Jaarverslag 2011
Inhoudsopgave
Blz.
Jaarverslag 2011 1
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE 1.1 Profiel 1.2 Organisatie 1.3 Kerncijfers
4 4 6 11
2
Verslag van het bestuur 2.1 Hoofdlijnen 2.2 Goed pensioenfondsbestuur 2.3 Pensioenparagraaf 2.4 Beleggingenparagraaf 2.5 Financiële paragraaf 2.6 Actuariële paragraaf 2.7 Risicoparagraaf 2.8 Toekomstparagraaf
12 12 12 18 22 29 37 38 40
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
42
Jaarrekening 2011 Balans per 31 december 2011
45
-
46 47 47
Staat van baten en lasten over 2011 Samenvatting van de actuariële analyse Bestemming van het saldo van baten en lasten
Kasstroomoverzicht over 2011
48
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2011
49
Overige gegevens Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
75
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
75
Gebeurtenissen na balansdatum
75
Actuariële verklaring
77
Controleverklaring
79
JAARVERSLAG
2011
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
3
1
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE
1.1
Profiel
Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle, is opgericht op 1 januari 1957. De laatste statutenwijziging vond plaats op 23 december 2010. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Zwolle onder nummer 41022770. Stichting Pensioenfonds OWASE is een ondernemingspensioenfonds en is aangesloten bij koepelorganisatie OPF (tegenwoordig onderdeel van de Pensioenfederatie). Het pensioenfonds heeft tot doel uitvoering te geven aan het pensioenreglement, zoals dat geldt voor de aangesloten ondernemingen en de deelnemers. Hiertoe wordt ultimo 2011 voor 21 aangesloten ondernemingen en voor ruim 4.300 deelnemers, gewezen deelnemers (slapers) en pensioengerechtigden circa € 550 miljoen aan vermogen beheerd.
1.1.1
Ondernemingspensioenfonds voor de OWASE-ondernemingen
Stichting Pensioenfonds OWASE is in 1957 opgericht als ondernemingspensioenfonds voor het Wavinconcern. Bij het pensioenfonds zijn zowel de ondernemingen van het huidige Wavin-concern aangesloten, als de ondernemingen die in de loop der jaren zijn verzelfstandigd. Wavin en de voormalige Wavinondernemingen hebben samen een vereniging opgericht: Werkgevers Vereniging OWASE (WVO). Deze vereniging heeft onder meer als doel om een gemeenschappelijk personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid te voeren. De pensioenregelingen zijn een belangrijk onderdeel van dit beleid. De gezamenlijke werkgevers en werknemers - lees: CAO-partijen - maken met elkaar afspraken over de pensioenen en pensioenregelingen. De werknemers van de OWASE-ondernemingen nemen op grond van hun arbeidsovereenkomst deel aan deze pensioenregelingen. Stichting Pensioenfonds OWASE voert de pensioenregelingen uit. De OWASE-ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE. Stichting Pensioenfonds OWASE heeft voor de uitvoering van de pensioenregelingen een pensioenreglement opgesteld waarin de regelingen zijn vastgelegd. Het pensioenfonds verstrekt op basis van het pensioenreglement pensioenen en andere uitkeringen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en aan hun nabestaanden. Naar verwachting zal het aantal actieve deelnemers aan de pensioenregelingen van pensioenfonds OWASE in de komende jaren licht dalen en zullen de aantallen slapers en pensioengerechtigden toenemen. Hierdoor zal de gemiddelde leeftijd van de deelnemers toenemen. Het pensioenfonds zal “rijper” worden.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
4
1.1.2
Opbouw van het deelnemersbestand
4500 4000 3500 3000
pensioengerechtigden
2500
gewezen deelnemers
2000
actieve deelnemers
1500 1000 500 0
1996
1.1.3
2001
2006
2011
Bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen
In 2011 waren onderstaande ondernemingen bij pensioenfonds OWASE aangesloten:
Aangesloten ondernemingen: -
Combipac B.V. Dion B.V. Future Pipe Industries B.V. Handelsonderneming Schinkel-Schouten B.V. Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland * Schoeller Arca Systems B.V. Schoeller Arca Systems Services B.V. Trepak Image Systems B.V. Sima Kunststoffen B.V.
-
Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Staf B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
Behalve dat deze ondernemingen hun pensioenregelingen door een gezamenlijk pensioenfonds laten uitvoeren, zijn deze ondernemingen in beginsel* ook lid van WVO en volgen ze een gezamenlijke CAO: de OWASE CAO. Hoofdstuk 12 ‘Pensioen’ van deze OWASE CAO bepaalt: “De werkgever is aangesloten bij de ‘Stichting Pensioenfonds OWASE’ en de werknemer zal, conform het pensioenreglement, deelnemen aan dit pensioenfonds.” en “De inhoud van de pensioenregeling en de hoogte van de werknemersbijdrage wordt vastgesteld door CAO-partijen.”. * RPC Bebo Nederland is geen lid van WVO en heeft een eigen CAO. Deze onderneming was reeds geruime tijd vóór de oprichting van WVO verzelfstandigd. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de vestiging van RPC Bebo Nederland in Beuningen. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is per 1 januari 2011 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
5
1.2
Organisatie
1.2.1
Bestuur
Het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE bestond in 2011 uit zes personen: drie vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en één vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur worden benoemd door Werkgeversvereniging OWASE. De vertegenwoordigers van de werknemers in het bestuur worden benoemd door Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASE-ondernemingen (SOR). De vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden wordt gekozen door en uit de geleding van pensioengerechtigden. Het bestuur heeft bevoegdheden overeenkomstig de statuten en reglementen van het pensioenfonds, in overeenstemming met de vastlegging in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Het pensioenfondsbestuur had tot 1 mei 2011 de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
H.J. Meijerink J.W. Floor 1 H. Dries R.M. Botter 2 R.H.A. Brookhuis J. Stoffelsma
voorzitter plv. voorzitter lid secretaris plv. secretaris lid
werkgevers werkgevers werkgevers werknemers werknemers pensioengerechtigden
1 2
Lid sinds 2000 2005 2000 2004 2004 2004
Zittingsduur tot 2013 2015 2012 2014 2012 2014
De heer Floor is per 1 januari 2011 herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. De heer Floor bleef in eerste instantie ook na 1 januari 2011 plv. voorzitter van het bestuur. De heer Botter is per 1 mei 2011 met pensioen gegaan en is per die datum teruggetreden als vertegenwoordiger van de werknemers in het bestuur. De heer Botter blijft ook na 1 mei 2011 verbonden aan het pensioenfonds als extern lid van de beleggingscommissie.
Per 1 mei 2011 is de samenstelling van het bestuur gewijzigd. Het pensioenfondsbestuur heeft per 1 mei 2011 de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
H.J. Meijerink A.J. van den Elst 3 H. Dries 4 J.W. Floor 5 R.H.A. Brookhuis 6 J. Stoffelsma
voorzitter plv. voorzitter lid secretaris plv. secretaris lid
werkgevers werkgevers werkgevers werknemers werknemers pensioengerechtigden
3
4 5
6
Lid sinds 2000 2011 2000 2005 2004 2004
Zittingsduur tot 2013 2015 2016 2014 2016 2014
De heer Van den Elst is per 1 mei 2011 benoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur voor de resterende termijn van de heer Floor. De heer Van den Elst is per die datum tevens benoemd tot plv. voorzitter van het bestuur. De heer Dries is per 1 januari 2012 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. De heer Floor heeft zich per 1 mei 2011 teruggetrokken als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. De heer Floor is per dezelfde datum benoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het bestuur voor de resterende termijn van de heer Botter. De heer Floor is per die datum tevens teruggetreden als plv. voorzitter en benoemd tot secretaris van het bestuur. De heer Brookhuis is per 1 januari 2012 voor een nieuwe termijn herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het bestuur. De heer Brookhuis blijft ook na 1 januari 2012 plv. secretaris van het bestuur
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
6
1.2.2
Verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan bestond in 2011 uit zes personen: twee vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en twee vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan worden benoemd door Werkgeversvereniging OWASE. De vertegenwoordigers van de werknemers in het verantwoordingsorgaan worden benoemd door de Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASEondernemingen (SOR). De vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden worden benoemd door de vereniging van gepensioneerden Wavin Old. Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
F. Schepers L. Meijer 1 B.H.J. van Dijk W. van Dijk 2 R. de Jonge 3 L. Hessels
voorzitter lid plv. voorzitter lid secretaris plv. secretaris
pensioengerechtigden pensioengerechtigden werknemers werknemers werkgevers werkgevers
1 2 3
Lid sinds 2008 2008 2008 2008 2008 2008
Zittingsduur tot 2014 2016 2013 2015 2016 2014
De heer Meijer is per 1 januari 2012 herbenoemd als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan. De heer Van Dijk is per 1 januari 2011 herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het verantwoordingsorgaan. De heer De Jonge is per 1 januari 2012 herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het verantwoordingsorgaan. Hij blijft ook na 1 januari 2012 secretaris van het verantwoordingsorgaan.
Het pensioenfondsbestuur legt jaarlijks op basis van o.a. het jaarverslag (jaarrekening, bestuursverslag en actuarieel verslag) verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over de beleidskeuzes voor de toekomst, het gevoerde beleid, de uitvoering hiervan en de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance (PFG). Het verantwoordingsorgaan adviseert op basis van de Pensioenwet: − bij het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden (aangezien het verantwoordingsorgaan zelf de normbedragen vaststelt is deze adviestaak bij Stichting Pensioenfonds OWASE niet aan de orde; zie hieronder); − bij het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; − bij besluiten ten aanzien van de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; − bij het vaststellen en wijzigen van de interne klachten- en geschillenprocedure; − bij het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Het verantwoordingsorgaan adviseert in aanvulling daarop ook: − bij het nemen van maatregelen ten aanzien van aanspraken en pensioenen in verband met een verslechterde financiële situatie van het pensioenfonds; − bij het vaststellen en wijzigen van het bestuursreglement; − bij het toe- en uittreden van (aangesloten) ondernemingen. Het verantwoordingsorgaan heeft voorts de volgende goedkeuringsrechten: − bij wijziging van de statuten van de stichting; − bij gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van de stichting; − bij liquidatie van de stichting. Het verantwoordingsorgaan stelt - op voorstel van het bestuur - normbedragen vast voor de tegemoetkoming aan de bedrijven voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan stelt tevens - op voorstel van het bestuur - de hoogte vast van de tegemoetkoming voor eventuele vakbestuurders en de vergoeding voor pensioengerechtigde bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan is tot slot bevoegd om - in voorkomende gevallen - op verzoek van het bestuur of van de benoemende geleding een bestuurslid of een lid van het verantwoordingsorgaan te schorsen.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
7
1.2.3
Intern toezicht
Voor het intern toezicht wordt driejaarlijks een visitatiecommissie ingehuurd om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. Taken van het intern toezicht zijn: − het beoordelen van de beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en balances in het pensioenfonds; − het beoordelen van de aansturing van het pensioenfonds; − het beoordelen van het beleid van het bestuur ten aanzien van langere termijnrisico's. Het bestuur heeft begin 2010 een visitatiecommissie ingehuurd om een visitatie uit te voeren. Het bestuur is voornemens om eind 2012/begin 2013 wederom een visitatiecommissie in te stellen.
1.2.4
Commissies
Het pensioenfondsbestuur heeft een drietal commissies ingesteld die zich elk bezig houden met een onderdeel van de werkzaamheden van het pensioenfondsbestuur. Dit zijn: − de Beleggingscommissie; − de Financiële en Technische Commissie; − de Communicatiecommissie. De commissies houden zich bezig met hun specifieke taken en adviseren het bestuur. De commissies hebben elk ten minste twee leden vanuit het bestuur. De commissies worden ondersteund door medewerkers van het pensioenbureau en door externe adviseurs. Door het werken met de verschillende commissies kunnen de werkzaamheden van het bestuur van het pensioenfonds efficiënter worden uitgevoerd. De commissies hebben ook leden die niet tevens bestuurslid zijn (externe leden). De communicatiecommissie heeft drie externe leden. Het gaat daarbij om twee werknemers van aangesloten ondernemingen en om één pensioengerechtigde. De financiële en technische commissie heeft één extern lid (een werknemer van een aangesloten onderneming). De beleggingscommissie heeft twee extern leden (een werknemer van een aangesloten onderneming en een pensioengerechtigde). Eén van deze leden is sinds 1 januari 2009 tevens (extern) voorzitter van de beleggingscommissie en heeft uit dien hoofde ook (gewoon) stemrecht in de commissie.
Communicatiecommissie
Financiële commissie
Beleggingscommissie
Bestuursleden
Bestuursleden
Bestuursleden
H. Dries (voorzitter) J.U. Stoffelsma
H.J. Meijerink (voorzitter) J.W. Floor
A.J. van den Elst 4 R.H.A. Brookhuis
Externe leden
Externe leden
Externe leden
1
A. Brouwer R. Spijkers 2 J.H. Willems 1 2 3 4
5
J. Terhalle
3
A.J.M Bruijne (extern voorzitter) R.M. Botter 5
Mevrouw Brouwer is per 1 januari 2011 benoemd als extern lid van de communicatiecommissie. Mevrouw Spijkers is per 1 januari 2011 benoemd als extern lid van de communicatiecommissie. De heer Terhalle is per 1 januari 2012 benoemd als extern lid van de financiële commissie. De heer Van den Elst was tot 1 januari 2011 extern lid van de financiële commissie. Per 1 januari 2011 is de heer Van den Elst teruggetreden als extern lid van de financiële commissie en is hij benoemd tot lid van de beleggingscommissie, aanvankelijk als extern lid van de commissie, maar per 1 mei 2011 als bestuurslid in de commissie met stemrecht. De heer Botter was tot 1 mei 2011 als bestuurslid verbonden aan de beleggingscommissie. Per 1 mei 2011 is hij teruggetreden als bestuurslid en is hij benoemd als extern lid van de beleggingscommissie zonder stemrecht.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
8
1.2.5
Compliance officer
Met ingang van 8 juni 2010 heeft het pensioenfondsbestuur de heer S.H.A.J. Beckers benoemd als compliance officer van het pensioenfonds. De heer Beckers is geen lid van het bestuur of van de beleggingscommissie van het pensioenfonds. De compliance officer is belast met de uitvoering van het integriteitsbeleid van het pensioenfonds en met het toezicht op de naleving van de gedragscode van het pensioenfonds. De compliance officer wordt ondersteund door het pensioenbureau en door KPMG Integrity Services.
1.2.6
Uitvoeringsorganisatie
Stichting Pensioenfonds OWASE heeft zelf geen mensen in dienst. Het bestuur heeft in 2004 een uitbestedingsbeleid voor het pensioenfonds vastgesteld. Op basis van dit beleid worden overeenkomsten gesloten met externe dienstverleners. De externe dienstverleners leggen aan het pensioenfondsbestuur verantwoording af over de wijze waarop zij hun taken uitvoeren. Uitgangspunt is dat het bestuur, overeenkomstig de eisen van de Pensioenwet, verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. Het pensioenbureau is onderdeel van Dion B.V. Het pensioenbureau voert veel van de administratieve werkzaamheden uit, zoals het berekenen en aan de ondernemingen doorbelasten van de premies, het vaststellen van de pensioenuitkeringen en het berekenen van het hiervoor benodigde vermogen. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning van het bestuur en de andere pensioenfondsorganen en coördineert de beleidsvoorbereiding. Het pensioenfonds heeft de beleggingen vrijwel geheel uitbesteed aan externe vermogensbeheerders. Daarnaast werkt het pensioenfonds samen met een aantal externe adviseurs zoals een actuaris, een accountant en een beleggingsadviseur.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
9
Manager pensioenfonds H. Lubbers (Dion B.V.)
Administratie en informatie J.F. Lodewijk (Dion B.V.) G. Bouck (Dion B.V.) M.E.H. Zwiers (Dion B.V.)
Beleidsvoorbereiding M.E.R. Spit (Dion B.V.) R. Buikema (Dion B.V.)
Beleggingsondersteuning A.G. Doppenberg (Dion B.V.) F. Helmich (Towers Watson te Amstelveen)
Beleggingsadviseur J. Boot (Insinger de Beaufort te Amsterdam)
Bewaarder KasBank te Amsterdam
Actuaris P.M. Halkes (Towers Watson te Apeldoorn) - adviseur R. Westhoff (Towers Watson te Amstelveen) - certificeerder
Accountant C. Messina (KPMG Accountants N.V. te Zwolle)
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
10
1.3
Kerncijfers
2011
2010
2009
2008
2007
1
23
23
20
20
totaal
1.611 1.479 1.289 4.379
1.679 1.416 1.252 4.347
1.775 1.363 1.221 4.359
1.889 1.286 1.180 4.355
1.852 1.224 1.142 4.218
Indexatie actieven (in %) Indexatie inactieven (in %) Franchise ultimo jaar (in Euro) Premiepercentage OP (over grondslag)
0,65 1,94 14.423 30
1,0 1,19 14.330 30
0 0,75 14.188 30
4,85 1,86 14.188 30
2,75 1,75 13.525 30
15.690 15.053 984 17.435 450
15.864 13.110 1.144 17.109 16
16.212 14.104 1.005 16.233 97
16.360 10.234 961 15.173 2.523
17.696 13.924 900 14.437 226
2,74 552.699 531.257 104,0 117,3
3,45 533.296 456.678 116,8 117,4
3,86 483.190 405.298 119,2 114,6
3,50 421.512 398.033 105,9 111,0
4,80 456.106 309.590 147,3 118,1
193.444 14.666 313.853 - 2.604 18.548 12.065 549.972
194.300 32.912 277.788 - 1.127 16.369 11.834 532.076
171.985 23.771 285.592 - 2.046 479.302
126.943 19.804 267.165 5.193 419.105
197.166 17.914 239.056 290 454.426
2,99 - 1,76
10,4 12,5
14,6 21,4
- 8,6 - 20,3
6,2 1,5
(aantallen nominaal, bedragen x € 1000)
Aantal werkgevers
21
Aantal verzekerden Actieve deelnemers Premievrije rechten (“slapers”) Pensioentrekkenden (excl. IP)
Reglementvariabelen
Pensioenuitvoering Ontvangen premie 2 Kostendekkende premie Pensioenuitvoeringskosten 3 Uitkeringen Saldo waardeoverdrachten
Vermogenssituatie o.b.v. FTKmethodiek (rentetermijnstructuur) FTK-rekenrente ultimo jaar (in %) Totaal pensioenvermogen Pensioenverplichtingen Aanwezige dekkingsgraad (in %) Vereiste dekkingsgraad (in %) 4
Beleggingsportefeuille Aandelen Commodities Vastrentende waarden Derivaten Vastgoed Overige beleggingen totaal
Beleggingsperformance Beleggingsrendement (in %, incl. valuta afdekking) ALM-Benchmark (in %) 1
2
3 4
De afname van het aantal aangesloten ondernemingen houdt verband met een wijziging in de concernverhoudingen van een van de aangesloten ondernemingen (aansluiting met ‘lege’ B.V. beëindigd) en met het premievrij maken van een andere onderneming met één personeelslid, tevens DGA van die onderneming. Met ingang van boekjaar 2008 worden de gelden die het pensioenfonds in het kader van de Individuele Pensioenregeling (IPR) ontvangt voor de inkoop van ouderdomspensioen niet meer tot de ontvangen premie gerekend. De pensioenuitvoeringskosten worden vanaf 2011 op een andere wijze gepresenteerd, zie hiervoor paragraaf 2.5.7 van het bestuursverslag. Het pensioenfonds had ultimo 2011 een dekkingstekort van - 1,0% en een reservetekort van - 13,3%, ultimo 2010 een reservetekort van - 0,6% (geen dekkingstekort) en ultimo 2008 een reservetekort van - 5,1% (geen dekkingstekort). In de overige jaren was er geen sprake van een tekort.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
11
2
Verslag van het bestuur
2.1
Hoofdlijnen
2.1.1
Algemeen
Met dit jaarverslag wil het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE verantwoording afleggen over en toelichting geven op het gevoerde beleid in het afgelopen jaar. Het jaarverslag geeft inzicht in vraagstukken die voor het pensioenfonds belangrijk zijn. Afhankelijk van het onderwerp zal in dit verslag naast een verantwoording over het in het verleden gevoerde beleid ook het in de toekomst te voeren beleid aan de orde komen.
2.1.2
Statutaire doelstelling
Artikel 3 ‘Doel’ van de Statuten van Stichting Pensioenfonds OWASE bepaalt: “Het pensioenfonds heeft als doel de verstrekking van pensioenen en andere uitkeringen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan deelnemers en gewezen deelnemers, alsmede aan hun nabestaanden, overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en van deze statuten.” De statuten van het pensioenfonds zijn in 2010 geactualiseerd. De nieuwe statuten zijn per 1 januari 2011 van kracht geworden.
2.1.3
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Om de doelstelling van het pensioenfonds te realiseren werkt het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE volgens een Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). De bedoeling van de ABTN is om integraal inzicht te geven in het functioneren van het pensioenfonds en om een beschrijving te geven van het ten behoeve van het pensioenfonds te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven zijn. De ABTN is in 2010 geactualiseerd. De geactualiseerde ABTN is per 1 januari 2011 van kracht geworden. In 2012 zal de ABTN wederom geactualiseerd worden. Het integrale risicomanagement en de planning en controlcyclus voor het vermogensbeheer zullen nader uitgewerkt worden, het financieel crisisplan zal worden opgenomen en de methodiek voor het exact berekenen van het minimaal vereist eigen vermogen zal aangepast worden.
