Jaarverslag 2012
Inhoudsopgave
Blz.
Jaarverslag 2012 1 1.1 1.2 1.3
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE Profiel Organisatie Kerncijfers
4 4 6 10
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Verslag van het bestuur Hoofdlijnen Goed pensioenfondsbestuur Pensioenparagraaf Beleggingenparagraaf Financiële paragraaf Actuariële paragraaf Risicoparagraaf Toekomstparagraaf
11 11 11 16 19 27 35 36 40
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
42
Jaarrekening 2012 Balans per 31 december 2012
45
-
46 47 47
Staat van baten en lasten over 2012 Samenvatting van de actuariële analyse Bestemming van het saldo van baten en lasten
Kasstroomoverzicht over 2012
48
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2012
49
Overige gegevens Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
77
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
77
Gebeurtenissen na balansdatum
77
Actuariële verklaring
79
Controleverklaring
81
JAARVERSLAG
2012
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
3
1
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE
1.1
Profiel
Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle, is opgericht op 1 januari 1957. De laatste statutenwijziging vond plaats op 23 december 2010. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Zwolle onder nummer 41022770. Stichting Pensioenfonds OWASE is een ondernemingspensioenfonds en is aangesloten bij koepelorganisatie OPF (tegenwoordig onderdeel van de Pensioenfederatie). Het pensioenfonds heeft tot doel uitvoering te geven aan het pensioenreglement, zoals dat geldt voor de aangesloten ondernemingen en de deelnemers. Hiertoe wordt ultimo 2012 voor 21 aangesloten ondernemingen en voor ruim 4.370 deelnemers, gewezen deelnemers (slapers) en pensioengerechtigden circa € 626,7 miljoen aan vermogen beheerd.
1.1.1
Ondernemingspensioenfonds voor de OWASE-ondernemingen
Stichting Pensioenfonds OWASE is in 1957 opgericht als ondernemingspensioenfonds voor het Wavinconcern. Bij het pensioenfonds zijn zowel de ondernemingen van het huidige Wavin-concern aangesloten, als de ondernemingen die in de loop der jaren zijn verzelfstandigd. Wavin en de voormalige Wavinondernemingen hebben samen een vereniging opgericht: Werkgevers Vereniging OWASE (WVO). Deze vereniging heeft onder meer als doel om een gemeenschappelijk personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid te voeren. De pensioenregelingen zijn een belangrijk onderdeel van dit beleid. De gezamenlijke werkgevers en werknemers - lees: CAO-partijen - maken met elkaar afspraken over de pensioenen en pensioenregelingen. De werknemers van de OWASE-ondernemingen nemen op grond van hun arbeidsovereenkomst deel aan deze pensioenregelingen. Stichting Pensioenfonds OWASE voert de pensioenregelingen uit. De OWASE-ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE. Stichting Pensioenfonds OWASE heeft voor de uitvoering van de pensioenregelingen een pensioenreglement opgesteld waarin de regelingen zijn vastgelegd. Het pensioenfonds verstrekt op basis van het pensioenreglement pensioenen en andere uitkeringen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en aan hun nabestaanden. Naar verwachting zal het aantal actieve deelnemers aan de pensioenregelingen van pensioenfonds OWASE in de komende jaren dalen en zullen de aantallen slapers en pensioengerechtigden toenemen. Hierdoor zal de gemiddelde leeftijd van de deelnemers toenemen. Het pensioenfonds zal “rijper” worden.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
4
1.1.2
Opbouw van het deelnemersbestand
4.500 4.000 3.500 3.000 2.500
pensioengerechtigden
2.000
actieve deelnemers
gewezen deelnemers
1.500 1.000 500 0 1997
1.1.3
2002
2007
2012
Bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen
In 2012 waren onderstaande ondernemingen bij pensioenfonds OWASE aangesloten:
Aangesloten ondernemingen: -
Combipac B.V. Dion B.V. Future Pipe Industries B.V. Handelsonderneming Schinkel-Schouten B.V. Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland * Schoeller Arca Systems B.V. Schoeller Arca Systems Services B.V. Trepak Image Systems B.V. Sima Kunststoffen B.V.
-
Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Staf B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
Behalve dat deze ondernemingen hun pensioenregelingen door een gezamenlijk pensioenfonds laten uitvoeren, zijn deze ondernemingen in beginsel* ook lid van WVO en volgen ze een gezamenlijke CAO: de OWASE CAO. Hoofdstuk 12 ‘Pensioen’ van deze OWASE CAO bepaalt: “De werkgever is aangesloten bij de ‘Stichting Pensioenfonds OWASE’ en de werknemer zal, conform het pensioenreglement, deelnemen aan dit pensioenfonds.” en “De inhoud van de pensioenregeling en de hoogte van de werknemersbijdrage wordt vastgesteld door CAO-partijen.”. * RPC Bebo Nederland is geen lid van WVO en heeft een eigen CAO. Deze onderneming was reeds geruime tijd vóór de oprichting van WVO verzelfstandigd. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de vestiging van RPC Bebo Nederland in Beuningen. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is in 2011 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling. RPC heeft inmiddels aangekondigd in 2013 ook de vestiging in Beuningen te gaan sluiten.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
5
1.2
Organisatie
1.2.1
Bestuur
Het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE bestond in 2012 uit zes personen: drie vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en één vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur worden benoemd door de Werkgeversvereniging OWASE (WVO). De vertegenwoordigers van de werknemers in het bestuur worden benoemd door de Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASE-ondernemingen (SOR). De vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden wordt gekozen door en uit de geleding van pensioengerechtigden. Het bestuur heeft bevoegdheden overeenkomstig de statuten en reglementen van het pensioenfonds, in overeenstemming met de vastlegging in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Het pensioenfondsbestuur had in 2012 de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
Lid sinds
Zittingsduur tot
H.J. Meijerink 1 A.J. van den Elst H. Dries 2 J.W. Floor R.H.A. Brookhuis J. Stoffelsma
voorzitter plv. voorzitter lid secretaris plv. secretaris lid
werkgevers werkgevers werkgevers werknemers werknemers pensioengerechtigden
2000 2011 2000 2005 2004 2004
2017 2015 2016 2014 2016 2014
1 2 3
3
De heer Meijerink is per 1 januari 2013 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. Hij blijft ook na 1 januari 2013 de voorzitter van het pensioenfondsbestuur. De heer Dries is per 1 januari 2012 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. De heer Brookhuis is per 1 januari 2012 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het bestuur.
1.2.2
Verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan bestond in 2012 uit zes personen: twee vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en twee vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan worden benoemd door de Werkgeversvereniging OWASE (WVO). De vertegenwoordigers van de werknemers in het verantwoordingsorgaan worden benoemd door de Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASEondernemingen (SOR). De vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden worden benoemd door de vereniging van gepensioneerden Wavin Old. Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
Lid sinds
Zittingsduur tot
F. Schepers L. Meijer 1 B.H.J. van Dijk (tot 1 juni 2012) 2 D. de With (vanaf 1 juni 2012) W. van Dijk R. de Jonge 4 L. Hessels
voorzitter lid plv. voorzitter
pensioengerechtigden pensioengerechtigden werknemers
2008 2008 2008
2014 2016 2012
lid
werknemers
2012
2017
lid secretaris plv. secretaris
werknemers werkgevers werkgevers
2008 2008 2008
2015 2016 2014
Jaarverslag
3
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
6
1 2 3
4
De heer Meijer is per 1 januari 2012 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan. De heer Van Dijk is per 1 juni 2012 teruggetreden als vertegenwoordiger van de werknemers in het verantwoordingsorgaan. De heer De With is per 1 juni 2012 benoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het verantwoordingsorgaan. Hij vulde de vacature in die door het terugtreden van de heer Van Dijk was ontstaan. Hij werd daarom in eerste instantie voor de resterende termijn van de heer Van Dijk - tot 1 januari 2013 - benoemd. De heer de With is per 1 januari 2013 herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het verantwoordingsorgaan. De heer De Jonge is per 1 januari 2012 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het verantwoordingsorgaan. Hij blijft ook na 1 januari 2012 secretaris van het verantwoordingsorgaan.
Het pensioenfondsbestuur legt jaarlijks op basis van o.a. het jaarverslag (jaarrekening, bestuursverslag en actuarieel verslag) verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over het gevoerde beleid, de uitvoering hiervan en de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance (PFG). Daarnaast informeert het bestuur het verantwoordingsorgaan over beleidskeuzes voor de toekomst. Het verantwoordingsorgaan adviseert op basis van de Pensioenwet: bij het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden (aangezien het verantwoordingsorgaan zelf de normbedragen vaststelt is deze adviestaak bij Stichting Pensioenfonds OWASE niet aan de orde; zie hieronder); bij het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; bij besluiten ten aanzien van de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; bij het vaststellen en wijzigen van de interne klachten- en geschillenprocedure; bij het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Het verantwoordingsorgaan adviseert in aanvulling daarop ook: bij het nemen van maatregelen ten aanzien van aanspraken en pensioenen in verband met een verslechterde financiële situatie van het pensioenfonds; bij het vaststellen en wijzigen van het bestuursreglement; bij het toe- en uittreden van (aangesloten) ondernemingen. Het verantwoordingsorgaan heeft voorts de volgende goedkeuringsrechten: bij wijziging van de statuten van de stichting; bij gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van de stichting; bij liquidatie van de stichting. Het verantwoordingsorgaan stelt - op voorstel van het bestuur - normbedragen vast voor de tegemoetkoming aan de bedrijven voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan stelt tevens - op voorstel van het bestuur - de hoogte vast van de tegemoetkoming voor eventuele vakbestuurders en de vergoeding voor pensioengerechtigde bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan is tot slot bevoegd om - in voorkomende gevallen - op verzoek van het bestuur of van de benoemende geleding een bestuurslid of een lid van het verantwoordingsorgaan te schorsen.
1.2.3
Intern toezicht
Voor het intern toezicht wordt driejaarlijks een visitatiecommissie aangesteld om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. Taken van het intern toezicht zijn: het beoordelen van de beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en balances in het pensioenfonds; het beoordelen van de aansturing van het pensioenfonds; het beoordelen van het beleid van het bestuur ten aanzien van langere termijnrisico's. Het bestuur heeft in 2010 een visitatiecommissie ingesteld om een visitatie uit te voeren en heeft begin 2013 wederom een visitatiecommissie aangesteld.
1.2.4
Commissies
Het pensioenfondsbestuur heeft een drietal commissies ingesteld die zich elk bezig houden met een onderdeel van de werkzaamheden van het pensioenfondsbestuur. Dit zijn: de Beleggingscommissie; de Financiële en Technische Commissie;
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
7
de Communicatiecommissie. De commissies houden zich bezig met hun specifieke taken en adviseren het bestuur. De commissies hebben elk ten minste twee leden vanuit het bestuur. De commissies worden ondersteund door medewerkers van het pensioenbureau en door externe adviseurs. Door het werken met de verschillende commissies kunnen de werkzaamheden van het bestuur van het pensioenfonds efficiënter worden uitgevoerd. De commissies hebben ook leden die niet tevens bestuurslid zijn (externe leden). De communicatiecommissie heeft drie externe leden. Het gaat daarbij om twee werknemers van aangesloten ondernemingen en om één pensioengerechtigde. De financiële en technische commissie heeft één extern lid (een werknemer van een aangesloten onderneming). De beleggingscommissie heeft twee externe leden (een werknemer van een aangesloten onderneming en een pensioengerechtigde). Eén van deze leden is sinds 1 januari 2009 tevens (extern) voorzitter van de beleggingscommissie en heeft uit dien hoofde ook (gewoon) stemrecht in de commissie.
Communicatiecommissie
Financiële commissie
Beleggingscommissie
Bestuursleden
Bestuursleden
Bestuursleden
H. Dries (voorzitter) J.U. Stoffelsma
H.J. Meijerink (voorzitter) J.W. Floor
A.J. van den Elst R.H.A. Brookhuis
Externe leden
Externe leden
Externe leden
A. Brouwer R. Spijkers J.H. Willems 1 2
J. Terhalle
1
A.J.M Bruijne (extern voorzitter) 2 R.M. Botter
De heer Terhalle is per 1 januari 2012 benoemd als extern lid van de financiële commissie. De heer Bruijne is per 1 januari 2013 voor een nieuwe termijn herbenoemd als extern voorzitter van de beleggingscommissie.
1.2.5
Compliance officer
In 2010 heeft het pensioenfondsbestuur de heer S.H.A.J. Beckers benoemd als compliance officer van het pensioenfonds. De heer Beckers is geen lid van het bestuur of van de beleggingscommissie van het pensioenfonds. De compliance officer is belast met de uitvoering van het integriteitsbeleid van het pensioenfonds en met het toezicht op de naleving van de gedragscode van het pensioenfonds. De compliance officer wordt ondersteund door het pensioenbureau en door KPMG Integrity Services.
1.2.6
Uitvoeringsorganisatie
Stichting Pensioenfonds OWASE heeft zelf geen mensen in dienst. Het bestuur heeft in 2004 een uitbestedingsbeleid voor het pensioenfonds vastgesteld. Dat beleid wordt in 2013 geactualiseerd. Op basis van het uitbestedingsbeleid worden overeenkomsten gesloten met externe dienstverleners. De externe dienstverleners leggen aan het pensioenfondsbestuur verantwoording af over de wijze waarop zij hun taken uitvoeren. Uitgangspunt is dat het bestuur, overeenkomstig de eisen van de Pensioenwet, verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. Het pensioenbureau is onderdeel van Dion B.V. Het pensioenbureau voert veel van de administratieve werkzaamheden uit, zoals het berekenen en aan de ondernemingen doorbelasten van de premies, het vaststellen van de pensioenuitkeringen en het berekenen van het hiervoor benodigde vermogen. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning van het bestuur en de andere pensioenfondsorganen, coördineert de beleidsvoorbereiding en zorgt mede voor de operationele ondersteuning van het vermogensbeheer. Het pensioenfonds heeft de beleggingen vrijwel geheel uitbesteed aan externe vermogensbeheerders. Daarnaast werkt het pensioenfonds samen met een aantal externe adviseurs zoals een actuaris, een accountant en een beleggingsadviseur.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
8
Manager pensioenfonds H. Lubbers (Dion B.V.) Administratie en informatie J.F. Lodewijk (Dion B.V.) G. Bouck (Dion B.V.) M.E.H. Zwiers (Dion B.V.) M. van den Dijk (Dion B.V.) Beleidsvoorbereiding M.E.R. Spit (Dion B.V.) R. Buikema (Dion B.V.) Beleggingsondersteuning A.G. Doppenberg (Dion B.V.) F. Helmich (Towers Watson te Amstelveen) Beleggingsadviseur J. Boot (Insinger de Beaufort te Amsterdam) Bewaarder KasBank te Amsterdam Actuaris P.M. Halkes (Towers Watson te Apeldoorn) - adviseur R. Westhoff (Towers Watson te Amstelveen) - certificeerder Accountant C. Messina (KPMG Accountants N.V. te Zwolle)
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
9
1.3
Kerncijfers
(aantallen nominaal, bedragen x € 1000)
Aantal werkgevers
2012
2011
2010
2009
2008
1
23
23
20
1.568 1.474 1.334 4.376
1.611 1.479 1.289 4.379
1.679 1.416 1.252 4.347
1.775 1.363 1.221 4.359
1.889 1.286 1.180 4.355
0 2,67 0 2,10 14.808 30
0,65 1,94 14.423 30
1,0 1,19 0,08 14.330 30
0 0,75 14.188 30
4,85 1,86 14.188 30
15.796 18.045 1.059 365 17.449 -92
15.690 15.053 984 340 17.435 450
15.864 13.110 1.144 367 17.109 16
16.212 14.104 1.005
16.360 10.234 961
16.233 97
15.173 2.523
2,43 626.904 580.411 108,0 117,2
2,74 552.699 531.257 104,0 117,3
3,45 533.296 456.678 116,8 117,4
3,86 483.190 405.298 119,2 114,6
3,50 421.512 398.033 105,9 111,0
227.676 20.238 335.427 2.312 21.815 13.913 621.381
193.444 14.666 313.853 - 2.604 18.548 12.065 549.972
194.300 32.912 277.788 - 1.127 16.369 11.834 532.076
171.985 23.771 285.592 - 2.046 479.302
126.943 19.804 267.165 5.193 419.105
13,37 15,01
2,99 - 1,76
10,4 12,5
14,6 21,4
- 8,6 - 20,3
0,395%
0,436%
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t
21
21
Aantal verzekerden Actieve deelnemers Premievrije rechten (“slapers”) Pensioentrekkenden (excl. IP) totaal
Reglementvariabelen Indexatie actieven (in %) - cumulatieve achterstand ultimo jaar Indexatie inactieven (in %) - cumulatieve achterstand ultimo jaar Franchise ultimo jaar (in Euro) Premiepercentage OP (over grondslag)
Pensioenuitvoering Ontvangen premie Kostendekkende premie (ongedempt) Pensioenuitvoeringskosten 2 - kosten per deelnemer (in Euro) Uitkeringen Saldo waardeoverdrachten
Vermogenssituatie o.b.v. FTKmethodiek (rentetermijnstructuur) 3 FTK-rekenrente ultimo jaar (in %) Totaal pensioenvermogen Pensioenverplichtingen Aanwezige dekkingsgraad (in %) Vereiste dekkingsgraad (in %) 4
Beleggingsportefeuille Aandelen Commodities Vastrentende waarden Derivaten Vastgoed Overige beleggingen totaal
Beleggingsperformance Beleggingsrendement (in %, incl. valuta afdekking) ALM-Benchmark (in %) Kosten vermogensbeheer (in % gem. belegd vermogen) 1 2 3 4
De afname van het aantal aangesloten ondernemingen in 2011 hield verband met een wijziging in de concernverhoudingen van een van de aangesloten ondernemingen (aansluiting met ‘lege’ B.V. beëindigd) en met het premievrij maken van een andere onderneming met één personeelslid, tevens DGA van die onderneming. De pensioenuitvoeringskosten werden vóór 2011 op een andere wijze gepresenteerd, zie hiervoor paragraaf 2.5.7 van het bestuursverslag. Rentetermijnstructuur ultimo 2011 met DNB-correctie o.b.v. 3 maandsgemiddelde en ultimo 2012 met DNB correctie o.b.v. UFR en 3 maandsgemiddelde. Het pensioenfonds had ultimo 2012 een reservetekort van - 9,2% (geen dekkingstekort), ultimo 2011 een dekkingstekort van - 1,0% en een reservetekort van - 13,3%, ultimo 2010 een reservetekort van - 0,6% (geen dekkingstekort) en ultimo 2008 een reservetekort van - 5,1% (geen dekkingstekort). In 2009 was er geen sprake van een tekort.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
10
2
Verslag van het bestuur
2.1
Hoofdlijnen
2.1.1
Algemeen
Met dit jaarverslag wil het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE verantwoording afleggen over en toelichting geven op het gevoerde beleid in het afgelopen jaar. Het jaarverslag geeft inzicht in vraagstukken die voor het pensioenfonds belangrijk zijn. Afhankelijk van het onderwerp zal in dit verslag naast een verantwoording over het in het verleden gevoerde beleid ook het in de toekomst te voeren beleid aan de orde komen.
2.1.2
Statutaire doelstelling
Artikel 3 ‘Doel’ van de Statuten van Stichting Pensioenfonds OWASE bepaalt: “Het pensioenfonds heeft als doel de verstrekking van pensioenen en andere uitkeringen ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan deelnemers en gewezen deelnemers, alsmede aan hun nabestaanden, overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en van deze statuten.”
2.1.3
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Om de doelstelling van het pensioenfonds te realiseren werkt het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE volgens een Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). De bedoeling van de ABTN is om integraal inzicht te geven in het functioneren van het pensioenfonds en om een beschrijving te geven van het ten behoeve van het pensioenfonds te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven zijn. De ABTN is in 2012 geactualiseerd. De geactualiseerde ABTN is per 1 juli 2012 van kracht geworden. Het integrale risicomanagement en de planning en controlcyclus voor het vermogensbeheer zijn nader uitgewerkt, het financieel crisisplan is opgenomen en de methodiek voor het exact berekenen van het minimaal vereist eigen vermogen is aangepast.
2.2
Goed pensioenfondsbestuur
Het pensioenfonds dient maatregelen te treffen die goed pensioenfondsbestuur waarborgen. In de Pensioenwet zijn de principes van Pension Fund Governance (PFG) verankerd. Deze principes omvatten zorgvuldig bestuur; transparantie, openheid en communicatie; deskundigheid; verantwoording en intern toezicht.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
11
2.2.1
Integere bedrijfsvoering
Het beleid van het pensioenfonds is onder meer gericht op een integere bedrijfsvoering. Beheerste en integere bedrijfsvoering bestaat uit: beheersen van de pensioenfondsprocessen en risico’s waarbij sprake is van: - adequate administratieve organisatie en interne controle; - adequate controlemechanismen; - beleid voor beheersing van risico’s. waarborgen voor de integriteit: - systematische analyse van integriteitrisico’s; - beleid voor beheersing van deze risico’s; - uitvoering van dat beleid. procedures en maatregelen ter voorkoming van belangenverstrengeling. beleid voor het beheersen van (financiële) risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen aantasten. Het bestuur heeft in 2011 een beleidscyclus voor integraal risicomanagement ingericht en in 2012 verder geïmplementeerd om de risico’s en de beheersmaatregelen permanent te monitoren en om permanent op deze risico’s en beheersmaatregelen te kunnen sturen.
2.2.2
Deskundigheidsbevordering
Het bestuur heeft een deskundigheidsplan opgesteld. In dit deskundigheidsplan is een beleidskader geformuleerd voor maatregelen en activiteiten die gericht zijn op het verkrijgen en behouden van een adequaat bestuur met voldoende deskundigheid op alle noodzakelijke deelterreinen. De koepelorganisaties hebben ten behoeve van de deskundigheidsbevordering zgn. eindtermen geformuleerd waaraan bestuursleden binnen een bepaalde termijn moeten voldoen. Deze eindtermen zijn opgenomen in het deskundigheidsplan. Er worden hoge eisen gesteld aan de deskundigheid van bestuursleden (t.a.v. kennis, inzicht, oordeelsvorming). In 2011 is een profiel voor bestuurslid bij het pensioenfonds opgesteld, waarin ook de vereiste competenties worden beschreven (t.a.v. denken, voelen, kracht). Het bestuur voert jaarlijks een zelfevaluatie uit. De voorzitter van het pensioenfondsbestuur houdt jaarlijks evaluatiegesprekken met de individuele bestuursleden. Op basis van de uitkomsten van de zelfevaluatie en de evaluatiegesprekken is voor elk bestuurslid afzonderlijk een trainingsprogramma vastgesteld. De afspraken in het kader van deze programma’s zijn begin 2012 en begin 2013 geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Het bestuur heeft in oktober 2012 zijn jaarlijkse studiedag gehouden, waarvoor diverse externe sprekers werden uitgenodigd. In april 2012 heeft het bestuur een strategiedag gehouden. Doelstelling van deze dag was om te kijken naar: waar staat het pensioenfonds nu, waar wil het bestuur naar toe en waar moet het bestuur rekening mee houden. Voor het verantwoordingsorgaan werd in maart 2012 een studiemiddag georganiseerd. De beleggingscommissie heeft in december 2012 haar jaarlijkse beleidsdag gehouden waarvoor eveneens diverse sprekers werden uitgenodigd. Tevens werden in 2012 weer diverse congressen, seminars en contactdagen bezocht en werd literatuur over de ontwikkelingen op pensioengebied bijgehouden.
2.2.3
Naleving wet- en regelgeving
Het bestuur is niet bekend met overtredingen van wet- en regelgeving.
