Jaarverslag
2015 Stichting Pe ns ioe nfon ds Pos t NL
Stichting Pensioenfonds PostNL Opgericht 1 januari 1989 Statutair gevestigd te Groningen KvK-nummer 41011600 Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM Groningen
1
Inhoudsopgave Kerngegevens
3
1. Bestuursverslag
4
Woord van de voorzitter Missie, visie, doelstellingen en risicohouding Code Pensioenfondsen Financiële positie Financieringsbeleid Toeslagbeleid Beleggingsbeleid Integraal Risicomanagement (IRM) Resultaten beleggingen Resultaten Individueel Pensioensparen (IPS) en Beschikbare-Premieregeling (BPR) Verantwoord Beleggen Pensioenregeling Communicatie Kosten Actuariële analyse van het resultaat Kostendekkende premie Bestuursaangelegenheden Verslag van het Verantwoordingsorgaan Reactie Bestuur op oordeel Verantwoordingsorgaan 2015 Verslag van de Visitatiecommissie Reactie Bestuur op oordeel Visitatiecommissie Personalia Verwachte gang van zaken 2. Jaarrekening
5 8 10 11 13 14 16 23 30 39 42 46 48 50 53 55 56 59 62 63 64 65 68 69
Balans per 31 december 2015 Staat van baten en lasten Kasstroomoverzicht Toelichting op de jaarrekening Toelichting op de balans per 31 december 2015 Niet in de balans opgenomen verplichtingen Verbonden partijen Toelichting op de staat van baten en lasten over 2015 3. Overige gegevens
70 71 72 73 80 102 103 104 110
Statutaire regelingen omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 111 Gebeurtenissen na balansdatum 111 Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten 111 Actuariële verklaring 112 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 114 Deelnemersbestand 118 Begrippenlijst 119 Colofon 126
2
Kerngegevens Bedragen x € 1,0 duizend
2015
2014*
2013
2012
2011
22.023 45.414 28.971 96.408
23.283 45.409 27.580 96.272
28.473 46.075 26.017 100.565
31.839 43.227 23.934 99.000
34.462 39.754 21.876 96.092
106,9 -4,9 106,2 -2,7
111,8 108,9 -2,8
111,7 9,2
102,5 2,8
99,7 -7,7
7.565.199 0,7 7.126.140 3,3 439.059
7.512.895 14,7 6.897.415 17,6 615.480
6.551.874 3,3 5.863.128 -5,2 688.746
6.344.441 13,5 6.186.846 10,4 157.595
5.591.035 7,5 5.605.841 15,7 -14.806
145.361 0 7.246 152.607 217.121 -64.514
153.541 0 0 153.541 201.864 -48.323
208.043 0 150.000 358.043 175.965 182.078
197.256 113.602 0 310.858 152.797 158.061
173.274 40.000 0 213.274 132.284 80.990
Toeslagen PostNL N.V. in % Deelnemers pensioenregeling Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden** Niet toegekende toeslagen (cumulatief)**
0,00 0,00/0,00 5,85/7,31
0,26 0,26/0,26 5,65/7,11
0,00 0,00/0,00 4,96/6,23
0,00 0,00/0,00 3,41/4,28
0,00 0,00/0,00 1,51/1,90
Postkantoren in % Deelnemers pensioenregeling Gewezen deelnemers en pensioengerechtigden** Niet toegekende toeslagen (cumulatief)**
0,00 0,00/0,00 6,54/8,18
0,26 0,26/0,26 6,35/7,98
0,00 0,00/0,00 5,64/7,08
0,00 0,00/0,00 4,09/5,12
0,00 0,00/0,00 2,45/3,06
1,3 7,3 6,2 7,4
16,5 9,5 7,4 7,7
0,9 9,6 6,6 7,3
10,9 6,5 7,4 7,6
6,6 4,9 5,4 7,4
0,09 0,35 0,03
0,11 0,29 0,09
0,12 0,32 0,06
0,12 0,41 0,10
0,13 0,42 0,06
141
144
134
133
124
Gemiddelde duration in jaren Actieve deelnemers Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden Totaal gemiddelde duration
20,1 21,6 10,5 16,0
19,9 21,1 10,5 15,9
18,8 21,0 9,7 15,3
19,4 22,2 10,1 16,3
19,8 23,2 9,8 16,9
Gemiddelde rekenrente in %
1,6
1,8
2,7
2,4
2,8
Aantal deelnemers Deelnemers pensioenregeling Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden Totaal Dekkingsgraad Beleidsdekkingsgraad in % % verandering Dekkingsgraad in % % verandering Financiële positie Pensioenvermogen % verandering Technische voorziening % verandering Eigen vermogen Premies en uitkeringen - Reguliere premies - Bijstortingen - Aanvullende vermogensdotatie Premies Uitkeringen Saldo
Beleggingsrendement *** Jaarrendement in % Afgelopen 5 jaar in % Afgelopen 10 jaar in % Vanaf oprichting in % Kostenratio’s Pensioenuitvoeringskosten (als % van gem. belegd vermogen) Vermogensbeheerkosten (als % van gem. belegd vermogen) Transactiekosten (als % van gem. belegd vermogen) Pensioenuitvoeringskosten (in euro per deelnemer) ****
* ** *** ****
De kerncijfers, met uitzondering van de beleggingsrendementen, van 2014 zijn met terugwerkende kracht aangepast aan de PostNL-populatie van Stichting Ondernemingspensioenfonds TNT (OPF TNT). Het eerste weergegeven percentage heeft betrekking op de regeling op of na 1 januari 2006. Het tweede percentage geeft de regeling voor 1 januari 2006 weer. Betreft een rekenkundig gemiddelde. In de rendementen over 2015 en 2014 zijn de vermogensbeheerkosten en transactiekosten in mindering gebracht. Uitgedrukt in aantal deelnemers pensioenregeling en pensioengerechtigden.
3
1. Bestuursverslag
4
Woord van de voorzitter Voor u ligt het jaarverslag 2015 van Stichting Pensioenfonds PostNL (pensioenfonds). Het Bestuur wil u graag informeren over de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden bij het pensioenfonds in het afgelopen jaar. Dit tegen de achtergrond van mogelijke veranderingen in het pensioenstelsel, dat extra onder druk staat door de historisch lage rente. Aan veranderingen in de pensioensector geen gebrek, het pensioenfonds stond het afgelopen jaar weer voor meerdere uitdagingen. Zo werd per 1 januari 2015 het nieuw Financieel Toetsingskader (nFTK) ingevoerd en is per 1 januari 2015 de pensioenregeling door sociale partners aangepast. Ook heeft het pensioenfonds de implementatie van de Wet pensioencommunicatie voorbereid. Als gevolg van de juridische splitsing van Stichting Ondernemingspensioenfonds TNT zijn de bij PostNL N.V. betrokken (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden per 1 januari 2015 toegetreden tot het pensioenfonds. Daarnaast hebben de voortdurende turbulente tijden voor de financiële markten de nodige aandacht gevraagd. Door het invoeren van een nieuwe commissiestructuur en het wijzigen van de manier waarop het interne toezicht binnen het pensioenfonds is gewaarborgd, is de governance van het pensioenfonds versterkt. Invoering nieuw Financieel Toetsingskader (nFTK) Per 1 januari 2015 is de Pensioenwet aangepast, waardoor er nieuwe financiële spelregels voor pensioenfondsen gelden: het nFTK. Deze nieuwe regels schrijven voor dat pensioenfondsen hogere buffers moeten aanhouden om eventuele korten in de toekomst te voorkomen. Dit gaat echter wel ten koste van de ruimte om toeslagen te verlenen. Er kan alleen een toeslag worden verleend vanaf een dekkingsgraad van 110%. Dit was 105%. Bovendien wordt voor het bepalen van de dekkingsgraad gekeken naar de gemiddelde dekkingsgraad van het pensioenfonds over de afgelopen 12 maanden. Dit wordt de beleidsdekkingsgraad genoemd. De hoogte van de toeslag die verleend mag worden, is afhankelijk van de mate waarin de beleidsdekkingsgraad boven de 110% ligt. Vanaf 122,3% (niveau 31 december 2015) mag het pensioenfonds volledige toeslag verlenen. Bovendien moet de financiële positie van het pensioenfonds voldoende zijn om deze toeslag ook in de toekomst naar verwachting te kunnen blijven toekennen. De nieuwe regels voor toeslagverlening betekenen dat de kans op het verlenen van toeslagen lager is geworden en dat de hoogte daarvan is beperkt. Dat geldt in nog sterkere mate voor het eventueel inhalen van bestaande toeslagachterstanden. Maar ook de kans op korten is lager geworden. Gegeven de financiële positie en overige financiële omstandigheden, zal toeslagverlening voor de periode tot 2020 naar verwachting minimaal, zo niet nihil zijn. Mede als gevolg van de invoering van het nFTK is de financiering aangepast. Er zijn nieuwe afspraken met de sponsor gemaakt met betrekking tot de bijstortingsverplichting waardoor de sponsor in een tekortsituatie eerder en meer zal bijstorten. Door de op 1 januari 2015 gewijzigde wetgeving zal op de Voorwaardelijke Extra Bijdrage geen beroep kunnen worden gedaan in de contractperiode tot en met het jaar 2018. De voorwaardelijke extra bijdrage is daarmee in ruil daarvoor komen te vervallen. Het Bestuur heeft veel waardering voor de plezierige, snelle en accurate samenwerking met het Verantwoordingsorgaan in het kader van de advieswerkzaamheden rondom het nFTK. Financiële positie verslechterd Een belangrijke maatstaf voor de financiële positie van het pensioenfonds in het afgelopen jaar is de ontwikkeling van de beleidsdekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad daalde in 2015 van 111,8% eind 2014 naar 106,9% eind 2015. De belangrijkste oorzaak hiervan is dat de dekkingsgraad vanaf begin 2014 daalde van 111,8% tot106,2% eind 2015. De daling van de dekkingsgraad in 2014 wordt vooral veroorzaakt door de gedaalde rente met 0,9%-punt. In 2015 springt het effect van de door DNB opgelegde wijziging in de berekeningsmethodiek per 15 juli 2015 van -1,7% in het oog. De rendementen hebben wel positief bijgedragen aan de ontwikkeling van de dekkingsgraad, te weten 1,4%-punt. Toeslagverlening In het streven naar zo hoog mogelijke reële pensioenaanspraken en pensioenrechten hebben de sociale partners een toeslagambitie vastgesteld. Gegeven de financiële positie, is de kans op toeslagverlening voor de periode tot 2020 zeer gering. Het Bestuur heeft vanwege de financiële positie op peildatum besloten om per 1 januari 2015 een beperkte toeslag te verlenen van 0,26% en per 1 januari 2016 geen toeslag te verlenen. Risicomanagement in praktijk Het pensioenfonds streeft ernaar om risico’s zo goed mogelijk te beheersen. Als speerpunt heeft het pensioenfonds in 2015 veel aandacht gehad voor Integraal Risicomanagement (IRM), waarbij onder andere het IT-risico en integriteitsrisico zijn geanalyseerd. Doel daarbij is het beheersen van belangrijke risico’s die de doelstellingen van het pensioenfonds kunnen bedreigen.
5
De belangrijkste financiële risico’s zijn het aandelen- en renterisico. Het pensioenfonds zoekt voortdurend naar een balans tussen rendement en risico met het oog op het verbeteren van de financiële positie van het pensioenfonds. Het risicomanagementbeleid dempt extreme rentedalingen en koersdalingen op aandelen, zonder daarmee de kans op het verder stijgen van de dekkingsgraad en daarmee de mogelijkheid van toekomstige toeslagverlening te verspelen. Doordat het afdekken van het nominale renterisico conflicteert met het afdekken van inflatierisico is voor de renteafdekking onder andere gebruik gemaakt van opties. De opties zorgen voor afdekking bij een lage rente en opwaarts potentieel bij een stijging van de rente en de inflatie. Het Bestuur evalueert minimaal één maal per kwartaal het renterisico. De renteafdekking leverde in 2015 een positieve bijdrage aan het rendement op van 0,1% (2014: positief 8,2%), ondanks de stijging van de marktrente. Dit is veroorzaakt door het dynamisch rente-afdekkingsbeleid dat door de timing positief uitpakte. Dit beleid is onderdeel van de risicomanagementstrategie. Dit betekent dat bij marktrentedalingen/stijgingen van enige omvang het Bestuur opnieuw bepaalt of de rente-afdekking aangepast moet worden. Om te kunnen profiteren van een mogelijke stijging van de marktrente bedraagt in 2015 de afdekking 60%. De aandelenafdekking leverde in 2015 een positieve bijdrage van 0,5%-punt aan het totaal rendement. Dit is veroorzaakt door de stijging van de aandelenkoersen in ontwikkelde markten. Herstelplan Eind 2014 is als gevolg van de invoering van het nFTK het tot dat moment geldende herstelplan vervallen. In 2015 is conform de wettelijke kaders een nieuw herstelplan opgesteld, waarbij de beleidsdekkingsgraad zich binnen maximaal 10 jaar dient te herstellen tot het niveau van de vereiste dekkingsgraad. Splitsing OPF TNT In 2015 is de Stichting Ondernemingspensioenfonds TNT gesplitst en zijn de bij PostNL N.V. betrokken (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden per 1 januari 2015 toegetreden tot het pensioenfonds. Ook de bijbehorende verplichtingen en het bijbehorende vermogen is overgekomen waardoor deze splitsing geen gevolgen heeft voor de reeds aanwezige deelnemers in het pensioenfonds. Het gaat om 418 deelnemers, die we van harte welkom heten. Vanwege de samenvoeging met OPF TNT is de werkgever in 2015 een aanvullende vermogensdotatie aan het pensioenfonds van € 7,2 miljoen verschuldigd. De totale vordering werd daarmee € 157,2 miljoen. De werkgever heeft in 2015 een vijfde deel van de totale vordering aanvullende vermogensdotaties voldaan. Website en pensioencommunicatie Nadat in 2014 een geheel nieuwe website met een speciaal voor deelnemers ingerichte Mijn-omgeving met onder andere een Pensioendashboard is gemaakt, is de website in 2015 doorontwikkeld. De inrichting is overeenkomstig de uitgangspunten van het voorgeschreven Pensioen 1-2-3, het gelaagd aanbieden van informatie, gewijzigd. Het gelaagd aanbieden van informatie wordt ook zoveel als mogelijk gebruikt bij schriftelijke collectieve uitingen van het pensioenfonds. Dit is bijvoorbeeld toegepast bij de communicatie over de impact van het nFTK op het toeslagbeleid. In 2015 hebben bijeenkomsten voor gepensioneerden plaatsgevonden. Daarnaast is voor het eerst een bijeenkomst voor actieve deelnemers georganiseerd. Naast direct aan deelnemers verzonden digitale nieuwsbrieven en mailingen wordt op de website elke maand de dekkingsgraad gepubliceerd en ieder kwartaal is er uitgebreide informatie over de financiële situatie van het pensioenfonds te vinden. Nieuwe pensioenregeling per 1 januari 2015 Als gevolg van verdere fiscale versobering is op voorstel van sociale partners de pensioenregeling per 1 januari 2015 aangepast. Daarbij is het jaarlijkse opbouwpercentage voor ouderdomspensioen verder verlaagd van maximaal 2% naar de maximaal toegestane 1,875% van de pensioengrondslag. In 2016 heeft het Bestuur als gevolg van afspraken tussen werkgever PostNL N.V. en de vakbonden over de bandbreedte inzake de premiestelling moeten besluiten om de opbouw vast te stellen op het maximaal haalbare opbouwpercentage van 1,62% van de pensioengrondslag. Verantwoordingsorgaan Het Verantwoordingsorgaan wordt elk kwartaal in een bijeenkomst geïnformeerd over de stand van zaken bij het pensioenfonds. Het Bestuur en het Verantwoordingsorgaan vinden deze bijeenkomsten zeer nuttig en ze worden ook in 2016 voortgezet. Het Verantwoordingsorgaan heeft over 2015 het door het Bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur beoordeeld en heeft hierover een positief oordeel gegeven.
6
Bestuurswisselingen In 2015 heeft één mutatie in het Bestuur plaatsgevonden. In januari 2015 is de heer Dorrestijn toegetreden tot het Bestuur en heeft de heer Busweiler het Bestuur verlaten. Toekomstperspectief Om de regie op het pensioenfonds verder te versterken wil het Bestuur in 2016 de bestuurlijke governance aanpassen. Nadat in 2015 de commissiestructuur is gewijzigd zal in 2016 een Bestuurssecretaris worden aangesteld die, samen met het Bestuur, met name de agenda gaat bepalen. Verder is besloten het interne toezicht te wijzigen. In de loop van 2016 zal in overleg met het Verantwoordingsorgaan een Raad van Toezicht worden aangesteld ter vervanging van de Visitatiecommissie. Het pensioenfonds zal in 2016 inzetten op digitale pensioencommunicatie. Deelnemers die niet digitaal met het pensioenfonds willen communiceren worden in de gelegenheid gesteld dit aan te geven. Deze deelnemers zullen blijvend schriftelijke informatie ontvangen. Het pensioenfonds gaat voor de wettelijke verplichte communicatie gebruik maken van de door de overheid ingestelde Berichtenbox waarbij op termijn naar verwachting 7 miljoen Nederlanders aangesloten zullen zijn. Voor niet wettelijke verplichte communicatie zal steeds meer via e-mail worden gecommuniceerd; het pensioenfonds beschikt via de werkgever over alle emailadressen van de actieve deelnemers. Aan overige deelnemers wordt in de loop van 2016 naar e-mailadressen gevraagd. De pensioenwereld en de financiële markten blijven de komende jaren volop in beweging. Het pensioenfonds is zich daarvan zeer bewust en zal zich maximaal blijven inspannen om haar doelstellingen te bereiken. Daarbij zorgt het pensioenfonds dat er eerlijk wordt gecommuniceerd over het verlenen van toeslagen, streeft het pensioenfonds naar verdere verbetering van de financiële positie van het pensioenfonds en zorgt het pensioenfonds ervoor dat de dienstverlening aan de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden naar wens is. Graag nodig ik u namens het Bestuur uit tot het lezen van dit jaarverslag. Groningen, 22 april 2016 drs. René van de Kieft RC MAC, voorzitter
7
Missie, visie, doelstellingen en risicohouding Om invulling te geven aan de missie, visie, doelstellingen en risicohouding heeft het pensioenfonds een organisatie opgezet waarbinnen de uitvoering van de pensioenregeling en het beheer van het vermogen op een adequate en gecontroleerde manier kan plaatsvinden. Missie Het pensioenfonds draagt zorg voor een goede, efficiënte en correcte uitvoering van de in de pensioenovereenkomst gedefinieerde pensioenregelingen. Met de pensioenfondsdoelstellingen als uitgangspunt zijn uitvoerbaarheid, financierbaarheid, maatschappelijk verantwoord en communiceerbaarheid sleutelbegrippen. Bij de uitvoering richt het pensioenfonds zich op het ambitieniveau van de toeslagregeling en de risicohouding die ten grondslag liggen aan de pensioenregelingen. Het pensioenfonds laat zich hierbij leiden door een zo evenwichtig mogelijke belangenbehartiging van alle bij het pensioenfonds betrokkenen. Visie In de visie wordt beschreven hoe het pensioenfonds inspeelt op (toekomstige) veranderingen en welke zienswijze en toekomstbeeld ten grondslag liggen aan het handelen van het pensioenfonds. De visie van het pensioenfonds is als volgt geformuleerd: ‘Wij brengen pensioen dichterbij de deelnemer. Dat zien we terug in de aandacht voor eenvoudige communicatie; zoveel mogelijk gepersonifieerd. We streven naar een toekomstbestendige pensioenregeling gebaseerd op een zo hoog mogelijke reële pensioentoezegging, rekening houdend met het ambitieniveau dat sociale partners bepaald hebben. Het pensioenfonds is transparant over (on)mogelijkheden binnen de regelingen en de daaraan verbonden risico’s. De huidige regelingen voldoen zo veel mogelijk aan de gewekte verwachtingen van onze (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden, uitgevoerd binnen de financiële mogelijkheden die we daarvoor hebben. Pensioenvermogen wordt verantwoord belegd in een bij voorkeur eenvoudige beleggingsportefeuille met de hoogste risico-rendementsverhouding. Complexiteit is tot op zekere hoogte aanvaardbaar als het risico van de portefeuille daalt of het netto rendement substantieel hoger is. Het beleggingsbeleid is een afspiegeling van de maatschappelijke betrokkenheid van onze (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.’ Doelstellingen Op basis van de missie en de visie heeft het Bestuur van het pensioenfonds van het pensioenfonds de strategische doelstellingen bepaald. Deze strategische doelstellingen zijn als volgt verwoord: de doelstelling van Stichting Pensioenfonds PostNL is om binnen de grenzen van haar middelen op korte- en lange termijn zo hoog mogelijke reële pensioenaanspraken en pensioenrechten te verstrekken. Hierbij wordt er naar gestreefd om de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken te laten ontwikkelen conform het ambitieniveau zoals opgenomen in de pensioenovereenkomst van de sociale partners. Daarnaast draagt het pensioenfonds zorg voor een duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden. Risicohouding De risicohouding is een belangrijk uitgangspunt voor de vaststelling van de mate waarin het pensioenfonds beleggingsrisico kan en wil nemen (beleggingsbeleid) om de (strategische) doelstellingen van het pensioenfonds te realiseren. Binnen de driehoek ambitie – premie – risicohouding, worden door het pensioenfonds de afwegingen gemaakt die moeten leiden tot de gewenste uitvoering van de afgesproken pensioenregeling(en). Conform de Pensioenwet en het vanaf 1 januari 2015 van kracht geworden Financieel Toetsingskader maakt het pensioenfonds onderscheid tussen de risicohouding op lange en korte termijn. De risicohouding is vastgesteld door het pensioenfonds na overleg met het Verantwoordingsorgaan en sociale partners. De risicohouding op lange termijn wordt uitgedrukt in het pensioenresultaat en vanuit de doelstelling van het maximaliseren van het pensioenresultaat, wordt dit uitgedrukt in een drietal beleidskaders gebaseerd op de zogenoemde haalbaarheidstoets:
Vanuit de financiële positie waarbij aan het vereist eigen vermogen (hierna: “VEV”) wordt voldaan, stelt het pensioenfonds een ondergrens van het verwacht pensioenresultaat vast (mediaan) op 85%. Vanuit de actuele financiële positie stelt het pensioenfonds een ondergrens van het verwacht pensioenresultaat vast (mediaan) op 85%. Vanuit de actuele financiële positie stelt het pensioenfonds een maximale afwijking ten opzichte van de mediaan van het verwacht pensioenresultaat vast (slecht weer situatie, 5% percentiel) van 25%.
8
De risicohouding op korte termijn wordt uitgedrukt in termen van solvabiliteitspositie (VEV) en is gelijk aan een beleggingsportefeuille van 20% zakelijke waarden (ZW) en het dynamische rente afdekkingsbeleid op basis van door het pensioenfonds vastgestelde marktrentetriggers. Risicohouding op korte termijn, is gemeten per 31 december 2015, gelijk aan een VEV van 17,2%. Het VEV wordt hierbij berekend op de door DNB voorgeschreven methode. De omvang van de zakelijke waarden gegeven de huidige omstandigheden is nodig om op lange termijn in staat te zijn de ambitie van de afgesproken pensioenregeling naar verwachting te kunnen waarmaken. Het gekozen dynamisch rente afdekkingsbeleid van het pensioenfonds moet voornamelijk voorkomen dat door rentedalingen (te) lage dekkingsgraden optreden, maar het pensioenfonds wel in staat stelt om bij stijgende rentebewegingen (deels) financieel te profiteren. Risicohouding en herstelkracht In het Financieel Crisisplan wordt omschreven welke kaders in welke omstandigheid gelden. De hoofdpunten van de risicohouding zijn leidend voor het beleidskader van het pensioenfonds. Vanuit dit beleidskader wordt het beleggings-, toeslag- en kortingsbeleid vormgegeven. Het Financieel Crisisplan wordt jaarlijks geëvalueerd en is in 2015 toegespitst op het aangepaste Financieel Toetsingskader. Om de doelstellingen te kunnen nastreven is korten op de opgebouwde aanspraken en ingegane rechten (beperkt) toegestaan. Echter het pensioenfonds streeft erna om het korten hierbij over de gehele looptijd van het op te stellen herstelplan minimaal te laten zijn in verwachte omvang. Hierbij streeft het pensioenfonds er naar om de kans op onvoorwaardelijk korten, door 5 jaar lang een beleidsdekkingsgraad onder het minimaal vereiste niveau te hebben, te minimaliseren. In de uitvoeringsovereenkomst met de sponsor PostNL N.V. zijn afspraken vastgelegd met de sponsor PostNL N.V. om dit door middel van aanvullende vermogensdotaties te bewerkstelligen. Dit onderdeel van de lange termijn risicohouding wordt meegewogen bij de vaststelling van de strategische beleggingsportefeuille. De toeslagverlening is voorwaardelijk; er is geen recht op een toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre een toeslag zal worden verleend. Er geldt een ambitieniveau van 70%. Dit betekent dat het pensioenfonds er naar streeft om van het aanpassingspercentage, 70% toe te kennen in de vorm van een voorwaardelijke toeslag. Het ambitieniveau zal niet behaald worden als de financiële positie van het pensioenfonds daarvoor niet toereikend is. Gegeven de financiële positie en overige financiële omstandigheden, zal toeslagverlening voor de periode tot 2020 naar verwachting minimaal zijn. Dit onderdeel van de lange termijn risicohouding wordt meegewogen bij de vaststelling van de strategische beleggingsportefeuille.
9
Code Pensioenfondsen Ter vervanging van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur, is een nieuwe code voor goed pensioenfondsbestuur vastgesteld, waarin een aantal onderwerpen met betrekking tot onder meer benoeming, deskundigheid, geschiktheid en diversiteit nader is uitgewerkt. De Code Pensioenfondsen is geen doel op zich, maar een middel om pensioenfondsen beter te laten functioneren. Ook moet de Code Pensioenfondsen zorgen voor meer vertrouwen van de belanghebbenden in het bijzonder en van de maatschappij in het algemeen. Deskundigheid, betrokkenheid en goede samenwerking vormen de basis voor goed Bestuur van een pensioenfonds. Goed pensioenfondsbestuur heeft overigens niet alleen betrekking op besturen, maar ziet op alle organen van het pensioenfonds. De Code Pensioenfondsen is wettelijk verankerd. De normen in de Code Pensioenfondsen zijn een aanvulling op wet- en regelgeving. De normen in de Code Pensioenfondsen zijn weliswaar leidend, maar de Code Pensioenfondsen laat ruimte voor de eigen verantwoordelijkheid van het pensioenfondsbestuur. De pensioenfondsen mogen de Code Pensioenfondsen daarom naleven volgens het ‘pas-toe-of-leg-uit’-beginsel. Afwijken van de norm is dus mogelijk, als daar een goede reden voor is. Stichting Pensioenfonds PostNL wil echter zoveel als mogelijk de Code volgen. Hieronder zijn de aanbevelingen opgenomen waaraan niet (volledig) wordt voldaan en de eventuele acties die het Bestuur heeft genomen:
In norm 45 staat dat een lid van de Visitatiecommissie dient te worden benoemd door het Bestuur na een bindende voordracht van het Verantwoordingsorgaan en dient te worden ontslagen door het Bestuur na een bindend advies van het Verantwoordingsorgaan. Het Bestuur heeft weloverwogen besloten om op dit punt van de Code Pensioenfondsen af te wijken, omdat het Bestuur de inrichting, samenstelling en het functioneren van het intern toezicht als expliciete verantwoordelijkheid van het Bestuur ziet. De uiteindelijke bevoegdheid om de leden van de Visitatiecommissie te benoemen en te ontslaan, na een zwaarwegend advies van het Verantwoordingsorgaan, ligt daarom bij het bestuur. Het Bestuur heeft eind 2015 besloten om de Visitatiecommissie te vervangen door een Raad van Toezicht.
In norm 60 staat dat de zittingsduur van een bestuurslid maximaal vier jaar mag bedragen, waarbij een bestuurslid maximaal twee keer kan worden herbenoemd. Overeenkomstig deze aanbeveling is de mogelijkheid voor herbenoeming in de statuten terug gebracht naar twee keer in plaats van drie keer. Echter, gezien continuïteit en de borging van deskundigheid binnen het Bestuur kunnen er zwaar wegende redenen zijn om een bestuurslid voor een derde periode te herbenoemen. Eind 2015 zijn er geen bestuursleden voor een derde periode herbenoemd.
Diversiteitsbeleid In de Code Pensioenfondsen staat aangegeven dat het Bestuur de diversiteit in de samenstelling krachtig dient na te streven. Het Bestuur onderstreept dit belang, omdat als vertegenwoordigers van diverse groepen betrokken zijn bij het proces, er een meervoudig perspectief ontstaat. Wat de besluitvorming ten goede komt. Daarnaast heeft het Bestuur om optimaal te kunnen functioneren een verscheidenheid aan vaardigheden, culturen en zienswijzen nodig. Hieraan draagt een mix van mannen en vrouwen, jongeren en ouderen die zitting hebben in het Bestuur en de pensioenfondsorganen positief bij. Anderzijds is het belangrijk dat bij de samenstelling rekening wordt gehouden met de opbouw van het deelnemersbestand. Het Bestuur vindt het belangrijk dat deelnemers en pensioengerechtigden zich vertegenwoordigd (kunnen) voelen door het Bestuur en andere pensioenfondsorganen. Daarvoor is het van belang dat zij zich in deze organen herkennen. Om de herkenbaarheid te vergroten streeft het Bestuur er naar de samenstelling van de verschillende pensioenfondsorganen een weerspiegeling te laten zijn van de samenstelling van de deelnemers en pensioengerechtigden. In elk geval is de doelstelling om minimaal één man en één vrouw in het Bestuur te hebben en minimaal één lid onder de 40 jaar en één lid boven de 40 jaar. Bestuur Hoewel het Bestuur voldoet aan de doelstelling wordt, voor zo ver mogelijk, hiermee rekening gehouden met de invulling van (toekomstige) vacante zetels. Dit is opgenomen in het geschiktheidsbeleid van het pensioenfonds, onder andere wordt hiermee rekening gehouden bij het opstellen van een profielschets voor toekomstige bestuurders. Verantwoordingsorgaan Hoewel tijdens de verkiezingen van het Verantwoordingsorgaan destijds in 2014 is opgeroepen dat zowel mannen én vrouwen, jongeren én ouderen zitting zich kandidaat zouden stellen, heeft het Verantwoordingsorgaan geen lid van onder de 40 jaar. De eisen voor een vacature zijn door het Verantwoordingsorgaan vastgelegd in een competentievisie waarin o.a. gestreefd wordt naar diversiteit van de leden van het Verantwoordingsorgaan.
10
Financiële positie In heel 2015 is sprake geweest van een reservetekort. De beleidsdekkingsgraad is wel hoger dan de kritische- en minimaal vereiste dekkingsgraad. Ontwikkeling beleidsdekkingsgraad versus vereiste dekkingsgraad in 2015
De beleidsdekkingsgraad is in heel 2015 lager geweest dan de vereiste dekkingsgraad. Ultimo 2015 is de beleidsdekkingsgraad van 106,9% (2014: 111,8%) lager dan de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen van 117,2% (2014: 112,3%) en hoger dan de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen van 104,0% (2014: 104,1%). Daarmee is er ultimo 2015 nog steeds sprake van een reservetekort. Indien de dekkingsgraad van het pensioenfonds binnen 10 jaar door aanvullende vermogensdotaties kan herstellen tot de vereiste dekkingsgraad dan is het korten van de opgebouwde aanspraken en ingegane pensioenrechten niet nodig. Per 31 december 2015 betreft dit niveau, de zogenoemde kritische dekkingsgraad, 82%. Ultimo 2015 is de beleidsdekkingsgraad hoger dan de kritische dekkingsgraad. Er ontstaat een bijstortingsverplichting indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan de bijstortdekkingsgraad. Deze bijstortdekkingsgraad bedraagt per 31 december 2015 99%. Ultimo 2015 is de beleidsdekkingsgraad hoger dan de bijstortdekkingsgraad. In het geval dat de beleidsdekkingsgraad lager is dan de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen, dan is de werkgever een aanvullende vermogensdotatie verschuldigd. Indien de beleidsdekkingsgraad ondanks deze aanvullende vermogensdotaties gedurende vijf achtereenvolgende jaren lager is dan het vermogen horende bij het minimum vereist eigen vermogen, dan dienen de pensioenaanspraken gekort te worden. Het korten hierbij is onvoorwaardelijk, maar deze mag worden verdeeld over 10 jaar. Met ingang van 2015 is vanuit het wettelijk kader het uitgangspunt voor toeslagverlening, toekomstbestendigheid. Dit houdt in dat het vermogen boven een beleidsdekkingsgraad van 110,0% dient te zijn om een bepaalde toeslag levenslang, toe te kunnen kennen. De levenslange toeslag wordt bepaald op grond van de verwachte gemiddelde toekomstige consumentenprijsindexcijfer voor alle huishoudens afgeleid. De grens voor Toekomst Bestendig Indexeren (TBI) is de grens waarop het pensioenfonds op basis van toekomstbestendige toeslagverlening de volledige toeslag kan toekennen. Deze grens is per 31 december 2015 gelijk aan 122,3%.
11
Ontwikkeling dekkingsgraad 2015
50% Dekkingsgraad primo
70%
90%
110%
108,9% -/- 0,1%
Effect Premie Effect Uitkeringen
0,3%
Effect Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking)
1,4%
Effect op RTS wijziging (regulier)
1,2% -/-1,7%
Effect op RTS wijziging UFR Effect op RTS vervallen drie maandsmiddeling
-/- 4,2%
Effect Overige oorzaken
0,4%
Dekkingsgraad ultimo
106,2%
Voor een toelichting van de effecten wordt verwezen naar de ‘Actuariële analyse van het resultaat’.
12
Financieringsbeleid De werkgever heeft in 2015 een deel van de totale opeisbare aanvullende vermogensdotaties voldaan. Vanwege de samenvoeging met OPF TNT is de werkgever in 2015 een extra aanvullende vermogensdotatie aan het pensioenfonds van € 7,2 miljoen verschuldigd. Financiering Vanaf 1 januari 2015 geldt voor het pensioenfonds een aangepast systeem voor aanvullende vermogensdotaties. Sinds 31 december 2013 is PostNL N.V. een aanvullende vermogensdotatie van € 150,0 miljoen aan het pensioenfonds verschuldigd. In 2015 is het OPF TNT gesplitst en zijn de aanspraken van een groep deelnemers met een persoonlijke arbeidsovereenkomst overgenomen door het pensioenfonds. Hiervoor ontvangt het pensioenfonds een aanvullende vermogensdotatie van € 7,2 miljoen van PostNL N.V. PostNL N.V. is rente verschuldigd over de onvoorwaardelijke aanvullende dotaties. De aanvullende vermogensdotaties worden in een periode van 5 jaar voldaan. Het eerste bedrag van € 33,1 miljoen is in 2015 ontvangen. Indien de beleidsdekkingsgraad daalt tot onder de bijstortdekkingsgraad is PostNL N.V. een voorwaardelijke extra bijdrage verschuldigd. De totale en maximale extra bijdrage van de werkgever per kalenderjaar is gelijk aan het laagste van de volgende twee bedragen:
het bedrag dat nodig is om de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds exact te brengen op de dan geldende bijstortdekkingsgraad;
een bedrag ter grootte van 1,25% van de voorziening pensioenverplichtingen van het pensioenfonds per het betrokken kalenderjaareinde.
Afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds per het einde van het derde kwartaal in het voorafgaande kalenderjaar is PostNL N.V. gedurende het kalenderjaar en uitsluitend gedurende de looptijd van de uitvoeringsovereenkomst maandelijks een aanvullende premie verschuldigd aan het pensioenfonds. De hoogte van de aanvullende premie in euro’s is een percentage van de verschuldigde gedempte kostendekkende premie in enige maand (inclusief solvabiliteitstoeslag) volgens onderstaande tabel: Beleidsdekkingsgraad
Aanvullende premie als percentage van de gedempte premie
< 120,0% > 120,0% < 130,0% > 130,0%
10,0% 5,0% 0,0%
Door de op 1 januari 2015 gewijzigde wetgeving zal tot en met 2018 geen beroep worden gedaan op de voorwaardelijke extra bijdrage, omdat de herstelperiode in het gewijzigd Financieel Toetsingskader is verlengd van drie tot vijf jaar. De voorwaardelijke extra bijdrage is daarmee komen te vervallen. Er zijn door het pensioenfonds nieuwe afspraken met de werkgever gemaakt met betrekking tot aanvullende vermogensdotaties, waardoor de werkgever in een eventuele tekortsituatie eerder en meer dient bij te storten.
