoe over deze kosten gecommuniceerd kan worden richting de verschillende stakeholders. Algemene kosten De algemene kosten betreffen kosten die niet direct toegerekend kunnen worden aan de pensioenuitvoering of vermogensbeheer. Deze kosten betreffen kosten voor bestuur en commissies, externe adviseurs en toezichthouders. De algemene kosten kunnen worden verdeeld over pensioenuitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten. De verhouding van deze verdeling is het percentage van pensioenuitvoeringskosten ten opzichte van de vermogensbeheerkosten. Voor GE Pensioen geldt dat de algemene kosten in eerste instantie niet verdeeld zijn. De reden hiervoor ligt in het feit dat de vermogensbeheerkosten binnen de beleggingsportefeuille ook niet geheel inzichtelijk zijn. Uitvoeringskosten pensioenbeheer Deze kosten betreffen de integrale kosten voor pensioenbeheerdienstverlening van TKP. Verder bestaan de kosten van pensioenbeheer uit communicatiekosten, accountantskosten, actuariskosten en toegerekende algemene kosten. De pensioenuitvoeringskosten worden gerapporteerd in euro’s per deelnemer, waarbij het aantal deelnemers de som is van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden. Er is geen sprake van 23
kosten inzake herverzekering en van kosten die door de werkgever worden gedragen. In deze kosten zitten geen schattingselementen. De daling van de uitvoeringskosten pensioenbeheer in 2014 wordt met name verklaard door lagere kosten voor bestuur en bestuursgerelateerde activiteiten en een lagere vergoeding voor TKP. Kosten van vermogensbeheer Het bedrag van € 676 duizend dat in de staat van baten en lasten is opgenomen, betreft alle (direct en indirect) door het pensioenfonds betaalde vermogensbeheerkosten. Onder vermogensbeheerkosten vallen: Directe vermogensbeheerkosten De directe vermogensbeheerkosten bestaan uit de volgende posten: Dienstverlening integraal balansbeheerder: Beheervergoeding: Dit is een vaste beheervergoeding voor het operationeel vermogensbeheer per tijdsperiode die onafhankelijk is van de prestatie. Indien van toepassing: performance fee: Dit is een prestatieafhankelijke vergoeding voor het verslaan van de benchmark Vergoeding advies, administratie en rapportage: Dit is de vergoeding voor de integrale dienstverlening conform de uitbestedingsovereenkomst. Overige directe kosten: Dit betreft onder andere de kosten van dienstverlening derivaten en de kosten van het maatschappelijk verantwoord beleggen beleid. Indirecte vermogensbeheerkosten De indirecte vermogensbeheerkosten bestaan uit kosten die worden gemaakt binnen de onderliggende beleggingsfondsen. Deze bestaan uit de volgende posten: • Beheervergoeding externe managers: Dit is een (basis) vergoeding per tijdsperiode die onafhankelijk is van de prestatie. • Performance fee externe managers: Dit is een prestatieafhankelijke vergoeding voor het verslaan van de benchmark door een manager. • Overige kosten: Dit betreft onder andere de vergoeding van de bewaarbank, administratiekosten, accountantskosten en juridische kosten. De kosten vermogensbeheer worden gerapporteerd in euro’s en als percentage van het gemiddelde van het totaal belegd vermogen. De volgende tabellen geven dit per beleggingscategorie weer. Het aandeel aan geschatte kosten is beperkt. De schattingen zijn gebaseerd op opgaven van externe managers van kosten in onderliggende beleggingsstructuren. De algemene kosten van het pensioenfondsbestuur, waaronder kosten van toezicht en de overige kosten zoals accountantskosten en juridische kosten zijn niet opgenomen in de kosten vermogensbeheer. Transactiekosten Deze kosten betreffen de toe- en uittredingsvergoedingen van de beleggingsfondsen, de transactiekosten van discretionaire portefeuilles en de derivatentransacties. Deze kosten zijn in het gerapporteerde rendement verwerkt. Transactiekosten in beleggingsfondsen zijn wel onderdeel van het rendement, maar worden niet apart gespecificeerd. Deze specificatie is met de huidige gegevens niet nader te bepalen. In de volgende tabel worden de uitvoeringskosten weergegeven:
Pensioenbeheerkosten (in euro per deelnemer) Netto vermogensbeheerkosten (in % van het gemiddeld belegd vermogen) Transactiekosten (in % van het gemiddeld belegd vermogen)
24
2014
2013
€ 584
€ 639
0,30%
0,21%
0,00%
0,02%
De pensioenbeheerskosten per deelnemer zijn lager ten opzichte van 2013. Op totaalniveau zijn deze kosten met bijna € 170 duizend gedaald door met name lagere kosten voor accountant, TKP en bestuursaangelegenheden, daarbij komt dat het aantal actieve deelnemers en uitkeringsgerechtigden gedaald is ten opzichte van 2013. De vermogensbeheerkosten zijn flink gestegen ten opzichte van 2013. Dit komt enerzijds doordat de custody fee van State Street Bank, met terugwerkend kracht vanaf oktober 2012, in 2014 is betaald. Anderzijds komt dit door een verhoging van de totale absolute vermogensbeheerkosten bij KBC als gevolg van de waardestijging van de portefeuille.
3.4
Risicobeheer
Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste niet-financiële en verzekeringstechnische risico’s die door het bestuur zijn onderkend, alsmede op het beleid van het bestuur voor het mitigeren van deze risico’s. Het bestuur is zich bewust van de risico’s die het pensioenfonds loopt en besteedt in toenemende mate aandacht aan risicobeleid en beheersing en zal deze lijn in 2014 voortzetten. Voor een nadere toelichting op de financiële risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar de risicoparagraaf in de jaarrekening (paragraaf 8.4.3.1). Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s zijn het operationeel risico, het uitbestedingsrisico en het systeemrisico. Operationeel risico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein. Dit heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed. Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het pensioenbeheer is uitbesteed aan TKP. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Het bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering door middel van performancerapportages, SLA-rapportages, In Control Statement en onafhankelijk getoetste interne beheersingsrapportage (ISAE 3402-rapportage). Deze laatste rapportage geeft inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geeft aan of de uitvoerder ‘in control’ is. Het vermogensbeheer was in 2014 uitbesteed aan KBC Asset management en Robeco. Met de vermogensbeheerders zijn overeenkomsten gesloten waarin onder meer de beleggingsrichtlijnen en de overeengekomen rapportages zijn vastgelegd. De afspraken zijn opgenomen in een SLA. Van KBC Asset management heeft het Bestuur een ISAE 3402 type II rapport ontvangen over de periode van 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014 ontvangen. De periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014 zal in het volgende rapport worden inbegrepen. De custody en beleggingsadministratie van het pensioenfonds is uitbesteed aan State Street Corporation. Het pensioenfonds heeft over de periode 1 oktober 2013 tot en met 30 september 2014 een SSAE 16-rapport van State Street Corporation ontvangen. Het rapport is door een externe accountant Ernst & Young gecertificeerd. Over de periode 1 oktober 2014 tot en met 31 december 2014 is door State Street Corporation een confirmation letter verstrekt aan het bestuur van het pensioenfonds waarin staat dat er geen significante veranderingen hebben plaatsgevonden na oplevering van het SSAE 16 rapport.
25
Verzekeringstechnische risico’s Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico’s zijn de risico’s van langleven, overlijden (kortleven) en arbeidsongeschiktheid. • Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen mogelijk niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Door toepassing van AG Prognosetafel 2014 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. • Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk eerder dan verwacht een nabestaandenpensioen moet toekennen, waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. • Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds meer voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen dan was verwacht. Voor het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar.
26
4. 4.1
Beleggingen Marktontwikkelingen
Marktontwikkelingen in 2014 In 2014 begon men meer vertrouwen te krijgen in de duurzaamheid van het economisch herstel wereldwijd. De VS verteerden met gemak een zwaar saneringsprogramma, de arbeidsmarkt won aan dynamiek, de Bank of England wist met succes de Britse economie van het liquiditeiteninfuus af te koppelen en Japan doorbrak de negatieve deflatiespiraal. De aandelenmarkten koesterden het conjunctuuroptimisme. De eurozone bleef echter met recessie flirten. De obligatiemarkten raakten in de ban van het vooruitzicht dat de Europese Centrale Bank (ECB) het Amerikaanse voorbeeld zou volgen en op grote schaal overheidsobligaties zou gaan inkopen. Op zoek naar de bodem voor de obligatierente De sterke conjunctuurtwijfels, het besef dat de inflatie zo goed als dood is en de interventies van de centrale banken houden de obligatierente historisch laag. Eind mei 2013 kondigt de toenmalige Fed-voorzitter Ben Bernanke aan dat de tijd stilaan aangebroken is om de inkoopprogramma’s van overheidsobligaties terug te schroeven. De aankondiging van “tapering” deed de Amerikaanse tienjaarsrente in 2013 opveren tot net boven 3% eind 2013. Een overvloedige, transparante en geruststellende communicatie van de Amerikaanse centrale bank miste zijn uitwerking niet en de Amerikaanse obligatierente ontspande weer in 2014. Op 31 december bedroeg de Amerikaanse tienjaarsrente 2,18%. De Duitse obligatierente daalde nog sterker. Hoe lager de inflatiecijfers en hoe zwakker de gepubliceerde groeicijfers, hoe sterker de overtuiging dat een grootschalig programma van de ECB voor de inkoop van overheidsobligaties niet lang meer kan uitblijven. Op 15 augustus 2014 daalde de Duitse tienjaarsrente voor het eerst onder 1%. Op 26 november deed de Belgische dat ook. Het verder wegebben van de eurocrisis deed de renteverschillen tussen de EMU-partners verder dalen, bijna zonder haperingen – behalve dan in het geval van Griekenland. Ook het Belgisch-Duitse renteverschil kalfde verder af tot 29 basispunten eind 2014. Belangrijke faillissementen in de bedrijvensector blijven de voorbije jaren uit. Daardoor daalden de renteverschillen van bedrijfsobligaties tegenover overheidspapier verder. De premie voor het kredietrisico is nu op een fair niveau beland, het extraatje is verdwenen. Het herstel op de aandelenmarkten zet zich door De eurocrisis en de vrees dat de Europese bankensector eronder zou bezwijken, wierpen in de periode van april 2010 tot oktober 2011 bijna permanent een schaduw over de aandelenmarkten. De stemming veranderde in de loop van 2012 dankzij betere berichten uit de Amerikaanse arbeidsmarkt. In 2014 versterkten vrij stevige PMI’s (indicatoren voor het ondernemersvertrouwen) overal in de wereld, met uitzondering van de EMU, het conjunctuuroptimisme. Sterke arbeidsmarktrapporten in de VS gaf dat optimisme een stevige basis. Vanaf oktober 2012 was de onderliggende trend op de internationale aandelenmarkten onmiskenbaar positief. Bijna zonder haperingen, getuige de historisch lage koersvolatiliteit. De S&P-500 zette in 2014 het ene record na het andere neer en bereikte op 29 december zijn hoogste notering ooit. Al bij al noteerde de MSCI All Countries Index (de ruimste wereldindex) op 31 december 2014 in euro 19,0% hoger dan eind 2013. Samenstelling beleggingsportefeuille De strategische beleggingsportefeuille bestond in 2014 uit 50% aandelen en 50% vastrentende waarden. De werkelijke gewichten zijn in de volgende figuur weergegeven. De werkelijke gewichten ultimo 2014 wijken af van de strategische gewichten door koersbewegingen. Het bestuur streeft ernaar om de gekozen asset mix aan te houden. Van de 50% beleggingen in aandelen wordt strategisch 43,5% in ‘Developed Markets’ belegd. De overige 6,5% betreffen ‘Emerging markets’ aandelen. Van de 50% beleggingen in vastrentende waarden wordt strategisch 35% in ‘bonds’ en 15% in ‘credits’ belegd, conform uitvoering van de SIP.
27
Feitelijke samenstelling beleggingsportefeuille risico pensioenfonds ultimo jaar: (lichte afwijkingen met de werkelijkheid zijn mogelijk door afronding na de komma)
60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0%
aandelen
10,0%
vastrende waarden overige
0,0% 2008
4.2
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Resultaten beleggingsportefeuille
Ultimo 2014 had het pensioenfonds, inclusief het banksaldo bij TKP, ruim € 257 miljoen aan bezittingen. De onderstaande tabel geeft hiervan een onderverdeling weer, waarbij ook een doorkijk heeft plaatsgevonden in de twee aandelen fondsen: Beleggingen
Waarde 31-12-2014 %
€ (*1.000)
Vastrentende waarde
129.221
50,3
Aandelen
123.893
48,2
Vastgoed
1.439
0,6
Cash
2.991
1,2
-2.483
-1,0
255.061
99,3
1.985
0,7
257.046
100
Valutatermijncontracten Totaal Banksaldo TKP Totaal incl banksaldo TKP
Het totaal rendement van de portefeuille bedroeg 16,9%, een winst van 2,0% ten opzichte van de Benchmark van 14,9%1. Dit betreft het rendement exclusief het banksaldo dat wordt aangehouden bij TKP.
1
50% EMU Direct Gov AAA - AA en Iboxx Euro Corporate Return Index: 50% MSCI World NDR en MSCI Emerging markets NDR. 28
Een verder uitsplitsing van de bezittingen van het fonds per 31 december 2014 wordt in de onderstaande tabel gegeven: 31 december 2014
Waarde *€1.000
Obligaties
129.221
Staatsobligaties
78.663 30.806 21.955 10.040 379 6.219 1.260 7.523 481
Staatsobligaties EUR - FR Staatsobligaties EUR - DE Staatsobligaties EUR - BE Staatsobligaties EUR - IT Staatsobligaties EUR - AT Staatsobligaties EUR - FI Staatsobligaties EUR - NL Staatsobligaties CAN
Investment Grade Credits
50.558 31.431 19.127
Financial Non-Financial
Aandelen
123.893
Vastgoed
1.439
Liquide middelen
2.991
Valuta Termijncontracten
-2.483
Totaal
255.061
Overzicht behaalde rendementen inclusief het banksaldo van TKP(%): 5 Jaars % pj
Vanaf 31/10/07 % pj
Laatste m aand
2014 tot 31 dec
1 Jaar
3 Jaars % pj
Fonds
0,9
16,7
16,7
13,7
8,7
4,6
Benchmark
1,0
14,9
14,9
12,2
8,4
4,6
Relatief rendement
-0,1
1,5
1,5
1,4
0,2
0,0
28 24 20 16 Rendement %
12 8 4 0
-4
De diagrammen to nen de rendementen van het fo nds en de benchmark o ver de afgelo pen perio de en o ver de langere termijn. Het relatieve rendement is de mate waarin het fo nds o ver deze perio de een ho ger o f lager rendement heeft behaald ten o pzichte van de benchmark.
4.3
Aandelen
In onderstaande tabel worden de rendementen van de aandelenportefeuille van het pensioenfonds gegeven over verschillende perioden. De totale portefeuille van het pensioenfonds bestaat voor circa 50 % uit aandelen waarvan circa 86 % in ontwikkelde markten is belegd en ongeveer 14 % in opkomende markten.