2.2.4
Klachten- en geschillenprocedure
Het pensioenfonds heeft een klachten- en geschillenprocedure. In het kader van deze procedure kunnen belanghebbenden worden verwezen naar de Ombudsman Pensioenen. In 2012 zijn er geen klachten ingediend.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
12
2.2.5
Gedragscode
De bestuursleden en de bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau van Dion B.V. hebben een gedragscode getekend volgens het model van de Stichting Ondernemingspensioenfondsen (OPF; thans onderdeel van de Pensioenfederatie). Stichting Pensioenfonds OWASE valt onder het zgn. effectentypisch gedragstoezicht (ETGT). De gedragscode van het pensioenfonds moet daarom zowel aan de eisen van de Pensioenwet als aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht voldoen. Ook nieuwe bestuursleden en nieuwe medewerkers van het pensioenbureau dienen de gedragscode te tekenen. Het bestuur heeft tevens een breder compliancebeleid vastgesteld en dit beleid vastgelegd in een Handboek Compliance. In dit handboek zijn ook de processen en procedures vastgelegd op basis waarvan het pensioenfonds vaststelt of de aan het pensioenfonds verbonden personen zich hebben gehouden aan de gedragscode en of het fonds in compliance is geweest. In het kader van het compliancebeleid hebben alle bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau een door de gemeente van hun woonplaats afgegeven verklaring omtrent het gedrag ingeleverd. Ook nieuwe medewerkers dienen een dergelijke verklaring te overleggen. In opdracht van de compliance officer van het pensioenfonds wordt door KPMG Integrity Services jaarlijks een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de gedragscode en naar nevenactiviteiten en halfjaarlijks een onderzoek naar privé-beleggingstransacties. De compliance officer heeft begin 2011 nieuwe afspraken met KPMG gemaakt over de uitvoering van het onderzoek naar de naleving van de gedragscode. Het pensioenfondsbestuur zal het compliancebeleid in 2013 opnieuw onder de aandacht brengen van alle betrokken personen. Op basis van het onderzoek van KPMG over 2012 werd o.a. vastgesteld dat de gedragscode van het pensioenfonds is nageleefd, dat er door de bestuursleden geen conflicterende nevenactiviteiten zijn verricht en dat er in 2012 door de insiders bij de pensioenfondsbeleggingen geen privébeleggingstransacties zijn verricht in die beleggingsfondsen waarin het pensioenfonds in de toetsingsperiode een aandeel in het belegde vermogen heeft of heeft gehad. De heer Dries is behalve bestuurslid bij het pensioenfonds tevens directeur van Dion B.V. Dion is zowel uitvoeringsorganisatie voor het pensioenfonds als aangesloten onderneming. Transacties tussen het pensioenfonds en Dion worden op zakelijke grondslagen overeengekomen. Wanneer in het bestuur gesproken wordt over de relatie tussen het pensioenfonds en Dion is de heer Dries daarbij in beginsel niet aanwezig. Ook andere medewerkers van Dion zijn daarbij niet aanwezig. Wanneer in het bestuur gestemd wordt over transacties met Dion onthoudt de heer Dries zich van stemmen.
2.2.6
Toezichthouder
Het pensioenfondsbestuur heeft voor het kalenderjaar 2012 een zgn. adempauze bij de toezichthouder, De Nederlandsche Bank (DNB), aangevraagd. Aangezien het pensioenfonds het jaar 2012 startte met een dekkingstekort, diende het fonds aan de zgn. premiedekkingsgraadeis (PDG-eis) te voldoen: de eis dat de premie dient bij te dragen aan het herstel van de financiële situatie van het pensioenfonds. De feitelijke premie van 30% was voor 2012 nipt kostendekkend, maar voldeed niet aan deze PDG-eis. Het bestuur heeft daarom voor het jaar 2012 bij DNB een vrijstelling van deze PDG-eis - een ‘adempauze’ aangevraagd en DNB heeft dit verzoek - voor de duur van één jaar - gehonoreerd. Als voorwaarde voor het verlenen van de vrijstelling diende de financiële opzet van het pensioenfonds uiterlijk 31 december 2012 sluitend te zijn. Aan het eind van 2012 bleek dat het noodzakelijk was om het opbouwpercentage voor het kalenderjaar 2013 te verlagen om de financiële opzet voor het jaar 2013 sluitend te maken. Weliswaar hoefde het pensioenfonds voor 2013 niet te voldoen aan de PDG-eis, maar de premie van 30% bleek voor 2013 niet kostendekkend te zijn. Het bestuur heeft DNB geïnformeerd over de verlaging van het opbouwpercentage. DNB heeft het bestuur naar aanleiding van de evaluatie van het herstelplan in 2012 gevraagd of hij het risicoprofiel van het pensioenfonds heeft gewijzigd, sinds het (eerste) van toepassing worden van het herstelplan. Het bestuur heeft DNB toegelicht dat het vereist eigen vermogen bij het opstellen van het herstelplan in 2009 werd vastgesteld op basis van de feitelijke beleggingsmix en niet op basis van de strategische beleggingsmix. Door marktontwikkelingen week de feitelijke mix destijds namelijk sterk af van de strategische mix. De feitelijke mix lag in 2009 buiten de bandbreedte van het strategische beleidskader. Bij de evaluatie in 2012 werd bij vaststelling van het vereist eigen vermogen echter - zoals
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
13
te doen gebruikelijk - uitgegaan van de strategische mix. De feitelijke mix lag op dat moment ruim binnen de bandbreedte van het beleidskader. Het risicoprofiel van het fonds lag in 2009 niet volledig en in 2012 wel volledig in lijn met het beoogde risicoprofiel. Het bestuur heeft het risicoprofiel gedurende de looptijd van het herstelplan niet in relevante mate verhoogd. Het bestuur heeft DNB op haar verzoek in de zomer van 2012 tevens het crisisplan van het pensioenfonds toegezonden en de geactualiseerde ABTN.
2.2.7
Uitbesteding
Het bestuur is bevoegd één of meerdere onderdelen van de bedrijfsprocessen van het pensioenfonds te laten uitvoeren door derden. In het uitbestedingsbeleid heeft het bestuur vastgelegd aan welke voorwaarden deze uitbesteding zal moeten voldoen. Bij deze beleidsregels is rekening gehouden met de voorwaarden zoals die door De Nederlandsche Bank als toezichthouder zijn voorgeschreven. Nieuwe uitbestedingsovereenkomsten en aanpassingen van bestaande uitbestedingsovereenkomsten worden steeds getoetst aan het uitbestedingsbeleid. Het uitbestedingsbeleid wordt in 2013 geëvalueerd en waar nodig geactualiseerd. Pensioenfonds OWASE heeft voor de beleidsvoorbereiding en de uitvoering van de administratie door het pensioenbureau een uitbestedingsovereenkomst (Service Level Agreement) gesloten met Dion B.V. De dienstverlening geschiedt overeenkomstig de met het pensioenfondsbestuur gemaakte afspraken. De kwaliteitsaspecten en de monitoring daarvan door middel van kwartaal-SLA-rapportages zijn vastgelegd in de SLA. De heer H. Lubbers van Dion is als manager pensioenfonds voor het bestuur het centrale aanspreekpunt bij het pensioenbureau. Vanwege de toegenomen complexiteit van de pensioenregelgeving en de aanscherping van de eisen die de toezichthouders stellen is de dienstverlening in 2012 uitgebreid, met name op het gebied van de ondersteuning van het vermogensbeheer.
2.2.8
Communicatie
In 2012 is veel aandacht besteed aan communicatie. De communicatiecommissie zet zich in om de complexe pensioenmaterie op een duidelijke en begrijpelijke manier aan de deelnemers en pensioengerechtigden uit te leggen. De commissie heeft het communicatieplan geactualiseerd. Het bestuur heeft het nieuwe communicatieplan in het najaar van 2012 - na een positief advies van het verantwoordingsorgaan - vastgesteld. In het communicatieplan is ook een aantal acties opgenomen naar aanleiding van de uitkomsten van een onderzoek onder de deelnemers naar hun pensioenkennis. Dit onderzoek zal in 2013 worden herhaald. Het bestuur heeft Dion B.V. gevraagd om alle actieve deelnemers bij het bereiken van 30- 45- en 55jarige leeftijd uit te nodigen voor een kort pensioengesprek. Zo’n gesprek is met name bedoeld om de deelnemer inzicht te verschaffen in de eigen pensioensituatie en de deelnemer te wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheid voor het treffen van een adequate pensioenvoorziening voor hem zelf en voor zijn eventuele nabestaanden. Aan de deelnemers die uitgenodigd zijn wordt na elk gesprek gevraagd om een evaluatieformulier in te vullen. Jaarlijks worden de antwoorden op de formulieren geïnventariseerd. De deelnemers geven vrijwel allemaal aan dat ze door het gesprek een goed beeld hebben gekregen van hun persoonlijke pensioensituatie en van de gevolgen van bepaalde gebeurtenissen - zoals trouwen, scheiden of het wisselen van baan - op hun pensioen. Al met al een goede reden om door te gaan met de pensioengesprekken. Pensioenfonds OWASE heeft een website: www.owase.nl. Op de website zijn naast algemene informatie over organisatie en structuur van het pensioenfonds ook de reglementen, brochures, nieuwsbrieven, samenvattingen van de notulen van vergaderingen van bestuur, veelgestelde vragen (en antwoorden) en andere wetenswaardigheden geplaatst. Ook de kwartaalrapportages worden op de website gezet. Ook wordt via de website een rekenmodule (pensioenpeiler) ter beschikking gesteld waarmee de deelnemers hun persoonlijke pensioensituatie kunnen bepalen en verschillende pensioenmogelijkheden kunnen doorrekenen. Dezelfde pensioenpeiler wordt gebruikt bij de pensioengesprekken, maar is dus ook voor iedereen toegankelijk op de website van het pensioenfonds. De pensioenpeiler zal in 2013 worden aangepast aan de wijzigingen in het (landelijke) pensioenstelsel en de OWASE pensioenregeling. Een nieuwe deelnemer krijgt binnen drie maanden een startbrief van het pensioenfonds. Bij deze
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
14
startbrief is een pensioenbrochure bijgevoegd waarin de pensioenregelingen en de uitvoering van deze regelingen op een voor iedereen te begrijpen wijze worden uitgelegd. De brochure is ook bedoeld als beknopt pensioenreglement. In overeenstemming met de door de koepelorganisaties geïntroduceerde doelstelling om eenvormige, eenduidige en duidelijke pensioenoverzichten te verstrekken, is in 2012 aan alle actieve deelnemers een uniform pensioenoverzicht (UPO) uitgereikt. In 2012 is tevens aan de gewezen deelnemers en aan de pensioengerechtigden een UPO uitgereikt. In 2013 zullen de actieve en gewezen deelnemers en pensioengerechtigden wederom een UPO uitgereikt krijgen. De commissie oriënteert zich nog op de mogelijkheid om ook aan de ex-partners een ‘UPO’ uit te reiken. Er is voor deze doelgroep echter geen landelijk format beschikbaar en de doelgroep is - alleen al binnen de pensioenfondspopulatie van pensioenfonds OWASE - heel divers samengesteld. Gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden op het moment dat zij voornoemde status krijgen over bepaalde elementen - die voor hen op dat moment van belang zijn - in hun pensioenregeling geïnformeerd. Daarna worden de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde jaarlijks op de hoogte gehouden over belangrijke ontwikkelingen in hun pensioenregeling. De deelnemers en pensioengerechtigden ontvangen in beginsel in de eerste helft van elk jaar een beknopt jaarverslag en in de tweede helft van het jaar een pensioenkrant. Iets later dan gebruikelijk - in februari 2013 - is aan alle deelnemers en pensioengerechtigden weer een pensioenkrant gestuurd waarmee de mensen onder andere werden geïnformeerd over de actuele financiële situatie van het pensioenfonds en over de eigen verantwoordelijkheid om te zorgen voor een adequate pensioenvoorziening voor zichzelf en voor hun eventuele nabestaanden. Tevens werd aangegeven welke wijzigingen op stapel staan, zowel voor wat betreft de wijzing van het landelijke pensioenstelsel als voor wat betreft de aanpassing van de OWASE-pensioenregeling.
2.2.9
Bestuursvergaderingen
Het bestuur van het pensioenfonds heeft het afgelopen jaar verscheidene keren vergaderd. De belangrijkste onderwerpen waren naast de reguliere beleidscyclus: de financiële situatie van het pensioenfonds; de ontwikkeling van de kostendekkende premie; het al dan niet toekennen van voorwaardelijke indexaties; het actualiseren van de ABTN en het pensioenreglement; de invoering van integraal risicomanagement de aanpassing van de pensioenregeling in verband met het nieuwe Nederlandse pensioenstelsel. De agenda van de bestuursvergaderingen wordt gesplitst in een deel strategisch zaken van ca. 1,5 uur en een deel actuele zaken van ca. 1,5 uur. In het strategische deel van de vergadering worden per vergadering bepaalde specifieke beleidspunten besproken. De beleidsvoorbereiding vindt zoveel mogelijk in de commissies plaats.
2.2.11
Strategiedag bestuur
Het pensioenfondsbestuur heeft op 17 april 2012 een strategiedag gehouden. Alle belangrijke strategische onderwerpen zijn gezamenlijk doorgesproken: de ontwikkelingen in pensioenland; de pension fund governance (PFG); de huidige organisatiestructuur van het pensioenfonds; de financiële opzet van het pensioenfonds; het crisisplan van het pensioenfonds. Het bestuur heeft in 2011 een zgn. SWOT-analyse uitgevoerd, waarbij gekeken werd wat de sterke punten zijn van het pensioenfonds en wat de zwakke punten, welke kansen er zijn voor het pensioenfonds en welke bedreigen. Het bestuur heeft deze analyse in 2012 geactualiseerd en de uitkomsten vergeleken met die van 2011. Vervolgens is gediscussieerd over hoe van zwakke punten sterke punten gemaakt kunnen worden, van bedreigingen kansen en hoe sterke punten gebruikt kunnen worden om kansen te benutten.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
15
2.2.12
Bestuursvergadering 23 mei 2013
Op 23 mei 2013 heeft de bestuursvergadering over de jaarstukken plaatsgevonden. In deze vergadering heeft het pensioenfondsbestuur de jaarstukken over het boekjaar 2012 behandeld en formeel vastgesteld.
2.3
Pensioenparagraaf
De pensioenregeling die Stichting Pensioenfonds OWASE uitvoert is een voorwaardelijk geïndexeerde middelloon-pensioenregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst met gemaximeerde werkgeverspremie en met opbouw nabestaandenpensioen. Bovendien voorziet de pensioenregeling in een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, een tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis en een wezenpensioen op risicobasis. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling: het opbouwpercentage voor het levenslang ouderdomspensioen is 2,15% (NB. voor het kalenderjaar 2013 geldt een verlaagd opbouwpercentage van 1,65%); de franchise in de ouderdomspensioenregeling is per 1 januari 2012 vastgesteld op € 14.661 (per 1 januari 2013 € 14.808); de ploegentoeslag is voor de deelnemers, die onder de OWASE CAO vallen, voor 50% in het pensioengevend salaris opgenomen; voor de deelnemers die onder de RPC CAO vallen is het oude percentage van 20% blijven gelden; de pensioenpremie komt voor 75% voor rekening van de werkgever en voor 25% voor rekening van de werknemer. De totale pensioenpremie is momenteel vastgesteld op 30% van de pensioengrondslag; er geldt een flexibele ingangsdatum van het ouderdomspensioen (eerder dan de pensioenleeftijd van 65 jaar) het tijdelijk nabestaandenpensioen is vastgesteld op € 7.000 per jaar; het arbeidsongeschiktheidspensioen heeft een excedent-onderdeel voor inkomens boven het maximale WAO of WIA-dagloon; tijdens volledige arbeidsongeschiktheid (WAO of WIA) vindt de opbouw van ouderdomspensioen voor 70% plaats. Voor gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is een opbouwstaffel vastgesteld. De belangrijkste wijzigingen van het pensioenreglement in 2012 zijn: het per 1 januari 2012 bijstellen van de dekkingstekortgrens van 105% naar 104,25% in bijlage 4 van het reglement; de per 1 juli 2012 vanwege de sterke daling van de rekenrente opnieuw vastgestelde flexibiliseringsfactoren in bijlage 5 van het reglement.
2.3.1
Toeslagbeleid
Het indexatiebeleid van Stichting Pensioenfonds OWASE heeft een strikt voorwaardelijk karakter. Als sprake zou zijn geweest van een onvoorwaardelijk indexatiebeleid, dan had het pensioenfonds voor indexaties een reserve moeten aanhouden, maar voor het opbouwen en aanhouden van een dergelijke reserve ontbreken de financiële middelen. Het pensioenfonds heeft wel de ambitie om de indexaties zoveel als mogelijk is te realiseren. De indexaties moeten echter gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds (lees: uit de beleggingsopbrengsten). Indexatieambitie De indexatieambitie van het pensioenfonds luidt als volgt: - Het bestuur streeft er naar om de pensioenaanspraken van actieve deelnemers per de data van de collectieve OWASE CAO-verhogingen te indexeren overeenkomstig de OWASE CAO-loonindex. Zij kunnen voor de toekomst geen rechten ontlenen aan een verleende indexatie en aan de verwachting voor de komende jaren. - Het bestuur streeft er naar om halfjaarlijks de pensioenuitkeringen van de gepensioneerden en de
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
16
pensioenaanspraken van gewezen deelnemers te indexeren op basis van de CBS-consumentenprijsindex (alle huishoudens, afgeleid). Zij kunnen voor de toekomst geen rechten ontlenen aan een verleende indexatie en aan de verwachting voor de komende jaren. Indexatiekader De voorziening pensioenverplichtingen wordt onder het Financiële Toetsingskader (FTK) vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur. Ook bij het vaststellen van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt uitgegaan van deze rentetermijnstructuur. Er wordt een nominale dekkingsgraad bepaald. Op basis van deze nominale dekkingsgraad beoordeelt het bestuur of er op dat moment voldoende financiële middelen zijn om indexaties toe te kennen. Zoals reeds aangegeven wordt voor indexaties door het pensioenfonds geen geld gereserveerd. Als de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat kan het bestuur besluiten om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken aan te passen aan de loon- en prijsstijgingen. Voor de eventuele indexatie van de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers in de pensioenregeling bekijkt het bestuur eerst óf sprake is van looninflatie en zo ja, hoe hoog deze is. Het bestuur gaat daarbij uit van de collectieve OWASE CAO-verhogingen, de zgn. loonindex. Voor de eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen van pensioengerechtigden en voor de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers in de pensioenregeling bekijkt het bestuur eerst óf sprake is van prijsinflatie en zo ja, hoe hoog deze is. Het bestuur gaat daarbij uit van de prijsindexcijfers die door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden vastgesteld (CPI alle huishoudens, afgeleid), de zgn. prijsindex. Het bestuur bekijkt vervolgens hoe de financiële situatie van het pensioenfonds is. Het pensioenfonds moet op elk moment voldoende financiële middelen hebben om aan al zijn financiële verplichtingen te voldoen (bijvoorbeeld het uitbetalen van de pensioenuitkeringen) en moet tevens nog een reserve hebben. In totaal dient het pensioenfonds ten minste een zgn. dekkingsgraad van 104,25% te hebben (100% voor de verplichtingen plus 4,25% voor de reserve). Als de dekkingsgraad onder 104,25% zakt heeft het pensioenfonds een zgn. dekkingstekort. Als het pensioenfonds een dekkingsgraad van 104,25% heeft, heeft het geen financiële middelen om de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken te indexeren. Door te indexeren worden de verplichtingen van het pensioenfonds namelijk groter en aan grotere verplichtingen kan het pensioenfonds op dat moment niet voldoen. Naast de hiervoor genoemde reserve van 4,25% moet het pensioenfonds nog een aantal financiële reserves aanhouden. Deze reserves dienen om eventuele risico’s te kunnen opvangen (zoals een hele lage rentestand of het inzakken van de aandelenkoersen). Als het pensioenfonds onvoldoende financiële middelen heeft om alle reserves aan te houden heeft het pensioenfonds een zgn. reservetekort. Als geen sprake is van een reservetekort heeft het pensioenfonds op dat moment in beginsel voldoende middelen om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken volledig te indexeren en kan het bestuur bij de vaststelling van het indexatiepercentage zelfs rekening houden met indexaties die in het verleden niet konden plaatsvinden (maar dan mag door deze zgn. inhaalindexatie niet alsnog een reservetekort ontstaan). De grens voor volledig indexeren ligt op 100% van de reservetekortgrens. Als geen sprake is van een dekkingstekort maar wel van een reservetekort kan het bestuur besluiten de pensioenaanspraken gedeeltelijk te indexeren. Het bestuur hanteert daarvoor de zgn. lineaire indexatie-methode. De voor het bepalen van de financiële situatie relevante ijkdatum is de situatie één maand vóór de beoogde indexatieverlening. - Voor de eventuele indexatie van de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers gaat het bestuur uit van de datum van de collectieve OWASE CAO-verhoging. Het bestuur beoordeelt de financiële situatie van het pensioenfonds op de datum die één maand vóór de beoogde indexatiedatum ligt. - Voor de eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen van pensioengerechtigden en voor de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers beoordeelt het bestuur twee keer per jaar - per 1 januari en per 1 juli - of de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken geïndexeerd kunnen worden. Het bestuur beoordeelt de financiële situatie van het pensioenfonds op de datum die één maand vóór de beoogde indexatiedatum ligt. Voor de beoordeling of sprake is geweest van prijsinflatie kijkt het bestuur of de prijsindex is gestegen in de referteperiode van april tot oktober, resp. van oktober tot april (referteperiode van een halfjaar). Zoals reeds vermeld is het indexatiebeleid strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur beslist op basis van de actuele financiële situatie of en in hoeverre de pensioenaanspraken per een bepaalde datum
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
17
kunnen worden aangepast. Als dat nodig is kan het bestuur eventueel ook andere factoren bij zijn beslissing laten meewegen. Geen indexatie per 1 januari 2012 Op 31 december 2011 was er geen sprake van een indexatieachterstand. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 10 januari 2012 beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2012 geïndexeerd kunnen worden. Er was niet alleen sprake van een reservetekort, maar ook van een dekkingstekort. Het bestuur heeft daarom besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid van het pensioenfonds per 1 januari 2012 geen indexatie toe te kennen, noch aan de actieve deelnemers, noch aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. Door het niet toekennen van deze indexatie ontstond een indexatieachterstand: voor de actieve deelnemers was sprake van een niet gecompenseerde loonstijging van 1,65% per 1 januari 2012 en voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemerswas sprake van een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,89% per 1 januari 2012. Geen indexatie per 1 juli 2012 Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 10 juli 2012 beoordeeld of aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 juli 2012 overeenkomstig de prijsinflatie een indexatie toegekend kon worden en in zijn vergadering van 25 september 2012 beoordeeld of - met terugwerkende kracht - eveneens per 1 juli 2012 overeenkomstig de collectieve salarisverhoging aan de actieve deelnemers een indexatie toegekend kon worden over de opgebouwde pensioenaanspraken. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 105,7% op de zgn. ijkdatum van 1 juni 2012 maar 100,7% op de beoogde indexatiedatum van 1 juli 2012 (en 102,9% op 1 september 2012). Het pensioenfonds kan volgens het eigen indexatiebeleid en het door DNB goedgekeurde herstelplan niet indexeren als sprake is van een dekkingstekort. Van een dekkingstekort is sprake wanneer de dekkingsgraad van het pensioenfonds lager is dan 104,25%. Dat was op dat moment het geval. Het pensioenfonds had niet voldoende financiële middelen om de pensioenen per 1 juli 2012 te kunnen verhogen, ook niet gedeeltelijk. Het pensioenfondsbestuur heeft daarom besloten om per 1 juli 2012 geen indexatie toe te kennen. Na het niet toekennen van de indexatie per 1 januari 2012 was voor de actieve deelnemers sprake van een niet gecompenseerde loonstijging van 1,65%. Door het niet toekennen van de indexatie per 1 juli 2012 kwam daar een niet-gecompenseerde loonstijging bij van 1,00%. Als rekening wordt gehouden met inflatie op inflatie was voor de actieve deelnemers per 1 juli 2012 (en op de balansdatum van 31 december 2012) sprake van een cumulatieve indexatieachterstand van totaal 2,67%. Na het niet toekennen van de indexatie per 1 januari 2012 was voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers sprake van een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,89%. Door het niet toekennen van de indexatie per 1 juli 2012 kwam daar een niet-gecompenseerde prijsstijging bij van 1,20%. Als rekening wordt gehouden met inflatie op inflatie was voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 juli 2012 (en op de balansdatum van 31 december 2012) sprake van een cumulatieve indexatieachterstand van totaal 2,10%. Geen indexatie per 1 januari 2013 Het pensioenfondsbestuur heeft in de bestuursvergadering van 15 januari 2013 tevens beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2013 (na de balansdatum) geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS zijn de prijzen over de referteperiode van april 2012 tot oktober 2012 gestegen met 0,92% (CPI alle huishoudens, afgeleid). De dekkingsgraad van het pensioenfonds was 107,2% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2012. En 108,0% op de beoogde indexatiedatum van 1 januari 2013. Het pensioenfonds kan gedeeltelijk indexeren als er sprake is van een reservetekort, maar niet van een dekkingstekort. Van een dekkingstekort is sprake wanneer de dekkingsgraad van het pensioenfonds lager is dan 104,25%. Dat was op dat moment niet het geval. Maar er was wel sprake van een reservetekort. Als uitsluitend gekeken zou worden naar de grenzen die het pensioenfonds voor zijn indexatiebeleid hanteert, dan had een gedeeltelijke indexatie van 0,22% toegekend kunnen worden. Het pensioenfonds had echter op dat moment als beleid dat eerst een verlaging van het opbouwpercentage ongedaan gemaakt diende te worden, alvorens er weer indexaties toegekend konden worden. De verlaging van het opbouwpercentage van 2,15% naar 1,65% voor 2013 geldt voor het hele
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
18
kalenderjaar 2013 en kan op zijn vroegst pas begin 2014 - afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds op 31 december 2013 - ongedaan gemaakt worden. Het bestuur heeft in maart 2013 besloten tot aanpassing van dit beleid. De reparatie van de opbouwverlaging en de voorwaardelijke indexaties hebben verschillende financieringsbronnen en zouden naar het oordeel van het bestuur niet afhankelijk van elkaar moeten zijn. Het bestuur heeft daarom besloten om de reparatievolgorde (per toekomende datum) aan te passen. Het pensioenfondsbestuur heeft op 15 januari 2013 - mede vanwege de broze financiële situatie van het pensioenfonds - besloten om de gedeeltelijke indexatie per 1 januari 2013 niet toe te kennen. Voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers is daardoor sprake van een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,92%. In totaal is per 1 januari 2013 voor deze groep sprake van een indexatieachterstand van 3,04%. Voor de actieve deelnemers is op deze datum sprake van een (ongewijzigde) indexatieachterstand van 2,67%. Het bestuur probeert de gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Het bestuur zal in juli 2013 beoordelen of er per 1 juli 2013 eventueel – indien mogelijk – weer een voorwaardelijke indexatie toegekend kan worden.