13
Toeslagbeleid De pensioenen zijn per 1 januari 2016 niet verhoogd. Het pensioenfonds streeft er naar om de pensioenrechten en de pensioenaanspraken jaarlijks aan te passen met 70,0% van de stijging van de Consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens (afgeleid) conform de door de sociale partners afgesproken pensioenovereenkomst. De jaarlijkse toeslagverlening is gemaximeerd op 4%. Of toeslagen worden toegekend, is afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds gedurende april tot en met september van voorgaand jaar en de consumptieprijzen. Het Bestuur besluit na een weloverwogen proces op basis van de geldende uitgangspunten, waarbij het pensioenfonds zorgvuldig de belangen van alle deelnemersgroepen heeft afgewogen. Als de middelen van het pensioenfonds naar het oordeel van het Bestuur het voor zowel de korte als de lange termijn toelaten, kan worden overgegaan tot het verlenen van toeslagen. Het betreft voorwaardelijke toeslagen. Dit betekent dat er geen recht op toeslagen is en het ook op lange termijn niet zeker is of en in welke mate toeslagen verleend zullen worden. Er is geen geld gereserveerd voor toekomstige toeslagen. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan worden ingehaald. Indien de financiële positie van het pensioenfonds niet toereikend is, zal het ambitieniveau niet worden gehaald. Gezien de huidige financiële positie en de overige financiële omstandigheden, zal toeslagverlening voor de periode tot 2020 naar verwachting minimaal zijn. In de volgende tabellen zijn de volledige toeslagverlening, de toegekende toeslagverlening, het verschil en de totale achterstand per 1 januari weergegeven:
PostNL N.V: Actieven en pensioengerechtigden/gewezen deelnemers die inactief geworden zijn op en na 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 80% van de Consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens (afgeleid) tot en met 1 januari 2014) Jaar
Toeslagverlening conform ambitieniveau
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
2010
0,56%
0,14%
0,42%
0,42%
2011*
1,09%
0,00%
1,09%
1,51%
2012
1,87%
0,00%
1,87%
3,41%
2013
1,50%
0,00%
1,50%
4,96%
2014
0,67%
0,00%
0,67%
5,65%
2015
0,45%
0,26%
0,19%
5,85%
2016
0,77%
0,00%
0,77%
6,67%
Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 100% van de Consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens (afgeleid) tot en met 1 januari 2014) Jaar
Toeslagverlening conform ambitieniveau
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
2010
0,70%
0,17%
0,53%
0,53%
2011*
1,36%
0,00%
1,36%
1,90%
2012
2,33%
0,00%
2,33%
4,28%
2013
1,87%
0,00%
1,87%
6,23%
2014
0,83%
0,00%
0,83%
7,11%
2015
0,45%
0,26%
0,19%
7,31%
0,77%
0,00%
0,77%
8,14%
2016 * Met ingang van 1 januari 2011 is de toeslag gebaseerd op consumptieprijzen.
14
Postkantoren: Actieven en pensioengerechtigden/gewezen deelnemers die inactief geworden zijn op en na 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 80% van de Consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens (afgeleid) tot en met 1 januari 2014) Jaar
Toeslagverlening conform ambitieniveau
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
2009**
0,80%
0,00%
0,80%
0,80%
2010
0,88%
0,21%
0,67%
1,48%
2011
0,96%
0,00%
0,96%
2,45%
2012**
1,60%
0,00%
1,60%
4,09%
2013***
1,50%
0,00%
1,50%
5,64%
2014
0,67%
0,00%
0,67%
6,35%
2015
0,45%
0,26%
0,19%
6,54%
2016
0,77%
0,00%
0,77%
7,37%
Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 100% van de Consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens (afgeleid) tot en met 1 januari 2014) Jaar
Toeslagverlening conform ambitieniveau
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
2009**
1,00%
0,00%
1,00%
1,00%
2010
1,10%
0,27%
0,83%
1,84%
2011
1,20%
0,00%
1,20%
3,06%
2012**
2,00%
0,00%
2,00%
5,12%
2013***
1,87%
0,00%
1,87%
7,08%
2014
0,83%
0,00%
0,83%
7,98%
2015
0,45%
0,26%
0,19%
8,18%
0,77%
0,00%
0,77%
9,01% 2016 ** De algemene salarisaanpassingen vanuit de cao van Postkantoren hebben in 2009 en 2012 een ingangsdatum van 1 april in plaats van 1 januari. *** Met ingang van 1 januari 2013 is de toeslag gebaseerd op consumptieprijzen.
15
Beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid is gericht op het behalen van een optimaal rendement binnen aanvaardbare risico’s. Daarbij heeft het pensioenfonds continu aandacht voor de belangrijkste risico’s voor de dekkingsgraad van het pensioenfonds, een daling van de rente en een daling van de aandelenkoersen. Strategisch beleggingsbeleid Doelstellingen De doelstelling van het pensioenfonds is het streven naar zo hoog mogelijke reële pensioenaanspraken en pensioenrechten. Hierbij streeft het pensioenfonds voortdurend naar het realiseren van de toeslagambitie. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Om deze doelstelling te bereiken, wordt op zo’n manier belegd dat een optimaal rendement kan worden behaald binnen aanvaardbare risico’s en de veiligheid, kwaliteit en liquiditeit van de totale portefeuille wordt gewaarborgd. Het beleggingsbeleid komt tot stand volgens de beleggingscyclus. Deze is hieronder schematisch weergegeven.
Proces Het pensioenfonds belegt vanuit de ‘prudent person’ gedachte. Hierbij moeten de beleggingen voldoen aan kwalitatieve beginselen van veiligheid, kwaliteit en spreiding van risico’s. Dit houdt onder andere in dat het beleggingsbeleid wordt afgestemd op de verplichtingenstructuur van het pensioenfonds tegen marktwaarde. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke eisen die in de Pensioenwet aan het beleggingsbeleid en risicomanagement worden gesteld. De Nederlandsche Bank (DNB) houdt hier toezicht op. Op basis van de missie en doelstellingen en de vastgestelde beleggingsprincipes wordt het beleidskader vastgesteld. Onderdeel hiervan is dat er op basis van een ALM studie wordt bepaald welke strategische beleggingsportefeuille het best aansluit bij de doelstellingen van het pensioenfonds. Deze doelstellingen vormen een balans tussen de belangen van actieve en gewezen deelnemers alsmede pensioengerechtigden. In deze afweging spelen onder andere het premie-, pensioen- en indexatieresultaat een rol. De ALM-studie is een belangrijk hulpmiddel bij het vaststellen van het strategisch beleggingsbeleid, omdat het inzicht geeft in de rendements- en risicokarakteristieken van mogelijke beleidskeuzes. Uit de ALM studie blijkt dat er een bepaalde mate van risico noodzakelijk is om de doelstellingen van het pensioenfonds te kunnen bereiken. Daarnaast worden er op basis van ALM-analyses kaders gesteld ten behoeve van de afdekking van risico’s. Dit impliceert dat het pensioenfonds enerzijds voldoende risicovolle posities inneemt om de doelstellingen te kunnen realiseren, maar anderzijds niet te veel risico’s wil lopen. De ALM studie gaat verder in op de samenhang tussen de verplichtingen (met een lange looptijd) en de beleggingen en integreert de drie belangrijkste beleidsterreinen van het pensioenfonds: het toeslag-, premieen beleggingsbeleid.
16
Beleggingsovertuigingen Het beleggingsbeleid moet voldoen aan de beginselen van veiligheid, kwaliteit en risicospreiding. Als uitgangspunt om aan deze beginselen te voldoen gebruikt het pensioenfonds beleggingsovertuigingen. Zij vormen een belangrijke rol in het beleggingsproces omdat zij een kader vormen voor genomen en toekomstige beleggingsbeslissingen. De zes beleggingsovertuigingen zijn: Beleggingsrisico nemen loont “Risico en rendement gaan hand in hand”. Hoe hoger het risico, hoe hoger het te verwachten rendement. Het pensioenfonds is van mening dat een belegging in aandelen op lange termijn tot een hoger rendement leidt dan een belegging in meer veilig geachte staatsobligaties. Diversificatie voegt waarde toe Het pensioenfonds belegt in een mix van verschillende beleggingscategorieën zoals aandelen, obligaties, vastgoed en alternatieve beleggingen. Spreiding zorgt ervoor dat het risico van beleggen vermindert. Daarnaast worden belangrijke risico’s, zoals het risico van een dalende marktrente, afgedekt door middel van rente instrumenten. Door deze spreiding is het mogelijk om een deel van de portefeuille met meer risico te beleggen, zonder dat het totale risico recht evenredig toeneemt. Eenvoud als vertrekpunt Beleggingen horen binnen de beleggingsportefeuille een duidelijk doel te hebben. Voorbeelden hiervan zijn rendement, risicoafdekking of diversificatie. Mede hierdoor wil het pensioenfonds de kans dat het geconfronteerd wordt met niet vooraf ingeschatte risico’s, verkleinen. Actief versus passief beheer Het beleggingsbeleid is een mengvorm van actief en passief beheer. Passief beleggen is kosten- efficiënt, daarom belegt het pensioenfonds passief tenzij de verwachting bestaat dat actief beleggen extra rendement oplevert. Het voegt waarde toe om de eerste te zijn Het pensioenfonds vindt het belangrijk om constant op zoek te zijn naar nieuwe beleggingscategorieën of aanvullingen op bestaande beleggingen, die passend zijn bij de overige beleggingsovertuigingen. Beleggers die als eerste in een nieuwe beleggingscategorie stappen krijgen de hoogste risicovergoedingen. Naarmate de tijd verstrijkt verwateren deze vergoedingen. Maatschappelijk verantwoord beleggen verlaagt het risicoprofiel Beleggingen in sectoren of bedrijven die activiteiten ontplooien die niet door de maatschappij geaccepteerd worden kunnen het pensioenfonds imagoschade toebrengen. Daarom kiest het pensioenfonds ervoor om bedrijven die direct betrokken zijn bij de productie van controversiële wapens uit te sluiten om in te beleggen. Dit betreft een aantal ondernemingen die direct betrokken zijn bij de productie of het onderhoud van bepaalde controversiële wapens, zoals anti-persoonsmijnen, chemische en biologische wapens, verarmd uranium munitie, nucleaire wapens en clusterbommen. Voor de bepaling van de lijst met uit te sluiten bedrijven gebruiken we de ‘Controversial Weapons Radar’ van Sustainalytics, een gespecialiseerde externe partij op het gebied van duurzaamheidsinformatie. Daarnaast worden landen uitgesloten om in te beleggen, die betrokken zijn bij het schenden van mensenrechten. De uit te sluiten beleggingen zijn staatsobligaties en overige leningen uitgegeven door centrale en lagere overheden van deze landen. Het gaat hier om veroordelingen van staten door een gezaghebbende instantie zoals de sancties van de VN Veiligheidsraad en de Common Foreign and Security Policy of the EU (CFSF EU). Beleggingsaanpak Het beheer van de beleggingen vind plaats volgens het multi manager principe via TKPI beleggingsfondsen en een aantal discretionaire portefeuilles. De afspraken en restricties zijn vastgelegd in een mandaat dat het pensioenfonds verstrekt aan TKPI. Voor de actief beheerde portefeuille houdt dit in dat verschillende vermogensbeheerders geselecteerd zijn. Deze aanpak zorgt voor een spreiding over beleggingsstijlen van meerdere eersteklas beleggingsinstellingen wereldwijd. Daarnaast heeft een actief beleggingsfonds als doel binnen vastgestelde risicokaders een hoger rendement te behalen dan de benchmark. De passief beheerde beleggingsfondsen volgen daarentegen de benchmark en maken in principe gebruik van één manager. Een passief beheerd fonds behaalt normaalgesproken een beperkt lager rendement dan de benchmark doordat de feitelijke belegging beheer- en transactiekosten met zich meebrengt. Deze worden niet meegenomen in het rendement van de benchmark. Toch kan het voorkomen dat ook een passief beheer beleggingsfonds een hoger rendement behaalt dan de benchmark. Dit kan onder andere komen door de terugvordering van dividendbelasting. In de berekening van de benchmark wordt de mogelijkheid om dividendbelasting terug te vragen niet meegenomen. Deze benchmark wordt wel de net benchmark genoemd. Door de fiscale status van de gehanteerde beleggingsfondsen (voor zowel de actief als passief beheerde fondsen) is het deels wel mogelijk om deze dividend terug te vorderen. Hierdoor kan de wel terugontvangen dividendbelasting bijdragen aan een hoger rendement dan de benchmark.
17
Financiële risico’s Om deze doelstelling te bereiken, wordt op zo’n manier belegd dat een optimaal rendement kan worden behaald binnen aanvaardbare risico’s. Om de risico’s van effecten (‘schokken’) van onverwachte gebeurtenissen op de dekkingsgraad te meten en monitoren wordt gebruik gemaakt van de Standaardtoets. Deze Standaardtoets is gebaseerd op de door DNB gedefinieerde negatieve gebeurtenis die zich met een kans van 2,5% geïsoleerd zou voordoen. Onderstaand figuur geeft de impactberekeningen weer van de schokken per 31 december 2015 en toont de afzonderlijke schokken die gebaseerd zijn op de actuele beleggingsmix, de vereiste dekkingsgraad is op basis van de strategische portefeuille bepaald. Vereiste Dekkingsgraad
799 mln
S10 Actief risico (TER + 1,96 * TE)
-55 mln
S2 OG (-15% niet-beurs., -30% beurs.)
-161 mln
S3 Valutarisico (-20%, -35%)
-182 mln
S6 Verzekeringstechnisch Risico
-240 mln
S1 Renteschok DNB, ca. 00%-punt daling
-244 mln
S5 Kredietrisico (rating afhankelijk)
-359 mln
S2 Aandelen (-30%, -40%)
-654 mln
S2 Zakelijke waarden risico totaal
Standaardtoets (S1 t/m S10)
-756 mln
-1.151 mln
80%
85%
90%
95% 100% 105% 110% 115% 120%
De volgende grafiek toont de bijdrage van de afzonderlijke risicofactoren aan de totaal vereiste solvabiliteit. Deze figuur laat zien dat het zakelijke waarden risico het grootste risico vormt voor het pensioenfonds.
Benodigde Solvabiliteit
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Risicofactor
S1; Renterisico Voor een toelichting van het renterisico wordt verwezen naar het hoofdstuk ‘Integraal Risicomanagement’. S2; Aandelen- Onroerend Goed- en zakelijke waarden risico Aandelenrisico De beleggingen in aandelen vinden wereldwijd plaats. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het risico gedempt en heeft het pensioenfonds het aandelenrisico geaccepteerd. Zo wordt er wereldwijd belegd. De verdeling over de geografische gebieden vindt onder meer plaats door te kijken naar waarderingsmaatstaven. Hierdoor wordt er meer geïnvesteerd in regio’s waarvan de aandelen een lagere waardering hebben. Hierdoor is de verwachting dat het pensioenfonds op langere termijn niet alleen een hoger rendement behaald, maar ook de risico’s zijn gereduceerd. Met behulp van opties wordt 75% van de aandelenallocatie ingenomen. Hierdoor is de aandelenallocatie minder gevoelig voor koersveranderingen op de aandelenmarkten dan wanneer deze 75% volledig fysiek belegd was. De aandelenopties dekken alleen het aandelenrisico van aandelen ontwikkelde markten af. De resterende 25% van het aandelenrisico wordt belegd met fysieke aandelenbeleggingen in opkomende markten en wordt niet afgedekt door middel van aandelenopties. De aandelenopties zijn afgesloten op een portefeuille van goed verhandelbare (liquide) aandelenindices.
18
Onroerend Goed en Zakelijke waarden Dit risico heeft betrekking op het aandelenrisico en het risico op de onroerend goed beleggingen. De onroerend goed beleggingen zijn onder te verdelen in beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd vastgoed. Beursgenoteerd vastgoed betreft aandelenbeleggingen in onroerend goed ondernemingen. Het risico is daarom vergelijkbaar met de risico’s voor aandelenbeleggingen. Voor de niet beursgenoteerde vastgoedbeleggingen zijn door middel van een discretionair mandaat de belangrijkste risico’s en randvoorwaarden duidelijk omschreven. Om de doelstelling te realiseren zal de beheerder geschikte onroerend goed fondsen selecteren, contracteren, monitoren en - indien noodzakelijk en mogelijk - afstoten. Geschiktheid van de fondsen wordt getoetst op basis van onder meer kwaliteit van de beheerorganisatie, het team, het track-record, de kwaliteit van het beleggingsproces, de kostenstructuur, de governance en risicobeheersing. S3; Valutarisico Het pensioenfonds beperkt het valutarisico door valuta’s af te dekken: De beleggingen in vastrentende waarden luiden hoofdzakelijk in euro of het valutarisico wordt voor het grootste gedeelte afgedekt. Een uitzondering hierop is de afdekking van het valutarisico van obligaties uit opkomende landen. Maximaal 20% van deze beleggingen mag belegd worden in lokale valuta. De inflatie gerelateerde obligaties luiden in euro’s. Binnen de categorie aandelen wordt de valutaexposure van aandelen uit opkomende markten niet afgedekt. Het valutarisico van de wereldwijde en Europese beleggingen is per 1 december 2015 gewijzigd: o Tot 1 december 2015 werd het valutarisico van de benchmarkgewichten van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen van de aandelenbeleggingen met valutatermijncontracten afgedekt naar euro. o Vanaf 1 december 2015 wordt het valutarisico van de benchmarkgewichten voor aandelen (genoteerd in de drie hiervoor genoemde valuta’s) operationeel voor 50% afgedekt. Strategisch afdekkingspercentage blijft 100% aangezien veel ondernemingen wereldwijd opereren en deze ondernemingen zelf al een deel van het valutarisico afdekken. Hiermee is de kans dat een te groot bedrag wordt afgedekt, verkleind. Bij onroerend goed binnen het TKPI beleggingsfonds worden de valutarisico’s afgedekt. In het discretionaire onroerend goed mandaat wordt bij de start per investering besloten of de valuta wel of niet afgedekt wordt. S4; Grondstoffen risico Dit risico is niet opgenomen in de Standaardtoets figuur. Het pensioenfonds loopt geen grondstoffen risico omdat de laatste grondstofbeleggingen op 10 juli 2015 verkocht zijn. S5; Kredietrisico Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van kredietwaardigheidseisen aan de tegenpartijen waarmee transacties kunnen worden gedaan. Daarnaast worden limieten gesteld aan tegenpartijen; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand bij renteswaps en bij het uitlenen van effecten (‘securities lending’). Het gevoerde tegenpartij beleid houdt rekening met de risicopremies waardoor het inspeelt op de actualiteit. Het afwikkelingsrisico is het risico dat een bepaalde effectentransactie niet wordt afgewikkeld zoals verwacht, omdat de betaling of levering door een tegenpartij niet of niet in overeenstemming met de afspraken en voorwaarden gebeurt. Om dit risico te beperken, wordt door het pensioenfonds belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot nietbeursgenoteerde beleggingen, met name voor OTC-derivaten, wordt door het pensioenfonds alleen gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten, zodat posities van het pensioenfonds adequaat worden afgedekt door onderpand. S6; Verzekeringstechnisch risico Voor een toelichting van het verzekeringstechnisch risico wordt verwezen naar het hoofdstuk ‘Integraal Risicomanagement’. S10; Actief risico Bepaalde beleggingen in de beleggingsportefeuille worden actief beheerd. Hierbij kunnen managers afwijken van een bepaalde benchmark, zodat zij hun kennis kunnen inzetten om een hoger rendement te behalen. Bij actief beheerde beleggingen worden er grenzen gesteld aan de mate van afwijking. Dit geldt zowel voor de TKPI beleggingsfondsen als voor de individuele managers. In 2015 is een nadere invulling gegeven aan het risico dat gepaard gaat met actieve beleggingen op pensioenfondsniveau. Naast een risicobudget op totaalniveau blijven de grenzen gelden zoals ze al bestonden voor de TKPI beleggingsfondsen en de grenzen die de individuele managers krijgen.
19
Strategische beleggingsportefeuille en wijzigingen 2015 Het pensioenfonds stelt het strategisch beleggingsbeleid vast voor de lange termijn. Door fluctuaties op de financiële markten zal de daadwerkelijke portefeuille afwijken van de strategische portefeuille. Onderstaande tabel geeft de strategische beleggingsmix voor 2015 van het pensioenfonds weer, waarna het risicomanagementbeleid en de strategische beslissingen die hieraan ten grondslag liggen worden beschreven, op basis van de volgorde van de beleggingscategorieën in de tabel. Strategische gewichten beleggingsportefeuille (%) Beleggingscategorie Aandelen Aandelenopties (aangeduid als A)* Vastrentende waarden - Staatsobligaties - Overig Inflatie gerelateerde obligaties Vastgoed Alternatieve beleggingen Renteswaptions (aangeduid als S)* Kas Totaal
Strategisch gewicht eind 2014
Strategisch gewicht eind 2015
Werkelijke exposure eind 2015
11,75 A
11,75 A
10,7 6,5
43,75% -A-S 26,5 10,0 8,0 0,0 S
43,75% -A-S 26,5 10,0 8,0 0,0 S
100,0
100,0
38,4 21,1 9,5 8,3 0,0 5,3 0,2 100,0%
Toelichting tabel:
De gewichten ‘A’ en ‘S’ zijn variabel. De werkelijke exposures geven de gewichten weer inclusief de futures, asset swaps en eventuele kasgelden die voor de betreffende beleggingscategorie van toepassing zijn. Deze futures, asset swaps en kasgelden worden in de jaarrekening niet bij de afzonderlijke beleggingscategorieën opgenomen. Dit komt overeen met de grondslagen van de jaarrekening.
Beleggingen in aandelen Om risico’s te spreiden zijn de aandelenbeleggingen, inclusief de aandelenopties, wereldwijd gespreid (79%). Daarnaast wordt ingespeeld op extra rendementskansen door extra te beleggen in Europa (14%) en opkomende markten (7%). De Europese beleggingen in beleggingsfondsen worden passief beheerd. De wereldwijde aandelenbeleggingen en de beleggingen in opkomende markten kennen een actief beleggingsbeleid. Afdekking risico van dalende aandelenkoersen (aandelenrisico) Het aandelenrisico wordt voor 75% afgedekt door middel van callspread opties (op basis van onderliggende waarde) in combinatie met een portefeuille vastrentende waarden (euro staatsobligaties met de hoogste kredietwaardigheid). De aandelenopties dekken alleen het aandelenrisico van aandelen ontwikkelde markten af. De resterende 25% van het aandelenrisico wordt belegd met fysieke aandelenbeleggingen in opkomende markten en wordt niet afgedekt door middel van aandelenopties. De aandelenopties zijn afgesloten op een portefeuille van goed verhandelbare (liquide) aandelenindices. Afdekking valutarisico Door wisselkoersveranderingen loopt het pensioenfonds het risico dat beleggingen in vreemde valuta minder waard worden. Om dit risico te beperken dekt het pensioenfonds gedeeltelijk de valuta’s af. (de details worden weergegeven in de begrippenlijst). Per 1 december 2015 heeft het pensioenfonds de mate van de valuta-afdekking van de wereld aandelen beleggingen in Amerikaanse dollar, Britse pond en Japanse yen is verlaagd naar 50%. Beleggingen in vastrentende waarden Naast een relatief stabiel couponrendement hebben de vastrentende beleggingen tot doel een deel van de rentegevoeligheid van de verplichtingen van het pensioenfonds af te dekken. Deze portefeuille is gespreid over verschillende soorten obligaties om risico’s zo breed mogelijk te spreiden en in te spelen op extra rendement via beleggen in bedrijfs- en high yield obligaties en staatsobligaties uitgegeven door opkomende landen. Hierbij wordt wereldwijd in ongeveer 50 opkomende landen belegd. De Euro staatsobligaties worden alleen in de meest kredietwaardige landen in Euroland belegd. Daarnaast wordt via asset swaps in Noord Amerika en Groot Brittannië belegd om risico’s te spreiden. In september 2014 is besloten te beleggen in Nederlandse hypotheken. De markt voor Nederlandse hypotheken kent een beperkte liquiditeit, waardoor de beleggingen gefaseerd in 2015 zijn uitgevoerd. De laatste transactie vond plaats op 12 november 2015. De beleggingen in bedrijfs- en high yield obligaties, obligaties uitgegeven door opkomende landen en hypotheken hebben een actief beleggingsbeleid. De overige beleggingen, zoals de Euro staatsobligaties hebben een passief beleggingsbeleid.
20
Afdekking inflatierisico Om de gevolgen van een stijgende inflatie op de beleggingen van het pensioenfonds te beperken, belegt het pensioenfonds een deel van de portefeuille vastrentende waarden in inflatie gerelateerde obligaties. Deze beleggingen bestaan uit Duitse inflatie gerelateerde obligaties en uit een inflatie gerelateerd beleggingsfonds dat bestaat uit obligaties uitgegeven door Italië, Frankrijk en Duitsland. Ook door te beleggen in onroerend goed wordt dit risico gedempt. Daarnaast wordt bij de keuze van instrumenten voor het afdekken van het renterisico rekening gehouden met het inflatierisico. Met het gebruik van opties op renteswaps neemt de renteafdekking af als de nominale rente stijgt als gevolg van bijvoorbeeld de stijging van de (verwachte) inflatie. Beleggingen in vastgoed Voor diversificatie binnen de beleggingsportefeuille wordt wereldwijd belegd in vastgoed. Het streefgewicht van beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd vastgoed is respectievelijk 10% en 90% van de strategische vastgoed allocatie. Binnen niet-beursgenoteerd vastgoed wordt een bredere spreiding aangebracht. Naast beleggingen in Europa (60%) en Azië (15%), zal ook belegd worden in Noord Amerika (15%). In 2015 zijn investeringen gedaan in Europees niet beursgenoteerd onroerend goed via het TKPI beleggingsfonds maar is ook het jaarplan discretionair mandaat niet-beursgenoteerd onroerend goed vastgesteld. De eerste inschrijving van USD 40 mln. voor de discretionaire portefeuille is in juli geaccepteerd. Per 30 september is reeds een deel van deze allocatie ingevuld door een fondsbelang van een bestaande aandeelhouder over te nemen (tweedehands stukken). In oktober vond de inschrijving van een tweede belegging in de Verenigde Staten plaats. De invulling van deze allocatie vond begin 2016 plaats. Eind december werd voor circa EUR 25 mln. ingeschreven in Azië. De strategische gewichten zijn streefgewichten, waarbij het beursgenoteerd vastgoed fungeert als buffer voor de niet-beursgenoteerde vastgoed beleggingen. De niet-beursgenoteerde beleggingen via de TKPI beleggingsfondsen beleggen via het multi manager principe of directe beleggingen en hanteren geen benchmark. Dit omdat een geschikte benchmark ontbreekt. De beleggingen zijn goed gespreid over nietbeursgenoteerde vastgoedfondsen. De in opbouw zijnde discretionaire beleggingen hebben per regio een samengestelde (customised) benchmark en hebben een actieve beleggingsstrategie. Beursgenoteerd vastgoed belegt daarentegen volgens een passieve strategie en volgt de benchmark. Beleggingen in grondstoffen In september 2014 is besloten de beleggingen in grondstoffen te verkopen omdat deze beleggingscategorie geen voldoende voordelen meer biedt ter verbetering van het rendement/risico profiel van de beleggingsportefeuille. Deze verkoop was eind 2014 nog niet geheel afgerond. Dit vond in 2015 in een aantal stappen plaats. De laatste transactie is gedaan op 10 juli 2015. Afdekking risico van een rentedaling (renterisico) Voor de afdekking van het nominale renterisico wordt gebruik gemaakt van de vastrentende beleggingen aangevuld met swaps en swaptions. Het pensioenfonds volgt een renteafhankelijk afdekkingsbeleid en stelt marktrentetriggers vast. Indien de 30-jaars marktrente de afgesproken trigger raakt vindt besluitvorming plaats over de mate van afdekking. In 2015 was de marktrente volatiel. De daling van de marktrente van 2014 zette in 2015 door waarop op 7 januari 2015 de marktrentetrigger van 1,25% werd geraakt. Op advies van de Belegging Commissie heeft het pensioenfonds in maart besloten de onderliggende renteafdekking te verlagen van 60 naar 50% (op basis van de rentegevoeligheid van de swaps behorend bij de swaptions). Tevens zijn nieuwe marktrentetriggers vastgesteld voor de onder- en bovengrens. Door de lage marktrente is in mei een inschatting gemaakt van het risico van de niet-parallelle renteveranderingen tussen de 20- en 30-jaars swaprente en de 40- en 50-jaars swaprente (swapspread). Omdat deze laag ingeschat is, is op 12 mei besloten de volledige swapspreadpositie te verkopen. Echter in de tweede helft van het jaar steeg de marktrente waardoor de 30-jaars swaprente op 10 juni de rentetrigger van 1,75% raakte. Het pensioenfonds besloot hierop op 16 juni de renteafdekking te verhogen van 50% naar 60%. Ook zijn nieuwe marktrentetriggers vastgesteld (2,4% opwaarts en neerwaarts 1,25%). Doordat de renteafdekking voor een deel met swaptions plaatsvindt, neemt de renteafdekking bij een daling van de marktrente toe en bij een stijging van de marktrente neemt deze af. Hierdoor is de effectieve renteafdekking onder andere afhankelijk van de (toekomstige) marktrenteniveaus. De dekkingsgraad is hiermee beschermd tegen een daling van de marktrente, terwijl de dekkingsgraad ook kan profiteren van een rentestijging als bijvoorbeeld de (verwachte) inflatie toeneemt. De effectieve afdekking van het renterisico zal hierdoor altijd lager zijn dan 60%. De effectieve afdekking is afhankelijk van de marktrentestand. Dit is onderdeel van de strategie. Bij stijgende marktrentes daalt de effectieve afdekking en bij dalende marktrentes stijgt de effectieve afdekking. Dit is een gunstige eigenschap.
21
Relatief rendement passieve beleggingen Een passief beheerde belegging behaalt normaalgesproken een beperkt lager rendement dan de benchmark doordat de belegging beheer- en transactiekosten met zich meebrengt. Deze worden niet meegenomen in het rendement van de benchmark. Toch kan het voorkomen dat ook de passief beheerde beleggingen een hoger rendement behalen dan de benchmark. Dit kan onder andere doordat de beleggingen voor een groot deel plaats vinden via fiscaal transparante beleggingsfondsen. Bij het berekenen van het benchmarkrendement wordt de mogelijkheid om dividendbelasting terug te vragen niet meegenomen, terwijl dit door de fiscale status van de gehanteerde beleggingsfondsen deels wel mogelijk is. In het hoofdstuk Resultaten Beleggingen wordt het resultaat van de beleggingsportefeuille nader toegelicht.
22
Integraal Risicomanagement (IRM) Het pensioenfonds streeft ernaar om risico’s zo goed mogelijk te beheersen. Als speerpunt heeft het pensioenfonds in 2015 veel aandacht gehad voor IRM. De belangrijkste uitkomsten zijn hier opgenomen. Risico Management Systeem Het Bestuur voert Risk Self Assessments (RSA’s) uit om hoofdrisico’s te onderscheiden aan de hand van FOCUS!, de toezichtsystematiek van De Nederlandsche Bank (DNB) voor het prudentieel toezicht op financiële instellingen. FOCUS! omvat een geïntegreerde methode voor de analyse van risico’s bij alle type instellingen (en dus niet specifiek voor pensioenfondsen). Door aan de hand van FOCUS! voor het pensioenfonds relevante hoofdrisico’s te onderscheiden, brengt het Bestuur de risico’s op een gestructureerde wijze in kaart en legt ze vast. Het Bestuur heeft op basis van FOCUS! in totaal 11 hoofdrisico’s onderscheiden en onderverdeeld naar financiële risico’s en niet financiële risico’s. Uitleg
De prudentiële- en integriteitsrisico’s raken specifieke onderdelen van het risicoprofiel van de organisatie.
De risk drivers omvatten de externe en interne risico’s die impact hebben op het algehele risicoprofiel van de organisatie. Deze hebben impact op specifieke risico’s.
Variabelen
Risico’s PF PostNL
Krediet
Krediet
Markt
Markt
Matching, rente
Matching, rente
Operationeel
Operationeel
Verzekering
Verzekering
Liquiditeit
Liquiditeit
Integriteit
Integriteit
Macro-Sector
Omgeving
Bedrijfsmodel/ strategie
Uitbesteding
Gedrag, cultuur governance
Juridisch
Infrastructuur/IT
IT
Doel is het beheersen van belangrijke risico’s die de doelstellingen van het pensioenfonds kunnen bedreigen. De mate waarin het pensioenfonds bereid is risico’s (risicobereidheid) te lopen, is bepaald op basis van de missie, visie, strategische doelstellingen en de geformuleerde en met de sociale partners afgestemde risicohouding. De daaruit verkregen risicobereidheid dient door een passende set aan maatregelen, afgestemd op risicoomgeving maar ook rekening houdend met absorptievermogen van het pensioenfonds, beheerst te worden. Hierbij geldt dat het pensioenfonds de risicobereidheid per risicogebied (11 onderscheiden hoofdrisico’s) verder heeft uitgewerkt en heeft gekoppeld aan de geformuleerde strategische doelstellingen. Door per risicogebied de meest relevante risico-items vast te stellen, zijn de belangrijkste beheersmaatregelen inzichtelijk. Governance Risicomanagement maakt een integraal onderdeel uit van de besluitvorming van het bestuur. Het Bestuur is in haar geheel primair verantwoordelijk voor de integrale aanpak en behandeling. Het Bestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen, uitvoeren en monitoren van het risicobeleid. Dit kan gezien worden als de eerste lijn beheersmaatregel. Het Bestuur heeft de overall monitoring en borging van het IRM-proces belegd bij de Audit commissie en daarnaast de 11 hoofdrisico’s toebedeeld aan de verschillende commissies met als taak onder andere het monitoren en rapporteren over het desbetreffende risico aan het bestuur. Hierdoor heeft iedere commissie een eigen risicogebied en vormt een zelfstandig oordeel of advies over het betreffende risicogebied. Hiermee is een tweede lijn beheersmaatregel ontstaan.
23
Een onafhankelijk oordeel over de werking van het risicomanagementsysteem wordt gevormd door de externe certificeerders (accountant en actuaris). Hiermee is een derde lijn beheersmaatregel gevormd. Risicocultuur De risicomanagementfunctie is niet belegd bij één bestuurslid, maar bij het hele bestuur. Het Bestuur heeft de 11 vastgestelde hoofdrisico’s toegewezen aan de verschillende commissies. Per commissie wordt per hoofdrisico het desbetreffende risico gemonitord. Indien nodig wordt actie genomen en vindt terugkoppeling plaats. De Belegging Commissie (BC) monitort de hoofdrisico’s matching & renterisico, liquiditeitsrisico, marktrisico en kredietrisico. De Auditcommissie (AC) monitort de niet-financiële risico’s (behalve integriteitsrisico, deze is belegd bij Dagelijks Bestuur) en het verzekeringstechnisch risico samen met de gehele monitoring en de algehele borging van het IRM proces. Daarnaast geldt dat van de hoofdrisico’s omgeving en operationeel de daaronder vallende risico-items ten aanzien van communicatie en reputatie niet aan de AC maar aan de Pensioen en Communicatiecommissie (PCC) zijn toegewezen. Deze indeling is gebaseerd op het gegeven dat de commissies die nauw zijn betrokken bij bepaalde processen affiniteit en deskundigheid hebben en daarom ook de bewaking en monitoring op een adequate manier kunnen verrichten. Hiermee wordt een optimale borging verkregen van een goed lopend IRM proces. Nadat in 2016 de normen en limieten zijn vastgesteld, zullen de afzonderlijke commissies en het Dagelijks Bestuur de afgesproken normen en limieten waarbinnen het toegewezen risico mag bewegen, bewaken. Hierdoor wordt de risicobereidheid per hoofrisico, in overeenstemming met de strategische doelstellingen en afgesproken risicohouding, beheerst. Daarnaast wordt minimaal één keer per kwartaal de IRM (dashboard)-rapportages en terugkoppeling vanuit de commissies meegewogen bij de te nemen bestuursbesluiten, de uitkomsten hiervan worden vastgelegd. In ‘Bestuursaangelegenheden’ is hierover meer informatie opgenomen. Monitoring en vastlegging Het thema risicomanagement staat periodiek op de agenda van het bestuur. Op basis van de IRMrapportages (financieel- en niet financieel) en het IRM Dashboard wordt over de belangrijkste, door het Bestuur geselecteerde risico’s gerapporteerd. Het Bestuur krijgt op kwartaalbasis een overzicht aangeboden waarin de relatie tussen risico’s en strategische doelstellingen wordt gelegd. Er wordt een toegankelijk overzicht gegeven van de noodzakelijk te lopen risico’s en de werking van de beheersmaatregelen. Het totale IRM-proces, tezamen met een beschrijving van de risicocultuur/governance en risicostrategie en – beleid is vastgelegd in het IRM-Handboek. Dit handboek wordt periodiek geëvalueerd en geactualiseerd, voor het laatst in het vierde kwartaal van 2015.