2.2
Goed pensioenfondsbestuur
Het pensioenfonds dient maatregelen te treffen die goed pensioenfondsbestuur waarborgen. In de Pensioenwet zijn de principes van Pension Fund Governance (PFG) verankerd. Deze principes omvatten zorgvuldig bestuur; transparantie, openheid en communicatie; deskundigheid; verantwoording en intern toezicht.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
12
2.2.1
Integere bedrijfsvoering
Het beleid van het pensioenfonds is onder meer gericht op een integere bedrijfsvoering. Beheerste en integere bedrijfsvoering bestaat uit: − beheersen van de pensioenfondsprocessen en risico’s waarbij sprake is van: - adequate administratieve organisatie en interne controle; - adequate controlemechanismen; - beleid voor beheersing van risico’s. − waarborgen voor de integriteit: - systematische analyse van integriteitrisico’s; - beleid voor beheersing van deze risico’s; - uitvoering van dat beleid. − procedures en maatregelen ter voorkoming van belangenverstrengeling. − beleid voor het beheersen van (financiële) risico’s die de soliditeit van het pensioenfonds kunnen aantasten. Het bestuur heeft in 2011 een beleidscyclus voor integraal risicomanagement ingericht en geïmplementeerd om de risico’s en de beheersmaatregelen permanent te monitoren en om permanent op deze risico’s en beheersmaatregelen te kunnen sturen.
2.2.2
Deskundigheidsbevordering
Het bestuur heeft een deskundigheidsplan vastgesteld. In dit deskundigheidsplan is een beleidskader geformuleerd voor maatregelen en activiteiten die gericht zijn op het verkrijgen en behouden van een adequaat bestuur met voldoende deskundigheid op alle noodzakelijke deelterreinen. De koepelorganisaties hebben ten behoeve van de deskundigheidsbevordering zgn. eindtermen geformuleerd waaraan bestuursleden binnen een bepaalde termijn moeten voldoen. Deze eindtermen zijn opgenomen in het deskundigheidsplan. Er worden hoge eisen gesteld aan de deskundigheid van bestuursleden (t.a.v. kennis, inzicht, oordeelsvorming). In 2011 is een profiel voor bestuurslid bij het pensioenfonds opgesteld, waarin ook de vereiste competenties worden beschreven (t.a.v. denken, voelen, kracht). Het bestuur voert jaarlijks een zelfevaluatie uit. De voorzitter van het pensioenfondsbestuur houdt jaarlijks evaluatiegesprekken met de individuele bestuursleden. Op basis van de uitkomsten van de zelfevaluatie en de evaluatiegesprekken is voor elk bestuurslid afzonderlijk een trainingsprogramma vastgesteld. De afspraken in het kader van deze programma’s zijn begin 2011 en begin 2012 geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Het bestuur heeft in oktober 2011 zijn jaarlijkse studiedag gehouden, waarvoor diverse externe sprekers werden uitgenodigd. In april 2011 heeft het bestuur een strategiedag gehouden: waar staat het pensioenfonds nu, waar wil het bestuur naar toe en waar moet het bestuur rekening mee houden. Voor het verantwoordingsorgaan werd in januari 2011 weer een studiedag georganiseerd. De beleggingscommissie heeft in december 2011 haar jaarlijkse beleidsdag gehouden waarvoor eveneens diverse sprekers werden uitgenodigd. Tevens werden in 2011 weer diverse congressen, seminars en contactdagen bezocht en werd literatuur over de ontwikkelingen op pensioengebied bijgehouden.
2.2.3
Naleving wet- en regelgeving
Het bestuur is niet bekend met overtredingen van wet- en regelgeving.
2.2.4
Klachten- en geschillenprocedure
Het pensioenfonds heeft een klachten- en geschillenprocedure. In het kader van deze procedure kunnen
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
13
belanghebbenden worden verwezen naar de Ombudsman Pensioenen. In 2011 zijn er geen klachten ingediend.
2.2.5
Gedragscode
De bestuursleden en de bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau van Dion B.V. hebben een gedragscode getekend volgens het model van de Stichting Ondernemingspensioenfondsen (OPF). De gedragscode werd vastgesteld omdat Stichting Pensioenfonds OWASE onder het zgn. effectentypisch gedragstoezicht (ETGT) valt. De gedragscode van het pensioenfonds moet daarom zowel aan de eisen van de Pensioenwet als aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht voldoen. Ook nieuwe bestuursleden en nieuwe medewerkers van het pensioenbureau dienen de gedragscode te tekenen. Het bestuur heeft tevens een breder compliancebeleid vastgesteld en dit nieuwe beleid vastgelegd in een Handboek Compliance. In dit handboek zijn ook de processen en procedures vastgelegd op basis waarvan het pensioenfonds vaststelt of de betrokken personen zich hebben gehouden aan de gedragscode en of het fonds in compliance is geweest. In het kader van het compliancebeleid hebben alle bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau een door de gemeente van hun woonplaats afgegeven verklaring omtrent het gedrag ingeleverd. Ook nieuwe medewerkers dienen een dergelijke verklaring te overleggen. In opdracht van de compliance officer van het pensioenfonds wordt door KPMG Integrity Services jaarlijks een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de gedragscode en naar nevenactiviteiten en halfjaarlijks een onderzoek naar privé-beleggingstransacties. De compliance officer heeft begin 2011 nieuwe afspraken met KPMG gemaakt over de uitvoering van het onderzoek naar de naleving van de gedragscode. Het pensioenfondsbestuur zal het compliancebeleid in 2012 opnieuw onder de aandacht brengen van alle betrokken personen. Op basis van het onderzoek van KPMG over 2011 werd o.a. vastgesteld dat de gedragscode van het pensioenfonds is nageleefd, dat er door de bestuursleden geen conflicterende nevenactiviteiten zijn verricht en dat er in 2011 door de insiders bij de pensioenfondsbeleggingen geen privébeleggingstransacties zijn verricht in die beleggingsfondsen waarin het pensioenfonds in de toetsingsperiode een aandeel in het belegde vermogen heeft of heeft gehad. De heer Dries is behalve bestuurslid bij het pensioenfonds tevens directeur van Dion B.V. Dion is zowel uitvoeringsorganisatie voor het pensioenfonds als aangesloten onderneming. Transacties tussen het pensioenfonds en Dion worden op zakelijke grondslagen overeengekomen. Wanneer in het bestuur gesproken wordt over de relatie tussen het pensioenfonds en Dion is de heer Dries daarbij in beginsel niet aanwezig. Ook andere medewerkers van Dion zijn daarbij niet aanwezig. Wanneer in het bestuur gestemd wordt over transacties met Dion onthoudt de heer Dries zich van stemmen.
2.2.6
Toezichthouder
Begin 2010 heeft DNB het pensioenfonds een brief gestuurd met de uitkomsten van de door haar uitgevoerde toetsing van de pensioenfondsdocumenten. Uit deze toetsing is naar voren gekomen dat de documenten op een aantal punten aanpassing behoeven. De aanpassingen zijn in 2010 en begin 2011 doorgevoerd. De statuten van het fonds en het pensioenreglement zijn per 1 januari 2011 gewijzigd. Begin 2011 werd een nieuwe modeluitvoeringsovereenkomst vastgesteld. Alle aangesloten ondernemingen hebben in 2011 op basis van dit model een nieuwe overeenkomst met het pensioenfonds gesloten. De aanpassingen leiden tot verduidelijking, verbetering of aanvulling van de huidige documenten, maar geven geen aanleiding tot ingrijpende beleidswijzigingen. Een aantal punten viel onder de verantwoordelijkheid van CAO-partijen. Het pensioenfondsbestuur heeft CAO-partijen over deze punten geïnformeerd en daarbij zijn visie gegeven op de wijze waarop deze onderdelen aangepast zouden kunnen worden. CAO-partijen hebben op basis daarvan een aantal wijzigingen doorgevoerd in de pensioenregeling, die vervolgens werden vastgelegd in het pensioenreglement.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
14
2.2.7
Uitbesteding
Het bestuur is bevoegd één of meerdere onderdelen van de bedrijfsprocessen van het pensioenfonds te laten uitvoeren door derden. In het uitbestedingsbeleid heeft het bestuur vastgelegd aan welke voorwaarden deze uitbesteding zal moeten voldoen. Bij deze beleidsregels is rekening gehouden met de voorwaarden zoals die door De Nederlandsche Bank als toezichthouder zijn voorgeschreven. Nieuwe uitbestedingsovereenkomsten en aanpassingen van bestaande uitbestedingsovereenkomsten worden steeds getoetst aan het uitbestedingsbeleid. Het uitbestedingsbeleid zal in 2012 worden geëvalueerd en waar nodig worden geactualiseerd. Pensioenfonds OWASE heeft voor de beleidsvoorbereiding en de uitvoering van de administratie door het pensioenbureau een uitbestedingsovereenkomst (Service Level Agreement) gesloten met Dion B.V. De kwaliteitsaspecten en de monitoring daarvan door middel van kwartaal-SLA-rapportages zijn vastgelegd in de SLA. De heer H. Lubbers van Dion is benoemd als manager pensioenfonds, aangezien het bestuur behoefte had aan één centraal aanspreekpunt bij het pensioenbureau. Vanwege de toegenomen complexiteit van de pensioenregelgeving en de aanscherping van de eisen die de toezichthouders stellen is de dienstverlening in 2011 uitgebreid, met name op het gebied van de ondersteuning van het vermogensbeheer. In de loop van 2010 was nl. gebleken dat er behoefte is aan meer - en meer specialistische - ondersteuning van de beleggingscommissie.
2.2.8
Communicatie
In 2011 is veel aandacht besteed aan communicatie. De communicatiecommissie zet zich in om de complexe pensioenmaterie op een duidelijke en begrijpelijke manier aan de deelnemers en pensioengerechtigden uit te leggen. De commissie heeft het communicatieplan geactualiseerd. Het bestuur heeft het nieuwe communicatieplan in het najaar van 2011 - na een positief advies van het verantwoordingsorgaan - vastgesteld. In het communicatieplan is ook een aantal acties opgenomen naar aanleiding van de uitkomsten van een onderzoek onder de deelnemers naar hun pensioenkennis. Het bestuur heeft Dion B.V. gevraagd om alle actieve deelnemers bij het bereiken van 30- en 45-jarige leeftijd uit te nodigen voor een kort pensioengesprek. Zo’n gesprek is met name bedoeld om de deelnemer inzicht te verschaffen in de eigen pensioensituatie en de deelnemer te wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheid voor het treffen van een adequate pensioenvoorziening voor hem zelf en voor zijn eventuele nabestaanden. Aan de deelnemers die uitgenodigd zijn wordt na elk gesprek gevraagd om een evaluatieformulier in te vullen. Jaarlijks worden de antwoorden op de formulieren geïnventariseerd. De deelnemers geven vrijwel allemaal aan dat ze door het gesprek een goed beeld hebben gekregen van hun persoonlijke pensioensituatie en van de gevolgen van bepaalde gebeurtenissen - zoals trouwen, scheiden of het wisselen van baan - op hun pensioen. Al met al een goede reden om door te gaan met de pensioengesprekken. Pensioenfonds OWASE heeft sinds januari 2010 een vernieuwde website: www.owase.nl. Op de website zijn naast algemene informatie over organisatie en structuur van het pensioenfonds ook de reglementen, brochures, nieuwsbrieven, samenvattingen van de notulen van vergaderingen van bestuur, veelgestelde vragen (en antwoorden) en andere wetenswaardigheden geplaatst. Sinds 1 januari 2011 worden ook de kwartaalrapportages op de website gezet. Ook wordt via de website een rekenmodule (pensioenpeiler) ter beschikking gesteld waarmee de deelnemers hun persoonlijke pensioensituatie kunnen bepalen en verschillende pensioenmogelijkheden kunnen doorrekenen. Dezelfde pensioenpeiler wordt gebruikt bij de pensioengesprekken, maar is dus ook voor iedereen toegankelijk op de website van het pensioenfonds. Een nieuwe deelnemer krijgt binnen drie maanden een startbrief van het pensioenfonds. Bij deze startbrief is een pensioenbrochure bijgevoegd waarin de pensioenregelingen en de uitvoering van deze regelingen op een voor iedereen te begrijpen wijze worden uitgelegd. De brochure is ook bedoeld als beknopt pensioenreglement. In overeenstemming met de door de koepelorganisaties geïntroduceerde doelstelling om eenvormige, eenduidige en duidelijke pensioenoverzichten te verstrekken, is in 2011 aan alle actieve deelnemers een uniform pensioenoverzicht (UPO) uitgereikt. In 2011 is tevens aan de gewezen deelnemers een UPO uitgereikt. In 2012 zullen de actieve deelnemers en gewezen deelnemers wederom een UPO uitgereikt krijgen. De commissie oriënteert zich nog op de mogelijkheid om ook aan de pensioengerechtigden een
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
15
‘UPO’ uit te reiken. Er is voor deze doelgroep echter geen landelijk format beschikbaar en de doelgroep is - alleen al binnen de pensioenfondspopulatie van pensioenfonds OWASE - heel divers samengesteld. Er zijn mensen met een ouderdomspensioen, met een tijdelijk ouderdomspensioen, met een nabestaandenpensioen, met een tijdelijk nabestaandenpensioen, met een wezenpensioen, met arbeidsongeschiktheidspensioen, etc. en er zijn mensen die gebruik hebben gemaakt van de keuzemogelijkheden die in het pensioenreglement vermeld staan. Ofwel de pensioengerechtigden krijgen een overzicht waarop enkel staat wat zij in een bepaald jaar aan pensioen krijgen, ofwel de mensen krijgen zoveel mogelijk de informatie zoals die ook op het reguliere UPO wordt gegeven - voor zover deze informatie voor hen relevant is - maar dan moet voor elke subgroep binnen de doelgroep een eigen format worden ontwikkeld. Gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden op het moment dat zij voornoemde status krijgen over bepaalde elementen - die voor hen op dat moment van belang zijn - in hun pensioenregeling geïnformeerd. Daarna worden de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde jaarlijks op de hoogte gehouden over belangrijke ontwikkelingen in hun pensioenregeling. In december 2011 is aan alle deelnemers en pensioengerechtigden weer een pensioenkrant gestuurd waarmee de mensen onder andere werden geïnformeerd over de actuele financiële situatie van het pensioenfonds en over de eigen verantwoordelijkheid om te zorgen voor een adequate pensioenvoorziening voor zichzelf en voor hun eventuele nabestaanden. Tevens werd aangegeven welke mogelijkheden er zijn om in eventuele tekorten te voorzien. De deelnemers en pensioengerechtigden ontvangen in de eerste helft van elk jaar een beknopt jaarverslag en in de tweede helft van het jaar een pensioenkrant.
2.2.9
Bestuursvergaderingen
Het bestuur van het pensioenfonds heeft het afgelopen jaar verscheidene keren vergaderd. De belangrijkste onderwerpen waren naast de reguliere beleidscyclus: − de financiële situatie van het pensioenfonds; − de ontwikkeling van de kostendekkende premie; − de toekenning van voorwaardelijke indexaties; − het actualiseren van de ABTN en het pensioenreglement; − de implementatie van de planning en control-cyclus voor het vermogensbeheer; − de invoering van integraal risicomanagement; − de uitkomsten van de ALM-studie en continuïteitsanalyse en de te ondernemen vervolgacties; − de zelfevaluatie van het bestuur en het deskundigheidsbeleid, in het bijzonder het profiel van bestuurslid; − het rooster van aftreden en de herschikking van de samenstelling van het bestuur. Sinds 2011 wordt de agenda van de bestuursvergaderingen gesplitst in een deel strategisch zaken van ca. 1,5 uur en een deel actuele zaken van ca. 1,5 uur. In het strategische deel van de vergadering worden per vergadering bepaalde specifieke beleidspunten besproken. De beleidsvoorbereiding vindt zoveel mogelijk in de commissies plaats.
2.2.10
ALM-studie 2010
Ortec BV heeft in opdracht van het pensioenfondsbestuur een ALM-studie uitgevoerd. Op 5 april 2011 heeft Ortec de uitkomsten van de ALM-studie aan het bestuur toegelicht. Bij een ALM-studie wordt gekeken naar de afstemming voor de langere termijn van vermogen/inkomsten van het pensioenfonds en verplichtingen/uitgaven van het pensioenfonds. Conclusies voor de korte termijn: -
een andere asset allocatie (beleggingsmix) heeft op korte termijn geen invloed op de solvabiliteitsrisico’s van het pensioenfonds en de koopkracht van de deelnemers; als (voor het basis economische scenario) een stijging van de rente en de inflatie wordt verwacht, dan is het wellicht verstandig om een deel van het inflatierisico af te dekken; aandelenderivaten hebben vanwege de huidige marktprijzen van deze derivaten geen risicoreducerende werking.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
16
Conclusies voor de lange termijn: -
-
als de kans op een dekkingstekort maximaal 5% mag zijn, dan kan de asset allocatie binnen ruime marges aangepast worden; als deze kans maximaal 3% moet zijn, dan kan het risico worden gereduceerd door: het uitbouwen van de afdekking van het renterisico naar ongeveer 75%, of door het reduceren van het percentage zakelijke waarden met ten minste 15%, of door het afdekken van het inflatierisico voor 25% in combinatie met het afdekken van het renterisico voor 100%, of door een combinatie van een lager percentage zakelijke waarden en meer renteafdekking (ten opzichte van de huidige afdekking); op de lange termijn wordt bij alle onderzochte alternatieven voldaan aan de huidige indexatieambitie van het gemiddeld toekennen van minimaal 80% van de indexaties.
Scenarioanalyses: Uit de scenarioanalyses bij de ALM-studie is naar voren gekomen dat het huidige pensioenfondsbeleid het gemiddeld genomen eigenlijk prima doet bij alle vier de economische scenario’s - basisscenario, inflatiescenario, stagflatiescenario, deflatiescenario - zowel voor wat betreft de dekkingsgraadontwikkeling als voor wat betreft de koopkrachtontwikkeling. De alternatieve beleidsvarianten hadden grotere uitslagen: als ze positiever zijn in het ene scenario, zijn ze negatiever in een ander scenario. Het huidige beleid is dus in voldoende mate afgestemd op onzekere economische ontwikkelingen.
2.2.11
Strategiedag bestuur
Het pensioenfondsbestuur heeft op 7 april 2011 een strategiedag gehouden. Tijdens de strategiedag werd ingegaan op de volgende vragen: "waar zijn we nu, waar willen we naar toe, hoe komen we daar en waar moeten we rekening mee houden". Alle belangrijke strategische onderwerpen zijn gezamenlijk doorgesproken. Het bestuur heeft een zgn. SWOT-analyse uitgevoerd, waarbij gekeken werd wat de sterke punten zijn van het pensioenfonds en wat de zwakke punten, welke kansen er zijn voor het pensioenfonds en welke bedreigen. Vervolgens is gediscussieerd over hoe van zwakke punten sterke punten gemaakt kunnen worden, van bedreigingen kansen en hoe sterke punten gebruikt kunnen worden om kansen te benutten. Op basis van de uitkomsten van de ALM-studie en de strategiedag heeft het bestuur een aantal beleidswijzigingen doorgevoerd en standpunten geformuleerd. Deze worden hieronder geschetst. Het bestuur heeft de volgende standpunten geformuleerd: Het bestaansrecht van het pensioenfonds staat niet ter discussie. Adequaat risicomanagement is/wordt momenteel gerealiseerd. De invoering van een reëel kader draagt niet bij aan een beter inzicht in de individuele pensioensituatie van deelnemers. Het bestuur zal niet op eigen initiatief een nieuw maatpensioen inrichten. De huidige pensioenpremie kan voorlopig gehandhaafd worden. Het bestuur heeft de volgende besluiten genomen: Het organigram van het pensioenfonds is geactualiseerd en opnieuw vastgesteld. Het huidige indexatiekader blijft gehandhaafd. De huidige indexatieambitie blijft voorlopig gehandhaafd. De huidige mix van 50% vastrentende waarden - 50% zakelijke waarden blijft gehandhaafd. Het pensioenfonds leent zelf geen aandelen uit, maar accepteert - onder nader te bepalen voorwaarden - dat de beleggingsfondsen waarin het pensioenfonds belegt dat wel doen. De ratings van S&P zijn leidend, als deze niet beschikbaar zijn gelden de ratings van Moody’s en als die ook niet beschikbaar zijn gelden de ratings van Fitch. Het bestuur heeft de ALM-benchmarks en SAA-beheerruimte per 1 oktober 2011 vastgesteld zoals beschreven in de (tweede) tabel in paragraaf 2.4.4 met bijbehorende voetnoten. Voor overschrijdingen van de bandbreedtes door marktontwikkelingen geldt een ‘gedoogtermijn’ van maximaal 6 maanden. Voor staatsobligaties en inflation linked obligaties geldt als ondergrens van de SAA-beheerruimte een gezamenlijk minimum van 30% van de totale beleggingsportefeuille.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
17
-
-
-
-
-
Staatsobligaties (EM debt) en credits (EM corporate) van Emerging Markets worden als overige zakelijke waarden geclassificeerd. Voor EM debt geldt een ALM-benchmark van 0% en een SAA-beheerruimte van minimaal 0% en maximaal 2,5% van de totale beleggingsportefeuille, met dien verstande dat tevens een gezamenlijk maximum van 13% geldt voor de beleggingscategorieën EM Debt, EM Corporate en EM aandelen. Voor EM corporate geldt een ALM-benchmark van 0% en een SAA-beheerruimte van minimaal 0% en maximaal 2,5% van de totale beleggingsportefeuille, met dien verstande dat tevens een gezamenlijk maximum van 13% geldt voor de beleggingscategorieën EM Corporate, EM Debt en EM aandelen, alsmede een gezamenlijk maximum van 5% voor de beleggingscategorieën EM Corporate en high yield-credits. High yield-credits blijven onverkort als overige zakelijke waarden geclassificeerd met een ALMbenchmark van 2,5% en een SAA-beheerruimte van minimaal 0% en maximaal 5%, met dien verstande dat tevens een gezamenlijk maximum van 5% geldt voor de beleggingscategorieën high yield-credits en EM Corporate. High yield-credits binnen de investment grade creditsfondsen worden niet bij de beleggingscategorie high yield-credits meegewogen. De portefeuille van een investment grade creditsfonds mag slechts voor maximaal 10% high yield-credits bevatten. Het beleid voor valuta-afdekking is als volgt vastgesteld: zodra voor 1,5% van de totale beleggingsportefeuille in een bepaalde valuta wordt belegd, geldt als beleidsuitgangspunt voor deze valuta een ALM-benchmark van 100% afdekking met een beheerruimte van ten minste 80% tot 100% afdekking. De ratingeisen die aan banken gesteld worden luiden als volgt: het maximum van 5% voor het beleggen in liquide middelen blijft ongewijzigd; bij banken met een lagere rating dan A- mogen geen liquide middelen worden uitgezet/aangehouden; er mag maximaal 1% van de totale portefeuille bij één enkele bank met ten minste een A--rating en maximaal 2,5% van de totale portefeuille bij één enkele bank met ten minste een AA--rating in liquide middelen worden aangehouden.