2.3.2
Verwachte en gerealiseerde wijzigingen in het komend jaar
Het minimaal vereist eigen vermogen (de dekkingstekortgrens) wordt per 1 januari 2012 niet langer standaard op 105% vastgesteld, maar door de actuaris exact berekend. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt per 1 januari 2012 104,25%. CAO-partijen hebben een pensioenwerkgroep ingesteld, de CAO Werkgroep Pensioen, met als taakopdracht: “de werkgroep inventariseert, onderzoekt de haalbaarheid en de implicaties van noodzakelijke en gewenste aanpassingen van de pensioenregeling en adviseert CAO-partijen partijneutraal.” Ook vertegenwoordigers van het pensioenfondsbestuur en het pensioenbureau zitten in deze werkgroep. De inzet is een solide, toekomstbestendige pensioenregeling voor OWASE waarin alle partijen zich herkennen De werkgroep kijkt o.a. naar: de nieuwe fiscale kaders; het nieuwe financiële toetsingskader; de financiële opzet van de pensioenregeling cq. het pensioenfonds; de hoogte van de pensioenpremie; de hoogte van het opbouwpercentage; de hoogte van de franchise; de hoogte van de pensioenleeftijd voor de nieuwe en voor de bestaande pensioenopbouw; de pensioengevende loonbestanddelen (waaronder de ploegentoeslag); de diverse pensioenonderdelen: ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen; de indexatieambitie van het pensioenfonds en het indexatiekader; de keuze voor een nominaal kader of een reëel kader. Aangezien de contouren van het nieuwe Nederlandse pensioenstelsel nog niet helder zijn, is momenteel ook nog niet duidelijk op welke wijze de OWASE-pensioenregeling aangepast dient te worden. De huidige regeling zal echter hoe dan ook ingrijpend gewijzigd worden. Duidelijk is in elk geval al wel dat het fiscale kader per 1 januari 2014 wordt afgestemd op een pensioenleeftijd van 67 jaar. De pensioenrichtleeftijd in de huidige pensioenregeling is 65 jaar.
2.4
Beleggingenparagraaf
2.4.1
Algemeen en beleggingsproces
Het bestuur heeft een beleggingscommissie ingesteld die in 2012 bestond uit twee bestuursleden en twee externe leden. Het ene externe lid is de heer R.M. Botter, pensioengerechtigde en oud-lid van het pensioenfondsbestuur. De heer A.J.M. Bruijne - corporate director Treasury and Investor Relations bij
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
19
Wavin - is de externe voorzitter van de beleggingscommissie (zie paragraaf 1.2.5). De heer J. Boot van Insinger de Beaufort is de beleggingsadviseur van het pensioenfonds. Towers Watson verzorgt de beleggings- en performancerapportages. Het pensioenbureau voert - op basis van de besluiten van het bestuur en van de beleggingscommissie - de wijzigingen in de beleggingsportefeuille door. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning, de beleidsvoorbereiding en coördineert de beleggingsadministratie. Het bestuur bepaalt de hoofdlijnen van het te voeren beleggingsbeleid door middel van de vaststelling van de lange termijn ALM-benchmark. Hiertoe wordt periodiek een Asset Liability Management (ALM) studie uitgevoerd. In een ALM-studie worden, op basis van bepaalde uitgangspunten, lange termijn prognoses gemaakt waarbij de ontwikkelingen van de bezittingen en de verplichtingen tegen elkaar worden afgezet. De laatste ALM-studie is in 2010 uitgevoerd. In 2011 zijn op basis van de uitkomsten van deze ALM-studie de hoofdlijnen van het beleggingsbeleid geactualiseerd. Per 10 juli 2012 werden de ALM-benchmarks en de SAA-beheerruimte nog enigszins bijgesteld. De SAA-beheerruimte geeft aan binnen welke marges de beleggingscommissie, na advies van de beleggingsadviseur, op strategisch niveau mag afwijken van de ALM-benchmark. Dit SAA-beheer (Strategische Asset Allocatie-beheer) is gebaseerd op de verwachtingen op middellange termijn en de timing van de strategische aanpassingen. De SAA-benchmark die door de beleggingscommissie wordt vastgesteld, wordt opgesplitst in mandaten die door mandaatbeheerders deels op actieve wijze worden beheerd. Ook de implementatie hiervan en de aansturing van de mandaatbeheerders is de verantwoordelijkheid van de beleggingscommissie, ondersteund door de beleggingsadviseur, door Towers Watson en door het pensioenbureau. De behaalde rendementen van de ALM-benchmark, de SAAbenchmark en de mandaten worden gemeten zodat duidelijk wordt hoe het behaalde pensioenfondsrendement is opgebouwd en op basis van welke beslissingen dit rendement tot stand is gekomen.
2.4.2
Beleggingsklimaat en het beleggingsresultaat
Het jaar 2012 werd beheerst door het beleid van de centrale banken. Geholpen door een expansief monetair beleid, hervonden beleggers het vertrouwen dat in 2011 verloren was gegaan en boekten zowel de obligatiemarkten als de aandelenmarkten hoge winsten: overheidsobligaties behaalden wereldwijd een rendement van circa 9%, terwijl bedrijfsleningen ongeveer 13% in waarde stegen (uitgedrukt in euro’s); de meest riskante bedrijfsleningen, de ‘high yield’ of junk bonds, behaalden zelfs een totaalrendement van circa 20%, waarmee het gemiddelde rendement op de wereldaandelenmarkten (van circa 13% in euro’s) ruimschoots werd overtroffen. De ECB trok eind 2011, begin 2012 de meeste aandacht door in december en februari in totaal meer dan € 1.000 mrd aan 3-jaars leningen ter beschikking te stellen aan Europese banken. Vooral banken in Italië en Spanje gebruikten deze kredietfaciliteit mede om staatsleningen van het eigen land op te kopen, zodat de rente in deze landen kon dalen, na in 2011 gevaarlijk ver te zijn opgelopen. De enorme bedragen die de centrale banken ter beschikking stellen aan het financiële systeem zijn een reflectie van de omvang van de wereldwijde schuldencrisis. Alleen bij een extreem lage rente blijven de enorme schulden nog enigszins betaalbaar, zodat er hoop kan blijven bestaan dat zij ooit onder controle worden gebracht. Dit kan geschieden ofwel door aantrekkende economische groei, ofwel door een langdurige periode van negatieve reële rente, waardoor de waarde van de schulden afneemt. Geholpen door de acties van de ECB, maar ook door meevallende Amerikaanse werkgelegenheidscijfers, boekten de markten wereldwijd verrassend grote winsten in het eerste kwartaal van 2012. Banken boekten nog de meeste vooruitgang, nadat deze in 2011 nog het meest onder druk hadden gelegen. In het tweede kwartaal volgde vooral in de aandelenmarkten een terugval, waarbij vrijwel alle in het eerste kwartaal geboekte winst in april en mei weer verloren ging. Rentestanden in de VS en Duitsland bereikten begin juni nieuwe laagtepunten en sindsdien is er voorzichtig sprake van bodemvorming. Hoewel de tegenvallende economische groei in de VS en China ook zorgen baarde, was de eurozone in het tweede kwartaal opnieuw de grootste bron van zorg. Spaanse banken, die dreigden te bezwijken onder het ineenstorten van de Spaanse huizenmarkt, trokken de meeste aandacht. In juni werd de Spaanse banken € 100 miljard steun toegezegd, maar de positieve marktreactie bleef beperkt tot enkele uren. Voor de eurotop van eind juni waren de verwachtingen dermate laaggespannen, dat de resultaten meevielen. De noordelijke landen, met Duitsland voorop, gingen er uiteindelijk toch mee akkoord dat het nieuwe steunfonds ESM direct kapitaalsteun zou kunnen verlenen aan (Spaanse) banken, zonder tussenkomst van de staat, zodat de steun niet zou meetellen als staatsschuld. Het verband tussen de benodigde herkapitalisatie van de bankensector en het oplopen van de staatsschulden werd hierdoor doorbroken. Een ander positief element is dat de ESM steun geen preferentie zou krijgen boven
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
20
staatsschuld, waardoor de positie van beleggers in staatsobligaties verbeterde. De markten reageerden positief, waardoor de rente op vooral Spaanse en Italiaanse staatsobligaties weer kon dalen en aandelen (vooral die van banken) weer konden herstellen. In het derde kwartaal wisten de aandelenmarkten het herstel dat begin juni was ingezet voort te zetten. Deze goede prestaties werden niet gedreven door uitzicht op economisch herstel, maar opnieuw door acties van centrale banken. Op 26 juli kondigde de ECB al aan ‘alles’ te zullen doen dat nodig was om het bestaan van de euro te verzekeren. Op 6 september gaf de ECB invulling aan de belofte van 26 juli door aan te kondigen dat de ECB bereid was in ongelimiteerde hoeveelheden staatsobligaties op te kopen in de secundaire markt (dus niet bij eerste uitgifte want dat is de ECB verboden). Erkend moet worden dat de acties van de ECB succes opleverden. De rente op obligaties van het meest bedreigde land, Spanje, daalde met meer dan twee volle procentpunten van 7,5% naar circa 5% begin 2013. Deze rentedalingen vonden plaats zonder dat de ECB zelfs maar in staat was om deze obligaties op te kopen. Hiervoor is vereist dat Spanje en Italië officieel hulp aanvragen bij het reddingsfonds ESM, en dat hebben zij nog steeds niet gedaan. Tegen het einde van het derde kwartaal kondigde de FED een derde programma van monetaire verruiming aan (‘QE3’), gericht op het opkopen van leningen gedekt door portefeuilles van hypotheken, om zo de hypotheekrente nog verder te doen dalen. De omvang en duur van het programma werden opengelaten, waarmee de FED de geldsluizen maximaal openzette. Na een aanvankelijke aarzeling in het begin van het vierde kwartaal wisten de meeste aandelenmarkten hierdoor in november en december de stijgende lijn weer op te pakken, zodat zij dicht bij het hoogste punt van het jaar sloten. Opvallend aan het jaar 2012 was dat de markten in de eerste helft van het jaar vooral nog werden gedragen door de Amerikaanse markt. In de tweede helft van het jaar namen de Europese markten het voortouw, terwijl tegen het einde van het jaar ook veel markten van opkomende landen begonnen te stijgen, toen de Chinese economie tekenen van herstel vertoonde. Stijgende aandelenmarkten (‘risk-on’) gingen opnieuw meestal gepaard met een stijgende eurodollarkoers, waardoor de winsten in euro’s lager waren dan die in dollars. Over heel 2012 steeg de euro echter nauwelijks ten opzichte van de dollar (van 1,30 naar 1,32). Investeringsbeslissingen Begin 2012 nadat o.a. de werking van de LTRO-acties van de ECB zijn werking kregen, openden de high yield obligatiemarkten weer en is de allocatie naar high yield met 1% uitgebreid. In februari is tevens de laatste positie in een passief beheerd Emerging Market aandelenfonds omgeruild naar een actief beheerd Emerging Market aandelenfonds. Dit fonds presteert sindsdien beter dan de referentie index. In april is de laatste positie in inflation linked obligaties verkocht, o.a. om de positie in Italiaanse staatsleningen te verlagen. Herbeleggingen vonden plaats in Duitse, Franse en Nederlandse staatsleningen en deels in een wereldwijd creditfonds. Deze actie is duration neutraal uitgevoerd. Tevens is in april € 5 mln. verkocht in het beursgenoteerde vastgoed fonds ten gunste van een uitbreiding naar € 10 mln. in het niet beursgenoteerde fonds. Door deze herallocatie naar niet beursgenoteerd vastgoed wordt de gevoeligheid van de vastgoedportefeuille naar de aandelenbeurzen lager. Nadat de lange rente in juni onder de 2% daalde is stap voor stap de overgebleven positie in het LDI 40fonds verkocht. Nadat de contouren van de nieuwe rekenrentemethodiek bekend werden waarbij gebruik gemaakt wordt van een UFR (Ultimate Forward Rate), is de noodzaak om met zeer lange duration te beleggen verminderd. Tevens zijn hiermee de belangen in Italiaanse en Spaanse obligaties op goede momenten afgebouwd. Herbeleggingen hebben plaats gevonden in Nederlandse, Franse en Duitse Staatsleningen met looptijden tussen 15-30 jaar. Tevens is in januari een afgeloste lening herbelegd in de Nederland 2037 staatslening om de renteafdekking op het gewenste niveau te houden. In oktober is een aantal stappen gezet om de onderwogen positie in zakelijke waarden uit te breiden door aankopen van € 10 mln. in Europese aandelen en € 5 mln. in goud. In januari is de 2e stap gezet door winst te nemen op een creditsfonds en het eerder genoemde vastgoedfonds en uitbreidingen in aandelen van € 12 mln. te doen. Recentelijk is de derde stap gezet naar een overwogen allocatie naar aandelen en het volledig afbouwen van een creditsfonds en het ophogen van aandelen VS en Europa passief.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
21
2.4.3
Performance-analyse
Berekeningswijze subcategorie In absolute termen was er sprake van een positief rendement over het jaar 2012 (zie de tabel op de volgende pagina). Over het jaar 2012 heeft de beleggingsportefeuille een rendement van 13,4% behaald. Ten opzichte van de ALM-benchmark heeft de portefeuille een underperformance behaald. Als de valutaafdekking buiten beschouwing wordt gelaten, bedraagt de bijdrage van SAA en mandaatbeheer circa -1,4% negatief. Als de valuta-afdekking wordt meegewogen, is het resultaat -1,6% negatief. De bijdrage van SAA en mandaatbeheer worden hieronder per categorie toegelicht. Toelichting op de performancebijdrage van de Strategische Asset Allocatie De underperformance van de categorie vastrentende waarden wordt onder andere veroorzaakt doordat in de staatsobligatieportefeuille deels allocaties aanwezig zijn naar individuele staatsobligaties met een kortere duration dan de benchmark (10+ jaar duration) en dus een lagere rentegevoeligheid. Doordat de rente fors is gedaald, heeft de staatsobligatieportefeuille een underperformance laten zien. Het renteafdekkingsbeleid wordt gebaseerd op de werkelijke rentetermijnstructuur omdat dit marktsituatie weergeeft. Het is niet goed mogelijk dit beleid te baseren op UFR aangezien dit een middeling van rentes betreft en bij langere looptijden wordt vastgesteld op rentetarieven die niet gerealiseerd kunnen worden in financiële markten. Naast de staatsobligaties heeft ook de categorie bedrijfsobligaties een underperformance laten zien. Dit wordt veroorzaakt doordat in de categorie bedrijfsobligaties ook onderhandse leningen worden meegenomen. Deze worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, waardoor geen rendementen worden behaald op deze leningen. Dit drukt de performance van de totale bedrijfsobligatieportefeuille. De categorie inflation-linked obligaties laat een negatieve bijdrage van SAA en mandaatbeheer zien als gevolg van de verkoop van deze categorie in april 2012. De performance van de categorie loopt daardoor tot april 2012 terwijl de benchmark wel over het gehele jaar wordt meegenomen. Ook de zakelijke waardenportefeuille heeft over 2012 een underperformance behaald ten opzichte van de ALM-benchmark. Dit is veroorzaakt door een overweging naar de categorie aandelen Noord-Amerika, die minder goed presteerde dan de benchmark. Oorzaak hiervan is dat er binnen de categorie aandelen Noord-Amerika verschillende fondsen zitten die een andere sector- of landenallocatie kennen dan de benchmark. Deze fondsen presteerden minder goed dan de benchmark voor de categorie aandelen Noord-Amerika. Zo liet onder andere het iShares Macquarie Global Infrastructuur fonds een underperformance zien ten opzichte van de Noord-Amerika benchmark. Dit fonds belegt echter ook buiten Noord-Amerika en is specifiek gericht op infrastructuur. De categorie overige zakelijke waarden heeft over 2012 een outperformance laten zien. Deze outperformance wordt veroorzaakt doordat er gedurende 2012 niet is belegd in de subcategorie van commodities “andere delfstoffen”, terwijl de ALM-benchmark van deze categorie een negatief resultaat heeft behaald over 2012. Deze categorie wordt wel voor 2,5% in de benchmark meegenomen, waardoor de benchmark op sub-totaalniveau lager uitkomt. Toelichting op de performancebijdrage van het mandaatbeheer De negatieve bijdrage mandaatbeheer bij vastrentende waarden is toe te wijzen aan underperformance door de Robeco LDI-fondsen. De negatieve bijdrage aan het mandaatbeheer van overige zakelijke waarden is toe te schrijven aan het Aberdeen Vastgoed fonds. Opgemerkt wordt dat Owase voor vastgoed een benchmark hanteert van beursgenoteerd vastgoed terwijl de beheerder als benchmark een doelrendement heeft.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
22
Performanceoverzicht (YTD)
Beleggingscategorie
2012
2012
2012
2012
2012
Rendement Portefeuille
Bijdrage SAA en Mandaatbeheer
Feitelijke positie per 31-12-2012 (x € 1 mln)
Feitelijke positie per 31-12-2012 (in %)
2012
Rendement ALMBenchmark
ALMbenchmark
(in %)
(in %)
(in %)
(in %)
Staatobligaties Bedrijfsobligaties Inflation-linked obligaties Liquiditeiten
231,3 81,9 0,0 16,8
37,2 13,2 0,0 2,7
13,0 11,9 5,4 0.0
-4,3 -1,1 -7,2 0,0
17,4 13,1 12,6 0,0
30 10 10 0
Totaal Vastrentende waarden
330,0
53,1
13,1
-2,5
15,6
50
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
116,6 27,5 15,6 0,0 68,0
18,8 4,4 2,5 0,0 10,9
10,4 21,9 19,2 0,0 17,9
-2,6 5,7 -0,7 -13,3 0,4
13,0 16,2 19,9 13,3 17,5
12 8 0 5 15
227,7
36,6
14,3
-0,9
15,2
40
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen High Yield credits
21,8 20,2 0,0
3,6 3,2 0,0
20,8 6,7 0,0
-1,8 1,6 1,5
22,6 5,1 -1,5
2,5 2,5 2,5
19,3
3,1
15,1
0,9
14,2
2,5
Totaal Overige zakelijke waarden
61,3
9,9
14,5
4,2
10,3
10
Totaal excl. valuta-afdekking
619,0
99,6
13,6
-1,4
15,0
Totaal incl. valuta-afdekking
621,3
100,0
13,4
-1,6
15,0
Noord Amerika * Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
Totaal Zakelijke waarden
* Inclusief allocaties naar het BNP Global High Income Equity Fund, BNP L Fund – Bond Convertible World, iShares Macquarie Global Infrastructure fonds die in werkelijkheid wereldwijde aandelenfondsen zijn 2012
Rendement ALMbenchmark
In %
Bijdrage SAA
Bijdrage mandaatbeheerders
Totaal resultaat
Vastrentende waarden
15,6
-0,5
-2,0
13,1
Aandelen
15,2
-0,9
-0,0
14,3
Overige zakelijke waarden
10,3
6,4
-2,2
14,5
Totaal excl. valuta-afdekking
15,0
-0,7
-0,7
13,6
Totaal incl. valuta-afdekking
15,0
-0,7
-0,9
13,4
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
23
Performanceoverzicht (YTD) *
Beleggingscategorie
2011
2011
2011
2011
2011
2011
Feitelijke positie per 31-12-2011 (x € 1 mln)
Feitelijke positie per 31-12-2011 (in %)
Rendement Portefeuille
Bijdrage SAA en Mandaatbeheer (in %)
Rendement ALMBenchmark
ALMbenchmark
(in %)
(in %)
(in %)
Staatobligaties ** Bedrijfsobligaties Inflation-linked obligaties Liquiditeiten
189,6 68,8 29,1 23,6
34,6 12,6 5,3 4,3
21,9 1,8 -4,0 -
18,8 -0,4 0,1 -
3,1 2,2 -4,1 -
30 10 10 0
Totaal Vastrentende waarden
311,1
56,8
11,8
10,3
1,5
50
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
111,9 22,7 13,3 45,8
20,4 4,1 2,4 8,4
0,7 -11,7 -11,9 -9,5
-2,6 4,1 0,1 11,8 -0,7
3,3 -15,8 -12,0 -11,8 -8,8
12 8 0 5 15
193,7
35,4
-4,4
1,6
-6,0
40
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen Hedgefunds met volatielere elementen High Yield credits Private Equity
18,7 14,4 -
3,4 2,6 -
-13,5 12,2 -
-0,3 -0,3 -5,4
-13,2 12,5 5,4
2,5 2,5 2,5
-
-
-
0,0
0,0
0
12,1 -
2,2 -
1,9 -
-4,4 23,5
6,3 -23,5
2,5 0
Totaal Overige zakelijke waarden
45,2
8,3
-2,7
1,1
-3,8
10
Totaal excl. valuta-afdekking
549,9
100,5
4,0
5,8
-1,8
Totaal incl. valuta-afdekking
547,3
100,0
3,0
4,8
-1,8
Noord Amerika *** Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
Totaal Zakelijke waarden
*
Uitgaande van het (nieuwe) strategische beleggingsbeleid, zoals het bestuur dat per 1 oktober 2011 heeft vastgesteld. ** De categorie staatsobligaties bestaat uit twee fondsen met een lange duration en vijf losse staatsobligaties. De voor de ALM-benchmark gehanteerde index heeft een veel kortere duration. Dit leidt tot een enigszins vertekend beeld bij het weergeven van het relatieve rendement. *** Inclusief allocaties naar het BNP Global High Income Equity Fund, BNP L Fund – Bond Convertible World, iShares Macquarie Global Infrastructure fonds die in werkelijkheid wereldwijde aandelenfondsen zijn.