29
Fondsrendement
Laatste m aand
2014 tot 31 dec
3 Jaars % pj
1 Jaar
5 Jaars % pj
Vanaf 31/10/07 % pj
Aandelen 28 24
20 16 Rendement %
12 8 4 0 -4
Fonds
1,2
18,4
18,4
17,2
10,3
1,8
Benchmark
1,0
18,6
18,6
16,6
10,1
2,0
Relatief rendement
0,2
-0,1
-0,1
0,5
0,2
-0,2
De diagrammen to nen de rendementen van het fo nds en de benchmark o ver de afgelo pen perio de en o ver de langere termijn. Het relatieve rendement is de mate waarin het fo nds o ver deze perio de een ho ger o f lager rendement heeft behaald ten o pzichte van de benchmark.
De aandelenportefeuille kon het jaar 2014 afsluiten met een (netto)rendement van 9,31% en een totale waarde van € 125,8 miljoen ten opzichte van € 109,8 miljoen eind 2013, inclusief de bijstorting van ongeveer € 5,7 miljoen gedurende het jaar. Na een slechte start in januari kon het eerste kwartaal toch nog positief afsluiten (+ 0,88%). In het tweede kwartaal kon de beste performance worden behaald van 4,11%. Na een licht positief derde kwartaal met 0,91% rendement, sloot het vierde kwartaal opnieuw sterk af met een rendement van 3,14% onder meer door de hoop op bijkomende acties van de Europese Centrale Bank. Gedurende het afgelopen jaar werd de regionale invulling ongeveer stabiel gehouden met 87% in de ontwikkelde markten en 13% in de groeimarkten. In 2014 was meer dan 50% van de portefeuille belegd in Noord Amerika wat meteen ook de beste performance was in vergelijking met andere regio’s. Door het indekken van de belangrijkste valutarisico’s zorgde de daling van euro ten opzichte van de meeste vreemde valuta niet voor een extra rendement in de portefeuille.
4.4
Vastrentende waarden
In onderstaande tabel worden de rendementen van de vastrentende waarden over verschillende perioden gegeven. De totale portefeuille van het pensioenfonds bestaat voor circa 50% uit deze vastrentende waarden. In 2011 is besloten om het risicoprofiel van deze portefeuille te verlagen maar dit geleidelijk te doen. Gelijktijdig wordt er gewerkt aan het meer op elkaar aan laten sluiten van de duur van deze obligatieportefeuille aan de duur van de verplichtingen, wat inhoudt dat er meer langlopende obligaties in de portefeuille worden opgenomen. Dit gebeurt met een geleidelijk ingroeimodel waardoor er nog enige tijd obligaties met een wat hoger risicoprofiel en een hoger rendement, in de portefeuille aanwezig zijn terwijl de benchmark waarmee wordt vergeleken deze hogere risico / rendement obligaties niet heeft. Onderstaande hoge overrendementen worden voornamelijk hierdoor veroorzaakt.
30
Fondsrendement Laatste m aand
2014 tot 31 dec
3 Jaars % pj
1 Jaar
5 Jaars % pj
Vanaf 31/10/07 % pj
Obligaties 28 24 20
16 Rendement %
12
8 4
0 -4
Fonds
2,5
25,1
25,1
11,0
7,5
7,1
Benchmark
0,9
10,7
10,7
7,5
5,6
5,9
Relatief rendement
1,6
13,0
13,0
3,3
1,8
1,2
De diagrammen to nen de rendementen van het fo nds en de benchmark o ver de afgelo pen perio de en o ver de langere termijn. Het relatieve rendement is de mate waarin het fo nds o ver deze perio de een ho ger o f lager rendement heeft behaald ten o pzichte van de benchmark.
4.5
Corporate Governance
Pensioenfondsen hebben de wettelijke verplichting hun pensioenvermogen solide te beleggen om in staat te zijn de toegezegde pensioenen uit te keren. Ten behoeve van de pensioengerechtigden worden omvangrijke bedragen in beursgenoteerde ondernemingen belegd waardoor huidige en toekomstige pensioengerechtigden in belangrijke mate indirect afhankelijk zijn van de waarde die deze ondernemingen op de lange termijn creëren. Het vermogensbeheer in wereldwijde ondernemingen (aandelen) is uitbesteed aan KBC Asset management. Mede bepalend voor de ontwikkeling van de waarde van bovengenoemde beleggingen is de kwaliteit van de corporate governance van de onderneming waarin wordt belegd. Voor de obligatieportefeuille die ondergebracht is bij KBC kan, bij een Algemene en Buitengewone vergadering van Aandeelhouders, gebruik gemaakt worden van het stemrecht. In de praktijk zal KBC als vermogensbeheerder en gevolmachtigde van de participanten haar stem uitbrengen. Dit stembeleid staat beschreven in de Proxy Voting Policies and Procedures. Het pensioenfonds wordt periodiek door KBC geïnformeerd over het uitgeoefende stemrecht. Voor de aandelen in fondsen die het pensioenfonds aanhoudt in de KBC (passieve) aandelenfondsen is geen aandeelhouderschap voorzien – enkel houdt het fonds hierin deelbewijzen aan. Het fonds KBC Institutional Fund SRI World Equity investeert in een globale selectie van bedrijven die duurzaam gescreend worden volgens een best-in-class methodologie. De Externe Adviesraad Duurzaamheidsanalyse (samengesteld uit onafhankelijke academici van verschillende universiteiten) assisteert KBC Asset Management in de ontwikkeling van de methode en aanpak van het duurzaamheidsonderzoek en garandeert de onafhankelijkheid ervan. Het pensioenfonds voert een sociaal verantwoord beleggingsbeleid, en neemt afstand van investeringen die geassocieerd worden met het in strijd zijn van de mensenrechten en directe investeringen in legermateriaal, wapens en munitie. KBC Asset Management voert een actief beleid uit met het stemmen op de algemene vergaderingen.
31
5. 5.1
Pensioenen Pensioenregeling
De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van het overleg tussen CAO-partijen. De werkgever heeft met de werknemers per 1 januari 2014 een nieuwe pensioenregeling afgesproken. Er is voor gekozen om zo weinig mogelijk aanpassingen door te voeren en zich te beperken tot de fiscale randvoorwaarden. Voor de pensioenregeling 65 jaar betekent dit dat de pensioenleeftijd is opgeschoven naar 67 jaar. Dit geldt alleen voor de toekomstige opbouw. De reeds opgebouwde rechten tot 1 januari 2014 blijven de pensioenleeftijd van 65 houden. Het opbouwpercentage blijft gehandhaafd op 2,1%. Ook in de wijze van toeslagverlening wijzigt niets. Overgangsafspraak De bestaande bovengenoemde overgangsafspraak met betrekking tot het opbouwpercentage van 2,25% wijzigt per 1 januari 2014 ook. Voor deze groep is het opbouwpercentage per 1 januari 2014 verlaagd naar 2,15%. De pensioenleeftijd is opgeschoven naar 67 jaar. Pensioenregeling 67 jaar Dit reglement geeft de (gewezen) deelnemers aanspraken op: ouderdomspensioen met een ingangsleeftijd van 67 jaar; nabestaandenpensioen ten behoeve van de huwelijkspartner of de partner waarmee de (gewezen) deelnemer een notarieel verleden samenlevingscontract heeft; wezenpensioen ten behoeve van de kinderen van de (gewezen) deelnemer; arbeidsongeschiktheidspensioen (WIA-excedentpensioen); premievrije voortzetting bij arbeidsongeschiktheid. Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen gaat in op de eerste dag van de maand samenvallend met of volgend op de 67e van de (gewezen) deelnemer en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de pensioengerechtigde komt te overlijden. Het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen in de geïndexeerde opbouwregeling is 2,1% voor de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Nabestaandenpensioen Het nabestaandenpensioen is verzekerd op risicobasis. Het nabestaandenpensioen gaat in op de dag van overlijden van de deelnemer en wordt uitgekeerd tot en met de maand waarin de nabestaande overlijdt. Het nabestaandenpensioen bedraagt tijdens het dienstverband 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Bij beëindiging van de deelneming vóór of op de pensioendatum wordt voor een deelnemer die een partner heeft een deel van het ouderdomspensioen omgezet in een aanspraak op nabestaandenpensioen tegen de dan geldende actuariële factoren. Wezenpensioen Het wezenpensioen bedraagt per kind 14% van het bereikbare ouderdomspensioen. Dit wordt uitgekeerd totdat het kind de 18-jarige leeftijd heeft bereikt. Voor studerende kinderen wordt wezenpensioen uitgekeerd totdat het kind uiterlijk de 26–jarige leeftijd heeft bereikt. Het totale bedrag wezenpensioen bedraagt niet meer dan 70% van het bereikbare ouderdomspensioen. Bij meer dan vijf kinderen wordt er een evenredige korting toegepast. Toeslagverlening en aanpassing Volgens de toeslagenmatrix van DNB valt het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de actieve deelnemers onder categorie F2. Dit betekent dat de opgebouwde aanspraken van deze deelnemers jaarlijks onvoorwaardelijk worden aangepast aan de ontwikkeling van de ‘CBS-CAO-lonen per uur inclusief bijzondere beloningen voor particuliere bedrijven’. Deze toeslagverlening is onvoorwaardelijk en wordt gefinancierd uit de premie.
32
Het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden valt onder categorie D2 van de toeslagmatrix van DNB. Ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-prijsindex voor alle huishoudens. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het fonds) en wordt gefinancierd uit de premie. Arbeidsongeschiktheidspensioen Bij arbeidsongeschiktheid zijn de deelnemers verzekerd van een WIA-excedentuitkering. Deze uitkering is bij volledige arbeidsongeschiktheid en bij een volledig dienstverband gelijk aan 70% van het positieve verschil tussen het pensioengevend salaris en het maximum jaarloon waarover de WIA-uitkeringen worden genoten. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en/of een parttime dienstverband wordt deze uitkering naar rato vastgesteld. Premievrije opbouw bij arbeidsongeschiktheid In geval van arbeidsongeschiktheid vindt gehele of gedeeltelijke voortzetting van de pensioenopbouw plaats. Beschikbare-premieregeling (vrijwillige spaarregeling Geflex/Gesave) Het pensioenfonds biedt aan zijn deelnemers ook een individuele pensioenspaarregeling genaamd Gesave aan. Deze regeling geeft de mogelijkheid te sparen voor extra pensioen binnen de daarvoor gegeven fiscale grenzen. Daarnaast zijn er nog deelnemers met spaartegoeden van een voormalige spaarregeling Geflex genaamd. Hier kan niet meer worden ingelegd. Dit betreft inleg premies voor rekening en risico van de deelnemers.
5.1.1
Pensioenregeling vanaf 1 januari 2015
In het najaar van 2014 zijn door de sociale partners afspraken gemaakt over een nieuwe, versoberde pensioenregeling per 1 januari 2015, waardoor er aansluiting is verkregen met het nieuwe Witteveenkader. De wijzigingen betreffen een aanpassing van het opbouwpercentage naar 1,875%, gecombineerd met een verlaging van de franchise naar € 12.642. Voor een salaris boven de € 100.000 euro is er geen pensioenopbouw voor het meerdere boven die grens. Bij de invoering van de pensioenleeftijd van 67 jaar per 1 januari 2014 is op dat moment besloten om de reeds opgebouwde aanspraken niet om te zetten in aanspraken op 67 jaar. In het najaar van 2014 heeft het bestuur besloten dit per 1 januari 2015 alsnog wel te gaan doen. De inlegmogelijkheden voor de vrijwillige spaarregeling GESAVE zijn verder beperkt. Vanaf 1 januari 2015 is het alleen nog maar mogelijk om te sparen voor Module B, partnerpensioen.
5.2
Pensioencommunicatie
Een belangrijke ontwikkeling in de pensioencommunicatie is dat de deelnemer centraal staat en niet het product pensioen. Dit is ook het uitgangspunt van de Wet Pensioencommunicatie die naar verwachting in de loop van 2015 wordt ingevoerd. De doelstelling van het pensioenfonds op dit gebied is het zorgdragen voor duidelijke en klantgerichte communicatie met deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
5.2.1
Ontwikkelingen binnen het pensioenfonds
Uniform Pensioenoverzicht Het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) is in september verzonden naar alle actieve deelnemers. Indien deelnemers ook participeren in de (vrijwillige) Gesave- of voormalige Geflex-regeling zat er bij het UPO ook een indicatie van het pensioen dat zij met de mogelijke beleggingswaarde kunnen ontvangen.
33
Website Zowel de website als de brochures van het pensioenfonds zijn begin 2014 geactualiseerd. Dat geldt ook voor de GE Pensioenwijzer, die ontwikkeld is om de deelnemers te ondersteunen bij het krijgen van een volledig overzicht van hun pensioensituatie.
34
6.
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris Voor het oordeel van de externe actuaris wordt verwezen naar paragraaf 9.3. Analyse van het resultaat In onderstaand overzicht is de actuariële analyse van het saldo van baten en lasten opgenomen: (bedragen * € 1.000)
Premieresultaat Premiebijdragen Pensioenopbouw incl. opslag incassokosten Risicokoopsom overlijden en ao. Overdracht tussen regelingen
DB
DC
2014
2013
15.806
30
15.836
21.153
-30 0 78
-7.975 -1.479 -7
-11.269 -1.684 -3
-2.186 -738 20 -520
0 0 0 0
-2.186 -738 20 -520
-2.810 -783 17 -689
2.873
78
2.952
3.932
34.847 -678 -30 0 -49.576
-214 0 0 0 0
34.634 -678 -30 0 -49.576
19.910 -586 946 0 8.280
-15.437
-215
-15.652
28.550
0 -281 890 142 0 -1.189 62 230 -72 -6 -224
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 -281 890 142 0 -1.189 62 230 -72 -7 -225
0 188 -1.612 443 0 -1.485 1.519 -138 -20 -80 -1.185
-12.788
-137
-12.925
31.297
-7.945 -1.479 -85
Bijdrage toeslagverlening in premie Herverzekeringspremie Onttrekking uit vpv voor pensioenuitvoeringskosten Pensioenuitvoeringskosten Interestresultaat Beleggingsresultaat risico pensioenfonds Rentetoevoeging/rendementsbijschrijving Toeslagverlening Korting van aanspraken en rechten Wijziging marktrente Overig resultaat Herstelbijdrage werkgever Resultaat op waardeoverdrachten (gesaldeerd) Resultaat op kanssystemen Claim en resultatendeling herverzekeraar Wijziging overige actuariële uitgangspunten Aanpassing sterftekansen Overige baten Mutatie overige technische voorzieningen Resultaat op uitkeringen Overige lasten
TOTAAL SALDO VAN BATEN EN LASTEN Het negatieve resultaat is veroorzaakt door de daling van de rekenrente. Dit kon niet worden goedgemaakt door de positieve beleggingsopbrengsten. De pensioenopbouw van € 7.975 duizend is inclusief de pensioenopbouw uit FVP bijdragen (€ 78 duizend) en inclusief de opslag voor toekomstige kosten (€ 154 duizend). Het bedrag van de toeslagverlening (€ 2.816 duizend) betreft de toeslag voor actieven en inactieven, exclusief solvabiliteitsopslag. Het resultaat op kanssystemen (€ 890 duizend), exclusief resultaten herverzekering, bestaat uit het resultaat op sterfte (€ 647 duizend), het resultaat op arbeidsongeschiktheid (€ 566 duizend) en het resultaat op mutaties (-€ 323 duizend).