2.2.12
Bestuursvergadering 15 mei 2012
Op 15 mei 2012 heeft de bestuursvergadering over de jaarstukken plaatsgevonden. In deze vergadering heeft het pensioenfondsbestuur de jaarstukken over het boekjaar 2011 behandeld. Nadat nog enkele wijzigingen waren doorgevoerd, werden de jaarstukken op 30 mei 2012 door het bestuur formeel vastgesteld.
2.3
Pensioenparagraaf
De pensioenregeling die Stichting Pensioenfonds OWASE uitvoert is een voorwaardelijk geïndexeerde middelloon-pensioenregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst met gemaximeerde werkgeverspremie en met opbouw nabestaandenpensioen. Bovendien voorziet de pensioenregeling in een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, een tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis en een wezenpensioen op risicobasis. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling: het opbouwpercentage voor het levenslang ouderdomspensioen is 2,15%; de franchise in de ouderdomspensioenregeling is per 1 januari 2011 vastgesteld op € 14.423; de ploegentoeslag is voor de deelnemers, die onder de OWASE CAO vallen, met ingang van 1 januari 2011 voor 50% in het pensioengevend salaris opgenomen; voor de deelnemers die onder de RPC CAO vallen is het oude percentage van 20% blijven gelden; de pensioenpremie komt voor 75% voor rekening van de werkgever en voor 25% voor rekening van de werknemer. De totale pensioenpremie is momenteel vastgesteld op 30% van de pensioengrondslag; er geldt een flexibele ingangsdatum van het ouderdomspensioen (eerder of later dan de pensioenleeftijd van 65 jaar) het tijdelijk nabestaandenpensioen is vastgesteld op € 7.000 per jaar; het arbeidsongeschiktheidspensioen heeft een excedent-onderdeel voor inkomens boven het maximale WAO of WIA-dagloon;
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
18
-
tijdens volledige arbeidsongeschiktheid (WAO of WIA) vindt de opbouw van ouderdomspensioen voor 70% plaats. Voor gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is een opbouwstaffel vastgesteld.
De belangrijkste wijziging van de pensioenregeling in 2011 is het ophogen van het pensioengevende gedeelte van de ploegentoeslag van 35% naar 50% per 1 januari 2011. Per 1 januari 2011 is tevens de consignatietoeslag voor 50% pensioengevend. De pensioenaanspraken van de ex-partner op het verevend ouderdomspensioen worden met ingang van 1 januari 2011 (zo mogelijk) tegelijk met de pensioenaanspraken van de actieve deelnemer geïndexeerd op basis van de OWASE CAO-loonindex. Tot 1 januari 2011 werden de pensioenaanspraken van de expartner van een actieve deelnemer geïndexeerd op basis van de CPI prijsindex (alle huishoudens, afgeleid). Wanneer de deelnemer uit dienst treedt, worden de aanspraken van de ex-partner wel op basis van de CPI prijsindex geïndexeerd, tegelijk met de aanspraken van de gewezen deelnemer. Het bijzonder nabestaandenpensioen werd en wordt op basis van de prijsindex geïndexeerd. Vanwege de gestegen levensverwachting dienden de zgn. flexibiliseringsfactoren (ruil- en afkoopverhoudingen) in het pensioenreglement aangepast te worden. De actuaris van het pensioenfonds heeft de nieuwe factoren berekend. De nieuwe factoren zijn met ingang van 1 april 2011 van toepassing geworden. In verband met de structureel lage rekenrente zullen de factoren per 1 juli 2012 opnieuw worden aangepast.
2.3.1
Toeslagbeleid
Het indexatiebeleid van Stichting Pensioenfonds OWASE heeft een strikt voorwaardelijk karakter. Als sprake zou zijn geweest van een onvoorwaardelijk indexatiebeleid, dan had het pensioenfonds voor indexaties een reserve moeten aanhouden, maar voor het opbouwen en aanhouden van een dergelijke reserve ontbreken de financiële middelen. Het pensioenfonds heeft wel de ambitie om de indexaties zoveel als mogelijk is te realiseren. De indexaties moeten echter gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds (lees: uit de beleggingsopbrengsten). Indexatieambitie De indexatieambitie van het pensioenfonds is gebaseerd op de uitkomsten van de continuïteitsanalyse, die begin 2009 is uitgevoerd. De indexatieambitie luidt als volgt: Het bestuur streeft er naar om halfjaarlijks de pensioenuitkeringen van de gepensioneerden en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers te indexeren op basis van de CBS-consumentenprijsindex (alle huishoudens, afgeleid). Deze mensen mogen verwachten dat hun pensioenrechten in de komende jaren met een groot deel van de prijsindex worden verhoogd (80-100%). De verhoging kan per jaar verschillen. Zij kunnen voor de toekomst geen rechten ontlenen aan een verleende indexatie en aan de verwachting voor de komende jaren. Het bestuur streeft er naar om de pensioenaanspraken van actieve deelnemers per de data van de collectieve OWASE CAO-verhogingen te indexeren overeenkomstig de OWASE CAO-loonindex. Deze mensen mogen verwachten dat hun pensioenrechten in de komende jaren met een groot deel van de loonindex worden verhoogd (80-100%). De verhoging kan per jaar verschillen. Zij kunnen voor de toekomst geen rechten ontlenen aan een verleende indexatie en aan de verwachting voor de komende jaren. Indexatiekader De voorziening pensioenverplichtingen wordt onder het Financiële Toetsingskader (FTK) vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur. Ook bij het vaststellen van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt uitgegaan van deze rentetermijnstructuur. Er wordt een nominale dekkingsgraad bepaald. Op basis van deze nominale dekkingsgraad beoordeelt het bestuur of er op dat moment voldoende financiële middelen zijn om indexaties toe te kennen. Zoals reeds aangegeven wordt voor indexaties door het pensioenfonds geen geld gereserveerd. Als de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat kan het bestuur besluiten om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken aan te passen aan de loon- en prijsstijgingen. Voor de eventuele indexatie van de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers in de pensioenregeling bekijkt het bestuur eerst óf sprake is van looninflatie en zo ja, hoe hoog deze is. Het bestuur gaat daarbij uit van de collectieve OWASE CAO-verhogingen, de zgn. loonindex. Voor de eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen van pensioengerechtigden en voor de
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
19
pensioenaanspraken van gewezen deelnemers in de pensioenregeling bekijkt het bestuur eerst óf sprake is van een prijsinflatie en zo ja, hoe hoog deze is. Het bestuur gaat daarbij uit van de prijsindexcijfers die door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden vastgesteld (CPI alle huishoudens afgeleid), de zgn. prijsindex. Het bestuur bekijkt vervolgens hoe de financiële situatie van het pensioenfonds is. Het pensioenfonds moet op elk moment voldoende financiële middelen hebben om aan al zijn financiële verplichtingen te voldoen (bijvoorbeeld het uitbetalen van de pensioenuitkeringen) en moet tevens nog een reserve hebben. In totaal dient het pensioenfonds ten minste een zgn. dekkingsgraad van 105% te hebben (100% voor de verplichtingen plus 5% voor de reserve). Als de dekkingsgraad onder 105% zakt heeft het pensioenfonds een zgn. dekkingstekort. Als het pensioenfonds een dekkingsgraad van 105% heeft, heeft het geen financiële middelen om de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken te indexeren. Door te indexeren worden de verplichtingen van het pensioenfonds namelijk groter en aan grotere verplichtingen kan het pensioenfonds op dat moment niet voldoen. Naast de hiervoor genoemde reserve van 5% moet het pensioenfonds nog een aantal financiële reserves aanhouden. Deze reserves dienen om eventuele risico’s te kunnen opvangen (zoals een hele lage rentestand of het inzakken van de aandelenkoersen). Als het pensioenfonds onvoldoende financiële middelen heeft om alle reserves aan te houden heeft het pensioenfonds een zgn. reservetekort. Als geen sprake is van een reservetekort heeft het pensioenfonds op dat moment in beginsel voldoende middelen om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken volledig te indexeren en kan het bestuur bij de vaststelling van het indexatiepercentage zelfs rekening houden met indexaties die in het verleden niet konden plaatsvinden (maar dan mag door deze zgn. inhaalindexatie niet alsnog een reservetekort ontstaan). De grens voor volledig indexeren ligt op 100% van de reservetekortgrens. Als geen sprake is van een dekkingstekort maar wel van een reservetekort kan het bestuur besluiten de pensioenaanspraken gedeeltelijk te indexeren. Het bestuur hanteert daarvoor de zgn. lineaire indexatie-methode. De voor het bepalen van de financiële situatie relevante ijkdatum is de situatie één maand vóór de beoogde indexatieverlening. Voor de eventuele indexatie van de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers gaat het bestuur uit van de datum van de collectieve OWASE CAO-verhoging. Het bestuur beoordeelt de financiële situatie van het pensioenfonds op de datum die één maand vóór de beoogde indexatiedatum ligt. Voor de eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen van pensioengerechtigden en voor de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers beoordeelt het bestuur twee keer per jaar - per 1 januari en per 1 juli - of de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken geïndexeerd kunnen worden. Het bestuur beoordeelt de financiële situatie van het pensioenfonds op de datum die één maand vóór de beoogde indexatiedatum ligt. Voor de beoordeling of sprake is geweest van prijsinflatie kijkt het bestuur of de prijsindex is gestegen in de referteperiode van april tot oktober, resp. van oktober tot april (referteperiode van een halfjaar). Zoals reeds vermeld is het indexatiebeleid strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur beslist op basis van de actuele financiële situatie of en in hoeverre de pensioenaanspraken per een bepaalde datum kunnen worden aangepast. Als dat nodig is kan het bestuur eventueel ook andere factoren bij zijn beslissing laten meewegen. Indexatie per 1 juli 2010 en per 1 januari 2011 Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 6 juli 2010 beoordeeld of de pensioenen per 1 juli 2010 geïndexeerd konden worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van 1 oktober 2009 tot 1 april 2010 gestegen met 0,97%. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 112,1% op de zgn. ijkdatum van 1 juni 2010. De dekkingsgraad had ten minste 112,8% moeten zijn (reservetekortgrens). Er was sprake van een reservetekort van -0,7%. Dit betekende dat het pensioenfonds in beginsel niet voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 juli 2010 volledig te kunnen verhogen. Volgens het indexatiebeleid van het pensioenfonds kon de indexatie wel gedeeltelijk worden toegekend. De deelfactor op basis van het reservetekort was 91/100 (berekening: 112,1 - 105,0 / 112,8 -105,0). Het bestuur heeft vervolgens besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 juli 2010 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,88% (berekening: 91/100 x 0,97%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteerde een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,09%.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
20
Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 11 januari 2011 beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2011 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van 1 april 2009 tot 1 oktober 2010 gestegen met 0,28%. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 111,6% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2010. De dekkingsgraad had ten minste 114,4% moeten zijn (reservetekortgrens). Er was sprake van een reservetekort van -2,8%. Dit betekende dat het pensioenfonds in beginsel niet voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 januari 2011 volledig te kunnen verhogen. Volgens het indexatiebeleid van het pensioenfonds kon de indexatie wel gedeeltelijk worden toegekend. De deelfactor op basis van het reservetekort was 70/100 (berekening: 111,6 - 105,0 / 114,4 -105,0). Het bestuur heeft vervolgens besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 januari 2011 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,20% (berekening: 70/100 x 0,28%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteerde voor deze personen een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,08% per 1 januari 2011 en een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,09% per 1 juli 2010 (totaal is dit 0,08% +0,09% = 0,17%). Per 1 januari 2011 zijn de lonen van de werknemers, die vallen onder de OWASE CAO, met 0,65% verhoogd. Het bestuur heeft besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid aan de actieve deelnemers per 1 januari 2011 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,45% (berekening: 70/100 x 0,65%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteerde een niet gecompenseerde loonstijging van 0,20% per 1 januari 2011. Indexatie per 1 juli 2011 en per 1 januari 2012 Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 7 juli 2011 beoordeeld of de pensioenen per 1 juli 2011 geïndexeerd konden worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van 1 oktober 2010 tot 1 april 2011 gestegen met 1,57%. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 120,5% op de zgn. ijkdatum van 1 juni 2011. De dekkingsgraad diende ten minste 119,0% te zijn (reservetekortgrens). Er was dus sprake van een positieve reservepositie van 1,5%. Dit betekende dat het pensioenfonds voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 juli 2011 volledig te verhogen. Het bestuur heeft vervolgens besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 juli 2011 een volledige indexatie toe te kennen van 1,57% De positieve reservepositie bood - na het toekennen van de reguliere indexatie - tevens nog ruimte om een inhaalindexatie toe te kennen. Het pensioenfondsbestuur heeft daarom besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid per 1 juli 2011 bovenop de reguliere indexatie aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers tevens een inhaalindexatie toe te kennen van 0,17% en om per 1 juli 2011 ook het door de actieve deelnemers per 1 januari 2011 gemiste indexatiedeel met een inhaalindexatie van 0,20% alsnog toe te kennen. Na toekennen van deze inhaalindexaties was niet langer sprake van een indexatieachterstand. De dekkingsgraad per 1 juli 2011 (121,4%) werd meegewogen bij het indexatiebesluit. Helaas verslechterde de financiële situatie van het pensioenfonds na de vergadering van 7 juli 2011 als gevolg van de aanhoudende economische crisis en de sterke daling van de rekenrente. De verslechtering werd niet verwacht, maar de mogelijkheid van een verslechtering is in de bestuursvergadering van 7 juli 2011 wel besproken. Het bestuur zag geen reden om af te wijken van het reguliere indexatiebeleid. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 10 januari 2012 beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2012 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van 1 april 2011 tot 1 oktober 2011 gestegen met 0,89%. Begin 2012 zijn de lonen van de werknemers, die vallen onder de OWASE CAO, met terugwerkende kracht per 1 juli 2011 met 1,65% verhoogd. CAO-partijen hebben afgesproken dat deze verhoging pas per 1 januari 2012 tot het pensioengevende loon behoort. Het bestuur heeft daarom beoordeeld of per 1 januari 2012 aan de actieve deelnemers een indexatie toegekend zou kunnen worden. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 103,1% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2011. Er was niet alleen sprake van een reservetekort, maar ook van een dekkingstekort. De
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
21
dekkingstekortgrens ligt bij een dekkingsgraad van 105%. Dit betekende dat het pensioenfonds niet voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 januari 2012 te kunnen verhogen, ook niet gedeeltelijk. Het bestuur heeft vervolgens besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 januari 2012 geen indexatie toe te kennen. Na het niet toekennen van deze indexatie ontstaat voor deze personen een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,89% per 1 januari 2012. Het bestuur heeft eveneens besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid van het pensioenfonds ook aan de actieve deelnemers per 1 januari 2012 geen indexatie toe te kennen. Na het niet toekennen van deze indexatie resteert een niet gecompenseerde loonstijging van 1,65% per 1 januari 2012. Het bestuur probeert de gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. De eerstvolgende datum per wanneer het bestuur beoordeelt of geïndexeerd kan worden is 1 juli 2012.
2.3.2
Verwachte en gerealiseerde wijzigingen in het komend jaar
Het minimaal vereist eigen vermogen (de dekkingstekortgrens) wordt per 1 januari 2012 niet langer standaard op 105% vastgesteld, maar exact berekend. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt per 1 januari 2012 104,25%. CAO-partijen hebben afgesproken dat er een pensioenwerkgroep wordt ingesteld, die zal adviseren op welke wijze het STAR-pensioenakkoord kan worden geïmplementeerd. De werkgroep is inmiddels samengesteld. Ook vertegenwoordigers van het pensioenfondsbestuur en het pensioenbureau nemen zitting in deze werkgroep. De landelijke werkgroepen die onderdelen van het pensioenakkoord nader uitwerken komen in april 2012 met hun rapporten. De CAO-werkgroep Pensioen zal daarna bekijken op welke wijze de OWASEpensioenregeling aangepast dient te worden. Het is momenteel nog niet duidelijk welke wijzigingen noodzakelijk zullen zijn, maar de huidige regeling zal hoe dan ook ingrijpend gewijzigd worden. Duidelijk is in elk geval al wel dat het fiscale kader per 1 januari 2014 wordt afgestemd op een pensioenleeftijd van 67 jaar. De pensioenrichtleeftijd in de huidige pensioenregeling is 65 jaar.
2.4
Beleggingenparagraaf
2.4.1
Algemeen en beleggingsproces
Het bestuur heeft een beleggingscommissie ingesteld die in 2011 bestond uit twee bestuursleden en twee externe leden. Het ene externe lid is de heer R.M. Botter, het per 1 mei 2011 teruggetreden oudbestuurslid. De heer A.J.M. Bruijne is de externe voorzitter van de beleggingscommissie (zie paragraaf 1.2.5). De heer J. Boot van Insinger de Beaufort is de beleggingsadviseur van het pensioenfonds. Towers Watson verzorgt de beleggings- en performancerapportages en voert in samenwerking met het pensioenbureau van Dion wijzigingen door in de beleggingsportefeuille op basis van de besluiten van het bestuur en van de beleggingscommissie. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning, de beleidsvoorbereiding en coördineert de beleggingsadministratie. Het bestuur bepaalt de hoofdlijnen van het te voeren beleggingsbeleid door middel van de vaststelling van de lange termijn ALM-benchmark. Hiertoe wordt periodiek een Asset Liability Management (ALM) studie uitgevoerd. In een ALM-studie worden, op basis van bepaalde uitgangspunten, lange termijn prognoses gemaakt waarbij de ontwikkelingen van de bezittingen en de verplichtingen tegen elkaar worden afgezet. De laatste ALM-studie is in 2010 uitgevoerd. In 2011 zijn op basis van de uitkomsten van deze ALM-studie de hoofdlijnen van het beleggingsbeleid geactualiseerd en per 1 oktober 2011 zijn de ALM-benchmarks en de SAA-beheerruimte enigszins bijgesteld.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
22
De SAA-beheerruimte geeft aan binnen welke marges de beleggingscommissie, na advies van de beleggingsadviseur, op strategisch niveau mag afwijken van de ALM-benchmark. Dit SAA-beheer (Strategische Asset Allocatie-beheer) is gebaseerd op de verwachtingen op middellange termijn en de timing van de strategische aanpassingen. De SAA-benchmark die door de beleggingscommissie wordt vastgesteld, wordt opgesplitst in mandaten die door mandaatbeheerders deels op actieve wijze worden beheerd. Ook de implementatie hiervan en de aansturing van de mandaatbeheerders is de verantwoordelijkheid van de beleggingscommissie, ondersteund door de beleggingsadviseur, door Towers Watson en door het pensioenbureau. De behaalde rendementen van de ALM-benchmark, de SAAbenchmark en de mandaten worden gemeten zodat duidelijk wordt hoe het behaalde pensioenfondsrendement is opgebouwd en op basis van welke beslissingen dit rendement tot stand is gekomen.