Concrete risico’s De financiële risico’s zijn in onderstaand diagram in beeld gebracht, waarbij per financieel hoofdrisico de inschatting van het netto-risico (na inzetten van de beheersmaatregelen) is weergegeven. Daarbij geldt dat de grote cirkels de uitkomsten zijn van een door het Bestuur uitgevoerde RSA in het derde kwartaal van 2015 en de kleine cirkels betrekking hebben op de uitkomsten van de RSA uit 2010.
De impact en kans zijn per risico uitgedrukt in een score van 1,00 tot en met 5,00, zodat de mate van impact en kansen van risico’s onderling zichtbaar kan worden gemaakt.
24
Het Bestuur probeert met het gevoerde risicomanagementbeleid de kans dat een ongunstige situatie zich voordoet te voorkomen of de impact daarvan door beheersmaatregelen te verkleinen. Door periodiek RSA analyses uit te voeren krijgt het Bestuur zicht op de ontwikkeling van de geïdentificeerde risico’s en kan op basis daarvan de te nemen beheersmaatregelen mede beoordelen, aanscherpen of nieuwe toevoegen. Met als doel om zover mogelijk uit de ‘rode’ en ‘oranje’ gebieden te blijven. Financiële risico’s worden door het pensioenfonds gelopen, omdat voor het behalen van de doelstelling om een pensioen te kunnen aanbieden gebaseerd op een toeslagambitie van 70% een hoger rendement nodig is dan de risicovrije rente. Voor de toeslagverlening ontvangt het pensioenfonds geen extra koopsom van de werkgever. Het Bestuur is echter van mening dat door het inzetten van meer en effectievere beheersmaatregelen de impact en de kans op een ongunstige gebeurtenis de afgelopen jaren is verkleind. Het Bestuur is daarbij van mening dat er meer nadruk op stress-scenario’s gelegd moet worden bij marktrisico en onderzocht moet worden of er mogelijkheden zijn om het verzekeringstechnisch risico te herverzekeren. Hierop wordt in de volgende subparagraaf dieper ingegaan. De niet-financiële risico’s laten juist een omgekeerde tendens zien, waarbij het Bestuur met name de kans op het voorkomen van de gebeurtenis ziet toenemen. Dit geldt met name voor het juridisch risico en het ITrisico. Daarnaast is er ook vanuit de sector veel aandacht geweest voor het integriteitsrisico. Het Bestuur heeft besloten om zowel voor integriteitsrisico alsmede het IT-risico een aparte RSA uit te voeren.
5.00
operationeel risico 4.00
Integriteitsrisico
omgevingsrisico 3.00
Impact
uitbestedingsrisico
Juridisch risico 2.00
IT-risico
1.00 1.00
2.00
3.00
4.00
5.00
Kans De impact en kans zijn per risico uitgedrukt in een score van 1,00 tot en met 5,00, zodat de mate van impact en kansen van risico’s onderling zichtbaar kan worden gemaakt.
Het Bestuur heeft bijna alle diensten uitbesteed, waardoor standaard extra aandacht op de uitbestedingsrisico’s alsmede het IT-risico bij de uitbesteders wordt gelegd. De ontwikkelingen op het gebied van beheersing van de niet-financiële risico’s worden verder toegelicht in de volgende subparagraaf. Toelichting per risico Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste risico’s die door het bestuur, conform de eerder genoemde werkwijze, zijn onderkend. Kredietrisico Kredietrisico is het risico op financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan (premie)vorderingen op de werkgever, partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico’s is het settlementrisico. Dit houdt het risico in dat partijen waarmee het pensioenfonds transacties is aangegaan, niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het pensioenfonds financiële verliezen kan lijden. De beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van kredietwaardigheidseisen aan de tegenpartijen waarmee transacties kunnen worden gedaan. Daarnaast worden limieten gesteld aan tegenpartijen en het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij renteswaps en het uitlenen van effecten (‘securities lending’).
25
Marktrisico Marktrisico is het risico als gevolg van het blootstaan aan wijzigingen in marktprijzen van verhandelbare financiële instrumenten. Voor het pensioenfonds heeft dit risico betrekking op de portefeuille zakelijke waarden. Het risico van de vastrentende waarden valt onder het renterisico. De portefeuille zakelijke waarden bestaat uit aandelen en onroerend goed. Hierbij vinden de beleggingen in aandelen wereldwijd plaats. Door de spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt en dat is daarmee één van de belangrijkste mitigerende beheersmaatregelen. Daarnaast is de jaarlijkse ALM-studie een belangrijk beheersingsinstrument om vast te stellen of gekozen portefeuille met zakelijke waarden voldoet aan de gewenste risico versus rendementsafweging. Met behulp van opties wordt 75% van de aandelenallocatie ingenomen. Hierdoor is de aandelenallocatie minder gevoelig voor koersveranderingen op de aandelenmarkten dan als deze 75% volledig fysiek belegd zou zijn. De aandelenopties dekken alleen het aandelenrisico van aandelen in ontwikkelde markten af. De resterende 25% van het aandelenrisico wordt belegd met fysieke aandelenbeleggingen in opkomende markten. De aandelenopties zijn afgesloten op een portefeuille van goed verhandelbare (liquide) aandelenindices. Daarnaast wordt het valutarisico beperkt door middel van het gedeeltelijk afdekken van de valuta naar euro. Matching- en Renterisico Het pensioenfonds dient de verplichtingen conform de Pensioenwet te waarderen op de rekenrente zoals deze wordt gepubliceerd door de Toezichthouder DNB. Hierdoor wordt standaard een renterisico voor het pensioenfonds geïntroduceerd, waarbij een stijgende rekenrente de verplichtingen in waarde laat dalen, hetgeen gunstig is voor de dekkingsgraad van het pensioenfonds en omgekeerd. Daar staat tegenover dat bezittingen in de vorm van vastrentende waarden, renteswaps en renteswaptions in principe omgekeerd in waarde meebewegen. Hierdoor is de dekkingsgraad erg gevoelig voor renteschommelingen en beschouwt het pensioenfonds het matchen van het renterisico als zeer belangrijk. Indien nodig kan meteen actie worden ondernomen, waarbij het pensioenfonds met behulp van onder andere rente- en volatiliteitsscenario’s monitort. Om de gevolgen van een stijgende inflatie op de beleggingen van het pensioenfonds te beperken, belegt het pensioenfonds onder andere een deel van de portefeuille vastrentende waarden in inflatie gerelateerde obligaties. Effectieve renteafdekking De effectieve renteafdekking is onder andere afhankelijk van de (toekomstige) marktrenteniveaus. Doordat de rente-afdekking voor een deel met swaptions plaatsvindt, neemt de renteafdekking bij een daling van de marktrente toe en bij een stijging van de marktrente neemt deze af. Hierdoor is de dekkingsgraad beschermd tegen een rentedaling, terwijl de dekkingsgraad ook kan profiteren van een rentestijging als de inflatie toeneemt. De effectieve afdekking van het renterisico is lager dan de strategische afdekking gebaseerd op de swaps onderliggend aan de swaptions (onderliggende afdekking), omdat sprake is van het gebruik van optierechten. De volgende figuur geeft de rentegevoeligheid van de beleggingen en de VPV grafisch ultimo 2015 weer.
Toelichting: De PVO1 is de prijsverandering van een belegging bij een verandering van de rente met 0,01%-punt. Of wel de waarde van de verplichtingen wordt bepaald met een rentecurve die 0,01%-punt lager ligt. Het verschil van de werkelijke waarde van de verplichtingen en de waarde na de 0,01%-punt verlaging is de PVO1.
26
Op dezelfde wijze wordt ook de het verschil in waarde van de Vastrentende waarden beleggingen/swaps/swaptions bepaald. De afdekking wordt berekend door de verandering van de Vastrentende waarden/swaps/swaptions te delen door de verandering van de verplichtingen.
Effectiviteit van de renteafdekking bij verschillende renteschokken ultimo 2015
De onderliggende, effectieve en gerealiseerde rente afdekking vanaf 2012 is hieronder grafisch weergegeven. Hieruit blijkt dat de effectieve renteafdekking door de inzet van swaptions lager ligt dan de onderliggende renteafdekking. De gerealiseerde mate van renteafdekking is berekend op basis van de werkelijke renteontwikkeling. Deze kan afwijken van de effectieve renteafdekking doordat in de effectieve renteafdekking geen rekening wordt gehouden met de verandering van marktrentes met verschillende looptijden (niet parallelle verschuiving van de rentetermijnstructuur).
Scenario’s dekkingsgraad voor markt- en renterisico per eind 2015 De volgende tabel (o.b.v. DNB rekenrente) geeft de gevoeligheid van de dekkingsgraad weer voor het renteen aandelenrisico waarbij beide risico’s zich gecombineerd voordoen. Hierbij wordt verondersteld dat de andere beleggingen onveranderd blijven. Hierbij variëren de aandelenkoersen tussen -30% en +30%. De rente varieert tussen -1,5% en 1,5%. De effecten van deze bandbreedtes op de dekkingsgraad worden in onderstaande tabel weergegeven.
30% 15% 0% -15%
Rente -1,5% 103,9% 101,0% 97,7% 94,3%
-1,0% 106,8% 103,6% 100,0% 96,3%
-30%
91,1%
92,9%
Aandelen
Operationeel risico
-0,5% 0,0% 110,0% 113,8% 106,6% 110,2% 102,7% 106,2% 98,7% 101,6% 95,0%
27
97,7%
0,5% 118,3% 114,3% 109,9% 105,2%
1,0% 123,4% 119,1% 114,3% 109,2%
1,5% 129,0% 124,4% 119,2% 113,8%
100,9%
104,6%
108,8%
Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake actualiteiten en het beleid op communicatie-, juridisch, wetstechnisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein. Dit heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het operationeel risico wordt gemonitord door het bestuur, waarbij het Bestuur van mening is dat door de ingezette beheersmaatregelen en de laatste aanpassingen aan de wet- en regelgeving doorgevoerd in 2015 het risico als laag gekwalificeerd kan worden. Verzekeringstechnisch risico In de actuariële analyse worden de afwijkingen geanalyseerd. Een manier van beheersing is het herverzekeren van dit risico. Gezien de omvang van het pensioenfonds is het niet mogelijk om een gewenste ‘slecht scenario’ dekking af te sluiten. Door een jaarlijkse externe toetsing plaats te laten vinden ten aanzien van de gehanteerde pensioenfondsgrondslagen, is het Bestuur in staat om haar grondslagen op prudentie in te schatten. Daarnaast hebben verbeteringen van de prognosemodellen voor langlevenrisico door AG en de wetsverandering dat bij nieuwe verbeteringen in de levensverwachting de pensioenleeftijd mee opschuift, er toe geleid dat volgens het pensioenfonds de kans en impact is verlaagd. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dit risico wordt beheerst door in het beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor liquiditeitsposities, rekening houdend met directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Het risico wordt verder verkleind door maandelijks liquiditeitsprognoses te actualiseren. Integriteitsrisico Het integriteitsrisico wordt gedefinieerd als het risico dat de integriteit van het pensioenfonds dan wel het financiële stelstel wordt beïnvloed als gevolg van niet integere en onethische gedragingen bij de organisatie of haar uitbestedingspartners, door management of medewerkers. Pensioenfondsen dienen conform het Besluit Uitvoering Pensioenwet een systematische analyse te maken van de risico’s die samenhangen met uitbestedingen. Het gaat er hierbij om dat pensioenfondsen voorkomen dat zij betrokken raken bij handelingen die tegen de wet ingaan en/of handelingen die maatschappelijk onbetamelijk zijn. Het Bestuur onderkent het belang van een goede, gedegen – en systematische integriteitsanalyse. Het Bestuur heeft daarom begin 2016 een integriteitsanalyse uitgevoerd, waarbij ook expliciet aandacht is besteed aan soft controls/gedrag en cultuur bij het pensioenfonds en de uitbestedingspartners. Mede op basis van de gebruikersgids van DNB is een risicoanalyse uitgevoerd waarbij bruto- en netto risicoscores zijn vastgesteld. Voor Cybercrime en marktmanipulatie geldt dat de bruto risico’s groot zijn. Uit de analyse komt verder naar voren dat de beheersmaatregelen er voor zorgen dat de netto risico’s beperkt zijn. Deze risico’s worden voortdurend gemonitord. Eén van de concrete acties die daaruit zijn voortgekomen is dat het melden van een conflict of interest als terugkerend vast agendapunt wordt opgenomen om mogelijke belangenverstrengeling te voorkomen. Jaarlijks zal hernieuwd een risicoanalyse worden uitgevoerd, waarbij het Bestuur op basis van het vastgelegde integriteitsbeleid van mening is dat het resterende netto risico op dit moment als laag gekwalificeerd kan worden. Omgevingsrisico Het omgevingsrisico betreft het risico van buiten het pensioenfonds komende veranderingen op het gebied van belanghebbenden, reputatie en ondernemingsklimaat. Door het Bestuur en de externe uitvoerders wordt actief de wetgeving en de best practices gevolgd. Daarnaast volgt het Bestuur actief de ontwikkelingen bij de sponsor en voert het Bestuur een eigen toekomstanalyse uit. Hieruit heeft het Bestuur geconcludeerd dat in de beschouwde periode van 10 jaar de financiële positie van het pensioenfonds robuust blijft. Het Bestuur kwalificeert het risico als midden. Uitbestedingsrisico Het Bestuur zorgt voor een zodanige vormgeving van de uitbesteding dat de aansluiting tussen de (informatie over) de uitbestede processen en de overige bedrijfsprocessen te allen tijde gewaarborgd is en dat de verantwoordelijkheid van het Bestuur voor de organisatie, uitvoering en beheersing van de uitbestede werkzaamheden en het toezicht daarop niet worden ondermijnd en in lijn is met de ABTN.
Het Bestuur zorgt voor voldoende waarborgen om volledig in control te kunnen zijn. Deze waarborgen
28
omvatten onder andere het schriftelijk vastleggen van alle gemaakte afspraken, het duidelijk vastleggen van exit voorwaarden en het verkrijgen van uitgebreide management informatie met een schriftelijke verantwoording over de uitvoering door de uitvoerder aan het bestuur. Door de uitvoerders wordt op kwartaalbasis een rapportage aangeleverd ter verantwoording. Deze rapportages worden zowel in het Bestuur als mede tussen het Bestuur en uitvoerders besproken. Het Bestuur is van mening dat door deze opzet, vastgelegd in het uitbestedingsbeleid, het uitbestedingsrisico is verkleind en beheerst, waardoor het risico als laag wordt gekwalificeerd. Juridisch risico Het juridisch risico wordt gemonitord door het bestuur, waarbij het Bestuur van mening is dat door de ingezette beheersmaatregels en de laatste aanpassingen aan de wet- en regelgeving doorgevoerd in 2015 het risico als laag gekwalificeerd kan worden. IT-risico Er is meer focus gekomen op de IT-risico’s mede ingegeven door de snelle ontwikkelingen van de afgelopen jaren op dit terrein. Hierbij geldt dat voor het pensioenfonds informatie en communicatietechnologie essentieel is. Communicatie verloopt steeds meer digitaal. Daarbij geldt dat al hoewel het pensioenfonds geen eigen IT-systemen heeft, het Bestuur wel eindverantwoordelijk is voor de gehele keten. Het Bestuur ziet de kans op een IT-issue toenemen ten opzichte van vorige RSA’s. Het Bestuur heeft in 2015 een RSA op IT risico uitgevoerd en naar aanleiding daarvan in 2015 een eigen IT-beleidsdocument opgesteld en aan de voornaamste uitbestedingspartijen gevraagd om het IT-beleid in aparte documenten beschikbaar te stellen als onderdeel van het totale risicobeheersingsproces. De IT risico’s worden jaarlijks besproken en waar nodig worden beheersmaatregelen bijgesteld of toegevoegd. Vanwege het belang bezoekt de AC periodiek de uitvoerders. Het netto risico wordt door het pensioenfonds als laag gekwalificeerd.
29
Resultaten beleggingen In 2015 behaalde de beleggingsportefeuille een rendement van 1,3%. Beleggingen in onroerend goed droegen in 2015 het meest bij aan het rendement van het pensioenfonds (0,9%). Aandelen beleggingen droegen eveneens positief bij (0,7%). De beleggingen in grondstoffen droegen als enige beleggingscategorie negatief bij (0,1%). Rendement ten opzichte van verwachting De bijgevoegde grafiek geeft het verloop weer van het gerealiseerde cumulatieve beleggingsrendement ten opzichte van het verwachte rendement zoals meegenomen in de jaarlijkse ALM studie. Over deze langjarige periode is het behaalde rendement hoger dan het verwachte rendement. Deze analyse geeft aan dat bij het maken van beleid sprake is geweest van realistische verwachtingen voor het beleggingsrendement.
700
Cumulatief geïndexeerd rendement 1988 - 2015 (1988=100))
600 500 400 300 200 100 Feitelijk beleggingsrendement
Verwachting ALM
0 1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
Vermogen ten opzichte van verplichtingen
Waarde beleggingen/verplichtingen en dekkingsgraad
8.000 130% De samenvoeging met een deel van het vermogen van OPF TNT en het positieve behaalde rendement zorgden voor een stijging van de waarde van beleggingen 7.000 120% van het pensioenfonds. Bijgaande grafiek laat dit zien. De waarde van de verplichtingen is eveneens door de overkomst van een deel van OPF TNT en 6.000 110% door de daling van de DNB rekenrente gestegen. De wijze van vaststellen van Waarde beleggingen (in mln euro) deze rekenrente is in 2015 twee keer 5.000 100% gewijzigd. Dit had een negatief effect op Waarde verplichtingen (in mln euro) de dekkingsgraad van 6,0%-punt. De dekkingsgraden van 2014 en 2015 zijn Beleidsdekkingsgraad PF PostNL (rechteras) hierdoor niet goed te vergelijken. De 4.000 90% dec-14 mrt-15 jun-15 sep-15 dec-15 actuele dekkingsgraad van het pensioenfonds is in 2015 gedaald van 109,0% naar 106,2%. De dekkingsgraad op basis van marktrentes ultimo 2015 103,5% bedraagt. De beleidsdekkingsgraad is in 2015 gedaald van 111,8% naar 106,9%.
Rendement beleggingsportefeuille in 2015 Het totale rendement van de beleggingsportefeuille bedroeg in 2015 1,3%. Hieraan droegen de onroerend goed beleggingen het meeste bij. Door de koersstijgingen van aandelen gecombineerd met de callopties op aandelen droeg de beleggingscategorie aandelen 0,7% bij aan het totale rendement. De beleggingen gericht op de afdekking van het renterisico droeg ondanks de stijging van de marktrente (vanaf looptijd van zes jaar) met 0,1% eveneens positief bij. Dit komt door de tijdelijke bijsturing van de renteafdekking die door goede timing een positief resultaat behaalde. Ook de portefeuille vastrentende waarden is gedeeltelijk gericht op het afdekken van het renterisico. De passieve portefeuilles, die voornamelijk staatsobligaties bevatten, droegen door de gestegen marktrente negatief bij. Deze negatieve bijdrage werd goed gemaakt door de positieve bijdrage van de actieve obligatiebeleggingen. De totale bijdrage aan het totale rendement van de vastrentende waarden beleggingen bedroeg nagenoeg 0%. Het beleggingsrendement van de alternatieve beleggingen was daarentegen negatief door de daling van de grondstofprijzen. Hierdoor droeg deze categorie met -0,1% negatief bij aan het totale rendement. De beleggingen in TKPI beleggingsfondsen (fysieke beleggingen) kennen een benchmark. Ten opzichte van de benchmark was het rendement van deze beleggingen 1,0% hoger. De actief beheerde portefeuille behaalde een rendement van 3,2%, 2,0% beter dan de benchmark.
30
Dit kwam voornamelijk door het actief beheer binnen de beleggingscategorie aandelen. De volgende tabel geeft het totaal van de rendementen weer.
Toelichting rendement en kosten
De weergegeven rendementen van de beleggingen in de TKPI beleggingsfondsen zijn exclusief kosten (bruto). Hierdoor is duidelijk weer te geven wat de werkelijke toegevoegde waarde is van de beleggingen ten opzichte van de benchmark.
Daarom is het totaal van het rendement van de beleggingen in beleggingsfondsen en het rendement ten opzichte van de benchmark nog apart weergegeven.
Het totaal van de kosten dat gepaard gaat met het vermogensbeheer en de transactiekosten is apart weergegeven. Deze kosten zijn in mindering gebracht van het rendement van het pensioenfonds. Hierdoor is het totale rendement van het pensioenfonds netto. In het hoofdstuk kosten worden de kosten in detail toegelicht.
Rendement beleggingsportefeuille in 2015 in %
Aandelen Fondsen - actief - passief Bijdrage aandelenopties Bijdrage futures Vastrentende waarden Beleggingsfondsen /mandaten - actief - passief Bijdrage futures Vastgoed fondsen - actief - passief Alternatieve beleggingen fondsen -actief -passief Renterisico afdekking Kas (incl. tegenwaarde futures) Vermogensbeheerkosten Transactiekosten Totaal
Beleggingsfondsen - Actief - Passief
Actueel gewicht per eind 2015
Rendement
Benchmark
Relatief
17,2 11,7 11,3 0,4 6,5 -1,0 69,0 67,5 23,2 44,2 1,5 8,3 5,6 2,7
5,2 2,2 2,1 5,8
-2,7 -3,0 5,7
5,0 5,2 0,1
0,1 0,1 1,6 -0,5
-0,3 0,1 -0,5
0,4 1,6 0,0
12,5 10,6 12,4
12,3 10,6 11,9
0,2 0,0 0,5
0,7 0,2 0,2 0,0 0,5 0,0 0,0 0,1 0,3 -0,2 0,0 0,9 0,5 0,4
0,0
-4,6
-4,6
0,0
-0,1
0,0
0,0 0,0 5,3 0,1
-3,3 -4,0
-3,4 -4,1
0,1 0,1
0,0 0,0
100,0
1,3
0,0 0,0 0,1 -0,1 -0,4 0,0 1,3
87,5 40,1 47,3
1,4 3,2 0,2
0,4 1,1 0,2
1,0 2,0 0,0
Bijdrage aan totaal rendement
Bijdrage aan relatief rendement 0,7 0,7 0,7 0,0
1,1 1,0 0,2
0,3 0,3 0,3 0,0 0,0 0,0 0,0
1,0 1,0 0,0
Toelichting rendement beleggingsportefeuille in 2015 Het rendement van het pensioenfonds wordt hoofdzakelijk bepaald door keuzes in de strategische beleggingsmix waarbij keuzes binnen de beleggingsmix (het actieve beleggen) in mindere mate bijdragen aan het rendement. De strategische beslissingen worden jaarlijks geëvalueerd om inzicht te krijgen in de effectiviteit hiervan op basis van risico en rendement. De volgende paragrafen lichten de achterliggende oorzaken voor het rendement per beleggingscategorie en de resultaten van de strategische beslissingen toe. Algemene marktontwikkelingen Het jaar begon voorspoedig voor aandelen en obligaties. De Europese Centrale Bank (ECB) kondigde in januari uitgebreide stimuleringsmaatregelen aan en startte daarmee in maart. De Amerikaanse macroeconomische cijfers vielen weliswaar wat tegen, maar hierdoor werd tegelijkertijd duidelijk dat de Amerikaanse centrale bank (de Fed) de verwachte renteverhoging nog zou uitstellen.
31
Binnen Europa speelde het eerste halfjaar de Griekse crisis een belangrijke rol op de financiële markten. Toch werd de rest van de Europese periferie hier niet sterk door beïnvloed, aangezien de markt verwachtte dat de crisis tot Griekenland beperkt zou blijven. Na een eerste akkoord over een nieuw steunprogramma, begin derde kwartaal, verdween de zorg over Griekenland snel naar de achtergrond. Al snel stak een nieuwe zorg de kop op: de afremmende Chinese economische groei. Maatregelen van de Chinese overheid om de groei te stimuleren, zorgden in de tweede helft van augustus wereldwijd tot een schokeffect op de financiële markten. De devaluatie van de Chinese Renminbi leidde bijvoorbeeld tot een sterke correctie op de aandelenmarkten. Hieruit blijkt wel hoe belangrijk China de afgelopen jaren is geworden voor de wereldeconomie. De vraag naar grondstoffen nam sterk af en de olieprijs daalde scherp door de stagnerende ontwikkelingen in China. Toen de OPEC begin december een productieverhoging aankondigde in plaats van de verwachte verlaging, viel de bodem weg onder de olieprijs. Veel opkomende landen kwamen in economische problemen door hun grote afhankelijkheid van de productie en verkoop van olie en andere grondstoffen. De meeste opkomende aandelenmarkten bleven in 2015 dan ook achter bij ontwikkelde landen. Obligaties uit de opkomende landen wisten nog wel een positief rendement te behalen, vooral door de sterke eerste vier maanden van het jaar. Hoewel de Chinese groeivertraging ook de Amerikaanse en Europese economie beïnvloedde, wisten deze regio’s – en vooral de Verenigde Staten – zich te herstellen. Half december kwam de Fed dan ook met de verwachte en al ingeprijsde renteverhoging, de eerste sinds 2006. De ECB daarentegen kondigde, mede door de kwetsbaarheid van het economisch herstel en de zeer lage inflatie, juist een uitbreiding van de stimuleringsmaatregelen aan.
Aandelenbeleggingen Voor aandelen stond het jaar 2015 in het teken van de Griekse crisis, de ontwikkelingen in China en de sterk dalende olieprijs. De aandelenmarkten begonnen het jaar goed, met Griekenland als uitzondering. Vanaf eind april tot en met het derde kwartaal daalden de aandelenkoersen scherp door de aanhoudende financiële crisis. De Griekse problemen en de zwakke Europese economische groei zorgden begin 2015 voor een scherp dalende euro, vooral ten opzichte van de dollar. Rendement aandelenbeleggingen Toch wisten de aandelenbeleggingen te profiteren van de stijging van de aandelenmarkten wereldwijd en behaalden positieve rendementen in 2015. De bijdrage aan het rendement van de aandelenbeleggingen van het pensioenfonds gecombineerd met de callopties op aandelen bedroeg 0,7%. Het rendement van het pensioenfonds op de fysieke aandelenbeleggingen (beleggingen in aandelenfondsen) was 2,2% in 2015 met een bijdrage van 0,2% aan het rendement van het pensioenfonds. De bijdrage van de call spreadopties aan het totaal rendement was 0,5% in 2015. Aandelen opkomende markten In 2015 vertoonde het koersverloop op de opkomende aandelenmarkten een grillig verloop. Het jaar begon met sterk positieve rendementen tot halverwege april, vooral gedreven door koersstijgingen in China. Het positieve sentiment op de lokale Chinese markt stuwde bovendien de in Hongkong genoteerde Chinese aandelen mee naar boven, waarbij de koers van sommige aandelen zeer sterk steeg. Na negatieve berichten over de Chinese economische groei sloeg het sentiment in korte tijd om van zeer positief naar zeer negatief, met scherp dalende koersen tot gevolg. Niet alleen China, maar ook andere landen kwamen onder druk te staan. Zo had Brazilië te maken met een corruptieschandaal en afzwakkende economische groei. De Braziliaanse aandelenmarkten en de real daalden in waarde. Daarnaast hadden grondstof gerelateerde aandelen het moeilijk door de sterke prijsdaling van grondstoffen. Toch was er niet alleen negatief nieuws in 2015. De valuta van de opkomende landen, vooral in Azië, bewegen doorgaans mee met de Amerikaanse dollar. Bij een sterkere dollar leidt dit voor Europese beleggers dan ook vaak tot een positief valutarendement, wat ook in 2015 het geval was. Verder reageerde de Indiase aandelenmarkt positief op de uitkomst van de presidentsverkiezingen en deden ook Russische aandelen het goed. Bijdrage strategische beslissingen Het rendement van het pensioenfonds wordt hoofdzakelijk bepaald door keuzes in de strategische beleggingsmix waarbij keuzes binnen de beleggingsmix (het actieve beleggen) in mindere mate bijdragen aan het rendement. Hieronder wordt beschreven hoe deze keuzes hebben bij gedragen aan het rendement. Bijdrage strategisch beslissingen valuta afdekking Het pensioenfonds dekt strategisch 100% van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen binnen de aandelenallocatie af. Deze afdekking had in 2015 een negatief effect op het rendement. Dit kwam omdat de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen sterker werden ten opzichte van de euro. Overigens heeft het pensioenfonds in december besloten om strategisch 50% van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen binnen de aandelenallocatie af te dekken.
32
Bijdrage strategische beslissing regio allocatie Het pensioenfonds belegt strategisch extra in Europa en in opkomende markten, ten opzichte van een wereldindex. Dit had in 2015 een positief effect op het rendement omdat aandelen in Europa relatief goed rendeerden. Bijdrage strategische beslissing afdekking aandelen risico Het pensioenfonds dekt het aandelenrisico af doordat een gedeelte van de aandelenexposure wordt ingenomen met call opties. Hiermee wordt het risico van een sterk dalende aandelenmarkt gedeeltelijk opgevangen. Door de stijging van de aandelenkoersen in ontwikkelde markten nam de effectiviteit van de aandelenopties toe. Dit komt omdat de gevoeligheid van de aandelenopties voor de aandelenmarkt over het algemeen toeneemt bij een stijging van de aandelenkoersen. De bijdrage van het afdekken van het aandelenrisico lag in lijn met de verwachting. De afdekking zorgde voor een lager rendement dan wanneer er fysiek belegd zou zijn in de onderliggende waarde. Tegelijkertijd is het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille wel lager. Passief/actief Het rendement van het passief beheerde TKPI MM European Equity Afdekking Fund bedroeg 6,5% in 2015. Dit was 0,1% hoger dan dat van de benchmark en dit kwam voornamelijk door het terugvorderen van dividendbelasting. Daarnaast droegen het uitlenen van aandelen en de uitsluitingslijst behorend bij het verantwoord beleggingsbeleid licht negatief bij aan het relatieve rendement. Dit omdat de aandelen waarin niet belegd mag worden het relatief goed deden. Het afdekken van het valutarisico van het Britse pond had dit jaar een negatief effect op het absolute rendement van circa -2,0% omdat het Britse pond in waarde steeg ten opzichte van de euro in 2015. Vanaf 1 december 2015 belegt het pensioenfonds eveneens in wereldwijde aandelen waarbij de benchmarkwaarde van de Amerikaanse dollar, Britse pond en de Japanse yen niet worden afgedekt. Het rendement van deze beleggingen in het TKPI MM World Equity Fund bedroeg -4,4%. Het rendement van het actief beheerde TKPI MM World Equity Afdekking Fund was 2,4% in 2015 en was daarmee 0,9% hoger dan dat van de benchmark. Net als het absolute rendement werd ook het relatieve rendement gedurende het jaar sterk beïnvloed door verschillende macro factoren. Toch wist het fonds de benchmark te verslaan. Met name in de eerste drie kwartalen van het jaar droegen een groot aantal managers door goede aandelenselectie positief bij aan het relatieve rendement. Het afdekken van het valutarisico had een negatief effect op het absoluut rendement doordat de euro zwakker werd ten opzichte van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen. Het rendementsverschil tussen de benchmark met valuta-afdekking en zonder valuta-afdekking bedroeg circa 7,2%. Het rendement van het actief beheerde TKPI MM Emerging Markets Fund bedroeg 0,8% in 2015 en was daarmee 6,4% hoger dan het rendement van de benchmark. Het relatieve rendement van het fonds was over het gehele jaar gemeten sterk positief. Toch bleef het rendement van het fonds de eerste maanden van 2015 achter bij de index. Het fonds was defensief gepositioneerd en belegde niet in de op dat moment sterk stijgende lage-kwaliteit Chinese aandelen. Deze strategie was effectief vanaf het moment dat het sentiment verslechterde en koersen begonnen te dalen. De meeste externe managers in het fonds droegen positief bij aan het relatieve rendement. Dit was vooral een resultaat van positieve aandelenselectie. Vanaf 1 december 2015 belegt het pensioenfonds eveneens in Europese aandelen waarbij de benchmarkwaarde van het Britse pond niet wordt afgedekt. Het rendement van deze beleggingen in het TKPI MM European Equity Fund bedroeg -5,2%.
Vastrentende waarden De yields van de belangrijkste landen in de eurozone stegen per saldo licht in 2015, waarbij de risicopremies ten opzichte van Duitsland ook licht stegen. Hierbij viel vooral Finland op met een stijging van bijna 0,2%-punt. De Finse economische groei bleef ver achter bij de rest van de eurozone. Italië deed het daarentegen goed met een lagere risicopremie van 0,3%punt ten opzichte van Duitsland. Ook de break-even inflatie steeg per saldo iets in 2015. Het jaar begon met sterk dalende yields door de uitgebreide stimuleringsmaatregelen van de ECB. Door deze maatregelen nam ook de door de markt ingeprijsde break-even inflatie nam ook behoorlijk toe. De reële yields daalden harder dan de nominale yields, zodat vooral inflatie gerelateerde obligaties begin 2015 relatief goed presteerden.
33
Halverwege het jaar volgden twee korte periodes waarin de yields op de Europese staatsobligatiemarkt snel stegen. De yields waren eerder sterk gedaald, maar bleken de gestegen inflatieverwachting niet goed te weerspiegelen. Bovendien leek het aanbod bij de vraag achter te blijven. De gedaalde liquiditeit op de staatsobligatiemarkt droeg bij aan de snelle yield stijging op het moment dat de verkopen op gang kwamen. Maar de verwachtingen over de economische groei en inflatie werden naar beneden bijgesteld. Dit leidde in de tweede helft van het jaar tot een dalende yield op nominale staatsobligaties en een afname van de ingeprijsde break-even inflatie. Door de Griekse crisis werden de yields van de rest van de Europese periferie niet sterk beïnvloed, aangezien de markt verwachtte dat de crisis tot Griekenland beperkt zou blijven. Na een eerste akkoord over een nieuw steunprogramma, begin derde kwartaal, verdween de zorg over Griekenland dan ook snel naar de achtergrond. Tegen het einde van het jaar nam de speculatie over een eventuele uitbreiding van het ECBopkoopprogramma sterk toe door de aanhoudende lage inflatie en afgenomen inflatieverwachting. Als gevolg hiervan liep de break-even inflatie op. Toen de ECB begin december de extra stimulering bekendmaakte, voldeed die echter niet aan de verwachtingen. Het opkoopprogramma wordt weliswaar verlengd tot en met maart 2017, maar de aankoopbedragen worden niet verhoogd. Ook de renteverlaging met 0,1% viel tegen. De break-even inflatie nam hierop weer wat af. Rendement Het rendement van de totale beleggingen in vastrentende waarden bedroeg 0,1%, met een bijdrage van 0,03% aan het totale rendement. Bijdrage strategische beslissing verdeling over soorten obligaties De spreiding over verschillende VRW categorieën (naast EMU staatsobligaties) zorgde voor een hoger rendement en verlaagde het concentratierisico. EMU staatsobligaties De korte marktrente daalde in 2015. Hierdoor bedroeg het rendement van het fonds dat belegt in staatobligaties van de sterkere eurolanden (TKPI MM AAA Fixed Income Fund) 0,2% in 2015. De marktrente met een looptijd vanaf 7 jaar steeg, waardoor het rendement van het fonds dat belegt in langlopende staatsobligaties (TKPI MM Fixed Income Extra Long Fund) -0,5% bedroeg in 2015. De fondsen hebben een passief beleggingsbeleid en volgen de benchmark. Het rendement zal daarom nagenoeg gelijk zijn aan het rendement van de benchmark. De relatieve rendementen van de beleggingen in beide fondsen zijn daarom 0%. Asset swaps Het pensioenfonds belegt in staatsobligaties van het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten als alternatief voor grote posities in Duitse en Nederlandse obligaties. Op basis van de markt voor Credit Default Swaps behoren de obligatiemarkten in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten tot de sterkere landen in termen van kredietwaardigheid. Door de asset swap constructie zijn het valuta- en het marktrenterisico zoveel mogelijk beperkt. De afgesloten asset swaps in deze landen behaalden een rendement van -3,1% in 2015. Ze behaalden hiermee een lager rendement dan EMU staatobligaties met de hoogste kredietwaardigheid, maar zorgden voor risicospreiding ten opzichte van de onzekerheden met betrekking tot EMU staatsobligaties. Bedrijfsobligaties Voor bedrijfsobligaties was 2015 een matig jaar, waarbij ze een lager rendement behaalden dan een vergelijkbare portefeuille met Duitse staatsobligaties. Veel beleggers dachten dat de lage staatsobligatierente een positieve uitwerking zou hebben op het bedrijfsobligatierendement, maar dit bleek niet het geval. De Option Adjusted Spread (OAS) – een maatstaf voor de extra vergoeding op bedrijfsobligaties ten opzichte van Duitse staatsobligaties – steeg kortstondig tot rond de 1,50%. Per saldo steeg de OAS van 0,97% eind 2015 naar 1,33%. Ondanks het stimulerende beleid van de ECB was het sentiment voor bedrijfsobligaties relatief negatief. De zeer lage marktrente in de eurozone maakte het voor bedrijven aantrekkelijk om in euro’s geld te lenen. Hierdoor werd het aanbod van bedrijfsobligaties groter. Echter de vraag naar deze bedrijfsobligaties was lager dan het aanbod. Hierdoor liepen de risicopremies op. Daarnaast had de onzekerheid over de Chinese economische groei een negatief effect. Verder speelden er nog enkele specifieke bedrijfsissues, zoals de dieselfraude bij Volkswagen, die een aanzienlijke invloed op de koersontwikkeling hadden. Na een aantal zeer goede jaren voor global high yield was 2015, net als 2014, een minder goed jaar. Het ruime beleid van de centrale banken was weliswaar gunstig voor high yield, maar daartegenover stonden geopolitieke spanningen en de fors dalende olieprijs.