35
Herverzekering In 2014 zijn geen claims ingediend bij de herverzekeraar. Voor twee arbeidsongeschikten ontvangt het fonds een jaarlijkse uitkering van € 142 duizend, voor zover deze deelnemers arbeidsongeschikt blijven. Deze vordering heeft geleid tot de vorming van een herverzekerd deel van de TV op de balans. Hierbij is gerekend met een revalidatiekans van 0%. Kostendekkende premie In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen. Het pensioenfonds maakt geen gebruik van de mogelijkheid om de kostendekkende premie te dempen. Kostendekkend
Feitelijk
▪
actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de regeling:
9.781
9.781
▪ ▪ ▪
solvabiliteitsopslag: opslag voor uitvoeringskosten: de risicopremie voor WIA-excedent en premievrijstelling bij invaliditeit: actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de voorwaardelijke onderdelen van de regeling: herstelpremie:
3.163
3.163
1.068
1.068
721
721
995 0
995 0
15.728
15.728
(bedragen * € 1.000)
▪ ▪
Totaal Overige premie FVP bijdrage Afrekening vorig jaar
78 0
Feitelijke premie voor risico fonds Feitelijke premie voor risico deelnemers Totaal ontvangen premies
15.728 30 15.836
Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de kostendekkende premie.
36
7.
Verwachte gang van zaken
Bedrijfsonderdeel Energy Nederland zal ons land gaan verlaten en dit leidt in het voorjaar van 2015 tot een verdere substantiële afname van het aantal actieve deelnemers. Door deze ontwikkelingen beseft het bestuur dat zelfstandige voortzetting van het pensioenfonds een terugkerend thema gaat worden. Vanuit de internationale visie van de werkgever is de wens voor een IORP uitgesproken. Het bestuur heeft in 2014 een aantal keren overleg met de werkgever gehad over de inhoud en tijdspad voor de invoering van een IORP. Een traject dat uitdagingen heeft en staat of valt bij een zorgvuldige besluitvorming en goed vastgelegde afspraken. Voor het pensioenfonds is de invoering van een IORP geen doel op zich. Breda, 19 juni 2015
mw. Y.M.M. den Bakker, voorzitter R. de Bie D.L. Coupar mw. H. Damhuis T.H.M. Kruijs, secretaris M.C.J.W. Kruize T.A. Sardar D. van Unnik B. Vroegh
37
Jaarrekening
38
8. 8.1
Jaarrekening Balans per 31 december 2014
31-12-2014
31-12-2013
€
€
257.552 1.640 1.420 8.991 1.985
200.057 1.473 1.460 360 4.823
271.588
208.173
16.349 237.719 1.640 9.295 6.585
29.274 173.871 1.473 849 2.706
271.588
208.173
ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds Beleggingen voor risico deelnemers Aandeel herverzekeraar Vorderingen en overlopende activa Overige activa
(1) (2) (3) (4) (5)
TOTAAL ACTIVA PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Overige voorzieningen Overige schulden en overlopende passiva
(6) (7) (8) (9) (10)
TOTAAL PASSIVA
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 48.
39
8.2
Staat van baten en lasten over 2014
2014 €
2013 €
€
€
Baten Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premiebijdragen risico deelnemers Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Beleggingsresultaten risico deelnemers Baten uit herverzekering Overige baten
(11) (12) (13) (14) (15) (16)
Totaal baten
24.426 30 34.634 215 -40 102
21.103 50 19.910 139 1.460 59
59.367
42.722
1.110 520
906 689
Lasten Pensioenuitkeringen (17) Pensioenuitvoeringskosten (18) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (19) - Pensioenopbouw - Toeslagverlening - Rentetoevoeging - Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging marktrente - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Aanpassing sterftekansen - Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
9.509 2.390 673
12.952 6.171 583
-915 49.485
-658 -8.277
2.683 1.189
500 1.485
-896
-92 64.118
12.664
(20) (21)
-40 -230
1.460 138
(22) (23) (24) (25) (26)
167 8.446 596 -2.402 6
143 -4.307 340 -687 80
72.292
11.425
Saldo van baten en lasten
-12.925
31.297
Bestemming van het saldo van baten en lasten Algemene reserve
-12.925
31.297
Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Mutatie overige voorzieningen Saldo herverzekering Saldo overdracht van derden Overige lasten Totaal lasten
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf pagina 66.
40
8.3
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. 2014 €
2013 €
€
€
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangsten Ontvangen premies Ontvangen in verband met overdracht van rechten Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars Overig
17.370 3.210 257 -33
26.636 2.178 1.381 78 20.804
Uitgaven Betaalde pensioenuitkeringen Betaald in verband met overdracht van rechten Betaalde premies herverzekering Betaalde pensioenuitvoeringskosten
-1.104 -808 -966 -403
30.273 -914 -1.490 -864 -649
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
-3.281
-3.917
17.523
26.356
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Ontvangsten Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen Rebates Mutatie liquide middelen in beleggingen
2.712 1.021.489 525 2.009
0 26.839 723 0 1.026.735
27.562
-1.047.096
-49.569
-20.361
-22.007
Netto kasstroom
-2.838
4.349
Mutatie liquide middelen
-2.838
4.349
Uitgaven Aankopen beleggingen Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten
Samenstelling geldmiddelen 2014
2013
€
€
Liquide middelen primo boekjaar per 1 januari Liquide middelen ultimo boekjaar per 31 december
4.823 1.985
474 4.823
Waarvan: Voor risico pensioenfonds Voor risico deelnemers
1.985 0
4.823 0
41
8.4
Toelichting op de jaarrekening
8.4.1
Algemeen
Activiteiten Het doel van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland, statutair gevestigd te Breda (Bergschot 69, 4817 PA) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregelingen van de aangesloten ondernemingen van General Electric in Nederland. Overeenstemmingsverklaring De jaarrekening is opgesteld volgens de voorschriften die zijn vastgelegd in Titel 9 Boek 2 BW en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen (RJ 610). Het bestuur heeft op 19 juni 2015 de jaarrekening opgemaakt. Referenties In de balans en de staat van baten en lasten zijn referenties opgenomen waarmee wordt verwezen naar de toelichting.
8.4.2
Grondslagen
8.4.2.1
Algemene grondslagen
Alle bedragen in de jaarrekening zijn vermeld in euro's x 1.000, tenzij anders is aangegeven. Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico's met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post 'nog af te wikkelen transacties'. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Vreemde valuta Functionele valuta De jaarrekening is opgesteld in euro's, zijnde de functionele en presentatievaluta van het pensioenfonds. Transacties, vorderingen en schulden Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de koers op transactiedatum. Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro's tegen de koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten gunste of ten laste van de staat van baten en lasten. 42
De koersen van de belangrijkste valuta zijn: 31 december 2014 USD GBP JPN CHF SEK
Gemiddeld 2014
0,8264 1,2886 0,0069 0,8317 0,1056
0,7542 1,2435 0,0071 0,8214 0,1100
31 december 2013
Gemiddeld 2013
0,7257 1,2020 0,0069 0,8160 0,1130
0,7535 1,1785 0,0078 0,8144 0,1156
Stelselwijziging De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Schattingswijziging De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. Het pensioenfonds heeft per 1 januari 2014 de nieuwe AG Prognosetafel 2014 ingevoerd. Dit leverde een daling op van de technische voorzieningen van € 129 duizend (-0,1%). Daarnaast heeft het fonds in 2014 een voorziening gevormd voor latent wezenpensioen, hierdoor steeg de voorziening met € 448 duizend en is per eind 2014 de opslag voor toekomstige uitvoeringskosten verhoogd van 2,0% naar 3,3%, hierdoor steeg de voorziening met € 2.967 duizend. Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Hierbij worden zowel de beleggingen voor risico deelnemers als de voorzieningen voor risico deelnemers buiten beschouwing gelaten. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie.
8.4.2.2
Grondslagen voor waardering van activa en passiva
Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Het begrip marktwaarde is te beschouwen als synoniem van reële waarde. Onder waardering op marktwaarde wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. De waardering van participaties in beleggingsinstellingen geschiedt tegen marktwaarde. Voor beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit de marktnotering per balansdatum. De waardering in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen geschiedt tegen actuele waarde. Beleggingen voor risico pensioenfonds en voor risico deelnemers worden op dezelfde wijze gewaardeerd. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van de niet-beursgenoteerde vastgoedbelegging per balansdatum.
43
Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. De actuele waarde van niet-beursgenoteerde aandelen en participaties in beleggingsfondsen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van het niet-beursgenoteerde aandeel per balansdatum. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige netto kasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijden. De lopende interest op vastrentende waarden wordt gepresenteerd als onderdeel van de marktwaarde van de vastrentende waarden. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Indien een derivatenpositie negatief is wordt het bedrag onder de schulden verantwoord. Beleggingen voor risico deelnemers De grondslagen voor de waardering van de beleggingen voor risico deelnemers zijn gelijk aan die voor de beleggingen voor risico van het pensioenfonds worden aangehouden. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Bij de waardering van de vorderingen wordt rekening gehouden met de kredietwaardigheid van de herverzekeraar. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Liquide middelen Liquide middelen worden tegen nominale waarde gewaardeerd. Onder de liquide middelen zijn opgenomen die kas- en banktegoeden die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel een looptijd korter dan twaalf maanden hebben. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Rekening-courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen onder kortlopende schulden. Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans.
44
Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toezeggingen tot) toeslagen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of toeslagen op de opgebouwde pensioenaanspraken worden verleend. Alle per balansdatum bestaande besluiten tot toeslagverlening (ook voor besluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex-ante- condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: -
-
De gehanteerde marktrente die gebaseerd is op de RTS zoals gepubliceerd door DNB per 31 december 2014. Deze RTS is gebaseerd op de Ultimate Forward Rate (UFR) en is driemaands gemiddeld. Overlevingstafels, te weten de AG-prognosetafels 2014. De sterftekansen zijn aangepast door toepassing van ervaringssterfte: leeftijdsafhankelijke correctiefactoren op inkomensklasse Hoog. In 2013 werd gebruik gemaakt van de AG sterftetafel 2012-2062 en de toepassing van de ervaringssterfte is gelijk gebleven. Partnersysteem: voor uitgesteld nabestaandenpensioen, behorend bij niet ingegaan pensioen, wordt het systeem van onbepaalde partner gehanteerd. Na pensionering wordt van het latente partnerpensioen het systeem van bepaalde partner gehanteerd. Daarnaast is voor partnerpensioen aangenomen dat de vrouwelijke partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en de mannelijke partner 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. Kostenopslag ter grootte van 3,3% van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband met toekomstige administratie- en excassokosten. In 2013 was deze kostenopslag 2%. Voor arbeidsongeschikte deelnemers wordt de technische voorziening voor het arbeidsongeschikte deel berekend als de contante waarde van de op de pensioendatum in uitzicht gestelde pensioenen bij een tot die datum voortgezette pensioenopbouw. Voor latent wezenpensioen wordt een voorziening opgenomen. Ten opzichte van vorig boekjaar is deze voorziening nieuw.
Overige technische voorzieningen De voorziening voor deelnemers die korter dan 24 maanden ziek zijn en die derhalve nog niet arbeidsongeschikt zijn, bestaat uit de in de premie opgenomen risicopremies voor premievrijstelling en arbeidsongeschiktheidspensioen van het boekjaar en het vorige boekjaar. Voorzieningen voor risico van deelnemers De waardering van de voorzieningen voor risico van deelnemers wordt bepaald door de waardering van de tegenover deze voorzieningen aangehouden beleggingen. Overige voorzieningen Onder overige voorzieningen zijn opgenomen de verschillende exitbijdrages. Ten opzichte van 2013 is de post overige voorzieningen gestegen met een tweetal exit-bedragen ten behoeve van toekomstige toeslagen. Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Kortlopende schulden hebben één looptijd korter dan een jaar.