2.4.2
Beleggingsklimaat en het beleggingsresultaat
2011 begon met enig optimisme voor de wereldeconomie en goede groeicijfers voor met name Duitsland en de andere kern Euro-landen. Hierdoor zette het cyclisch gedreven herstel van aandelenkoersen en grondstofprijzen gestaag door. Vele Amerikaanse bedrijven rapporteerden uitstekende kwartaalcijfers en analisten konden de ramingen voor winstgroei in 2011 licht positief bijstellen. Vanaf april begonnen de groeicijfers in de US tegen te vallen. Hoge olieprijzen raakten het consumentensentiment en er kwamen ook meer rapporten over productiestoringen naar aanleiding van de aardbeving in Japan. De schuldenproblematiek in de VS en de Europese periferielanden en de nog steeds zwakke Europese bankensector, stonden weer centraal en de ‘risk appetite’ nam snel af. De beurzen maakten in augustus 2011 een grote correctie door, gedreven door vertraging in de groei in de US, spanningen op de kredietmarkten in China en angst voor een zware recessie in Europa als gevolg van politieke besluiteloosheid rondom de aanpak van de schuldenproblematiek. Kredietopslagen in bankleningen en in leningen aan landen in Zuid-Europa liepen snel op tot gevaarlijke hoogten. Aan de andere kant vluchtten de overvloedige kasgelden naar veilige havens in Amerikaans schatkistpapier, Duitse staatsobligaties, USD en Zwitserse Frank. De rentestanden in de Europese swapcurve konden hierdoor nieuwe laagte punten van onder de 2% bereiken. De aandelenbeurzen bleven in het laatste kwartaal beweeglijk en zetten een voorzichtig herstel in. Pas nadat begin december een aantal economische indicatoren in de VS zoals PMI services, werkgelegenheid en consumentenbestedingen mee gingen vallen, de inflatiedruk in China beteugeld leek en de ECB met de LTRO faciliteit de banken in Europa overeind hield, leek het herstel meer fundamenteel gedragen. Sinds midden december ontwikkelden de kredietopslagen op bankleningen zich gunstig en was er een gezonde vraag naar aandelen met gestaag oplopende koersen als gevolg. In 2011 werd uitgegaan van een ongewijzigd economisch scenario t.o.v. het jaar daarvoor. De economische cyclus verliep daarmee ondanks grote problemen met banken en de hoge schuldenlast in de Westerse wereld volgens normale patronen: − In Westerse economieën traag economisch herstel met meerdere jaren van lage groei meest waarschijnlijk (U-vormig herstel). − Opkomende markten kunnen sneller groeien maar kans op oververhitting en inflatiedruk. − Verlaging schulden positie en hoge werkloosheid vormen een rem op de consumenten bestedingen. − Centrale banken zullen de rente voorlopig laag houden. Afloop van de geldverruimende maatregelen kan echter voor opwaartse druk op de rentetarieven zorgen. − Door lage groei zal de inflatie in Westerse economieën voorlopig beperkt blijven. Enkele kanttekeningen: het consumentenvertrouwen in de US maar ook in Europa is sterker dan sentiment indicatoren aangeven en de druk op de lange rente op basis van geldverruimende maatregelen door de centrale banken is vooralsnog beperkt. Investeringsbeslissingen In de eerste helft van 2011 is de portefeuille activiteit beperkt gebleven. Per saldo is de allocatie naar staatsleningen afgebouwd naar licht onderwogen. De opbrengsten zijn voor een deel belegd in een Europees vastgoedfonds. Vastgoed heeft sindsdien relatief goed gepresteerd, maar in absolute termen is het fonds meegegaan in de sell-off en daalde het bijna net zo veel als de Europese aandelenmarkt. Tevens is er een extra stap gezet in het uitbreiden van hoog dividend aandelen. Deze fondsen presteren relatief goed ten opzichte van de brede marktontwikkeling. In januari 2012 is de allocatie naar High Yield bonds opgehoogd met de aankoop van Pimco US High Yield. Vanaf eind maart 2011 is het portefeuille risico verder teruggebracht door een winstneming in de goudpositie. In juni is begonnen met het afbouwen van de overwogen positie in ‘inflation linked’. In
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
23
augustus is de inflation linked positie verder afgebouwd met als belangrijkste argument het afbouwen van de positie in Italië. De opslagen op Italiaanse obligaties bleven tot november doorstijgen. Nadat de nieuwe premier Monti overtuigende bezuinigingsmaatregelen aankondigde is de rente in Italië weer dalende tot ongeveer het niveau van augustus. Vrijkomende middelen zijn deels belegd in individuele staatsleningen met een looptijd van 7-9 jaar en een goede kredietkwaliteit. Dit betreft de landen Duitsland, Nederland, Frankrijk en Oostenrijk. Hierna is in overleg met het bestuur een grotere kaspositie aangehouden dan de beheerruimte toelaat. De duration van de portefeuille is hiermee iets verkort maar de praktische renteafdekking verbeterd.
2.4.3
Performance-analyse
Berekeningswijze subcategorie In absolute termen was er sprake van een positief rendement over het jaar 2011 (zie de tabel op de volgende pagina). Als de valuta-afdekking buiten beschouwing wordt gelaten, heeft de beleggingsportefeuille een rendement van 4,0% gerealiseerd. Als de valuta-afdekking wordt meegewogen, is het rendement lager, namelijk 3,0%. De gedeeltelijke afdekking van het valutarisico heeft de performance over het jaar 2011 dus nadelig beïnvloed. Ten opzichte van de ALM-benchmark heeft de portefeuille een outperformance gerealiseerd. Als de valuta-afdekking buiten beschouwing wordt gelaten, heeft de strategische assetallocatie (SAA) aan deze outperformance een positieve bijdrage geleverd van 6,4% en hebben de mandaatbeheerders een negatieve bijdrage geleverd van -0,6% (totaal 5,8%). Als de valuta-afdekking wordt meegewogen, is de bijdrage van de SAA iets lager, namelijk 5,4%. De outperformance wordt grotendeels veroorzaakt door de relatieve performance van de staatsobligatieportefeuille. Hierin bevinden zich beleggingen die worden gebruikt om het renterisico uit hoofde van de verplichtingen af te dekken. Doordat de rente in 2011 fors is gedaald, hebben deze beleggingen een hoog positief rendement laten zien. De ALM-Benchmark voor deze categorie betreft een index met een aanzienlijk lagere duratie en daardoor minder rentegevoelig. Hierdoor heeft de beleggingscategorie staatsobligaties een grote outperformance behaald over 2011. De zakelijke waardenportefeuille heeft over 2011 een outperformance behaald ten opzichte van de ALMbenchmark. Dit is veroorzaakt door de outperformance van de beleggingscategorie emerging markets aandelen en doordat er niet meer belegd is in de beleggingscategorie aandelen Azië Japan, welke een slecht resultaat heeft laten zien in 2011. Deze beleggingscategorie maakte tot en met oktober 2011 echter nog wel voor 5% deel uit van de ALM-benchmark Ook de categorie overige zakelijke waarden heeft over 2011 een outperformance laten zien. Ondanks het feit dat alle categorieën binnen de overige zakelijke waardenportefeuille waarin daadwerkelijk belegd wordt, een underperformance hebben laten zien, kent de categorie overige zakelijke waarden als geheel toch een outperformance. De oorzaak hiervan is dat in geheel 2011 niet is belegd in private equity, maar dat deze slecht presterende beleggingscategorie tot 1 oktober 2011 wel deel heeft uitgemaakt van de ALM-benchmark.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
24
Performanceoverzicht (YTD) *
Beleggingscategorie
2011
2011
2011
2011
2011
2011
Feitelijke positie per 31-122011 (x € 1 mln)
Feitelijke positie per 31-12-2011 (in %)
Rendement Portefeuille
Bijdrage SAA en Mandaatbeheer (in %)
Rendement ALMBenchmark
ALMbenchmark
(in %)
(in %)
(in %)
Staatobligaties ** Bedrijfsobligaties Inflation-linked obligaties Liquiditeiten
189,6 68,8 29,1 23,6
34,6 12,6 5,3 4,3
21,9 1,8 -4,0 -
18,8 -0,4 0,1 -
3,1 2,2 -4,1 -
30 10 10 0
Totaal Vastrentende waarden
311,1
56,8
11,8
10,3
1,5
50
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
111,9 22,7 13,3 45,8
20,4 4,1 2,4 8,4
0,7 -11,7 -11,9 -9,5
-2,6 4,1 0,1 11,8 -0,7
3,3 -15,8 -12,0 -11,8 -8,8
12 8 0 5 15
193,7
35,4
-4,4
1,6
-6,0
40
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen Hedgefunds met volatielere elementen High Yield credits Private Equity
18,7 14,4 -
3,4 2,6 -
-13,5 12,2 -
-0,3 -0,3 -5,4
-13,2 12,5 5,4
2,5 2,5 2,5
-
-
-
0,0
0,0
0
12,1 -
2,2 -
1,9 -
-4,4 23,5
6,3 -23,5
2,5 0
Totaal Overige zakelijke waarden
45,2
8,3
-2,7
1,1
-3,8
10
Totaal excl. valuta-afdekking
549,9
100,5
4,0
5,8
-1,8
Totaal incl. valuta-afdekking
547,3
100,0
3,0
4,8
-1,8
Noord Amerika *** Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
Totaal Zakelijke waarden
*
Uitgaande van het (nieuwe) strategische beleggingsbeleid, zoals het bestuur dat per 1 oktober 2011 heeft vastgesteld. ** De categorie staatsobligaties bestaat uit twee fondsen met een lange duration en vijf losse staatsobligaties. De voor de ALM-benchmark gehanteerde index heeft een veel kortere duration. Dit leidt tot een enigszins vertekend beeld bij het weergeven van het relatieve rendement. *** Inclusief allocaties naar het BNP Global High Income Equity Fund, BNP L Fund – Bond Convertible World, iShares Macquarie Global Infrastructure fonds die in werkelijkheid wereldwijde aandelenfondsen zijn.
Het resultaat van de beleggingsportefeuille op de totalen uitgesplitst naar het rendement van de ALMbenchmark, de bijdrage van de strategische assetallocatie (SAA) en de bijdrage van de mandaatbeheerders): 2011 In % Vastrentende waarden
Rendement ALMbenchmark
Bijdrage SAA
Bijdrage mandaatbeheerders
Totaal resultaat
1,5
10,5
-0,2
11,8
Aandelen
-6,0
2,3
-0,7
-4,4
Overige zakelijke waarden
-3,8
3,6
-2,5
-2,7
Totaal excl. valuta-afdekking
-1,8
6,4
-0,6
4,0
Totaal incl. valuta-afdekking
-1,8
5,4
-0,6
3,0
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
25
Performanceoverzicht (YTD)
2010
2010
2010
2010
2010
2010
Feitelijke positie per 31-12-2010 (x € 1 mln)
Feitelijke positie per 31-12-2010 (in %)
Rendement Portefeuille
Bijdrage SAA en Mandaatbeheer (in %)
Rendement ALMBenchmark
ALMbenchmark
(in %)
(in %)
Staatobligaties * Bedrijfsobligaties Inflation linked obligaties
127,0 80,5 70,3
23,9 15,1 13,2
12,7 4,9 0,1
10,6 - 0,1 - 0,4
2,1 4,8 0,5
30 10 10
Totaal Vastrentende waarden
277,8
52,2
7,1
4,7
2,4
50
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
101,9 25,7 15,5 51,2
19,2 4,8 2,9 9,6
15,9 25,3 27,4 7,0
- 7,4 - 2,0 - 0,5 -25,6 - 4,7
23,3 27,3 27,9 25,6 11,7
15 5 4,5 3,5 12
194,3
36,5
15,4
- 5,7
21,1
40
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen Hedgefunds met volatielere elementen High Yield credits Private Equity
16,4 32,9 -
3,1 6,2 -
12,4 37,1 -
0,7 - 1,7 - 28,9
11,7 38,8 28,9
2,5 2,5 2,5
-
-
-
-
-
0
11,8 -
2,2 -
11,5 -
11,5 - 41,3
41,3
0 2,5
Totaal Overige zakelijke waarden
61,1
11,5
25,6
- 5,5
31,1
10
Totaal excl. valuta-afdekking
533,2
100,2
12,1
-0,4
12,5
Totaal incl. valuta-afdekking
532,1
100,0
10,4
- 2,1
12,5
Beleggingscategorie
Noord Amerika ** Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
Totaal Zakelijke waarden
*
**
(in %)
De categorie staatsobligaties bevat twee fondsen met een lange duration. De voor de ALM-benchmark gehanteerde index heeft een veel kortere duration. Dit leidt tot een enigszins vertekend beeld bij het weergeven van het relatieve rendement. Inclusief allocaties naar het BNP Global High Income Equity Fund, BNP L Fund – Bond Convertible World, iShares Macquarie Global Infrastructure fonds die in werkelijkheid wereldwijde aandelenfondsen zijn
Het resultaat van de beleggingsportefeuille op de totalen uitgesplitst naar het rendement van de ALMbenchmark, de bijdrage van de strategische assetallocatie (SAA) en de bijdrage van de mandaatbeheerders): 2010 Rendement ALMbenchmark
In % Vastrentende waarden
Bijdrage SAA
Bijdrage mandaatbeheerders
Totaal resultaat
2,4
5,4
-0,7
7,1
Aandelen
21,1
-5,6
-0,1
15,4
Overige zakelijke waarden
31,1
-0,6
-4,9
25,6
Totaal excl. valuta-afdekking
12,5
0,4
-0,8
12,1
Totaal incl. valuta-afdekking
12,5
-1,3
-0,8
10,4
2.4.4
De huidige ALM-benchmark en SAA-bandbreedtes
Tot 1 oktober 2011 golden de hieronder vermelde ALM-benchmarks en beheerruimtes:
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
26
Tot 1 oktober 2011: Strategische beheerruimte van de SAA-benchmark
in % ALM-benchmark Beleggingscategorie Benchmark index Vastgesteld door: Assetmix
Benchmark Bestuur
Minimum Bestuur
Maximum Bestuur
Feitelijke posities * 31-12-2010
100
Vastrentende waarden Zakelijke waarden
50 50
45 40
60 55
52 48
Vastrentende waarden
50
45
60
52
JPMorgan New EMU
30
25
50
24
Barcap Euro Overall Over 5 years Lehman Euro Aggregate Credit - Corporate Euribor
10
0
20
13
10
0
20
13
0
-5
5
2
Zakelijke waarden
50
40
55
48
Aandelen Overige zakelijke waarden
40 10
25 0
45 20
36 11
40
25
45
36
Staatsobligaties (Eur. Unie, ex Conv; AAA/AA/A) Staatsobligaties: Inflation Linked AAA/AA/A Credits AAA/AA/A/BBBrating (incl. OL) ** Liquiditeiten
Aandelen Aandelen ontwikkelde landen: Europa Aandelen ontwikkelde landen: Noord Amerika Aandelen ontwikkelde landen: Azië Japan Aandelen ontwikkelde landen: Azie overig Aandelen Emerging Markets
MSCI AC Europe
12
MSCI North America
15
28
MSCI AC Far East
3,5
MSCI AC Far East ex JP
4,5
MSCI EM (Emerging Markets)
5
0
10
8
10
0
20
11
EPRA Total Return Index EUR S&P GSCI Gold Index Spot
2,5
0
5
3
2,5
0
5
6
S&P GSCI Index Spot Indx
2,5
0
5
-
Euribor +5%
0
0
5
-
Citigroup High Yield Market Capped Index DJ STOXX Priv. EQ 20 TR
0
0
5
2
2,5
0
5
-
100 100 100 0
80 80 80 0
100 100 100 100
86 0 0
16
12
16
15
Overige zakelijke waarden Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen (goud incl. mining) Commodities: andere delfstoffen (energie) Hedgefunds met volatielere rendementen High yield credits Private Equity Risicobeperkingen afdekking van valuta exposure Beleggingen in USD Beleggingen in JPY *** Beleggingen in GBP **** Beleggingen in overige valuta's Modified duration inv. grade obligaties (jaar):
conform VPV
*
Het bestuur accepteert dat de beheerruimte tijdelijk wordt overschreden wanneer deze overschrijding het enkele gevolg van marktontwikkelingen is. ** Het bestuur heeft op 3 maart 2009 besloten dat een beperkt percentage van ten hoogste 10% high yield credits in een investment grade creditsfonds waarin het pensioenfonds belegt is toegestaan, mits de belegging in dit fonds bij de aankoop een omvang heeft van ten hoogste € 15 miljoen. *** Het pensioenfonds had in het gehele boekjaar 2010 geen in Japanse Yen genoteerde beleggingen. **** Het bestuur heeft op 21 april 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie op tactische gronden besloten om de afdekking van de GBP volledig los te laten. De ALM-benchmark is niet aangepast. Als de GBP onder de € 0,75 zakt dient de afdekking weer opgetrokken te worden naar ten minste 80%.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
27
In de bestuursvergadering van 27 september 2011 heeft het pensioenfondsbestuur de ALM-benchmarks en beheerruimtes opnieuw vastgesteld (zie onderstaande tabel). Deze benchmarks en beheerruimtes gelden per 1 oktober 2011.
Per 1 oktober 2011: Strategische beheerruimte van de SAA-benchmark 1
in % ALM-benchmark Beleggingscategorie Benchmark index Vastgesteld door: Assetmix
Benchmark Bestuur
Minimum Bestuur
Maximum Bestuur
Feitelijke posities * 31-12-2011
100
Vastrentende waarden Zakelijke waarden
50 50
45 40
60 55
57 43
Vastrentende waarden
50
45
60
57
50
35
Staatsobligaties (Eur. Unie, ex Conv; ten minste A-)
JPMorgan New EMU
Staatsobligaties: Inflation Linked (ten minste A-) Credits (ten minste BBB-, incl. OL) 2 Liquiditeiten (ten minste A-, resp. AA-) 4
Barcap Euro Overall Over 5 years Lehman Euro Aggregate Credit - Corporate Euribor
30 30
3
10
20
5
10
0
20
13
0
-5
5
4
Zakelijke waarden
50
40
55
43
Aandelen Overige zakelijke waarden
40 10
25 0
45 20
35 8
Aandelen
40
25
45
35
Aandelen ontwikkelde landen: Europa Aandelen ontwikkelde landen: Noord Amerika Aandelen ontwikkelde landen: Azië Aandelen Emerging Markets 5
MSCI AC Europe
15
MSCI North America
12
29
MSCI AC Far East
5
MSCI EM (Emerging Markets)
8
3
10 EPRA Total Return Index EUR S&P GSCI Gold Index Spot S&P GSCI Index Spot Indx JP Morgan GBI-EM Global Diversified Index JP Morgan CEMBI Broad Diversified Index Citigroup High Yield Market Capped Index
Overige zakelijke waarden Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen (goud incl. mining) Commodities: overig Staatsobligaties Emerging Markets (EM Debt) 5 Credits Emerging Markets (EM Corporate) 5, 6 High yield credits 6
5
6
0
20
8
2,5
0
5
3
2,5
0
5
3
2,5 0
0 0
5 5
-
0
0
5, 6
-
2,5
0
6
2
100 100 0
80 80 0
100 100 100
82 0 0
16
12
18
15,7
13
2,5 2,5
5
Risicobeperkingen afdekking van valuta exposure Beleggingen in USD Beleggingen in GBP Beleggingen in overige valuta's 7 Modified duration inv. grade obligaties (jaar): 1
conform VPV
Het bestuur accepteert dat de beheerruimte tijdelijk - gedurende maximaal 6 maanden - wordt overschreden wanneer deze overschrijding het enkele gevolg van marktontwikkelingen is. Duurt de overschrijding langer dan 6 maanden en wenst de beleggingscommissie niet te rebalancen, dan dient de commissie vóór afloop van de termijn toestemming te vragen aan het bestuur. Indien het bestuur toestemming verleent wordt daarbij een nieuwe maximumtermijn gesteld cq. wordt de beleidsruimte aangepast.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
28
2
3 4
5 6 7
Het bestuur accepteert dat een investment grade creditfonds waarin het pensioenfonds belegt een beperkt percentage van ten hoogste 10% high yield credits in portefeuille heeft. Het toegestane percentage blijft gehandhaafd op maximaal 10%. Bij overschrijding moet het creditfonds in beginsel afgestoten worden. Wenst de beleggingscommissie het fonds niet af te stoten, dan dient de commissie onverwijld toestemming te vragen aan het bestuur. Het bestuur neemt op basis van een voorstel van de commissie een besluit over het al dan niet afstoten. NB. de beleggingscommissie kan voor deze IG-creditfondsen dus niet terugvallen op de beheerruimte voor high yield credits. Het minimum van 30% geldt voor beide categorieën staatsobligaties gezamenlijk. Er mag maximaal 1% van de totale portefeuille bij één enkele bank met ten minste een A--rating en maximaal 2,5% van de totale portefeuille bij één enkele bank met ten minste een AA--rating in liquide middelen worden aangehouden. Is het gewenste totale percentage liquide middelen hoger, dan dienen deze over meerdere banken te worden gespreid. Aan de custodian wordt een ratingeis van ten minste A- gesteld. Liquide middelen mogen ook in andere valuta dan in Euro’s worden aangehouden. De afdekkingseisen gelden echter onverkort voor cashbeleggingen in andere valuta. Voor de categorieën EM aandelen, EM Debt en EM Corp geldt een gezamenlijk maximum van 13% van de totale portefeuille. Voor de categorieën High Yield en EM Corp geldt een gezamenlijk maximum van 5% van de totale portefeuille. Indien voor 1,5% of meer van de totale beleggingsportefeuille in een bepaalde valuta wordt belegd, dient het bestuur voor deze valuta afdekkingseisen te formuleren: als beleidsuitgangspunt geldt daarvoor een ALMbenchmark van 100% afdekking met een beheerruimte van ten minste 80% tot 100% afdekking.
2.4.5
Vooruitblik 2012
Naast de schuldencrisis binnen Europa zijn er meer zaken die de financiële markten in zijn greep houden. De markt negeert meer en meer de solvabiliteitsproblemen in Griekenland, Ierland en Portugal. Toch blijven er legio onzekerheden voor 2012: − Zal China getroffen worden door een vastgoedcrisis? − Ontstaat er inflatiedruk in de opkomende landen door de stijging van de voedselprijzen? − Raakt de betalingsbalans van de US en van Japan verder uit evenwicht? − Houdt de FED de US motor aan de praat? − Zal sprake zijn van deflatie of inflatie? − Wat is de invloed van de bezuinigingen op de economie in West-Europa? − Wordt het financieringsprobleem opgelost door meer begrotingsdiscipline? − Is bij emerging market debt sprake van een bubble? − Wat is de invloed van de overheid op de werking van de financiële markten, in het bijzonder van de Volcker-rule en Basel 3 op het bankenstelsel? − Zal het consumentenvertrouwen stijgen? Grosso modo zijn de economische groeiverwachtingen iets gedaald ten opzichte van een jaar geleden. Inflatieverwachtingen en werkloosheid zijn iets verhoogd ten opzichte van begin 2011. Algemene visie van macro economen is dat er binnen de gehele Euro-zone een negatieve groei over 2012 zal optreden. Dit is de recessie die de markten in augustus 2011 zijn gaan inprijzen. Indien onzekerheden over het financieren van overheidstekorten stap voor stap afnemen zouden de economische groeicijfers voor Europa wel eens mee kunnen vallen. Het jaar 2012 zal naar verwachting in belangrijke mate een volatiel beeld laten zien en markten die zich zijwaarts bewegen. De verwachting is dat de rendementen voor de komende jaren over de hele linie beperkt zullen zijn. Het pensioenfondsbestuur zal zich ook in 2012 weer uitgebreid laten informeren en adviseren over de economische ontwikkelingen door de beleggingscommissie en de beleggingsadviseur.