Het resultaat van de beleggingsportefeuille op de totalen uitgesplitst naar het rendement van de ALMbenchmark, de bijdrage van de strategische assetallocatie (SAA) en de bijdrage van de mandaatbeheerders): 2011
Rendement ALMbenchmark
In % Vastrentende waarden
Bijdrage SAA
Bijdrage mandaatbeheerders
Totaal resultaat
1,5
10,5 *
-0,2
11,8
Aandelen
-6,0
2,3
-0,7
-4,4
Overige zakelijke waarden
-3,8
3,6
-2,5
-2,7
Totaal excl. valuta-afdekking
-1,8
6,4
-0,6
4,0
Totaal incl. valuta-afdekking
-1,8
5,4
-0,6
3,0
*
In de vastrentende waardenportefeuille bevinden zich beleggingen die worden gebruikt om het renterisico uit hoofde van de verplichtingen af te dekken. Doordat de rente in 2011 fors is gedaald, hebben deze beleggingen een hoog positief rendement laten zien. De ALM-benchmark voor deze categorie betreft een index met een aanzienlijk lagere duration die daardoor minder rentegevoelig is. Hierdoor heeft de beleggingscategorie staatsobligaties een grote outperformance behaald over 2011.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
24
2.4.4
De huidige ALM-benchmark en SAA-bandbreedtes
Met ingang van 10 juli 2012 gelden de hieronder vermelde ALM-benchmarks en beheerruimtes: Per 10 juli 2012: in %
Strategische beheerruimte van de SAA-benchmark *
ALM-benchmark Beleggingscategorie
Benchmark index
Vastgesteld door: Assetmix
Benchmark
Minimum
Maximum
Bestuur
Bestuur
Bestuur
Feitelijke positie per 31-12-2012
100
Vastrentende waarden Zakelijke waarden feitelijke derivatenpositie **
50 50
45 40
60 55
53,1 46,5 0,4
Vastrentende waarden
50
45
60
53,1
50
37,2
20
0,0
Staatsobligaties (Eur. Unie, ex Conv; ten minste BBB-) 1 Staatsobligaties: Inflation Linked (ten minste A-) Credits (ten minste BBB-, incl. OL) 2 Liquiditeiten (ten minste A-, resp. AA-) 4
JPMorgan New EMU
30
Barcap Euro Overall Over 5 years Lehman Euro Aggregate Credit - Corporate Euribor
10
30
3
10
0
20
13,2
0
-5
5
2,7
Zakelijke waarden
50
40
55
46,5
Aandelen Overige zakelijke waarden
40 10
25 0
45 20
36,6 9,9
Aandelen
40
25
45
36,6
Aandelen ontwikkelde landen: Europa Aandelen ontwikkelde landen: Noord Amerika Aandelen ontwikkelde landen: Azië Aandelen Emerging Markets 5
MSCI AC Europe
15
10,9
MSCI North America
12
18,8
MSCI AC Far East
5
2,5
MSCI EM (Emerging Markets)
8
3
10 EPRA Total Return Index EUR S&P GSCI Gold Index Spot S&P GSCI Index Spot Indx JP Morgan GBI-EM Global Diversified Index JP Morgan CEMBI Broad Diversified Index Citigroup High Yield Market Capped Index
Overige zakelijke waarden Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen (goud incl. mining) Commodities: overig Staatsobligaties Emerging Markets (EM Debt) 5 Credits Emerging Markets (EM Corporate) 5, 6 High yield credits 6
5
4,4
0
20
9,9
2,5
0
5
3,6
2,5
0
5
3,2
2,5 0
0 0
5
0,0 0,0
0
0
5, 6
0,0
2,5
0
6
3,1
100 100 0
80 80 0
100 100 100
80,2 0,0 0,0
16
12
18
13
2,5 2,5
5
5
Risicobeperkingen afdekking van valuta exposure Beleggingen in USD Beleggingen in GBP Beleggingen in overige valuta's 7 Modified duration inv. grade obligaties (jaar):
Jaarverslag
conform VPV
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
13
pagina
25
*
Het bestuur accepteert dat de beheerruimte tijdelijk - gedurende maximaal 6 maanden - wordt overschreden wanneer deze overschrijding het enkele gevolg van marktontwikkelingen is. Bij/vóór afloop van deze ‘gedoogperiode’ van 6 maanden dient de beleggingscommissie: ofwel de portefeuille te rebalancen/aan te passen cf. de beleidskaders, ofwel het bestuur te adviseren om de beleidskaders (SAA-beheerruimte) aan te passen. ** Bij de feitelijke positie moet ook de derivatenpositie (currency overlay) meegenomen worden. Deze is niet opgenomen in de ALM- en SAA-benchmark. Wel is bij de risicobeperkingen de mate van afdekking van de valuta exposure opgenomen. 1 Het bestuur heeft op 10 juli 2012 besloten om (met ingang van 10 juli 2012) de ratingeisen voor staatsobligaties in staatsobligatiefondsen te verlagen van A- naar BBB-, maar dan voor maximaal 25% van de volledige staatsobligatieportefeuille (ten minste 75% van de staatsobligaties dient dus een rating van minimaal A- te hebben). Staatsobligaties in andere beleggingsfondsen (bijv. in creditsfondsen) tellen niet mee bij de bepaling van het maximum. 2 Het bestuur accepteert (met ingang van 15 mei 2012) dat een investment grade creditsfonds (IG) waarin het pensioenfonds belegt een beperkt percentage van ten hoogste 15% high yield credits (HY) in portefeuille heeft, maar stelt daarbij de volgende -aanvullende- volume-eisen: - het totale percentage high yield credits in IG-beleggingsfondsen binnen de beleggingscategorie vastrentende waarden mag niet hoger zijn dan 3% van de totale beleggingsportefeuille; - het totale percentage high yield credits in beleggingsfondsen (IG en HY) binnen de beleggingsportefeuille (categorieën vastrentende waarden en overige zakelijke waarden) mag niet hoger zijn dan 7% van de totale beleggingsportefeuille. Voorts dient de performance van een IG-fonds met HY in portefeuille afgezet te worden tegen een benchmarkindex met een vergelijkbaar risicoprofiel. Bij overschrijding van de rating/volume-eisen moet het creditsfonds in beginsel afgestoten worden. Wenst de beleggingscommissie het fonds niet af te stoten, dan dient de commissie onverwijld toestemming te vragen aan het bestuur. Het bestuur neemt op basis van een voorstel van de commissie een besluit over het al dan niet afstoten. 3 Het minimum van 30% geldt voor beide categorieën staatsobligaties gezamenlijk. 4 Er mag maximaal 1% van de totale portefeuille bij één enkele bank met ten minste een A--rating en maximaal 2,5% van de totale portefeuille bij één enkele bank met ten minste een AA--rating in liquide middelen worden aangehouden. Het bestuur heeft op 10 juli 2012 besloten om de volume- en ratingeisen voor het aanhouden van kasgeld bij banken (met ingang van 10 juli 2012) aan te passen: voor banken met een rating van ten minste AAheeft het bestuur de volume-eis opgehoogd van een maximum van 2,5% van de totale beleggingsportefeuille naar een maximum van € 15 mln., voor banken met een rating van ten minste A heeft het bestuur de volume-eis opgehoogd naar een maximum van € 7,5 mln. en voor banken met een rating van ten minste A- heeft het bestuur de volume-eis vastgesteld op een maximum van € 2,5 mln. Is het gewenste totale percentage liquide middelen hoger, dan dienen deze over meerdere banken te worden gespreid. Aan de custodian wordt een ratingeis van ten minste A- gesteld. Liquide middelen mogen ook in andere valuta dan in Euro’s worden aangehouden. De afdekkingseisen gelden echter onverkort voor cashbeleggingen in andere valuta. 5 Voor de categorieën EM aandelen, EM Debt en EM Corp geldt een gezamenlijk maximum van 13% van de totale portefeuille. 6 Voor de categorieën High Yield en EM Corp geldt een gezamenlijk maximum van 5% van de totale portefeuille. 7 Indien voor 1,5% of meer van de totale beleggingsportefeuille in een bepaalde valuta wordt belegd, dient het bestuur voor deze valuta afdekkingseisen te formuleren: als beleidsuitgangspunt geldt daarvoor een ALMbenchmark van 100% afdekking met een beheerruimte van ten minste 80% tot 100% afdekking. Het bestuur heeft op 10 juli 2012 besloten om het valutarisico van de Chinese Yuan (lees: Renminbi) voorlopig niet af te dekken. Het bestuur zal dit besluit heroverwegen zodra het volume van in Yuan genoteerde beleggingen een maximum van 2,5% van de totale portefeuille nadert.
2.4.5
Vooruitblik 2013
Economische vooruitzichten Ten opzichte van eerdere economische groeiverwachtingen zijn de definitieve gerealiseerde cijfers over 2012 naar beneden bijgesteld, met name voor wat betreft de V.S. en Brazilië. Voor 2013 zijn de economische groeiverwachtingen grosso modo wel iets gestegen. Voorspellingen van enkele grote vermogensbeheerders geven een groei van wellicht 3% aan voor de V.S., maar deze beheerders blijven wel vasthouden aan een voortdurende recessie in Europa. Begin 2013 is er een behoorlijke beweging geweest in de belangrijke wereldwijde valuta. De Yen en de UK-pond zwakken snel af ten koste van een sterkere EUR en USD. Ook de Braziliaanse munt is weer stijgende hetgeen aangeeft dat de economie in Brazilië beter in balans raakt maar wel op een lagere groeivoet is gekomen. Inflatieverwachtingen en werkloosheid zijn na een stijging vorig jaar nu beide dalende. Opvallend is de beteugeling van de inflatie in China van 6% naar 2%. Tevens komen in alle landen de verwachte overheidstekorten naar beneden. Er wordt een dalende trend voorzien waarmee de spanningen op de rentemarkten verder kunnen afnemen. De Euro-zone in zijn geheel is wederom in een milde recessie terecht gekomen, maar niet zo erg als
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
26
diverse voorspellers eerder aankondigden. Verwachtingen voor 2013 geven een wisselend beeld. Exacte cijfers zijn niet te geven. Consensus is een krimp van -1% waarbij misschien een kleine positieve bijstelling kan worden voorzien als gevolg van aantrekkende wereldhandel en uitstellen van bezuinigingen. De Global Leading Indicators geven de laatste 4 maanden al een meer positief beeld. Een groei tussen de 0-1% lijkt daarmee een positieve maar niet onrealistische verwachting. Een echte recessie kan in Duitsland en core-Europa wellicht worden vermeden, maar de economische groei zal de komende jaren waarschijnlijk beneden trend zijn met voorlopig lage inflatiecijfers. De huidige lage rentestanden hebben daarmee voorlopig een fundamenteel karakter en in Europa is ruimte voor verdere monetaire steun. Er is geen enkel positief momentum voor rentestijgingen van 0,5% of meer. Sinds het begin van 2013 zijn de inflatiecijfers ongewijzigd en bevinden zich nog op een redelijk hoog niveau. De nominale economische groei is daarmee nog steeds ongeveer 2-4% en draagt daarmee ook in 2013 weer bij aan het oplossen van de schuldenproblematiek. In de Westerse wereld is echter inflatiedruk zichtbaar als een tijdelijk fenomeen als gevolg van de jaar op jaar stijgende grondstofprijzen en bestaande loonafspraken. Deze ontwikkeling is nu tot een halt gekomen en de verwachting is dat inflatiecijfers verder omlaag komen. De productiviteitstijgingen en wereldwijde concurrentie zullen de inflatie in de VS en Europa in 2013 waarschijnlijk nog steeds beperkt houden tot maximaal 2%. Dat beeld komt ook terug in de inflatie swaps in de markt. Het risico in inflatiecijfers is nog steeds naar beneden gericht. Er wordt uitgegaan van zeer sterke deflationaire krachten in de Westerse wereld. Het risico is dan ook dat de kerninflatie lager uitvalt en daarmee de financiële markten zich nog voor lange tijd blijven richten op de westerse schuldencrisis. Beleggingsthema’s 2013 Het thema dit jaar in de markten is de zoektocht naar rendement en inkomen. Alle credit spreads zijn afgelopen jaar ver ingekomen en beleggers maken steeds verdere stappen in het afdalen van de kredietkwaliteit. Gedreven door lagere rentes en de “garantie” van de Centrale Banken om de kraan voorlopig open te laten ontstaan er overwaarderingen in de markt en onderschatting van het “default” risico. De meeste technische indicatoren geven aan dat er nog steeds ruimte is voor het verder oplopen van de aandelenmarkten en een relatief herstel van de Europese aandelenmarkten. Credits en High Yield hebben bijzonder goed gepresteerd in 2012 en een pauze in de performance ligt voor de hand. Sinds januari wordt geadviseerd om credit risk af te bouwen ten gunste van aandelenrisico. Met rentestanden van 1,5-2,0% voor de USD en EUR curve tot 10 jaar is zichtbaar dat de risico’s over tijd voor rentestijgingen toenemen, met name in de V.S. Op een termijn van 6-12 maanden is de verwachting dat de Europese 20 jaar’s rente zich tussen de 2,2% en 2,9% zal bewegen en wordt geadviseerd om de renteafdekking van het pensioenfonds minstens op het huidige niveau te houden.
2.5
Financiële paragraaf
2.5.1
Algemeen
Onder het huidige Financiële Toetsingskader (FTK) is de financiële positie van het pensioenfonds sterk afhankelijk van renteschommelingen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de duration (rentegevoeligheid) van de pensioenverplichtingen hoger is dan de duration van de beleggingen. Als de rente omhoog gaat neemt de financiële positie van het pensioenfonds toe en als de rente omlaag gaat neemt de financiële positie af. Om dit effect te verkleinen heeft het pensioenfonds participaties aangekocht in een tweetal long duration fondsen, het LDI 20-fonds en het LDI 40-fonds. De duration van deze beleggingsfondsen bedragen resp. 20 en 40. Het verschil - de mismatch - tussen de duration van de pensioenverplichtingen en de duration van de beleggingen en de gevolgen van deze mismatch zijn met behulp van deze fondsen in relevante mate verkleind. In 2012 zijn de participaties in het LDI 40-fonds verkocht en zijn de participaties in het LDI 20-fonds teruggebracht. Het pensioenfonds heeft in aanvulling op de (resterende) participaties in het LDI 20-fonds een aantal langlopende staatsobligaties aangekocht. Een pensioenfonds moet de omvang van de verwachte uitgaande kasstromen vaststellen op basis van verwachte marktontwikkelingen en prudente verzekeringstechnische grondslagen waaronder begrepen de voorzienbare trend in overlevingskansen. Het pensioenfonds past de AG prognosetafel 2012-2062 toe,
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
27
die in 2012 is gepubliceerd, met een correctie voor de zgn. ervaringssterfte o.b.v. fonds specifieke OWASE 2012 correctiefactoren. De beroepsbevolking heeft namelijk een andere - over het algemeen hogere - levensverwachting dan de gehele bevolking.
2.5.2
Het verslagjaar 2012
Het pensioenfonds heeft het jaar 2012 afgesloten met een positief resultaat van € 25,1 miljoen. De gemiddelde rekenrente is gedurende 2012 afgenomen van 2,74% eind 2011 naar 2,43% eind 2012 waardoor de verplichtingen zijn toegenomen. De verplichtingen zijn eind 2012 met € 49,1 miljoen toegenomen ten opzichte van eind 2011. De toename van de verplichtingen komt behalve door de daling van de gemiddelde rekenrente ook door de gestegen levensverwachting. Eind 2011 had het pensioenfonds een VPV van € 531,3 miljoen, eind 2012 was dat € 580,4 miljoen. Het vermogen van het pensioenfonds is gedurende 2012 aangegroeid met bijna € 74,2 miljoen. De toename van het vermogen is grotendeels te danken aan de stijging van de beurskoersen in 2012 als gevolg van het herstel van de financiële markten en aan de toename van de waarde van de vastrentende waarden als gevolg van de daling van de rente. Eind 2011 had het pensioenfonds een vermogen van € 552,7 miljoen, eind 2012 was dat € 626,9 miljoen. De groei van de verplichtingen werd dus gecompenseerd door de groei van het vermogen. Hierdoor is de dekkingsgraad van het pensioenfonds toegenomen. Samenvatting van de financiële positie van het fonds en ontwikkelingen gedurende het jaar: Pensioenfondsvermogen in € 1000
Stand per 1 januari 2012
Technische voorzieningen in € 1000
552.699
Beleggingsresultaten
76.611
Premiebijdragen
15.796
Werknemersgelden expiratie IPR
531.257
Dekkingsgraad in %
104,0
434
Uitkeringen
-17.488
Wijziging marktrente
36.933
Overige
Stand per 31 december 2012
-1.193
12.221
626.859
580.411
108,0
Het saldo van baten en lasten over de afgelopen jaren kan als volgt worden geanalyseerd: Bedragen x € 1000 Premieresultaat
2012
2011
2010
2009
2008
445
2.940
4.597
4.256
7.748
Interestresultaat
68.329
14.742
46.093
50.577
- 54.013
Overig resultaat
-43.713
- 72.833
- 51.933
- 387
- 76.874
25.061
- 55.151
- 1.243
54.446
- 123.139
Het positieve premieresultaat duidt op een kostendekkende premie (zie ook paragraaf 2.5.5). Het positieve interestresultaat is voornamelijk het gevolg van de stijging van de vastrentende waarden ten gevolge van de daling van marktrente. Het overig resultaat is voor het overgrote deel toe te schrijven aan de daling van de marktrente en aan de aanpassing van de sterftegrondslagen met als gevolg een stijging van de voorziening pensioenverplichtingen (zie ook paragraaf 2.6.1). Het bestuur heeft in 2010 besloten om de zgn. excassokostenopslag op de voorziening pensioenverplichtingen (VPV) om prudente redenen per 31 december 2010 van 2% van de VPV naar 2,25% op te hogen. In 2012 is bekeken of de opslag aangepast diende te worden, maar het percentage van 2,25% kon worden gehandhaafd.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
28
2.5.3
Dekkingsgraad
Onder dekkingsgraad wordt verstaan de waarde van de bezittingen van het pensioenfonds, uitgedrukt in een percentage van de voorziening pensioenverplichtingen. Per 31 december 2012 is de nominale dekkingsgraad op basis van de FTK-methode 108,0%. De dekkingsgraad per 31 december (op basis van de jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld: in %
2012
2011
2010
2009
2008
Dekkingsgraad per 31 december
108,0
104,0
116,8
119,2
105,9
Gemiddelde rekenrente
2,43 **
3,45
3,86
3,50
* **
2,74 *
In afwijking van de ‘oude’ berekeningswijze van de rekenrente, heeft DNB de rekenrente ultimo 2011 vastgesteld op basis van een gemiddelde over de laatste drie maanden. In afwijking van de ‘oude’ berekeningswijze van de rekenrente, heeft DNB de rekenrente ultimo 2012 vastgesteld met een correctie aan de hand van de ultimate forward rate (UFR) vanaf jaar 20 en tevens op basis van het gemiddelde over de laatste drie maanden.
Grafiek van de dekkingsgraadontwikkeling sinds december 2008 (vlak na het begin van de kredietcrisis):
Dekkingsgraadontwikkeling pensioenfonds OWASE 125% 120% 115% 110% 105% 100%
Dekkingsgraad
2.5.4
Dekkingstekortgrens
mrt-13
dec-12
sep-12
jun-12
mrt-12
dec-11
sep-11
jun-11
mrt-11
dec-10
sep-10
jun-10
mrt-10
dec-09
sep-09
jun-09
mrt-09
dec-08
95%
Reservetekortgrens
Richtlijnen van De Nederlandsche Bank
Onderdekking Indien op enig moment de dekkingsgraad daalt tot onder de 104,25% is er sprake van onderdekking van het fonds. In die situatie moet DNB hiervan op de hoogte worden gebracht en zal er binnen 3 maanden
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
29
een herstelplan ter beëindiging van de onderdekking moeten worden ingediend. De situatie van onderdekking dient binnen 3 jaar na het optreden hiervan te zijn beëindigd. Per 31 december 2012 bedroeg de FTK dekkingsgraad 108,0% zodat er geen sprake was van onderdekking. Oud korte termijn herstelplan herleeft Eind februari 2009 bedroeg de dekkingsgraad 101,3% en was er sprake van een dekkingstekort. De situatie van onderdekking heeft twee maanden geduurd, tot eind april 2009. In verband met het dekkingstekort heeft het bestuur toen een korte termijn herstelplan opgesteld en bij DNB ingediend. Dit herstelplan is gedurende de rest van 2009 van toepassing geweest. Eind 2009 was er gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer van een dekkingstekort, zodat het herstelplan met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing was. Eind september 2011 was er echter wederom sprake van onderdekking. Het ‘oude’ korte termijn herstelplan uit 2009 herleefde daarom per 30 september 2011. Het herstelplan was van toepassing tot 1 april 2013. Toen was opnieuw drie kwartaaleinden geen sprake meer van een dekkingstekort. Reservetekort Van een reservetekort is sprake indien de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening voor de pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's ook nog de buffers voor beleggingsrisico's en andere bestemde reserves aan te houden. Indien er op enig moment sprake is van een reservetekort dient DNB hierover te worden ingelicht en moet er binnen 3 maanden een plan worden ingediend om het reservetekort te beëindigen. De reserves dienen binnen maximaal 15 jaar weer op het gewenste niveau te worden gebracht. De vereiste dekkingsgraad zoals die voortvloeit uit de solvabiliteitsvoorschriften volgens de Pensioenwet bedroeg ultimo 2012 117,2%. De actuele dekkingsgraad lag met 108,0% ruim onder deze zgn. reservetekortgrens. De reservepositie van het pensioenfonds was negatief. Per 31 december 2012 was er weliswaar geen sprake van een dekkingstekort, maar wel van een omvangrijk reservetekort. De solvabiliteit van het fonds was niet voldoende vanwege het reservetekort. Oud lange termijn herstelplan herleeft De vereiste dekkingsgraad bedroeg ultimo 2008 111,0%. De dekkingsgraad lag ultimo 2008 met 105,9% onder de zgn. reservetekortgrens. Per 31 december 2008 was er eveneens sprake van een reservetekort. De situatie van reservetekort heeft tot eind mei 2009 geduurd. In verband met het reservetekort heeft het bestuur toen een lange termijn herstelplan opgesteld en bij DNB ingediend. Ook dit lange termijn herstelplan is gedurende de rest van 2009 van toepassing geweest. Eind 2009 was er gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer van een reservetekort, zodat dit herstelplan met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing was. Mei 2010 ontstond er opnieuw een reservetekort. Per 1 juni 2010 herleefde het ‘oude’ lange termijnherstelplan (het korte termijn herstelplan herleefde nog niet per deze datum, want er was op dat moment nog geen sprake van een dekkingstekort). Ultimo 2012 was er nog steeds sprake van een reservetekort. Het herstelplan blijft van toepassing totdat er drie kwartaaleinden geen sprake is geweest van een tekort. Herstelplan In verband met het dekkings- en reservetekort begin 2009 heeft het bestuur een korte termijn- en lange termijnherstelplan opgesteld. De hersteltermijn voor opheffing dekkingstekort werd door de overheid verlengd van maximaal 3 jaar tot maximaal 5 jaar. De hersteltermijn voor opheffing reservetekort bleef maximaal 15 jaar. In het korte termijn-herstelplan werd rekening gehouden met de verlaagde financiële positie per eind februari 2009. De uitgangspunten voor het lange termijn-herstelplan en de ondersteunende continuïteitsanalyse werden door het pensioenfondsbestuur vastgesteld op 3 maart 2009. Het herstelplan werd op 31 maart 2009 ingediend bij DNB. DNB heeft bij brief van 1 juli 2009 bevestigd dat het herstelplan akkoord is bevonden. Zowel het korte termijn-herstelplan als het lange termijn-herstelplan waren met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing, aangezien gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer was van een tekort. Het lange termijn herstelplan herleefde echter per 1 juni 2010 en het korte termijn herstelplan herleefde per 30 september 2011. Beide herstelplannen zijn begin 2013 nog steeds van kracht. Het herstelplan werd opgesteld met inachtneming van de uitgangspunten zoals die door DNB waren voorgeschreven. Uit het herstelplan bleek herstelkracht. Opheffing van het dekkingstekort werd naar verwachting in een periode van 3 jaar gehaald. Opheffing van het reservetekort werd naar verwachting in
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
30
een periode van 5 jaar gehaald. Volgens het herstelpad zou de dekkingsgraad ultimo 2012 109,8% moeten zijn. Ook een herstelplan is echter een benadering van de werkelijkheid. Dit betekent dat de werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad in positieve of negatieve zin kan afwijken van het verwachte herstelpad, waardoor de financiële positie van het fonds zich sneller of langzamer kan herstellen dan voorzien. Het verwachte herstelpad is dan ook niet gelijk aan het kritieke herstelpad. Uiterlijk op 31 december 2013 dient de financiële positie op basis van het herstelplan dusdanig te zijn hersteld dat geen sprake meer is van onderdekking en uiterlijk op 31 december 2023 dient de financiële positie dusdanig te zijn hersteld dat geen sprake meer is van reservetekort. Het herstel wordt naar verwachting tijdig gerealiseerd. Op basis van de meest recente evaluatie van het herstelplan zal de dekkingsgraad naar verwachting toenemen tot 113,3% ultimo 2013 en tot 130,0% ultimo 2023. Sturingsmiddelen In het herstelplan werd gebruik gemaakt van het sturingsmiddel toeslagverlening. Het toeslagbeleid - het indexatiekader - diende terughoudend en strikt te worden nageleefd. Per 1 januari 2009 werden geen toeslagen toegekend aan inactieven (en actieven). Per 1 juli 2009, 1 januari 2010 en 1 april 2010 werden wel toeslagen toegekend. Per 1 juli 2010 werd een gedeeltelijke toeslag toegekend aan de inactieven en per 1 januari 2011 werd een gedeeltelijke toeslag toegekend aan de inactieven en de actieven. Per 1 juli 2011 werd een toeslag toegekend aan de inactieven en werden tevens inhaalindexaties toegekend aan de inactieven en aan de actieven. Na 1 juli 2011 was geen sprake meer van een indexatieachterstand. Per 1 januari 2012, 1 juli 2012 en 1 januari 2013 werden geen toeslagen toegekend, noch aan de inactieven, noch aan de actieven. De besluiten om wel of geen toeslagen te verlenen waren in overeenstemming met het herstelplan en met het reeds bestaande beleid zoals opgenomen in de ABTN. Evenwichtige belangenbehartiging In het herstelplan werd voornamelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid de toeslagverlening te korten om tot herstel te komen. Alle deelnemers worden door deze maatregel getroffen. Het bestuur was en is dan ook van mening dat hij met dit beleid recht doet aan het uitgangspunt van evenwichtige belangenbehartiging. Ook bij eventuele verdergaande maatregelen zal het bestuur dit uitgangspunt hanteren bij de besluitvorming.