8.4.2.3
Grondslagen voor bepaling van het resultaat
Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. 45
Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen premie. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Extra stortingen en opslagen op de premie zijn eveneens als premiebijdragen verantwoord. Daarnaast zijn bijdragen voor toekomstige toeslagen voor inactieven ook verantwoord in de premiebijdragen. Premiebijdragen risico deelnemers Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar) bijdragen van deelnemers in het kader van de beschikbare-premieregeling. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Afschrijvingen en andere exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Beleggingsresultaten risico deelnemers De grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico deelnemers zijn gelijk aan de grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico pensioenfonds. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Indexering en overige toeslagen Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de CAO. De toeslagverlening heeft een onvoorwaardelijk karakter. Het pensioenfonds streeft ernaar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,379%, op basis van de éénjaarsrente uit de RTS aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. 46
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Een resultaat op overdrachten kan ontstaan doordat de vrijval van de voorziening plaatsvindt tegen fondstarieven, terwijl het bedrag dat wordt overgedragen gebaseerd is op de wettelijke factoren voor waardeoverdrachten. De tarieven van het pensioenfonds wijken af van de wettelijke tarieven. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De overige mutaties ontstaan door mutaties in de aanspraken door overlijden, arbeidsongeschiktheid en pensioneren. Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers De mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers betreft de wijzigingen in de waarde van de technische voorziening voor risico deelnemers. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
8.4.2.4
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is volgens de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
47
8.4.3
Toelichting op de balans per 31 december 2014
ACTIVA 1. Beleggingen voor risico pensioenfonds
Stand per 1 januari 2014 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties Stand per 31 december 2014
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Liquide middelen
Totaal
€
€
€
€
€
€
400 0 0 1.039
103.563 3.885 -1.299 18.747
89.721 47.999 -30.435 21.594
1.373 995.213 -989.756 -9.291
5.000 0 0 0
200.057 1.047.097 -1.021.490 32.089
0
-1.003
342
2.470
-2.010
-201
1.439
123.893
129.221
8
2.990
257.552
Schuldpositie derivaten (credit)
2.491 255.061
Stand per 1 januari 2013 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties Stand per 31 december 2013
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Liquide middelen
Totaal
€
€
€
€
€
€
391 0 0 0
77.389 25.144 -13.748 16.034
77.596 17.652 -4.415 -917
818 4.677 -8.675 4.552
2.905 2.095 0 0
159.099 49.569 -26.838 19.669
9
-1.257
-194
0
0
-1.442
400
103.563
89.721
1.373
5.000
200.057
Schuldpositie derivaten (credit)
12 200.045
48
31-12-2014
31-12-2013
€
€
Vastgoedbeleggingen Participaties in beursgenoteerde fondsen
1.439
400
Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2014 € Prologis Trust Host Hotels & Resorts Avalonbay Communitie Land Securities GR British Land
2013 %
%
€
497 295 167 160 147
34,5 20,5 11,6 11,1 10,2
339 0 0 37 0
84,7 9,2 -
1.266
87,9
376
93,9
31-12-2014
31-12-2013
€
€
Aandelen Aandelen, participaties KBC Institutional Fund SRI World Equity Aandelen, participaties KBC Emerging Markets Equity Fund
107.790 16.103
90.435 13.128
123.893
103.563
Met de verkoop van de gehele positie in het Plato Institutional Index Fund Emerging Markets Equities in 2013 is ook de gehele securities lending positie conform de intentie van het bestuur afgebouwd. Het pensioenfonds belegt in aandelenfondsen van KBC, deze fondsen bevatten geen aandelenposities met een belang groter dan 5% van de totale belegging in aandelen. Omdat General Electric USA voldoet aan de SRI (Socially Responsible Investing) criteria wordt via KBC Institutional Fund SRI World Equity ook belegd in General Electric. Het pensioenfonds participeert voor 0,9% (2013: 1,2%) van de gehele aandelenportefeuille in General Electric. Vastrentende waarden Obligaties
129.221
89.721
129.221
89.721
Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2014 € Franse staatsobligaties Duitse staatsobligaties Belgische staatsobligaties
49
2013 %
€
%
32.015 21.955 10.040
24,8 17,0 7,8
19.768 16.364 6.535
22,0 18,2 7,3
64.010
49,6
42.667
47,5
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2014: 2014 Type contract
Valutaderivaten
Gemiddelde looptijd
Korter dan 1 jaar
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
€
€
€
€
95.988
-2.482
9
2.491
95.988
-2.482
9
2.491
Met betrekking tot de derivatenportefeuille wordt het tussentijdse verlies gedekt door cash op de rekening. In 2013 was de waarde van de derivatenportefeuille € 1.361 duizend, waarvan € 12 duizend aan negatieve waarden. De derivaten betreffen uitsluitend valutatermijncontracten. Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals bijvoorbeeld derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
0 0 129.221 0 2.186
1.439 123.893 0 -2.483 805
0 0 0 0 0
1.439 123.893 129.221 -2.483 2.991
131.407
123.654
0
255.061
Per 31 december 2014 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Liquide middelen
In het bovenstaande overzicht is de positieve en negatieve derivatenpositie (opgenomen onder de schulden) ook meegenomen. Afgeleide Direct marktmarktWaarderingsnoteringen noteringen modellen Totaal Per 31 december 2013 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Liquide middelen
0 0 89.721 0 5.000
400 103.563 0 1.361 0
0 0 0 0 0
400 103.563 89.721 1.361 5.000
94.721
105.324
0
200.045
31-12-2014
31-12-2013
€
€
2. Beleggingen voor risico deelnemers Aandelen Vastrentende waarden Liquide middelen
50
833 782 25
535 909 29
1.640
1.473
De beleggingen voor risico deelnemers zitten voor € 966 duizend (2013: € 846 duizend) in de Geflex-regeling en voor € 674 duizend (2013: € 627 duizend) in de Gesave-regeling. Het betreft beleggingen in beleggingsfondsen van Robeco u.h.v. de Geflex- en Gesave-regeling. De onder "liquide middelen" opgenomen beleggingen betreffen deelnemingen in de Flexioen Spaarrekening. De beleggingen voor risico deelnemers is gelijk aan verplichting voor risico deelnemers, het verloop van deze beleggingen wordt weergegeven onder '8. Voorziening pensioenverplichting risico deelnemers'. 31-12-2014
31-12-2013
€
€
3. Aandeel herverzekeraar Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
1.420
1.460
Het aandeel herverzekeraar betreft een tweetal AO-gevallen, waarvoor de contante waarde van de toekomstige uitkeringen van de herverzekeraar aan het pensioenfonds bepaald is. Hierbij is er gerekend met een revalidatiekans van 0% wat betekent dat het uitgangspunt is dat de deelnemer arbeidsongeschikt blijft. Conform RJ 610 paragraaf 224 is het aandeel herverzekeraar gelijkgesteld aan het herverzekeringsdeel technische voorzieningen. Dit betreft derhalve een latente vordering op de herverzekeraar, de acute vordering is verantwoord onder de kortlopende vorderingen. Het herverzekeringsdeel van de technische voorzieningen bestaat uit een vordering op Alhermij van € 1.420 duizend. De vordering op de verzekeraar betreft pensioenuitkeringen die door de verzekeraar aan het pensioenfonds worden betaald en betalingen voor de pensioenopbouw van waargenomen arbeidsongeschikten. In 2014 is de winstdeling van het contract dat afliep in 2012, conform hetgeen vooraf is ingeschat, uitgekomen op €0. Gegeven de credit ratings van de herverzekeraar (Alhermij; AA-), is in 2014 geen voorziening uit hoofde van kredietrisico op het herverzekeringsdeel technische voorzieningen opgenomen. 4. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen op de werkgever(s) Vorderingen uit herverzekering Overige vorderingen en overlopende activa
8.654 113 224
8 228 124
8.991
360
De vordering op de herverzekeraar betreft de afrekening met de herverzekeraar over 2014 op basis van de in 2013 reeds toegekende claim voor arbeidsongeschiktheid die is ontstaan in 2013. Behoudens de vordering inzake exit-bedrag hebben de vorderingen een resterende looptijd van korter dan één jaar. Vordering op de werkgever(s) Vordering op sponsor inzake premieafrekening Vordering exit-bedrag
34 8.620
8 0
8.654
8
Per 1 juli 2014 zijn de onderdelen GE Equipement Services Europe en TIP Trailer Rental BV uit de GE-pensioenregeling gestapt. Conform de exit-clausule die de pensioenregeling kent, zijn beide bedrijven een bedrag verschuldigd voor toekomstige indexaties. Het gaat hier om bedragen van respectievelijk € 6.059 duizend en € 2.561 duizend, die eind 2014 in rekening zijn gebracht, maar nog niet zijn voldaan. 5. Overige activa Bank, rekening-courant ING
1.985
De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds.
51
4.823
PASSIVA 6. Stichtingskapitaal en reserves 2014
2013
€
€
Algemene reserve Stand per 1 januari Bestemming saldo van baten en lasten
29.274 -12.925
-2.023 31.297
16.349
29.274
Stand per 31 december Dekkingsgraad, vermogenspositie en herstelplan
De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal (exclusief de balansposities voor risico deelnemers) minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen (exclusief voorziening voor risico deelnemers) zoals opgenomen in de balans. Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het fonds gebruik van het standaardmodel. Het bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico's van het fonds. Op basis hiervan bedraagt het (minimaal) vereist vermogen op 31 december: 2014
2013
€
€
Stichtingskapitaal en reserves Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
16.349 10.639 44.691
29.274 8.136 47.073
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan als gevolg hiervan worden gekarakteriseerd als reservetekort. Herstelplan In de uitvoeringsovereenkomst is vastgelegd dat in geval van een dekkings- of reservetekort de verschuldigde pensioenpremie verhoogd kan worden. In eerste instantie bleek uit de continuïteitsanalyse dat een verhoging van de premie niet noodzakelijk was. In een later stadium is alsnog besloten dat een verhoging premie nodig was. Er wordt geen toeslag verleend als het minimaal vereist eigen vermogen niet is bereikt. Medio februari 2014 is de evaluatie van het herstelplan van 2013 ingediend bij DNB. In de evaluatie is gerekend met de toendertijd ingeschatte dekkingsgraad van 116,6% per eind 2013. De evaluatie van het herstelplan begin 2014 heeft geen aanleiding gegeven om een extra herstelpremie te vragen aan de werkgevers. Als gevolg van de invoering van het nFTK per 1 januari 2015 zal in 2015 een nieuw herstelplan worden opgesteld ter vervanging van het huidige plan. Daarnaast stijgt onder het nFTK de technische voorziening met 8,0%, doordat de driemaandsmiddeling komt te vervallen en dit heeft dus eenzelfde negatieve invloed op de dekkingsgraad. Tevens is met het nFTK de beleidsdekkingsgraad een nieuw begrip voor de beoordeling van de financiële positie, geïntroduceerd. De beleidsdekkingsgraad is het gemiddelde van de laatste 12 maandeind dekkingsgraden en zou per eind 2014 112,6% bedragen. 31-12-2014
31-12-2013
€
€
234.659 1.420 1.640
170.541 1.460 1.870
237.719
173.871
7. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Herverzekeringsdeel technische voorziening Overige technische voorzieningen
52
2014
2013
€
€
Stand per 1 januari Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
170.541 9.509 2.390 673 -915 49.485 2.683 1.189 -896
157.877 12.952 6.171 583 -658 -8.277 500 1.485 -92
Stand per 31 december
234.659
170.541
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (excl. OTV en herverzekeringsdeel)
Ultimo boekjaar bedraagt de gemiddeld gewogen discontovoet 2,1% (2013: 3,0%). Pensioenopbouw De pensioenopbouw 2014 bestaat uit de volgende onderdelen (bedragen x €1.000) : - Benodigd bedrag voor pensioenaangroei (coming service): 7.677 - Risicokoopsom overlijden: 758 - Risicokoopsom arbeidsongeschikten: 721 - Inkoop pensioen uit spaarsaldo Geflex/Gesave: 85 - Benodigd voor FVP-bijdragen: 114 - Excassokostenopslag: 154 Toeslagverlening Voor actieve deelnemers verhoogt het pensioenfonds ieder jaar het opgebouwde pensioen tijdens deelname aan de pensioenregeling met de ontwikkeling van de Cao-lonen inclusief bijzondere beloningen voor Particuliere bedrijven over de periode 1 oktober van het voorafgaande jaar tot en met 30 september van het jaar waarover de verhoging plaatsvindt, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het betreft een onvoorwaardelijke toeslagverlening die gefinancierd wordt door premiebetaling. In de Toeslagenmatrix is dit te karakteriseren door toeslagcategorie F2. Het opgebouwde pensioen is voor actieve deelnemers dit jaar met 1,06% (€ 1.236 duizend) verhoogd. Voor inactieve deelnemers probeert het pensioenfonds ieder jaar het pensioen te verhogen met het consumenten prijsindexcijfer alle huishoudens over de periode 1 oktober van het voorafgaande jaar tot en met 30 september van het jaar waarover de verhoging plaatsvindt, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het betreft een voorwaardelijke toeslagverlening die gefinancierd wordt door premiebetaling. Het bestuur neemt ieder jaar een besluit over de toeslagverlening. In de Toeslagenmatrix is dit te karakteriseren door toeslagcategorie D2. Het opgebouwde pensioen is in 2014 voor niet actieve deelnemers met 0,88% (€ 1.154 duizend) verhoogd. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,379% (2013: 0,351%), op basis van de éénjaarsrente uit de RTS aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. De ontwikkeling van de marktrente in 2013 en 2014 is als volgt:
53
Rentepercentage per 31 december 2013 2014
3,00 2,10
Wijziging actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het fonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen Onttrekking aan de technische voorzieningen
3.494 -811
2.102 -1.602
2.683
500
Aanpassing sterftekansen In 2014 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe AG Prognosetafel 2014 gepubliceerd. Het pensioenfonds heeft deze nieuwe sterftekansen met terugwerkende kracht ingevoerd per 1 januari 2014. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen (inc. voorziening herverzekering, overige technische voorziening en incassokostenopslag) is naar categorieën als volgt samengesteld: 2014 2013 €
Aantallen
€
Aantallen
Actieven Gepensioneerden Slapers
112.684 21.105 103.930
842 49 1.097
96.610 14.851 62.410
1.034 44 865
Voorziening voor pensioenverplichtingen
237.719
1.988
173.871
1.943
Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregeling kan worden gekenmerkt als een (voorwaardelijk) geïndexeerde opbouwregeling. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,1% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Tevens bestaat het recht op nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen en wezenpensioen. Jaarlijks beslist het bestuur van het fonds de mate waarin de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst. Het pensioenfonds heeft besloten de pensioenregeling met ingang van 1 januari 2015 te wijzigen. Vanaf 2015 wordt het opbouwpercentage verlaagd naar 1,875% en wordt het pensioengevend salaris gemaximeerd op € 100 duizend. Voor het WIA-excedentpensioen geldt de maximering van het salaris op € 100 duizend niet. Per 1 januari worden de premievrije pensioenen op leeftijd 62 en 65, alsmede de tijdelijke ouderdomspensioenen, omgezet naar pensioenleeftijd 67. Deze omzetting resulteert in een verlaging van de voorziening met circa 0,9% na toepassing van de omzettingsfactoren. Deze verlaging is in de ultimostand van 2014 reeds verwerkt. Inhaaltoeslagen Afhankelijk van de financiële positie van het fonds, kan het bestuur besluiten om een inhaaltoeslag toe te kennen aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Een inhaaltoeslag wordt toegekend, voor zover in het verleden niet is geïndexeerd. Hieronder volgt een specificatie van het verschil tussen de volledige en de werkelijk toegekende toeslagen. Aan actieve deelnemers worden geen inhaaltoeslagen toegekend, over 2014 geldt een toeslag van 1,06%. Omdat in 2013 aan de pensioengerechtigden en gewezen deelnemers het volledige percentage aan inhaaltoeslag van 6, 73% is toegekend, is er in 2014 geen sprake van een inhaaltoeslag. Wel wordt er een reguliere toeslag toegekend over 2014 van 0,88% aan pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. Voor de premievrije deelnemers en de gepensioneerden is deze specificatie in de volgende tabel opgenomen.