2.5
Financiële paragraaf
2.5.1
Algemeen
Sinds 2007 geldt het Financiële Toetsingskader (FTK). In dit berekeningsmodel is de financiële positie van het pensioenfonds sterk afhankelijk van renteschommelingen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de duration (rentegevoeligheid) van de pensioenverplichtingen hoger is dan de duration van de beleggingen. Als de rente omhoog gaat neemt de financiële positie van het pensioenfonds toe en als de rente omlaag gaat neemt de financiële positie af. Om dit effect te verkleinen heeft het pensioenfonds participaties
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
29
aangekocht in het Robeco Inst. Long Duration Euro Governement Bond Fund 20 (LDI 20-fonds) en in het Robeco Inst. Long Duration Euro Governement Bond Fund 40 (LDI 40-fonds). De duration van deze beleggingsfondsen bedragen resp. 20 en 40. Het verschil - de mismatch - tussen de duration van de pensioenverplichtingen en de duration van de beleggingen en de gevolgen van deze mismatch zijn met behulp van deze fondsen in relevante mate verkleind. Een pensioenfonds moet de omvang van de verwachte uitgaande kasstromen vaststellen op basis van verwachte marktontwikkelingen en prudente verzekeringstechnische grondslagen waaronder begrepen de voorzienbare trend in overlevingskansen. Het pensioenfonds past de AG prognosetafel 2010-2060 toe, die in 2010 is gepubliceerd, met een correctie op basis van de zgn. ervaringssterfte. De beroepsbevolking heeft namelijk een andere - over het algemeen hogere - levensverwachting dan de gehele bevolking.
2.5.2
Het verslagjaar 2011
Het pensioenfonds heeft het jaar 2011 afgesloten met een negatief resultaat van € 55,2 miljoen. De gemiddelde rekenrente is gedurende 2011 afgenomen van 3,45% eind 2010 naar 2,74% eind 2011 waardoor de verplichtingen zijn toegenomen. De verplichtingen zijn eind 2011 met € 74,5 miljoen toegenomen ten opzichte van eind 2010. Eind 2010 had het pensioenfonds een VPV van € 456,7 miljoen, eind 2011 was dat € 531,3 miljoen. Het vermogen van het pensioenfonds is gedurende 2011 aangegroeid met bijna € 19,4 miljoen. De toename van het vermogen is grotendeels te danken aan de stijging van de koersen van de vastrentende waarden in 2011 als gevolg van de sterke daling van de rente. Eind 2010 had het pensioenfonds een vermogen van € 533,3 miljoen, eind 2011 was dat € 552,7 miljoen. De groei van de verplichtingen werd dus bij lange na niet gecompenseerd door de groei van het vermogen. Hierdoor is de dekkingsgraad van het pensioenfonds afgenomen. Samenvatting van de financiële positie van het fonds en ontwikkelingen gedurende het jaar:
Pensioenfondsvermogen in € 1000
Stand per 1 januari 2011
Technische voorzieningen in € 1000
533.296
Beleggingsresultaten
20.975
Premiebijdragen
15.690
Werknemersgelden expiratie IPR
456.678
Dekkingsgraad in %
116,8
937
Uitkeringen
- 17.494
Wijziging marktrente
66.822
Overige
Stand per 31 december 2011
- 705
7.757
552.699
531.257
104,0
Het saldo van baten en lasten over de afgelopen jaren kan als volgt worden geanalyseerd: Bedragen x € 1000 Premieresultaat Interestresultaat Overig resultaat
2011
2010
2009
2008
2007
2.940
4.597
4.256
7.748
6.603
14.742
46.093
50.577
- 54.013
13.338
- 72.833
- 51.933
- 387
- 76.874
19.090
- 55.151
- 1.243
54.446
- 123.139
39.031
Het positieve premieresultaat duidt op een kostendekkende premie (zie ook paragraaf 2.5.5). Het positieve interestresultaat is voornamelijk het gevolg van de stijging van de vastrentende waarden ten gevolge van de daling van marktrente. Het overig resultaat is voor het overgrote deel toe te schrijven
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
30
aan de daling van de marktrente met als gevolg een stijging van de voorziening pensioenverplichtingen (zie ook paragraaf 2.6.1). Het bestuur heeft in 2010 besloten om de zgn. excassokostenopslag op de voorziening pensioenverplichtingen (VPV) om prudente redenen per 31 december 2010 van 2% van de VPV naar 2,25% op te hogen. In 2011 is bekeken of de opslag verder opgehoogd dient te worden, maar het percentage van 2,25% kon worden gehandhaafd.
2.5.3
Dekkingsgraad
Onder dekkingsgraad wordt verstaan de waarde van de bezittingen van het pensioenfonds, uitgedrukt in een percentage van de voorziening pensioenverplichtingen. Per 31 december 2011 is de nominale dekkingsgraad op basis van de FTK-methode 104,0%. De dekkingsgraad per 31 december (op basis van de jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld: in % Dekkingsgraad per 31 december
2011
2010
2009
2008
2007
104,0
116,8
119,2
105,9
147,3
3,45
3,86
3,50
4,80
Gemiddelde rekenrente
2,74 *
* In afwijking van de reguliere berekeningswijze van de rekenrente, heeft DNB de rekenrente ultimo 2011 vastgesteld op basis van een gemiddelde over de laatste drie maanden.
Grafiek van de dekkingsgraadontwikkeling sinds december 2008 (vlak na het begin van de kredietcrisis):
Dekkingsgraadontwikkeling pensioenfonds OWASE 125%
120% 115%
110%
105% 100%
95% dec08
mrt09
jun09
sep09
Dekkingsgraad
dec09
mrt10
jun10
sep10
dec10
Dekkingstekortgrens
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
mrt11
jun11
sep11
dec11
Reservetekortgrens
pagina
31
2.5.4
Richtlijnen van De Nederlandsche Bank
Onderdekking Indien op enig moment de dekkingsgraad daalt tot onder de 105% is er sprake van onderdekking van het fonds. In die situatie moet DNB hiervan op de hoogte worden gebracht en zal er binnen 3 maanden een herstelplan ter beëindiging van de onderdekking moeten worden ingediend. De situatie van onderdekking dient binnen 3 jaar na het optreden hiervan te zijn beëindigd. Per 31 december 2011 bedroeg de FTK dekkingsgraad 104,0% zodat er sprake was van onderdekking, de solvabiliteit van het pensioenfonds was ontoereikend. Oud korte termijn herstelplan herleeft Eind februari 2009 bedroeg de dekkingsgraad 101,3% en was er ook sprake van een dekkingstekort. De situatie van onderdekking heeft twee maanden geduurd, tot eind april 2009. In verband met het dekkingstekort heeft het bestuur toen een korte termijn herstelplan opgesteld en bij DNB ingediend. Dit herstelplan is gedurende de rest van 2009 van toepassing geweest. Eind 2009 was er gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer van een dekkingstekort, zodat het herstelplan met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing was. Eind september 2011 was er echter wederom sprake van onderdekking. Het ‘oude’ korte termijn herstelplan uit 2009 herleefde daarom per 30 september 2011. Het herstelplan blijft van toepassing tot opnieuw drie kwartaaleinden geen sprake meer is van een dekkingstekort. Reservetekort Van een reservetekort is sprake indien de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening voor de pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's ook nog de buffers voor beleggingsrisico's en andere bestemde reserves aan te houden. Indien er op enig moment sprake is van een reservetekort dient DNB hierover te worden ingelicht en moet er binnen 3 maanden een plan worden ingediend om het reservetekort te beëindigen. De reserves dienen binnen maximaal 15 jaar weer op het gewenste niveau te worden gebracht. De vereiste dekkingsgraad zoals die voortvloeit uit de solvabiliteitsvoorschriften volgens de Pensioenwet bedroeg ultimo 2011 117,3%. De actuele dekkingsgraad lag met 104,0% ruim onder deze zgn. reservetekortgrens. De reservepositie van het pensioenfonds was negatief. Per 31 december 2011 was er - naast het dekkingstekort - tevens sprake van een omvangrijk reservetekort. Oud lange termijn herstelplan herleeft De vereiste dekkingsgraad bedroeg ultimo 2008 111,0%. De dekkingsgraad lag ultimo 2008 met 105,9% onder de zgn. reservetekortgrens. Per 31 december 2008 was er eveneens sprake van een reservetekort. De situatie van reservetekort heeft tot eind mei 2009 geduurd. In verband met het reservetekort heeft het bestuur toen een lange termijn herstelplan opgesteld en bij DNB ingediend. Ook dit lange termijn herstelplan is gedurende de rest van 2009 van toepassing geweest. Eind 2009 was er gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer van een reservetekort, zodat dit herstelplan met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing is. Mei 2010 ontstond er opnieuw een reservetekort. Per 1 juni 2010 herleefde het ‘oude’ lange termijnherstelplan (het korte termijn herstelplan herleefde nog niet per deze datum, want er was op dat moment nog geen sprake van een dekkingstekort). Ultimo 2011 was er nog steeds sprake van een reservetekort. Het herstelplan blijft van toepassing totdat er drie kwartaaleinden geen sprake is geweest van een tekort. Herstelplan In verband met het dekkings- en reservetekort begin 2009 heeft het bestuur een korte termijn- en lange termijnherstelplan opgesteld. De hersteltermijn voor opheffing dekkingstekort werd door de overheid verlengd van maximaal 3 jaar tot maximaal 5 jaar. De hersteltermijn voor opheffing reservetekort bleef maximaal 15 jaar. In het korte termijn-herstelplan werd rekening gehouden met de verlaagde financiële positie per eind februari 2009. De uitgangspunten voor het lange termijn-herstelplan en de ondersteunende continuïteitsanalyse werden door het pensioenfondsbestuur vastgesteld op 3 maart 2009. Het herstelplan werd op 31 maart 2009 ingediend bij DNB.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
32
DNB heeft bij brief van 1 juli 2009 bevestigd dat het herstelplan akkoord is bevonden. Zowel het korte termijn-herstelplan als het lange termijn-herstelplan waren met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing, aangezien gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer was van een tekort. Het lange termijn herstelplan herleefde echter per 1 juni 2010 en het korte termijn herstelplan herleefde per 30 september 2011. Beide herstelplannen zijn begin 2012 nog steeds van kracht. Het herstelplan werd opgesteld met inachtneming van de uitgangspunten zoals die door DNB waren voorgeschreven. Uit het herstelplan bleek herstelkracht. Opheffing van het dekkingstekort werd naar verwachting in een periode van 3 jaar gehaald. Opheffing van het reservetekort werd naar verwachting in een periode van 5 jaar gehaald. Volgens het herstelpad zou de dekkingsgraad ultimo 2011 108,1% moeten zijn. Ook een herstelplan is echter een benadering van de werkelijkheid. Dit betekent dat de werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad in positieve of negatieve zin kan afwijken van het verwachte herstelpad, waardoor de financiële positie van het fonds zich sneller of langzamer kan herstellen dan voorzien. Het verwachte herstelpad is dan ook niet gelijk aan het kritieke herstelpad. Uiterlijk op 31 december 2013 dient de financiële positie op basis van het herstelplan dusdanig te zijn hersteld dat geen sprake meer is van onderdekking en uiterlijk op 31 december 2023 dient de financiële positie dusdanig te zijn hersteld dat geen sprake meer is van reservetekort. Het herstel wordt naar verwachting tijdig gerealiseerd. Sturingsmiddelen In het herstelplan werd gebruik gemaakt van het sturingsmiddel toeslagverlening. Het toeslagbeleid - het indexatiekader - diende terughoudend en strikt te worden nageleefd. Per 1 januari 2009 werden geen toeslagen toegekend aan inactieven (en actieven). Per 1 juli 2009, 1 januari 2010 en 1 april 2010 werden wel toeslagen toegekend. Per 1 juli 2010 werd een gedeeltelijk toeslag toegekend aan de inactieven en per 1 januari 2011 werd een gedeeltelijke toeslag toegekend aan de inactieven en de actieven. Per 1 juli 2011 werd een toeslag toegekend aan de inactieven en werden tevens inhaalindexaties toegekend aan de inactieven en aan de actieven. Na 1 juli 2011 was geen sprake meer van een indexatieachterstand. Per 1 januari 2012 werden geen toeslagen toegekend, noch aan de inactieven, noch aan de actieven. De besluiten om wel of geen toeslagen te verlenen waren in overeenstemming met het herstelplan en met het reeds bestaande beleid zoals opgenomen in de ABTN. Evenwichtige belangenbehartiging In het herstelplan werd voornamelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid de toeslagverlening te korten om tot herstel te komen. Alle deelnemers worden door deze maatregel getroffen. Het bestuur was en is dan ook van mening dat hij met dit beleid recht doet aan het uitgangspunt van evenwichtige belangenbehartiging. Ook bij eventuele verdergaande maatregelen zal het bestuur dit uitgangspunt hanteren bij de besluitvorming.
2.5.5
Kostendekkende premie volgens de FTK-methode
De beleidsregels van De Nederlandsche Bank schrijven voor dat de premie kostendekkend dient te zijn. De door het pensioenfonds in 2011 ontvangen pensioenpremie van € 15,7 miljoen is hoger dan de door de actuaris voor 2011 berekende zuiver kostendekkende premie van € 15,1 miljoen, maar lager dan de voor 2011 berekende gedempte kostendekkende premie van € 15,8 miljoen. De kostendekkende premie fluctueert van jaar tot jaar, mede als gevolg van wijziging van het rentepercentage. Voor zover de in 2011 ontvangen premies hoger zijn dan de kostendekkende premie is het meerdere toegevoegd aan de vrije reserve van het pensioenfonds en dient dit ter versterking van de financiële positie van het pensioenfonds. Kostendekkende premie vs. daadwerkelijke pensioenpremie Werkgevers en werknemers betalen gezamenlijk een pensioenpremie van 30% van de pensioengrondslag(som). Deze 30% is de premie die het pensioenfonds daadwerkelijk in rekening brengt. Tot oktober 2010 was er altijd sprake van een marge tussen de daadwerkelijke premie van 30% en de kostendekkende premie. De premie van 30% lag voorheen altijd wat hoger dan door de pensioenwet wordt voorgeschreven. Volgens de pensioenwet dient het pensioenfonds een premie in rekening te brengen die ten minste kostendekkend is. Het gaat hierbij om de kosten van de opbouw van de nominale pensioenaanspraken en om de uitvoeringskosten. De nominale aanspraken vormen ca. 60% van het uiteindelijke pensioen
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
33
van de deelnemer. De overige 40% van het pensioen wordt gevormd door indexaties. Indexaties zijn bij pensioenfonds OWASE echter strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur besluit of een indexatie al dan niet wordt toegekend. De deelnemers hebben geen recht op indexatie. Voor de indexaties wordt geen geld gereserveerd en voor de indexaties wordt ook geen premie betaald. Indexaties dienen uit de beleggingsopbrengsten te worden gefinancierd. Zuiver kostendekkende premie vs. gedempte kostendekkende premie Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de zuiver kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie. De zuiver kostendekkende premie wordt jaarlijks op 31 december vastgesteld voor het gehele komende jaar op basis van de rekenrente over december. Het pensioenfonds hanteert naast de zuiver kostendekkende premie ook een gedempte kostendekkende premie. Deze gedempte kostendekkende premie is voor het bestuur het uitgangspunt bij de vaststelling van de pensioenpremie die daadwerkelijk in rekening wordt gebracht. Ook de gedempte kostendekkende premie wordt jaarlijks op 31 december voor het komende jaar vastgesteld, maar op basis van de gemiddelde rekenrente over de voorliggende periode van 12 maanden (deze zgn. dempingsperiode van 12 maanden is een eigen keuze van het pensioenfonds; het pensioenfonds mag ook een langere dempingsperiode hanteren). a.
De zuiver kostendekkende premie 2011 en 2012
De zuiver kostendekkende premie voor 2011 werd op 31 december 2010 vastgesteld (rekenrente 3,42%). De zuiver kostendekkende premie voor 2011 was 29,0%. De zuiver kostendekkende premie voor 2012 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2011 (rekenrente 2,76%). De zuiver kostendekkende premie voor 2012 is 34,4% en is dus (fors) hoger dan 30%. b.
De gedempte kostendekkende premie 2011 en 2012
De gedempte kostendekkende premie voor 2011 werd op 31 december 2010 vastgesteld (rekenrente 3,23%). De gedempte kostendekkende premie voor 2011 werd op dat moment berekend op 30,3%, hetgeen wat hoger was dan 30%. De gedempte kostendekkende premie voor 2012 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2011 (rekenrente 3,33%). De gedempte kostendekkende premie voor 2012 is 29,8%, hetgeen wat lager is dan 30%. Het gaat hierbij dan wel om een hele geringe marge. De premie voor 2011 was niet kostendekkend De gedempte kostendekkende premie voor 2011 is berekend op 15.783. De ontvangen premie bedroeg 15.690. De pensioenpremie voor het jaar 2011 was daarmee net niet kostendekkend. De premie voor 2012 is net kostendekkend, maar voldoet toch niet aan de eisen Ten opzichte van begin 2011 was de financiële situatie begin 2012 helaas niet verbeterd. Dat kwam door de extreem lage rente waarmee het pensioenfonds zijn verplichtingen moet berekenen (een lage rente leidt tot hoge verplichtingen). Per 31 december 2011 was de dekkingsgraad 104,0% en was er sprake van een (gering) dekkingstekort. De premie voor 2012 diende daardoor niet alleen kostendekkend te zijn. Voor het pensioenfonds geldt voor 2012 tevens - evenals voor alle pensioenfondsen met een dekkingstekort - de zgn. premiedekkingsgraadeis (PDG-eis). Volgens deze eis dient de premie bij te dragen aan het herstel van de financiële situatie. De feitelijke premie bedraagt 30% en de (gedempte) kostendekkende premie bedraagt 29,8%.Volgens de PDG-eis zou de pensioenpremie voor het pensioenfonds voor 2012 echter ten minste 30,9% van de pensioengrondslag moeten bedragen. Het pensioenfonds voldoet dus niet aan de PDG-eis. Het bestuur heeft voor 2012 een adempauze aangevraagd Om aan de premiedekkingsgraadeis te voldoen, zou de feitelijke pensioenpremie voor 2012 opgehoogd moeten worden met 0,9%. Het pensioenfondsbestuur heeft bij De Nederlandse Bank (DNB) ontheffing gevraagd van de PDG-eis (een zgn. ‘adempauze’ voor de duur van 1 jaar). DNB heeft het verzoek om een ‘adempauze’ inmiddels gehonoreerd. De premie hoeft daarom vooralsnog niet aangepast te worden. Naar een sluitende financiële opzet in 2013 Per 1 januari 2013 dient echter hoe dan ook sprake te zijn van een sluitende financiële opzet (de premie dient dan ten minste kostendekkend te zijn en - als sprake is van een dekkingstekort - dient de premie tevens bij te dragen aan het herstel). Inmiddels is de ervaring dat daarbij niet zonder meer uitgegaan kan worden van een optimistisch economisch herstelscenario, bijvoorbeeld van een verwachte rentestijging.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
34
Als per 1 januari 2013 de OWASE-pensioenregeling - mede naar aanleiding van het landelijke pensioenakkoord - wordt gewijzigd, dan zal per die datum ook de financiële opzet van het pensioenfonds moeten worden herzien. Het bestuur zal in 2012 samen met CAO-partijen en met oog voor de belangen van alle stakeholders bekijken welke maatregelen genomen moeten worden om tot een sluitende financiële opzet te komen.
2.5.6
Herverzekering
In de financiële opzet van het pensioenfonds wordt rekening gehouden met normaal voorkomende risico’s. Het risico voor het pensioenfonds van kort leven (lees: vroegtijdig overlijden) is dan ook opgenomen in de financiële opzet en dus ook in de vastgestelde pensioenpremie. Voor het risico voor het pensioenfonds van arbeidsongeschiktheid geldt dit eveneens. Het pensioenfonds heeft ter afdekking van de risico’s als gevolg van uitzonderlijke situaties van overlijden en arbeidsongeschiktheid een herverzekering afgesloten. Deze herverzekering is ondergebracht bij Alhermij. Het gaat hierbij om een integrale stop-loss verzekering voor het totale risico van overlijden en arbeidsongeschiktheid. Per 1 januari 2011 en per 1 januari 2012 zijn de bij Alhermij afgesloten herverzekeringen verlengd.