34
De energiesector heeft een groot gewicht van 15% in de index, zodat de negatieve prijsontwikkeling van ruwe olie zeer negatief uitpakte voor de sector als geheel. Slechts weinig energiebedrijven hadden bij hun investeringsbeslissingen rekening gehouden met een olieprijs van rond de $40 per vat. Het gevolg hiervan is een fors gestegen faillissementskans in deze sector. Daarnaast maken beleggers zich zorgen over de stagnerende Chinese economie groei, waarbij het nog de vraag is in hoeverre die de Amerikaanse economie raakt. De risicopremie voor global high yield liep gedurende 2015 behoorlijk op door de hierboven geschetste ontwikkelingen. De Amerikaanse risicopremie steeg sterker dan de Europese, wat kwam door de gemiddeld lagere rating en het grotere gewicht van de energiesector in deze regio. Het rendement van het TKPI MM Credit Fund was negatief en bedroeg -0,1% in 2015. Dit was 0,4% hoger dan dat van de benchmark. De sectorselectie en een hoger risicoprofiel droegen negatief bij aan het relatief rendement. De positieve bijdrage door een goede obligatieselectie was groter waardoor het relatief rendement in 2015 per saldo positief was. Het TKPI MM High Yield Fund behaalde een rendement van -1,8% in 2015 en dit was 0,7% meer dan dat van de benchmark. Het risicoprofiel van het fonds is licht lager dan dat van de benchmark. Obligatieselectie en regioallocatie droegen negatief bij. Het rendement van het TKPI MM Global Credit Ex Financials Fund bedroeg -0,6% in 2015. Dit was nagenoeg gelijk aan het rendement van de benchmark. Het fonds hanteert een minimum rating per obligatie van A-. Maar om het transactievolume, en daarmee de kosten, te verlagen staat het fonds toe maximaal 15% obligaties aan te houden die een neerwaartse bijstelling van de kredietwaardigheid hebben gehad van BBB+ of BBB. Eind december 2015 was het gewicht leningen met een kredietwaardigheid BBB 12,95%. Staatsobligaties opkomende landen Obligaties uit de opkomende landen behaalden over heel 2015 een positief rendement. Vooral de eerste vier maanden van het jaar verliepen goed. Begin mei was de risicopremie tot een zeer lage 3,27% gedaald. Het sentiment sloeg echter om door de tegenvallende Chinese economische cijfers. Hierna stegen de spreads tot boven het niveau van begin 2015. Het totale rendement was echter nog altijd positief vanwege de lopende rentevergoeding. Hierbij behaalden enkele landen met hoge risico’s het beste relatieve rendement, waaronder Oekraïne, Venezuela en Argentinië. Oekraïne herstructureerde zijn schulden. De voorwaarden van deze herstructurering waren beter dan verwacht, zodat het rendement hier sterk positief was. Ook Venezolaanse obligaties presteerden goed. De risicopremie liep weliswaar op, maar de lopende rentevergoeding is zo hoog dat het totale rendement sterk positief was. In Argentinië reageerde de markt positief op de verkiezingsuitkomst. Bij de negatieve uitschieters valt vooral het rendement van Brazilië op. Het land heeft te kampen met diverse problemen, waaronder een groot corruptieschandaal. Verder hebben de tegenvallende Chinese groei en de dalende grondstofprijzen negatieve effecten op Braziliaanse grondstof gerelateerde bedrijven. Daar kwam nog bij dat Brazilië in september zijn investment grade status verloor en terugviel naar de categorie high yield. Naast Brazilië bleven ook enkele Afrikaanse landen achter bij het marktgemiddelde. Het rendement van het TKPI MM Emerging Market Debt Fund bedroeg 0,7% in 2015. Dit was 0,1% lager dan dat van de benchmark. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door de sterke daling van de olieprijs, gevolgd door een stijging van de risicopremie van olieproducerende landen.
Inflatie gerelateerde obligaties Inflatie gerelateerde obligaties doen het normaliter goed als de inflatieverwachtingen stijgen. Een hogere inflatie betekent dat de couponrente en aflossing op een inflatie gerelateerde obligatie stijgen, terwijl deze bij een reguliere nominale staatsobligatie niet met de inflatie aangepast worden. Het rendement van het TKPI MM Inflation Index Linked Bond Fund bedroeg 1,9% in 2015. Dit was 0,1% lager dan dat van de benchmark. Naast beleggingen in een beleggingsfonds, wordt eveneens belegd in een discretionaire portefeuille. Het rendement van deze portefeuille was in 2015 nagenoeg 0,0%. Het rendement is lager omdat deze portefeuille alleen belegt in Duitse inflatie gerelateerde obligaties en deze minder hoog rendement behaalden dan bijvoorbeeld Italiaanse inflatie gerelateerde obligaties waarin het beleggingsfonds TKPI MM Inflation Index Linked Bond Fund belegt.
35
Nederlandse hypotheken De ECB verlaagde in het vierde kwartaal de depositorente met 10 basispunten naar -0,30%. Maar de markt had op sterkere maatregelen gerekend, zodat de marktrente kortstondig steeg. Per saldo bleef de staatsrente in het vierde kwartaal echter relatief stabiel, en ook de hypotheekrentes kwamen nauwelijks van hun plaats. Het TKPI MM Dutch Mortgage Fund behaalde in 2015 een rendement van 7,2% in 2015. Omdat een goede benchmark ontbreekt, wordt het rendement van het fonds op de lange termijn vergeleken met het rendement van Nederlandse staatsobligaties via de BofA Merrill Lynch Netherlands Government Index total return. Het rendement van het fonds was 6,9% hoger dan de benchmark. De verklaring hiervoor is dat het verschil tussen de hypotheekrente en de rente op staatsobligaties in 2015 kleiner is geworden.
Onroerend goed Bijdrage strategische beslissing vastgoedallocatie De vastgoedbeleggingen behaalden een positief rendement van 12,5%. Hiermee was het de best presterende beleggingscategorie en droeg ook het meest bij aan het totaal rendement in 2015. Vooral rendementen van de beursgenoteerde vastgoedbeleggingen waren positief. Ook de rendementen van niet-beursgenoteerde beleggingen waren in 2015 positief. Echter deze beleggingen zorgen wel voor extra risicospreiding. Beursgenoteerd vastgoed Voor beursgenoteerd vastgoed was 2015, net als 2014, een goed jaar. Alle regio’s droegen positief bij, met Europa als best presterende regio. Japan bleef daarentegen achter, net als in 2014. Vastgoedbeleggingen werden sterk ondersteund door de sterke marktrentedaling. Vastgoedbedrijven maken relatief veel gebruik van vreemd vermogen, wat ze gevoelig maakt voor marktrenteschommelingen. Tegelijkertijd wordt ook het dividendrendement op vastgoedaandelen aantrekkelijker als de marktrente daalt. In Europa had beursgenoteerd vastgoed de wind mee door de kwantitatieve verruimingsmaatregelen van de ECB, die voor een sterk dalende en zeer lage marktrente zorgden. Ook fusies en overnames hadden een positieve invloed op Europees vastgoed, net als de onderliggende financiële resultaten die in grote delen van Europa verbeterden. Binnen Europa presteerde vooral beursgenoteerd Duits vastgoed goed, door fusies, overnames en pogingen daartoe. De Amerikaanse vastgoedmarkt werd vooral gedreven door de mogelijke renteverhoging door de Fed. Begin 2015 steeg beursgenoteerd vastgoed, omdat de macro-economische cijfers tegenvielen en de markt daardoor uitstel van de Fed-renteverhogingen verwachtte. Halverwege het jaar had beursgenoteerd vastgoed last van de oplopende marktrente, de toenemende kans op een Fed-renteverhoging en toenemende onrust op de financiële markten. Na de zomer daalde de marktrente echter en liepen de koersen weer op. Naast de lage marktrente profiteerde beursgenoteerd vastgoed in de Verenigde Staten ook van de sterke onderliggende vastgoedmarkt, met oplopende bezettingsgraden en stijgende huurinkomsten. Japans beursgenoteerd vastgoed bleef in 2015 wat achter, ondanks de aankopen van de Bank of Japan en de solide onderliggende vastgoedmarkt. Zo daalde in Tokyo de leegstand en stegen de huren. Ook de rest van Azië behaalde positieve rendementen, maar bleef wel wat achter bij Europa en de Verenigde Staten. Zo had Hongkong last van de Chinese groeivertraging en de zwakkere Chinese munt, waardoor minder toeristen uit China naar Hongkong kwamen. Het rendement van het wereldwijd onroerend goed aandelenfonds (ontwikkelde landen), TKPI MM Global Listed Index Real Estate Fund, bedroeg 7,1% in 2015. Het rendement van het fonds was 0,7% hoger dan dat van de benchmark. Dit kwam vooral door de terugontvangen dividendbelastingen. Daarnaast leverde het uitlenen van aandelen (securities lending) extra rendement op. Het rendement van het Europese onroerend goed aandelen beleggingsfonds, TKPI MM Listed Index Real Estate Fund bedroeg 14,5% in 2015. Dit was 0,3% hoger dan dat van de benchmark. Dit kwam vooral door de terugontvangen dividendbelastingen. Daarnaast leverde het uitlenen van aandelen (securities lending) extra rendement op. Niet-beursgenoteerd vastgoed Europa De Europese economie groeide in 2015 door toenemende consumentenbestedingen, die ondersteund werden door diverse positieve ontwikkelingen. Zo stegen de huizenprijzen, nam de werkgelegenheid toe en waren de marktrente en brandstofprijzen laag. De groei van de consumentenbestedingen compenseerde de lagere exportgroei, als gevolg van de haperende economie in de opkomende landen. De economische groei leidde tot nog toe in slechts een paar regio’s tot een toenemende verhuur van vastgoed. De leegstand vertoont echter wel een duidelijk dalende trend, vooral door de afname van nieuwbouw. In Europa, met uitzondering van Londen, wordt er alleen gebouwd als een project grotendeels is voorverhuurd. Banken financieren namelijk geen riskante ontwikkelingsprojecten meer. Tegelijkertijd nam de bereidheid van banken om goed verhuurd vastgoed te financieren sterk toe. In combinatie met de stijgende vraag naar Europees vastgoed als beleggingscategorie, leidde dit in 2015 tot een transactievolume van €240 miljard. De Europese vastgoedmarkt overtrof hiermee recordjaar 2007.
36
Het niet beursgenoteerde onroerend goed fonds, TKPI European Real Estate Fund (TREF) behaalde een rendement van 9,4% in 2015. De TREF fondsen met een portefeuille in Zuid Europa, CBRE Ibérica en CBRE Southern Europe, behaalden een sterk rendement door de aantrekkende beleggingsmarkt in deze landen. Vooral de winkelcentra op goede locaties stegen in waarde. De interesse van beleggers verbreedt zich van West Europa naar andere Europese landen, omdat in andere Europese landen de prijsniveaus nog relatief laag zijn. Nederlandse woningfondsen profiteren van het herstel van de Nederlandse huizenmarkt, waarbij ook de belangstelling van beleggers sterk is toegenomen. Het afgelopen jaar hebben veel Nederlandse pensioenfondsen weer geïnvesteerd in de woningmarkt, zo ook TREF. Het rendement in Scandinavië bleef het afgelopen jaar achter bij het gemiddelde van TREF, terwijl het in voorgaande jaren altijd hoger was dan het gemiddelde. Dit jaar verkochten de fondsmanagers van TREF restanten van de portefeuilles, specifieke portefeuillekenmerken zorgden voor afslagen. Op 10 december 2015 werd tijdens de aandeelhoudersvergadering van een fonds door de directie bekend gemaakt dat één directielid zijn rol als CFO mogelijk misbruikte door voorschotten op de management fee te nemen zonder compensatie achteraf. De directie van het fonds stelde daarop compensatie in het vooruitzicht. Na bekendmaking van deze onregelmatigheid heeft TKPI onmiddellijk samen met andere aandeelhouders een aantal acties ondernomen, waaronder het uitvoeren van een extern forensisch onderzoek en het aanstellen van een interim manager. Ter compensatie voor de onregelmatigheid droeg de beheerder in februari 2016 eigen participaties over aan de overige participanten. Daarmee werd een substantieel deel van de benadeling vereffend. TKPI verwacht dat de overige genomen maatregelen toereikend zijn om de participanten te compenseren voor de resterende financiële schade. De belegging waar de onregelmatigheid plaats vond betreft 0,38% van het belegd vermogen. Niet-beursgenoteerd vastgoed in Azië In 2015 bedroeg volgens Oxford Economics de Aziatische economische groei 5,3%. Voor 2016 wordt eveneens een groei van 5,3% verwacht, waarbij de meeste grote economieën in de regio een bescheiden verbetering laten zien. China is echter de grote uitzondering. Het transactievolume voor Aziatisch commercieel vastgoed bedroeg $88 miljard over de eerste 9 maanden van 2015, een stijging van 1% ten opzichte van dezelfde periode in 2014. De sterke Amerikaanse dollar maskeerde enigszins de groei van het transactievolume in lokale valuta. Kantoren Het beeld tussen de verschillende landen liep echter sterk uiteen. Zo was de verhuuractiviteit sterk in China en India en zwak in bijvoorbeeld Singapore. In Hongkong nam de vraag naar kantoorruimte van Chinese bedrijven toe. In Australië nam de vraag vooral in Sydney toe, maar de meer op grondstoffen gerichte Australische steden bleven slecht presteren. Winkels In China bleef de vraag naar winkelruimte op peil. De vraag kwam voornamelijk van ‘fast fashion’winkelketens en de sector food & beverage. Het hogere winkelsegment had het daarentegen lastig. Hongkong had te maken met moeilijke marktomstandigheden. Winkeliers verkleinden het gehuurde vloeroppervlak of bedongen met succes kortingen op de huur. Vanwege het lage consumentenvertrouwen waren ook Singaporese winkeliers voorzichtig met de aanhuur van winkelruimte. Australië deed het beter dankzij de goede trendmatige groei van de consumentenbestedingen. Logistiek Logistieke bedrijven en de sector e-commerce zorgden voor een gezonde vraag naar logistiek vastgoed. Woningen De vaak al langer bestaande beleidsrestricties op diverse Aziatische woningmarkten bleven doorgaans van kracht. In China was het beleid echter meer accommoderend, met onder andere een verlaging van de officiële rentetarieven. In de meeste Aziatische markten was sprake van een ongewijzigd of licht gestegen huur- en prijsniveau. Het rendement van het TKPI MM Asian Real Estate Fund (TAREF) bedroeg 0,6% in 2015. Het MM Asian Real Estate Fund (TAREF) is een fonds in afbouw en daarom worden er beleggingen verkocht en deed het fonds in 2015 geen nieuwe investeringen. Aangezien voor alle fondsen de investeringsperiode inmiddels is verstreken, kunnen fondsmanagers alleen nog kapitaal bij TAREF opvragen voor projecten die al gekocht, gestart of geïdentificeerd zijn voor acquisitie. In 2015 werd hiervoor in totaal USD 730.494 aan kapitaal opgevraagd van TAREF. In 2015 werd in circa EUR 4, mln. uitgekeerd.
37
Naast beleggingen in beleggingsfondsen is in 2015 gestart met een discretionair niet beursgenoteerd onroerend goed mandaat in Azië-Pacific en Verenigde Staten. In 2015 is gestort in één fonds in de Verenigde Staten. Het rendement in 2015 van deze belegging was 4,3%. Waardering vastgoed Voor de waardering van niet-beursgenoteerd vastgoed is in eerste instantie de waardering van de onderliggende fondsmanagers bepalend, gebaseerd op externe taxaties. Wanneer de fondsmanager TKP Investments een waardering niet representatief voor de marktwaarde vindt, kan zij besluiten om hier van af te wijken. De aldus resulterende waarderingen zijn opgenomen in de jaarrekeningen van de betreffende beleggingsfondsen, en deze jaarrekeningen zijn voorzien van een goedkeurende controleverklaring van een externe accountant.
Alternatieve beleggingen Het rendement van de alternatieve beleggingen was -4,6% in 2015. Deze categorie bestaat uit beleggingen in grondstoffen. Deze beleggingen zijn in 2015 in stappen verkocht. De beleggingen in het passieve grondstoffen fonds TKPI MM Commodity Index Fund zijn 5 februari 2015 verkocht en behaalde in 2015 tot deze datum een negatief rendement van -4,0%. De laatste actieve grondstofbeleggingen, via het TKPI MM Active Commodities Fund, zijn verkocht op 10 juli en behaalde in 2015 tot deze datum een rendement van -3,4%. Het negatieve rendement werd vooral veroorzaakt door de stijging van de Amerikaanse dollar in het eerste kwartaal van 2015. Daarnaast waren er zorgen over de ontwikkeling van de wereldwijde economische groei en was de volatiliteit van grondstoffen hoog. Door het negatieve rendement had de allocatie naar grondstoffen in 2015 geen toegevoegde waarde. Wel is het besluit tot verkoop gunstig geweest omdat in de tweede helft van het jaar het sentiment verslechterde door toenemende zorgen over de economische groei in de opkomende landen, waardoor vooral zorgen over de Chinese groei leidden tot een lagere vraag naar grondstoffen.
Bijdrage strategische beslissing afdekking renterisico De bijdrage van de renteafdekking in 2015 via swaptions en swaps, was ondanks de stijging van de marktrente positief in 2015 en droeg 0,1% bij aan het rendement van de beleggingen. De positieve bijdrage aan rendement komt door de gunstige tijdelijke bijsturingen van de renteafdekking. Deze bijsturing is gebaseerd geweest op vooraf afgesproken marktrenteniveaus in samenhang met de toen geldende marktomstandigheden en passend waren bij de ontwikkelingen van de verplichtingen en de beleggingsportefeuille. Op basis van de rentegevoeligheid van de onderliggende waarde van de swaptions, bedroeg de renteafdekking eind 2015 59,7% van de voorziening pensioenverplichtingen. Hiermee lag de mate van renteafdekking binnen de bandbreedte van +/- 5% ten opzichte van de gewenste onderliggende afdekking van 60%. Doordat de renteafdekking voor een deel met swaptions plaatsvindt, neemt de renteafdekking bij een daling van de marktrente toe en bij een stijging van marktrente neemt deze af. Hierdoor is de effectieve renteafdekking onder andere afhankelijk van de (toekomstige) renteniveaus. De effectieve afdekking van het renterisico zal hierdoor altijd lager zijn dan 60%. De effectieve mate van afdekking van het renterisico bedroeg 44,5% per eind 2015. Gerealiseerde mate van renteafdekking Op basis van de werkelijke renteontwikkeling kan berekend worden wat de gerealiseerde mate van renteafdekking is. Deze kan afwijken van de effectieve renteafdekking doordat in de effectieve renteafdekking geen rekening wordt gehouden met de verandering van rentes met verschillende looptijden (niet parallelle verschuiving van de rentetermijnstructuur). Ook kan de renteverandering van een staats- of bedrijfsobligatie (risico opslagen) anders zijn dan van de swaprente. De gerealiseerde mate van renteafdekking bedroeg voor geheel 2015 circa -9%. Doordat de verplichtingen daalden als gevolg van de renteontwikkeling had dit een licht positief effect op de dekkingsgraad. Hierbij is bij de vastrentende beleggingen en verplichtingen alleen rekening gehouden met de waardeverandering als een gevolg van een verandering van de swaprente. Indien de stijging van de risico opslagen op vastrentende beleggingen wordt meegenomen, bedraagt de gerealiseerde mate van renteafdekking circa 9%. Vanwege de relatief kleine mutatie van de verplichtingen in 2015 weegt elke euro afwijking van een effect relatief zwaar mee (uitgedrukt in percentage). Hierdoor kunnen grote afwijkingen ontstaan in de realisatie van de renteafdekking ten opzichte van de beoogde strategische afdekking.
38
Resultaten Individueel Pensioensparen (IPS) en Beschikbare-Premieregeling (BPR) Door de stijging van de aandelen-en obligatiekoersen was het rendement van de verschillende beleggingsdepots positief. Deelnemers in Individueel Pensioensparen (IPS) en Beschikbare-Premieregeling (BPR) beleggen standaard via de Life Cycle-depots. Dit betekent dat naarmate de pensioendatum voor de individuele deelnemer dichterbij komt, de beleggingsmix automatisch minder risicovol wordt. Ook kunnen deelnemers kiezen voor vrij beleggen in beleggingsdepots. Het beleggingsrisico van de IPS- en BPR-depots is voor rekening van de deelnemer. Bij pensionering of eerder uitdiensttreding wordt het saldo omgezet in een nominale pensioenaanspraak. In 2015 hebben een aantal wijzigingen in deze regelingen plaatsgevonden:
Per 1 april is het aantal depots van de Life Cycle uitgebreid van 5 naar 10. Het voordeel van een uitbreiding van de leeftijdsgroepen is dat de afbouw van het risico gelijkmatiger gebeurt naarmate de beleggingshorizon ‘korter’ wordt. Daarnaast is er altijd een risico bij de verkoop van beleggingen. Zo kan het zijn dat achteraf blijkt dat de beleggingen zijn verkocht op het moment dat de aandelenmarkten op een dieptepunt stonden. Door de spreiding in een groter aantal depots wordt de invloed van dit risico kleiner. Daarnaast bepaalt het aantal leeftijdsgroepen van de Life Cycle het aantal momenten waarop de belegginsmix wordt aangepast. Doordat er meer leeftijdsgroepen zijn, wordt de omvang van de benodigde transacties bij een overgang kleiner, wat tot minder kosten leidt. Daarnaast is het beleggingsbeleid aangepast om de verwachte pensioenresultaten te verbeteren. Zo is naast staatsobligaties belegd in hoger renderende obligaties, bedrijfsobligaties, obligaties opkomende landen, high yield obligaties en Nederlandse hypotheken. Per 1 juli 2015 is het beleggingsbeleid aangepast vanwege de lage marktrente. Het verwachte rendement op staatsobligaties en bedrijfsobligaties is laag en zelfs lager dan dat van het Spaarfonds. Bij een stijging van de marktrente zal het rendement op obligaties negatief zijn, maar dat van het Spaarfonds niet. Daarom is het beleggingsbeleid van de Life Cycle en van Vrij Beleggen gewijzigd. Niet langer wordt in staatsobligaties van EMU landen en bedrijfsobligaties belegd. In plaats daarvan wordt belegd in het Spaarfonds. Per 1 december is de afdekking van het valutarisico van de wereldwijde en Europese aandelenbeleggingen verlaagd zodat operationeel 50% van de benchmarkwaarde van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen wordt afgedekt naar de euro.
Eind 2015 bedroeg het in de Life Cycle depots belegd vermogen circa € 30,1 miljoen (2014: € 32,0 miljoen). In de Vrij beleggen depots bedroeg het belegd vermogen eind 2015 bijna € 2,6 miljoen (2014: € 2,5 miljoen). Het prépensioenvermogen bedroeg € 0,7 miljoen (2014: € 0,7 miljoen). Omdat de depots per 1 april 2015 zijn uitgebreid van 5 naar 10 worden voor de Life Cycles twee rendement overzichten gegeven. Een rendement tot 1 april voor de 5 cohorten en een year to date rendement vanaf 1 april voor de Life Cycle die bestaat uit 10 depots. Rendementen van de Life Cycle depots in het eerste kwartaal 2015 (in %)
I II III IV V
Verhouding aandelen/obligaties/geldmarkt
Rendement
Benchmark
Relatief
90/10/0 75/25/0 50/50/0 25/40/35 10/0/90
8,2 7,5 6,2 3,7 1,2
7,9 7,2 6,0 3,7 1,1
0,3 0,3 0,2 0,1 0,0
Rendementen van de Life Cycle depots in 2015 vanaf 1 april (in %)
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Verhouding aandelen/obligaties/geldmarkt
Rendement
Benchmark
Relatief
90/6/4 80/12/8 70/17,25/12,75 60/22,5/17,5 50/26,25/23,75 40/30/30 30/30/40 20/25/55 10/16,66/73,34 2,5/13,34/84,16
-5,8 -5,4 -5,0 -4,5 -4,2 -3,9 -3,1 -1,8 -0,2 0,6
-6,5 -6,1 -5,7 -5,3 -5,0 -4,7 -3,9 -2,4 -0,8 0,1
0,7 0,7 0,8 0,8 0,8 0,8 0,8 0,7 0,6 0,5
39
Samenstelling van de Life Cycle depots (vanaf 1 juli 2015) Depot
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Jaren tot pensionering
Aandelen*
Obligaties opkomende markten
High yield obligaties
Nederlandse hypotheken
Spaarfonds
˃27 27-20 19-15 14-13 12-11 10-9 8-7 6-5 4-3 2-0
90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 2,5%
2% 4% 5,75% 7,5% 8,75% 10% 10% 7,5% 3,33% 1,67%
2% 4% 5,75% 7,5% 8,75% 10% 10% 7,5% 3,33% 1,67%
2% 4% 5,75% 7,5% 8,75% 10% 10% 10% 10% 10%
4% 8% 12,75% 17,5% 23,75% 30% 40% 55% 73,34% 84,16%
* Vanaf 1 december 2015 is het valutarisico van het benchmarkgewicht van de Amerikaans dollar, Britse pond en Japanse yen van de wereldwijde aandelenbeleggingen en het valutarisico van het benchmarkgewicht van de Britse pond van de Europese aandelenbeleggingen voor 50% afgedekt tegen het valutarisico.
Resultaten Vrij beleggen depots in 2015 (%) Verhouding aandelen/obligaties/geldmarkt
Rendement
Benchmark
Relatief
1,6 1,5 1,0 0,7 5,9 1,4 *50% wordt belegd in aandelen die voldoen aan duurzaamheidscriteria
0,8 0,7 0,4 0,0 5,4 1,5
0,7 0,8 0,6 0,7 0,5 -0,1
A B C D E F
75/9,375/15,625 50/18,75/31,25 25/28,125/46,875 0/37,5/62,5 50*/18,75/31,25 0/0/100
Samenstelling Vrij beleggen depots Depot
A B C D E F
Aandelen*
Obligaties opkomende markten
High yield obligaties
Nederlandse hypotheken
Spaarfonds
75% 50% 25% 0% 50%** 0%
3,125% 6,25% 9,375% 12,5% 6,25% 0%
3,125% 6,25% 9,375% 12,5% 6,25% 0%
3,125% 6,25% 9,375% 12,5% 6,25% 0%
15,625% 31,25% 46,875% 62,5% 31,25% 100%
* Vanaf 1 december 2015 is het valutarisico van het benchmarkgewicht van de Amerikaans dollar, Britse pond en Japanse yen van de wereldwijde aandelenbeleggingen en het valutarisico van het benchmarkgewicht van de Britse pond van de Europese aandelenbeleggingen voor 50% afgedekt tegen het valutarisico. ** betreft aandelen die voldoen aan duurzaamheid criteria.
Voor de categorie aandelen wordt als volgt belegd: o 39,5% wereldwijd via het TKPI MM World Equity Afdekking Fund (actief beheer, benchmarkgewicht Amerikaanse dollar, Britse pond, Japanse yen afgedekt); o 39,5% wereldwijd via het TKPI MM World Equity Fund (actief beheer); o 7% Europa via het TKPI MM European Equity Afdekking Fund (passief beheer, benchmarkgewicht Britse pond afgedekt); o 7% Europa via het TKPI MM European Equity Fund (passief beheer); o 7% opkomende landen via het TKPI MM Emerging Markets Fund (actief beheer). Voor de categorie obligaties opkomende markten wordt belegd via het TKPI MM Emerging Market Debt Fund. Voor de categorie high yield obligaties wordt belegd via het TKPI MM High Yield Fund. Voor de categorie Nederlandse Hypotheken wordt belegd via het TKPI MM Dutch Mortgage Fund. Beleggingen in het spaarfonds belegt via het TKPI Savings Fund.
Het beleggingsrisico en het langlevenrisico van de IPS- en BPR-regeling is voor rekening van de deelnemer. De samenstelling van de beleggingsdepots wijkt hierdoor af van de samenstelling van de beleggingen van het reguliere vermogen. Zo wordt het renterisico bij de IPS en BPR beleggingsdepots niet afgedekt zoals bij het reguliere vermogen omdat de inkoopfactor, op basis waarvan het opgebouwde vermogen wordt omgezet in pensioenaanspraken, gebaseerd is op een vaste rekenrente van 4%. Vanwege de afdekking van het renterisico, wordt er voor het reguliere vermogen een relatief groot deel belegd in langlopende staatsobligaties en rentederivaten. Omdat voor de depots dit renterisico niet van toepassing is, wordt hierin niet belegd. Deze instrumenten behaalden door de daling van de marktrente een hoog rendement.
40
Als tariefrente voor de inkoopfactoren van de IPS saldi wordt een vaste rekenrente van 4% gehanteerd. Indien de marktrente (rentetermijnstructuur inclusief UFR) lager is dan 4%, wordt een voorziening voor voorzienbare verliezen aangehouden. Deze voorziening wordt vastgesteld op de rentetermijnstructuur per balansdatum, met een inschatting van de toekomstige ontwikkeling van de rentetermijnstructuur middels forwards, en een solvabiliteitsopslag. De solvabiliteitsopslag die daarbij gehanteerd wordt is gelijk aan de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds, per de balansdatum, maar minimaal de minimaal vereiste dekkingsgraad en maximaal de vereiste dekkingsgraad. De relatieve rendementen van de Life Cycle en Vrij beleggen waren positief in 2015. Uitzondering was het geldmarkt depot.
41
Verantwoord Beleggen Het pensioenfonds heeft de overtuiging dat aandacht voor Environmental, Social en Governance (ESG)-aspecten in het beleggingsproces bijdraagt aan een beter risico/rendementsprofiel van de fysieke beleggingen. Het verantwoord beleggen beleid bestaat uit de periodieke screening op duurzaamheid van de ondernemingen waarin wordt belegd, het voeren van een dialoog met bedrijven, uitsluiting van bepaalde bedrijven en landen en een actief stembeleid. Ook is de integratie van ESG-criteria in het beleggingsproces een vast onderdeel van het multi manager selectieproces. Het beleid is geïmplementeerd in de beleggingsfondsen waarin het pensioenfonds belegt, beheerd door TKP Investments (TKPI). TKPI voert een Verantwoord Beleggen beleid voor alle aandelen en vastrentende beleggingsfondsen, zowel voor passieve als actieve beleggingsfondsen. Het beleid is geformaliseerd via de fondsvoorwaarden van de TKPI beleggingsfondsen. Integratie van ESG-criteria in het beleggingsproces is een vast onderdeel van het multi manager selectieproces van TKPI. Voor de onroerend goed beleggingen is TKPI aangesloten bij GRESB (Global Real Estate Sustainability Benchmark). Dit is een wereldwijd initiatief voor het meten van de duurzaamheid van vastgoedportefeuilles en het verbeteren van deze duurzaamheid. Screening en engagement Een belangrijk uitgangspunt is dat alle ondernemingen waarin wordt belegd, zich gedragen volgens de Global Compact Principles (GCP), zoals opgesteld door de Verenigde Naties (VN). Dit zijn de principes op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten, milieu en corruptie. Jaarlijks worden de door de TKPI beheerde portefeuilles gescreend op het naleven van deze principes. Voor het screenen wordt gebruik gemaakt van een gespecialiseerde externe partij, Sustainalytics. Een bedrijf wordt niet direct op de uitsluitingslijst geplaatst wanneer het door Sustainalytics als non-compliant met de UN Global Compact wordt aangemerkt. Eerst zal met dit bedrijf engagement aangegaan worden. Als binnen drie jaar onvoldoende voortgang is geboekt met deze engagement dan volgt uitsluiting. Bij de screening van de aandelenbeleggingen en beleggingen in vastrentende waarden voldeden 22 bedrijven ultimo 2014 niet aan de UN Global Compact principes (ultimo 2013: 27 bedrijven). Met deze bedrijven is in 2015 een dialoog gevoerd op verschillende thema’s. Twee van deze bedrijven hebben zich vervolgens verbeterd, waardoor deze niet langer als non-compliant werden beoordeeld. Het succesvolle engagement traject voor deze twee bedrijven zijn hieronder toegelicht: 1. Het bedrijf CNOOC werd beschuldigd van mensenrechtenschendingen in Myanmar. Het bedrijf heeft zich teruggetrokken uit Myanmar en is daardoor niet langer non-compliant. 2. Het bedrijf Cobalt International Energy werd beschuldigd van corruptie. Via samenwerkingsverbanden in Angola zouden medewerkers van de overheid worden omgekocht. Het bedrijf heeft de samenwerkingsverbanden nu zo opgezet dat de bedrijven die gelieerd zijn aan medewerkers van de overheid buitengesloten zijn. In 2015 bracht het bedrijf een eerste Sustainability rapport uit met aandacht voor deze kwestie. In dit rapport werd de bedrijfsethiek en de due diligence van de samenwerkingspartners beschreven. Dit bedrijf zal overigens nog wel nauwlettend gevolgd worden en is op de ‘watchlist’ geplaatst. Drie andere bedrijven zijn aan de uitsluitingenlijst toegevoegd omdat er na drie jaar onvoldoende voortgang in de dialoog werd geboekt. Het betreft Southern Copper (arbeidsrechten), Grupo Mexico (arbeidsrechten) en Chevron Corporation (milieu). Vijf van de bedrijven die niet overeenkomstig de UN Global Compact principes handelden zijn staats(gerelateerde) bedrijven. Ook deze bedrijven werden in 2015 in het dialoog programma opgenomen. In het derde kwartaal kwam onverwacht nieuws over Volkswagen naar buiten over een onderzoek in de Verenigde Staten dat heeft aangetoond dat Volkswagens en de voertuigen van dochter Audi veel meer schadelijke stoffen uitstoten dan uit testresultaten blijkt. Dit komt door software in de motoren die de tests bewust manipuleren. Duurzaamheidsexperts pasten naar aanleiding van deze bevindingen vrijwel direct de beoordelingen van Volkswagen aan. Door dit dieselschandaal werd het aandeel Volkswagen verwijderd uit de Dow Jones Sustainability-index. Sustainalytics veranderde de status van Volkswagen naar non-compliant met de UN Global Compact op basis van het tiende principe, Corruptie. Omdat vervolgens een periode van drie jaar engagement aanbreekt mag nog vrij gehandeld worden in de aandelen en obligaties van dit bedrijf.