54
Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers 2011 2012 2013 2014 2015
1,58 2,71 2,30 2,45 0,88
2,45 0,88
1,58 2,71 2,30 -
1,58 4,33 6,73 -
Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
Actieven 2011 2012 2013 2014 2015
0,80 1,35 1,88 0,92 1,06
0,92 1,06
0,80 1,35 1,88 -
0,80 2,16 4,08 -
2014
2013
€
€
Mutatieoverzicht herverzekeringsdeel technische voorziening Stand per 1 januari Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Toevoeging uit hoofde van claim/schadegeval
1.460 5 -142 91 6
0 3 -245 -3 1.705
Stand per 31 december
1.420
1.460
31-12-2014
31-12-2013
€
€
Overige technische voorzieningen Voorziening voor ingegane ziektegevallen
1.640
1.870
Deze voorziening wordt opgenomen voor deelnemers die korter dan 24 maanden ziek zijn en die derhalve nog niet arbeidsongeschikt zijn. De voorziening wordt berekend door uit te gaan van twee maal de in de premie opgenomen risicopremies voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen van het boekjaar en het vorige boekjaar. 2014
2013
€
€
Voorziening voor ingegane ziektegevallen Stand per 1 januari Toevoeging boekjaar Vrijval
1.870 720 -950
1.732 920 -782
Stand per 31 december
1.640
1.870
55
8. Voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers 2014
2013
€
€
Verloop voorziening pensioenverplichtingen risico deelnemers Stand per 1 januari Inleg premie deelnemers Uitkeringen en onttrekkingen Beleggingsresultaten risico deelnemers
1.473 30 -78 215
1.330 50 -46 139
Stand per 31 december
1.640
1.473
31-12-2014
31-12-2013
€
€
9. Overige voorzieningen Overige voorzieningen
9.295
849
De overige voorziening bestaat volledig uit een drietal exitbedragen, die in rekening zijn gebracht na uittreding van Universal Pictures (in 2011), TIP Trailer Rental BV en Equipment Services Europe BV (beide in 2014). Over een periode van 30 jaar vallen deze bedragen op jaarbasis lineair vrij. 2014
2013
€
€
Overige voorzieningen Stand per 1 januari Vrijval exitbedrag NBC Vrijval exitbedrag TIP Trailer Rental BV Vrijval exitbedrag Equipment Service Europe BV Toekenning inhaaltoeslagen Vrijval reservering inhaaltoeslag Exitbedrag TIP Trailer Rental BV Exitbedrag Equipment Service Europe BV
849 -30 -43 -101 0 0 2.561 6.059
5.156 -30 0 0 -3.328 -949 0 0
Stand per 31 december
9.295
849
Exitbedrag: Per 1 juli 2014 zijn TIP Trailer Rental BV en Equipment Service Europa BV uitgetreden uit de GE pensioenregeling en als gevolg van de exit-bepaling binnen de pensioenregeling een bedrag verschuldigd voor toekomstige indexaties. Beide bedragen zijn actuarieel bepaald. Daarnaast is er voor 2014 reeds een bedrag voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 vrijgevallen uit de voorziening. 31-12-2014
31-12-2013
€
€
10. Overige schulden en overlopende passiva Schulden aan werkgever(s) Derivaten Afrekening premie herverzekering Nog af te dragen BTW Crediteuren en overlopende posten
3.695 2.491 0 6 393
2.135 12 55 0 504
6.585
2.706
De schuld aan de werkgevers betreft de teveel betaalde premie over 2014, welke na de definitieve vaststelling van de premie teruggestort zal worden naar de verschillende werkgevers. Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
56
8.4.3.1
Risicobeheer
Het fonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico's. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Het solvabiliteitsrisico is daarmee het belangrijkste risico voor het fonds. In 2011 heeft het bestuur een uitgebreide risicoanalyse uitgevoerd. De uitkomsten hiervan vormen mede de basis voor het beleid van het fonds en toelichting hierna. Dit beleid is verwoord in de ABTN van het fonds. Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van de risico's. Deze beleidsinstrumenten betreffen: - beleggingsbeleid; - premiebeleid; - herverzekeringsbeleid; - toeslagbeleid. De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van de continuïteitsanalyse en de Asset Liability Management-studie (ALM-Studie) die in respectievelijk 2009 en 2011 zijn uitgevoerd. In 2011 heeft het bestuur een ALM-studie laten uitvoeren door Aon Hewitt Associates B.V. De voornaamste conclusies en observaties uit de ALM-studie zijn: 1. De huidige assetmix (50% zakelijke waarden en 50% vastrentende waarden) voldoet. 2. De gewenste duration-mismatch van 50% voldoet. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid door de vermogensbeheerders moet plaatsvinden. Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in mandaatovereenkomsten met de vermogensbeheerders. De mandaten zijn gericht op passief vermogensbeheer. Solvabiliteitsrisico's Het Minimaal Vereist Eigen Vermogen (MVEV) moet worden aangehouden ter dekking van algemene risico's zoals beleggingsrisico's, overlijdensrisico's en arbeidsongeschiktheidsrisico's. Indien een fonds niet over dit vermogen beschikt is er sprake van een dekkingstekort en moet het een kortetermijnherstelplan indienen bij de toezichthouder. Het Vereist Eigen Vermogen (VEV) is de omvang van het eigen vermogen waarover een fonds minimaal moet beschikken. Indien een fonds niet over dit vermogen beschikt is er sprake van een reservetekort en moet het een langetermijnherstelplan indienen bij de toezichthouder. Het VEV is het vermogen dat hoort bij de evenwichtssituatie van een fonds. In deze situatie is het eigen vermogen zodanig dat het over 1 jaar met een zekerheid van 97,5% meer bezittingen heeft dan verplichtingen. Het fonds bepaalt het VEV met behulp van het standaardmodel dat door de toezichthouder is vastgesteld. Actuele situatie pensioenfonds Ultimo december 2014 is met het standaardmodel per risicofactor de vereiste solvabiliteit bepaald. De vereiste solvabiliteit per risicofactor is aan de hand van een (wortel)formule gecombineerd tot een totaal vereiste solvabiliteit. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de dekkingsgraad, het MVEV en het VEV ultimo december 2014. Aanwezige dekkingsgraad Dekkingsgraad behorend bij MVEV Dekkingsgraad behorend bij VEV
106,9% 104,5% 118,8%
Het vereist eigen vermogen is gebaseerd op de strategische portefeuille. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de feitelijke portefeuille ultimo december 2014, dan zou het vereist eigen vermogen hoger zijn uitgekomen (circa 21,5%). Het verschil wordt veroorzaakt doordat het renterisico met het strategisch beleggingsbeleid lager is. Ultimo 2013 is de vereiste dekkingsgraad bepaald op basis van het feitelijk beleggingsbeleid, deze bedroeg 127,1%. Ten opzichte van 2013 is met name het renterisico gedaald.
57
De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld: 2014
2013
%
%
Dekkingsgraad per 1 januari Premie Uitkering Toeslagverlening Korting van aanspraken en rechten Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijziging rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Wijziging Ultimate Forward Rate voorziening pensioenverplichtingen Aanpassing levensverwachting Overige oorzaken
116,8 0,4 0,1 -0,2 19,4 -25,9 -0,8 -2,9
98,7 2,1 0,6 12,1 5,4 -0,9 -1,2
Dekkingsgraad per 31 december
106,9
116,8
Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. De omvang van deze buffers (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (S-toets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico's (na afdekking). De berekening van het vereist eigen vermogen en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: 2014 2013 % S1 Renterisico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico S7 Liquiditeitsrisico S8 Concentratierisico S9 Operationeel risico S10 Actief risico Diversificatie-effect
% 3,8 15,1 1,4 1,1 7,4 -10,0
13,1 16,6 2,2 0,6 7,8 -13,2
18,8
27,1
Totaal
Het vereist eigen vermogen is bepaald als de wortel van: S1²+S2²+(0,5x2xS1xS2)+S3²+S4²+S5²+S6²+S10². Diversificatievoordeel ontstaat doordat in het standaardmodel met behulp van een (wortel)formule wordt verondersteld dat niet alle risico's gelijktijdig optreden. In de formule wordt verondersteld dat een daling van de marktwaarde van zakelijke waarden samengaat met een daling van de rente. De samenhang (correlatie ) tussen het renterisico en het zakelijke waarden risico is 0,5. De correlatie tussen de overige risicofactoren wordt door de toezichthouder ten behoeve van vaststelling van het vereist eigen vermogen gelijk verondersteld aan nul. Op deze wijze is er diversificatie tussen verschillende risicofactoren, d.w.z. dat niet alle risico's gelijktijdig optreden, meegenomen in de formule.
Vereist eigen vermogen (buffer) Voorziening pensioenverplichting Vereist pensioenvermogen Aanwezig pensioenvermogen (Totaal activa -/- schulden) Tekort
2014
2013
€
€
44.691 237.719 282.410 16.349
47.073 173.871 220.944 29.274
28.342
17.799
De buffers zijn berekend op basis van de standaardmethode waarbij voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de strategische beleggingsmix in de evenwichtssituatie.
58
Beleggingsrisico De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen omtrent gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd. Renterisico (S1) Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Op balansdatum is de duratie van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duratie van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde 'duratie-mismatch'. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur); waardoor de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Het bestuur beseft de impact van het renterisico en heeft in 2011 een strategisch beleggingsplan vastgesteld, waarin het beleid ten opzichte van de risico's benoemd en gekwantificeerd is. In 2013 is besloten om in 24 maanden toe te werken naar 50% afdekking van het economische renterisico van de verplichtingen. Ultimo 2014 is 28,0% afgedekt op basis van marktwaardering. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen en kan als volgt worden toegelicht: 31-12-2014 € Vastrentende waarden (Nominale) pensioenverplichtingen
31-12-2013
Duratie
129.221 237.719
€
16,2 24,3
Duratie
89.721 173.871
10,4 23,8
De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: 31-12-2014 € Resterende Resterende Resterende Resterende
looptijd looptijd looptijd looptijd
< > > >
1 jaar 1 jaar en < 5 jaar 5 en < 10 jaar 10 jaar
31-12-2013 %
€
%
2.490 9.134 36.946 80.651
1,9 7,1 28,6 62,4
833 3.069 11.109 74.710
0,9 3,4 12,4 83,3
129.221
100,0
89.721
100,0
De presentatie van de vastrentende waarden in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen zoals in onderstaand overzicht weergegeven. De resterende looptijd van de verplichtingen kan als volgt worden weergegeven: 31-12-2014 Resterende Resterende Resterende Resterende
looptijd looptijd looptijd looptijd
< > > >
5 jaar 5 en < 10 jaar 10 en < 20 jaar 20 jaar
59
31-12-2013
€
%
€
%
9.671 17.041 57.783 153.224
4,1 7,2 24,3 64,4
7.375 13.522 42.436 110.538
4,2 7,8 24,4 63,6
237.719
100,0
173.871
100,0
Risico zakelijke waarden (S2) De marktwaardes van onder andere aandelen en onroerend goed kunnen fluctueren. Fondsen die een deel van hun vermogen in dergelijke zakelijke waarden hebben belegd, lopen hierdoor risico op een waardedaling. De benodigde solvabiliteit voor het zakelijke waarden risico wordt via een risicoscenario in kaart gebracht. Dit risicoscenario is een relatieve waardedaling van de afzonderlijke risicofactoren. De totale solvabiliteitsopslag voor het zakelijke waarden risico wordt vastgesteld door de vereiste solvabiliteit van de verschillende risicofactoren te combineren. Hierbij wordt rekening gehouden met een zekere diversificatie tussen de risicofactoren. De veronderstelde samenhang (correlatie) van de afzonderlijke risicofactoren is 0,75. Hierbij wordt indirect onroerend goed ook als aandelen ontwikkelde markten beschouwd. Valutarisico (S3) Valutarisico betreft het risico dat de marktwaarde van de beleggingen in vreemde valuta daalt door een waardedaling van andere valuta's ten opzichte van de euro. Indien een belegging in vreemde valuta wordt afgedekt naar de euro dan hoeft voor dit gedeelte van de portefeuille geen solvabiliteit te worden aangehouden. De netto valuta exposure van de werkelijke portefeuille is circa 5,7%. De valutapositie per 31 december 2014 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: 2014
EUR GBP JPY USD Overige Totaal niet EUR
Totaal
Valutaderivaten
Netto positie
Voor afdekking
Afdekking
Na afdekking
€
€
€
142.000
95.988
237.988
8.180 8.586 64.095 32.200
-8.190 -8.524 -62.234 -17.040
-10 62 1.861 15.160
113.061
-95.988
17.073
255.061
0
255.061
De valutapositie per 31 december 2013 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: 2013
EUR
Totaal
Valutaderivaten
Netto positie
Voor afdekking
Afdekking
Na afdekking
€
€
€
106.356
76.575
182.931
GBP JPY USD Overige
8.472 8.498 48.440 26.918
-8.366 -8.031 -48.058 -10.759
106 467 382 16.159
Totaal niet EUR
92.328
-75.214
17.114
198.684
1.361
200.045
Prijsrisico Prijsrisico is het risico van waardewijzigingen door de ontwikkeling van marktprijzen. Het wordt veroorzaakt door factoren gerelateerd aan een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Naast de strategische mix heeft het fonds in het mandaat aan de vermogensbeheerders richtlijnen gesteld aan het maximaal percentage dat namens het fonds in een sector, land of tegenpartij mag worden belegd. Naleving van deze richtlijnen vindt plaats door de beleggingscommissie op basis van onafhankelijke rapportages van custodian State Street Bank. De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar regio is als in de onderstaande tabel, waarbij de categorie 'Overig' bestaat uit beleggingen in Zuid-Afrika en Rusland.
60
2014
2013
€
%
€
%
EU-landen Europa (niet-EU) Noord-Amerika Zuid-Amerika Japan Zuid-Oost Azie Midden-Oosten Overig
147.009 6.605 75.021 2.028 8.541 15.834 866 1.638
57,7 2,6 29,4 0,8 3,4 6,2 0,3 0,6
112.425 4.797 55.828 1.986 8.192 12.546 1.117 1.793
56,1 2,4 27,9 1,0 4,1 6,3 0,6 0,9
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastr. waarden Derivaten
257.542 -2.481
101,0 -1,0
198.684 1.361
99,3 0,7
Totaal
255.061
100,0
200.045
100,0
De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 2014 € Energie Bouw- en grondstoffen Industrie Duurzame consumentengoederen Consumentengebruiksgoederen Financiële dienstverlening Informatietechnologie Telecommunicatie Nutsbedrijven Overheid en overheidsinstellingen Financiële instellingen Liquiditeiten Overige
2013 %
€
%
10.386 7.518 28.397 32.193 16.273 834 845 15.776 10.303 89.383 42.649 2.347 638
4,1 3,0 11,1 12,6 6,4 0,3 0,3 6,2 4,0 35,0 16,7 0,9 0,3
5.754 6.345 24.487 23.490 12.300 2.817 799 10.042 4.868 62.002 36.887 5.000 3.893
2,9 3,2 12,2 11,7 6,2 1,4 0,4 5,0 2,4 31,0 18,4 2,5 2,0
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastr. waarden Derivaten
257.542 -2.481
101,0 -1,0
198.684 1.361
99,3 0,7
Totaal
255.061
100,0
200.045
100,0
Grondstoffenrisico (S4) De benodigde solvabiliteit voor het risico van het beleggen in grondstoffen is bepaald aan de hand van een risicoscenario waarbij een 30% waardedaling wordt verondersteld. Het pensioenfonds belegt niet in grondstoffen ultimo december 2014. Kredietrisico (S5) Bij kredietrisico dient het effect van de kredietwaardigheid van de tegenpartij op de marktwaarde van de obligatieportefeuille tot uitdrukking te komen. Voor de vaststelling van de solvabiliteitswaarde van het onderdeel kredietrisico wordt de kredietspread bepaald door het effectieve rendement van alle obligaties binnen de portefeuille te vergelijken met de relevante kredietrisico vrije rente. Vervolgens wordt de waardedaling per obligatie op basis van kasstromen bepaald indien de kredietspread met 40% zou stijgen. Hierbij is uitgegaan van dat gedeelte van de portefeuille waarover het pensioenfonds kredietrisico loopt. De waardedaling van obligaties die een kredietspread hebben die lager of gelijk is aan nul procent worden niet meegenomen. De markt schat deze obligaties als kredietrisicovrij in. De samenstelling van de vastrentende waarden naar regio's kan als volgt worden samengevat: 2014
2013
€
%
EU-landen Europa (niet-EU) Noord-Amerika Midden-Oosten
120.810 1.758 5.787 866
93,4 1,4 4,5 0,7
85.424 1.688 2.609 0
95,2 1,9 2,9 -
Totaal
129.221
100,0
89.721
100,0
61
€
%
De samenstelling van de vastrentende waarden naar sectoren is als volgt:
2014 €
Energie Bouw en grondstoffen Industrie Duurzame consumentengoederen Consumentengebruiksgoederen Financiële dienstverlening Telecommunicatie Nutsbedrijven Overheid en overheidsinstellingen Financiële instellingen Overige Totaal
2013 %
€
%
2.524 1.682 1.799 5.035 1.127 834 4.594 5.303 89.387 16.091 845
2,0 1,3 1,4 3,9 0,9 0,7 3,6 4,1 69,2 12,5 0,7
0 0 1.352 510 853 2.817 1.912 1.504 62.00 3 15.37 9 3.391
1,5 0,6 1,0 3,1 2,1 1,7 69,1 17,1 3,8
129.221
100,0
89.72 1
100,0
De kredietwaardigheid van de debiteuren van de vastrentende portefeuille is weergegeven in het volgende overzicht: 2014 AAA AA A BBB Totaal
2013
€
%
€
%
51.29 49.40 0 9 15.24 7 13.28 5 129.221
39,7 38,2 11,8 10,3
45.55 29.38 0 3 5.219 9.569
50,8 32,8 5,8 10,7
100,0
89.721
100,0
De vastrentende waarden worden in principe via gereglementeerde markten verhandeld. De rating is gebaseerd op Standard & Poors. Verzekeringstechnische risico's (actuariële risico's, S6) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico's zijn de risico's van langleven, overlijden (kortleven), arbeidsongeschiktheid en het toeslagrisico. Langlevenrisico Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van prognosetafels met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het fonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het fonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het fonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen ('schadereserve'). Voor dit risico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien. Gezien de omvang en het draagvlak van het pensioenfonds worden de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico's voortvloeiende uit de aangaande pensioenverplichtingen herverzekerd. Het betreft een excedentherverzekeringscontract in combinatie met een 'stop loss' herverzekering. Met de excedent-herverzekering wordt het individuele risico boven een bepaalde grens verzekerd (dekking tegen hoge risico's). De 'stop loss' herverzekering dekt de situatie dat er meer 'schadegevallen' zijn gedurende een bepaalde periode ten opzichte van de verwachting.