2.5.7
Uitvoeringskosten
In de jaarrekening worden in toelichting 24 de pensioenuitvoeringskosten toegelicht. Op basis van deze uitgaven en (deels) niet zichtbare kosten van beleggingen zijn de kosten van het fonds als volgt weer te geven. In deze opstelling wordt bij de kosten van de beleggingen geen inschatting gemaakt van de transactiekosten en marktimpact van de onderliggende beleggingsfondsen. De kosten zijn gebaseerd op de gerapporteerde kosten (de zogenaamde Total Expense Ratio). Bedragen x € 1000
31-12-2011
31-12-2010
Onderverdeling uitvoeringskosten Administratiekosten
439
460
Bestuursondersteuning
215
208
Communicatiekosten
152
135
Bestuurskosten
178
274 984
Pensioenadministatiekosten Directe kosten beleggingen Indirecte kosten beleggingen
1.077
612
496
1.594
1.583
Kosten beleggingen
2.206
2.079
Totaal uitvoeringskosten
3.190
3.156
Op basis van de Aanbeveling van de Pensioenfederatie zijn uit deze gegevens de volgende kengetallen te berekenen:
2011
2010
2.898
2.931
Kosten pensioenadministratie per deelnemer
339,54
367,45
Kosten beleggingen per deelnemer
761,16
708,63
Totaal Pensioenverplichtingen (* € 1000)
531.257
456.678
Totaal kosten in % van verplichtingen
0,600%
0,691%
Aantal deelnemers actief en gepensioneerd
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
35
De kosten van de beleggingen zijn te verdelen in actief en passief beheer en weer te geven als onderstaande kengetallen: Bedragen x € 1000
31-12-2011
31-12-2010
1.255
1.139
951
940
Actief / passief beheer Kosten actief beheer Kosten passief beheer
2.206
Totaal
2.079
Gemiddeld belegd vermogen Actief beheer
256.850
235.083
Passief beheer
249.221
286.629
506.071
Totaal
521.712
Kosten in % belegd vermogen Kosten actief beheer
0,489%
0,484%
Kosten passief beheer
0,382%
0,328%
Totaal
2.5.8
0,436%
0,398%
Vooruitzichten 2012
Het beleid van het pensioenfondsbestuur is gericht op het herstel van de vermogenspositie en van de dekkingsgraad. Een daling van de dekkingsgraad kan echter niet worden uitgesloten.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
36
2.6
Actuariële paragraaf
2.6.1
Actuariële analyse van het saldo van baten en lasten
Bedragen x € 1000
2011
2010
16.618 - 12.893 - 570
16.901 - 11.511 - 793
2.940
4.597
6.294 - 606 15.072 - 6.018
4.319 - 429 47.560 - 5.357
14.742
46.093
19 506 - 418 - 6.458 - 66.822 197 - 216 0 384 - 25 0
- 22 429 19 - 4.516 - 38.203 -2 340 - 10.155 208 - 31 0
- 72.833
- 51.933
- 55.151
- 1.243
Premieresultaat Premiebijdragen Pensioenopbouw Onttrekking uit premie voor uitvoeringskosten
Interestresultaat Directe beleggingsopbrengsten Beleggingskosten Indirecte beleggingsopbrengsten Rentetoevoeging
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten Resultaat op levenskansen Resultaat op arbeidsongeschiktheid Toeslagen Wijziging marktrente (ultimo jaar) Resultaat op kosten Resultaat op uitkeringen Overige mutaties in technische voorzieningen * Overige baten Wijziging herverzekeringsdeel technische voorzieningen Overige lasten
Totaal saldo van baten en lasten
* De post "Overige mutaties in technische voorzieningen" werd in 2010 in overwegende mate bepaald door de overgang naar de nieuwe sterftegrondslagen en de wijziging in opslag excassokosten van 2% naar 2,25%.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
37
2.6.2
Uitkomsten van de solvabiliteitstoets
Bedragen x € 1000
31-12-2011
Uitgedrukt in de VPV
Aanwezig vermogen
552.699
104,0%
Af: VPV volgens FTK-methode
531.257
100,0%
26.563
5,0%
-5.121
-1,0%
- 65.601
-12,3%
-70.722
-13,3%
Af: minimaal vereist eigen vermogen (5%)
Dekkingspositie Af: vereist eigen vermogen (excl. minimaal vereist eigen vermogen) Overige voorzieningen
Reservepositie
2.7
Risicoparagraaf
2.7.1
Risico- en beheersingsbeleid
Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Risicobeheersing en Interne Controle zijn speerpunten van het beleid. Het bestuur heeft in 2011 de beleidscyclus voor het integraal risicomanagement nader uitgewerkt en geïmplementeerd. Alle risicogebieden en de bijbehorende beheersmaatregelen zijn door het bestuur behandeld. Per risicogebied zijn de risico’s geïdentificeerd, is beleid bepaald, is dat beleid geïmplementeerd en is een adequate monitoring gerealiseerd. Het bestuur heeft een evaluatiekalender vastgesteld, waarin wordt geregeld wanneer van welk risicogebied de beheersmaatregelen nader wordt geëvalueerd. De risicobeheerparagraaf in de ABTN zal in de eerste helft van 2012 nog enigszins aangepast en uitgebreid worden. Het gaat om de volgende risicogebieden: − Matchingrisico − Marktrisico − Kredietrisico; − Verzekeringstechnisch risico − Omgevingsrisico − Operationeel Risico * − Uitbestedingsrisico − IT-risico * − Integriteitsrisico − Juridisch risico * Het operationele risico en het IT-risico vallen bij het pensioenfonds onder het uitbestedingsrisico. Niet het pensioenfonds, maar de externe dienstverleners dienen het operationele risico en het IT-risico te beheersen. Het pensioenfonds dient daarover in het kader van zijn uitbestedingsbeleid goede afspraken te maken met die externe dienstverleners, want het pensioenfonds blijft wel verantwoordelijk voor de beheersing van deze risico’s. De risicogebieden kennen ook subrisicogebieden. In totaal kunnen er 42 (sub)risicogebieden onderscheiden worden. Voor elke (sub)gebied is een risicokaart - IRM-kaart - aangelegd waarop het risico en de bijbehorende beheersmaatregelen worden beschreven. Op elke kaart wordt een inschatting gegeven van de kans dat het risico zich voordoet, de impact als het risico zich voordoet en de mate van beheersing van het risico. Ook wordt op elke kaart aangegeven wanneer de kaart wordt geëvalueerd. De verschillende evaluatiemomenten worden aangetekend op de evaluatiekalender. De beleidscyclus is daarmee gerealiseerd en operationeel.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
38
Risicobeheersmaatregelen Bij de beheersing van risico’s wordt er naar vier beheersmaatregelen gekeken: Risico-identificatie Risicobeleid Implementatie en uitvoering van het risicobeleid Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid Hieronder worden deze vier beheersmaatregelen kort toegelicht. Risico-identificatie Bij identificatie wordt gekeken in welke mate en op welke wijze het pensioenfonds een bepaald risico geïdentificeerd heeft. De identificatie dient op een systematisch en structureel proces te zijn gebaseerd en het bestuur dient betrokken te zijn bij het hele proces. Het proces dient beschreven en vastgelegd te worden. Risico’s kunnen worden onderscheiden in financiële en niet-financiële risico’s. Bij de identificatie van financiële risico’s zijn ook de gebruikte modellen (bijvoorbeeld een ALM-model) van belang: welk model is het, is het model state of the art, welke parameters worden gebruikt en zijn die parameters actueel. Risicobeleid De kwaliteit van het risicobeleid als beheersmaatregel wordt bepaald door een adequate vastlegging van de mate waarin en de wijze waarop men het risico wenst te beheersen (acceptatienorm / tolerantiegrenzen). Voor het beleid zijn ook de keuzes die het bestuur ten aanzien van de beheersing van risico’s heeft gemaakt, de prioriteiten die het bestuur daarbij heeft gesteld, de belangenafweging die het bestuur daarbij heeft gemaakt en de motivering van deze keuzes, prioriteiten en afweging van belang. Implementatie en uitvoering van het risicobeleid Bij implementatie wordt gekeken naar de mate waarin en wijze waarop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de organisatie van het pensioenfonds en processen, procedures en richtlijnen in de AO/IC van het pensioenfonds zijn geïmplementeerd, teneinde uitvoering te geven aan het risicobeleid. Van belang hierbij is dat er een goede scheiding is tussen de uitvoerende en de controlerende taken binnen het pensioenfonds. Bij financiële risico’s dienen de parameters die gebruikt worden voor de modellen tijdig geëvalueerd en zo nodig aangepast te worden. Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid De mate waarin en de wijze waarop wordt toegezien - en bijgestuurd - op de specifieke risico’s en de getroffen beheersmaatregelen, bijvoorbeeld door middel van ALM-studies, continuïteitsanalyses, risicoanalyses, scenarioanalyses, stresstesting, performancerapportages, financiële rapportages, accountantsrapporten, actuariële rapporten, compliancerapporten, SLA-rapportages, SAS70verklaringen, foutenanalyses. Er wordt gekeken naar de kwaliteit van deze monitoring. Van belang hierbij is dat er frequente en heldere rapportages voor het bestuur zijn en dat er door het bestuur - als er bijgestuurd moet worden - ook tijdig bijgestuurd wordt.
2.7.2
Beleggingsrisico’s
In 2011 is het beleggingsbeleid op een aantal punten bijgesteld, mede op basis van de uitkomsten van de ALM-studie die in het vierde kwartaal van 2010 werd uitgevoerd (zie paragraaf 2.2.10 en 2.2.11). De belangrijkste beleggingsrisico’s zijn markt-, prijs-, valuta- en kredietrisico. Het beleggingsbeleid is vastgesteld in overeenstemming met de Pensioenwet en de daarin opgenomen eisen inzake de kostendekkende premie, het indexatiebeleid en het (minimaal) vereiste eigen vermogen. Binnen het huidige beleggingsbeleid wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding over de verschillende beleggingscategorieën en regio’s.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
39
2.7.3
Actuariële risico’s
Najaar 2010 zijn de zgn. prognosetafels AG 2010-2060 verschenen en is tevens de nieuwe TW ervaringssterfte 2010 gepubliceerd. In de nieuwe prognosetafels is de sterftetrend verdisconteerd. De tafels wijzen op een sterkere toename van de levensverwachting, dan drie jaar eerder - bij de publicatie van de vorige prognosetafels - werd verwacht. Door toepassing van de prognosetafels is het langlevenrisico voor het pensioenfonds sterk gereduceerd. Overige relevante actuariële risico’s zijn het overlijdens- en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Deze risico’s worden regelmatig gecheckt. Voor deze risico’s is een stop loss-verzekering afgesloten (zie paragraaf 2.5.6).
2.7.4
Renterisico
Het pensioenfonds is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente omdat de duration van de beleggingen en van de verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en nadelen (minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van alternatieve strategieën. Het bestuur heeft er in 2007 voor gekozen om het verschil tussen de duration van de beleggingen en de duration van de verplichtingen te verkleinen. Het renterisico werd op deze wijze aanzienlijk verminderd. De beslissing werd ingegeven door de verwachting dat de rente zou gaan dalen. Het bleek een goede beslissing op het juiste moment te zijn. Inmiddels is de situatie echter enigszins gewijzigd. Na in 2007 en 2008 te zijn gedaald is de lange rente gedurende 2009 en 2010 gestegen, in augustus van 2010 opeens weer sterk gedaald, maar vervolgens weer gestegen. In de eerste helft van 2011 is de rente gestegen en er werd toen nog een verdere rentestijging verwacht. In de tweede helft van 2011 is de rente echter - tegen de verwachting in - sterk gedaald. Dat heeft er toe geleid dat de financiële positie van het pensioenfonds is verslechterd.
2.8
Toekomstparagraaf
2.8.1
Crisisplan
Alle pensioenfondsen dienen een financieel crisisplan op te stellen om zich beter voor te bereiden op crisissituaties. In zo’n crisisplan worden de volgende vragen behandeld: − Wanneer is sprake van een crisis? − Wat is de kritieke dekkingsgraad? − Welke maatregelen kunnen worden genomen? − Welke maatregelen zijn realistisch? − Wat is het financiële effect van deze maatregelen? − Welke belangen moeten afgewogen worden? − Hoe en wanneer wordt met belanghebbenden gecommuniceerd? − Hoe komt het bestuur tot een besluit? − Hoe wordt het crisisplan getoetst? Overeenkomstig de wettelijke eis had het pensioenfonds op 1 mei 2012 een door het bestuur vastgesteld crisisplan. Het bestuur heeft het crisisplan op 15 mei 2012 nader besproken, op een aantal punten nog enigszins aangepast en vervolgens opnieuw vastgesteld.
2.8.2
Landelijk pensioenakkoord
In 2012 en wellicht ook in 2013 wordt de invoering van een nieuw pensioenstelsel voorbereid. Op dit moment is nog niet duidelijk hoe het nieuwe stelsel zal worden vorm gegeven. In het landelijke
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
40
pensioenakkoord worden alleen de hoofdlijnen geschetst. Duidelijk is wel dat het nieuwe stelsel ingrijpende gevolgen zal hebben voor de pensioenfondsen en dus ook voor pensioenfonds OWASE. Het pensioenfonds voert de pensioenregeling uit die CAO-partijen afspreken. Het bestuur participeert in de CAO Werkgroep Pensioen die CAO-partijen zal adviseren over de noodzakelijke en gewenste wijziging van de pensioenregeling. In het verlengde van de invoering van het nieuwe pensioenstelsel heeft de regering tevens een wetsvoorstel Versterking bestuur pensioenfondsen bij de Tweede Kamer ingediend. Volgens dat voorstel zou de organisatiestructuur van het pensioenfonds weer gewijzigd moeten worden. In 2007 en 2008 is de structuur reeds gewijzigd in verband met de invoering van de Pensioenwet. Deze wijzigingen zouden op basis van het wetsvoorstel weer deels teruggedraaid moeten worden. Er is echter nog veel discussie over het wetsvoorstel en wellicht dat het voorstel nog aangepast wordt. Het bestuur is van oordeel dat de huidige organisatiestructuur prima functioneert
Hardenberg, 30 mei 2012 Stichting Pensioenfonds OWASE Het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
J.W. Floor Secretaris
Disclaimer Voor zover de informatie in dit bestuursverslag betrekking heeft op (verwachtingen voor) de toekomst kunnen door het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE met betrekking tot de juistheid en volledigheid van gegevens vanzelfsprekend geen garanties worden gegeven. Aan deze gegevens kunnen daarom ook geen rechten worden ontleend.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
41
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds is op 25 november 2008 ingesteld. Het pensioenfondsbestuur legt jaarlijks op basis van o.a. het jaarverslag verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over de beleidskeuzes voor de toekomst, het gevoerde beleid, de uitvoering hiervan en de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance. Voor de goede orde dient opgemerkt te worden dat het verantwoordingsorgaan niet belast is met het intern toezicht. Voor het intern toezicht wordt driejaarlijks een visitatiecommissie ingehuurd om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. Het verantwoordingsorgaan kijkt met name of er een evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het verantwoordingsorgaan heeft in de nieuwe - huidige - organisatiestructuur behalve zijn eigen wettelijke taken ook een aantal taken van de vroegere deelnemersraad toebedeeld gekregen (zie paragraaf 1.2.2). In de huidige structuur is er geen deelnemersraad meer. Het verantwoordingsorgaan heeft voor zichzelf een reglement vastgesteld op basis van de uitgangspunten van de Pension Fund Governance. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording van het orgaan vastgesteld. In het kader van de deskundigheidsbevordering heeft het verantwoordingsorgaan begin 2011 - en ook begin 2012 - voor zijn leden een cursusdag georganiseerd. De leden van het verantwoordingsorgaan hebben tevens de studiedag van het bestuur in oktober 2011 bijgewoond. De leden van het verantwoordingsorgaan zijn voldoende ingevoerd in de complexe pensioenmaterie en het reilen en zeilen van het pensioenfonds om het door het bestuur gevoerde beleid, de uitvoering van dat beleid, en de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes voor de toekomst op zijn merites te kunnen beoordelen. Om een beeld te krijgen van zijn eigen functioneren heeft het verantwoordingsorgaan begin 2010 een evaluatie uitgevoerd. Daaruit kwam naar voren dat het verantwoordingsorgaan naar behoren functioneert. In de eerste helft van 2012 zal wederom een zelfevaluatie worden uitgevoerd. In het overleg tussen het bestuur en het verantwoordingsorgaan, dat over het boekjaar 2011 is gehouden zijn de volgende onderwerpen/ontwikkelingen aan de orde geweest: Beleid (m.n. het beleggingsbeleid, het communicatieplan, het deskundigheidsplan met het profiel van bestuurslid) Waarborgen voor interne beheersing (risicomanagement) Financiële en actuariële analyses Reactie en beleid bestuur op de eurocrisis; gevolgen voor de dekkingsgraad Herstelplan Vooruitzichten Het verantwoordingsorgaan heeft in het kader van zijn taakuitoefening kennisgenomen van de jaarstukken (bestuursverslag, jaarrekening, actuarieel rapport, accountantsverslag). 2011 is het vierde jaar waarin het verantwoordingsorgaan in functie is. Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan geïnformeerd over belangrijke ontwikkelingen. Bij het overleg met het pensioenfondsbestuur is door de voorzitter van het bestuur, de heer Meijerink, een toelichting gegeven op alle relevante ontwikkelingen bij het pensioenfonds. Voor zover het verantwoordingsorgaan dat kan beoordelen heeft het bestuur - binnen hetgeen in zijn vermogen ligt - de juiste maatregelen genomen met een juiste afweging van de belangen van alle betrokkenen. Bevindingen Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen: Het verantwoordingsorgaan heeft zich op basis van de jaarstukken en de toelichting op de belangrijke ontwikkelingen door het bestuur een adequaat beeld kunnen vormen van de financiële situatie van het pensioenfonds, van het gevoerde beleid, van de uitvoering van dat beleid, van de beleidskeuzes voor de toekomst, en van de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance. Conclusie Het verantwoordingsorgaan komt tot de volgende conclusie: Het verantwoordingsorgaan heeft op basis van de beschikbare informatie geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de beleidskeuzes die het bestuur voor het boekjaar 2011 en voor de toekomst heeft
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
42
gemaakt, aan de wijze waarop het bestuur uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid en aan de naleving van de Pension Fund Governance door het bestuur. Het verantwoordingsorgaan heeft met instemming kennis genomen van de implementatie van het integraal risicomanagement en van de inrichting van een gestructureerd intern control framework. Het verantwoordingsorgaan vertrouwt er op dat het bestuur ook het komende jaar doortastend zal optreden met een juist oog voor de belangen van alle betrokkenen.
Hardenberg, 30 mei 2012 Stichting Pensioenfonds OWASE Het verantwoordingsorgaan,
F. Schepers Voorzitter
R.H. de Jonge Secretaris
Reactie van het bestuur Het bestuur heeft de volgende reactie gegeven op de bevindingen en de conclusie van het verantwoordingsorgaan: Het pensioenfondsbestuur kan zich vinden in het oordeel van het verantwoordingsorgaan en dankt het verantwoordingsorgaan voor het in hem gestelde vertrouwen.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
43
JAARREKENING
2011
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
44
Balans per 31 december 2011 Balans per 31 december 2011 na toerekening van het saldo van baten en lasten: Bedragen x € 1000
2011
2010
Toelichting op pagina
Activa Beleggingen
54
552.539
533.203
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
57
194
218
Vorderingen en overlopende activa
57
2.080
908
Overige activa (liquide middelen)
57
1.485
1.147
556.298
535.476
Totaal Passiva Stichtingskapitaal en reserves
58
21.232
76.383
Technische voorzieningen
59
531.451
456.896
Overige voorzieningen
61
16
17
Overige schulden en overlopende passiva
61
3.599
2.180
556.298
535.476
104,0%
116,8%
Totaal Dekkingsgraad * in % *
Dekkingsgraad (op basis van de grondslagen van de jaarrekening) wordt hierbij gedefinieerd als pensioenvermogen gedeeld door de technische voorzieningen. Het pensioenvermogen is gelijk aan het totaal activa minus overige schulden en overlopende passiva.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
45
Staat van baten en lasten over 2011 Staat van baten en lasten over 2011: Bedragen x € 1000
2011
2010
Toelichting op pagina
Baten Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
67
16.618
16.901
Beleggingsresultaten
69
20.760
51.450
Overige Baten
70
130
82
37.508
68.433
Totaal Lasten Pensioenopbouw
70
12.893
11.511
Indexering en overige toeslagen
70
6.458
4.516
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
70
6.018
5.357
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
70
- 17.278
- 17.449
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
71
- 396
- 349
Pensioenuitkeringen
71
17.494
17.109
Pensioenuitvoeringskosten
71
984
1.144
Wijziging marktrente
73
66.822
38.203
Overige wijzigingen in de voorziening voor pensioenverplichtingen
73
60
9.590
Saldo overdracht van rechten
73
- 450
- 16
Overige lasten
74
54
60
92.659
69.676
- 55.151
- 1.243
Totaal Saldo van baten en lasten
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
46
Samenvatting van de actuariële analyse Bedragen x € 1000
2011
2010
Premieresultaat
2.940
4.597
14.742
46.093
- 66.822
- 38.203
- 6.011
- 13.730
- 55.151
- 1.243
Interestresultaat Wijziging rekenrente Overig resultaat
Totaal
Bestemming van het saldo van baten en lasten Bedragen x € 1000
Bestemmingsreserves Overige reserves
Totaal
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
2011
2010
-
-
- 55.151
- 1.243
- 55.151
- 1.243
pagina
47
Kasstroomoverzicht over 2011 2011
2010
16.692
16.802
694
520
Betaalde pensioenuitkeringen
- 17.494
- 17.109
Betaalde waardeoverdrachten
- 244
- 504
44
44
Resultatendeling herverzekeraars
-
-
Betaalde premies herverzekering
- 54
- 60
- 984
- 1.144
-9
266
- 1.355
- 1.185
92.126
66.165
5.086
4.449
- 94.913
- 71.441
- 606
- 429
1.693
- 1.256
338
- 2.441
0
0
338
- 2.441
Saldo liquide middelen 1 januari
1.147
3.588
Saldo liquide middelen 31 december
1.485
1.147
Bedragen x € 1000
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangen waardeoverdrachten
Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars
Betaalde pensioen uitvoeringskosten Mutatie overige vorderingen en schulden
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer
Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten Netto kasstroom Koers- en omrekeningsverschillen op liquide middelen
Mutatie liquide middelen
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
48
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2011 1
Inleiding
Het doel van Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle (hierna ‘het pensioenfonds’) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het pensioenfonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de volgende aangesloten ondernemingen:
Aangesloten ondernemingen: *
Combipac B.V. Dion B.V. Future Pipe Industries B.V. Handelsonderneming Schinkel-Schouten B.V. Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland * Schoeller Arca Systems B.V. Schoeller Arca Systems Services B.V. Trepak Image Systems B.V. Sima Kunststoffen B.V.
-
Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Staf B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de vestiging van RPC Bebo Nederland in Beuningen. De vestiging van RPC Bebo Nederland in Goor is per 1 januari 2011 gesloten. Voormalige medewerkers van deze vestiging die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling.