2.5.5
Kostendekkende premie volgens de FTK-methode
De beleidsregels van De Nederlandsche Bank schrijven voor dat de premie kostendekkend dient te zijn. De door het pensioenfonds in 2012 ontvangen pensioenpremie van € 15,8 miljoen is weliswaar lager dan de door de actuaris voor 2012 berekende zuiver kostendekkende premie van € 18,0 miljoen, maar hoger dan de voor 2012 berekende gedempte kostendekkende premie van € 15,6 miljoen. De kostendekkende premie fluctueert van jaar tot jaar, mede als gevolg van wijziging van het rentepercentage. Voor zover de in 2012 ontvangen premies hoger zijn dan de kostendekkende premie is het meerdere toegevoegd aan de vrije reserve van het pensioenfonds en dient dit ter versterking van de financiële positie van het pensioenfonds. Kostendekkende premie vs. daadwerkelijke pensioenpremie Werkgevers en werknemers betalen gezamenlijk een pensioenpremie van 30% van de pensioengrondslag(som). Deze 30% is de premie die het pensioenfonds daadwerkelijk in rekening brengt. Tot oktober 2010 was er altijd sprake van een marge tussen de daadwerkelijke premie van 30% en de kostendekkende premie. De premie van 30% lag voorheen altijd wat hoger dan door de pensioenwet wordt voorgeschreven. Volgens de pensioenwet dient het pensioenfonds een premie in rekening te brengen die ten minste kostendekkend is. Het gaat hierbij om de kosten van de opbouw van de nominale pensioenaanspraken en om de uitvoeringskosten. De nominale aanspraken vormen ca. 60% van het uiteindelijke pensioen van de deelnemer. De overige 40% van het pensioen wordt gevormd door indexaties. Indexaties zijn bij pensioenfonds OWASE echter strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur besluit of een indexatie al dan niet wordt toegekend. De deelnemers hebben geen recht op indexatie. Voor de indexaties wordt geen geld gereserveerd en voor de indexaties wordt ook geen premie betaald. Indexaties dienen uit de beleggingsopbrengsten te worden gefinancierd.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
31
Zuiver kostendekkende premie vs. gedempte kostendekkende premie Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de zuiver kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie. De zuiver kostendekkende premie wordt jaarlijks op 31 december vastgesteld voor het gehele komende jaar op basis van de rekenrente over december. Het pensioenfonds hanteert naast de zuiver kostendekkende premie ook een gedempte kostendekkende premie. Deze gedempte kostendekkende premie is voor het bestuur het uitgangspunt bij de vaststelling van de pensioenpremie die daadwerkelijk in rekening wordt gebracht. Ook de gedempte kostendekkende premie wordt jaarlijks op 31 december voor het komende jaar vastgesteld, maar op basis van de gemiddelde rekenrente over de voorliggende periode van 12 maanden (deze zgn. dempingsperiode van 12 maanden is een eigen keuze van het pensioenfonds; het pensioenfonds mag ook een langere dempingsperiode hanteren). a.
De zuiver kostendekkende premie 2012 en 2013
De zuiver kostendekkende premie voor 2012 werd op 31 december 2011 vastgesteld (rekenrente 2,76%). De zuiver kostendekkende premie voor 2012 was 34,4%, dus hoger dan 30%. De zuiver kostendekkende premie voor 2013 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2012 (rekenrente 2,68%). De zuiver kostendekkende premie voor 2013 is 36,3% en is dus (fors) hoger dan 30%. b.
De gedempte kostendekkende premie 2012 en 2013
De gedempte kostendekkende premie voor 2012 werd op 31 december 2011 vastgesteld (rekenrente 3,33%). De gedempte kostendekkende premie voor 2012 was 29,8%, hetgeen nipt lager was dan 30%. De gedempte kostendekkende premie voor 2013 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2012 (rekenrente 2,54%). De gedempte kostendekkende premie voor 2013 is 37,6%, hetgeen (fors) hoger is dan 30%. De premie voor 2012 was net kostendekkend, maar voldeed toch niet aan de eisen De financiële situatie begin 2012 was niet goed. Dat kwam door de extreem lage rente waarmee het pensioenfonds zijn verplichtingen moest berekenen (een lage rente leidt tot hoge verplichtingen). Per 31 december 2011 was de dekkingsgraad 104,0% en was er sprake van een (gering) dekkingstekort. De premie voor 2012 diende daardoor niet alleen kostendekkend te zijn. Voor het pensioenfonds gold voor 2012 tevens - evenals voor alle pensioenfondsen met een dekkingstekort - de zgn. premiedekkingsgraadeis (PDG-eis). Volgens deze eis dient de premie bij te dragen aan het herstel van de financiële situatie. De feitelijke premie bedraagt 30% en de (gedempte) kostendekkende premie bedraagt 29,8%.Volgens de PDG-eis zou de pensioenpremie voor het pensioenfonds voor 2012 echter ten minste 30,9% van de pensioengrondslag moeten bedragen. Het pensioenfonds voldeed dus niet aan de PDG-eis. Het bestuur heeft voor 2012 een adempauze aangevraagd Om aan de premiedekkingsgraadeis te voldoen, zou de feitelijke pensioenpremie voor 2012 opgehoogd moeten worden met 0,9%. Het pensioenfondsbestuur heeft bij De Nederlandse Bank (DNB) ontheffing gevraagd van de PDG-eis (een zgn. ‘adempauze’ voor de duur van 1 jaar). DNB heeft het verzoek om een ‘adempauze’ gehonoreerd. De premie hoefde daarom (nog) niet aangepast te worden. Aangezien de dekkingsgraad eind 2012 hoger lag dan de dekkingstekortgrens, hoefde het pensioenfonds voor 2013 niet te voldoen aan de premiedekkingsgraadeis en hoefde het bestuur dus ook niet opnieuw een ‘adempauze’ aan te vragen. Helaas kwam uit de berekeningen van de actuaris naar voren dat de feitelijke premie van 30% vanwege de extreem lage rekenrente voor het jaar 2013 bij lange na niet kostendekkend was. Naar een sluitende financiële opzet in 2013 Per 1 januari 2013 diende hoe dan ook sprake te zijn van een sluitende financiële opzet (de premie diende ten minste kostendekkend te zijn). Aangezien de (gedempte) kostendekkende premie fors hoger lag dan de feitelijke premie van 30%, dienden er maatregelen genomen te worden. Samen met CAOpartijen is een aantal opties bekeken: verhogen van de pensioenpremies, vrijwillige bijstorting door de werkgevers, wijzigen van de zgn. dempingsperiode en versoberen van de pensioenregeling. CAO-partijen achtten het niet wenselijk om de pensioenpremies te verhogen, de werkgevers zagen geen mogelijkheden voor een vrijwillige bijstorting, het pensioenfondsbestuur achtte het niet prudent om de dempingsperiode te verlengen en de CAO Werkgroep Pensioen achtte het niet wenselijk om de pensioenregeling - vooruitlopend op de integrale wijziging van de regeling - alvast op onderdelen te versoberen. Dat betekende eigenlijk automatisch dat het reguliere aanpassingsbeleid in werking zou treden: de zgn. gesplitste kortingsregel, de ‘verlaging van de opbouw in enig jaar’.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
32
Op advies van de actuaris en op basis van de situatie op 31 december 2012 heeft het bestuur het opbouwpercentage voor het kalenderjaar 2013 vastgesteld op 1,65% (het reguliere opbouwpercentage bedraagt 2,15%). Dit besluit werd afgestemd met CAO-partijen. Tevens werd een kort gelegenheidsartikel aan het pensioenreglement toegevoegd, waarin wordt bepaald dat voor 2013 tijdelijk een lager opbouwpercentage geldt en dat dit percentage met terugwerkende kracht bij bestuursbesluit weer opgehoogd kan worden naar 2,15%. De toepassing van de maatregel geldt in beginsel uitsluitend voor het jaar 2013 en uitsluitend voor de in dat jaar nieuw op te bouwen pensioenaanspraken. Ook voor wat betreft de berekening van het nabestaandenpensioen (t.a.v. de fictieve deelnemingsjaren) zal enkel voor het jaar 2013 van een verlaagde opbouw uitgegaan worden. Het is de bedoeling dat de maatregel ongedaan wordt gemaakt zodra de pensioenpremie weer kostendekkend is en de financiële situatie van het pensioenfonds de reparatie weer toelaat. Per 1 januari 2013 had in beginsel een gedeeltelijke indexatie toegekend kunnen worden, maar het bestuur heeft - ook vanwege de broze financiële situatie van het pensioenfonds - besloten om dat niet te doen. De deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn per brief geïnformeerd over de verlaging van het opbouwpercentage voor 2013 en over het niet toekennen van de voorwaardelijke indexatie per 1 januari 2013.
2.5.6
Herverzekering
In de financiële opzet van het pensioenfonds wordt rekening gehouden met normaal voorkomende risico’s. Het risico voor het pensioenfonds van kort leven (lees: vroegtijdig overlijden) is dan ook opgenomen in de financiële opzet en dus ook in de vastgestelde pensioenpremie. Voor het risico voor het pensioenfonds van arbeidsongeschiktheid geldt dit eveneens. Het pensioenfonds heeft ter afdekking van de risico’s als gevolg van uitzonderlijke situaties van overlijden en arbeidsongeschiktheid een herverzekering afgesloten. Deze herverzekering is ondergebracht bij Alhermij (Elips). Het gaat hierbij om een integrale stop-loss verzekering voor het totale risico van overlijden en arbeidsongeschiktheid. Per 1 januari 2012 en per 1 januari 2013 zijn de bij Alhermij afgesloten herverzekeringen met enkele aanpassingen verlengd.
2.5.7
Uitvoeringskosten
In de jaarrekening worden in toelichting 24 de pensioenuitvoeringskosten toegelicht. Op basis van deze uitgaven en (deels) niet zichtbare kosten van beleggingen zijn de kosten van het fonds weer te geven, zoals vermeld in de tabel op de volgende pagina. In deze opstelling wordt bij de kosten van de beleggingen geen inschatting gemaakt van de transactiekosten en marktimpact van de onderliggende beleggingsfondsen. De kosten zijn gebaseerd op de gerapporteerde kosten (de zogenaamde Total Expense Ratio).
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
33
31-12-2012
Bedragen x € 1000
31-12-2011
Onderverdeling uitvoeringskosten Administratiekosten
495
439
Bestuursondersteuning
225
215
Communicatiekosten
161
152
Bestuurskosten
178
178
Pensioenadministratiekosten
1.059
984
Directe kosten beleggingen
1.019
612
Indirecte kosten beleggingen
1.447
1.594
Kosten beleggingen
2.466
2.206
Totaal uitvoeringskosten
3.525
3.190
Op basis van de Aanbeveling van de Pensioenfederatie zijn uit deze gegevens de volgende kengetallen te berekenen:
2012
2011
2.902
2.898
Kosten pensioenadministratie per deelnemer
365
340
Kosten beleggingen per deelnemer
850
761
Totaal Pensioenverplichtingen (* € 1000)
580.411
531.257
Totaal kosten in % van verplichtingen
0,607%
0,600%
Aantal deelnemers actief en gepensioneerd
De kosten van de beleggingen zijn te verdelen in actief en passief beheer en weer te geven als onderstaande kengetallen: Bedragen x € 1000
31-12-2012
31-12-2011
1.717
1.255
749
951
Actief / passief beheer Kosten actief beheer Kosten passief beheer Totaal
2.466
2.206
Gemiddeld belegd vermogen Actief beheer
305.032
256.850
Passief beheer
318.556
249.221
Totaal
623.588
506.071
Kosten in % belegd vermogen Kosten actief beheer
0,563%
0,489%
Kosten passief beheer
0,235%
0,382%
Totaal
0,395%
0,436%
Door uitbreiding van de SLA met Dion in het licht van de governance, zijn de pensioenadministratiekosten met € 75k toegenomen. Vooral door de toename van het beheerd vermogen zijn de kosten van het
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
34
vermogensbeheer met € 260k toegenomen. In verhouding tot de verplichtingen zijn de kosten licht gestegen.
2.5.8
Vooruitzichten 2013
Het beleid van het pensioenfondsbestuur is gericht op het herstel van de vermogenspositie en van de dekkingsgraad. Een daling van de dekkingsgraad kan echter niet worden uitgesloten.
2.6
Actuariële paragraaf
2.6.1
Actuariële analyse van het saldo van baten en lasten
Bedragen x € 1000
2012
2011
16.230 -14.699 -790 -296
16.618 - 12.893 - 570
445
2.940
7.056 0 69.555 -8.282
6.294 - 606 15.072 - 6.018
68.329
14.742
11 1.204 42 0 -36.933 128 -171 -7.925 0 -10 -59
19 506 - 418 - 6.458 - 66.822 197 - 216 0 384 - 25 0
-43.713
- 72.833
25.061
- 55.151
Premieresultaat Premiebijdragen Pensioenopbouw Onttrekking uit premie voor uitvoeringskosten Onttrekking uit premie voor vrijstelling premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid *
Interestresultaat Directe beleggingsopbrengsten Beleggingskosten Indirecte beleggingsopbrengsten Rentetoevoeging
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten Resultaat op levenskansen Resultaat op arbeidsongeschiktheid * Toeslagen Wijziging marktrente (ultimo jaar) Resultaat op kosten Resultaat op uitkeringen Overige mutaties in technische voorzieningen ** Overige baten Wijziging herverzekeringsdeel technische voorzieningen Overige lasten
Totaal saldo van baten en lasten *
In het resultaat op arbeidsongeschiktheid wordt sinds boekjaar 2012 rekening gehouden met de betaalde premies voor de dekking van arbeidsongeschiktheid. In verband hiermee is bij het premieresultaat een post Onttrekking uit premie voor vrijstelling premiebetaling bij arbeidsongeschiktheid opgenomen. ** De post "Overige mutaties in technische voorzieningen" in 2012 betreft de overgang naar nieuwe sterftegrondslagen. Deze post kan nog gesplitst worden in een post van 5.140 voor de nieuwe AG-tafels en een post van 2.785 voor de fonds specifieke ervaringssterfte.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
35
2.6.2
Uitkomsten van de solvabiliteitstoets
Bedragen x € 1000
31-12-2012
Uitgedrukt in de VPV
Aanwezig vermogen
626.859
108,0%
Af: VPV volgens FTK-methode
580.411
100,0%
24.667
4,25%
21.781
3,75%
-75.265
-12,97%
Af: minimaal vereist eigen vermogen (4,25%)
Dekkingspositie Af: vereist eigen vermogen (excl. minimaal vereist eigen vermogen) Overige voorzieningen
Reservepositie
2.7
Risicoparagraaf
2.7.1
Risico- en beheersingsbeleid
0
-53.484
-9,22%
Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Risicobeheersing en Interne Controle zijn speerpunten van het beleid. Het bestuur heeft in 2011 de beleidscyclus voor het integraal risicomanagement nader uitgewerkt en geïmplementeerd. Alle risicogebieden en de bijbehorende beheersmaatregelen zijn door het bestuur behandeld. Per risicogebied zijn de risico’s geïdentificeerd, is beleid bepaald, is dat beleid geïmplementeerd en is een adequate monitoring gerealiseerd. Het bestuur heeft een evaluatiekalender vastgesteld, waarin wordt geregeld wanneer van welk risicogebied de beheersmaatregelen nader wordt geëvalueerd. De risicobeheerparagraaf in de ABTN is in juli 2012 nader uitgewerkt. Het gaat om de volgende risicogebieden: Matchingrisico Marktrisico Kredietrisico; Verzekeringstechnisch risico Omgevingsrisico Operationeel Risico * Uitbestedingsrisico IT-risico * Integriteitsrisico Juridisch risico * Het operationele risico en het IT-risico vallen bij het pensioenfonds onder het uitbestedingsrisico. Niet het pensioenfonds, maar de externe dienstverleners dienen het operationele risico en het IT-risico te beheersen. Het pensioenfonds dient daarover in het kader van zijn uitbestedingsbeleid goede afspraken te maken met die externe dienstverleners, want het pensioenfonds blijft wel verantwoordelijk voor de beheersing van deze risico’s. De risicogebieden kennen ook subrisicogebieden. In totaal kunnen er 42 (sub)risicogebieden onderscheiden worden. Voor elke (sub)gebied is een risicokaart - IRM-kaart - aangelegd waarop het risico en de bijbehorende beheersmaatregelen worden beschreven. Op elke kaart wordt een inschatting gegeven van de kans dat het risico zich voordoet, de impact als het risico zich voordoet en de mate van beheersing van het risico. Ook wordt op elke kaart aangegeven wanneer de kaart wordt geëvalueerd. De verschillende evaluatiemomenten worden aangetekend op de evaluatiekalender. De beleidscyclus is daarmee gerealiseerd en operationeel.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
36
Risicobeheersmaatregelen Bij de beheersing van risico’s wordt er naar vier beheersmaatregelen gekeken: - Risico-identificatie - Risicobeleid - Implementatie en uitvoering van het risicobeleid - Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid Hieronder worden deze vier beheersmaatregelen kort toegelicht. Risico-identificatie Bij identificatie wordt gekeken in welke mate en op welke wijze het pensioenfonds een bepaald risico geïdentificeerd heeft. De identificatie dient op een systematisch en structureel proces te zijn gebaseerd en het bestuur dient betrokken te zijn bij het hele proces. Het proces dient beschreven en vastgelegd te worden. Risico’s kunnen worden onderscheiden in financiële en niet-financiële risico’s. Bij de identificatie van financiële risico’s zijn ook de gebruikte modellen (bijvoorbeeld een ALM-model) van belang: welk model is het, is het model state of the art, welke parameters worden gebruikt en zijn die parameters actueel. Risicobeleid De kwaliteit van het risicobeleid als beheersmaatregel wordt bepaald door een adequate vastlegging van de mate waarin en de wijze waarop men het risico wenst te beheersen (acceptatienorm / tolerantiegrenzen). Voor het beleid zijn ook de keuzes die het bestuur ten aanzien van de beheersing van risico’s heeft gemaakt, de prioriteiten die het bestuur daarbij heeft gesteld, de belangenafweging die het bestuur daarbij heeft gemaakt en de motivering van deze keuzes, prioriteiten en afweging van belang. Implementatie en uitvoering van het risicobeleid Bij implementatie wordt gekeken naar de mate waarin en wijze waarop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de organisatie van het pensioenfonds en processen, procedures en richtlijnen in de AO/IC van het pensioenfonds zijn geïmplementeerd, teneinde uitvoering te geven aan het risicobeleid. Van belang hierbij is dat er een goede scheiding is tussen de uitvoerende en de controlerende taken binnen het pensioenfonds. Bij financiële risico’s dienen de parameters die gebruikt worden voor de modellen tijdig geëvalueerd en zo nodig aangepast te worden. Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid De mate waarin en de wijze waarop wordt toegezien - en bijgestuurd - op de specifieke risico’s en de getroffen beheersmaatregelen, bijvoorbeeld door middel van ALM-studies, continuïteitsanalyses, risicoanalyses, scenarioanalyses, stresstesting, performancerapportages, financiële rapportages, accountantsrapporten, actuariële rapporten, compliancerapporten, SLA-rapportages, ISAE 3402- (cq. SAS70)-verklaringen, foutenanalyses. Er wordt gekeken naar de kwaliteit van deze monitoring. Van belang hierbij is dat er frequente en heldere rapportages voor het bestuur zijn en dat er door het bestuur - als er bijgestuurd moet worden - ook tijdig bijgestuurd wordt.
2.7.2
Beleggingsrisico’s
In 2011 en 2012 is het beleggingsbeleid op een aantal punten bijgesteld, mede op basis van de uitkomsten van de ALM-studie die in het vierde kwartaal van 2010 werd uitgevoerd (zie paragraaf 2.2.10 en 2.2.11). De belangrijkste beleggingsrisico’s zijn markt-, prijs-, valuta- en kredietrisico. Het beleggingsbeleid is vastgesteld in overeenstemming met de Pensioenwet en de daarin opgenomen eisen inzake de kostendekkende premie, het indexatiebeleid en het (minimaal) vereiste eigen vermogen. Binnen het huidige beleggingsbeleid wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding over de verschillende beleggingscategorieën en regio’s.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
37
2.7.3
Actuariële risico’s
Het pensioenfonds gaat uit van de meest recente verzekeringstechnische grondslagen en voorzienbare trend in overlevingskansen. Najaar 2012 zijn de zgn. prognosetafels AG 2012-2062 verschenen en is tevens de nieuwe TW ervaringssterfte 2012 gepubliceerd. Het bestuur heeft besloten per eind 2012 over te gaan naar de nieuwe tafels en ervaringssterfte. In de nieuwe prognosetafels is de sterftetrend verdisconteerd. De tafels wijzen op een sterkere toename van de levensverwachting, dan eerder werd verwacht. De actuaris heeft voor pensioenfonds OWASE rekening gehouden met de fondsspecifieke kenmerken. Overige relevante actuariële risico’s zijn het overlijdens- en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Deze risico’s worden regelmatig gecheckt. Voor deze risico’s is een stop loss-verzekering afgesloten (zie paragraaf 2.5.6).
2.7.4
Renterisico
Het pensioenfonds is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente omdat de duration van de beleggingen en van de verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en nadelen (minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van alternatieve strategieën. Het bestuur heeft er in 2007 voor gekozen om het verschil tussen de duration van de beleggingen en de duration van de verplichtingen te verkleinen. Het renterisico werd op deze wijze aanzienlijk verminderd. De beslissing werd ingegeven door de verwachting dat de rente zou gaan dalen. Het bleek een goede beslissing op het juiste moment te zijn. Inmiddels is de situatie echter gewijzigd. De renteontwikkeling lijkt inmiddels een bodem te hebben bereikt. De beleggingscommissie oriënteert zich momenteel op het herijken van de beheersing van het renterisico.