42
Het TKPI MM Credit Fund en het TKPI MM Global Credit ex Financials Fund beleggen in Volkswagen:
Het TKPI MM Credit Fund heeft per saldo een onderwogen positie in de autosector. Gezien het veronderstelde defensieve karakter van Volkswagen, was het fonds echter licht overwogen in Volkswagen (1,6% ten opzichte van 1,4% in de benchmark). Na het naar buiten komen van het nieuws, daalden de obligaties sterk in waarde. De managers waren van mening dat de prijzen teveel gedaald waren in verhouding tot de veronderstelde kosten die Volkswagen zal gaan maken. De positie in de portefeuille is daarom per saldo licht uitgebreid. Het gewicht van Volkswagen binnen het TKPI MM Global Credit ex Financials Fund is ongeveer 2,5%. Hoewel dit fonds een passief beleggingsbeleid voert, belegt het minder in Volkswagen dan de benchmark (ongeveer 3%). Deze onderweging komt doordat het fonds obligaties met een BBB+ of BBB rating mag aanhouden tot de grens van BBB- bereikt is, terwijl deze stukken niet in de benchmark zitten. Het fonds heeft na het nieuws de positie in Volkswagen niet gewijzigd.
Beleggingen in vastgoed en GRESB Om een zo goed en groot mogelijke bijdrage te leveren aan de verdere ontwikkeling van de jaarlijkse GRESB survey, is TKPI een actief lid. Er is daarom in 2015 door TKPI ook deelgenomen aan een werkgroep die zich richt op het thema ‘stakeholder engagement’. TKPI spoort de fondsmanagers waarmee zij belegt aan om deel te nemen aan GRESB en data aan te leveren. De kapitaal gewogen responsratio nam in 2015 toe tot 68,3%. Dit was in 2014 nog 64,3%. Er is in 2015 met alle respondenten van GRESB contact geweest om de resultaten door te spreken. In het verleden lag de focus tijdens deze gesprekken vooral op het vergroten van kennis over het duurzaamheidsbeleid en de interpretatie van de GRESB resultaten. Nu is er meer nadruk gelegd op de sterke en zwakke punten van het fonds. Voor wat betreft de zwakkere punten werden er actiepunten genoteerd. In toekomstige gesprekken kan aan de hand van de actiepunten worden gecontroleerd in hoeverre het fonds actief heeft gewerkt aan verbeteringen. Uiteindelijk zal het uitvoeren van actieplannen moeten leiden tot een hogere GRESB score. Aldus voert TKPI een actief engagement beleid. Uitsluitingen Uitsluitingen landen Op basis van universeel erkende veroordelingen wordt een aantal landen uitgesloten van beleggingen. Het gaat hierbij om landen die betrokken zijn bij ernstige schendingen van de mensenrechten. In 2015 stonden 15 landen op deze lijst (2014:12 landen). Hiervan zitten alleen Wit Rusland en Ivoorkust in een benchmark van één van de TKPI beleggingsfondsen. Dit betreft het TKPI MM Emerging Market Debt Fund. Het gewicht van Wit Rusland is 0,21% per eind 2015, het gewicht van Ivoorkust 0,97%. Deze leiden tot een (kleine) mismatch in de portefeuille. Uitsluiting bedrijven Het uitsluitingsbeleid geldt allereerst voor alle bedrijven die betrokken zijn bij controversiële wapens. Dit zijn de volgende soorten wapens, munitie en mijnen: biologische wapens, nucleaire wapens, chemische wapens, anti-persoonsmijnen, clusterbommen en munitie met verarmd uranium. Met dit uitsluitingenbeleid wordt voldaan aan het wettelijke verbod op investeren in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie zoals dat sinds 1 januari 2013 van kracht is. Naast deze bedrijven worden ook bedrijven die non-compliant zijn met de UN Global Compact en onvoldoende voortgang in de dialoog tonen, opgenomen op de uitsluitingenlijst. In 2015 betrof dit vijf bedrijven: Vedanta Resources, Freeport-McMoran Copper and Gold, Petrochina, Barrick Gold en Wal-Mart Stores. Op de uitsluitingslijst van 2015 stonden ruim 50 bedrijven. Deze bedrijven maken in totaal 1,75% (in 2014: 1,22%) uit van de aandelenbenchmark MSCI AC World Index.
43
Stembeleid In 2015 is gebruik gemaakt van een stemadviesbureau en is gestemd op 546 (2014: 540) vergaderingen op ruim 8.717 (2014: 8.400) onderwerpen. In bijna 10% van de onderwerpen is tegen het voorstel gestemd. Dit betrof dan met name voorstellen voor benoeming van bestuurders of toezichthouders en beloningsvoorstellen. De grafieken tonen enkele dwarsdoorsnedes van de uitgebrachte stemmen in 2015:
Overzicht uitgebrachte stemmen in 2015
9,7% 0,6%
89,7%
Stemmen "Voor"
Stemmen "Tegen"
Stemmen "Onthouden"
Dialoog met Nederlandse beursgenoteerde bedrijven Engagement met een aantal Nederlandse ondernemingen vindt plaats in een samenwerkingsverband met een aantal pensioenfondsen. Eumedion faciliteert deze dienstverlening door deelname mogelijk te maken aan de door de Investment Committee van Eumedion georganiseerde gesprekken met bedrijven. Paul Frentrop vertegenwoordigt de deelnemers in de gesprekken met de ondernemingen. In 2015 werden namens het pensioenfonds diverse engagement gesprekken gevoerd. In het onderstaande overzicht staan de onderwerpen per onderneming:
Onderneming Ahold Akzo Nobel Heineken Philips Shell Wolters Kluwer Unilever
Strategie x
x
Governance x x x x
Milieu en sociaal x x x
Beloning
x
x x x
x x
Met Shell werd zeer intensief gesproken. Het thema daarbij was de zorg voor het veiligstellen van de ‘licenseto-operate’. Dit is ingegeven door de ontwikkelingen rond het Groninger gasveld met schade als gevolg van aardbevingen en het gevoel van onveiligheid bij de bevolking. Hierover is op de aandeelhoudersvergadering van Shell gebruik gemaakt van het spreekrecht. Shell besteedt veel aandacht aan de veiligheid van haar personeel en van de onderaannemers. Heel specifiek is gevraagd of Shell wel voldoende aandacht besteedt aan de veiligheid van de bewoners die in de buurt wonen van een locatie waar Shell opereert. Shell gaf aan deze zorg te delen en de ontwikkelingen in Groningen te volgen.
44
Hieronder volgt een korte impressie van een aantal andere gesprekken. In verband met de overtuiging dat met ‘diplomatie achter de schermen’ de beste resultaten kunnen worden bereikt, is de beschrijving algemeen en beknopt.
Ahold: de agenda van de Algemene vergadering van aandeelhouders is besproken. Akzo Nobel: de agenda van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders stond eveneens centraal. Heineken: aan de orde kwamen onder andere de onderwerpen duurzaamheid met aandacht voor ‘Health & Safety’ en de beschikbaarheid van grondstoffen (water en brouwersgerst). Philips: het gesprek ging over de voorgenomen afsplitsing van de lichtdivisie. Wolters Kluwer: de governance en de beloning is gesproken. Unilever: de vermeende misstanden op theeplantages werd gesproken.
45
Pensioenregeling Per 1 januari 2015 is de pensioenregeling onder andere als gevolg van de gewijzigde fiscale pensioenwetgeving door sociale partners aangepast. Pensioenregeling in het verslagjaar 2015 De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 zijn:
middelloonregeling; opbouwpercentage ouderdomspensioen maximaal 1,875% per jaar; franchise van € 13.545,=; pensioengevend salaris is gemaximeerd op € 100.000,=; pensioenleeftijd 67 jaar; partnerpensioen op opbouwbasis (63% van het ouderdomspensioen); op vrijwillige basis kan worden deelgenomen aan de vrijwillige ANW-hiaat verzekering. Met ingang van 1 februari is de verzekering gewijzigd in een vast bedrag van € 12.000,= en zijn de deelnemers zelf de premie verschuldigd; voorwaardelijke toeslagverlening met een ambitieniveau van 70% van de stijging van de Consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens (afgeleid), voor zowel actieve deelnemers als slapers en pensioengerechtigden.
Overgangsbepalingen voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 Voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 op wie overgangsmaatregelen van toepassing waren onder de tot 1 januari 2006 geldende regeling, blijft de pensioenregeling 2001 van kracht, voor zover de deelnemers niet meer in actieve dienst zijn van PostNL N.V. De pensioenleeftijd is 62 jaar en 3,5 maand. Voor de deelnemers die nog gebruik kunnen maken van de VUT-regeling of de Prepensioen Basis uitkering (PPB)regeling geldt een pensioenleeftijd van 65 jaar. Voor de per 1 januari 2014 aanwezige actieve werknemers en voorgezette deelnemers wegens arbeidsongeschiktheid of sociaal plan 2014 geldt dezelfde regeling als voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 (pensioenreglement 2001) zijn:
middelloonregeling; opbouwpercentage ouderdomspensioen maximaal 1,875% per jaar; franchise van € 13.545; pensioenleeftijd 67 jaar; partnerpensioen op risicobasis - bij uitdiensttreding of pensionering wordt een deel van de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken omgezet in partnerpensioen; op vrijwillige basis kan worden deelgenomen aan de vrijwillige ANW-hiaat verzekering. Met ingang van 1 februari is de verzekering gewijzigd in een vast bedrag van € 12.000,= en zijn de deelnemers zelf de premie verschuldigd; voorwaardelijke toeslagverlening met een ambitieniveau van 70% van de stijging van de Consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens (afgeleid), voor zowel actieve deelnemers als gewezen deelnemers en pensioengerechtigden; voor deelnemers die op 31 december 2000 42 jaar en ouder waren en die daarom verzochten, blijft de pensioenleeftijd 65 jaar en blijft een vervroegde uittredingsregeling van kracht. De maximale periode waarover pensioen wordt opgebouwd, blijft voor deze deelnemers veertig jaar. Hetzelfde geldt voor deelnemers die sinds 1 januari 2001 gebruikmaken van de VUT- of SBR-regeling, of in aanmerking komen voor een WAO-uitkering, dan wel anderszins gebruikmaken van een vervroegde uittredingsregeling.
Naast de pensioenregeling bestaat een spaarregeling voor deelnemers die gemoedsbezwaren hebben tegen iedere vorm van verzekering. Zij kunnen op verzoek door het Bestuur worden vrijgesteld van deelname aan de pensioenregeling. Voor deelnemers met wie op of na 1 januari 2007 een persoonlijke arbeidsovereenkomst is gesloten, is per die datum een aangepaste pensioenregeling tot stand gekomen die is ondergebracht bij het pensioenfonds PostNL. Voor zover het gedeelte van het salaris uitstijgt boven de BPR-grens, heeft tot en met 31 december 2014 een BPR-regeling op basis van een leeftijdsafhankelijke premiestaffel gegolden. Per 1 januari 2015 is deze regeling qua inleg beëindigd, het saldo blijft in stand tot moment van uitdiensttreding, pensionering of overlijden. Voor deelnemers die zijn overgekomen vanuit Stichting Pensioenfonds OPF TNT geldt vanaf 1 januari 2015 dezelfde pensioenregeling zoals hierboven beschreven voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950. Tot en met 31 december 2014 gelden de bepalingen zoals die hebben gegolden bij Stichting Pensioenfonds OPF TNT welke bepalend zijn voor de opgebouwde pensioenaanspraken per 31 december 2014 van de overgekomen deelnemers.
46
De
belangrijkste bepaling voor die opgebouwde aanspraken zijn: eindloonregeling met opbouwpercentage 1,9%; franchise € 15.158,=; pensioenleeftijd 67 jaar; partnerpensioen op basis van 70,0% van het te bereiken ouderdomspensioen, verzekerd op risicobasis voor deelnemers op PAO A of B niveau. Bij uitdiensttreding of pensionering kan een deel van de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken worden uitgeruild tegen levenslang partnerpensioen. Voor deelnemers op PAO C, D of E niveau bedraagt het partnerpensioen 70,0% van het te bereiken ouderdomspensioen verzekerd op basis van kapitaaldekking, indien zij voor 1 januari 2007 in aanmerking kwamen voor de toen geldende overgangsbepalingen; Overgangsbepalingen gelden voor deelnemers op wie de tot 1 januari 2007 geldende regeling (pensioenregeling 2001) en overgangsmaatregelen van toepassing waren.
47
Communicatie Het jaar 2015 heeft met name in het teken gestaan van de nieuwe pensioenregeling per 1 januari, het aangepaste FTK, de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd en de invoering van de Wet Pensioencommunicatie per 1 juli. Daarnaast is een deel van de deelnemers van OPF TNT toegevoegd aan het pensioenfonds. Voor wat betreft de pensioencommunicatie is de digitale nieuwsbrief een belangrijk onderdeel geworden. In 2015 zijn negen edities verzonden, waaronder een extra editie in verband met belangrijke ontwikkelingen rond toeslagverlening en de opbouw als gevolg van het aangepaste FTK. Verder zijn voor de diverse doelgroepen informatieve boekjes gemaakt. In het najaar zijn zeven bijeenkomsten voor gepensioneerden georganiseerd en daarnaast ook voor het eerst een bijeenkomst voor actieve deelnemers. Tijdens deze bijeenkomsten werd men geïnformeerd over actualiteiten en ontwikkelingen binnen het pensioenfonds en meer algemeen binnen de pensioenwereld. Ook werd ingegaan op pensioenvragen. Ook is een online-webinar opgenomen met dezelfde inhoud als de bijeenkomsten. Daarnaast staat iedere werkdag een team van medewerkers klaar om vragen en problemen van deelnemers te behandelen, zowel telefonisch als per brief of e-mail. Ook in 2015 werden weer spreekuren gehouden in Utrecht, Den Haag en Groningen, waarvoor deelnemers via de website kunnen intekenen. Daarnaast is een Meerjaren Communicatiebeleidsplan 2016-2018 opgesteld.
Digitalisering Pensioencommunicatie Inloggen op de website van het pensioenfonds via DigiD is in 2015 de standaard geworden. Verder is het pensioendashboard ingericht, zodat actieve en voortgezette deelnemers zicht kunnen krijgen op hun pensioensituatie en keuzes die zij daarbij hebben. Ook is de koppeling met het Pensioenregister geregeld en kunnen deelnemers via MijnPost hun relevante informatie terugkijken. Deze informatie wordt doelgroepspecifiek aangeboden. Verdere digitalisering zal in 2016 plaatsvinden, waarbij steeds meer informatie digitaal zal worden aangeboden. Indien de deelnemer liever toch per post de informatie wil blijven ontvangen, dan kan hiervoor de keuze worden gemaakt. Voor de verzending van ‘verplichte’ communicatie zoals het Uniform Pensioen Overzicht, zal in 2016 aanvullend gebruik gemaakt gaan worden van de Berichtenbox van de overheid. Als de deelnemer hierop is aangesloten, ontvangt hij via deze dienst een bericht als er digitaal post voor hem klaarstaat in MijnPost.
Pensioen 1-2-3 Per 1 juli 2015 is de Wet Pensioencommunicatie van kracht. Doel is de bezwaren (onvoldoende begrijpelijk, onvoldoende aansluiting bij perspectief deelnemer) te ondervangen door in de wetgeving onder meer ruimte te bieden voor maatwerk door pensioenuitvoerders en gelaagdheid in informatie. De mogelijkheden tot digitale informatieverstrekking worden uitgebreid en de communicatie over koopkracht en risico’s worden geüniformeerd. Ook wordt het pensioenregister stapsgewijs uitgebreid met functionaliteiten, zodat het te verwachten pensioeninkomen in een oogopslag inzichtelijk wordt. Hiertoe is het ‘Pensioen 1-2-3’ ontwikkeld, waarbij ‘gelaagd’ informatie wordt verstrekt; In laag 1 de basisinformatie, in laag 2 uitgebreidere informatie en in laag 3 pensioenfondsdocumenten zoals het reglement. Voor het pensioenfonds is Pensioen 1-2-3 ingebouwd in de website. De startbrief is vervangen door Laag 1.
48
Onderzoek naar communicatie In het najaar van 2014 heeft Pensioenfonds PostNL een benchmark onderzoek laten uitvoeren. Dit BOPonderzoek (Benchmark Onderzoeksplatform Pensioenfonds) is een onafhankelijk onderzoek dat werd uitgevoerd door TNS NIPO. TNS NIPO heeft samen met de pensioenfederatie het BOP opgesteld. Door middel van het BOP kan het pensioenfonds in één oogopslag zien hoe het pensioenfonds presteert in de beleving van de deelnemer. Het standaardonderzoek heeft plaatsgevonden onder actieve deelnemers en pensioengerechtigden. Hiervoor zijn de volgende thema’s onderzocht:
Tevredenheid ten aanzien van: dienstverlening; informatievoorziening; financiële resultaten; pensioenregeling.
Loyaliteit ten aanzien van: pensioenfonds ten opzichte van andere financiële dienstverleners.
Vertrouwen in: het Nederlands pensioenstelsel; eigen pensioenfonds; de minimale pensioenuitkering bij pensioenfonds.
Daarnaast is inzicht verkregen in de mate van openstaan voor pensioeninformatie, handelingsperspectief van de deelnemers en de communicatie door het pensioenfonds. Ook gaat het onderzoek in op het imago van het pensioenfonds en het draagvlak voor het collectieve pensioensysteem. De resultaten van het pensioenfonds, die in 2015 bekend zijn geworden, zijn afgezet tegen de landelijke benchmark. In het algemeen geldt dat interesse in pensioen afneemt. Dit is een landelijke trend. Het vertrouwen in het pensioenfonds blijft ongeveer gelijk in vergelijking met eerdere metingen. De beoordeling van het pensioenfonds en de communicatie laten een geringe stijging zien. Gepensioneerden staan over het algemeen vaker open voor pensioencommunicatie en waarderen deze hoger dan actieve deelnemers. Er wordt in 2016 een herhaling van dit onderzoek door de Pensioen en Communicatie Commissie uitgevoerd, waarna de beide resultaten vergeleken kunnen worden.
49
Kosten Het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is erop gericht een optimaal rendement binnen aanvaardbare risico’s te realiseren. Hierbij wordt er naar gestreefd om de kosten zo laag mogelijk te houden. Het pensioenfonds probeert volledige inzage in de kosten te geven. 2015
2014*
2013
2012
2011
€ 141
€ 144
€ 134
€ 133
€ 124
Vermogensbeheerkosten (als percentage van het gemiddeld belegd vermogen)
0,35%
0,29%
0,32%
0,41%
0,42%
Transactiekosten (als percentage van het gemiddeld belegd vermogen)
0,03%
0,09%
0,06%
0,10%
0,06%
Uitvoeringskosten pensioenbeheer (in euro per deelnemer)
* De cijfers van 2014 zijn met terugwerkende kracht aangepast met de PostNL-populatie van OPF TNT.
De pensioenfederatie maakt een onderscheid tussen de volgende vier kostensoorten: Algemene kosten De algemene kosten betreffen kosten die niet direct toegerekend kunnen worden aan de pensioenuitvoering of vermogensbeheer. Deze kosten betreffen kosten voor Bestuur en commissies, externe adviseurs en toezichthouders. Deze kosten bedragen in 2015 € 1.031 duizend (2014: € 1.024 duizend). De algemene kosten worden verdeeld over pensioenuitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten. De verhouding van deze verdeling is het percentage van pensioenuitvoeringskosten ten opzichte van de vermogensbeheerkosten. In 2015 bedraagt het deel van de algemene kosten dat toegerekend dient te worden aan de beleggingsopbrengsten € 812 duizend (2014: € 744 duizend) en aan de pensioenuitvoeringskosten € 219 duizend (2014: € 280 duizend). Uitvoeringskosten pensioenbeheer Deze kosten betreffen de integrale kosten voor pensioenbeheerdienstverlening van TKP. Verder bestaan de kosten van pensioenbeheer uit communicatiekosten, accountantskosten, actuariskosten en toegerekende algemene kosten. De pensioenuitvoeringskosten worden gerapporteerd in euro’s per deelnemer, waarbij het aantal deelnemers de som is van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden. De daling van de uitvoeringskosten pensioenbeheer per deelnemer in 2015 wordt met name verklaard door de samenvoeging met OPF TNT, waardoor een deel van de vaste kosten voor OPF TNT zijn komen te vervallen. Een andere verklaring is dat het totaal van de actieve deelnemers en gepensioneerden in 2015 is gestegen van 50.863 tot 50.994 (0,3%). Kosten van vermogensbeheer Directe vermogensbeheerkosten De directe vermogensbeheerkosten bestaan uit de volgende posten:
Dienstverlening integraal balansbeheerder: o o
o
Beheervergoeding: Dit is een vaste beheervergoeding voor het operationeel vermogensbeheer per tijdsperiode die onafhankelijk is van de prestatie. Indien van toepassing: performance fee: Dit is een prestatieafhankelijke vergoeding voor het verslaan van de benchmark, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele negatieve relatieve rendementen uit de vorige jaren (high watermark). Vergoeding advies, administratie en rapportage: Dit is de vergoeding voor de integrale dienstverlening conform de uitbestedingsovereenkomst.
Overige directe kosten: Dit betreft onder andere de kosten van dienstverlening derivaten en de kosten van het maatschappelijk verantwoord beleggen beleid.
Algemene kosten van het pensioenfondsbestuur, waaronder kosten van toezicht.
50
Indirecte vermogensbeheerkosten De indirecte vermogensbeheerkosten bestaan uit kosten die worden gemaakt binnen de onderliggende beleggingsfondsen. Deze bestaan uit de volgende posten:
Beheervergoeding externe managers: Dit is een (basis) vergoeding per tijdsperiode die onafhankelijk is van de prestatie.
Performance fee externe managers: Dit is een prestatieafhankelijke vergoeding voor het verslaan van de benchmark door een manager.
Overige kosten: Dit betreft onder andere de vergoeding van de bewaarbank, administratiekosten, accountantskosten en juridische kosten.
De kosten vermogensbeheer worden gerapporteerd in euro’s en als percentage van het gemiddelde van het totaal belegd vermogen. De volgende tabellen geven dit per beleggingscategorie weer. Het aandeel aan geschatte kosten is beperkt. Het gaat in 2015 om circa € 152 duizend. De schattingen zijn gebaseerd op opgaven van externe managers van kosten in onderliggende beleggingsstructuren. 2015 in euro’s
2015 % gemiddeld belegd vermogen
2014 in euro’s
2014 % gemiddeld belegd vermogen
Aandelen
9.033.848
0,12
4.439.636
0,06
Vastrentende waarden
3.646.655
0,05
3.222.013
0,05
Vastgoed
5.026.051
0,07
5.168.610
0,08
56.178
0,00
427.665
0,01
Overige beleggingen Derivaten
554.514
0,01
675.880
0,01
Overig
8.362.250
0,10
5.520.708
0,08
Totaal
26.679.496
0,35
19.454.512
0,29
De vermogensbeheerkosten in 2015 zijn hoger dan die in 2014. Prestatie-gerelateerde vergoedingen van de externe managers zijn hiervan de belangrijkste oorzaak. Transactiekosten Deze kosten betreffen de toe- en uittredingsvergoedingen van de beleggingsfondsen, de transactiekosten van discretionaire portefeuilles en de derivatentransacties. Deze kosten zijn in het gerapporteerde rendement verwerkt. Transactiekosten in beleggingsfondsen zijn wel onderdeel van het rendement, maar worden niet apart gespecificeerd. Deze specificatie is met de huidige gegevens niet nader te bepalen. Vanaf 2016 zal TKPI de transactiekosten ook na doorkijk rapporteren. De (geschatte) transactiekosten worden gerapporteerd in euro’s als een percentage van het gemiddelde van het totaal belegd vermogen. Omdat bij transacties in vastrentende waarden en in derivaten de werkelijke transactiekosten niet bekend zijn, zijn deze vrijwel volledig geschat.
Aandelen Vastrentende waarden
2015 in euro’s
2015 % gemiddeld belegd vermogen
2014 in euro’s
2014 % gemiddeld belegd vermogen
10.523
0,00
159.483
0,00
1.023.020
0,01
1.243.830
0,02
Vastgoed
22.499
0,00
0
0,00
Overige beleggingen
20.221
0,00
5.262
0,00
1.337.060
0,02
5.082.982
0,07
2.413.324
0,03
6.491.557
0,09
Derivaten Totaal
De daling van de transactiekosten wordt veroorzaakt door een lager aantal transacties in derivaten gedurende 2015. In 2014 is de strategische rente-afdekking verlaagd waardoor er als gevolg daarvan in 2014 meer aandelenopties zijn doorgerold. Dit was in 2015 niet het geval.
51
Kosten Beschikbare Premie Regeling & Individueel Pensioensparen De deelnemer betaalt geen aankoop en/of verkoopkosten. De kosten van beleggen worden direct verrekend in het rendement. Deze beleggingskosten zijn afhankelijk van het depot waarin wordt belegd. Vrij beleggen
2015
2014
Prepensioen
2015
2014
Depot A
0,4%
0,3%
Depot
0,2
n.b.
Depot B
0,3%
0,2%
Depot C
0,2%
0,1%
Depot D
0,2%
0,1%
Depot E
0,4%
0,4%
Depot F
0,1%
0,1%
2014
Life Cycle
Depot 1
2015 (vanaf maart 2015) 0,3
2015 (t/m maart 2015) 0,1%
2014
n.b.
Life Cycle I
Depot 2
0,3
n.b.
Life Cycle II
0,1%
0,3%
Depot 3
0,3
Depot 4
0,3
n.b.
Life Cycle III
0,1%
0,2%
n.b.
Life Cycle IV
0,1%
0,2%
Depot 5
0,2
n.b.
Life Cycle V
0,0%
0,1%
Depot 6
0,2
n.b.
Depot 7
0,2
n.b.
Depot 8
0,2
n.b.
Depot 9
0,1
n.b.
Depot 10
0,1
n.b.
Life Cycle
52
0,3%
Actuariële analyse van het resultaat Het verloop van de technische voorziening werd voor een groot deel bepaald door de bewegingen van marktrentes en beleggingsrendementen. In onderstaande tabel staat een analyse van het actuariële resultaat. Hierbij worden de actuariële uitgangspunten van het pensioenfonds vergeleken met de werkelijke actuariële ontwikkelingen over het verslagjaar. De bedragen wijken af van de bedragen in de jaarrekening, die boekhoudkundig zijn bepaald. Bedragen x € 1.000
2015
Resultaat op beleggingen Resultaat op wijziging RTS
100.457
1.026.124
-/- 309.967
-/- 1.098.030
Resultaat op premie Resultaat op waardeoverdrachten
3.848
17.130
345
-/- 593
0
-/- 48
Resultaat op kosten Resultaat op uitkeringen Resultaat op kanssystemen
2014
1.050
-/- 18
10.641
-/- 10.287
34
-/- 20.434
Resultaat op toeslagverlening Resultaat op overige (incidentele) mutaties technische voorzieningen
9.598
7.394
Resultaat op andere oorzaken
7.573
10.376
-/- 176.421
-/- 68.386
Totaal saldo van baten en lasten
In 2015 zijn de volgende belangrijke effecten op actuarieel resultaat te onderscheiden: Beleggingen Het rendement op de beleggingen draagt in 2015 positief bij aan de dekkingsgraad. Wijziging rentetermijnstructuur (RTS) De RTS ultimo 2015 ligt over de hele linie onder de RTS ultimo 2014. Wanneer beide curves worden uitgedrukt in één gemiddeld rentepercentage is de rente in 2015 met circa 0,2%-punt gedaald wat leidt tot een toename van de voorziening en dus tot een negatief resultaat. De driemaands-middeling die tot en met eind 2014 in de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur was opgenomen is sinds 1 januari 2015 niet meer van toepassing. Dit heeft een negatief resultaat van € 273,7 miljoen tot gevolg. Daarnaast is in juli 2015 de UFR-systematiek gewijzigd. Dit heeft met name gevolgen voor de rentetermijnstructuur vanaf 20 jaar. Dit heeft een negatief resultaat op de technische voorzieningen van € 110,6 miljoen tot gevolg. Het reguliere RTS effect bedraagt € 74,3 miljoen positief. Premie In 2015 is de opbouw van pensioenverplichtingen gefinancierd op basis van de 60-maands gemiddelde rentetermijnstructuur tot en met 30 september 2014. In de feitelijke premie van 2015 is een opslag van 10% opgenomen. In 2015 draagt de premie hierdoor bij aan herstel van de dekkingsgraad. Kanssystemen Aan het vaststellen van de technische voorzieningen liggen kanssystemen ten grondslag. De belangrijkste zijn sterfte en arbeidsongeschiktheid. In 2014 is een negatief resultaat ontstaan, omdat een voorziening voor voorzienbare verliezen is getroffen. Toeslagverlening Het Bestuur heeft op basis van de financiële positie moeten besluiten om in 2016 geen (voorwaardelijke) toeslag te verlenen. Per 1 januari 2015 is een toeslag toegekend van 0,26%. Jaarlijks wordt een onvoorwaardelijke toeslag verleend over de aanspraken die zijn opgebouwd vóór 1 januari 2001 voor de actieve deelnemers van het voormalige OPF TNT. Deze toeslag wordt gefinancierd door de werkgever in de vorm van een koopsom. Op deze koopsom wordt een solvabiliteitsopslag gelegd, wat leidt tot een gering positief resultaat. Overige (incidentele) mutaties technische voorzieningen Door verlaging van het opbouwpercentage in de pensioenregeling valt een deel van de voorziening voor toekomstige opbouw van arbeidsongeschikte deelnemers vrij. Tevens is besloten de voorziening voor latente claims voor de dekking Anw aanvulling per 31 december 2015 terug te brengen van € 6,5 miljoen naar € 1,3 miljoen.
53
Andere oorzaken Dit zijn overige actuariële resultaten die ontstaan doordat de feitelijke uitkomsten afwijken van datgeen actuarieel verondersteld is. Deze resultaten zijn niet toe te wijzen aan één van de eerder genoemde categorieën. Een voorbeeld hiervan is de rente over de aanvullende vermogensdotaties.
54
Kostendekkende premie De kostendekkende premie bestaat uit een actuarieel benodigde premie voor de pensioenopbouw en de risicodekkingen voor overlijden en arbeidsongeschiktheid, de solvabiliteitsopslag, de opslag voor uitvoeringskosten en de opslag voor toeslagverlening en reservetekort. De toename van de pensioenverplichtingen in het boekjaar wordt gefinancierd op basis van de 60-maands gemiddelde rentetermijnstructuur tot en met 30 september van het jaar voorafgaand aan het verslagjaar. In de feitelijke premie van 2015 is een dekkingsgraad afhankelijke herstelbijdrage opgenomen van 10%. In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen. De kostendekkende premie is berekend op basis van de rentetermijnstructuur. De gedempte kostendekkende premie is op basis van het rendement uit de meest recent uitgevoerde herstelplan (3,6%) vastgesteld. (bedragen * € 1.000) premie voor risico pensioenfonds
RTS
Gedempt
Feitelijk
89.735 4.216
59.165 3.060
68.052 3.564
opslag voor uitvoeringskosten
4.375
3.417
3.701
de risicopremie voor WIA-excedent en premievrijstelling bij invaliditeit de risicopremie ANW aanvulling
6.136
6.136
6.136
actuarieel benodigde premie voor inkoop onvoorwaardelijke onderdelen van de regeling
- regulier - risicopremie overlijden
solvabiliteitsopslag dekkingsgraad afhankelijke herstelbijdrage aanvullende vermogensdotatie
Toetswaarde premie
3.763
3.763
3.763
12.918 0
8.886 0
10.948 9.616
0
0
7.246
121.143
84.427
113.027
Overige premie - Individueel pensioensparen
31
- Afrekening vorig jaar
513
- Koopsommen voorwaardelijk pensioen - Koopsom onvoorwaardelijke toeslagverlening
38.797 233
- Inkoop aanvullend pensioen
6
Totaal feitelijke premie
152.607
Waarvan Feitelijke premie voor risico pensioenfonds
152.576
Feitelijke premie voor risico deelnemers
31
Totaal feitelijke premie
152.607
Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie.
55
Bestuursaangelegenheden Het bestuur bestaat uit tien bestuursleden, waarvan vier leden namens de werkgever, vier leden namens de (gewezen) deelnemers en twee leden namens de pensioengerechtigden. Statutair gezien mag het Bestuur maximaal uit twaalf bestuursleden bestaan. Bestuursmodel In de statuten is bepaald dat het Bestuur maximaal uit twaalf bestuursleden kan bestaan, te weten maximaal zes bestuursleden als vertegenwoordigers van de werkgever, maximaal vier bestuursleden als vertegenwoordigers van (gewezen) deelnemers en maximaal twee bestuurders als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. Effectief gezien is het streven om tien zetels van de maximaal twaalf zetels in te vullen. De bestuursleden hebben een zittingstermijn van vier jaar, met een maximum van drie zittingstermijnen. In bijzondere omstandigheden kan een bestuurslid voor een vierde zittingstermijn van vier jaar worden benoemd. Om automatische verlenging van een termijn te voorkomen vindt, door het Bestuur, voordat een Bestuurslid wordt voorgedragen voor een volgende termijn, een evaluatie van het functioneren plaats. De vertegenwoordigers van de (gewezen) deelnemers worden direct voorgedragen door de Centrale Ondernemingsraad (COR). Eén kandidaat wordt rechtstreeks voorgedragen door de COR. De overige drie kandidaten worden eveneens voorgedragen door de COR, waarbij geldt dat zowel FNV Publiek Belang, CNV en BVPP ieder het recht hebben om één kandidaat voor te dragen. De vertegenwoordigers van de werkgever worden voorgedragen door de werkgever (PostNL N.V.). De benoeming van de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden vindt plaats na verkiezingen van de vertegenwoordigers door de pensioengerechtigden. Kandidaatstelling geschiedt door schriftelijke aanmelding bij het bestuur. De kandidaten worden benoemd door het bestuur. Aan de benoeming gaat een toetsingsprocedure door het Bestuur vooraf, mede aan de hand van het geldende profiel. Een bestuurder wordt benoemd onder de opschortende voorwaarde dat DNB met de voorgenomen benoeming door het Bestuur instemt. In januari 2015 heeft DNB ingestemd met de benoeming van de heer Dorrestijn namens de werkgever, waardoor de heer Busweiler het Bestuur heeft verlaten. PostNL N.V. heeft vanwege het vertrek van de heer Van Gameren in oktober 2014 de heer Veldstra voorgedragen als bestuurslid. De heer Veldstra heeft sindsdien als toehoorder de bestuursvergaderingen bijgewoond. DNB heeft 29 februari 2016 ingestemd met zijn benoeming. Het Verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds bestaat uit zes leden. Naast twee leden namens de deelnemers en twee leden namens de gepensioneerden zitten er namens de werkgever ook twee leden in het Verantwoordingsorgaan. Begin 2015 is de heer Dorrestijn opgevolgd door de heer De Bie. Naar aanleiding van de invoering van de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen per 1 juli 2014 is destijds door het Bestuur besloten het huidige paritaire bestuursmodel te handhaven met continuering van het interne toezicht in de vorm van een Visitatiecommissie. Afgesproken is om na enige tijd een evaluatie uit te voeren. Tijdens een bestuursvergadering op 13 november 2015 heeft deze evaluatie plaatsgevonden. Daarbij zijn alle vijf mogelijke bestuursmodellen en de daarbij behorende vorm van intern toezicht besproken. Het Bestuur heeft naar aanleiding van deze evaluatie besloten om het paritair bestuursmodel te handhaven, maar het intern toezicht in te vullen met een Raad van Toezicht in plaats van een Visitatiecommissie. In samenhang met de nieuwe commissiestructuur en de huidige stabiliteit in het Bestuur wordt het paritair bestuursmodel als efficiënt gezien. De belangen worden op een evenwichtige wijze behartigd doordat de bestuurssamenstelling bestaat uit vertegenwoordigers van de werkgever, werknemers en pensioengerechtigden. Door het instellen van een Raad van Toezicht ontstaat er een meer intensief toezicht dan een Visitatiecommissie die éénmaal per jaar visiteert. Een Raad van Toezicht is een orgaan van het pensioenfonds dat met name als taak heeft het Bestuur te adviseren. Het Verantwoordingsorgaan heeft adviesrecht ten aanzien van de vorm en inrichting van het intern toezicht, alsmede de profielen voor de leden van de Raad van Toezicht. Het Verantwoordingsorgaan heeft een positief advies uitgebracht over een keuze van een Raad van Toezicht en is betrokken geweest bij de selectie van de leden. De Raad van Toezicht zal bestaan uit drie onafhankelijke leden, waaronder een voorzitter met veel ervaring in het aansturen en toezichthouden op complexe organisaties. Een lid krijgt als aandachtsgebied pensioenregelingen, communicatie en uitbesteding. Het andere lid heeft een financieel economisch profiel en beheerst het aandachtsgebied vermogensbeheer. Met deze samenstelling van de Raad van Toezicht zijn de geformuleerde deskundigheids- en ervaringsgebieden belegd.