Deze ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE. De uitvoeringsovereenkomsten zijn in 2010 geactualiseerd en in 2011 door het pensioenfonds en alle aangesloten ondernemingen opnieuw ondertekend.
2
Overeenstemmingsverklaring
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het bestuur heeft op 15 mei 2012 de jaarrekening opgemaakt.
3
Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling
3.1
Algemeen
Alle bedragen zijn vermeld in Euro’s. Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
49
3.2
Schattingen en veronderstellingen
De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden of opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden.
3.3
Opname van een actief of een verplichting cq. van een bate of een last
Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en nadelen en de betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
3.4
Saldering van een actief en een verplichting
Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
50
3.5
Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Waardewijzigingen van beleggingen kunnen een wezenlijk onderdeel van de beleggingsperformance uitmaken. Aangezien het onderscheid tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen bij beleggen in het algemeen van weinig betekenis wordt geacht, dienen ongerealiseerde waardewijzigingen in de staat van baten en lasten te worden verwerkt. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Bijzondere waardevermindering De boekwaarde van de beleggingen wordt periodiek beoordeeld. Indien de boekwaarde van de belegging de realiseerbare waarde gedurende een langere periode overtreft, wordt de boekwaarde verlaagd ten laste van de winst- en verliesrekening in de periode waarin de waardevermindering is opgetreden.
3.6
Vreemde valuta
Activa en verplichtingen in vreemde valuta’s worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
31 december 2011
31 december 2010
Euro (incl. valuta-afdekking)
89%
87%
Overig (niet-Euro)
11%
13%
In percentages
Gedurende het boekjaar 2011 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft Pensioenfonds OWASE een currency-overlay overeenkomst afgesloten met KasBank. Het bestuur heeft op 21 april 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten. Zodra de koers van de UK-pond gelijk is aan of lager is dan € 0,75 dient de afdekking weer te worden opgetrokken tot ten minste 80%. Dat is het gehele boekjaar 2011 niet het geval geweest.
3.7
Beleggingen
Algemeen In overeenstemming met de Pensioenwet worden beleggingen gewaardeerd op actuele waarde. Slechts indien de actuele waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Participaties in beleggingsinstellingen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor dat soort beleggingen. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Participaties in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen worden gewaardeerd met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
51
Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijd. Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde (indirecte) vastgoed beleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de actuele waarde welke is bepaald op de net asset value die per ultimo jaar wordt vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde grondslagen voor waardering en resultaat bepaling. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnotering of, als die er niet is, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Overige beleggingen De overige beleggingen betreffen commodities (goud) en high yield-credits. Deze beleggingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen.
3.8
Herverzekeringen
Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar.
3.9
Vorderingen en overlopende activa
Voor zover noodzakelijk is een voorziening voor oninbaarheid in mindering gebracht.
3.10
Technische voorzieningen
Voorziening voor pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (indexatie)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente. Bij de berekening van de voorziening voor pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balans-
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
52
datum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande indexatiebesluiten zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: Marktrente: gebaseerd op de rentetermijnstructuur zoals maandelijks gepubliceerd door DNB, rekening houdend met een looptijd van de uitkeringen van 0 tot 60 jaar. Overlevingstafels: AG prognosetafels 2010-2060 zonder leeftijdsterugstelling en met TWervaringssterfte 2010. Onbepaalde partner-systeem (na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geldt een bepaald partnersysteem). Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. Het nabestaandenpensioen is op opbouwbasis verzekerd. Voor het wezenpensioen geldt een opslag van 5% op het nabestaandenpensioen. Kostenopslag ter grootte van 2,25% van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband toekomstige administratie- en excassokosten. Bij de bepaling van de mate van vrijstelling van premiebetaling voor arbeidsongeschikte deelnemers is uitgegaan van een revalidatiekans van 20%. Voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn, is rekening gehouden met de verwachte toekomstige schadelast. Dit geschiedt door een extra voorziening op te nemen van tweemaal de opslag voor premievrijstelling bij invaliditeit.
3.11
Overige voorzieningen
Onder “Overige voorzieningen” worden voorzieningen opgenomen voor met de pensioenverplichtingen samenhangende risico’s voor zover niet opgenomen in de berekening van de pensioenvoorziening. Dit heeft betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANW-hiaatuitkeringen.
3.12
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
53
4
Beleggingen
Presentatie derivaten onder overige schulden
Bedragen x € 1000 Vastgoed
Stand per 1 januari 2010 Aankopen/ verstrekkingen
Stand per 31 december 2010 Aankopen/ verstrekkingen
Stand per 31 december 2011
4.1
Overig
Subtotaal
Totaal
171.985
274.974
34.389
481.348
- 2.046
479.302
14.990
39.619
11.332
-
65.941
5.500
71.441
-
- 39.780
- 26.385
-
- 66.165
1.379
22.476
17.867
10.357
52.079
- 4.581
47.498
16.369
194.300
277.788
44.746
533.203
- 1.127
532.076
4.990
11.735
79.305
-
96.030
- 1.117
94.913
-
- 33
- 72.894
- 19.199
- 92.126
- 2.812
- 12.558
29.619
1.183
15.432
- 360
15.072
18.547
193.444
313.818
26.730
552.539
- 2.604
549.935
Verkopen/ aflossingen Herwaardering
Vastrentende waarden
-
Verkopen/ aflossingen Herwaardering
Aandelen
- 66.165
- 92.126
Actuele waarde
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het korte termijn-karakter van de vorderingen en schulden.
2011 Bedragen x € 1000
Waarderingsmodellen en -technieken Directe Marktnoteringen 31-12-2011
afgeleide marktnoteringen 31-12-2011
niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2011
Totaal 31-12-2011
Aandelen
193.444
-
-
193.444
Vastrentende waarden
170.247
134.191
9.380
313.818
- 2.604
-
- 2.604
Derivaten Vastgoed
18.547
-
-
18.547
Overige beleggingen
26.730
-
-
26.730
408.968
131.587
9.380
549.935
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
54
2010
Waarderingsmodellen en -technieken
Bedragen x € 1000
Directe Marktnoteringen 31-12-2010
afgeleide marktnoteringen 31-12-2010
niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2010
Totaal 31-12-2010 193.300
Aandelen
194.300
-
Vastrentende waarden
149.284
128.504
-
277.788
Derivaten
-
-1.127
-
-1.127
Vastgoed
16.369
-
-
16.369
Overige beleggingen
44.746
-
406.364
127.377
44.746 -
532.076
De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor vrijwel alle financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van (afgeleide) marktnoteringen. Alleen bepaalde financiële instrumenten, zoals onderhandse leningen, zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief een verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Waardebepaling van de onderhandse leningen vindt plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijd.
4.2
Vastgoed beleggingen
Stichting Pensioenfonds OWASE had in het boekjaar 2011 participaties in een tweetal vastgoed-fondsen (indirect vastgoed), het ene fonds wordt actief beheerd, het andere passief. Bedragen x € 1000
2011
2010
Property funds
18.547
16.369
2011
2010
136.842
128.939
Aandelenbeleggingsfondsen emerging markets
35.935
43.575
Converteerbare obligaties
20.667
21.786
193.444
194.300
4.3
Aandelen
Bedragen x € 1000
Aandelenbeleggingsfondsen mature markets
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
55
4.4
Vastrentende waarden
Bedragen x € 1000
2011
2010
Creditsfondsen
59.392
58.453
9.380
9.664
Deposito’s
26.387
12.410
Inflation linked bonds
29.072
70.283
189.587
126.978
313.818
277.788
Leningen op schuldbekentenis *
Obligatiebeleggingsfondsen
* Leningen op schuldbekentenis: de leningen op schuldbekentenis worden vanaf 2011 op nominale waarde gewaardeerd. Bij deze leningen gaat het om een annuïteitenlening aan Delta Lloyd en een onderhandse lening aan Staal Bankiers. Deze leningen zullen tot einddatum worden aangehouden.
4.5
Derivaten
Bedragen x € 1000
2011
2010
Valutaderivaten
- 2.604
- 1.127
Aandelenderivaten
-
-
Vastgoedderivaten
-
-
Rentederivaten
-
-
Commodityderivaten
-
-
Overige derivaten
-
-
- 2.604
- 1.127
Zie met betrekking tot de valutaderivaten ook paragraaf 12. Gedurende het boekjaar 2011 werden de posities in US-dollars voor ten minste 80% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft Pensioenfonds OWASE een currency-overlay overeenkomst afgesloten met KasBank. Het bestuur heeft op 21 april 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten (zie paragraaf 3.6). De UK-pond werd het gehele boekjaar 2011 niet afgedekt.
4.6
Overige beleggingen
2011
2010
High Yield Bond fund
12.065
11.834
Commodities (I-shares COMEX Gold Trust)
14.665
32.912
26.730
44.746
Bedragen x € 1000
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
56
5
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Bedragen x € 1000
2011
2010
194
218
Ingegane herverzekerde uitkeringen
De ingegane herverzekerde uitkeringen hebben betrekking op uitkeringen uit arbeidsongeschiktheidsrisicoherverzekeringscontracten.
6
Vorderingen en overlopende activa
2011
2010
316
379
1.505
296
-
-
Restitutie beheerkosten BNP Inv.
74
49
Restitutie beheerkosten Robeco
89
98
5
4
Overige vorderingen debiteuren
30
23
Vooruitbetaalde kosten
61
59
2.080
908
Bedragen x € 1000
Premies Lopende interest e.d. Dividend I-shares
Restitutie beheerkosten Kempen
Totaal
Alle vorderingen hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
7
Overige activa
2011
2010
Rekening-courant KasBank
719
373
Rekening-courant Kempen
98
65
Rekening-courant Deutsche Bank
632
709
Rekening-courant Friesland Bank
36
-
1.485
1.147
Bedragen x € 1000
De overige activa betreffen liquide middelen. Onder de liquide middelen worden die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen opgenomen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
57
8
Stichtingskapitaal en reserves
2011
2010
Stand per 1 januari
76.383
77.626
Saldo van baten en lasten
- 55.151
- 1.243
Stand per 31 december
21.232
76.383
2011
2010
Minimaal vereist eigen vermogen
26.563
19.637
Vereist eigen vermogen
65.601
59.879
92.164
79.516
Bedragen x € 1000
8.1
Solvabiliteit
Bedragen x € 1000
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan momenteel worden gekarakteriseerd als slecht. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het FTK-standaardmodel. Bij de berekening van de buffer voor inflation linked obligaties wordt gebruik gemaakt van de 80/20-methodiek zoals ontwikkeld door Towers Watson.
8.2
Toelichting op het eigen vermogen
In het hele boekjaar 2011 was het in 2009 opgestelde lange termijn herstelplan wederom van toepassing voor Stichting Pensioenfonds OWASE. Sinds 1 juni 2010 was er opnieuw sprake van een reservetekort. Sinds 30 september 2011 is er tevens sprake van een dekkingstekort en herleefde ook het in 2009 opgestelde korte termijn herstelplan. Het dekkingstekort is gemeld aan DNB. Het pensioenfonds heeft het boekjaar ook met een dekkingstekort afgesloten. Het herstelplan blijft van kracht totdat er drie kwartaaleinden geen sprake meer is geweest van een tekort. Totstandkoming van het ‘oude’ herstelplan uit 2009 In 2008 was er - ondanks het ontstane reservetekort per ultimo oktober 2008 - nog geen herstelplan van toepassing, aangezien de overheid uitstel had verleend voor het indienen van een herstelplan tot 1 april 2009. Per 31 december 2008 voldeed het pensioenfonds niet aan de wettelijke normen met betrekking tot vereist eigen vermogen (VEV). Ultimo 2008 was er dus sprake van een reservetekort. Het reservetekort is gemeld bij DNB. In verband met dit reservetekort werd begin 2009 een lange termijn herstelplan opgesteld. Eind februari 2009 was de financiële situatie van het pensioenfonds verder verslechterd en voldeed het pensioenfonds ook niet langer aan de wettelijke normen met betrekking tot minimaal vereist eigen vermogen (MVEV). Er was dus sprake van een dekkingstekort. Ook het dekkingstekort is gemeld bij DNB. In verband met dit dekkingstekort werd begin 2009 een korte termijn herstelplan opgesteld. Eind april 2009 was er niet langer sprake van een dekkingstekort en eind mei 2009 was er niet langer sprake van een reservetekort. Zowel het korte termijn herstelplan als het lang termijnherstelplan waren met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing, aangezien gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer was van een tekort. Per 1 juni 2010 herleefde het lange termijn herstelplan (het kort termijnherstelplan herleefde nog niet per die datum). Per 30 september 2011 herleefde het ook het korte termijn herstelplan.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
58
9
Technische voorzieningen
2011
2010
531.451
456.896
- 194
- 218
531.257
456.678
Bedragen x € 1000
Voorziening voor pensioenverplichtingen Herverzekerd deel
Het mutatieoverzicht voor de voorziening voor pensioenverplichtingen is als volgt:
2011
2010
456.678
405.298
12.871
11.511
Indexering en overige toeslagen
6.458
4.516
Rentetoevoeging
6.018
5.357
- 17.278
- 17.449
- 396
- 349
66.822
38.203
- 484
- 429
Wijzigingen i.v.m. arbeidsongeschiktheid
408
- 35
Saldo waardeoverdrachten
517
51
- 357
10.004
531.257
456.678
Bedragen x € 1000
Stand per 1 januari Pensioenopbouw
Onttrekking voor pensioenuitkeringen Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijzigingen i.v.m. overlijden
Overige mutaties *
Stand per 31 december
* De post overige mutaties werd in 2010 in overwegende mate bepaald door de overgang naar nieuwe sterftegrondslagen en de wijziging in de opslag van excassokosten van 2% naar 2,25%. Ultimo boekjaar 2011 bedraagt de gemiddeld gewogen discontovoet 2,74% (2010: 3,45%). Voor een toelichting op de verschillende posten wordt verwezen naar de toelichting op de verschillende posten uit de staat van baten en lasten.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
59
De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld:
2011
2010
216.765
189.518
73.697
56.255
185.954
164.019
36.784
30.922
201
116
5.402
5.235
518.803
446.065
-190
- 213
11.669
10.031
975
795
531.257
456.678
Bedragen x € 1000
Actieve deelnemers Gewezen deelnemers Gepensioneerden Weduwen en weduwnaars Wezen Arbeidsongeschikten
Subtotaal Af: herverzekering Excassokosten 2,25% Zieken
Stand per 31 december
De methode voor de berekening van de pensioenverplichtingen is zodanig toegepast dat er geen sprake is van een financieringsachterstand. Naar hun aard hebben de technische voorzieningen in het algemeen een langlopend karakter. De voorziening voor actieve deelnemers is toegenomen, hoewel het aantal actieve deelnemers met 68 is afgenomen. Dit komt door de sterke daling van de rekenrente. De voorzieningen voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn eveneens toegenomen. Het aantal gewezen deelnemers is toegenomen met 63 en het aantal pensioengerechtigden is toegenomen met 35. Het pensioenfonds is in 2011 wederom “rijper” geworden.
9.1
Korte beschrijving van de pensioenregeling
De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE wordt gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst met gemaximeerde werkgeverspremie en met opbouw nabestaandenpensioen. Bovendien voorziet de pensioenregeling in arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, een tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis en een wezenpensioen op risicobasis. De reguliere pensioenleeftijd is 65 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,15% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag voor het ouderdomspensioen is gelijk aan 12 maandsalarissen vermeerderd met de vakantietoeslag en met 50% (behoudens voor RPC-deelnemers) van de vaste ploegentoeslag onder aftrek van een franchise. Voor RPC-deelnemers geldt zowel vóór als na 1 januari 2011 een percentage van 20% van de vaste ploegentoeslag. De franchise wordt jaarlijks vastgesteld. Deelname aan de regeling is mogelijk vanaf de leeftijd van 21 jaar. Het bestuur van het pensioenfonds beslist of - en zo ja per wanneer en met welk percentage - de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst.
9.2
Toeslagverlening
Er wordt voor indexaties geen bestemmingsreserve gevormd. Indexaties moeten gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds. De indexatie in een bepaald jaar is voorwaardelijk en is afhankelijk van de beleggingsopbrengsten. Indexaties worden enkel toegekend als het bestuur van oordeel is dat de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst wordt geïndexeerd. Er is geen recht op toekomstige indexaties.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
60
De indexatie van de ingegane pensioenen en van de premievrije pensioenaanspraken bedraagt maximaal het percentage van de stijging van de consumentenprijsindex, zoals vastgesteld door het CBS (CPI alle huishoudens, afgeleid). Deze indexatie wordt halfjaarlijks per 1 januari en per 1 juli vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenrechten en pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde prijsindex aan te passen. De indexatie van de pensioenaanspraken van actieve deelnemers bedraagt maximaal het percentage van de collectieve loonstijging op grond van de OWASE CAO (OWASE-loonindex). Deze indexatie wordt per datum CAO-loonsverhoging vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde loonindex aan te passen. Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaalindexaties worden toegekend. Inhaalindexaties zijn indexaties die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om een eventuele inhaalindexatie te kunnen toekennen is een dekkingsgraad vereist, die gelijk is aan of hoger is dan de zgn. reservetekortgrens. Tevens mag de dekkingsgraad door het toekennen van de eventuele inhaalindexatie niet onder de reservetekortgrens komen. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 11 januari 2011 besloten om de pensioenuitkeringen van de pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers per 1 januari 2011 met 0,20% gedeeltelijk te indexeren en in zijn vergadering van 7 juli 2011 besloten om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken van deze personen per 1 juli 2011 met 1,74% te indexeren (volledige indexatie en inhaalindexatie). Na deze indexatie was niet langer sprake van een indexatieachterstand. Het boekjaar 2011 werd derhalve afgesloten zonder indexatieachterstand. In zijn vergadering van 10 januari 2012 heeft het bestuur echter besloten om per 1 januari 2012 aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers geen indexatie toe te kennen, zodat opnieuw een indexatieachterstand is ontstaan van ditmaal 0,89%. Het bestuur probeert de gemiste indexatie op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 11 januari 2011 besloten om de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers per 1 januari 2011 met 0,45% gedeeltelijk te indexeren en in zijn vergadering van 7 juli 2011 besloten om de pensioenaanspraken van deze personen met 0,20% te indexeren (inhaalindexatie). Na deze indexatie was niet langer sprake van een indexatieachterstand. Het boekjaar 2011 werd derhalve afgesloten zonder indexatieachterstand. In zijn vergadering van 6 maart 2012 heeft het bestuur echter besloten om per 1 januari 2012 ook aan de actieve deelnemers geen indexatie toe te kennen, zodat opnieuw een indexatieachterstand is ontstaan van ditmaal 1,65%. Het bestuur probeert de gemiste indexatie op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat.
10
Overige voorzieningen
De overige voorzieningen hebben betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANWhiaatuitkeringen.
11
Overige schulden en overlopende passiva 2011
2010
Stichting Beheer Personeelsvoorzieningen OWASE
236
87
Belastingen en premies sociale lasten
402
399
Overige schulden
126
182
Overlopende passiva
231
385
2.604
1.127
3.599
2.180
Bedragen x € 1000
Schulden uit hoofde beleggingen
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
61
Alle schulden hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
12
Risicobeheer en derivaten
12.1
Solvabiliteitsrisico
Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie voor de ondernemingen en de deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen en opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld:
2011
2010
117%
119%
Pensioenuitkeringen
1%
1%
Toevoegen nieuwe aanspraken en premie-inkomsten
0%
1%
Extra rendement gegenereerd door de beleggingen
2%
10%
- 2%
- 1%
- 15%
- 10%
Opslag i.v.m. sterfteontwikkeling
0%
- 2%
Overige oorzaken
1%
- 1%
104%
117%
In percentages
Dekkingsgraad per 1 januari
Toeslagverlening Wijzigingen in de rentetermijnstructuur
Dekkingsgraad per 31 december
Het solvabiliteitsrisico van het pensioenfonds kan onderverdeeld worden naar de volgende risico’s: Mismatchrisico’s: -
Rentemismatchrisico is het verschil in rentegevoeligheid tussen de beleggingsportefeuille enerzijds en de verplichtingen anderzijds. In beginsel hebben de verplichtingen, vanwege de lange looptijden, een hogere rentegevoeligheid dan de obligaties in de beleggingsportefeuille. Een daling van de rente leidt dan tot een stijging van de verplichtingen, die slechts gedeeltelijk wordt goedgemaakt door een stijging van de waarde van de obligatieportefeuille. Om dit risico te beheersen kunnen de beleggingen worden afgestemd op de rentegevoeligheid van de verplichtingen. Dit is deels gedaan door te gaan beleggen in langlopende obligaties. Daarnaast wordt voortdurend onderzocht of het beleggingsbeleid verder moet worden aangepast.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
62
Bedrag
Duration
13.236
3,7
Robeco Inst. Long Duration Euro Government Bond Fund 20
109.243
23,1
Robeco Inst. Long Duration Euro Government Bond Fund 40
24.948
38,8
France (Govt.of) 2.5% 25/10/2020
12.805
7,7
Netherlands Government 4% 15/7/2018
13.020
5,7
Netherlands Government 4% 15/7/2016
10.048
4,2
Republic of Austria 3.2%
9.796
4,6
Bundesrep. Deutschland 6.25%
9.727
11,9
L&G Euro > 5 Year Inflation Linked
29.072
10,3
Pimco Global Investment Grade Credits-fonds
21.018
5,9
BlueBay Investment Grade Bond Fund
25.138
3,9
9.380
-
26.387
-
313.818
15,7
Bedragen in € 1000
I-shares Euro Corporate Bond Fund
Onderhandse leningen Liquiditeiten
Totaal vastrentende waarden Zakelijke waarden *
205.509
Valutatermijntransacties
- 2.604
Commodities
14.665
Vastgoed **
18.547
Totaal Beleggingen
549.935
Verplichtingen op basis van FTK-methode
530.622
16,0
Vastrentende waarden
313.818
15,7
Zakelijke waarden toe te rekenen aan verplichtingen Duration beleggingen
*
**
-
216.804 8,3
High Yield bonds hebben een duration, die in beginsel meegewogen dient te worden. High Yield bonds zijn door het pensioenfondsbestuur echter geclassificeerd als ‘overige zakelijke waarden’ aangezien het risicoprofiel van high yield bonds meer vergelijkbaar is met aandelen dan met andere vastrentende waarden. De duration van high yield bonds wordt om deze reden niet meegewogen. Vastgoed heeft een duration die in beginsel meegewogen dient te worden. Het pensioenfonds belegt echter in vastgoedfondsen. De duration van het vastgoed in deze beleggingsfondsen wordt niet meegewogen.