62
Toeslagrisico Het toeslagrisico omvat het risico dat de ambitie van het bestuur om toeslagen op pensioen toe te kennen in relatie tot de algemene prijsontwikkeling niet kan worden gerealiseerd. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, beleggingsrendementen, looninflatie en demografie (beleggings- en actuariële resultaten) echter, afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. De toeslagverlening voor wat betreft pensioengerechtigden en gewezen deelnemers is voorwaardelijk en voor wat betreft de actieven deelnemers heeft de toeslagverlening een onvoorwaardelijk karakter. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft inzicht in de mate waarin toeslagen kunnen worden toegekend (ook wel aangeduid als de toeslagruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van nominale, rentetermijnstructuur. Omdat er op dit moment geen markt voor financiële instrumenten aanwezig is waaruit de reële rentetermijnstructuur kan worden afgeleid, wordt gebruik gemaakt van een benaderingswijze. De nominale rente kan worden verminderd met een bepaald (vast) percentage dat de toeslagambitie op lange termijn weergeeft. Ook kan gebruik worden gemaakt van de verwachte loon- of prijsinflatie (afhankelijk van de bepalingen omtrent toeslagverlening in het reglement). Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het fonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. 31 december 2014 bedraagt de reële dekkingsgraad 69,8% (31 december 2013: 68,1%). Het fonds heeft deze risico's overwogen en verwerkt in de buffer voor het verzekeringstechnisch risico ultimo 2014. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Het fonds loopt nagenoeg geen liquiditeitsrisico aangezien de premieopbrengsten vele malen hoger zijn dan de pensioenuitkeringen. Dit houdt in dat het pensioenfonds een structureel kasoverschot heeft. Alle beleggingsvormen zijn binnen een bestek van enkele handelsdagen geheel of gedeeltelijk te liquideren. Vanwege de structurele kasoverschotten worden directe beleggingsopbrengsten zoals dividenden en ontvangen rentes herbelegd binnen de mandaten van de vermogensbeheerders. Concentratierisico (S8) Concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico's kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio's of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. De spreiding in de beleggingsportefeuille is weergegeven in de tabel die is opgenomen bij de toelichting op het kredietrisico. Grote posten kunnen een post van concentratierisico zijn. Om te bepalen welke posten dit betreft worden per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Ultimo 2014 zijn de volgende posten met meer dan 2% van het balanstotaal aanwezig: 31-12-2014 31-12-2013 €
%
€
%
Vastrentende waarden Belgische staatsobligaties Duitse staatsobligaties Franse staatsobligaties Oostenrijkse staatobligaties
10.040 21.955 32.015 0
3,7 8,1 11,8 -
6.535 16.364 19.768 5.443
3,1 7,9 9,5 2,6
totaal
64.010
23,6
48.110
23,1
Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Deze risico's worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering zijn betrokken.
63
De pensioenuitvoering is uitbesteed aan pensioenuitvoerder TKP. Met TKP is een uitbestedingsovereenkomst en een service level overeenkomsten (SLA) gesloten. Het bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering van de vermogensbeheerders en TKP door middel van performancerapportages (alleen vermogensbeheerders), SLA-rapportages en onafhankelijk getoetste interne beheersingsrapportages (ISAE 3402-rapportages). Aangezien hiermee sprake is van adequate beheersing van de operationele risico's worden door het fonds hiervoor geen buffers aangehouden in de solvabiliteitstoets. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Het systeemrisico maakt geen onderdeel uit van de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets. Derivaten Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van financiële derivaten. Hoofdregel die hierbij geldt, is dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Derivaten worden gebruikt om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen en door zoveel mogelijk te werken met onderpand. Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2014: 2014 Type contract
Valutaderivaten
Gemiddelde looptijd
Korter dan 1 jaar
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
€
€
€
€
95.988
-2.482
9
2.491
95.988
-2.482
9
2.491
Met betrekking tot de derivatenportefeuille wordt het tussentijdse verlies gedekt door cash op de rekening. In 2013 was de waarde van de derivatenportefeuille € 1.361 duizend, waarvan € 12 duizend aan negatieve waarden. De derivaten betreffen uitsluitend valutatermijncontracten. Het pensioenfondsbestuur heeft er voor gekozen geen gebruik te maken van securities lending.
8.4.4
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingsovereenkomst afgesloten met TKP Pensioen BV per 1 september 2007. Het betreft in eerste instantie een langlopende overeenkomst inzake pensioenadministratie en bestuursondersteuning tot en met 31 december 2010. Deze overeenkomst is in juni 2010 door middel van een addendum bij de uitbestedingsovereenkomst verlengd met vijf jaar tot en met 31 december 2015. Na genoemde periode wordt de overeenkomst telkens automatisch verlengd met een periode van drie jaar, tenzij partijen in onderling overleg een andere termijn overeenkomen of één van beider partijen deze overeenkomst opzegt. De opzegtermijn bedraagt ten minste 12 maanden. De vergoeding voor 2014 bedraagt € 305 duizend (2013: € 380 duizend). State Street Bank Het pensioenfonds heeft een rechtstreekse overeenkomst met de custodian State Street Bank. De looptijd voor deze overeenkomst is voor onbepaalde tijd en de kosten van State Street Bank worden op maandbasis rechtstreeks in rekening gebracht bij het pensioenfonds. Overeengekomen is dat de overeenkomst door beide partijen opzegbaar is, met een opzegtermijn van 2 maanden (60 dagen). KBC Asset Management Het pensioenfonds heeft een rechtstreekse overeenkomst afgesloten met KBC Asset Management. De verplichting van KBC wordt hierin beschreven en de looptijd is voor onbepaalde tijd. De vergoeding voor KBC wordt conform afspraak met de beleggingsopbrengsten verrekkend. Overeengekomen is dat de overeenkomst door beide partijen, zonder vergoeding opzegbaar is, met een opzegtermijn van 6 maanden.
64
8.4.5
Verbonden partijen
Transacties met (voormalige) bestuurders Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders. De bestuurders die in loondienst zijn van de werkgever nemen deel aan de pensioenregeling van het fonds op basis van voorwaarden in het pensioenreglement. Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft een uitvoeringsovereenkomst afgesloten met de werkgevers ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomst zijn: -
-
-
-
de werkgever is verplicht al haar werknemers die voor het deelnemerschap in aanmerking komen aan te melden voor deelneming in het pensioenfonds; een werkgever is verplicht de deelnemers aanspraken op pensioen toe te kennen overeenkomstig de geldende statuten en pensioenreglementen; de aangesloten ondernemingen zijn gehouden het pensioenfonds gevraagd en ongevraagd te informeren over alle ontwikkelingen binnen de vennootschap die van invloed kunnen zijn op de huidige en toekomstige pensioenverplichtingen; de aangesloten ondernemingen informeren het pensioenfonds schriftelijk over iedere wijziging in de pensioenovereenkomst. Het bestuur stelt vervolgens uiterlijk binnen drie maanden het van kracht worden van de gewijzigde pensioenovereenkomst een gewijzigd pensioenreglement op. Het bestuur draagt er zorg voor dat het pensioenreglement in overeenstemming is met de (wijziging van de) pensioenovereenkomst; maandelijks zijn de aangesloten ondernemingen een voorschotpremie verschuldigd aan het fonds. Na afloop van het boekjaar wordt een definitieve premie vastgesteld; indien en voor zover het pensioenfonds beschikt over een vermogen dat groter is dan het gewenst eigen vermogen, is er sprake van een vermogensoverschot. Het bestuur van het pensioenfonds kan in die situatie besluiten tot een restitutie in de vorm van premiekorting. Premiekortingen zijn alleen mogelijk in overeenstemming met wettelijke regelingen, de aanwijzingen van DNB, statuten en reglementen. Indien en zolang de vermogenspositie van het pensioenfonds lager is dan het minimum vereist eigen vermogen, kunnen de aangesloten ondernemingen een aanvullende vermogensdotatie doen om de dekkingsgraad op het minimum vereist eigen vermogen te brengen; ten aanzien van het toeslagbeleid is categorie F2 van de beleidsregel toeslagenmatrix van DNB van toepassing voor de actieve deelnemers. Dit betekent dat als ambitie een onvoorwaardelijke toeslagverlening geldt van reeds opgebouwde pensioenaanspraken van een deelnemer. Het toeslagbeleid van het pensioenfonds ten aanzien van de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden valt onder categorie D2 van de toeslagmatrix van DNB. Ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden kunnen worden aangepast aan de ontwikkeling van de CBS-prijsindex voor alle huishoudens. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk (afhankelijk van de financiële positie van het fonds) en wordt gefinancierd uit de premie. Bij uittreding van een werkgever geldt een exitbepaling. Door middel van de exitbepaling betaalt de uittredende voor de toeslagverlening voor de achterblijvende slapers en gepensioneerden.
De uitvoeringsovereenkomst De overeenkomst is in werking getreden per 1 september 2007 en wordt na deze periode, wanneer niet is opgezegd, iedere keer geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor een periode van 3 jaar. Per 1 september 2010 zijn de overeenkomsten voor 3 jaren verlengd. Vanwege de opname van een exitbepaling in de overeenkomst is er geen sprake geweest van een stilzwijgende verlenging. Dit is wel het geval voor de periode van 3 jaar vanaf september 2013. De overeenkomst kan door elk van de partijen 18 maanden voor de einddatum worden opgezegd. Na opzegging wordt de overeenkomst beëindigd op 31 december van het volgende kalenderjaar.