2.7.5
Crisisplan
De economische crisis heeft laten zien hoe snel de dekkingsgraad van een pensioenfonds kan dalen en hoe belangrijk het is om op zo’n daling voorbereid te zijn. Het pensioenfondsbestuur heeft daarom een crisisplan opgesteld. In het crisisplan worden de volgende vragen behandeld: Wanneer is sprake van een crisis? Wat is de kritieke dekkingsgraad? Welke maatregelen kunnen worden genomen? Welke maatregelen zijn realistisch? Wat is het financiële effect van deze maatregelen? Welke belangen moeten afgewogen worden? Hoe en wanneer wordt met belanghebbenden gecommuniceerd? Hoe komt het bestuur tot een besluit? Hoe wordt het crisisplan getoetst? In het crisisplan staan maatregelen die het bestuur kan inzetten als de dekkingsgraad daalt naar de zgn. kritieke grens. De kritieke grens ligt voor pensioenfonds OWASE momenteel bij een dekkingsgraad van rond de 98%. Bij die dekkingsgraad kan de financiële situatie niet meer binnen een redelijke termijn herstellen zonder het korten van de pensioenrechten. Als de dekkingsgraad naar deze kritieke grens daalt, komt de doelstelling van het pensioenfonds in gevaar. De doelstelling is het uitbetalen van de pensioenen, nu en in de toekomst. De maatregelen die in het crisisplan worden genoemd, moeten het pensioenfonds weer financieel gezond maken. Sommige maatregelen kan het bestuur zelf treffen. Andere maatregelen moet het bestuur samen met de werkgevers en vakbonden afspreken. Het pensioenfonds voert immers de pensioenregeling uit voor de OWASE-ondernemingen. De zwaarste maatregel is het korten van de pensioenen. Het crisisplan is een richtlijn. Of het bestuur de maatregelen in het plan ook echt uitvoert hangt af van de crisissituatie van dat moment. In het crisisplan is een aantal crisismaatregelen nader uitgewerkt:
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
38
-
het niet toekennen van indexaties, als de dekkingsgraad onder de zgn. dekkingstekortgrens zakt; het gedeeltelijk niet toekennen van indexaties, als de dekkingsgraad onder de zgn. reservetekortgrens zakt; het korten van de pensioenuitkeringen en de reeds opgebouwde pensioenaanspraken, als de dekkingsgraad onder de kritieke grens zakt; het verlagen van de pensioenopbouw in een bepaald jaar, als in dat jaar de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken niet meer volledig gefinancierd kan worden; het verhogen van de pensioenpremie, als in een bepaald jaar de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken niet meer volledig gefinancierd kan worden.
Werkgevers en vakbonden kunnen samen afspreken om de OWASE-pensioenregeling te versoberen. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit, maar is zelf geen partij bij de CAO-afspraken. Het pensioenfondsbestuur kan CAO-partijen enkel adviseren over de wenselijkheid of noodzaak van aanpassing van de pensioenregeling. De negatieve gevolgen van een verhoging van (het werknemersdeel van) de pensioenpremie, van een verlaging van het opbouwpercentage voor een bepaald jaar en van een versobering van de pensioenregeling komen uitsluitend voor rekening van de groep actieve deelnemers. De negatieve gevolgen van het niet-indexeren en van het korten van uitkeringen en reeds opgebouwde aanspraken treffen alle groepen in gelijke mate, maar de pensioengerechtigden ervaren deze gevolgen direct, terwijl de actieve deelnemers en de gewezen deelnemers de gevolgen van deze maatregelen pas voelen op het moment dat zij met pensioen gaan. Tot aan de pensioendatum bestaat de mogelijkheid dat de maatregel nog zonder daadwerkelijk gevoelde ‘pijn’ teruggedraaid kan worden. Voor pensioengerechtigden kan de maatregel enkel per toekomende datum teruggedraaid worden, zodat een deel van de ‘pijn’ blijvend is. Als het bestuur een maatregel toepast, dan houdt hij rekening met de belangen van alle groepen deelnemers: actieve deelnemers, gewezen deelnemers (‘slapers’) en pensioengerechtigden. De negatieve gevolgen van de maatregelen worden zo eerlijk mogelijk verdeeld over de verschillende groepen. De maatregel die wel helpt maar voor de betrokken personen het minste nadeel oplevert, wordt het eerst getroffen. Ongedaan maken van maatregelen gebeurt in omgekeerde volgorde: als eerste wordt de maatregel met de meest ver strekkende gevolgen teruggedraaid. Wanneer worden de pensioenrechten gekort? Het korten van de pensioenuitkeringen en de reeds opgebouwde pensioenrechten is de meest ver strekkende maatregel die het bestuur kan treffen. Deze maatregel treft het bestuur alleen als alle andere maatregelen onvoldoende effect hebben en als het absoluut niet anders kan. Maar wanneer is dat het geval? Als de dekkingsgraad zakt tot onder de kritieke dekkingsgraad van ca. 98%, dan kan de financiële situatie van het pensioenfonds niet meer herstellen zonder het korten van de pensioenen. Als de situatie gedurende 3 maanden na het ontstaan van deze crisissituatie ofwel niet verbetert ofwel juist verslechtert, dan besluit het pensioenfondsbestuur om de pensioenen te korten. Voor het toepassen van de kortingsmaatregel vraagt het bestuur toestemming aan De Nederlandsche Bank (DNB). Ook alle belanghebbenden worden op dat moment geïnformeerd. De kortingsmaatregel wordt vervolgens toegepast met ingang van de 7e maand na het ontstaan van de crisissituatie (dus na een half jaar). Het pensioenfondsbestuur wil het kortingsbesluit niet uitstellen. Spontaan herstel van de economische situatie kan niet zomaar verwacht worden. Dat is de afgelopen paar jaar duidelijk geworden. Als er gekort moet worden, dan wil het bestuur dat ook zo snel en effectief mogelijk doen. Het bestuur wil de korting vervolgens ook zo snel mogelijk weer ongedaan maken, zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Dat is het geval als gedurende 3 kwartaaleinden geen sprake is geweest van een dekkingstekort en er door het terugdraaien van de korting niet opnieuw een dekkingstekort ontstaat. Als het bestuur besluit om de korting terug te draaien, dan wordt dat besluit 3 maanden later uitgevoerd. Zolang de korting niet ongedaan is gemaakt, wordt er niet geïndexeerd. Indexaties zijn bij pensioenfonds OWASE strikt voorwaardelijk. Er wordt geen geld gereserveerd voor indexatieverlening en er wordt geen pensioenpremie voor betaald. De deelnemers hebben dus geen recht op indexatie.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
39
2.8
Toekomstparagraaf
2.8.1
Landelijke wijziging pensioenstelsel
In 2015 wordt het Nederlandse pensioenstelsel ingrijpend gewijzigd. Vooruitlopend daarop wordt in 2014 al een aantal wijzigingen doorgevoerd. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe het nieuwe stelsel zal worden vorm gegeven. Alleen de hoofdlijnen zijn bekend. Duidelijk is wel dat het nieuwe stelsel ingrijpende gevolgen zal hebben voor de pensioenfondsen en dus ook voor pensioenfonds OWASE. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit die CAO-partijen afspreken. Het bestuur participeert in de CAO Werkgroep Pensioen die CAO-partijen zal adviseren over de noodzakelijke en gewenste wijziging van de pensioenregeling. In het verlengde van de invoering van het nieuwe pensioenstelsel heeft de regering tevens een wetsvoorstel Versterking bestuur pensioenfondsen bij de Tweede Kamer ingediend. Volgens dat voorstel zou de organisatiestructuur van het pensioenfonds weer gewijzigd moeten worden. In 2007 en 2008 is de structuur reeds gewijzigd in verband met de invoering van de Pensioenwet. Deze wijzigingen zouden op basis van het wetsvoorstel weer deels teruggedraaid moeten worden. Er is echter nog veel discussie over het wetsvoorstel en wellicht dat het voorstel nog aangepast wordt. Het bestuur is van oordeel dat de huidige organisatiestructuur prima functioneert
2.8.2
Visitatiecommissie
Het pensioenfondsbestuur heeft begin 2013 een visitatiecommissie ingehuurd om in het kader van het intern toezicht een visitatie uit te voeren. De commissie heeft de opdracht gekregen om een kritische beoordeling te maken: van de beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en balances in het pensioenfonds; van de aansturing van het pensioenfonds; van het beleid van het bestuur ten aanzien van langere termijnrisico's. En tevens van: (omgang met) pensioenontwikkelingen in het algemeen; risico management met name ten aanzien van de beleggingen; communicatie richting deelnemers De visitatiecommissie heeft op 22 maart 2013 haar rapport aan het bestuur gestuurd. De commissie heeft vastgesteld dat het pensioenfonds de zaken over het algemeen goed voor elkaar heeft, maar heeft ook een aantal aandachtspunten gesignaleerd. De voornaamste aandachtspunten en de aanbevelingen van de commissie zijn in onderstaande managementsamenvatting van het visitatierapport opgenomen: “ Deze rapportage bevat de bevindingen van de Visitatiecommissie (hierna de VC) naar aanleiding van het onderzoek met betrekking tot het functioneren van het bestuur van Stichting Pensioenfonds Owase. Daarbij is specifiek gekeken naar de (omgang met) pensioenontwikkelingen in het algemeen, het risico management met name ten aanzien van de beleggingen, en de communicatie richting deelnemers. De VC trof een fondsbestuur en organisatie aan die zeer professioneel de uitvoering van de aan haar vertrouwde pensioenregelingen ter hand heeft genomen. Het overall beeld van dit fonds is dat het goed is georganiseerd, dat de kwaliteit van de uitvoering goed is, gedegen, ook de ALM studies. Er is sprake van een goede balans tussen de complexiteit van de processen en de aanwezige bestuurlijke expertise. Tegelijk is nog steeds weinig aandacht voor een bredere visie, voor strategische vergezichten, men is nog wat volgend, voorzichtig bijsturend, reactief. De doortimmerde stukken geven een wat afstandelijk en zakelijk beeld van het bestuur. Als daar de interviews naast worden gelegd, dan is daarentegen wel bevlogenheid en betrokkenheid zichtbaar. De VC beveelt aan daarvan meer terug te laten zien in de stukken, met name in de bestuursnotulen. Daarbij kan ook meer aandacht gegeven worden aan de toepassing van en de omgang met evenwichtige belangenafweging ex art. 105 PW. Zowel bij het bestuur als het VO is sprake van een krachtige voorzitter, die als boegbeeld fungeert. De bestuursvoorzitter Henk Meijerink bestuurt zakelijk en direct, enigszins als een CEO. Hij verzorgt de zelfevaluatie van de bestuursleden vooralsnog zonder externe monitoring. Het risico van onvoldoende tegenspraak is latent aanwezig. Anderzijds heeft de VC kunnen vaststellen dat de verhoudingen binnen het bestuur collegiaal en informeel zijn. De zelfevaluatie zou wel eens extern
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
40
begeleid en gemonitord kunnen worden. Een beleid op de verbetering of ontwikkeling van vaardigheden (competenties, skills als bedoeld in de Beleidsregel geschiktheid 2012) is er nog niet, terwijl dat zeker zinvol is. De VC beveelt aan hier een aanvang mee te maken. Een ander punt van aandacht is de continuïteit: hoe snel en gemakkelijk kan deze voorzitter (tijdelijk) vervangen of opgevolgd worden? Het verdient sterke aanbeveling daar nu voorzorg op te nemen en na te gaan denken over de bestuurlijke horizon van Henk Meijerink en vroegtijdig te beginnen met inwerken van een opvolger (een nieuwe voorzitter dient – indien mogelijk – over twee a drie jaar bestuurlijke ervaring in de pensioenwereld te beschikken). Vanuit het VO is voldoende countervailing power aanwezig, hoewel de zichtbaarheid in verslagen daarvan verbeterd kan worden. Pensioenuitvoerder DION vervult haar ondersteunende rol uitstekend zonder zich onder te laten sneeuwen door het bestuur, maar omgekeerd heeft het bestuur de zaken stevig in de greep en is leading. Vanuit oogpunt van checks and balances en countervailing power is hier sprake van gezonde verhoudingen. Ten aanzien van de ontwikkelingen rond het Pensioenakkoord en het feit dat Mexichem inmiddels eigenaar is van Wavin, meent de VC dat het bestuur hier pro-actiever kan zijn, men wacht de ontwikkelingen een beetje te veel af. Zo is er nog geen visie op de invaarproblematiek, terwijl dit toch een majeur thema is; ook zouden er scenario’s moeten worden gemaakt uitgaande van een grotere afstand (meer verzakelijkte verhoudingen) tussen fonds en sponsor, dit vanwege het sponsorrisico. Het pensioenfondsbestuur moet hier het voortouw nemen. Ten aanzien van het beleggingsbeleid beveelt de VC aan de kwartaalrapportages te verbreden en daarin ook informatie op te nemen over risicobudgetten en de ontwikkeling van het balansrisico (tracking error van de beleggingen ten opzichte van de verplichtingen). Het IRM staat nog te veel los van de dagelijkse praktijk en de VC adviseert om de relevante “risicokaarten” telkens weer te raadplegen als risico’s ter discussie worden gesteld. Ten aanzien van de communicatie met de deelnemers constateert de VC dat het taalgebruik niet altijd even gemakkelijk is. Het streven bij pensioencommunicatie naar taalniveau B1 (95% van de bevolking begrijpt de tekst) wordt bij vele uitingen vrijwel zeker niet gehaald. Tegelijkertijd heeft het communicatiebeleid een ambitieuze doelstelling om de eigen verantwoordelijkheid te ontwikkelen, zeker afgezet tegen de zeer geringe pensioenkennis en interesse bij de gemiddelde deelnemer. Bij een dergelijke doelstelling is een spagaat tussen doel en middelen vrijwel onvermijdelijk. De VC beveelt aan hier kritisch naar te kijken, minder middelen maar dan wel verzwaard in te zetten, en mee te wegen dat “less” soms “more” kan zijn. Ook mag men best zijn nek uitsteken in de keuze tussen ‘inhoudelijk juist, maar onbegrijpelijk’ en “begrijpelijk, maar misschien niet altijd helemaal juist/volledig”. De VC opteert bij de grote uitdaging om de keuze voor een nieuw pensioencontract te begeleiden voor het laatste. De VC heeft als overall oordeel dat het bestuurlijk functioneren van het fonds van goede kwaliteit is. Het is nu zaak dat het bestuur durf ontplooit en zijn nek uitsteekt om het fonds door de komende woelige fase te geleiden naar een herzien pensioencontract, meer eigen verantwoordelijkheid voor de deelnemer, en een verder verzakelijkte band met de sociale partners. Het bestuur dient daarbij het initiatief naar zich toe te trekken: beter leidend dan lijdend. De VC heeft er echter het vertrouwen in dat dit bestuur daartoe in staat is, gesteund door een uitstekende uitvoeringsorganisatie. De Visitatiecommissie, 6 mei 2013 ” Het bestuur heeft kennis genomen van het rapport en van de conclusies en aanbevelingen van de visitatiecommissie. Het bestuur kan zich vinden in de conclusies en aanbevelingen van de commissie, maar soms niet in de wijze waarop de visitatiecommissie e.e.a. heeft verwoord. De aanbevelingen van de visitatiecommissie zullen in de eerste helft van 2013 vertaald worden in actiepunten, die zoveel mogelijk in de tweede helft van 2013 zullen worden uitgevoerd. Hardenberg, 23 mei 2013 Stichting Pensioenfonds OWASE Het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
J.W. Floor Secretaris
Disclaimer Voor zover de informatie in dit bestuursverslag betrekking heeft op (verwachtingen voor) de toekomst kunnen door het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE met betrekking tot de juistheid en volledigheid van gegevens vanzelfsprekend geen garanties worden gegeven. Aan deze gegevens kunnen daarom ook geen rechten worden ontleend.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
41
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds is op 25 november 2008 ingesteld. Het pensioenfondsbestuur legt jaarlijks op basis van o.a. het jaarverslag verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over de beleidskeuzes voor de toekomst, het gevoerde beleid, de uitvoering hiervan en de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance. Voor de goede orde dient opgemerkt te worden dat het verantwoordingsorgaan niet belast is met het intern toezicht. Voor het intern toezicht wordt driejaarlijks een visitatiecommissie ingehuurd om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. Het verantwoordingsorgaan kijkt met name of er een evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het verantwoordingsorgaan heeft in de - huidige - organisatiestructuur behalve zijn eigen wettelijke taken ook een aantal taken van de vroegere deelnemersraad toebedeeld gekregen (zie paragraaf 1.2.2). In de huidige structuur is er geen deelnemersraad meer. Het verantwoordingsorgaan heeft voor zichzelf een reglement vastgesteld op basis van de uitgangspunten van de Pension Fund Governance. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording van het orgaan vastgesteld. In het kader van de deskundigheidsbevordering heeft het verantwoordingsorgaan begin 2011 - en ook begin 2012 - voor zijn leden een cursusdag georganiseerd. De leden van het verantwoordingsorgaan hebben tevens de studiedag van het bestuur in oktober 2012 bijgewoond. De leden van het verantwoordingsorgaan zijn voldoende ingevoerd in de complexe pensioenmaterie en het reilen en zeilen van het pensioenfonds om het door het bestuur gevoerde beleid, de uitvoering van dat beleid, en de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes voor de toekomst op zijn merites te kunnen beoordelen. Om een beeld te krijgen van zijn eigen functioneren heeft het verantwoordingsorgaan begin 2010 een evaluatie uitgevoerd. In de tweede helft van 2012 is wederom een zelfevaluatie uitgevoerd. Daaruit kwam naar voren dat het verantwoordingsorgaan naar behoren functioneert. In het overleg tussen het bestuur en het verantwoordingsorgaan, dat over het boekjaar 2012 is gehouden zijn de volgende onderwerpen/ontwikkelingen aan de orde geweest: Beleid (m.n. het beleggingsbeleid, het communicatieplan, het deskundigheidsplan met het profiel van een bestuurslid) Waarborgen voor interne beheersing (risicomanagement) Financiële en actuariële analyses Kostendekkende premie en verlaging pensioenopbouw 2013 Reactie en beleid bestuur op de eurocrisis; gevolgen voor de dekkingsgraad Herstelplan Vooruitzichten Het verantwoordingsorgaan heeft in het kader van zijn taakuitoefening kennisgenomen van de jaarstukken (bestuursverslag, jaarrekening, actuarieel rapport, accountantsverslag). 2012 is het vijfde jaar waarin het verantwoordingsorgaan in functie is. Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan geïnformeerd over belangrijke ontwikkelingen. Bij het overleg met het pensioenfondsbestuur is door de voorzitter van het bestuur, de heer Meijerink, een toelichting gegeven op alle relevante ontwikkelingen bij het pensioenfonds. Voor zover het verantwoordingsorgaan dat kan beoordelen heeft het bestuur - binnen hetgeen in zijn vermogen ligt - de juiste maatregelen genomen met een juiste afweging van de belangen van alle betrokkenen. Het verantwoordingsorgaan heeft tevens kennisgenomen van het visitatierapport 2013 van de visitatiecommissie. Het verantwoordingsorgaan is van oordeel dat het een waardevol rapport is, dat goede handvatten biedt voor verdere optimalisatie van de pensioenfondsorganisatie en het pensioenfondsbeleid. Bevindingen Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen: Het verantwoordingsorgaan heeft zich op basis van de jaarstukken en de toelichting op de belangrijke ontwikkelingen door het bestuur een adequaat beeld kunnen vormen van de financiële situatie van het pensioenfonds, van het gevoerde beleid, van de uitvoering van dat beleid, van de beleidskeuzes voor de toekomst, en van de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
42
Conclusie Het verantwoordingsorgaan komt tot de volgende conclusie: Het verantwoordingsorgaan concludeert op basis van de beschikbare informatie dat hij zich kan vinden in de beleidskeuzes die het bestuur voor het boekjaar 2012 en voor de toekomst heeft gemaakt en in de wijze waarop het bestuur uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid en in de wijze waarop het bestuur de Pension Fund Governance heeft nageleefd. Het verantwoordingsorgaan heeft met instemming kennis genomen van de implementatie van het integraal risicomanagement en van de inrichting van een gestructureerd intern control framework. Het verantwoordingsorgaan vertrouwt er op dat het bestuur ook het komende jaar doortastend zal optreden met een juist oog voor de belangen van alle betrokkenen. Hardenberg, 23 mei 2013 Stichting Pensioenfonds OWASE Het verantwoordingsorgaan,
F. Schepers Voorzitter
R.H. de Jonge Secretaris
Reactie van het bestuur Het bestuur heeft de volgende reactie gegeven op de bevindingen en de conclusie van het verantwoordingsorgaan: Het pensioenfondsbestuur kan zich vinden in het oordeel van het verantwoordingsorgaan en dankt het verantwoordingsorgaan voor het in hem gestelde vertrouwen.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
43
JAARREKENING
2012
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
44
Balans per 31 december 2012 Balans per 31 december 2012 na toerekening van het saldo van baten en lasten: Bedragen x € 1000
2012
2011
Toelichting op pagina
Activa Beleggingen
54
621.381
552.539
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
57
185
194
Vorderingen en overlopende activa
57
3.637
2.080
Overige activa (liquide middelen)
58
2.491
1.485
627.694
556.298
Totaal Passiva Stichtingskapitaal en reserves
58
46.293
21.232
Technische voorzieningen
59
580.596
531.451
Overige voorzieningen
62
15
16
Overige schulden en overlopende passiva
62
790
3.599
627.694
556.298
108,0%
104,0%
Totaal Dekkingsgraad * in % *
Dekkingsgraad (op basis van de grondslagen van de jaarrekening) wordt hierbij gedefinieerd als pensioenvermogen gedeeld door de technische voorzieningen. Het pensioenvermogen is gelijk aan het totaal activa minus overige schulden en overlopende passiva.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
45
Staat van baten en lasten over 2012 Staat van baten en lasten over 2012: Bedragen x € 1000
2012
2011
Toelichting op pagina
Baten Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
69
16.230
16.618
Beleggingsresultaten
71
76.611
20.760
Overige Baten
72
78
130
92.919
37.508
Totaal Lasten Pensioenuitkeringen
73
17.488
17.494
Pensioenuitvoeringskosten
73
1.059
984
Pensioenopbouw
72
14.699
12.893
Indexering en overige toeslagen
72
0
6.458
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
72
8.282
6.018
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
72
- 17.317
- 17.278
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
73
- 397
- 396
Wijziging marktrente
75
36.933
66.822
Wijziging actuariële uitgangspunten
75
Aanpassing sterftekansen
7.925
Overige wijzigingen in de voorziening pensioenverplichtingen
75
- 971
60
Saldo overdracht van rechten
75
92
- 450
Overige lasten
76
65
54
67.858
92.659
25.061
- 55.151
Totaal Saldo van baten en lasten
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
46
Samenvatting van de actuariële analyse
Bedragen x € 1000
2012
2011
Premieresultaat
445
2.940
68.329
14.742
- 36.933
- 66.822
- 6.780
- 6.011
25.061
- 55.151
Interestresultaat Wijziging rekenrente Overig resultaat
Totaal
Bestemming van het saldo van baten en lasten
Bedragen x € 1000
Bestemmingsreserves Overige reserves
Totaal
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
2012
2011
-
-
25.061
- 55.151
25.061
- 55.151
pagina
47
Kasstroomoverzicht over 2012
Bedragen x € 1000
2012
2011
16.250
16.692
201
694
Betaalde pensioenuitkeringen
- 17.488
- 17.494
Betaalde waardeoverdrachten
- 293
- 244
29
44
- 65
- 54
- 1.059
- 984
- 442
-9
- 2.867
- 1.355
98.896
92.126
7.056
5.086
- 101.463
- 94.913
- 616
- 606
3.873
1.693
1.006
338
0
0
Mutatie liquide middelen
1.006
338
Saldo liquide middelen 1 januari
1.485
1.147
Saldo liquide middelen 31 december
2.491
1.485
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangen waardeoverdrachten
Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars Betaalde premies herverzekering Betaalde pensioenuitvoeringskosten Mutatie overige vorderingen en schulden
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer
Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten Netto kasstroom Koers- en omrekeningsverschillen op liquide middelen
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
48
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2012 1
Inleiding
Het doel van Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle (hierna ‘het pensioenfonds’) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het pensioenfonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de volgende aangesloten ondernemingen:
Aangesloten ondernemingen: *
Combipac B.V. Dion B.V. Future Pipe Industries B.V. Handelsonderneming Schinkel-Schouten B.V. Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland * Schoeller Arca Systems B.V. Schoeller Arca Systems Services B.V. Trepak Image Systems B.V. Sima Kunststoffen B.V.
-
Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Staf B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de vestiging van RPC Bebo Nederland in Beuningen. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is per 1 januari 2011 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling. RPC heeft inmiddels aangekondigd in 2013 ook de vestiging in Beuningen te gaan sluiten.
Deze ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE.
2
Overeenstemmingsverklaring
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het bestuur heeft op 23 mei 2013 de jaarrekening opgemaakt.
3
Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling
3.1
Algemeen
Alle bedragen zijn vermeld in Euro’s. Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
49
3.2
Schattingen en veronderstellingen
De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft.
3.3
Opname van een actief of een verplichting cq. van een bate of een last
Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en de betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
3.4
Saldering van een actief en een verplichting
Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen.