Inflatierisico is het verschil in gevoeligheid voor de inflatie tussen de beleggingsportefeuille en de verplichtingen. Het pensioenfonds beoogt de verplichtingen te indexeren met de inflatie, zonder dit overigens te garanderen. Het pensioenfonds is daardoor gevoelig voor een onverwachte inflatietoename. Dit risico is deels gereduceerd door een gedeelte van de obligatieportefeuille in Inflation Linked Bonds te beleggen. Het aantal participaties in dit L&G Euro > 5 Year Inflation Linked Bond-fonds is in 2011 echter sterk teruggebracht. Enerzijds vanwege het forse aandeel Italiaanse obligaties met een lage creditrating in dit fonds en anderzijds vanwege de lage inflatieverwachting en de beperkte bijdrage van het fonds aan de afdekking van het renterisico.
Het pensioenfondsbestuur is zich goed bewust van de mismatchrisico’s. Deze risico’s worden continu gemonitord. Indien nodig worden er additionele beheersmaatregelen worden getroffen.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
63
Beleggingsrisico’s: -
-
-
-
Zakelijke waardenrisico betreft voornamelijk het prijsrisico dat wordt gelopen op de beleggingen in de verschillende aandelenmarkten. Door spreiding aan te brengen binnen de zakelijke waardenportefeuille, wordt het risico van koersdalingen beperkt. Actief beleggingsrisico ontstaat doordat door het voeren van tactisch assetallocatiebeleid (het op korte termijn onder- en overwegen van verschillende beleggingscategorieën) en het actieve beleid van de externe vermogensbeheerders van de benchmark wordt afgeweken. Het doel hiervan is om het beter te doen dan de benchmark. Onder de huidige marktomstandigheden kunnen actieve beheerders een positieve bijdrage leveren aan de risicobeheersing en rendement toevoegen. Het bestuur heeft daarom besloten om een groter deel van de portefeuille in actief beheer te geven. Eind 2011 wordt iets meer dan 55% van de beleggingsportefeuille actief beheerd. Valutarisico betreft koersverschillen van buitenlandse valuta’s ten opzichte van de euro. Deze koersverschillen zijn van invloed op het vermogen van het pensioenfonds. Beleggingen in Amerikaanse dollars worden voor ten minste 80% afgedekt door middel van currency overlay (zie paragrafen 3.6 en 4.5). Schommelingen in de US-dollarkoers ten opzichte van de Euro hebben dus slechts beperkte invloed op het rendement van het vermogen. De afdekking van de koers van de UKpond is in 2009 op tactische gronden volledig losgelaten Zodra de koers van de UK-pond gelijk is aan of lager is dan € 0,75 dient de afdekking weer te worden opgetrokken tot ten minste 80%. Dat is het gehele boekjaar 2011 niet het geval geweest. Kredietrisico is het risico dat de tegenpartij zijn betalingsverplichting niet nakomt. De creditratings zijn bepalend voor de beheersing van het risico.
Bedragen in € 1000
Bedrag
AAA
157.382
AA
43.406
A
34.634
BBB
21.554
Lager dan BBB
3.488
Overige middelen
47.162
Geen rating
6.462
Totaal vastrentende waarden
313.818
Verplichtingenrisico’s: -
-
Indexatierisico is het risico dat de meeropbrengsten uit beleggingen niet toereikend zijn om de reglementair beoogde indexatie te kunnen toekennen. Langleven risico is het risico dat de actuariële aannames met betrekking tot overlevingskansen niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Resultaten ontstaan bijvoorbeeld indien deelnemers langer leven dan waarmee rekening wordt gehouden bij de vaststelling van de premie en de voorziening pensioenverplichtingen. Kortleven risico is het risico dat door ingang van het nabestaandenpensioen een bedrag aan de technische voorziening moet worden toegevoegd. Arbeidsongeschiktheidsrisico is het risico dat een voorziening opgenomen moet worden voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn en naar verwachting in de toekomst arbeidsongeschikt zullen worden verklaard.
Overige risico’s: -
Operationeel risico is het risico ten gevolge van niet afdoende of falende interne processen, menselijk gedrag en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Onder deze definitie vallen operationele gebeurtenissen zoals IT-problemen, tekortkomingen van de organisatiestructuur of interne controle, menselijke fouten, bijvoorbeeld de onjuiste afwikkeling van transacties, verkeerde verwerking van gegevens, fraude en dergelijke en externe bedreigingen. Doordat het pensioenfonds alle activiteiten heeft uitbesteed is ter beheersing van dit risico een uitbestedingsbeleid vastgesteld. Alle uitvoeringsinstanties wordt gevraagd zich te conformeren aan dit uitbestedingsbeleid. Daarnaast wordt dit risico beheerst door een interne gedragscode.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
64
-
Systeemrisico is het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar.
Het surplus/tekort op FTK-grondslagen is als volgt: Bedragen x € 1000
Technische voorzieningen volgens jaarrekening
31-12-2011
31-12-2010
531.257
456.678
0
0
Aanpassing actuariële grondslagen
Voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering)
531.257
a
456.678
Buffers S1 renterisico
30.374
30.842
S2 risico zakelijke waarden
69.761
56.065
S3 valutarisico
13.008
10.724
S4 grondstoffenrisico
9.351
10.063
S5 kredietrisico
8.508
9.753
16.038
13.702
S6 verzekeringstechnisch risico
92.164
Totaal S (vereiste buffers) *
2
b*
79.516
2
S = √ ( S1 + S2 + 2x0,5xS1xS2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2)
Vereist eigen vermogen (art. 132 Pensioenwet) Aanwezig vermogen (totaal activa - schulden = pensioenvermogen)
Surplus/tekort
a+b
623.421
536.194
552.699
533.279
- 70.722
- 2.915
Voor het bepalen van het minimaal vereist eigen vermogen geldt een aanvulling tot 5% van de voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering). Deze aanvulling bedroeg ultimo 2011 € 26,6 miljoen (ultimo 2010 was dat € 22,8 miljoen). Per 1 januari 2012 wordt het minimaal vereist vermogen exact berekend. Het minimaal vereist vermogen bedraagt per die datum 104,25%. Het pensioenfonds heeft ter afdekking van risico’s bepaalde derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers op de volgende wijze rekening gehouden: S1: de Robeco Inst. Long Duration Euro Government Bond Fund 20 resp. 40 obligatiefondsen waarin pensioenfonds OWASE participeert, maken voor het op peil houden van de gewenste duration gebruik van o.a. renteswaps. S3: de afdekking van de US-dollar geschiedt door middel van currency overlay met een doorrol van 3 maanden. Hiertoe heeft pensioenfonds OWASE een currency-overlay overeenkomst gesloten met KasBank. Het pensioenfonds heeft er voor gekozen om voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen uit te gaan van de standaardmethode met modificaties in verband met inflation linked bonds. Inflation linked bonds hebben ten doel het risico dat indexatiedoelstellingen niet worden gerealiseerd te beperken. Ten opzichte van reguliere bonds leiden inflation linked bonds tot een minder goede afdekking van het
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
65
renterisico hetgeen leidt tot een hoger vereist eigen vermogen. Dit komt omdat rente en inflatie sterk gecorreleerd zijn, waardoor een verandering in de nominale rente grotendeels wordt veroorzaakt door een tegengestelde verandering in de onderliggende inflatie. Er is uitgegaan van de in de markt gangbare en door DNB goedgekeurde 80/20-regel, waarbij de verandering in de nominale rente gelijk is aan 80% van de verandering in de inflatie en 20% van de verandering in de reële rente. Voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de feitelijke asset mix in de evenwichtssituatie.
12.2
Specifieke financiële instrumenten (derivaten)
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het pensioenfonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door voor wat betreft derivaten uitsluitend transacties aan te gaan met tegenpartijen met ten minste een A--rating. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Futures: dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Putopties op aandelen: dit betreft al dan niet beursgenoteerde opties waarmee het pensioenfonds het neerwaartse koersrisico van de aandelenportefeuille kan beperken. Voor deze opties wordt bij de verwerving een premie betaald die onder meer afhankelijk is van het actuele koersniveau van de onderliggende index, de looptijd van de opties en de uitoefenprijs van de opties. Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Swaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Pensioenfonds OWASE heeft in 2011 slechts gebruik gemaakt van valutatermijncontracten.
13
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Stichting Pensioenfonds OWASE heeft met Dion B.V. een dienstverleningsovereenkomst (SLA) voor onbepaalde tijd afgesloten. Deze SLA kan voor het eerst per 31 december 2012 worden opgezegd. Het pensioenfonds had in het boekjaar 2011 voor het overige geen activa en/of verplichtingen welke niet in de balans zijn opgenomen. Per 1 januari 2011 was sprake van een indexatieachterstand. Per 1 juli 2011 werd zowel aan de actieve deelnemers als aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers een inhaalindexatie toegekend, waardoor het pensioenfonds per 31 december 2011 geen indexatieachterstand meer had.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
66
14
Verbonden partijen
14.1
Identiteit van verbonden partijen
Er is sprake van een relatie tussen het pensioenfonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Dion B.V. is zowel uitvoeringsorganisatie voor het pensioenfonds als aangesloten onderneming. Transacties tussen de verbonden partijen worden op zakelijke grondslagen overeengekomen.
14.2
Transacties met bestuurders
De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen op basis van de vergoedingsregeling van het pensioenfonds een vergoeding. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen op basis van de vergoedingsregeling in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. Het bestuurslid dat de pensioengerechtigden vertegenwoordigt heeft een bezoldiging ontvangen van € 3.500,-. Er zijn noch leningen verstrekt aan noch is er sprake van vorderingen op (voormalige) bestuurders.
15
Premiebijdragen (van werkgever en werknemers)
De totale bijdrage van werkgevers en werknemers bedraagt 30% (2010: 30%) van de pensioengrondslag. Bedragen x € 1000
Werkgeversgedeelte pensioenpremie Werkgeverspremies ineens Werknemersgedeelte pensioenpremie
subtotaal Werknemersgelden expiratie IPR *
totaal *
2011
2010
11.379
11.497
-
2
4.311
4.367
15.690
15.866
928
1.035
16.618
16.901
Met ingang van boekjaar 2008 worden de gelden die het pensioenfonds in het kader van de Individuele Pensioenregeling (IPR) ontvangt voor de inkoop van ouderdomspensioen niet meer tot de ontvangen premie gerekend.
De kostendekkende premie, de feitelijke premie en de ontvangen premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt:
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
67
2011
2010
Zuiver kostendekkende premie
15.053
13.110
Gedempte kostendekkende premie
15.783
12.722
Ontvangen premie
15.690
15.864
Bedragen x € 1000
Bij de zuiver kostendekkende premie wordt, voor de benodigde koopsom voor pensioenopbouw, gerekend met de rentetermijnstructuur per 31 december van het voorgaand boekjaar. Daarbij wordt een opslag meegenomen voor het vereist eigen vermogen en een opslag voor uitvoeringskosten. Bij de gedempte kostendekkende premie wordt de koopsom voor pensioenopbouw berekend op basis van de gemiddelde nominale marktrente over het voorafgaande jaar (12 maanden ) die wordt afgeleid van de nominale rentetermijnstructuur. De samenstelling van de kostendekkende premie en de feitelijke premie is als volgt: Bedragen x € 1000
1
Actuarieel benodigde koopsom voor pensioenopbouw en risicodekking tijdens het boekjaar in verband met de aangroei van pensioenverplichtingen
2
Opslag voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
3
Opslag voor het bij de aangroei van pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen (met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren)
4
Opslag voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten
5
Opslag ter versterking van de financiële positie
totaal (1 + 2 + 3 + 4 +5 =)
Zuiver kostendekkende premie
Gedempte kostendekkende premie
11.859
12.458
460
483
2.144
2.252
590
590
0
0
15.053
15.783
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
68
16
Beleggingsresultaten
16.1
2011
Bedragen x € 1000
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Totaal
Aandelen
4.490
- 12.557
- 8.067
Vastrentende waarden
1.413
29.626
31.039
- 360
- 360
23
- 2.812
- 2.789
368
1.181
1.549
6.294
15.078
21.372
Derivaten Vastgoed Overige beleggingen
Kosten toegerekend aan beleggingen *
-612
20.760 *
In de beleggingsfondsen zijn de beleggingskosten veelal in de indirecte beleggingsopbrengsten opgenomen.
16.2
2010
Bedragen x € 1000
Aandelen
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Totaal
3.342
22.475
25.817
973
17.970
18.943
Derivaten
-
- 4.580
- 4.580
Vastgoed
9
1.378
1.387
-5
10.357
10.352
4.319
47.600
51.919
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
Kosten toegerekend aan beleggingen *
- 469
51.450 *
In de beleggingsfondsen zijn de beleggingskosten veelal in de indirecte beleggingsopbrengsten opgenomen.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
69
17
Overige baten
2011
2010
FVP-bijdragen
86
13
Baten uit herverzekering (uitkeringen, ontvangen resultatendeling)
44
44
-
25
130
82
Bedragen x € 1000
Andere baten
18
Pensioenopbouw
Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling.
19
Indexering en overige toeslagen
Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de OWASE CAO. De indexering heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op indexering bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst indexering kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de indexering kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft er tevens naar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex (CBS CPI alle huishoudens, afgeleid). Ook deze indexering heeft een voorwaardelijk karakter.
20
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 1,3% per 1 januari 2011 (per 1 januari 2010: eveneens 1,3%), zijnde de eerstejaarsrente volgens de rentetermijnstructuur.
21
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen van de verslagperiode.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
70
22
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode.
23
Pensioenuitkeringen
Bedragen x € 1000
Ouderdomspensioen Nabestaandenpensioen (partnerpensioen) Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Afkopen
2011
2010
14.157
13.954
2.634
2.495
87
30
556
585
60
45
17.494
17.109
De gevolgen van de uitruil van pensioenaanspraken zijn actuarieel neutraal en worden niet via de staat van baten en lasten verwerkt. De post Afkopen (bij andere uitkeringen) betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 427,29 (2010: € 420,69) per jaar (de afkoopgrens) overeenkomstig de wettelijke afkoopbedragen.
24
Pensioenuitvoeringskosten
2011
2010
Administratiekosten
439
460
Bestuursondersteuning
215
208
Communicatiekosten
152
135
Bestuurskosten
178
274
Overige kosten
0
67
984
1.144
Bedragen x € 1000
De pensioenuitvoeringskosten worden vanaf 2011 op een andere wijze gepresenteerd, zie hiervoor paragraaf 2.5.7 van het bestuursverslag.
Overeenkomstig artikel 96 van de Pensioenwet wordt vermeld dat het pensioenfonds in het afgelopen jaar geen dwangsommen en boetes zijn opgelegd.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
71
Honoraria accountant 2011 Bedragen x €1000
Controle van de jaarrekening
KPMG accountants NV 2011
Overig KPMG netwerk 2011
Totaal KPMG 2011
39
-
39
Overige controle opdrachten
-
-
Belastingadvies
-
-
Andere niet-controle diensten
-
13
13
39
13
52
Honoraria accountant 2010 Bedragen x €1000
Controle van de jaarrekening
KPMG accountants NV 2010
Overig KPMG netwerk 2010
Totaal KPMG 2010
39
-
39
Overige controle opdrachten
-
-
-
Belastingadvies
-
-
-
Andere niet-controle diensten
-
19
19
39
19
58
25
Aantal personeelsleden
Bij het pensioenfonds zijn geen werknemers in dienst. De werkzaamheden worden verricht door werknemers die in dienst zijn bij Dion B.V.
26
Bezoldiging bestuurders
Het verantwoordingsorgaan heeft overeenkomstig een voorstel van het pensioenfondsbestuur een vergoedingsregeling vastgesteld. De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen daar op basis van deze regeling een vergoeding voor. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. De aangesloten bedrijven hebben in 2011 een vergoeding ontvangen voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het bestuurslid dat de gepensioneerden vertegenwoordigt heeft in 2011 een bezoldiging ontvangen van € 3.500,--.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
72
27
Wijziging marktrente
Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder de kop wijziging marktrente.
28
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. Bij de vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen wordt gebruik gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien.
29
Overige wijzigingen in de voorziening voor Pensioenverplichtingen
Bedragen x € 1000
2011
2010
0
8.611
408
- 35
- 348
-101
0
1.115
60
9.590
Sterfte Arbeidsongeschiktheid Mutaties Overige technische grondslagen
Het bedrag van circa € 8,6 miljoen in 2010 bij Sterfte bestaat hoofdzakelijk uit de toename in voorziening als gevolg van een overgang naar nieuwe sterftegrondslagen.
30
Saldo overdracht van rechten
Bedragen x € 1000
2011
2010
694
520
- 244
- 504
450
16
Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten
Saldo overdracht van rechten
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
73
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren.
31
Overige lasten
Bedragen x € 1000
2011
2010
54
60
Premies herverzekering Andere lasten
-
54
32
60
Belastingen
De activiteiten van het pensioenfonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting.
Hardenberg, 30 mei 2012 Stichting Pensioenfonds OWASE Het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
J.W. Floor Secretaris
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
74
Overige gegevens Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling In 2010 heeft DNB enkele kanttekeningen bij de standaarduitvoeringsovereenkomst van het pensioenfonds met de aangesloten ondernemingen geplaatst. Het pensioenfondsbestuur heeft daarop besloten de overeenkomst op enkele punten aan te passen. Het bestuur heeft op 16 februari 2011 de gewijzigde standaarduitvoeringsovereenkomst vastgesteld. In 2011 zijn met alle aangesloten ondernemingen nieuwe gelijkluidende overeenkomsten gesloten. De vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen zijn bij het pensioenfonds aangesloten en hebben daartoe een uitvoeringsovereenkomst gesloten met het pensioenfonds. RPC heeft het pensioenfondsbestuur op 20 oktober 2010 geïnformeerd over de sluiting van haar vestiging in Goor. Met de RPC-vestiging in Deventer is in 2011 een nieuwe uitvoeringsovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst heeft echter enkel betrekking op de medewerkers van de voormalige RPC-vestiging in Goor, die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer. Andere medewerkers van RPC in Deventer of van andere RPC-vestigingen zijn niet onder de pensioenregeling van pensioenfonds OWASE gebracht. De reeds lopende overeenkomst met de RPC-vestiging in Beuningen blijft onverkort van kracht.
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het pensioenfonds.
Gebeurtenissen na balansdatum Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 10 januari 2012 beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2012 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van 1 april 2011 tot 1 oktober 2011 gestegen met 0,89%. Begin 2012 zijn de lonen van de werknemers, die vallen onder de OWASE CAO, met terugwerkende kracht per 1 juli 2011 met 1,65% verhoogd. CAO-partijen hebben afgesproken dat deze verhoging pas per 1 januari 2012 tot het pensioengevende loon behoort. Het bestuur heeft daarom beoordeeld of per 1 januari 2012 aan de actieve deelnemers een indexatie toegekend zou kunnen worden. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 103,1% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2011. Er was niet alleen sprake van een reservetekort, maar ook van een dekkingstekort. De dekkingstekortgrens ligt bij een dekkingsgraad van 105%. Dit betekende dat het pensioenfonds niet voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 januari 2012 te kunnen verhogen, ook niet gedeeltelijk. Het bestuur heeft vervolgens besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 januari 2012 geen indexatie toe te kennen. Na het niet toekennen van deze indexatie ontstaat voor deze personen een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,89% per 1 januari 2012.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
75
Het bestuur heeft eveneens besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid van het pensioenfonds ook aan de actieve deelnemers per 1 januari 2012 geen indexatie toe te kennen. Na het niet toekennen van deze indexatie resteert een niet gecompenseerde loonstijging van 1,65% per 1 januari 2012. Het bestuur probeert de gemiste indexaties op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. De eerstvolgende datum per wanneer het bestuur beoordeelt of geïndexeerd kan worden is 1 juli 2012.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
76
Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Owase te Zwolle is aan Towers Watson B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het verslagjaar 2011.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn ‘Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen’ heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens ende bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ikdie gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: − heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en − heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
77
Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 128, 131 en 132. Er is niet voldaan aan artikel 128, omdat de feitelijke premie lager is dan de in de abtn gedefinieerde kostendekkende premie. Er is niet voldaan aan de artikelen 131 en 132, omdat er sprake is van een dekkingstekort. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Owase is naar mijn mening slecht, vanwege een dekkingstekort.
Amstelveen, 30 mei 2012
Drs. R. Westhoff AAG verbonden aan Towers Watson B.V.
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
78
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE te Zwolle gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2011 en de staat van baten en lasten over 2011 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van het pensioenfonds. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van het pensioenfonds gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds OWASE per 31 december 2011 en van het resultaat over 2011 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Zwolle, 30 mei 2012 KPMG Accountants N.V.
C. Messina RA
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
79
Jaarverslag 2011 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
80
Stichting Pensioenfonds OWASE Bezoekadres: Postadres: Internetadres:
Bruchterweg 88 7772 BJ Hardenberg Postbus 150 7770 AD Hardenberg www.OWASE.nl