56
Het bestuur heeft voor de samenstelling van de Raad extra aandacht geschonken aan diversiteit. Met de benoeming van de beoogde leden wordt de governance van het pensioenfonds verder versterkt en wordt voldaan aan de doelstellingen van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en de relevante codes. De beoogde leden zullen, nadat de DNB de toetsing positief heeft afgerond, zo spoedig mogelijk starten met de oriëntatie op het pensioenfonds en hun bevindingen over het afgelopen jaar.
Bestuurscommissies Het pensioenfonds heeft naast een Dagelijks Bestuur ook een aantal bestuurscommissies. Vanaf september 2015 is de opzet van de bestuurscommissies gewijzigd. De structuur is vanaf dat moment als volgt: Er zijn drie commissies ingesteld: Pensioen- en Communicatie Commissie, Belegging Commissie en de Audit Commissie. De commissies zijn samengesteld uit een afvaardiging van bestuursleden en kunnen eventueel worden aangevuld met één of meerdere adviseurs. Het Bestuur heeft besloten om een externe bestuurssecretaris aan te stellen. De functie was eind 2015 nog niet ingevuld. De invulling heeft per 1 april 2016 plaatsgevonden. Naast de commissies die frequent vergaderen, zoals de hierboven genoemde commissies, is er ook nog een geschillencommissie en een SLA-commissie die enkel vergadert als er een geschil aan hen wordt voorgelegd of ten tijde van contractonderhandelingen met de uitbestedingspartijen. De geschillencommissie is samengesteld uit bestuursleden, maar heeft een onafhankelijk voorzitter.
Honoreringsbeleid Bestuursleden Het pensioenfonds kent een honoreringsbeleid voor de bestuursleden namens de (gewezen) deelnemers, die niet in dienst zijn van de werkgever en voor de vertegenwoordigers namens de pensioengerechtigden. De bestuursleden die namens de werkgever bestuurslid zijn, ontvangen geen vergoeding vanuit het pensioenfonds. Het honoreringsbeleid bestaat uit een vaste vergoeding voor de bestuurlijke werkzaamheden en een vergoeding per bijgewoonde vergadering. De gemaakte noodzakelijke onkosten worden vergoed op declaratiebasis. Voor het vaststellen van de vaste vergoeding is uitgegaan van een tijdsbesteding van één dag per week. Voor een aantal bestuursfuncties geldt een zwaarder tijdsbeslag. De honorering is daarop afgestemd. De leden van het Verantwoordingsorgaan namens de pensioengerechtigden en werknemers, die niet namens de werkgever lid zijn, ontvangen ook een vaste vergoeding en een vergoeding per bijgewoonde vergadering, die is afgestemd op de tijdsbesteding die gemoeid is met hun functie. Pensioenuitvoering en vermogensbeheer Het honoreringsbeleid voor de pensioenuitvoering is niet prestatie gerelateerd. Wel vinden er periodiek evaluaties tussen de pensioenuitvoerder en het pensioenfonds plaats. Het honoreringsbeleid voor vermogensbeheer is er in zekere mate op gericht te prikkelen tot betere prestaties, maar streeft daarbij eventuele risico’s zo klein mogelijk te houden. Het Bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering door middel van performancerapportages, SLArapportages, In Control Statement en onafhankelijk getoetste interne beheersingsrapportages (ISAE 3402Type II rapportages). In de overeenkomsten met de pensioenuitvoerder en de vermogensbeheerder zijn adequate maatregelen opgenomen indien onvoldoende wordt gepresteerd of afspraken niet worden nageleefd.
Geschillenregeling, klokkenluiders- en incidentregeling en gedragscode Geschillenregeling Het pensioenfonds heeft een Geschillencommissie. Aanspraakgerechtigden op pensioen en pensioengerechtigden (belanghebbenden) kunnen zich tot deze commissie wenden indien zij het niet eens zijn met een besluit van het pensioenfonds over de uitleg en toepassing van de reglementen en statuten van het pensioenfonds alsmede een besluit tot vaststelling van de pensioenaanspraken en ingegane pensioenen. Voor de procedure gelden nadere regels die zijn vastgelegd in het reglement van de commissie. Dat reglement maakt onderdeel uit van het pensioenreglement. Indien een deelnemer het niet eens is met de beslissing van de geschillencommissie, dan kan er een beroep worden ingesteld bij de Ombudsman Pensioenen of bij de burgerlijk rechter. Op de website van het pensioenfonds staat nader omschreven hoe een beroepschrift kan worden ingediend en is het volledige reglement van de geschillencommissie te vinden. Daarnaast is daar de link naar de website van de Ombudsman Pensioenen te vinden. In het verslagjaar is door de commissie uitspraak gedaan inzake één aan haar voorgelegd geschil.
57
Klokkenluidersregeling Naast de hierboven genoemde geschillenregeling is het belangrijk dat alle betrokkenen bij het pensioenfonds de mogelijkheid hebben om te rapporteren over onregelmatigheden van algemene, operationele en financiële aard. Dit kan gaan om onregelmatigheden zowel binnen het pensioenfonds als bij partijen aan wie taken worden uitbesteed. Het pensioenfonds kent daarom ook een klokkenluidersregeling en een incidentenregeling. Gedragscode Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode. Het doel van de gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van bestuurders ten behoeve van al degenen die bij het pensioenfonds belang hebben en tot het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds als marktpartij. De gedragscode bevat onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. De uitvoeringsorganisaties hanteren een gelijkwaardige gedragscode. Sinds 2015 wordt de compliance functie uitgeoefend door het Nederlands Compliance Instituut. Eind 2015 heeft het bestuur een aantal gewijzigde compliance documenten vastgesteld, waaronder de gedragscode, de incidentenregeling en de klokkenluidersregeling.
Toezichthouder De toezichthouder heeft het pensioenfonds in 2015 geen dwangsommen en boetes opgelegd of aanwijzingen verstrekt. Verder heeft de toezichthouder in 2015 geen bewindvoerder bij het pensioenfonds aangesteld.
Statuten De statuten van het pensioenfonds zijn in het verslagjaar niet gewijzigd.
58
Verslag van het Verantwoordingsorgaan 2015 Akkoord bevonden VO-vergadering van 12 april 2016 Statutaire opdracht Het verantwoordingsorgaan (hierna: het VO) beoordeelt de door het Bestuur gemaakte beleidskeuzes, het gevoerde beleid en de naleving van de principes voor goed pensioenbestuur. Uitgangspunt hierbij is de vraag of het Bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige manier met de belangen van alle belanghebbenden rekening gehouden heeft. Het VO heeft het recht advies uit te brengen over: het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; de vorm, de inrichting en samenstelling van het interne toezicht; het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid; het sluiten, wijzigen of beëindigen van de uitvoeringovereenkomst; liquidatie, fusie of splitsing van het pensioenfonds; gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het pensioenfonds of de overname van verplichtingen door het pensioenfonds; het omzetten van het pensioenfonds in een andere rechtsvorm; het premiebeleid. Samenstelling VO, werkwijze en ondersteuning Sinds januari 2015 heeft het VO qua samenstelling geen wijziging ondergaan. Het VO heeft 7 keer als VO vergaderd, twee maal vergaderd samen met het bestuur en is éénmaal als toehoorder aanwezig geweest bij een bestuursvergadering. Het VO is periodiek door middel van kwartaalrapportages geïnformeerd. Ad hoc heeft de voorzitter van het Bestuur toelichting gegeven op adviesaanvragen en algemene beleidsontwikkelingen in de vergaderingen van het VO. Notulen van het Bestuur en andere documenten zijn ontsloten voor het VO via het digitale kanaal iBabs. Vragen over belangrijke onderwerpen zijn schriftelijk aan het Bestuur gesteld en schriftelijk beantwoord. Het VO is secretarieel ondersteund, het verzoek dit te continueren in 2016 is gehonoreerd. Uitgebrachte adviezen in 2015 Het VO heeft in 2015 adviesaanvragen ontvangen en uitgebracht over de volgende onderwerpen: aanpassing van de uitvoeringsovereenkomst als gevolg van de splitsing van het OPF TNT en de opname hiervan in het pensioenfonds; de risicohouding; het premiebeleid; aanpassing van de uitvoeringsovereenkomst ten aanzien van de bijstortverplichting; premie 2016; wijziging in de vorm van intern toezicht; communicatieplan 2016. Aandachtsgebieden in 2015 Voor het jaar 2015 had het VO aangegeven de volgende onderwerpen kritisch te volgen: het tijdig verkrijgen van informatie, tijdsplanning adviesaanvraag (procedureel); de aanpassingen in de uitvoeringsovereenkomst naar aanleiding van het nFTK in relatie met de splitsing van het OPF TNT; het communicatiebeleid: de introductie van het digitale dashboard én de communicatieparagraaf bij adviesaanvragen; het lange termijn beleggingsbeleid (dit in het kader van de mogelijkheid voor 1juli 2015 het risicoprofiel te wijzigen); de bevindingen van de Visitatiecommissie. Tijdsplanning adviesaanvragen Het VO heeft de tijdsplanning van de adviesaanvragen geëvalueerd en hierover een brief aan het Bestuur gestuurd. Aanleiding was de realiteit van het jaar 2015 waar een aantal uitgebrachte adviezen door het VO een extreem strakke doorlooptijd heeft gekend. Het VO heeft begrip getoond voor de dynamiek die zich in 2015 heeft voorgedaan, doch heeft daarbij aangegeven belang te hechten aan kwaliteit en zorgvuldigheid bij de advisering en daar hoort een bepaald tijdsbeslag bij. Het Bestuur heeft als reactie afgegeven dat het signaal van het VO wordt herkend en gedeeld en zal waar mogelijk eerder onderwerpen die kunnen leiden tot een adviesaanvraag delen met het VO, zodat het VO het betreffende onderwerp kan ‘voorwerken’.
59
Aanpassingen als gevolg van nFTK Een viertal adviesaanvragen is aan het VO voorgelegd in het kader van het nFTK. De eerste betrof de aanpassingen in de uitvoeringsovereenkomst naar aanleiding van het nFTK in relatie met de splitsing van het OFP TNT. Het VO heeft positief geadviseerd met betrekking tot het up-to-date brengen van de uitvoeringsovereenkomst en de opname van de PAO-medewerkers in het pensioenfonds. De tweede en derde adviesaanvraag betrof de risicohouding en premiesystematiek. Het VO heeft deel mogen nemen aan de bestuursvergadering alwaar de uitkomsten van diverse modelmatige berekeningen werden toegelicht. De uitkomsten hebben geleid tot het voorgenomen besluit de risicohouding en premiesystematiek niet te wijzigen. Het VO heeft hier positief over geadviseerd met de kanttekening dit jaarlijks te heroverwegen zolang er niet kan worden geïndexeerd en/of geen maximale opbouw mogelijk is. De vierde adviesaanvraag betrof de aanpassing van de uitvoeringsovereenkomst ten aanzien van de bijstortverplichting. Het nFTK heeft de verwachtingswaarde van de bijstortverplichting nihil gemaakt, doch de ‘geest’ van deze afspraak zou in de gewijzigde uitvoeringsovereenkomst terug moeten komen. De aanpassing heeft een berekening van de ‘kritische’ dekkingsgraad betroffen waarbij een voorwaardelijke extra bijdrage is gestort. Het VO heeft een neutraal advies uitgebracht over de aanpassing, doch heeft het besluit geaccepteerd. Aan het VO is als informatie ter beschikking gesteld het besluitvormingsdossier nFTK en het herstelplan. Langetermijn beleggingsbeleid Zoals in de vorige paragraaf gememoreerd is het lange termijn beleggingsbeleid aan de orde geweest bij het besluit de risicohouding niet te wijzigen. Het VO heeft aangegeven deze jaarlijks te willen bezien, waarbij de vraag moet worden gesteld of de mindset “minimaliseren van kans op korten’ altijd leidt tot optimale pensioenresultaat. Communicatiebeleid Het VO is positief ten aanzien van de geboekte voortgang in 2015 met betrekking tot het “digitale pensioendashbord”. Met deze vernieuwing wordt invulling gegeven aan (toekomstige) wetswijzigingen en aan de behoefte van deelnemers om een beter (“wat heb ik als pensioengerechtigde te besteden”) inzicht te geven. Eén van de leden van het VO is meegenomen in de stappen die gezet zijn met de verdere invoering van Pensioen 1-2-3 en heeft een deel van de vernieuwingen getest. Het VO blijft kritisch ten aanzien van verdere digitalisering en beveelt aan een 3e weg te bewandelen (naast of alles digitaal of alles schriftelijk): geef deelnemers de ruimte om te kiezen voor belangrijke informatie schriftelijk (zoals UPO) en overige informatie via de website en nieuwsbrieven. De communicatie over de vele effecten van het nFTK is in vele adviesaanvragen toegezegd, doch heeft in 2015 niet schriftelijk plaatsgevonden. Het VO heeft over het uitblijven een briefwisseling met het Bestuur gevoerd. Begrip is er ten aanzien van de complexiteit van dit tripartite-proces. Digitaal en via de werkgever zijn de deelnemers wel geïnformeerd. Het VO adviseert het bestuur de rol van de werkgever in de communicatie nog meer te activeren. Het VO heeft verder over het communicatieplan 2016 en het beleid 2016-2018 positief geadviseerd. Visitatiecommissie Een tweetal leden van het VO heeft een gesprek gevoerd met de Visitatiecommissie en daarin kenbaar gemaakt dat de onderlinge samenwerking en die met het Bestuur goed is. Het VO is in kennis gesteld van het rapport van de Visitatiecommissie. Een kanttekening in het rapport is de benodigde opleiding voor VO-leden. In 2015 is hieraan invulling gegeven door 3 nieuwe leden de 3-daagse opleiding van SPO voor verantwoordingsorganen te laten volgen. Tevens is een sessie gehouden bij TKPI over risicohouding en risico-afdekking. Voor 2016 is aan het bestuur gevraagd elk lid één module op SPO-A niveau te laten volgen. Dit verzoek is gehonoreerd. De overige opmerkingen in het visitatierapport zijn voor kennisgeving aangenomen en hebben geleid tot een herbezinning op de inrichting van het intern toezicht. De adviesaanvraag om in 2016 over te gaan tot een Raad van Toezicht is door het VO positief ontvangen. Het VO adviseert het Bestuur om bij de inrichting diversiteit krachtig na te streven. Algemeen oordeel 2015 De vermogenspositie van het pensioenfonds is stabiel gebleven, zowel aandelen als rente kenden een sterke volatiliteit. Het beleggingsresultaat was laag. Er is geen sprake van een dekkingstekort eind 2015, maar nog wel een reservetekort. De uitkomst eind 2015 van de beleidsdekkingsgraad spoort met het in 2015 opgestelde herstelplan. De zorg over de positie van het pensioenfonds is gelet op de rente- en aandelenontwikkelingen nog niet weg: geen indexatie over 2015 en geen maximale opbouw voor de deelnemers in 2016 (1,62% in plaats van 1,875%). De besluitvormingsprocessen van het Bestuur kenmerken zich door het verschaffen van adequate informatie, het in beeld brengen van verschillende keuzemogelijkheden en het beargumenteren van voor- en nadelen van de alternatieven. Vastlegging is transparant en vindt plaats in notulen en in besluitvormingsdossiers. Alles overwegende is het VO tot de conclusie gekomen dat, gegeven de financiële positie over 2015, het Bestuur de belangen van de diverse groeperingen in 2015 op een voldoende evenwichtige manier heeft meegewogen in de besluitvorming. Bovendien is het VO van mening dat het Bestuur op een voldoende verantwoorde wijze is gekomen tot besluitvorming op het gebied van beleidskeuzes.
60
Aandachtsgebieden in 2016 Het VO zal de volgende onderwerpen kritisch volgen in 2016: Raad van Toezicht; Risicohouding/premiebeleid; Toekomstvisie; Digitaliseren UPO; Professionalisering.
61
Reactie Bestuur op oordeel Verantwoordingsorgaan Het Bestuur heeft met genoegen kennisgenomen van het oordeel van het Verantwoordingsorgaan en heeft veel waardering voor de plezierige, snelle en accurate samenwerking met het Verantwoordingsorgaan in het afgelopen jaar. Tevens spreekt zij haar waardering uit voor de serieuze wijze waarop het Verantwoordingsorgaan haar opleiding heeft aangepakt. Het Bestuur erkent dat door alle dynamiek de doorlooptijden voor het uitbrengen van adviezen door het Verantwoordingsorgaan kort waren. Zo veel als mogelijk zal het Bestuur reeds voorafgaand aan een daadwerkelijke adviesaanvraag informatie delen met het Verantwoordingsorgaan. Het Bestuur heeft besloten tot digitale communicatie (onder andere vanwege het kosten aspect), waarbij deelnemers natuurlijk in staat worden gesteld aan te geven dat zij niet digitaal wensen te communiceren. Deelnemers die niet digitaal wensen te communiceren ontvangen de communicatie per post, waaronder ook de UPO. De aanpassing van het beleggingsbeleid komt voort uit de lange termijn doelstellingen van het pensioenfonds, waarbij het behalen van de toeslagambitie in relatie tot de kans op korten tegen elkaar zijn afgewogen. Daarnaast vindt het pensioenfonds het belangrijk dat hiermee ook de complexiteit van het beleggingsbeleid sterk is verminderd. Diversiteit wordt krachtig nagestreefd door het Bestuur. Bij de samenstelling van de Raad van Toezicht heeft het Bestuur extra aandacht geschonken aan diversiteit. Met de beoogde samenstellen van de Raad van Toezicht wordt de governance van het pensioenfonds verder versterkt. Het Bestuur bedankt het Verantwoordingsorgaan voor zijn bijdrage en de open dialoog waarin de gesprekken ook het afgelopen jaar hebben plaatsgevonden.
62
Verslag van de Visitatiecommissie Onderstaand is het verslag van de Visitatiecommissie opgenomen. De Visitatiecommissie heeft de visitatie uitgevoerd over 2013-2014 en hierover verslag uitgebracht in het visitatierapport van 8 juni 2015. De taak van de Visitatiecommissie (hierna: VC) bestaat uit het toezicht houden op het beleid van het Bestuur van Stichting Pensioenfonds PostNL (hierna: het pensioenfonds) en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De VC volgt bij het uitvoeren van haar rol de toezichtcode van de Vereniging Intern Toezichthouders Pensioensector (hierna: VITP). In deze samenvatting van het rapport zijn een algemeen oordeel en de aanbevelingen van de VC opgenomen. De VC heeft haar werkzaamheden in een open en constructieve sfeer kunnen uitoefenen. De VC komt tot het oordeel dat de bestuurlijke processen bij de Stichting Pensioenfonds PostNL verantwoord zijn ingericht en dat ze ook naar behoren worden uitgevoerd. Het Bestuur tracht binnen het haar ter beschikking staande kader en met de aanwezige middelen haar verantwoordelijkheid goed in te vullen. Bij deze visitatieronde is in opvolging van de vorige visitatie veel aandacht uitgegaan naar het beleggingsbeleid. De VC komt op dat terrein tot een aantal observaties en aanbevelingen. Het beleid aangaande renterisico is kort beschreven in de ABTN. Naar de mening van de VC zou dit meer uitgebreid moeten zijn. Zonder meer zal aangegeven moeten worden wat nu het verschil veroorzaakt tussen de strategische en de effectieve renteafdekking en hoe de uiteindelijke afweging voor welk derivaat in zijn werk gaat. De VC vraagt zich af of het Bestuur niet beter kan sturen op de effectieve hedge dan de strategische hedge, temeer ook omdat de effectieve hedge uiteindelijk het resultaat bepaalt. De VC beveelt het Bestuur dan ook aan transparanter te zijn in de argumentatie waarom zij op de strategische hedge stuurt. De (kwartaal)rapportage is zeer uitgebreid. Diverse aspecten worden goed belicht, vele nuanceringen worden goed onderbouwd weergegeven, waaronder bijvoorbeeld dekkingsgraden op de verschillende rentecurves. Wel heeft de VC geconstateerd dat er veel feiten worden weergegeven en weinig meningen. Het is bijvoorbeeld voor de aandachtige lezer moeilijk te achterhalen wat de performance van het pensioenfonds is. Dat geldt overigens niet voor de verschillende beleggingsfondsen. Een attributieanalyse van het rendement naar strategische, tactische en uitvoeringstechnische besluiten zou bijdragen aan het inzicht. Bijvoorbeeld ten aanzien van het renterisicobeleid is het interessant om te zien wat de bijdrage is geweest van de strategie (percentage afdekking, keuze swaps/swaptions, gekozen rentegevoeligheid), de mogelijke tactische manoeuvres en de effectiviteit van de uitvoering. Vergelijking met benchmarken van andere pensioenfondsen kunnen eveneens inzicht bieden in de performance. Administratie van inhaalindexatie wordt naar wij hebben begrepen niet per deelnemer aangehouden. Dit kan te zijner tijd wanneer hiervan sprake is, tot problemen leiden. De VC adviseert het Bestuur te onderzoeken wat deze consequenties zouden kunnen zijn en op basis daarvan beleid te formuleren. De VC heeft geconstateerd dat de compliance functie niet goed ingevuld is geweest. Het Bestuur heeft dat ook vastgesteld en heeft besloten deze werkzaamheden extern te beleggen. De VC acht dit een goede oplossing. De beoordeling daarvan zal de volgende visitatie plaatsvinden. De inmiddels vereiste klokkenluidersregeling zou hier ook bij ondergebracht kunnen worden. De VC beveelt aan het gehele communicatiebeleid te actualiseren en aan te passen op de aanstaande wetgeving. Het vaststellen van doelstellingen op dit gebied is daarbij belangrijk. Daarbij is het aan te raden jaarlijkse effectiviteitsmetingen te gebruiken. De VC heeft vertrouwen in de opvolging door het Bestuur van de aanbevelingen en ziet uit naar verdere samenwerking met het bestuur. De VC is te allen tijde bereid met het Bestuur en met het VO te overleggen over haar bevindingen, oordelen en aanbevelingen. Tilburg, 8 juni 2015 Mr. J.R. Steinhauser (voorzitter) LJ.M. Roodbol AAG P.H. Oyens
63
Reactie Bestuur op oordeel Visitatiecommissie Het Bestuur is de leden van de Visitatiecommissie erkentelijk voor de gemaakte opmerkingen en neemt de aanbevelingen ter harte. Ten aanzien van de aanbeveling van de Visitatiecommissie dat er beter gestuurd kan worden op de effectieve hedge dan de strategische hedge geldt dat het Bestuur inzicht wenst in de strategische hedge, maar stuurt op de effectieve hedge. Het Bestuur maakt onderscheid tussen de effectieve en de onderliggende renteafdekking. De diverse VEV’s worden in de maand- en kwartaal rapportages uitgebreider toegelicht. De aanbeveling omtrent de ABTN zijn meegenomen in de aanpassingen van de ABTN, die voor 1 juli jl. in het kader van het nFTK bij DNB moest worden ingediend. De aanbeveling van de Visitatiecommissie over de kwartaalrapportage is reeds meegenomen in de al beoogde nieuwe opzet voor de kwartaalrapportages, zoals geïmplementeerd vanaf de kwartaalrapportages over het eerste kwartaal 2015. Wat betreft het bijhouden van de administratie van de inhaalindexatie geldt dat in het administratiesysteem van de pensioenuitvoerder het op dit moment nog niet mogelijk is, maar het wel mogelijk wordt om de inhaalindexatie per deelnemer bij te houden. Deze mogelijkheid is op dit moment nog niet noodzakelijk. Indien noodzakelijk zal de pensioenuitvoerder de mogelijkheid om inhaalindexatie op deelnemersniveau bij te houden gaan implementeren. Het Bestuur heeft zelf ook onderkend dat de compliance functie beter ingevuld had kunnen worden. Reeds vanaf november 2014 heeft het pensioenfonds een nieuwe compliance officer waar o.a. de klokkenluidersregeling bij is ondergebracht. Eind 2015 heeft het Bestuur een gewijzigde compliance chart, Gedragscode, Incidentenregeling, Integriteitsbeleid, Klokkenluidersregeling, Screeningsprocedure en Uitbestedingsbeleid vastgesteld. Het Bestuur vindt het zeer belangrijk om helder en transparant richting de deelnemers te communiceren. Het communicatiebeleid is belegd bij de Pensioen- en communicatie commissie, die het communicatiebeleid heeft geactualiseerd. De nieuwe wetgeving op het gebied van de communicatie is tijdig geïmplementeerd.
64
Personalia
Bestuurssamenstelling* Bestuurders namens de werkgever Naam drs. P.G.J. Dorrestijn** drs. L.C. van de Kieft RC MAC
Geboortedatum 22-08-1962
Functie
Vanaf
Tot
Lid
16-01-2015
16-01-2019
Herbenoeming 2 periodes
27-04-1963
Voorzitter
22-05-2013
1-1-2019
2 periodes
Overige functies Group Director Accounting & Reporting PostNL
Directievoorzitter MN, lid RvT PGB (tot en met 1 april 2015), lid Bestuur ABP (tot en met 1 mei 2015), lid RvT Syntrus Achmea beursgenoteerd Vastgoed (tot en met 1 april 2015), voorzitter Bestuur stichting AGH (servicekantoor voor enkele bedrijfstakpensioenfondsen) (tot en met 1 april 2015), voorzitter Raad van Advies van de VRC (Vereniging voor Register Controllers) (tot en met 1 maart 2015), lid raad van toezicht Tear, interim CFO nieuwe Kamer van Koophandel (tot en met 1 juli 2015) drs. L.J. van 28-03-1967 Plaatsver6-12-2012 1-1-2018 2 periodes Directeur Media Pensioen der Put RBA vangend Diensten (MPD), adviseur secretaris Beleggingscommissie PF Elsevier (tot en met 31 maart 2016), Directeur PNO Zorg en voorzitter commissie risicomanagement Pensioenfederatie J.J. Veldstra 12-01-1967 Lid 29-2-2016 29-2-2020 2 periodes Directeur HR & Sourcing Pakketten & Logistiek, PostNL * In 2014 heeft het Bestuur een rooster van aftreden vastgesteld om de continuïteit van het Bestuur de borgen, waardoor de zittingstermijn kunnen afwijken van de genoemde zittingsperiode van 4 jaren. ** In januari 2015 heeft DNB ingestemd met de benoeming van de heer Dorrestijn, waardoor de heer Busweiler het Bestuur heeft verlaten.
65
Bestuurders namens de deelnemers Naam
Geboortedatum
Functie
Vanaf
Tot
Herbenoeming
Overige functies
mw. S.Y. EijgermansJacobs CPE E.C. Grootendorst
11-10-1978
plv. voorzitter
7-6-2012
1-1-2017
2 periodes
Bestuurder FNV en bestuurslid PF TNT Express
16-09-1943
Lid
23-11-2012
1-1-2019
2 periodes
R.H. Harmsen
28-05-1962
Secretaris
18-1-2007
1-1-2020
0 periodes
B.H. Kiep
06-02-1952
Lid
17-10-2012
1-1-2018
2 periodes
Bestuurslid/adviseur CNV Publieke Zaak, CAOonderhandelaar Openbare Bibliotheken (tot 1 oktober 2015) en cao Schippersinternaten, Adviseur pensioenfonds Nederlands Bijbelgenootschap (vanuit CNV Connectief), Lid bezwarencommissies (Ministerie Veiligheid en Justitie, Ministerie VWS en Rijksdienst Wegverkeer), Voorzitter Stichting Vakantie Faciliteiten Militairen, Voorzitter adviescommissie Sociaal plan Rivierduinen (Leiden), Secretaris Pensioenfonds Openbare Bibliotheken (POB), Voorzitter Beleggingscommissie POB, Voorzitter Audit Commissie POB Bestuurder BVPP, bestuurslid PF TNT Express, Adviseur/directeur Copgroep BV, DGA Copgroep Holding BV, Voorzitter Stichting Algemeen Vlieger Belang Senior consultant Group HR, PostNL Holding B.V., voorzitter van de Raad van Commissarissen Woningbouwcorporatie De Delthe (tot 1 juli 2015) ), manager O&O fonds Post en Koeriers en lid commissie Sociale Zaken VNO-NCW
Bestuurders namens de pensioengerechtigden Naam
Geboortedatum
Functie
Vanaf
Tot
Herbenoeming
Overige functies
W.J. Spigt
16-05-1946
Lid
27-06-2014
27-06-2018
2 periodes
C.I.L. Verhoeve van der Maat
11-08-1947
Toehoorder
Adviseur/coach Nestorkring Amsterdam
Dagelijks Bestuur mw. S.Y. Eijgermans – Jacobs CPE (plv. voorzitter/ bestuurslid werknemerszijde) R.H. Harmsen (secretaris/bestuurslid werknemerszijde) drs. L.C. van de Kieft (voorzitter, bestuurslid werkgeverszijde) drs. L.J. van der Put RBA, tot september 2015 (plv. secretaris/bestuurslid werkgeverszijde) Belegging Commissie (voorheen Financiële commissie) mw. S.Y. Eijgermans – Jacobs CPE, tot september 2015 (plv. voorzitter/bestuurslid werknemerszijde) E.C. Grootendorst (bestuurslid werknemerszijde) drs. L.C. van de Kieft (voorzitter/bestuurslid werkgeverszijde) drs. L.J. van der Put RBA (plv. secretaris/bestuurslid werkgeverszijde) Pensioen- en communicatie commissie (voorheen Communicatiecommissie) mr. E.J.F. Busweiler, tot 16 januari 2015 (voorheen bestuurslid werkgeverszijde) A. van Dijk, tot september 2015 (Senior Adviseur Group HR PostNL N.V.) Mw. S.Y. Eijgermans-Jacobs CPE (plv. voorzitter, bestuurslid werknemerszijde) E.C. Grootendorst, vanaf september 2015 (bestuurslid werknemerszijde) R.H. Harmsen (secretaris/bestuurslid werknemerszijde) Mw. T. Parlevliet, vanaf september 2015 (Group HR PostNL N.V., namens Deloitte) mw. C.I.L. Verhoeve - van der Maat (kandidaat bestuurslid pensioengerechtigden) J.J. Veldstra (bestuurslid werkgeverszijde)
66
Audit Commissie drs. P.G.J. Dorrestijn (bestuurslid werkgeverszijde) drs. L.C. van de Kieft (voorzitter, bestuurslid werkgeverszijde) B.H. Kiep (bestuurslid werknemerszijde) W.J. Spigt (bestuurslid pensioengerechtigden) Service Level Agreement (SLA) commissie (ad hoc commissie) drs. L.C. van de Kieft (voorzitter, bestuurslid werkgeverszijde) B.H. Kiep (bestuurslid werknemerszijde) W.J. Spigt (bestuurslid pensioengerechtigden) J.J. Veldstra, vanaf september 2015 (bestuurslid werkgeverszijde) Geschillencommissie (ad hoc commissie) mr. O.F. Blom, onafhankelijk voorzitter mr. E.J.F. Busweiler, tot 16 januari 2015 (bestuurslid werkgeverszijde) drs. P.G.J. Dorrestijn (bestuurslid werkgeverszijde) B.H. Kiep (bestuurslid werknemerszijde) W.J. Spigt (bestuurslid pensioengerechtigden) Verantwoordingsorgaan T. de Bie, vanaf 16 januari 2015 (namens de werkgever) H. van Bruggen (namens de pensioengerechtigden) drs. P. Dorrestijn, tot 16 januari 2015 (namens de werkgever) mw. ir. G. Eleveld (namens de deelnemers) U. Heiligers (namens de pensioengerechtigden) H. Smit (namens de deelnemers, secretaris) drs. E. Verweij (namens de werkgever, voorzitter) Visitatiecommissie P.H. Oyens L.J.M. Roodbol AAG mr. J.R. Steinhauser Beleggingscommissie TKP Investments B.V. prof. dr. E. Sterken (voorzitter) drs. M.J.M. Jochems drs. Ph.D.H. Menco RBA Toehoorder namens het pensioenfonds: drs. L.J. van der Put RBA drs. L.C. van de Kieft RC MAC mw. S.Y. Eijgermans-Jacobs CPE (tot 1 september 2015) E.C. Grootendorst, (vanaf 1 september 2015) Uitvoeringsorganisaties Het beheer van het pensioenfonds is opgedragen aan TKP Pensioen B.V. (TKP) en TKP Investments B.V. (TKPI) Certificeerders Mazars Paardekooper Hoffman Accountants N.V., externe onafhankelijke accountant Willis Towers Watson Netherlands B.V., externe actuaris Compliance officer Nederlands Compliance Instituut Vertrouwenspersoon ter zake de klokkenluidersregeling mr. O.F. Blom
67
Verwachte gang van zaken De verhoging van de AOW-leeftijd, de verlaagde pensioenopbouw en de herijking van het strategische beleggingsbeleid zijn onderwerpen die in 2016 in elk geval bijzondere aandacht zullen krijgen. Versnelde stapsgewijze verhoging AOW-leeftijd Op 19 juni 2015 is de ‘Wet in verband met de versnelling van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd’ in werking getreden. Met deze nieuwe wet gaat de AOW-leeftijd sneller omhoog en komt in 2018 en 2021 uit op de 66ste, respectievelijk de 67ste verjaardag. De aangenomen wet biedt een overgangsmaatregel voor pensioengerechtigden die bij de (vervroegde) ingang van het pensioen niet hebben kunnen anticiperen op de snellere verhoging van de AOW-leeftijd. Als de pensioenuitkering is ingegaan vóór 1 januari 2016, kan tot 1 juli 2016 alsnog gekozen worden voor variatie in de hoogte van de pensioenuitkering. Een dergelijke regeling was al beschikbaar voor gepensioneerden die niet hebben kunnen anticiperen op de eerdere stapsgewijze verhoging van de AOWleeftijd. Verlaagde pensioenopbouw Op basis van de afspraken tussen werkgever PostNL N.V. en vakbonden over de bandbreedte inzake de premiestelling, vastgelegd in de meest recente pensioenovereenkomst, heeft het Bestuur moeten besluiten om in 2016 de opbouw vast te stellen op het maximaal haalbare opbouwpercentage van 1,62% van de pensioengrondslag. Het meeverzekerd nabestaandenpensioen bedraagt 63% van het ouderdomspensioen. Het verlaagde opbouwpercentage geldt ook voor de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. Herijking strategisch beleggingsbeleid Het pensioenfonds onderzoekt met welke invulling van de beleggingsportefeuille het rendement en het risico profiel kan verbeteren. Hierbij wordt ook naar de inzet van derivaten gekeken. In de besluitvorming zijn de kosten en complexiteit afgewogen tegen het aandelen- en renterisico. Het pensioenfonds heeft daarom het principebesluit genomen om een beleggingsbeleid te gaan hanteren zonder opties. Randvoorwaarde hierbij is dat het huidige risicobudget gehandhaafd blijft en dat de verhouding tussen het aandelen- en renterisico vergelijkbaar blijft. Toeslagverlening 1 januari 2016 Het Bestuur heeft moeten besluiten om per 1 januari 2016 geen toeslag te verlenen. Groningen, 22 april 2016 drs. P.G.J. Dorrestijn mw. S.Y. Eijgermans-Jacobs CPE E.C. Grootendorst R.H. Harmsen (secretaris) drs. L.C. van de Kieft RC MAC (voorzitter) B.H. Kiep drs. L.J. van der Put RBA W.J. Spigt J.J. Veldstra
68
2. Jaarrekening
69
Balans per 31 december 2015 31-12-2015
31-12-2014
ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds
(1)
7.879.005
8.032.037
Beleggingen voor risico deelnemers
(2)
33.320
36.288
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
(3)
35.689
25.593
Vorderingen en overlopende activa
(4)
185.898
155.076
Overige activa
(5)
3.511
3.488
8.137.423
8.252.482
TOTAAL ACTIVA
Stichtingskapitaal en reserves
(6)
439.059
615.480
Technische voorzieningen
(7)
7.126.140
6.897.415
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers
(8)
33.320
36.288
(9)
529.293
626.234
(10)
9.611
77.065
8.137.423
8.252.482
Derivaten Overige schulden en overlopende passiva TOTAAL PASSIVA
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 80.