3.5
Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Waardewijzigingen van beleggingen kunnen een wezenlijk onderdeel van de beleggingsperformance uitmaken. Aangezien het onderscheid tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen bij beleggen in het algemeen van weinig betekenis wordt geacht, dienen ongerealiseerde waardewijzigingen in de staat van baten en lasten te worden verwerkt. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
50
3.6
Vreemde valuta
Activa en verplichtingen in vreemde valuta’s worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. In percentages
31 december 2012
31 december 2011
Euro (incl. valuta-afdekking)
85%
89%
Overig (niet-Euro)
15%
11%
Gedurende het boekjaar 2012 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een currency-overlay overeenkomst afgesloten met KasBank. Het bestuur heeft in 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten. Zodra de koers van de UK-pond gelijk is aan of lager is dan € 0,75 dient de afdekking weer te worden opgetrokken tot ten minste 80%. Dat is het gehele boekjaar 2012 niet het geval geweest.
3.7
Beleggingen
Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Slechts indien de actuele waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Participaties in beleggingsinstellingen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor dat soort beleggingen. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Participaties in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen worden gewaardeerd met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijd. De leningen op schuldbekentenis worden vanaf 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Deze leningen zullen tot de einddatum worden aangehouden Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde (indirecte) vastgoed beleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de actuele waarde welke is bepaald op de net asset value die per ultimo jaar wordt vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde grondslagen voor waardering en resultaat bepaling. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme waarderingsmodellen.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
51
Overige beleggingen De overige beleggingen betreffen commodities (goud) en high yield-credits. Deze beleggingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. High Yield bonds zijn door het pensioenfondsbestuur geclassificeerd als ‘overige zakelijke waarden’ aangezien het risicoprofiel van high yield bonds meer vergelijkbaar is met aandelen dan met andere vastrentende waarden.
3.8
Herverzekeringen
Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar.
3.9
Vorderingen en overlopende activa
Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid.
3.10
Technische voorzieningen
Voorziening voor pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (indexatie)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de door DNB gepubliceerde rentecurve. Voor 2011 (vergelijkende cijfers) betrof dit de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde. Voor 2012 betreft dit de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde met toepassing van de Ultimate Forward Rate. Het hanteren van de UFR houdt in dat voor ver in de toekomst liggende verplichtingen (20 jaar tot 60 jaar) een aangepaste rentecurve (ultimo 2012 hogere rente) wordt gehanteerd. Voor verplichtingen korter dan 20 jaar geldt de rentetermijnstructuur op basis van een driemaandsgemiddelde. Ultimo 2012 levert de toepassing van de UFR een posititief effect op de dekkingsgraad op van 4,2%. Bij de berekening van de voorziening voor pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. (Half)jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande indexatiebesluiten zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt tevens rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
52
Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen (per 31 december 2012): - Marktrente: gebaseerd op de rentetermijnstructuur zoals maandelijks gepubliceerd door DNB. - Overlevingstafels: AG prognosetafels 2012-2062 zonder leeftijdsterugstelling en met correctie voor ervaringssterfte op basis van fondsspecifieke OWASE 2012 correctiefactoren. - Onbepaalde partner-systeem (na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geldt een bepaald partnersysteem). - Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. - Het nabestaandenpensioen is op opbouwbasis verzekerd. - Voor het wezenpensioen geldt een opslag van 5% op het nabestaandenpensioen. - Kostenopslag ter grootte van 2,25% van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband toekomstige administratie- en excassokosten. - Bij de bepaling van de mate van vrijstelling van premiebetaling voor arbeidsongeschikte deelnemers is uitgegaan van een revalidatiekans van 20%. - Voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn, is rekening gehouden met de verwachte toekomstige schadelast. Dit geschiedt door een extra voorziening op te nemen van tweemaal de opslag voor premievrijstelling bij invaliditeit.
3.11
Overige voorzieningen
Onder “Overige voorzieningen” worden voorzieningen opgenomen voor met de pensioenverplichtingen samenhangende risico’s voor zover niet opgenomen in de berekening van de pensioenvoorziening. Dit heeft betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANW-hiaatuitkeringen.
3.12
Overige schulden en overlopende passiva
Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten).
3.13
Dekkingsgraad
De (nominale) dekkingsgraad van het fonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans.
3.14
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
53
4
Beleggingen
De ontwikkelingen in de beleggingsportefeuille in het boekjaar zijn als volgt samen te vatten: Bedragen x € 1000
Stand per 1 januari 2011 Aankopen/ verstrekkingen
Vastgoed
Aandelen
Vastrentende waarden
16.369
194.300
277.788
44.746
533.203
- 1.127
532.076
4.990
11.735
79.305
-
96.030
- 1.117
94.913
-
- 33
- 72.894
- 19.199
- 92.126
-
- 92.126
- 2.812
- 12.558
29.619
1.183
15.432
- 360
15.072
18.547
193.444
313.818
26.730
552.539
- 2.604
549.935
5.000
24.676
57.838
9.955
97.469
3.994
101.463
-5.001
-14.715
-79.180
-
-98.896
-
-98.896
-163
-1.311
-946
-148
-2.568
-
-2.568
3.433
25.582
38.470
3.040
70.525
922
71.447
21.816
227.676
330.000
39.577
619.069
2.312
621.381
Verkopen/ aflossingen Herwaardering
Stand per 31 december 2011 Aankopen/ verstrekkingen Verkopen/ aflossingen Kosten verrekend in fonds Herwaardering
Stand per 31 december 2012
Overig
Subtotaal
Presentatie derivaten*
Totaal
* Bij een creditsaldo wordt de post derivaten verantwoord onder overige schulden Voor de meerderheid van de beleggingen is sprake van objectief vast te stellen frequente marktnoteringen. Voor bepaalde beleggingen zijn deze niet beschikbaar en vindt waardering plaats op basis van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten en het gebruik van schattingen.
4.1
Actuele waarde
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het korte termijn-karakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor vrijwel alle financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van (afgeleide) marktnoteringen. Indien de waardering van beleggingen wordt afgeleid van directe marktnoteringen, worden de beleggingen gewaardeerd op basis van een model, waarbij alle inputvariabelen zijn gebaseerd op marktnoteringen. Alleen bepaalde financiële instrumenten, zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief een verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. De onderhandse leningen worden sinds 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Deze leningen zullen tot einddatum worden aangehouden.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
54
2012
Waarderingsmodellen en technieken
Bedragen x € 1000
Directe Marktnoteringen 31-12-2012
afgeleide marktnoteringen 31-12-2012
niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2012
Totaal 31-12-2012
Aandelen
227.676
-
-
227.676
Vastrentende waarden
194.930
125.690
9.380
330.000
2.312
-
2.312
Derivaten Vastgoed
12.135
-
9.681
21.816
Overige beleggingen
39.577
-
-
39.577
474.318
128.002
19.061
621.381
2011
Waarderingsmodellen en technieken
Bedragen x € 1000
Directe Marktnoteringen 31-12-2011
afgeleide marktnoteringen 31-12-2011
niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2011
Totaal 31-12-2011
Aandelen
193.444
-
-
193.444
Vastrentende waarden
170.247
134.191
9.380
313.818
- 2.604
-
- 2.604
Derivaten Vastgoed
13.839
-
4.708
18.547
Overige beleggingen
26.730
-
-
26.730
404.260
131.587
14.088
549.935
4.2
Vastgoed beleggingen
Stichting Pensioenfonds OWASE had in het boekjaar 2012 participaties in een tweetal vastgoed-fondsen (indirect vastgoed), het ene fonds wordt actief beheerd, het andere passief. Bedragen x € 1000
Property funds
Jaarverslag
2012
2011
21.816
18.547
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
55
4.3
Aandelen
Bedragen x € 1000
2012
2011
161.857
136.842
Aandelenbeleggingsfondsen emerging markets
43.156
35.935
Converteerbare obligaties
22.663
20.667
227.676
193.444
Aandelenbeleggingsfondsen mature markets
4.4
Vastrentende waarden
Bedragen x € 1000
2012
2011
72.526
59.392
9.380
9.380
16.813
26.387
-
29.072
231.281
189.587
330.000
313.818
Obligaties Creditsfondsen Leningen op schuldbekentenis * Deposito’s Inflation linked bonds Obligatiebeleggingsfondsen
* Leningen op schuldbekentenis: de leningen op schuldbekentenis worden vanaf 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Bij deze leningen gaat het om een annuïteitenlening aan Delta Lloyd en een onderhandse lening aan Staal Bankiers. Deze leningen zullen tot einddatum worden aangehouden.
4.5
Derivaten
Bedragen x € 1000
2012
2011
Valutaderivaten
2.312
- 2.604
Aandelenderivaten
-
-
Vastgoedderivaten
-
-
Rentederivaten
-
-
Commodityderivaten
-
-
Overige derivaten
-
-
2.312
- 2.604
Zie met betrekking tot de valutaderivaten ook paragraaf 12. Gedurende het boekjaar 2012 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
56
van de valutaposities heeft pensioenfonds OWASE een currency-overlay overeenkomst afgesloten met KasBank. Het bestuur heeft in 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten (zie paragraaf 3.6). De UK-pond werd het gehele boekjaar 2012 niet afgedekt.
4.6
Overige beleggingen
Bedragen x € 1000
2012
2011
High Yield Bond fund
19.339
12.065
Commodities (I-shares COMEX Gold Trust)
20.238
14.665
39.577
26.730
5
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Bedragen x € 1000
2012
2011
185
194
Ingegane herverzekerde uitkeringen
De ingegane herverzekerde uitkeringen hebben betrekking op uitkeringen uit arbeidsongeschiktheidsrisicoherverzekeringscontracten.
6
Vorderingen en overlopende activa
Bedragen x € 1000
2012
2011
285
316
2.795
1.505
283
-
Restitutie beheerkosten BNP Inv.
82
74
Restitutie beheerkosten Robeco
87
89
4
5
Overige vorderingen debiteuren
13
30
Vooruit ontvangen facturen
88
61
3.637
2.080
Premies Lopende interest e.d. Dividend Spider
Restitutie beheerkosten Kempen
Totaal
Alle vorderingen hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
57
7
Overige activa
Bedragen x € 1000
2012
2011
Rekening-courant KasBank
1.748
719
Rekening-courant Kempen
22
98
Rekening-courant Deutsche Bank
713
632
Rekening-courant Friesland Bank
-
36
Rekening-courant Delta Loyd
8
-
2.491
1.485
De overige activa betreffen liquide middelen. Onder de liquide middelen worden die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen opgenomen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn.
8
Stichtingskapitaal en reserves
Bedragen x € 1000
2012
2011
21.232
76.383
25.061
- 55.151
46.293
21.232
2012
2011
Minimaal vereist eigen vermogen
24.667
26.563
Vereist eigen vermogen
75.265
65.601
99.932
92.164
Stand per 1 januari Saldo van baten en lasten
Stand per 31 december
8.1
Solvabiliteit
Bedragen x € 1000
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan momenteel worden gekarakteriseerd als niet voldoende vanwege het reservetekort. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt 4,25% van de voorziening pensioenverplichtingen en voldoet aan de daaromtrent gestelde wettelijke eisen bij of krachtens artikel 131 van de Pensioenwet. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het FTK-standaardmodel. Bij de berekening van de buffer voor inflation linked obligaties wordt gebruik gemaakt van de 80/20-methodiek zoals ontwikkeld door Towers Watson.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
58
8.2
Toelichting op het eigen vermogen
In het hele boekjaar 2012 was het in 2009 opgestelde herstelplan wederom van toepassing voor Stichting Pensioenfonds OWASE, zowel voor de korte als voor de lange termijn. Het pensioenfonds is het boekjaar gestart met een dekkingstekort en heeft het boekjaar afgesloten met een reservetekort. Het herstelplan blijft van kracht totdat er drie kwartaaleinden geen sprake meer is geweest van een tekort. Totstandkoming van het ‘oude’ herstelplan uit 2009 In 2008 was er - ondanks het ontstane reservetekort per ultimo oktober 2008 - nog geen herstelplan van toepassing, aangezien de overheid uitstel had verleend voor het indienen van een herstelplan tot 1 april 2009. Per 31 december 2008 voldeed het pensioenfonds niet aan de wettelijke normen met betrekking tot vereist eigen vermogen (VEV). Ultimo 2008 was er dus sprake van een reservetekort. Het reservetekort is gemeld bij DNB. In verband met dit reservetekort werd begin 2009 een lange termijn herstelplan opgesteld. Eind februari 2009 was de financiële situatie van het pensioenfonds verder verslechterd en voldeed het pensioenfonds ook niet langer aan de wettelijke normen met betrekking tot minimaal vereist eigen vermogen (MVEV). Er was dus sprake van een dekkingstekort. Ook het dekkingstekort is gemeld bij DNB. In verband met dit dekkingstekort werd begin 2009 een korte termijn herstelplan opgesteld. Eind april 2009 was er niet langer sprake van een dekkingstekort en eind mei 2009 was er niet langer sprake van een reservetekort. Zowel het korte termijn herstelplan als het lang termijnherstelplan waren met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing, aangezien gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer was van een tekort. Per 1 juni 2010 herleefde het lange termijn herstelplan (het kort termijnherstelplan herleefde nog niet per die datum). Per 30 september 2011 herleefde het ook het korte termijn herstelplan. Beide herstelplannen waren op de balansdatum van 31 december 2012 nog steeds van toepassing. De belangrijkste maatregel uit het herstelplan is het niet verlenen van toeslagen tot het minimaal vereist eigen vermogen is bereikt en beperkte toeslagverlening tot het vereist eigen vermogen is bereikt. Tevens kan het bestuur gebruik maken van zijn discretionaire bevoegdheid om toeslagen wel of niet toe te kennen, bijvoorbeeld wanneer het vereist eigen vermogen naar verwachting niet binnen de hersteltermijn wordt bereikt indien het reguliere toeslagbeleid onverkort wordt uitgevoerd. Als uiterste maatregel in het herstelplan heeft het fonds de mogelijkheid om de opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers en ingegane pensioenen van pensioengerechtigden te korten (‘afstempelen’).
9
Technische voorzieningen
Bedragen x € 1000
Voorziening voor pensioenverplichtingen
2012
2011
580.596
531.451
- 185
- 194
580.411
531.257
Herverzekerd deel
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
59
Het mutatieoverzicht voor de voorziening voor pensioenverplichtingen is als volgt: Bedragen x € 1000
Stand per 1 januari Pensioenopbouw
2012
2011
531.257
456.678
14.699
12.871
0
6.458
8.282
6.018
- 17.317
- 17.278
-397
- 396
36.933
66.822
- 1.204
- 484
218
408
Indexering en overige toeslagen Rentetoevoeging Onttrekking voor pensioenuitkeringen Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijzigingen i.v.m. overlijden Wijzigingen i.v.m. arbeidsongeschiktheid Aanpassing sterftekansen
7.925
Saldo waardeoverdrachten
- 58
517
73
- 357
580.411
531.257
Overige mutaties *
Stand per 31 december
De pensioenverplichtingen zijn opgerent op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar. Ultimo boekjaar 2012 bedroeg de gemiddeld gewogen discontovoet 2,43% (2011: 2,74%). Voor een toelichting op de verschillende posten wordt verwezen naar de toelichting op de verschillende posten uit de staat van baten en lasten. De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld: Bedragen x € 1000
Actieve deelnemers Gewezen deelnemers Gepensioneerden Weduwen en weduwnaars
2012
2011
238.064
216.765
81.995
73.697
199.969
185.954
41.036
36.784
226
201
5.396
5.402
566.686
518.803
-181
-190
12.746
11.669
1.160
975
580.411
531.257
Wezen Arbeidsongeschikten
Subtotaal Af: herverzekering Excassokosten 2,25% Zieken
Stand per 31 december
De methode voor de berekening van de pensioenverplichtingen is zodanig toegepast dat er geen sprake is van een financieringsachterstand. Naar hun aard hebben de technische voorzieningen in het algemeen een langlopend karakter.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
60
De voorziening voor actieve deelnemers is toegenomen, hoewel het aantal actieve deelnemers met 43 is afgenomen. Dit komt door de verdere daling van de rekenrente. De voorzieningen voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn eveneens toegenomen. Het aantal gewezen deelnemers is afgenomen met 5 en het aantal pensioengerechtigden is toegenomen met 45. Het pensioenfonds is in 2012 wederom “rijper” geworden.
9.1
Korte beschrijving van de pensioenregeling
De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE wordt gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst met gemaximeerde werkgeverspremie en met opbouw nabestaandenpensioen. Bovendien voorziet de pensioenregeling in arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, een tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis en een wezenpensioen op risicobasis. De reguliere pensioenleeftijd is 65 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,15% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag (NB. aangezien de feitelijke premie voor het boekjaar 2013 niet kostendekkend is, is voor het boekjaar 2013 het opbouwpercentage - uitsluitend voor dat boekjaar en uitsluitend voor de in 2013 nieuw op te bouwen pensioenaanspraken - verlaagd naar 1,65%). De pensioengrondslag voor het ouderdomspensioen is gelijk aan 12 maandsalarissen vermeerderd met de vakantietoeslag en met 50% (behoudens voor RPCdeelnemers) van de vaste ploegentoeslag onder aftrek van een franchise. Voor RPC-deelnemers geldt zowel vóór als na 1 januari 2012 een percentage van 20% van de vaste ploegentoeslag. De franchise wordt jaarlijks vastgesteld. Deelname aan de regeling is mogelijk vanaf de leeftijd van 21 jaar. Het bestuur van het pensioenfonds beslist of - en zo ja per wanneer en met welk percentage - de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst.
9.2
Toeslagverlening
Er wordt voor indexaties geen bestemmingsreserve gevormd. Indexaties moeten gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds. De indexatie in een bepaald jaar is voorwaardelijk en is afhankelijk van de beleggingsopbrengsten. Indexaties worden enkel toegekend als het bestuur van oordeel is dat de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst wordt geïndexeerd. Er is geen recht op toekomstige indexaties. Het bestuur probeert wel om gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaalindexaties worden toegekend. Inhaalindexaties zijn indexaties die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om een eventuele inhaalindexatie te kunnen toekennen is een dekkingsgraad vereist, die gelijk is aan of hoger is dan de zgn. reservetekortgrens. Tevens mag de dekkingsgraad door het toekennen van de eventuele inhaalindexatie niet onder de reservetekortgrens komen. Het pensioenfonds probeert ieder halfjaar het pensioen/opgebouwde pensioen van de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers te verhogen met de prijsontwikkeling. De indexatie van de ingegane pensioenen en van de premievrije pensioenaanspraken bedraagt maximaal het percentage van de stijging van de consumentenprijsindex, zoals vastgesteld door het CBS (CPI alle huishoudens, afgeleid), over de referteperiode van april tot oktober, resp. van oktober tot april. Deze indexatie wordt halfjaarlijks per 1 januari en per 1 juli vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenrechten en pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde prijsindex aan te passen. Het pensioen/opgebouwde pensioen van de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers is dit boekjaar niet verhoogd. Het pensioenfonds heeft het pensioen/opgebouwde pensioen de afgelopen drie jaar als volgt verhoogd: – Over het jaar 2012 met 0,00%. De prijzen* gingen toen met 2,5% omhoog; – Over het jaar 2011 met 1,94%. De prijzen* gingen toen met 2,3% omhoog; – Over het jaar 2010 met 1,19%. De prijzen* gingen toen met 1,3% omhoog. * NB. bij deze prijsstijging gaat het om de procentuele stijging van de CPI alle huishoudens (niet afgeleid) over een kalenderjaar. Het pensioenfonds probeert ieder jaar het opgebouwde pensioen van de actieve deelnemers te verhogen
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
61
met de loonontwikkeling. De indexatie van de pensioenaanspraken van actieve deelnemers bedraagt maximaal het percentage van de collectieve loonstijging op grond van de OWASE CAO (OWASEloonindex). Deze indexatie wordt per datum CAO-loonsverhoging vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde loonindex aan te passen. Het opgebouwde pensioen van de actieve deelnemers is dit boekjaar niet verhoogd. Het pensioenfonds heeft het opgebouwde pensioen de afgelopen drie jaar als volgt verhoogd: – Over het jaar 2012 met 0,00%. – Over het jaar 2011 met 0,65%. – Over het jaar 2010 met 1,00%. Op 31 december 2011 had het pensioenfonds geen indexatieachterstand. Het pensioenfonds had op de balansdatum van het huidige boekjaar - 31 december 2012 - wel een indexatieachterstand: voor de actieve deelnemers was op deze datum sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 2,67%, voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers was op deze datum sprake van een (cumulatieve) indexatieachterstand van 2,10%. Na de balansdatum - per 1 januari 2013 - is de indexatieachterstand voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers toegenomen: per deze datum is voor deze groepen sprake van een niet gecompenseerde prijsontwikkeling van 0,92%. De cumulatieve achterstand komt daarmee voor hen op 3,04%. De indexatie achterstand voor de actieve deelnemers is per 1 januari 2013 niet toegenomen, aangezien per deze datum geen sprake was van een collectieve CAO-loonsverhoging.
10
Overige voorzieningen
De overige voorzieningen hebben betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANWhiaatuitkeringen.
11
Overige schulden en overlopende passiva
Bedragen x € 1000
2012
2011
-
236
Belastingen en premies sociale verzekeringen
381
402
Overige schulden
218
126
Overlopende passiva
191
231
-
2.604
790
3.599
Stichting Beheer Personeelsvoorzieningen OWASE
Schulden uit hoofde van beleggingen
Alle schulden hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
12
Risicobeheer en derivaten
12.1
Solvabiliteitsrisico
Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
62
Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie voor de ondernemingen en de deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen en opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld: In percentages
2012
2011
104%
117%
Pensioenuitkeringen
0%
1%
Toevoegen nieuwe aanspraken en premie-inkomsten
0%
0%
12%
2%
0%
- 2%
Wijzigingen in de rentetermijnstructuur
-7%
- 15%
Overgang naar nieuwe sterftegrondslagen
-1%
0%
0%
1%
108%
104%
Dekkingsgraad per 1 januari
Extra rendement gegenereerd door de beleggingen Toeslagverlening
Overige oorzaken
Dekkingsgraad per 31 december
Het solvabiliteitsrisico van het pensioenfonds kan onderverdeeld worden naar de volgende risico’s: Mismatchrisico’s: Rentemismatchrisico: het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen verandert als gevolg van ontwikkelingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration is de (met de contante waarde van de kasstromen) gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. In beginsel hebben de verplichtingen, vanwege de lange looptijden, een hogere duration dan de obligaties in de beleggingsportefeuille. Een daling van de rente leidt dan tot een stijging van de verplichtingen, die slechts gedeeltelijk wordt goedgemaakt door een stijging van de waarde van de obligatieportefeuille. Om dit risico te beheersen kunnen de beleggingen worden afgestemd op de duration van de verplichtingen. Dit is deels gedaan door te gaan beleggen in langlopende obligaties en deels door participaties te nemen in een beleggingsfonds met een hoge duration. Dit LDI 20-fonds van Robeco houdt de duration op peil met behulp van rentederivaten. Overigens kan de duration van de vastrentende waarden niet één-op-één worden vergeleken met de duration van de verplichtingen, omdat ook rekening gehouden moet worden met de absolute omvang van de beleggingen en de pensioenverplichtingen. Voorts wordt door het bestuur cq. de beleggingscommissie voortdurend onderzocht of het beleggingsbeleid verder moet worden aangepast.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
63
Bedragen in € 1000
Bedrag
Duration
14.229
4,0
125.690
22,3
France (Govt.of) 2.5% 25/10/2020
14.322
7,1
France (Govt.of) 3.5% 25/4/2026
15.939
10,6
Netherlands Government 4% 15/7/2018
13.519
5,0
Netherlands Government 4% 15/7/2016
10.126
3,3
Netherlands Government 2.25% 15/7/2022
10.613
8,5
Netherlands Government 4% 15/1/2037
15.292
16,2
Republic of Austria 3.2%
10.358
3,8
Bundesrep. Deutschland 4.75%
5.205
11,6
Bundesrep. Deutschland 6.25%
10.217
11,6
Pimco Global Investment Grade Credits-fonds
29.236
5,3
BlueBay Investment Grade Bond Fund
29.061
4,2
9.380
-
16.813
-
330.000
13,3
I-shares Euro Corporate Bond Fund Robeco Inst. Long Dur. Euro Government Bond Fund 20
Onderhandse leningen Liquiditeiten
Totaal vastrentende waarden Zakelijke waarden *
247.015
Valutatermijntransacties
2.312
Commodities
20.238
Vastgoed **
21.816
Totaal Beleggingen
621.381
Verplichtingen op basis van FTK-methode
580.411
16,9
Vastrentende waarden
330.000
13,3
Zakelijke waarden toe te rekenen aan verplichtingen Duration beleggingen
*
**
250.411 7,0
High Yield bonds hebben een duration, die in beginsel meegewogen dient te worden. High Yield bonds zijn door het pensioenfondsbestuur echter geclassificeerd als ‘overige zakelijke waarden’ aangezien het risicoprofiel van high yield bonds meer vergelijkbaar is met aandelen dan met andere vastrentende waarden. De duration van high yield bonds wordt om deze reden niet meegewogen. Vastgoed heeft een duration die in beginsel meegewogen dient te worden. Het pensioenfonds belegt echter in vastgoedfondsen. De duration van het vastgoed in deze beleggingsfondsen wordt niet meegewogen.