65
8.4.6
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2014 2014
2013
€
€
11. Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premiebijdragen (werkgevers- en werknemersdeel)
24.426
21.103
De premieopbrengsten zijn niet gesplitst naar een werkgevers- en een werknemersdeel, omdat de totale premie volgens overeenkomst aan de werkgevers in rekening wordt gebracht. Een deel van de premie wordt door de werkgevers ingehouden op het salaris van de werknemers. Aangezien er geen directe relatie is tussen het werkgeversen het werknemersdeel, kunnen deze niet afzonderlijk worden weergegeven. De premiebijdragen kunnen als volgt worden gespecificeerd Pensioenpremie huidig jaar Pensioenpremie voorgaand jaar Koopsommen FVP Exit-bijdrage
15.728 0 78 8.620
20.935 89 79 0
24.426
21.103
De totale bijdrage van werkgever en werknemers bedraagt € 15.728 duizend. Bij GE Pensioen is er geen sprake van gedempte premie, de kostendekkende en feitelijke premie zijn als volgt: Kostendekkende premie Feitelijke premie
15.728 15.728
20.935 20.935
De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie, die gelijk is aan de kostendekkende premie is als bate in de staat van baten en lasten verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt: Kostendekkende premie Actuarieel benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen pensioenopbouw Opslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen Opslag voor uitvoeringskosten Actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de voorwaardelijke onderdelen van de regeling Totaal kostendekkende premie
10.502 3.163 1.068
13.653 4.270 1.101
995
1.911
15.728
20.935
De opslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen betreft het vereist eigen vermogen per 31 december 2013 van 27,1% zoals vastgesteld is in het jaarverslag van 2013. De opslag voor uitvoeringskosten betreffen zowel de pensioenuitvoeringskosten als de vermogensbeheerkosten. Het bedrag van € 995 duizend betreft de reguliere toeslagverlening aan inactieven per 1 januari 2015, het bedrag van € 10.502 duizend in de onderstaande tabel uitgesplitst weergegeven. Actuarieel benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen pensioenopbouw Pensioenopbouw Excassokosten pensioenopbouw Toeslag actieven Excassokosten toeslag actieven Risicopremie partnerpensioen Risicopremie arbeidsongeschiktheidspensioen Risicopremie wezenpensioen Risicopremie opslag premievrijstelling bij invaliditeit Totaal
7.676 154 1.168 23 490 330 269 392
10.853 217 882 17 482 375 283 544
10.502
13.653
30
50
12. Premiebijdragen risico deelnemers Inleg BPR
66
13. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
2014
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
€
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Liquide middelen Derivaten Niet nader toe te rekenen kosten vermogensbeheer
2013
0 -136 342 2.888 0
1.039 18.747 21.594 0 -9.291
0 -319 -197 0 0 -33
1.039 18.292 21.739 2.888 -9.291 -33
3.094
32.089
-549
34.634
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
€
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Derivaten Niet nader toe te rekenen kosten vermogensbeheer
9 0 644 0
0 16.034 -917 4.552
0 -216 -196 0 0
9 15.818 -469 4.552 0
653
19.669
-412
19.910
De kosten vermogensbeheer worden, voor zover mogelijk, toegerekend naar de beleggingscategorie. In deze toerekening van de kosten zijn tevens de rebates opgenomen die door het pensioenfonds worden ontvangen van de vermogensbeheerder KBC. Met betrekking tot de aandelenportefeuille is aan rebates een bedrag van € 547 ontvangen (2013: € 519). Vanuit KBC worden er met betrekking tot de obligatieportefeuille geen rebates verstrekt. In 2013 toen de obligatieportefeuille voor een gedeelte van het jaar nog ondergebracht was bij GEAM is er € 204 aan rebates ontvangen. De niet nader toe te rekenen vermogensbeheerkosten bestaat uit custody fee, dat in rekening gebracht is door custodian State Street Bank. Het bedrag van € 33 betreft de custody fee vanaf oktober 2012 tot en met december 2014, die pas vanaf medio 2014, deels met terugwerkende kracht, na akkoord van het bestuur bij het pensioenfonds in rekening zijn gebracht. 2014
2013
€
€
14. Beleggingsresultaten risico deelnemers Beleggingsresultaten voor risico deelnemers
215
139
-40
1.460
34 2 66
11 0 48
102
59
15. Baten uit herverzekering Mutatie uit hoofde van vordering op herverzekeraar
16. Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest overig Andere baten
67
2014
2013
€
€
17. Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Afkoop pensioenen en premierestitutie
787 175 15 99 0 34
559 125 9 39 147 27
1.110
906
De post 'afkopen' betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 462,88 (2013: € 451,22) per jaar (de afkoopgrens). De stijging van het ouderdomspensioen in 2014 wordt veroorzaakt door toenamen van het aantal gepensioneerden. 18. Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Kosten verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie Vergoeding pensioenbeheer TKP Pensioen Controle en advieskosten accountants Certificerend actuaris Adviserend actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen inc. DNB/AFM Dwangsommen en boetes Overige
10 12 305 30 40 58 4 22 0 39
33 23 380 53 40 62 6 22 0 70
520
689
Bezoldiging bestuurders Aan de statutaire bestuurders van het fonds zijn in 2014 en 2013 geen beloningen verstrekt. Verantwoordingsorgaan Aan de leden van het Verantwoordingsorgaan werd door het pensioenfonds in 2014 geen vergoeding verstrekt. Wel is er € 4 duizend besteed aan kilometervergoeding en opleidingskosten. Accountantshonoraria In de totale accountantskosten zijn opgenomen de kosten voor de controle van de jaarrekening van 2014 (€ 36 duizend) en het laatste deel van de kosten met betrekking tot de transitie van de beleggingsportefeuille (€ 3 duizend). Daarnaast is een deel van de verwachte kosten voor de controle over 2013 (€ 9 duizend) vrijgevallen. Aantal personeelsleden Gedurende heel 2014 is een pensioendirecteur in dienst geweest bij het pensioenfonds. De pensioendirecteur heeft hiervoor een vergoeding ontvangen van circa € 32 duizend. 19. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
9.509 2.390 673 -915 49.485 2.683 1.189 -896
12.952 6.171 583 -658 -8.277 500 1.485 -92
64.118
12.664
-40
1.460
20. Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen
68
2014
2013
€
€
21. Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie voor ingegane ziektegevallen
-230
138
Deze voorziening wordt opgenomen voor deelnemers die korter dan 24 maanden ziek zijn en die derhalve nog niet arbeidsongeschikt zijn. De voorziening wordt berekend door uit te gaan van twee maal de in de premie opgenomen risicopremies voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen van het boekjaar en het vorige boekjaar. 22. Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Inleg premie deelnemers Aankoop pensioen Beleggingsresultaten
30 -77 214
50 -46 139
167
143
8.446
-4.307
23. Mutatie overige voorzieningen Mutatie overige voorzieningen
De overige voorzieningen is toegenomen met het exit-bedrag, dat bij de twee scheidende werkgevers in rekening is gebracht. Daarnaast is er € 174 duizend vrijgevallen uit de overige voorziening in 2014. De afname in 2013 betrof de toekenning van de inhaaltoeslag. 24. Saldo herverzekering Premie herverzekering Uitkeringen uit herverzekering Uitkeringen winstdeling
738 -142 0
783 -1.276 833
596
340
Het pensioenfonds heeft een drietal verzekeringscontracten met ElipsLife (onderdeel van Swiss Re): 1) Excedent-overlijden: Herverzekering van de risico’s voortvloeiende uit de verzekering van nabestaandenpensioen in de vorm van overlijdenskapitalen boven een eigen behoud van € 300 duizend. 2) Excedent-arbeidsongeschiktheid: Proportionele herverzekering op rentebasis van de risico’s voortvloeiende uit de verzekering van het WIA-excedentpensioen en de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid boven een eigen behoud van € 15 duizend rente. 3) Stoploss: De stoploss verzekering heeft betrekking op de risico’s uit hoofde van nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen en vrijstelling van premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid voor zover die vallen binnen het eigen behoud van het fonds. De herverzekeraar stelt het fonds schadeloos indien en voor zover de totale jaarlijkse schade de prioriteit overschrijdt. De prioriteit is 170% van de risicopremie eigen rekening, met een minimum van € 881 duizend. Voor 2014 bedraagt de prioriteit € 950 duizend. In 2014 zijn geen claims ingediend bij de herverzekeraar. Voor twee arbeidsongeschikten ontvangt het fonds een jaarlijkse uitkering van € 142 duizend, voor zover deze deelnemers arbeidsongeschikt blijven. Deze vordering heeft geleid tot de vorming van een herverzekerd deel van de technische voorziening op de balans. Hierbij is gerekend met een revalidatiekans van 0%. 25. Saldo overdracht van derden Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten
-3.210 808
-2.178 1.490
-2.402
-687
De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren. De interestbaten op inkomende waardeoverdrachten zijn verantwoord onder overige inkomsten en de interestlasten op uitgaande waardeoverdrachten zijn verantwoord onder overige lasten.
69
2014
2013
€
€
26. Overige lasten Correctie op uitkeringen Betaalde intrest
Breda, 19 juni 2015 mw. Y.M.M. den Bakker, voorzitter R. de Bie D.L. Coupar mw. H. Damhuis T.H.M. Kruijs, secretaris M.C.J.W. Kruize T.A. Sardar D. van Unnik B. Vroegh
70
0 6
65 15
6
80
9.
Overige gegevens
9.1
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het saldo van de staat van baten en lasten over de verslagperiode (-€ 12,9 mln) is ten laste van de algemene reserve gebracht.
9.2
Gebeurtenissen na balansdatum
Vanaf 1 januari is het FTK aangepast. Deze aanpassing heeft grote gevolgen voor pensioenfondsen. Het wetsvoorstel is eind december 2014 door de Eerste Kamer gekomen en is daarmee van kracht geworden per 1 januari 2015. Onder het nFTK zijn er enkele wijzigingen die een impact hebben op de vermogenspositie, naast de introductie van de grootheid “beleidsdekkingsgraad”. Onder het nFTK stijgen de technische voorzieningen per 1 januari 2015 met € 19 mln (8,0%) ten opzichte van 31 december 2014 doordat de driemaand middeling komt te vervallen. Daarnaast stijgt het vereist eigen vermogen met 4,0 %-punt naar 125,5%. Met het nFTK is de beleidsdekkingsgraad een nieuw begrip voor de beoordeling van de financiële positie, geïntroduceerd. De beleidsdekkingsgraad is het gemiddelde van de laatste 12 maandeind dekkingsgraden en zou per eind 2014 112,6% bedragen. Toeslagverlening 1 januari 2015 Per 1 januari 2015 heeft het pensioenfonds besloten de pensioenen van de (gewezen) deelnemers en de pensioengerechtigden indexeren. Deze indexering in 2015 is reeds meegenomen in de cijfers van 2014.
71
9.3
Actuariële verklaring
Opdracht Door Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland te Breda is aan Aon Consulting Nederland cv de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2014. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel Mijn oordeel is mede gebaseerd op het Financieel Toetsingskader zoals dat op balansdatum van toepassing was. De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort.
72
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort.
Rotterdam, 19 juni 2015 Drs. A.G.M. den Hartogh, AAG verbonden aan Aon Consulting Nederland cv
73
9.4
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit jaarverslag opgenomen jaarrekening 2014 van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland te Breda gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2014 en de staat van baten en lasten over 2014 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het stichtingskapitaal en reserves en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het verslag van het bestuur, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het stichtingskapitaal en overige reserves van Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland per 31 december 2014 en van het resultaat over 2014 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW).
74
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het verslag van het bestuur, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het verslag van het bestuur, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amsterdam, 19 juni 2015 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Origineel getekend door drs. H.C. van der Rijst RA
75
9.5
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
Het bestuur van het fonds bestaat uit minimaal zes leden. Het bestuur bepaalt het maximum aantal leden, waarbij dit maximum zoveel mogelijk aansluit bij de onderverdeling van het General Electric Concern. De helft (werkgeversleden) wordt benoemd door de aangesloten ondernemingen van het General Electric Concern. De ander helft (werknemersleden) wordt gekozen door en uit de deelnemers. De bestuursleden hebben zitting voor een periode van vier jaar. Het aftredende bestuurslid kan zich terstond herkiesbaar stellen. De aangesloten onderneming die een bestuurslid heeft benoemd, is tevens bevoegd dit bestuurslid te ontslaan vóór afloop van de zittingsperiode. Een door de deelnemers gekozen bestuurslid wordt ontslag verleend op het moment dat hij niet langer deelnemer is. Voor elk bedrijfsonderdeel dat meer dan 150 deelnemers bij het pensioenfonds heeft, wordt één bestuurslid benoemd als vertegenwoordiger van de werkgever. Ook wordt één bestuurslid benoemd namens de werknemers, op basis van een verkiezing. Alle deelnemers kunnen kandidaat worden gesteld. Bedrijfsonderdelen die minder dan 150 deelnemers bij het pensioenfonds hebben, worden geacht deel uit te maken van een door het bestuur aangewezen bedrijfsonderdeel, die meer dan 150 deelnemers heeft. Begin 2011 heeft het bestuur besloten om het minimum vereiste aantal werknemers per businesssegment terug te brengen naar 100. Het bestuurslidmaatschap eindigt door vrijwillig aftreden, bedanken van het bestuurslid of beëindiging van het dienstverband bij de werkgever ingeval het een vertegenwoordiger van de deelnemers betreft. Ook eindigt het lidmaatschap indien de aangesloten onderneming of het bedrijfsonderdeel waarbij de bestuurder werknemer is, niet langer deel uitmaakt van het General Electric Concern, door ontslag door het bestuur wegens disfunctioneren en bij overlijden van het bestuurslid.
76
Bijlagen
77
Bijlage 1 Deelnemersbestand
Actieven Slapers Pensioengerechtigden Waarvan: (tijdelijk) Ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Totaal
Stand ultimo 2013 1.034 865 44
73 264 8
265 32 3
Stand ultimo 2014 842 1.097 49
30 3 8 3
6 0 0 2
1 0 0 2
35 3 8 3
1.943
345
300
1.988
Bij
Af
-
Deelnemers met een salaris lager dan de franchise en daardoor geen pensioenopbouw, zijn niet meegeteld.
-
Bij de actieven zijn ultimo 2014 negen arbeidsongeschikten meegeteld. Van deze deelnemers ontvangen drie deelnemers een uitkering op arbeidsongeschiktheidspensioen. Op 31 december 2014 zijn 78 deelnemers uitdienst getreden. Die zijn nog als actief deelnemer meegeteld in de eindstand.
78
Bijlage 2 Relevante ontwikkelingen regelgeving op pensioengebied
in
wet-
en
De pensioensector heeft te maken met een groot aantal wijzigingen op het gebied van wet- en regelgeving. In de volgende alinea’s is een korte toelichting op een aantal belangrijke wijzigingen opgenomen. Inperking fiscaal kader Door de overheid is een aantal maatregelen getroffen waardoor deelnemers beperkt worden in de nieuwe opbouw van pensioenrechten. Per 1 januari 2015 geldt voor middelloonregelingen een maximaal percentage van 1,875% per jaar met een pensioenleeftijd van 67 jaar. Het blijft mogelijk een pensioenregeling aan te bieden met een lagere pensioeningangsleeftijd, waarbij dan wel (nog) lagere opbouwpercentages moeten worden gehanteerd. Opbouwpercentages en maximale premies zijn ook aangepast voor eindloonregelingen en premieregelingen. Daarnaast zijn de grenzen van het nabestaandenpensioen zijn verlaagd. Alleen de grenzen voor wat betreft het arbeidsongeschiktheidspensioen blijven onveranderd maar mogen niet uitgaan boven ‘hetgeen naar maatschappelijke opvattingen redelijk is’. Verder kan binnen het fiscaal kader alleen pensioen opgebouwd worden tot een salaris van maximaal € 100.000. Het is wel mogelijk voor het inkomen vanaf € 100.000 uit het nettoloon fiscaal vriendelijk pensioen te sparen via een vrijstelling in box III van de inkomstenbelasting (nettolijfrente). Een dergelijke vrijwillige netto-regeling kan ook door pensioenfondsen wordt uitgevoerd (in dat geval nettopensioen genoemd). In het verlengde van het nieuwe fiscale kader zijn zogenoemde premiewaarborgen ingevoerd. Zo moeten pensioenfondsen in hun jaarrekening aangeven hoe de hoogte van de premie tot stand is gekomen en heeft het verantwoordingsorgaan een adviesrecht ten aanzien van de hoogte en samenstelling van de premie. DNB kan onder meer een toets uitvoeren om na te gaan of de belangen van de verschillende generaties zijn meegenomen in de bepaling van de hoogte van de premie. De fiscale beperkingen kunnen ook gevolgen hebben voor individueel pensioensparen, omdat de fiscale ruimte om fiscaal vriendelijk ‘bij te sparen’ door de maatregelen is beperkt. Het wetsvoorstel (de verlaging van de maximale percentages) is op 1 januari 2015 in werking getreden. Een aantal samenhangende onderwerpen – onder meer het nettopensioen en de premiewaarborgen – is in separate wetgeving vastgelegd. Herziening financieel toetsingskader Op 1 januari 2015 is de wet ‘Aanpassing financieel toetsingskader’ in werking getreden. Dit heeft geleid tot een aanpassing van hoofdstuk 6 van de Pensioenwet. Het nieuwe kader bevat in de eerste plaats hogere buffereisen. Het vereist eigen vermogen (VEV) wordt als gevolg van een gewijzigde methode ter berekening hoger. In het toetsingskader dat gold tot 1 januari 2015 was de actuele dekkingsgraad leidend. Om de invloed van dagkoersen te beperken, moeten pensioenfondsen hun beleidsmaatregelen nu baseren op de zogenoemde beleidsdekkingsgraad. Deze beleidsdekkingsgraad wordt berekend als een voortschrijdend gemiddelde van de actuele dekkingsgraad over 12 maanden. Er is dan dus sprake van een tekort als de beleidsdekkingsgraad onder het niveau van het vereist eigen vermogen komt. Bij een tekort dienen pensioenfondsen een herstelplan op te stellen. Ook hiervoor geldt dat de eisen die hieraan gesteld worden gewijzigd zijn. Het onderscheid tussen een korte- en langetermijnherstelplan is komen te vervallen. In de situatie dat als gevolg van financiële schokken of een stijging van de levensverwachting de beleidsdekkingsgraad onder het niveau behorend bij het vereist eigen vermogen terechtkomt, moeten direct maatregelen genomen worden. Er wordt niet langer gewacht met korten tot na een herstelperiode in de situatie dat er onvoldoende herstelkracht is en andere maatregelen niet afdoende effectief zijn. Wel mogen maatregelen worden gespreid over 10 jaar. Herstelplannen die in het verleden zijn opgesteld, zijn per 1 januari 2015 komen te vervallen.