70
Staat van baten en lasten 2015
2014
Baten Premiebijdragen voor risico pensioenfonds
(11)
152.576
Premiebijdragen risico deelnemers
(12)
31
70
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
(13)
111.029
1.047.282
Beleggingsresultaten risico deelnemers
(14)
-118
2.256
Baten uit herverzekering
(15)
10.096
4.492
Overige baten
(16)
5.541
3.139
279.155
1.210.710
Totaal baten
153.471
Lasten Pensioenuitkeringen
(17)
217.121
201.864
Pensioenuitvoeringskosten
(18)
7.206
7.343
Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds - Pensioenopbouw
(19) 106.686
94.862
- Toeslagverlening
199
20.810
- Rentetoevoeging
11.349
21.867
-223.664
-206.841
- Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging marktrente
309.967
1.098.031
- Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Aanpassing sterftekansen
-5.820
-7.995
0
-6.059
- Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
17.914
46.592 216.631
1.061.267
10.096
4.492
(21)
1.998
-1.335
(22)
-2.968
-2.193
(23)
-26
-1.048
(24)
5.424
8.589
(25)
94
117
455.576
1.279.096
-176.421
-68.386
-176.421
-68.386
Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Mutatie overige technische voorzieningen
(20)
Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Saldo herverzekering Saldo overdracht van derden Overige lasten Totaal lasten Saldo van baten en lasten
Bestemming van het saldo van baten en lasten
Algemene reserve
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 104.
71
Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. 2015
2014
Kasstroomoverzicht uit pensioenactiviteiten Ontvangsten Ontvangen premies Ontvangen in verband met overdracht van rechten Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars Overig
176.996
149.601
2.104
1.815
987
946
5.541
3.043 185.628
155.405
Uitgaven Betaalde pensioenuitkeringen Betaald in verband met overdracht van rechten Betaalde premies herverzekering Betaalde pensioenuitvoeringskosten Overig
-216.980
-202.898
-7.323
-10.405
-961
0
-7.042
-8.333
-94
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
-22 -232.400
-221.658
-46.772
-66.253
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Ontvangsten Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen
62.893
83.251
1.826.429
396.193 1.889.322
479.444
Uitgaven Aankopen beleggingen
-1.919.722
-311.087
Betaalde kosten van vermogensbeheer
-12.989
-8.898
Beleggingscrediteuren
-53.474
Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten Netto kasstroom Koers-/omrekenverschillen Mutatie liquide middelen
-1.986.185
-319.985
-96.863
159.459
-143.635
93.206
343
66
-143.292
93.272
2015
2014
Samenstelling geldmiddelen Liquide middelen primo boekjaar
158.703
65.431
Liquide middelen ultimo boekjaar
15.411
158.703
3.846
140.971
11.565
17.732
Waarvan: Voor risico pensioenfonds Voor risico deelnemers
72
Toelichting op de jaarrekening Algemeen Activiteiten Stichting Pensioenfonds PostNL (hierna 'het pensioenfonds'), is statutair gevestigd te Groningen. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41011600. Het doel van Stichting Pensioenfonds PostNL, statutair gevestigd te Groningen (hierna 'het pensioenfonds') is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het pensioenfonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds streeft hierbij om de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken te laten ontwikkelen conform de afgesproken toeslagambitie zoals opgenomen in de pensioenovereenkomst. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van PostNL N.V. en aan deze werkgever gelieerde ondernemingen. Overeenstemmingsverklaring De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. Het Bestuur heeft op 22 april 2016 de jaarrekening opgemaakt. Referenties In de balans en de staat van baten en lasten zijn referenties opgenomen waarmee wordt verwezen naar de toelichting.
Grondslagen Samenvoeging met OPF TNT OPF TNT betrof een klein gesloten pensioenfonds met relatief hoge kosten per deelnemer. In verband hiermee heeft OPF TNT in 2014 onderzoek gedaan naar de toekomst van het pensioenfonds. De uitkomst van het onderzoek is dat OPF TNT is gesplitst en daarna met de zusterfondsen, waaronder het pensioenfonds, is samengegaan. Per 1 januari 2015 is de PostNL populatie van OPF TNT (66,8%) samengevoegd met het pensioenfonds. In verband hiermee zijn voor het vergroten van de vergelijkbaarheid de cijfers van 2014 aangepast. Algemene grondslagen Alle bedragen in de jaarrekening zijn vermeld in Euro's x 1.000, tenzij anders is aangegeven. Continuïteitsveronderstelling De jaarrekening is opgesteld op basis van 'going-concern' uitgangspunten. Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico's met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post 'nog af te wikkelen transacties'. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen.
73
Vreemde valuta Functionele valuta De jaarrekening is opgesteld in euro's, zijnde de functionele en presentatievaluta van het pensioenfonds. Transacties, vorderingen en schulden Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de koers op transactiedatum. Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro's tegen de koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten gunste of ten laste van de staat van baten en lasten. De koersen van de belangrijkste valuta zijn: 31 december 2015
Gemiddeld 2015
31 december 2014
Gemiddeld 2014
USD
0,9205
0,9024
0,8264
0,7542
GBP
1,3568
1,3794
1,2886
1,2435
JPY
0,0076
0,0074
0,0069
0,0071
CHF
0,9196
0,9365
0,8317
0,8241
SEK
0,1091
0,1069
0,1056
0,1100
Stelselwijziging De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Schattingswijziging De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het Bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. De driemaandsmiddeling die tot en met eind 2014 in de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur was opgenomen is sinds 1 januari 2015 niet meer van toepassing. Dit leidt tot een verhoging van de technische voorzieningen met € 273,7 miljoen. Het effect van deze schattingswijziging op de dekkingsgraad betreft 4,2%-punt negatief. Daarnaast heeft DNB op 15 juli 2015 besloten de UFR-systematiek te wijzigen. De tot dat moment gehanteerde UFR systematiek werd gekenmerkt door een vast niveau van 4,2% voor de UFR. Omdat het niveau van 4,2% niet objectief kon worden vastgesteld en in de huidige economische situatie misschien niet meer passend was, is een nieuwe systematiek ontwikkeld, waarbij de maandeinde forward rentes (1-jaars rente over 20 jaar) op basis van de DNB curve systematiek worden gemiddeld over een historische periode van 120 maanden. Op deze wijze kan de UFR worden vastgesteld en kan tevens worden afgeleid wat de ontwikkeling van de UFR in de toekomst naar verwachting zal zijn. Deze aanpassing leidt tot een lager niveau van de rentes met looptijden groter dan 20 jaar en heeft dus een verzwaring van de voorziening tot gevolg. Dit heeft een verhogend effect op de technische voorzieningen van € 110,6 miljoen. Het effect van deze schattingswijziging op de dekkingsgraad betreft 1,7%-punt negatief. In verband met de opname van een deel van de deelnemers aan het voormalig OPF TNT is onderzoek gedaan naar de sterftegrondslagen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in gewijzigde ervaringsfactoren welke voor de gecombineerde populatie geldt. De nieuwe ervaringsfactoren hebben voor de bestaande populatie een hogere voorziening tot gevolg. Dit effect wordt volledig opgeheven doordat de nieuwe ervaringsfactoren een negatief effect hebben op het PostNL deel van de voormalig OPF TNT populatie. Dekkingsgraden De beleidsdekkingsgraad is gebaseerd op het rekenkundig gemiddelde van de dekkingsgraden over de laatste 12 maanden. De (nominale) dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. Foutenherstel Indien een materiële fout na de vaststelling van de jaarrekening wordt geconstateerd, wordt deze door middel van een retrospectieve verwerking hersteld. Dit houdt in dat het eigen vermogen aan het einde van het voorafgaande boekjaar wordt herrekend alsof de fout niet heeft plaatsgevonden. Het verschil tussen het eigen vermogen aan het eind van het voorafgaande boekjaar voor en na herrekening, wordt vervolgens verwerkt als een rechtstreekse mutatie van het eigen vermogen aan het begin van het huidige boekjaar.
74
De bate of last als gevolg van een eventueel herstel van en niet-materiële fout wordt verwerkt in de winst-enverliesrekening van het huidig boekjaar. Het pensioenfonds heeft in de jaarrekening van het huidig boekjaar geen foutherstel toegepast. Grondslagen voor waardering van activa en passiva Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Het begrip marktwaarde is te beschouwen als synoniem van reële waarde. Onder waardering op marktwaarde wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. De waardering van participaties in beleggingsinstellingen geschiedt tegen marktwaarde. Voor beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit de marktnotering per balansdatum. De waardering in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen geschiedt tegen actuele waarde. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vastgoedbeleggingen Beleggingen in direct vastgoed worden gewaardeerd tegen reële waarde, zijnde de marktwaarde per balansdatum, gebaseerd op door onafhankelijke deskundigen verrichte taxaties. De gehele directe vastgoedportefeuille wordt jaarlijks door deze deskundigen getaxeerd. Indien daartoe aanleiding is, wordt bij de waardering rekening gehouden met de feitelijke verhuursituatie en/of renovatieactiviteiten. Waardeveranderingen van op marktwaarde gewaardeerde vastgoedbeleggingen worden verwerkt in de staat van baten en lasten. Op vastgoedbeleggingen wordt niet afgeschreven. Beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van de niet-beursgenoteerde vastgoedbelegging per balansdatum. Vastgoed in ontwikkeling wordt gewaardeerd op basis van gedane uitgaven, inclusief bouwrente, waarbij wordt getoetst of die uitgaven tot waardewijzigingen leiden. Na oplevering worden (her)ontwikkelde objecten naar actuele waarde geherwaardeerd. Objecten in het boekjaar verkocht maar met levering in het volgende boekjaar zijn niet als verkoop in het boekjaar verantwoord. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. De actuele waarde van niet-beursgenoteerde aandelen en participaties in beleggingsfondsen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van het niet-beursgenoteerde aandeel per balansdatum. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige netto kasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijden. De lopende interest op vastrentende waarden wordt gepresenteerd als onderdeel van de marktwaarde van de vastrentende waarden. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnoteringen of, als die niet beschikbaar zijn, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Indien een derivatenpositie negatief is wordt het bedrag onder de schulden verantwoord. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. Indien geen marktwaarde beschikbaar is, wordt de waarde bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Beleggingen voor risico deelnemers De grondslagen voor de waardering van de beleggingen voor risico deelnemers zijn gelijk aan die voor de beleggingen voor risico van het pensioenfonds worden aangehouden.
75
Securities lending Het pensioenfonds neemt deel aan een securities-lendingprogramma, waarbij bepaalde effecten voor een korte periode worden uitgeleend aan andere marktpartijen. Beleggingen die in het kader van een securities-lendingcontract worden uitgeleend, blijven deel uitmaken van de balans en worden gewaardeerd conform de grondslag voor waardering en resultaatbepaling zoals die geldt voor deze beleggingen. Het pensioenfonds maakt via de beleggingsfondsen waarin het vermogen is belegd, gebruik van securities lending (uitlenen van effecten). Dit wordt gedaan omdat securities lending rendement oplevert. Het betreft het uitlenen van aandelen met obligaties als onderpand. Het geaccepteerde onderpand wordt hierbij beperkt tot Organisation for Economic Coorporation and Development (OECD)-staatsobligaties met een kredietwaardigheid van minimaal AA. Ook wordt het onderpand niet herbelegd en is het onderpand meer dan 100% van de uitgeleende waarde wat dagelijks wordt gecontroleerd. De schuld uit hoofde van de ontvangen zekerheden is opgenomen onder de overige schulden. Indien uit hoofde van een securities-lendingprogramma als zekerheid beleggingen zijn ontvangen worden deze beleggingen en de daarmee samenhangende verplichtingen niet in de balans van het pensioenfonds opgenomen. Alle uit het securitieslendingprogramma voortvloeiende baten en lasten worden volgens het toerekenbeginsel over de looptijd van de desbetreffende transacties verantwoord en in de rentebaten of -lasten in de staat van baten en lasten. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Vorderingen uit herverzekeringscontracten die classificeren als garantiecontracten worden gelijkgesteld aan de hiertegenover staande voorziening voor pensioenverplichtingen. Vorderingen uit herverzekeringscontracten die classificeren als kapitaalcontracten worden gewaardeerd voor de waarde van het verzekerde risico op basis van de grondslagen van het contract. Bij de waardering van de vorderingen wordt rekening gehouden met de kredietwaardigheid van de herverzekeraar (afslag voor kredietrisico). Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar. De waardering en presentatie van beleggingsdepots gekoppeld aan kapitaalcontracten is overeenkomstig de grondslagen voor beleggingen. De waarde van het aandeel herverzekeraar is gelijk aan de voorziening herverzekeringsdeel technische voorziening. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Vorderingen en overlopende activa worden onderscheiden van vorderingen in verband met beleggingstransacties conform RJ 610.208. Conform RJ 610.208 mogen overige vorderingen en schulden inzake vastgoedbeleggingen, aandelen en vastrentende waarden betreffende te vorderen respectievelijk te betalen posities of tijdelijke banksaldi in verband met beleggingstransacties onder de beleggingsrubrieken vastgoedbeleggingen, aandelen en vastrentende waarden worden geclassificeerd indien deze door het pensioenfonds niet kunnen worden aangewend voor andere doelen dan beleggingstransacties. Liquide middelen Liquide middelen worden tegen nominale waarde gewaardeerd. Onder de liquide middelen zijn opgenomen die kas- en banktegoeden die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel een looptijd korter dan twaalf maanden hebben. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toezeggingen tot) toeslagen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het Bestuur besloten of toeslagen op de opgebouwde pensioenaanspraken worden verleend. Alle per balansdatum bestaande besluiten tot toeslagverlening (ook voor besluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex-ante- condities) zijn in de berekening verwerkt. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen.
76
Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: De rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB. Voor mannen en vrouwen is gebruik gemaakt van de door het AG gepubliceerde prognosetafel 2014. Om rekening te houden met het gegeven dat de werkende populatie gezonder is dan de niet-werkende populatie is een leeftijdsafhankelijke afslag op de sterftekansen toegepast. Doordat rekening gehouden is met een leeftijdsafhankelijke afslag op de sterftekansen is voor zowel mannen als vrouwen geen leeftijdscorrectie meer toegepast. Er wordt uitgegaan van de veronderstelling dat iedereen is getrouwd. Het leeftijdsverschil wordt tussen man en vrouw wordt op drie jaar gesteld. Kostenopslag van 3,0% van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband met toekomstige administratie- en excassokosten. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Het voormalig ondernemingspensioenfonds TNT heeft drie herverzekeringscontracten afgesloten, twee risicoherverzekeringen en een garantiecontract. Het OPF TNT heeft hiermee risico’s uit hoofde van overlijden, arbeidsongeschiktheid en het ANW-hiaat volledig herverzekerd, daarnaast is door middel van het garantiecontract het langlevenrisico voor een specifieke groep deelnemers beperkt. Het pensioenfonds PostNL heeft deze contracten overgenomen. De risicoherverzekeringen zijn met ingang van 1 januari 2016 opgezegd, omdat het pensioenfonds deze risico's in eigen beheer dekt. Het garantiecontract wordt voortgezet. Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit het herverzekeringscontract op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Vorderingen uit het garantiecontract worden gelijkgesteld aan de hiertegenover staande voorziening voor pensioenverplichtingen. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar. De gehele herverzekeringsdeel technische voorzieningen heeft een looptijd langer dan een jaar. Overige technische voorzieningen Onder de overige technische voorzieningen worden voorzieningen opgenomen voor met de pensioenverplichtingen samenhangende risico’s voor zover niet opgenomen in de berekening van de pensioenvoorziening, zoals bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Bij de bepaling van de voorziening voor arbeidsongeschiktheid wordt rekening gehouden met de toekomstige schadelast voor zieke deelnemers op balansdatum die naar verwachting arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. Deze voorziening is gelijkgesteld aan twee maal de jaarpremie ter dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Voorzieningen voor risico van deelnemers De waardering van de voorzieningen voor risico van deelnemers wordt bepaald door de waardering van de tegenover deze voorzieningen aangehouden beleggingen. Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). Kortlopende schulden hebben een looptijd korter dan een jaar. Grondslagen voor bepaling van het resultaat Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Extra stortingen en opslagen op de premie zijn eveneens als premiebijdragen verantwoord. Premiebijdragen risico deelnemers Dit betreft ontvangen (vrijwillige spaar) bijdragen van deelnemers in het kader van Individueel Pensioensparen. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
77
Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Afschrijvingen en andere exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Beleggingsresultaten risico deelnemers De grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico deelnemers zijn gelijk aan de grondslagen voor bepaling van het resultaat betreffende beleggingsresultaten risico pensioenfonds. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Indexering en overige toeslagen De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op toeslag en er kan op de langere termijn geen zekerheid worden gegeven of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Of een toeslag kan worden verleend en hoe hoog de toeslag wordt, is afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en (premievrije) pensioenaanspraken worden aangepast. Het ambitieniveau bedraagt 70%, maar in goede tijden kan het bestuur besluiten om meer toeslag te verlenen (tot 100%). Het pensioenfonds heeft een periode van tien jaar om inhaaltoeslagen toe te kennen. Jaarlijks wordt een onvoorwaardelijke toeslag verleend over de aanspraken die zijn opgebouwd vóór 1 januari 2001 voor de actieve deelnemers van het voormalig OPF TNT. Deze toeslag wordt gefinancierd door de werkgever in de vorm van een koopsom. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,2% (2014: 0,4%), op basis van de éénjaarsrente van de DNB-curve aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder wijziging marktrente. In 2015 hebben, naast de reguliere rentemutatie, twee aanvullende wijzigingen plaatsgevonden. De driemaandsmiddeling is per 1 januari 2015 komen te vervallen. Daarnaast is de UFR-systematiek in juli 2015 gewijzigd. De UFR wijziging heeft met name gevolgen voor de rentetermijnstructuur vanaf 20 jaar. Wijzigingen actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het Bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien.
78
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Een resultaat op overdrachten kan ontstaan doordat de vrijval van de voorziening plaatsvindt tegen pensioenfondstarieven, terwijl het bedrag dat wordt overgedragen gebaseerd is op de wettelijke factoren voor waardeoverdrachten. De tarieven van het pensioenfonds wijken af van de wettelijke tarieven. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De overige mutaties ontstaan door mutaties in de aanspraken door overlijden, arbeidsongeschiktheid en pensioneren. Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers De mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers betreft de wijzigingen in de waarde van de technische voorziening voor risico deelnemers. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is volgens de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en beleggingsactiviteiten. De liquide middelen in het kasstroomoverzicht zijn zowel de liquide middelen verantwoord onder 'Overige activa' als de liquide middelen verantwoord onder 'Beleggingen'. De kasstromen uit directe beleggingsopbrengsten onder beleggingsactiviteiten zijn inclusief de derivatentransacties.
79
Toelichting op de balans per 31 december 2015 Activa 31-12-2015
31-12-2014
1. Beleggingen voor risico pensioenfonds Vastgoedbeleggingen
615.343
Aandelen
865.951
867.057
Vastrentende waarden
5.375.180
5.163.595
Derivaten
1.022.196
1.225.794
335
277.677
7.879.005
8.032.037
Overige beleggingen
497.914
Van het totale bedrag aan beleggingen betreft 0,38% (€ 28 miljoen) beleggingen in vastgoed waarvoor geldt dat bij de jaarrekening 2015 van betreffende beleggingsfonds geen controleverklaring van de accountant is ontvangen. Met inachtname van de onzekerheid die hieruit voortvloeit, is de waardering van de beleggingen geëvalueerd. Op de aan het pensioenfonds per balansdatum gerapporteerde waarde heeft geen bijstelling plaatsgevonden. Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige Beleggingen
Totaal
Stand per 1 januari 2015 Aankopen
497.914 122.307
867.057 173.813
5.163.595 1.417.932
599.560 97.585
277.677 0
7.405.803 1.811.637
Verkopen
-55.796
-188.558
-1.243.688
-167.600
-205.971
-1.861.613
49.934
11.135
26.372
-35.331
-3.882
48.228
984
2.504
10.969
-2.319
-66.481
-54.343
0
0
0
1.008
-1.008
0
615.343
865.951
5.375.180
492.903
335
7.349.712
Herwaardering Overige mutaties Herrubricering futures Stand per 31 december 2015 Schuldpositie derivaten (credit)
529.293 7.879.005 Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige Beleggingen
Totaal
Stand per 1 januari 2014 Aankopen
504.024 56.824
817.850 64.249
4.239.339 732.639
807.086 329.950
296.948 249
6.665.247 1.183.911
Verkopen
-79.968
-73.201
-150.995
-463.668
-47.673
-815.505
41.256
97.665
547.464
-26.874
-64.368
595.143
Overige mutaties
-24.222
-39.506
-204.852
-46.934
92.521
-222.993
Stand per 31 december 2014
497.914
867.057
5.163.595
599.560
277.677
7.405.803
Herwaardering
Schuldpositie derivaten (credit)
626.234 8.032.037 31-12-2015
31-12-2014
Vastgoedbeleggingen Directe vastgoedbeleggingen Indirecte vastgoedbeleggingen, zijn de participaties in beleggingsinstellingen die beleggen in vastgoed
80
4.269
4.481
611.074
493.433
615.343
497.914
Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2015 €
2014 %
€
%
CB Richard Ellis
86.881
14,1
50.811
10,2
Q-Park
64.194
10,4
38.993
7,8
Vesteda
49.526
8,1
-
-
31-12-2015
31-12-2014
Aandelen Beursgenoteerde en niet beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in aandelen
865.951
867.057
865.951
867.057
Het pensioenfonds heeft in totaal € 10,9 miljoen (2014: € 13,3 miljoen) aan aandelen uitgeleend. Voor het risico van nietteruglevering zijn zekerheden ontvangen tot een bedrag van € 11,7 miljoen (2014: € 14,1 miljoen). Het pensioenfonds belegt in 2015 niet in PostNL N.V. (2014: nihil). Ultimo boekjaar zijn er geen posities binnen de betreffende beleggingscategorie met een belang groter dan 5%. 31-12-2015
31-12-2014
Vastrentende waarden Obligaties
2.453.049
2.772.771
Niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in vastrentende waarden Hypothekenfonds
2.215.731 706.400
2.230.218 160.606
5.375.180
5.163.595
Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2015 €
2014 %
€
%
Duitse staatsobligaties
829.957
15,4
801.581
15,5
Amerikaanse staatsobligaties
617.050
11,5
577.250
11,2
Nederlandse staatsobligaties
17,3
1.229.653
22,9
893.434
Finse staatsobligaties
291.979
5,4
386.193
7,5
Engelse staatsobligaties
532.488
9,9
526.005
10,2
Franse staatsobligaties
273.468
5,1
299.424
5,8
81
31-12-2015
31-12-2014
Derivaten Valutaderivaten Aandelenderivaten Rentederivaten Swaptions Asset swaps
149
0
552.274
535.819
76.316
233.560
393.013
456.415
444
0
1.022.196
1.225.794
31-12-2015
31-12-2014
Overige beleggingen Commodity’s (grondstoffen, edele metalen) Liquide middelen
0
140.194
335
137.483
335
277.677
Ultimo boekjaar zijn er geen posities binnen de betreffende beleggingscategorie met een belang groter dan 5%. Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals bijvoorbeeld derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
Per 31 december 2015 Vastgoedbeleggingen
0
198.929
416.414
Aandelen
0
865.951
0
865.951
2.453.049
2.215.731
706.400
5.375.180
Vastrentende waarden Derivaten
615.343
0
0
492.903
492.903
335
0
0
335
2.453.384
3.280.611
1.615.717
7.349.712
Overige beleggingen
Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
Per 31 december 2014 Vastgoedbeleggingen
0
220.212
277.702
Aandelen
0
867.057
0
867.057
2.772.771
2.230.218
160.606
5.163.595
0
0
599.560
599.560
137.483
140.194
0
277.677
2.910.254
3.457.681
1.037.868
7.405.803
Vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen
497.914
Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld.
82
31-12-2015
31-12-2014
2. Beleggingen voor risico deelnemers Aandelen
13.482
Vastrentende waarden Overige beleggingen
Aandelen
Per 1 januari 2014
Vastrentende waarden
9.697
8.273
8.858
11.565
17.733
33.320
36.288
Overige beleggingen
Totaal
13.313
12.161
17.266
Aankopen
554
196
0
750
Verkopen
-3.220
-3.105
0
-6.325
Herwaardering Overige mutaties Stand per 31 december 2014
42.740
1.047
1.030
0
2.078
-1.997
-1.424
466
-2.955 36.288
9.697
8.858
17.732
Aankopen
21.935
16.450
0
38.385
Verkopen
-18.122
-16.912
0
-35.034
-30
-114
0
-144
2
-9
-6.167
-6.175
13.482
8.273
11.565
33.320
Herwaardering Overige mutaties Stand per 31 december 2015
31-12-2015
31-12-2014
Aandelen Beursgenoteerde en niet beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in aandelen
13.482
9.697
13.482
9.697
31-12-2015
31-12-2014
Vastrentende waarden obligaties
8.273
8.858
8.273
8.858
31-12-2015
31-12-2014
Overige beleggingen Niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen die beleggen in liquide middelen
83
11.565
17.732
11.565
17.732
31-12-2015
31-12-2014
3. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Garantiecontract
35.689
25.593
35.689
25.593
De (opgebouwde) aanspraken van een specifieke groep deelnemers zijn middels een garantiecontract ondergebracht bij herverzekeraar Zwitserleven. Het garantiecontract is overgekomen bij de overkomst van de PostNL populatie van OPF TNT. Dit contract heeft een looptijd tot en met 31 december 2017. De post is gelijk gesteld aan de voorziening van het herverzekeringsdeel technische voorzieningen. 31-12-2015
31-12-2014
Regeling ouderdoms- en nabestaandenpensioen Stand begin boekjaar
25.593
21.101
Pensioenopbouw
45
201
Toeslagverlening
0
546
Rentetoevoeging
62
85
-1.243
-818
1.781
4.512
-8
-18
0
0
Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen
-1.510
0
Overige wijzigingen
10.969
-16
35.689
25.593
31-12-2015
31-12-2014
4. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen op de werkgever(s) Vorderingen op deelnemers van het pensioenfonds Beleggingsdebiteuren Overige vorderingen en overlopende activa
129.164
153.819
87
41
53.474
41
3.173
1.175
185.898
155.076
De vorderingen met uitzondering van de onvoorwaardelijke aanvullende dotatie en bijbehorende rente hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. 31-12-2015
31-12-2014
Vordering op de werkgever(s) Vorderingen op werkgever(s) aanvullende dotatie en rente Vorderingen op werkgever(s) overig
128.919
152.945
245
874
129.164
153.819
De sociale partners van PostNL N.V. en het pensioenfonds zijn per 1 januari 2014 een aanvullende vermogensdotatie van € 150,0 miljoen overeengekomen. Daarnaast is het pensioenfonds per 1 januari 2015 met PostNL N.V. een aanvullende vermogensdotatie van € 7,2 miljoen overeengekomen in verband met de overkomst van de PostNL populatie van OPF TNT. PostNL N.V. is rente verschuldigd over de aanvullende dotaties. Eind 2015 is het pensioenfonds met PostNL N.V. overeengekomen dat binnen 5 jaar de aanvullende vermogensdotaties worden voldaan. In 2015 heeft het pensioenfonds een bedrag van € 33,1 miljoen ontvangen.
84
31-12-2015
31-12-2014
5. Overige activa Liquide middelen
3.511
3.488
De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds. Er is een intraday limiet faciliteit van € 11,0 miljoen van toepassing op de reguliere betaalrekening van het pensioenfonds. Daarnaast is er een intraday limiet faciliteit van € 0,25 miljoen van toepassing op de betaalrekening welke is overgekomen uit OPF TNT. Deze betaalrekening wordt in 2016 geliquideerd.
85
Passiva 31-12-2015
31-12-2014
6. Stichtingskapitaal en reserves Algemene reserve
439.059
615.480
Algemene reserve Stand per 1 januari 2014
710.605
Bestemming van saldo baten en lasten
-68.386
Overige mutaties
-26.739
Stand per 1 januari 2015
615.480
Bestemming van saldo baten en lasten
-176.421
Stand per 31 december 2015
439.059
Het afgesplitste PF TNT Express deel van de algemene reserve is in 2014 als ‘Overige mutaties’ opgenomen. Dekkingsgraad, vermogenspositie en herstelplan De dekkingsgraad is ultimo jaar als volgt:
Nominale dekkingsgraad
2015
2014
%
% 106,2
Reële dekkingsgraad Beleidsdekkingsgraad
108,9
87,6
83,1
106,9
111,8
De (nominale) dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. De beleidsdekkingsgraad is gebaseerd op het rekenkundig gemiddelde van de (nominale) dekkingsgraden over de laatste 12 maanden. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. Voor het bepalen van het vereist eigen vermogen (de solvabiliteitstoets) maakt het pensioenfonds gebruik van het standaard model. Het Bestuur acht het gebruik van het standaardmodel passend voor de risico's van het pensioenfonds. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen in de risicoparagraaf. Op basis hiervan bedraagt het (minimaal) vereist vermogen op 31 december: 31-12-2015
31-12-2014
Stichtingskapitaal en reserves
439.059
615.480
Minimaal vereist eigen vermogen
285.816
284.557
1.234.678
846.256
Vereist eigen vermogen
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan als gevolg van het lagere stichtingskapitaal en reserves dan het vereist eigen vermogen worden gekarakteriseerd als een reservetekort. Herstelplan Als gevolg van het per 1 januari 2015 gewijzigde financieel toetsingskader, heeft het pensioenfonds een nieuw herstelplan ingediend bij de toezichthouder. De toezichthouder heeft het herstelplan goedgekeurd. Het herstelplan is berekend op het gezamenlijke bestand van het pensioenfonds en de PostNL populatie van OPF TNT. Het herstelplan laat zien dat, gegeven de wettelijk voorgeschreven manier van berekenen, het pensioenfonds verwacht dat het binnen vier jaar een beleidsdekkingsgraad heeft gelijk aan de vereiste dekkingsgraad (circa 117%).
86
Op grond van het per 1 januari 2015 gewijzigde financieel toetsingskader, moet een pensioenfonds jaarlijks een (aanvangs)haalbaarheidstoets uitvoeren en moet het pensioenfonds laten zien dat het afgesproken premiebeleid reëel en haalbaar is, als ook dat het pensioenfonds een voldoende herstelkracht heeft vanuit het niveau van de minimaal vereiste dekkingsgraad. In september 2015 is de aanvangshaalbaarheidstoets uitgevoerd. De uitkomsten van deze toets zijn getoetst aan de risicohouding op lange termijn. De door het pensioenfonds vastgestelde beleidsgrenzen voldoen aan de uitkomsten van de aanvangshaalbaarheidstoets. 31-12-2015
31-12-2014
7. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds
7.076.599
6.859.968
Herverzekeringsdeel technische voorziening
35.689
25.593
Overige technische voorzieningen
13.852
11.854
7.126.140
6.897.415
31-12-2015
31-12-2014
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Stand per begin boekjaar
6.859.968
6.089.099
0
-290.398
Pensioenopbouw
106.686
94.862
Toeslagverlening
199
20.810
Rentetoevoeging
11.349
21.867
Mutatie inzake afsplitsing PF TNT Express
Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
-223.664
-206.841
309.967
1.098.031
-5.820
-7.995
0
-6.059
17.914
46.592
7.076.599
6.859.968
Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Toeslagverlening De toeslag op pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op toeslag en er kan op de langere termijn geen zekerheid worden gegeven of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan worden ingehaald. Het opgebouwde pensioen is voor alle deelnemers is per 1 januari 2016 niet verhoogd (1 januari 2015: 0,26%). De vóór 1 januari 2001 opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers van het voormalig OPF TNT zijn verhoogd met 1,91%. Deze toeslag is onvoorwaardelijk en wordt gefinancierd door de werkgever. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,2% (2014: 0,4%), op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode.
87
Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. De ontwikkeling van de marktrente is als volgt: Rentepercentage per 31 december 2013
2,7
2014
1,8
2015
1,6
Wijziging actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. 31-12-2015
31-12-2014
Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen
2.024
1.864
Onttrekking aan de technische voorzieningen
-7.844
-9.859
-5.820
7.995
Aanpassing sterftekansen In verband met de opname van een deel van de deelnemers aan het voormalig OPF TNT is onderzoek gedaan naar de sterftegrondslagen. Dit onderzoek heeft geresulteerd in gewijzigde ervaringsfactoren welke voor de gecombineerde populatie geldt. De nieuwe ervaringsfactoren hebben voor de bestaande populatie een hogere voorziening tot gevolg. Dit effect wordt volledig opgeheven door het negatieve effect van het PostNL deel van de voormalig OPF TNT populatie. 31-12-2015
31-12-2014
Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Resultaat op kanssystemen: Sterfte
-4.297
Arbeidsongeschiktheid
-286
1.074
-3.090
20.706
25.587
29.960
17.914
46.592
Mutaties Overige wijzigingen
-5.148
De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën als volgt samengesteld: 31-12-2015 €
31-12-2014
Aantallen
€
Aantallen
Actieven
2.258.151
22.023
2.215.853
23.283
Gepensioneerden
3.268.848
28.971
3.094.079
27.580
Slapers
1.549.600
45.414
1.550.036
45.409
7.076.599
96.408
6.859.968
96.272
88
Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregeling voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 kan worden gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling met een pensioenleeftijd van 67 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 1,875% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. Eveneens wordt een partnerpensioen van 63% van het ouderdomspensioen opgebouwd. Jaarlijks beslist het bestuur van het pensioenfonds de mate waarin toeslagen kunnen worden toegekend. Per 1 januari 2006 geldt een aangepaste pensioenregeling. Voor deelnemers die op dat moment al aan de pensioenregeling (2001) deelnamen gelden overgangsbepalingen. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en deelnemers geboren voor 1 januari 1950. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling zich als een uitkeringsovereenkomst. Toeslagverlening Het bestuur streeft er naar om conform de afspraken tussen sociale partners de pensioenrechten en de pensioenaanspraken jaarlijks aan te passen met 70,0% van de stijging van de Consumenten Prijs Index (CPI). De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op toeslag en er kan op de langere termijn geen zekerheid worden gegeven of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Of een toeslag kan worden verleend en hoe hoog de toeslag wordt, is afhankelijk van de financiële positie van het pensioenfonds. Het bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en (premievrije) pensioenaanspraken worden aangepast. Het ambitieniveau bedraagt 70%, maar in goede tijden kan het bestuur besluiten om meer toeslag te verlenen (tot 100%). Het bestuur heeft moeten besluiten om per 1 januari 2016 geen toeslag te verlenen. Inhaaltoeslagen Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaaltoeslagen worden toegekend. Inhaaltoeslagen zijn toeslagen die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om inhaaltoeslagen te kunnen toekennen is een dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen vereist, nadat reguliere toeslagen zijn verleend. Inhaaltoeslagen zijn op korte termijn niet te verwachten. Het bestuur van het pensioenfonds geeft in haar jaarrekening elk jaar een specificatie van het verschil tussen de volledige en de werkelijk toegekende toeslagen. Het pensioenfonds heeft een periode van 10 jaar om inhaaltoeslagen toe te kennen. Voor de premievrije deelnemers en de gepensioneerden is deze specificatie in de volgende tabel opgenomen. Toeslagverlening conform ambitieniveau %
Toegekend e toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
2010
0,56
0,14
0,42
0,42
2011
1,09
-
1,09
1,51
2012
1,87
-
1,87
3,41
2013
1,50
-
1,50
4,96
2014
0,67
-
0,67
5,65
2015
0,45
0,26
0,19
5,85
2016
0,77
-
0,77
6,67
Toeslagverlening conform ambitieniveau %
Toegekend e toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
2010
0,70
0,17
2011
1,36
2012
2,33
-
2013
1,87
2014
PostNL N.V.: Actieven en pensioengerechtigden/gewezen deelnemers die inactief geworden zijn op en na 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 80% tot en met 1 januari 2014)
PostNL N.V.: Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 100% tot en met 1 januari 2014) 0,53
0,53
1,36
1,90
2,33
4,28
-
1,87
6,23
0,83
-
0,83
7,11
2015
0,45
0,26
0,19
7,31
2016
0,77
-
0,77
8,14
89
Toeslagverlening conform ambitieniveau %
Toegekend e toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
2010
0,88
0,21
0,67
1,48
2011
0,96
-
0,96
2,45
2012
1,60
-
1,60
4,09
2013
1,50
-
1,50
5,64
2014
0,67
-
0,67
6,35
2015
0,45
0,26
0,19
6,54
2016
0,77
-
0,77
7,37
Toeslagverlening conform ambitieniveau %
Toegekend e toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
2010
1,10
0,27
0,83
1,84
2011
1,20
-
1,20
3,06
2012
2,00
-
2,00
5,12
2013
1,87
-
1,87
7,08
2014
0,83
-
0,83
7,98
2015
0,45
0,26
0,19
8,18
2016
0,77
-
0,77
9,01
Postkantoren B.V.: Actieven en pensioengerechtigden/gewezen deelnemers die inactief geworden zijn op en na 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 80% tot en met 1 januari 2014)
Postkantoren B.V.: Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers die inactief geworden zijn voor 1 januari 2006 (toeslagambitieniveau van 100% tot en met 1 januari 2014)
31-12-2015
31-12-2014
Mutatieoverzicht herverzekeringsdeel technische voorziening Stand begin boekjaar
25.593
21.101
45
201
Toeslagverlening
0
546
Rentetoevoeging
62
85
-1.243
-818
1.781
4.512
-8
-18
0
0
Pensioenopbouw
Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Aanpassing sterftekansen
-1.510
0
Overige wijzigingen
10.969
-16
35.689
25.593
90
Overige technische voorzieningen 31-12-2015
31-12-2014
Voorziening voor arbeidsongeschiktheid Stand per begin boekjaar Mutatie
11.854
13.878
1.998
-1.335
0
-689
13.852
11.854
Overige mutaties
Deze voorziening betreft de voorziening voor ingegane ziektegevallen (arbeidsongeschiktheid). De voorziening is gelijk aan tweemaal de risicopremie voor arbeidsongeschiktheid en premievrijstelling. 8. Voorziening pensioenverplichting risico deelnemers De pensioenregeling voor risico deelnemers is een regeling voor vrijwillig individueel pensioensparen. De hoogte van de beleggingsrendementen (en daarmee het te bereiken eindkapitaal) is naast de premie afhankelijk van het door de deelnemer geselecteerde beleggingsprofiel en de binnen dit profiel aangekochte beleggingen. Het uiteindelijk te bereiken kapitaal is hiermee onzeker en volledig voor risico van de deelnemer. Op 67-jarige leeftijd heeft de deelnemer de mogelijkheid (c.q. plicht) om op basis van het tot dan toe opgebouwde kapitaal (aanvullend) pensioen in te kopen bij het pensioenfonds of een zelf geselecteerde pensioenverzekeraar. Tussentijds opnemen van het kapitaal anders dan door middel van een waardeoverdracht is niet mogelijk. 31-12-2015
31-12-2014
Verloop voorziening pensioenverplichting risico deelnemers Stand per begin boekjaar
36.288
Inleg en stortingen Uitkeringen en onttrekkingen Beleggingsresultaten risico deelnemers Overige mutaties
42.739
31
766
-2.916
-5.247
-83
2.290
0
-4.260
33.320
36.288
Als 'overige mutaties' in 2014 is in totaal een negatief bedrag van € 4.260 duizend in verband met de afsplitsing van PF TNT Express opgenomen. 31-12-2015
31-12-2014
9. Derivaten Derivaten
529.293
626.234
In deze post zijn alle derivaten met een negatieve waarde per ultimo boekjaar verantwoord. 31-12-2015
31-12-2014
10. Overige schulden en overlopende posten Schulden aan werkgever(s) Waardeoverdrachten (afkoop klein pensioen) Pensioenuitkeringen Herverzekering Nog af te wikkelen beleggingstransacties
0
266
838
633
51
41
0
42
0
69.700
Belastingen en premies sociale verzekeringen
4.899
4.722
Overige schulden en overlopende passiva
3.823
1.661
9.611
77.065
Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
91
Eind 2014 heeft het pensioenfonds de beleggingspositie in hypotheken uitgebreid met € 69,7 miljoen. Ultimo 2014 diende de financiële afwikkeling van deze aankoop nog plaats te vinden. De overige schulden en overlopende passiva bestaat uit crediteuren van € 2.147 duizend en overlopende kosten van € 1.336 duizend en overig van € 340 duizend.