Inflatierisico is het verschil in gevoeligheid voor de inflatie tussen de beleggingsportefeuille en de verplichtingen. Het pensioenfonds beoogt de verplichtingen te indexeren met de inflatie, zonder dit overigens te garanderen. Het pensioenfonds is daardoor gevoelig voor een onverwachte inflatietoename. Dit risico is deels gereduceerd door een gedeelte van de obligatieportefeuille in Inflation Linked Bonds te beleggen. Het aantal participaties in dit L&G Euro > 5 Year Inflation Linked Bond-fonds is in 2011 en 2012 echter sterk teruggebracht. Enerzijds vanwege het forse aandeel Italiaanse obligaties met een lage creditrating in dit fonds en anderzijds vanwege de lage inflatieverwachting en de beperkte bijdrage van het L&G-fonds aan de afdekking van het renterisico. Het pensioenfondsbestuur is zich goed bewust van de mismatchrisico’s. Deze risico’s worden continu gemonitord. Indien nodig worden er additionele beheersmaatregelen worden getroffen.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
64
Beleggingsrisico’s: Zakelijke waardenrisico betreft voornamelijk het prijsrisico dat wordt gelopen op de beleggingen in de verschillende aandelenmarkten. Door spreiding aan te brengen binnen de zakelijke waardenportefeuille, wordt het risico van koersdalingen beperkt. Actief beleggingsrisico ontstaat doordat door het voeren van tactisch assetallocatiebeleid (het op korte termijn onder- en overwegen van verschillende beleggingscategorieën) en het actieve beleid van de externe vermogensbeheerders van de benchmark wordt afgeweken. Het doel hiervan is om het beter te doen dan de benchmark, maar vaak gebeurt het ook omdat het niet anders kan. Onder de huidige marktomstandigheden kunnen actieve beheerders een positieve bijdrage leveren aan de risicobeheersing en rendement toevoegen. Het bestuur heeft daarom besloten om een groter deel van de portefeuille in actief beheer te geven. Eind 2012 werd iets meer dan 46% van de beleggingsportefeuille actief beheerd. Valutarisico betreft koersverschillen van buitenlandse valuta’s ten opzichte van de euro. Deze koersverschillen zijn van invloed op het vermogen van het pensioenfonds. Beleggingen in Amerikaanse dollars worden voor ten minste 80% afgedekt door middel van currency overlay (zie paragrafen 3.6 en 4.5). Schommelingen in de US-dollarkoers ten opzichte van de Euro hebben dus slechts beperkte invloed op het rendement van het vermogen. De afdekking van de koers van de UK-pond is in 2009 op tactische gronden volledig losgelaten Zodra de koers van de UK-pond gelijk is aan of lager is dan € 0,75 dient de afdekking weer te worden opgetrokken tot ten minste 80%. Dat is het gehele boekjaar 2012 niet het geval geweest. Kredietrisico is het risico dat de tegenpartij zijn betalingsverplichting niet nakomt. De creditratings zijn bepalend voor de beheersing van het risico. Bedragen in € 1000
Bedrag
AAA
98.081
AA
83.704
A
21.243
BBB
85.635
Lager dan BBB
6.427
Overige middelen
27.859
Geen rating
7.051
Totaal vastrentende waarden
330.000
Verplichtingenrisico’s: Indexatierisico is het risico dat de meeropbrengsten uit beleggingen niet toereikend zijn om de reglementair beoogde indexatie te kunnen toekennen. Langleven risico is het risico dat de actuariële aannames met betrekking tot overlevingskansen niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Resultaten ontstaan bijvoorbeeld indien deelnemers langer leven dan waarmee rekening wordt gehouden bij de vaststelling van de premie en de voorziening pensioenverplichtingen. Kortleven risico is het risico dat door ingang van het nabestaandenpensioen een bedrag aan de technische voorziening moet worden toegevoegd. Arbeidsongeschiktheidsrisico is het risico dat een voorziening opgenomen moet worden voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn en naar verwachting in de toekomst arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. Overige risico’s: Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het liquiditeitsrisico wordt door het fonds beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Voor de korte
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
65
termijn maakt het fonds gebruik van een liquiditeitsprognose waarbij rekening wordt gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico: concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio’s of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingenportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico’s in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio’s, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALM-studie. Operationeel risico is het risico ten gevolge van niet afdoende of falende interne processen, menselijk gedrag en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Onder deze definitie vallen operationele gebeurtenissen zoals IT-problemen, tekortkomingen van de organisatiestructuur of interne controle, menselijke fouten, bijvoorbeeld de onjuiste afwikkeling van transacties, verkeerde verwerking van gegevens, fraude en dergelijke en externe bedreigingen. Doordat het pensioenfonds alle activiteiten heeft uitbesteed is ter beheersing van dit risico een uitbestedingsbeleid vastgesteld. Alle uitvoeringsinstanties wordt gevraagd zich te conformeren aan dit uitbestedingsbeleid. Daarnaast wordt dit risico beheerst door een interne gedragscode. Systeemrisico is het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar. Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. De omvang van deze buffers (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (S-toets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico’s (na afdekking). De berekening van het vereist eigen vermogen en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt:
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
66
Bedragen x € 1000
Technische voorzieningen volgens jaarrekening
31-12-2012
31-12-2011
580.411
531.257
0
0
Aanpassing actuariële grondslagen
Voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering)
580.411
a
531.257
Buffers S1 renterisico
30.982
30.374
S2 risico zakelijke waarden
76.130
69.761
S3 valutarisico
20.138
13.008
S4 grondstoffenrisico
10.205
9.351
6.708
8.508
17.818
16.038
S5 kredietrisico S6 verzekeringstechnisch risico
Totaal S (vereiste buffers) *
99.932
b*
92.164
S = √ ( S1 2 + S2 2 + 2x0,5xS1xS2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2)
Vereist eigen vermogen (art. 132 Pensioenwet) Aanwezig vermogen (totaal activa - schulden = pensioenvermogen) Surplus/tekort
a+b
680.343
623.421
626.859
552.699
- 53.484
- 70.722
Voor het bepalen van het minimaal vereist eigen vermogen geldt een aanvulling tot 4,25% (ultimo 2011 was dat 5%) van de voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering). Deze aanvulling bedroeg ultimo 2012 € 24,7 miljoen (ultimo 2011 was dat € 26,6 miljoen). Per 1 januari 2012 wordt het minimaal vereist vermogen exact berekend. Het minimaal vereist vermogen bedraagt per die datum 104,25%. Het pensioenfonds heeft ter afdekking van risico’s bepaalde derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers op de volgende wijze rekening gehouden: S1: de Robeco Inst. Long Duration Euro Government Bond Fund 20 resp. 40 obligatiefondsen waarin pensioenfonds OWASE participeert, maken voor het op peil houden van de gewenste duration gebruik van o.a. renteswaps. S3: de afdekking van de US-dollar geschiedt door middel van currency overlay met een doorrol van 3 maanden. Hiertoe heeft pensioenfonds OWASE een currency-overlay overeenkomst gesloten met KasBank. Het pensioenfonds heeft er voor gekozen om voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen uit te gaan van de standaardmethode met modificaties in verband met inflation linked bonds. Inflation linked bonds hebben ten doel het risico dat indexatiedoelstellingen niet worden gerealiseerd te beperken. Ten opzichte van reguliere bonds leiden inflation linked bonds tot een minder goede afdekking van het renterisico hetgeen leidt tot een hoger vereist eigen vermogen. Dit komt omdat rente en inflatie sterk gecorreleerd zijn, waardoor een verandering in de nominale rente grotendeels wordt veroorzaakt door een tegengestelde verandering in de onderliggende inflatie. Er is uitgegaan van de in de markt gangbare en door DNB goedgekeurde 80/20-regel, waarbij de verandering in de nominale rente gelijk is aan 80% van de verandering in de inflatie en 20% van de verandering in de reële rente. Voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de feitelijke asset mix in de evenwichtssituatie.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
67
12.2
Specifieke financiële instrumenten (derivaten)
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het pensioenfonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door voor wat betreft derivaten uitsluitend transacties aan te gaan met tegenpartijen met ten minste een A -rating. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Futures (aandelen-, vastgoed-, of commodityderivaten): dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Putopties op aandelen (aandelen-, vastgoed-, of commodityderivaten): dit betreft al dan niet beursgenoteerde opties waarmee het pensioenfonds het neerwaartse koersrisico van de aandelenportefeuille kan beperken. Voor deze opties wordt bij de verwerving een premie betaald die onder meer afhankelijk is van het actuele koersniveau van de onderliggende index, de looptijd van de opties en de uitoefenprijs van de opties. Valutatermijncontracten (valutaderivaten): dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Renteswaps (rentederivaten): dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Swaptions (rentederivaten): een optie op een swap waarbij de eigenaar van de swaption het recht heeft, maar niet de verplichting, om een swap tegen vooraf bepaalde voorwaarden af te sluiten op of voor de expiratiedatum van de swaption. Door middel van swaptions kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Pensioenfonds OWASE heeft in 2012 slechts gebruik gemaakt van valutatermijncontracten.
13
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Het pensioenfonds had in het boekjaar 2012 geen activa en/of verplichtingen welke niet in de balans zijn opgenomen. Per 1 januari 2012 was sprake van een indexatieachterstand van 1,65% voor de actieve deelnemers en van 0,89% voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. Per 31 december 2012 is de (cumulatieve) indexatieachterstand toegenomen tot 2,67% voor de actieve deelnemers en tot 2,10% voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. Na de balansdatum - per 1 januari 2013 - is de (cumulatieve) indexatieachterstand verder toegenomen tot 3,04% voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers. Voor de actieve deelnemers is de indexatieachterstand per 1 januari 2013 2,67% gebleven. Het pensioenfonds streeft er naar om de indexatieachterstanden in te halen zodra de financiële situatie van het fonds dat weer toelaat.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
68
14
Verbonden partijen
14.1
Identiteit van verbonden partijen
Er is sprake van een relatie tussen het pensioenfonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Dion B.V. is zowel uitvoeringsorganisatie voor het pensioenfonds als aangesloten onderneming. Transacties tussen de verbonden partijen worden op zakelijke grondslagen overeengekomen.
14.2
Transacties met bestuurders
De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen op basis van de vergoedingsregeling van het pensioenfonds een vergoeding. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen op basis van de vergoedingsregeling in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. Het bestuurslid dat de pensioengerechtigden vertegenwoordigt heeft een bezoldiging ontvangen van € 3.000,-. Er zijn noch leningen verstrekt aan noch is er sprake van vorderingen op (voormalige) bestuurders.
15
Premiebijdragen (van werkgever en werknemers)
De totale bijdrage van werkgevers en werknemers bedraagt 30% (2011: 30%) van de pensioengrondslag. Bedragen x € 1000
Werkgeversgedeelte pensioenpremie Werkgeverspremies ineens Werknemersgedeelte pensioenpremie
subtotaal Werknemersgelden expiratie IPR *
totaal
2012
2011
11.461
11.379
-
-
4.335
4.311
15.796
15.690
434
928
16.230
16.618
* De gelden die het pensioenfonds in het kader van de Individuele Pensioenregeling (IPR) ontvangt voor de inkoop van ouderdomspensioen worden (sinds 2008) niet (meer) tot de ontvangen premie gerekend.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
69
De kostendekkende premie, de feitelijke premie en de ontvangen premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt: Bedragen x € 1000
2012
2011
Zuiver kostendekkende premie
18.045
15.053
Gedempte kostendekkende premie
15.632
15.783
Ontvangen premie
15.796
15.690
Bij de zuiver kostendekkende premie wordt, voor de benodigde koopsom voor pensioenopbouw, gerekend met de rentetermijnstructuur per 31 december van het voorgaand boekjaar. Daarbij wordt een opslag meegenomen voor het vereist eigen vermogen en een opslag voor uitvoeringskosten. Bij de gedempte kostendekkende premie wordt de koopsom voor pensioenopbouw berekend op basis van de gemiddelde nominale marktrente over het voorafgaande jaar (12 maanden) die wordt afgeleid van de nominale rentetermijnstructuur. De samenstelling van de kostendekkende premie en de feitelijke premie is als volgt: Bedragen x € 1000
1
Actuarieel benodigde koopsom voor pensioenopbouw en risicodekking tijdens het boekjaar in verband met de aangroei van pensioenverplichtingen
2
Opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
3
Opslag voor het bij de aangroei van pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen (met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren)
4
Opslag voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten
5
Opslag ter versterking van de financiële positie
Gedempte kostendekkende premie
14.246
12.269
570
491
2.563
2.206
666
666
0
0
18.045
15.632
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
totaal (1 + 2 + 3 + 4 +5 =)
Jaarverslag
Zuiver kostendekkende premie
70
16
Beleggingsresultaten
16.1
2012
Bedragen x € 1000
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Totaal
Aandelen
4.270
25.582
29.852
Vastrentende waarden
2.947
38.470
41.417
Derivaten
-
922
922
Vastgoed
-
3.433
3.433
413
3.040
3.453
7.630
71.447
79.077
Overige beleggingen
Kosten toegerekend aan beleggingen
-2.466
76.611
16.2
2011
Bedragen x € 1000
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Totaal
Aandelen
4.490
- 12.557
- 8.067
Vastrentende waarden
1.413
29.626
31.039
- 360
- 360
23
- 2.812
- 2.789
368
1.181
1.549
6.294
15.078
21.372
Derivaten Vastgoed Overige beleggingen
Kosten toegerekend aan beleggingen *
-612
20.760 * In 2011 werden de beleggingskosten in de beleggingsfondsen veelal bij de indirecte beleggingsopbrengsten meegenomen. In 2012 zijn deze kosten meegenomen bij de kosten toegerekend aan de beleggingen.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
71
17
Overige baten
Bedragen x € 1000
2012
2011
FVP-bijdragen
45
86
Baten uit herverzekering (uitkeringen, ontvangen resultatendeling)
29
44
4
-
78
130
Andere baten
18
Pensioenopbouw
Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling.
19
Indexering en overige toeslagen
Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de OWASE CAO. De indexering heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op indexering bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst indexering kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de indexering kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft er tevens naar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex (CBS CPI alle huishoudens, afgeleid). Ook deze indexering heeft een voorwaardelijk karakter.
20
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 1,5% per 1 januari 2012 (per 1 januari 2011: 1,3%), zijnde de eerstejaarsrente volgens de rentetermijnstructuur.
21
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen van de verslagperiode.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
72
22
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode.
23
Pensioenuitkeringen
Bedragen x € 1000
2012
2011
13.964
14.157
2.911
2.634
45
87
529
556
39
60
17.488
17.494
Ouderdomspensioen Nabestaandenpensioen (partnerpensioen) Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Afkopen
De gevolgen van de uitruil van pensioenaanspraken zijn actuarieel neutraal en worden niet via de staat van baten en lasten verwerkt. De post Afkopen (bij andere uitkeringen) betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 438,44 (2011: € 427,29) per jaar (de afkoopgrens) overeenkomstig de wettelijke afkoopbedragen.
24
Pensioenuitvoeringskosten
Bedragen x € 1000
2012
2011
Administratiekosten
495
439
Bestuursondersteuning
225
215
Communicatiekosten
161
152
Bestuurskosten
178
178
Overige kosten
0
0
1.059
984
De pensioenuitvoeringskosten worden vanaf 2011 op een andere wijze gepresenteerd, zie hiervoor paragraaf 2.5.7 van het bestuursverslag.
Door uitbreiding van de SLA met Dion in het licht van de governance, zijn de pensioenadministratiekosten met € 75k toegenomen. Overeenkomstig artikel 96 van de Pensioenwet wordt vermeld dat het pensioenfonds in het afgelopen jaar geen dwangsommen en boetes zijn opgelegd.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
73
Honoraria accountant 2012 Bedragen x €1000
KPMG accountants NV 2012
Controle van de jaarrekening
Overig KPMG netwerk 2012
Totaal KPMG 2012
39
-
39
Overige controle opdrachten
-
-
-
Belastingadvies
-
-
-
Andere niet-controle diensten
-
12
12
39
12
51
Honoraria accountant 2011 Bedragen x €1000
KPMG accountants NV 2011
Controle van de jaarrekening
Overig KPMG netwerk 2011
Totaal KPMG 2011
39
-
Overige controle opdrachten
-
-
Belastingadvies
-
-
Andere niet-controle diensten
-
13
13
39
13
52
25
39
Aantal personeelsleden
Bij het pensioenfonds zijn geen werknemers in dienst. De werkzaamheden worden verricht door werknemers die in dienst zijn bij Dion B.V.
26
Bezoldiging bestuurders
Het verantwoordingsorgaan heeft overeenkomstig een voorstel van het pensioenfondsbestuur een vergoedingsregeling vastgesteld. De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen daar op basis van deze regeling een vergoeding voor. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. De aangesloten bedrijven hebben in 2012 een vergoeding ontvangen voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het bestuurslid dat de gepensioneerden vertegenwoordigt heeft in 2012 een bezoldiging ontvangen van € 3.000,--.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
74
27
Wijziging marktrente
Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder de kop wijziging marktrente. Hierbij is het effect van de rekenrente 52.454 en het effect van de UFR -15.521.
28
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. De publicatie in 2012 door het Actuarieel Genootschap van nieuwe informatie over de overlevingskansen van de Nederlandse bevolking gaf het bestuur aanleiding voor verdere actualisering van de door het bestuur gebruikte schattingen bij het berekenen van de technische voorzieningen.
29
Overige wijzigingen in de voorziening voor pensioenverplichtingen
Bedragen x € 1000
2012
2011
0
0
218
408
- 1.189
- 348
0
0
- 971
60
Sterfte Arbeidsongeschiktheid Mutaties Overige technische grondslagen
De post mutaties in 2012 heeft voor het overgrote deel (-€ 1.204) betrekking op mutaties t.g.v. overlijden (resultaat op overlevingskansen).
30
Saldo overdracht van rechten
Bedragen x € 1000
2012
2011
201
694
- 293
- 244
- 92
450
Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten
Saldo overdracht van rechten Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
75
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren.
31
Overige lasten
Bedragen x € 1000
2012
2011
65
54
65
54
Premies herverzekering Andere lasten
32
Belastingen
De activiteiten van het pensioenfonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting.
Hardenberg, 23 mei 2013 Stichting Pensioenfonds OWASE Het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
Jaarverslag
J.W. Floor Secretaris
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
76
Overige gegevens Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
Het pensioenfondsbestuur heeft op 16 februari 2011 een (gewijzigde) standaarduitvoeringsovereenkomst vastgesteld. In 2011 zijn met alle aangesloten ondernemingen (nieuwe) gelijkluidende overeenkomsten gesloten. De vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen zijn bij het pensioenfonds aangesloten en hebben daartoe een uitvoeringsovereenkomst gesloten met het pensioenfonds. RPC heeft het pensioenfondsbestuur in 2010 geïnformeerd over de sluiting van haar vestiging in Goor. Met de RPCvestiging in Deventer is in 2011 een nieuwe uitvoeringsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst heeft echter enkel betrekking op de medewerkers van de voormalige RPC-vestiging in Goor, die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer. Andere medewerkers van RPC in Deventer of van andere RPCvestigingen zijn niet onder de pensioenregeling van pensioenfonds OWASE gebracht. De reeds lopende overeenkomst met de RPC-vestiging in Beuningen blijft onverkort van kracht. RPC heeft het pensioenfondsbestuur in 2012 geïnformeerd over de voorgenomen sluiting van de vestiging in Beuningen. Het is momenteel nog niet geheel duidelijk welke gevolgen de sluiting heeft voor de pensioenaanspraken van de werknemers van deze vestiging. Deze werknemers zijn deelnemers aan de OWASE pensioenregeling.
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het pensioenfonds.
Gebeurtenissen na balansdatum
De pensioenpremie van 30% is voor het jaar 2013 niet voldoende om de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken in dat jaar volledig te financieren. Het pensioenfondsbestuur heeft daarom besloten, dat de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken in 2013 verlaagd zal worden. Het pensioenfondsbestuur heeft de actuaris van het pensioenfonds gevraagd om te berekenen welk opbouwpercentage voor het jaar 2013 zou moeten gelden. Het reguliere opbouwpercentage bedraagt 2,15%. Op basis van de berekeningen van de actuaris heeft het bestuur in de bestuursvergadering van 15 januari 2013 besloten om het opbouwpercentage voor 2013 vast te stellen op 1,65%. Het percentage van 1,65% geldt in beginsel uitsluitend voor het kalenderjaar 2013 en uitsluitend voor de in dat jaar nieuw op te bouwen pensioenaanspraken. Het pensioenfondsbestuur heeft in de bestuursvergadering van 15 januari 2013 tevens beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2013 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS zijn de prijzen over onze referteperiode van april 2012 tot oktober 2012 gestegen met 0,92% (CPI alle huishoudens, afgeleid). De dekkingsgraad van het pensioenfonds was 107,2% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2012. En 108,0% op de beoogde indexatiedatum van 1 januari 2013. Het pensioenfonds kan gedeeltelijk indexeren als er sprake is van een reservetekort, maar niet van een dekkingstekort. Van een dekkingstekort is sprake wanneer de dekkingsgraad van het pensioenfonds lager is dan 104,25%. Dat is momenteel niet het geval. Maar er is wel sprake van een reservetekort. Als uitsluitend gekeken zou worden naar de grenzen die het pensioenfonds voor zijn indexatiebeleid hanteert, dan zou een gedeeltelijke indexatie van 0,22% toegekend kunnen worden. Het pensioenfonds had echter op dat moment als beleid dat eerst een verlaging van het
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
77
opbouwpercentage ongedaan gemaakt diende te worden, alvorens er weer indexaties toegekend konden worden. De verlaging van het opbouwpercentage van 2,15% naar 1,65% voor 2013 geldt voor het hele kalenderjaar 2013 en kan op zijn vroegst pas begin 2014 - afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds op 31 december 2013 - ongedaan gemaakt worden. Het bestuur heeft in maart 2013 besloten tot aanpassing van dit beleid. De reparatie van de opbouwverlaging en de voorwaardelijke indexaties hebben verschillende financieringsbronnen en zouden naar het oordeel van het bestuur niet afhankelijk van elkaar moeten zijn. Het bestuur heeft daarom besloten om de reparatievolgorde (per toekomende datum) aan te passen. Het pensioenfondsbestuur heeft op 15 januari 2013 - mede vanwege de broze financiële situatie van het pensioenfonds - besloten om de gedeeltelijke indexatie per 1 januari 2013 niet toe te kennen. Voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers is daardoor sprake van een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,92%. In totaal is per 1 januari 2013 voor deze groep sprake van een indexatieachterstand van 3,04%. Voor de actieve deelnemers is op deze datum sprake van een (ongewijzigde) indexatieachterstand van 2,67%. Het bestuur probeert de gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Het bestuur zal in juli 2013 beoordelen of er per 1 juli 2013 eventueel – indien mogelijk – weer een voorwaardelijke indexatie toegekend kan worden.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
78
Actuariële verklaring Opdracht
Door Stichting Pensioenfonds OWASE te Zwolle is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het verslagjaar 2012.
Gegevens
De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn ‘Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen’ heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden
Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel
De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 vanwege het reservetekort.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
79
De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds OWASE is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Amstelveen, 23 mei 2013
drs. R. Westhoff AAG Verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
80
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit rapport opgenomen jaarrekening over 2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE te Zwolle gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2012 en de winst- en verliesrekening over 2012 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de Stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het verslag van het bestuur , beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het inrichten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de Stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de Stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds OWASE per 31 december 2012 en van het resultaat over 2012 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het verslag van het bestuur , voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het verslag van het bestuur , voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Zwolle, 23 mei 2013 KPMG Accountants N.V.
C. Messina RA
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
81
Jaarverslag
2012 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
82
Stichting Pensioenfonds OWASE Bezoekadres: Bruchterweg 88, 7772 BJ Hardenberg Postadres: Postbus 150, 7770 AD Hardenberg Internetadres: www.OWASE.nl