79
Daarnaast zijn er regels geïntroduceerd voor de toeslagverlening. Zo kan er alleen toeslag worden verleend vanaf een beleidsdekkingsgraad van 110%. De toeslag die verleend mag worden, is afhankelijk van hoever de dekkingsgraad boven 110% ligt. Zo mag er ca. 0,5% toeslag verleend worden bij een dekkingsgraad van 115%, ca. 1,0% toeslag bij een dekkingsgraad van 120%, etc. De toeslag wordt zodanig vastgesteld dat deze naar verwachting blijvend op hetzelfde niveau kan worden gegeven. De premie mag ten slotte worden gedempt op basis van 10-jaarsrentemiddeling of – onder voorwaarden op basis van verwacht rendement. De wet ‘Aanpassing financieel toetsingskader’ is op 1 januari 2015 in werking getreden. Pensioenfondsen hoeven echter niet eerder dan op 1 juli 2015 te voldoen aan de nieuwe eisen ten aanzien van de abtn, het herstelplan, het beleggingsbeleid en het indexatiebeleid. Wetsvoorstel pensioencommunicatie Het wetsvoorstel leidt tot aanpassing van informatievoorschriften in de Pensioenwet. Doel is de huidige bezwaren (onvoldoende begrijpelijk, sluit niet aan bij perspectief deelnemer) te ondervangen door in de wetgeving onder meer ruimte te bieden voor maatwerk door pensioenuitvoerders en gelaagdheid in informatie. De mogelijkheden tot digitale informatieverstrekking worden uitgebreid en de communicatie over koopkracht en risico’s worden geüniformeerd. Ook zal het pensioenregister stapsgewijs worden uitgebreid met functionaliteiten, zodat het te verwachten pensioeninkomen in een oogopslag inzichtelijk wordt. De verwachte datum van inwerkingtreding is 1 juli 2015. Algemeen pensioenfonds (APF) Met name kleine pensioenfondsen beraden zich over hun toekomst, mede in het licht van de eisen ten aanzien van governance, risicomanagement en uitvoeringskosten. Sociale partners hebben daardoor in veel gevallen een reden de pensioenvoorziening bij een andere pensioenuitvoerder neer te leggen. Anderzijds is er veelal ook de behoefte de verbondenheid met het eigen pensioen en de solidariteit in eigen kring te behouden. Een algemeen pensioenfonds (APF) zou kunnen voorzien in deze behoefte. Een liquiderend pensioenfonds brengt dan de pensioenregeling onder bij een APF, waarbij de betrokkenheid van de belanghebbenden verloopt via het belanghebbendenorgaan. De vermogens die horen bij de afzonderlijke pensioenregelingen worden gescheiden geadministreerd (ringfencing). Er is een vergunning nodig om een APF op te richten. De dienstverlening van een APF staat (vooralsnog) niet open voor regelingen die nu zijn ondergebracht bij verplichte bedrijfstakpensioenfondsen. Voor derde partijen als uitvoeringsorganisaties en verzekeraars zal de mogelijkheid worden geboden een APF op te richten dat bij aanvang nog ‘leeg’ is. Pensioenfondsen die wensen te liquideren, kunnen zich vervolgens bij een dergelijk APF aansluiten. Het wetsvoorstel is op 19 december 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden. De beoogde datum van inwerkingtreding is waarschijnlijk 1 juli 2015. Nationale Pensioendialoog Mede door demografische, economische, arbeidsmarkt-gerelateerde en sociaal-culturele ontwikkelingen leven er fundamentele vragen over de inrichting van het pensioenstelsel en zijn maatschappelijke houdbaarheid op langere termijn. Het is volgens het kabinet van belang dat het gesprek hierover breed wordt gevoerd. Eventuele fundamentele wijzigingen van het pensioenstelsel treffen iedereen. Parallel aan de regelgeving voor de korte en middellange termijn is het kabinet daarom gestart met een brede dialoog over de fundamenten van het pensioenstelsel: de Nationale Pensioendialoog. Wat in die dialoog wordt opgehaald, kan als basis dienen voor politieke besluitvorming. De eerste twee fases van de Nationale Pensioendialoog, de oriëntatie en de dialoog, zijn inmiddels afgerond. In de oriëntatiefase heeft het kabinet knelpunten geïnventariseerd en een aantal onderzoeken en interviews georganiseerd. Op 19 januari 2015 heeft staatssecretaris Klijnsma ter afronding van de dialoogfase een voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer aangeboden. Uit de Nationale Pensioendialoog heeft het kabinet vijf ‘rode draden’ gedestilleerd: (1) Pensioenen moeten transparanter en minder complex worden gemaakt. (2) De veranderende arbeidsmarkt is een belangrijke reden op het aanvullend pensioenstelsel 80
te veranderen. (3) Er is een roep om meer aansluiting bij individuele behoeftes. (4) Solidariteit wordt als positief ervaren, maar er is verschil van mening hoe deze moet worden vormgegeven. (5) Er is verschil van mening wie voor welk pensioenthema verantwoordelijk is: het individu, sociale partners of de overheid. De Sociaal Economische Raad (SER) zal in het kader van de Nationale Pensioendialoog binnenkort advies uitbrengen. Vervolgens zal het kabinet in een hoofdlijnennotitie een aantal mogelijke beleidsvarianten schetsen om het aanvullende pensioenstelsel aan te passen. De hoofdlijnennotitie wordt naar verwachting in mei 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden.
81
Bijlage 3
Begrippenlijst
ABTN Afkorting voor actuariële en bedrijfstechnische nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het fonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsmix. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario’s. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen en vastrentende waarden. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet. BRIC-landen De term BRIC is een afkorting van de landen Brazilië, Rusland, India en China. Consumentenprijsindex alle huishoudens (afgeleid) Het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens geeft het prijsverloop weer van een pakket goederen zoals dit gemiddeld wordt aangeschaft door alle huishoudens in Nederland. In de afgeleide index is het effect van veranderingen in de tarieven van product gebonden belastingen en subsidies en van consumptie gebonden belastingen geëlimineerd. Contante waarde De huidige waarde van een bedrag waarover je pas na een bepaalde periode de beschikking hebt. Goed Pensioenfondsbestuur (Corporate Governance) Goed Pensioenfondsbestuur, waarbij integer en transparant handelen door het bestuur en het toezicht daarop zijn inbegrepen. Daarbij legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid. Continuïteitsanalyse Pensioenfondsen voeren eens per drie jaar een continuïteitsanalyse uit. Deze analyse laat zien of het pensioenfonds ook op de lange termijn aan de pensioenverplichtingen kan voldoen.
82
Crisisplan (financieel) Een beschrijving van maatregelen die een fonds op korte termijn zou kunnen inzetten indien de dekkingsgraad zich bevindt op of zeer snel beweegt richting kritische waarden waardoor het realiseren van de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar komt. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. DNB De Nederlandsche Bank. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Duration Mismatch Verschil in rentegevoeligheid tussen de beleggingen en de verplichtingen. Wanneer de rente daalt, nemen de verplichtingen sterker in waarde toe dan de beleggingen die tegenover deze verplichtingen worden aangehouden, waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds daalt. Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Minimaal vereist eigen vermogen: De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het fonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Vereist eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Gewenst eigen vermogen: Het vermogen dat nodig is ter dekking van de pensioenverplichtingen, verhoogd met het vermogen dat nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. Het gewenst eigen vermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels.
83
Emerging Markets (zie ook opkomende markten) De Engelse term Emerging Markets betekent "opkomende markten" of "groeimarkten". Emerging Markets zijn landen of gebieden die een achterstand in hun economische ontwikkeling hebben maar waarvan een snelle economische groei wordt verwacht. Het verwachte rendement en het daarbij behorende risico zijn derhalve hoger dan in ontwikkelde markten Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Financieel Toetsingskader (FTK) De door DNB uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. Gedempte premie De gedempte premie wordt berekend door de rente of het rendement te baseren op een voortschrijdend gemiddelde uit het verleden of het rendement op een verwachting voor de toekomst. Geflex Geflex is de in 1995 ingevoerde flexibele pensioenregeling van General Electric Plastics (GEP) die per 1 januari 2002 ophield te bestaan. Ze stelde GEP-medewerkers in staat te stoppen met werken op hun 62ste in plaats van hun 65ste wanneer hun gewone ouderdomspensioen in zou gaan.
84
Gesave Gesave is de per 1 januari 2002 door de werkgever ingevoerde vrijwillige pensioenspaarregeling die door het pensioenfonds wordt uitgevoerd. Binnen aangegeven grenzen kunnen deelnemers een deel van hun salaris aanwenden voor extra pensioen en/of vroegere pensionering dan volgens de basis pensioenregeling. Herstelplan Pensioenfondsen stellen in geval van een reservetekort een langetermijnherstelplan op. Dit plan bevat de concrete maatregelen waardoor het fonds binnen een termijn van maximaal vijftien jaar weer voldoet aan het vereist eigen vermogen. Pensioenfondsen stellen in geval van een situatie van onderdekking een kortetermijnherstelplan op. Het kortetermijnherstelplan bevat de concrete maatregelen waardoor het fonds binnen een termijn van maximaal vijf jaar weer gaat voldoen aan het minimaal vereist eigen vermogen. Herverzekering Het door een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk onderbrengen van een pensioenregeling in een levensverzekeringsovereenkomst en/of het door een pensioenfonds onderbrengen van (extra hoge) risico’s bij een levensverzekeraar, zoals het overlijdensrisico en invaliditeitsrisico van deelnemers. Indexatie Zie toeslagverlening. Koopsom Eenmalige betaling die aan de uitvoerder van de pensioenregeling is verschuldigd en waarvoor een bepaalde pensioenaanspraak wordt ingekocht. In beginsel is een koopsom dus een eenmalige betaling. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het fonds in rekening brengt. De kostendekkende premie bestaat uit de actuarieel benodigde premie voor de pensioenverplichtingen, een opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen, een opslag voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds en de premie die actuarieel benodigd is voor de voorwaardelijke onderdelen van de regeling.
85
Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen terzake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij GE (bij de bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen) in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Nabestaandenpensioen Hieronder vallen weduwe-, weduwnaars- en wezenpensioen alsmede partnerpensioen. Opbouwregeling De pensioenregeling waarin jaarlijks een pensioenlaag wordt opgebouwd. Onderdekking (dekkingstekort) Situatie dat de middelen van het pensioenfonds niet langer toereikend zijn om de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s te dekken. Opkomende markten (zie ook emerging markets) Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en OostEuropa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark. Partnerpensioen Benaming voor een vorm van nabestaandenpensioen ten behoeve van de (on)gehuwde partner met wie een (on)gehuwde deelnemer aan de pensioenregeling een gezamenlijke huishouding voert, conform bepalingen in het pensioenreglement. Bij ministeriële resolutie van 23 maart 1988, Nr. DB/7016, zijn partnerpensioenregelingen aangewezen als pensioenregelingen in de zin van de Wet op de loonbelasting, mits voldaan wordt aan de in de Resolutie gestelde voorwaarden.
86
Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. De pensioengrondslag wordt berekend door het pensioengevend jaarsalaris te verminderen met de franchise. Pensioenfederatie Federatie die bestaat uit de voormalige instellingen: de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). Pensioenplanner Een internettoepassing waarmee deelnemers inzicht hebben in hun opgebouwde pensioenrechten en berekeningen kunnen maken op basis van (mogelijke) veranderingen in persoonlijke en/of werksituatie. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden en vervangt de voorgaande Pensioen- en Spaarfondsen Wet (PSW). De Pensioenwet heeft tot doel waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde waargenomen overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer over een afgelopen vijfjarige periode en projecteren die naar de toekomst op basis van de in de in het verleden waargenomen en naar de toekomst doorgetrokken trends in deze frequenties. Zij worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies en de waardering van de pensioenverplichtingen. Er zijn voor mannen en vrouwen aparte prognosetafels afgeleid: GBM en GBV. De prognosetafels worden verder aangeduid met jaartallen die de waarnemingsperiode aangeven, b.v. GBM en GBV 2005-2010. Rentetermijnstructuur (RTS) De rentetermijnstructuur, of yield curve, is een grafiek die het verband weergeeft tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds. Een normale rentetermijnstructuur heeft een stijgend verloop. Als iemand zijn geld voor een langere periode uitleent, eist hij normaliter een hogere vergoeding dan bij een lening over een korte termijn. Reservetekort DNB spreekt van een reservetekort als de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s, ook nog de vereiste reserve beleggingsrisico’s, de reserve voorgenomen pensioenaanpassing en eventuele andere reserves te dekken. RJ610 De Raad voor de Jaarverslaglegging (RvJ) heeft een richtlijn opgesteld (RJ610) voor pensioenfondsen, met voorwaarden voor het jaarverslag en de jaarrekening.
87
Sterftetafels Zie prognosetafels. Stichtingskapitaal en reserves Zie eigen vermogen. Technische voorziening (voorziening pensioenverplichtingen) Technische voorzieningen worden gevormd om alle uit de pensioenregeling of andere overeenkomsten voortvloeiende pensioenverplichtingen te kunnen nakomen. Toeslagverlening (indexatie) Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en pensioengerechtigden. Deze toeslagverlening is voorwaardelijk, wordt gefinancierd uit de premie maar wordt slechts verleend indien de middelen van het fonds dit toelaten. Over opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers wordt jaarlijks een toeslag toegekend. Deze toeslag wordt gefinancierd uit de premie en is onvoorwaardelijk. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfonds Bestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een Visitatiecommissie die tenminste één keer in de drie jaar – of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De Visitatiecommissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht. WIA Dit is de afkorting voor de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
88
Colofon Uitgegeven door: Stichting Pensioenfonds General Electric Nederland Bergschot 69 4817 PA Breda Correspondentieadres: TKP Postbus 501 9700 AM Groningen Bezoekadres: TKP Europaweg 27 9723 AS Groningen Telefoon: (050) 582 79 60 Fax: (050) 313 82 01 Internet: www.gepensioen.nl E-mail :
[email protected] Realisatie: TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM GRONINGEN
89