Risicobeheer Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico's. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Het solvabiliteitsrisico is daarmee het belangrijkste risico voor het pensioenfonds. In 2015 heeft het Bestuur een uitgebreide risicoanalyse uitgevoerd. De uitkomsten hiervan vormen mede de basis voor het beleid van het pensioenfonds en toelichting hierna. Dit beleid is verwoord in de ABTN van het pensioenfonds. Het Bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van de risico's. Deze beleidsinstrumenten betreffen:
Beleggingsbeleid; Premiebeleid; Herverzekeringsbeleid; Toeslagbeleid.
Risicomanagement maakt een integraal onderdeel uit van de besluitvorming van het bestuur. Het bestuur is in haar geheel primair verantwoordelijk voor de integrale aanpak en behandeling. Het bestuur is verantwoordelijk voor het vaststellen, uitvoeren en monitoren van het risicobeleid. Hierbij wordt het bestuur ondersteund door adviseurs. Dit kan gezien worden als de eerste lijn beheersmaatregel. Het bestuur heeft de overall monitoring en borging van het IRM-proces belegd bij de Audit commissie en daarnaast de 11 hoofdrisico's toebedeeld aan de verschillende commissies met als taak onder andere het monitoren en rapporteren over het desbetreffende risico aan het bestuur. Hierdoor heeft iedere commissie een eigen risicogebied en vormt een zelfstandig oordeel of advies over het betreffende risicogebied. Hiermee is een tweede lijn beheersmaatregel ontstaan, waarbij de commissies en desbetreffende commissieleden ondersteund worden door externe adviseurs. Een onafhankelijk oordeel over de werking van het risicomanagementsysteem wordt gevormd door de externe certificeerders (accountant en actuaris). Hiermee is een derde lijn beheersmaatregel gevormd. Solvabiliteitsrisico's Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten op basis van zowel algemeen geldende normen als specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslagverlening op opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 1 januari Premie Uitkering Toeslagverlening Korten van aanspraken en rechten Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijziging rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Wijziging Ultimate Forward Rate voorziening pensioenverplichtingen Wijzing rentetermijnstructuur a.g.v. wegvallen driemaandsmiddeling Aanpassing levensverwachting Afsplitsing PF TNT Express Overige oorzaken Dekkingsgraad per 31 december
92
2015
2014
%
% 108,9
111,7
-0,1
0,1
0,3
0,4
-
-0,3
-
-
1,4
4,1
-
12,5
1,2
-16,9
-1,7
-
-4,2 -
0,1
-
0,2
0,4
-3,0
106,2
108,9
Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het pensioenfonds buffers in het vermogen aan te houden. De omvang van deze buffers (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (S-toets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico's (na afdekking). De berekening van het vereist eigen vermogen en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: 2015
2014
%
%
S1 Renterisico
3,2
2,7
11,8
9,9
2,9
1,9
-
-
S5 Kredietrisico
5,0
2,0
S6 Verzekeringstechnisch risico
3,3
3,4
S7 Liquiditeitsrisico
-
-
S8 Concentratierisico
-
-
S9 Operationeel risico
-
-
S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico
S10 Actief risico
0,9
0,9
-9,9
-8,3
17,2
12,3
Diversificatie-effect Totaal
Het vereist eigen vermogen is bepaald als de wortel van: S1²+S2²+(0,5x2xS1xS2)+S3²+S4²+S5²+S6²+S10². In bovenstaand overzicht is bij de vergelijkende cijfers van 2014 geen rekening gehouden met de samenvoeging met een deel van OPF TNT. De uitkomst van OPF TNT in 2014 bedraagt ook 12,3%. 2015
2014
Vereist eigen vermogen
1.234.678
846.256
Technische voorzieningen
7.126.140
6.897.415
Vereist pensioenvermogen
8.360.818
7.743.671
439.059
615.480
795.619
230.776
Aanwezig pensioenvermogen (Totaal activa -/- schulden) Tekort
De buffers zijn berekend op basis van de standaardmethode waarbij voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de strategische beleggingsmix in de evenwichtssituatie. De stijging van het vereist eigen vermogen wordt verklaard door het hogere zakelijke waardenrisico (de blootstelling van het pensioenfonds aan het aandelenrisico is toegenomen door veranderende marktomstandigheden). Daarnaast is het renterisico hoger als gevolg van een daling van de feitelijke afdekking van het renterisico. Beleggingsrisico De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen omtrent gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het Bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd. Renterisico (S1) Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Op balansdatum is de duratie van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duratie van de verplichtingen. Er is derhalve sprake van een zogenaamde 'duratie-mismatch'. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur); waardoor de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt.
93
Het renterisico van de verplichtingen wordt afgedekt door middel van vastrentende beleggingen en renteswaps aangevuld met swaptions. Afhankelijk van de rentestand varieert de invulling (naast de vastrentende waarden) van volledige afdekking met behulp van swaptions en volledige afdekking met behulp van renteswaps. Bij de huidige rentestand is de renteafdekking volledig ingevuld met behulp van swaptions. Voor de berekening van de renteafdekking worden de verplichtingen gewaardeerd op basis van de marktrente. De duratie en het effect van de renteafdekking kan als volgt worden samengevat: 31-12-2015 €
31-12-2014
Duration
€
Duration
Vastrentende waarden (vóór derivaten)
3.102.547
8,4
3.199.911
7,9
Vastrentende waarden (na derivaten)
3.497.413
16,5
3.660.799
16,1
Technische voorzieningen
7.126.140
16,0
6.897.415
15,9
De samenstelling van de vastrentende waarden naar looptijd is als volgt: 31-12-2015 € Resterende looptijd < 1 jaar
31-12-2014 %
€
%
92.973
1,7
220.311
4,3
Resterende looptijd > 1 jaar en < 5 jaar
1.064.375
19,8
1.015.368
19,7
Resterende looptijd > 5 en < 10 jaar
1.195.185
22,2
1.558.443
30,2
Resterende looptijd > 10 en < 20 jaar
1.579.562
29,4
955.070
18,5
Resterende looptijd > 20 jaar
1.443.085
26,9
1.414.404
27,3
5.375.180
100,0
5.163.596
100,0
De presentatie van de vastrentende waarden in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen zoals in onderstaand overzicht weergegeven. De resterende looptijd van de verplichtingen kan als volgt worden weergegeven: 31-12-2015 €
31-12-2014 %
€
%
Resterende looptijd < 5 jaar
1.137.020
16,0
1.074.949
15,6
Resterende looptijd > 5 en < 10 jaar
1.276.543
17,9
1.219.902
17,7
Resterende looptijd > 10 en < 20 jaar
2.348.678
32,9
2.321.459
33,6
Resterende looptijd > 20 jaar
2.363.899
33,2
2.281.105
33,1
7.126.140
100,0
6.897.415
100,0
Risico zakelijke waarden (S2) Zakelijke waarden risico is het risico dat de waarde van de zakelijke waarden (voornamelijk aandelen, beursgenoteerd indirect vastgoed en converteerbare obligaties) verandert door veranderingen in de marktprijzen voor deze waarden. Het structurele marktrisico wordt beheerst binnen het ALM-proces. Daarin wordt een zodanige beleggingsmix vastgesteld dat het marktrisico acceptabel is. De feitelijke beleggingsmix mag binnen vastgestelde bandbreedtes afwijken van de ALM-beleggingsmix. Voor de beheersing van het marktrisico in samenhang met het renterisico wordt gebruik gemaakt van derivaten. Valutarisico (S3) Voor alle beleggingscategorieën wordt een actief valutabeleid gevoerd. Uitgangspositie is een volledige afdekking van de Amerikaanse Dollar, het Britse Pond en de Japanse Yen. Het valutarisico voor de aandelenportefeuille wordt in 2015 gemiddeld voor 21,6% afgedekt (2014: 32,5%). Het totaalbedrag dat ultimo jaar in euro's is belegd, bedraagt voor afdekking circa 62,3% (2014: 62,7%). Het bedrag dat ultimo jaar na afdekking in euro's is belegd betreft 90,0% (2014: 85,3%). Per einde boekjaar is de waarde van de uitstaande valutatermijncontracten € 115 duizend (2014: nihil).
94
De valutapositie per 31 december 2015 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: 31 december 2015 Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
Totaal
Voor afdekking
Valutaderivaten
Netto positie
Afdekking
Na afdekking
EUR
423.649
76.092
3.768.814
335
4.268.890
-1.904.574
6.173.464
GBP
93.980
45.670
534.279
0
673.929
659.360
14.569
7.336
21.155
0
0
28.491
21.255
7.236
USD
37.228
151.789
1.072.087
0
1.261.104
1.209.511
51.593
Overige
53.150
571.245
0
0
624.395
14.448
606.947
191.694
789.859
1.606.366
0
2.587.919
1.904.574
683.345
615.343
865.951
5.375.180
335
6.856.809
0
6.856.809
JPY
Totaal niet EUR
De valutapositie per 31 december 2014 vóór en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: 31 december 2014 Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
Totaal
Voor afdekking
Valutaderivaten
Netto positie
Afdekking
Na afdekking
EUR
363.030
54.946
3.575.368
274.128
4.267.472
-1.539.085
5.806.557
GBP
64.283
44.251
526.346
0
634.880
413.701
221.179
8.108
22.628
0
0
30.736
31.566
-830
USD
23.699
183.779
1.061.881
3.549
1.272.908
1.090.831
182.077
Overige
38.794
561.453
0
0
600.247
2.987
597.260
134.884
812.111
1.588.227
3.549
2.538.771
1.539.085
999.686
497.914
867.057
5.163.595
277.677
6.806.243
0
6.806.243
JPY
Totaal niet EUR
Een restrisico betreft de categorie overige valuta; deze valuta betreffen valuta in opkomende markten en/of hebben een correlatie met de USD. Het Bestuur heeft besloten om deze risico's niet af te dekken. In de solvabiliteitstoets van het pensioenfonds is in de buffers voor het valutarisico rekening gehouden met bovenstaande valutaposities en afdekkingen. Prijsrisico Het prijsrisico wordt gemitigeerd door diversificatie die onder meer is vastgelegd in de strategische beleggingsmix van het pensioenfonds. In aanvulling hierop maakt het pensioenfonds voor afdekking van het prijsrisico gebruik van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures. Een belangrijk prijsrisico betreft het aandelenrisico. Het risico van een daling van de aandelenkoersen is voor een deel afgedekt. Naast fysieke beleggingen in aandelen, belegt het pensioenfonds in callopties op aandelen in combinatie met euro staatsobligaties met een hoge kredietwaardigheid. Door de belegging in staatsobligaties wordt een groot deel van de waarde van de belegging beschermd. Daarnaast kan van stijgende aandelenkoersen worden geprofiteerd via de call opties. Om de premie die met het beleggen in opties gepaard gaan, te beperken, worden call opties gekocht, maar ook call opties geschreven met een hogere uitoefenprijs. Hiervoor wordt een premie ontvangen die een deel van de te betalen premie voor de bescherming door middel van het kopen van call opties compenseert. Dit wordt een call spread genoemd.
95
De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar regio is als volgt: 31-12-2015 €
31-12-2014 %
€
%
Europa
4.955.264
67,4
4.720.260
63,7
Noord-Amerika
1.111.162
15,1
1.153.156
15,6
Zuid-Amerika
119.233
1,6
142.285
1,9
Azië
565.320
7,7
548.991
7,4
Oceanië
33.524
0,5
35.888
0,5
Afrika
66.083
0,9
68.143
0,9
5.888
0,1
38
0,0
6.856.474
93,3
6.668.761
90,0
492.903
6,7
599.560
8,1
335
0,0
137.482
1,9
7.349.712
100,0
7.405.803
100,0
Overig Subtotaal vastgoed, aandelen en vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Totaal
De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 31-12-2015 € Energie Bouw- en grondstoffen
31-12-2014 %
€
%
115.286
1,6
130.612
1,8
85.160
1,2
228.240
3,1
Industrie
127.009
1,7
117.547
1,6
Duurzame consumentengoederen
170.795
2,3
151.182
2,0
Consumentengebruiksgoederen
227.360
3,1
238.954
3,2
76.206
1,0
76.694
1,0
Informatietechnologie
210.650
2,9
167.957
2,3
Telecommunicatie
125.945
1,7
146.036
2,0
Nutsbedrijven
106.571
1,5
123.228
1,7
3.784.325
51,4
4.091.172
55,1
Financiële instellingen
485.154
6,6
509.390
6,9
Vastgoed
615.343
8,4
474.768
6,4
Overige
726.670
9,9
212.981
2,9
6.856.474
93,3
6.668.761
90,0
492.903
6,7
599.560
8,1
335
0,0
137.482
1,9
7.349.712
100,0
7.405.803
100,0
Gezondheidszorg
Overheid en overheidsinstellingen
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastrentende waarden Derivaten Overige beleggingen Totaal
96
Een nadere detaillering van de segmentatie van de vastgoedbeleggingen naar aard van het vastgoed is als volgt: 31-12-2015 € Kantoren
31-12-2014 %
€
%
73.498
11,9
60.991
12,3
Winkels
180.061
29,1
147.469
29,5
Woningen
121.545
19,8
67.234
13,5
Industrieel
29.973
4,9
20.698
4,2
Parkeren
77.243
12,6
49.201
9,9
Hotels
10.745
1,8
14.475
2,9
113.309
18,4
129.854
26,1
Overig
8.969
1,5
7.992
1,6
Totaal
615.343
100,0
497.914
100,0
Gediversificeerd
Grondstoffenrisico (S4) Pensioenfondsen die beleggen in grondstoffen (commodities) lopen het risico dat de waarde van deze beleggingen daalt. De positie in grondstoffen is in 2015 afgebouwd. Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito's worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico is het settlementrisico. Dit heeft betrekking op het risico dat partijen waarmee het pensioenfonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten waardoor het pensioenfonds financiële verliezen lijdt. Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van kredietwaardigheidseisen aan de tegenpartijen waarmee transacties kunnen worden gedaan. Daarnaast worden limieten gesteld aan tegenpartijen op totaalniveau. Dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft op het pensioenfonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij renteswaps en het uitlenen van effecten ('securities lending'). Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het pensioenfonds enkel belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het pensioenfonds enkel gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het pensioenfonds adequaat worden afgedekt door onderpand. De samenstelling van de vastrentende waarden naar regio's kan als volgt worden samengevat: 31-12-2015 € Europa
31-12-2014 %
€
%
4.264.608
79,3
4.084.768
79,1
879.557
16,4
825.337
16,0
71.637
1,3
75.161
1,5
105.761
2,0
118.015
2,3
Oceanië
21.375
0,4
22.957
0,4
Afrika
32.242
0,6
37.357
0,7
Totaal
5.375.180
100,0
5.163.595
100,0
Noord-Amerika Zuid-Amerika Azië
97
De samenstelling van de vastrentende waarden naar sectoren is als volgt: 31-12-2015 €
31-12-2014 %
€
%
Energie
86.480
1,6
89.941
1,7
Bouw- en grondstoffen
32.107
0,6
30.558
0,6
Industrie
64.810
1,2
58.255
1,1
Duurzame consumentengoederen
73.748
1,4
53.571
1,0
116.269
2,2
120.952
2,3
Informatietechnologie
31.436
0,6
30.237
0,6
Telecommunicatie
82.983
1,5
98.557
1,9
Consumentengebruiksgoederen
Nutsbedrijven Overheid en overheidsinstellingen
97.413
1,8
110.686
2,1
3.784.325
70,4
4.091.170
79,4
Financiële instellingen
278.939
5,2
295.151
5,7
Hypotheken
706.400
13,1
160.606
3,1
20.270
0,4
23.911
0,5
5.375.180
100,0
5.163.595
100,0
Overige Totaal
De kredietwaardigheid van veel marktpartijen wordt ook door rating agencies beoordeeld. De samenvatting van de vastrentende waarden op basis van de ratings zoals eind 2015 gepubliceerd door Standard & Poors is als volgt: 31-12-2015 €
31-12-2014 %
€
%
AAA
2.513.895
46,8
2.179.693
42,1
AA
34,1
1.677.791
31,2
1.758.424
A
355.708
6,6
390.798
7,6
BBB
549.742
10,2
598.289
11,6
BB
117.962
2,2
115.071
2,2
B
88.093
1,6
71.137
1,4
CCC
26.019
0,5
31.491
0,6
D Geen rating Totaal
49
0,0
0
0,0
45.920
0,9
18.692
0,4
5.375.180
100,0
5.163.595
100,0
Verzekeringstechnische risico's (actuariële risico's, S6) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. De belangrijkste actuariële risico's zijn de risico's van langleven, overlijden (kortleven), arbeidsongeschiktheid en het toeslagrisico. Langlevenrisico Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van AG-prognosetafel 2014 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Overlijdensrisico Het overlijdensrisico betekent dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Dit risico kan worden uitgedrukt in risicokapitalen. Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen ('schadereserve'). Voor het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt jaarlijks een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremie worden periodiek herzien.
98
Toeslagrisico Het toeslagrisico omvat het risico dat de ambitie van het Bestuur om toeslagen op pensioen toe te kennen in relatie tot de algemene prijsontwikkeling niet kan worden gerealiseerd. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, beleggingsrendementen, looninflatie en demografie (beleggings- en actuariële resultaten) echter, afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft inzicht in de mate waarin toeslagen kunnen worden toegekend (ook wel aangeduid als de toeslagruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van nominale, rentetermijnstructuur. Omdat er op dit moment geen markt voor financiële instrumenten aanwezig is waaruit de reële rentetermijnstructuur kan worden afgeleid, wordt gebruik gemaakt van een benaderingswijze. De nominale rente kan worden verminderd met een bepaald (vast) percentage dat de toeslagambitie op lange termijn weergeeft. Ook kan gebruik worden gemaakt van de verwachte loon- of prijsinflatie (afhankelijk van de bepalingen omtrent toeslagverlening in het reglement). Ultimo 2015 bedraagt de reële dekkingsgraad 87,6% (2014: 83,1%). Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico (S8) Concentraties kunnen ertoe leiden dat het pensioenfonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico's kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio's of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico's in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het Bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio's, landen, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het pensioenfonds vastgesteld op basis van de ALM-studie. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de contractuele afspraken met de vermogensbeheerders en het Bestuur monitort op kwartaalbasis de naleving hiervan. De spreiding in de beleggingsportefeuille is weergegeven in de tabel die is opgenomen bij de toelichting op het kredietrisico. Grote posten kunnen een post van concentratierisico zijn. Om te bepalen welke posten dit betreft worden per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Ultimo 2015 zijn de volgende posten met meer dan 2% van het balanstotaal aanwezig: 31-12-2015 Vastrentende waarden
€
Duitse staatsobligaties
829.957
31-12-2014 %
€ 10,2
801.581
% 9,7
Amerikaanse staatsobligaties
617.050
7,6
577.250
7,0
Nederlandse staatsobligaties
1.229.653
15,1
893.435
10,8
Finse staatsobligaties
291.979
3,6
386.193
4,7
Engelse staatsobligaties
532.488
6,5
526.005
6,4
Franse staatsobligaties
273.468
3,4
299.424
3,6
3.774.595
46,4
3.483.888
42,2
Totaal
Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Deze risico's worden door het pensioenfonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering zijn betrokken. De beleggingsportefeuille is ondergebracht bij TKPI. Met TKPI is een uitbestedingsovereenkomst en een Service Level Agreement (SLA) gesloten. De afhankelijkheid van deze partijen wordt beheerst doordat de bewaring van de stukken uit de portefeuille is ondergebracht bij een custodian. De pensioenuitvoering is uitbesteed aan pensioenuitvoerder TKP. Met TKP is een uitbestedingsovereenkomst en een SLA gesloten.
99
Het Bestuur beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van de uitvoering van de TKPI en TKP door middel van performancerapportages (TKPI), SLA-rapportages, In Control Statement (TKP) en onafhankelijk getoetste interne beheersingsrapportages (ISAE 3402 type II-rapportages). Aangezien hiermee sprake is van adequate beheersing van de operationele risico's worden door het pensioenfonds hiervoor geen buffers aangehouden in de solvabiliteitstoets. Actief risico (S10) Een actief beleggingsrisico ontstaat wanneer met het beleggingsbeleid binnen de beleggingscategorieën afgeweken wordt van het beleid volgens de benchmark. Een maatstaf van de mate waarin actief wordt belegd is de zogenaamde 'tracking error'. De tracking error geeft aan hoe groot de afwijkingen van het rendement kunnen zijn ten opzichte van het benchmarkrendement. Hoe hoger de tracking error, hoe hoger het actief risico. De beoogde tracking error van het pensioenfonds bedraagt eind december 0,9% (2014: 0,9%) op pensioenfondsniveau. Het actief risico is in de berekening van het vereist eigen vermogen opgenomen als S10. S10 heeft een omvang van twee maal de tracking error van de portefeuille (97,5% zekerheid). Er is verondersteld dat het actief risico niet samenhangt met de andere risicofactoren. Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar. Het systeemrisico maakt geen onderdeel uit van de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets. Derivaten Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van financiële derivaten. Hoofdregel die hierbij geldt, is dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het beleggingsbeleid van het pensioenfonds. Derivaten worden hoofdzakelijk gebruikt om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Derivaten hebben als voornaamste risico het kredietrisico. Dit risico wordt beperkt door alleen transacties aan te gaan met goed te boek staande partijen en door zoveel mogelijk te werken met onderpand. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Asset swaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten, waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom gedurende een afgesproken looptijd. Indien sprake is van verschillende valuta kan het uitwisselen van de hoofdsom aan het begin en aan het einde van het contract onderdeel zijn van de overeenkomst. Door middel van asset swaps kan het pensioenfonds bijvoorbeeld beleggen in niet-euro staatsobligaties en hierbij het rente- en valutarisico beheersen. Voor het selecteren van tegenpartijen worden strikte criteria gehanteerd. De bepaling van de marktwaarde vindt op dagbasis plaats. Futures: dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Callspread opties op aandelen: dit betreft niet-beursgenoteerde opties waarmee het pensioenfonds een gedeeltelijk opwaartse exposure van de aandelenportefeuille verkrijgt. Voor deze opties wordt bij de verwerving een premie betaald die onder meer afhankelijk is van het actuele koersniveau van de onderliggende index, de looptijd van de opties en de uitoefenprijs van de opties. Gelijktijdig wordt op een hoger niveau van de onderliggende waarde een tegengestelde positie ingenomen, waarbij premie wordt verkregen. Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico's afgedekt. Renteswaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het pensioenfonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Voor het selecteren van de tegenpartijen worden criteria gehanteerd. De marktwaarde wordt dagelijks bepaald. Renteswaptions: een optie op een renteswap. Een swaption kan worden vergeleken met een verzekering tegen rentedalingen, waarbij een premie moet worden betaald. Voor het selecteren van de tegenpartijen worden criteria gehanteerd. De marktwaarde wordt dagelijks bepaald.
100
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2015: 2015 Type contract
Gemiddelde looptijd
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
Valutaderivaten
< 17 feb 2016
Aandelenderivaten
> 15 sep 2017 en < 20 dec 2019
-21.003
115
149
34
4.410.210
480.679
552.274
71.595
futures
< mrt 2016
186.359
Swaptions
> 17 jul 2029 en < 26 jul 2049
2.015.100
-577
444
1.021
393.013
393.013
Asset Swap, rente
> 7 sep 2034 en < 7 dec 2040
277.310
76.316
76.316
0 0
Asset Swap, valuta
> 27 jun 2021 en < 30 jun 2031
701.600
-456.643
0
456.643
7.569.576
492.903
1.022.196
529.293
Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de derivatenpositie op 31 december 2014: 2014 Type contract
Gemiddelde looptijd
Contractomvang
Saldo waarde
Positieve waarde
Negatieve waarde
Valutaderivaten
> 7 sep 2034 en < 7 dec 2042
701.643
-390.808
0
Aandelenderivaten
> 15 sep 2017 en < 20 dec 2019
4.401.086
441.399
535.820
390.808 94.421
Rentederivaten
> 27 juni 2021 en < 1 aug 2063
1.277.494
92.555
233.560
141.005
Swaptions
> 17 juli 2029 en < 26 juli 2049
2.056.998
456.414
456.414
0
8.437.221
599.560
1.225.794
626.234
Ultimo 2015 zijn zekerheden ontvangen voor de renteswaps, renteswaptions en aandelenopties voor een bedrag van € 772,8 miljoen (2014: € 800,0 miljoen). De waarde van het gestelde collateral bedraagt ultimo 2015 € 292,1 miljoen (2014: € 213,3 miljoen). Het pensioenfonds maakt via de beleggingsfondsen waarin het vermogen is belegd, gebruik van securities lending (uitlenen van effecten). Dit wordt gedaan omdat securities lending rendement oplevert. Het betreft het uitlenen van aandelen met obligaties als onderpand. Alleen obligaties uitgegeven door OECD landen met een lange termijn rating van minimaal Standard & Poors AA+ en Moody's Aa1 zijn toegestaan als onderpand. Het onderpand wordt niet herbelegd. Daarnaast wordt het onderpand op dagbasis aangevuld indien de waarde van het onderpand lager is dan de vereiste 105% van de uitgeleende stukken. Op basis van het 'securities lending programma' waarin het pensioenfonds deelneemt, wordt een vergoeding voor het tijdelijk uitlenen van effecten ontvangen. Ultimo 2015 bedroeg de waarde van de uitgeleende effecten € 10,9 miljoen (2014: € 13,3 miljoen). Hiervoor zijn zekerheden ontvangen van € 11,7 miljoen (2014: € 14,1 miljoen).
101
Niet in de balans opgenomen verplichtingen Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft nieuwe uitbestedingsovereenkomsten op marktconforme voorwaarden afgesloten met TKP Pensioen en TKP Investments voor de integrale dienstverlening op het gebied van pensioenbeheer, bestuursondersteuning en vermogensbeheer. De vaste vergoeding over 2015 voor TKP (€ 6,5 miljoen) en TKPI (€ 7,1 miljoen) is opgenomen in de toelichting op de pensioenuitvoeringskosten en de vermogensbeheerkosten. De verwachte vaste vergoeding voor 2016 wijkt niet materiaal af van deze bedragen. De (opgebouwde) aanspraken van een specifieke groep deelnemers zijn door middel van een garantiecontract ondergebracht bij herverzekeraar Zwitserleven. Het garantiecontract heeft een looptijd tot en met 31 december 2017. Investeringsverplichtingen In 2015 heeft het pensioenfonds besloten om het bedrag dat in hypotheken wordt belegd te vergroten met € 58,6 miljoen. In 2016 zal de invulling van deze beslissing verder worden uitgewerkt. Realisatie hiervan is afhankelijk van de liquiditeit in de hypotheekmarkt.
102
Verbonden partijen Identiteit van verbonden partijen Er is sprake van een relatie tussen het pensioenfonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Transacties met (voormalige) bestuurders De bezoldiging van de bestuurders wordt nader toegelicht in de toelichting op de staat van baten en lasten bij de pensioenuitvoeringskosten. Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders. Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft een afzonderlijke uitvoeringsovereenkomsten afgesloten met PostNL N.V. ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomsten zijn: de werkgever is verplicht al hun werknemers waarop de pensioenovereenkomst van toepassing is, aan te melden als deelnemer; de werkgever verplicht zich de overeengekomen gegevens inzake werknemers tijdig en op de overeengekomen wijze aan het pensioenfonds te verstrekken; het pensioenfonds verplicht zich de deelnemers en overige rechthebbenden pensioenaanspraken en pensioenrechten toe te kennen overeenkomstig de bepalingen van de geldende statuten en/of het pensioenreglement; ter dekking van de financiële gevolgen van de door het pensioenfonds aangegane verplichtingen, zoals vastgelegd in de statuten en het pensioenreglement, verplicht de werkgever zich maandelijks premies en koopsommen aan het pensioenfonds te voldoen, met inachtneming van de bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst; indien op grond van het bepaalde in het pensioenreglement, dan wel op grond van het bepaalde in de ABTN, een aanvullende vermogensdotatie door de werkgevers noodzakelijk is, zal deze conform de bepalingen van de ABTN door het Bestuur van het pensioenfonds worden vastgesteld. In geval van een dekkingstekort is de werkgever aanvullende vermogensdotaties verschuldigd waarmee het dekkingstekort wordt opgeheven, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de ABTN. De werkgever en het pensioenfonds bepalen in overleg onder welke voorwaarden de betaling zal geschieden; indien de vermogenspositie van het pensioenfonds daartoe aanleiding geeft, kan het Bestuur van het pensioenfonds besluiten tot een restitutie aan de werkgevers of tot een verlaging van de premie, met inachtneming van de hierover opgenomen bepalingen in de ABTN en in overeenstemming met wettelijke regelingen. Het pensioenfonds kan niet eerder tot het verlenen van premierestitutie en verlaging van de premie overgaan, dan nadat eerst een eventuele achterstand in de toeslagverlening is ingelopen en vervolgens de dekkingsgraad nog boven de premiekortingsgrens ligt.
103
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2015 2015
2014
11. Premiebijdragen voor risico pensioenfonds De premiebijdragen kunnen als volgt worden gespecificeerd: Pensioenpremie huidig jaar
105.781
114.594
513
996
0
748
233
0
Pensioenpremie voorgaand jaar Koopsommen FVP Koopsom onvoorwaardelijke toeslagverlening Pensioenpremie aanvullende dotatie Koopsommen voorwaardelijk pensioen
7.246
0
38.797
36.692
6
441
152.576
153.471
Koopsommen extra aanspraken
De premieopbrengsten zijn niet gesplitst naar een werkgevers- en een werknemersdeel, omdat de totale premie volgens overeenkomst aan de werkgevers in rekening wordt gebracht. Een deel van de premie wordt door de werkgevers ingehouden op het salaris van de werknemers. Aangezien er geen directe relatie is tussen het werkgevers en het werknemersdeel, kunnen deze niet afzonderlijk worden weergegeven. De daling van de reguliere premie-inkomsten wordt met name door een daling van het aantal actieve deelnemers met circa 6% veroorzaakt. Daarnaast is het pensioengevend salaris vanaf 1 januari 2015 gemaximaliseerd op € 100 duizend. De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie zijn als volgt: 2015
Kostendekkende premie
2014
121.143
Gedempte premie Feitelijke premie
112.288
84.427
76.943
152.576
153.471
De stijging van de (gedempte) kostendekkende is het gevolg van de gedaalde rente. Het pensioenfonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie is als bate in de staat van baten en lasten verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt: 2015
2014
Kostendekkende premie Actuarieel benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen pensioenopbouw
93.951
84.974
Opslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen
12.918
14.708
Opslag voor uitvoeringskosten
4.375
4.537
Risicopremie voor WIA excedent en premievrijstelling bij invaliditeit
6.136
5.558
Risicopremie voor ANW aanvulling
3.763
1.815
0
696
121.143
112.288
Inkoop benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen voor risico deelnemers (spaarpremie) Totaal kostendekkende premie
In de CAO’s van de bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen is geregeld dat de werkgever een bijdrage van de pensioenpremie aan de deelnemer kan vragen. Deze deelnemersbijdrage is vastgesteld op 6%. Voor alle aangesloten ondernemingen bij het pensioenfonds geldt dat een deel van de premie (voor de verzekering van de ANW-aanvulling, Prepensioensparen en Individueel Pensioensparen) wordt ingehouden door de werkgevers op het salaris van de werknemers.
104
2015
2014
12. Premiebijdragen voor risico deelnemers Premiebijdragen risico deelnemers
31
2015
70
2014
13. Beleggingen voor risico pensioenfonds Vastgoedbeleggingen
61.794
Aandelen
12.521
96.136
116.371
620.739
-6.418
-50.963
-64.877
337.672
-8.362
-5.521
111.029
1.047.282
Vastrentende waarden Overige beleggingen Derivaten (Overige) Kosten van vermogensbeheer
2015
Vastgoedbeleggingen
Directe beleggingsopbrengst
Derivaten
Kosten vermogensbeheer
Transactiekosten
Totaal
10.876
55.967
-5.026
-22
61.794
0
21.565
-9.034
-11
12.521
79.030 -386
42.011 -5.956
-3.647 -56
-1.023 -20
116.371 -6.418
-26.671
-36.314
-555
-1.337
-64.877
0
0
-8.362
0
-8.362
62.849
77.273
-26.680
-2.413
111.029
Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen
Indirecte beleggingsopbrengst
49.219
(Overige) Kosten van vermogensbeheer
Het deel van de algemene kosten dat toegerekend dient te worden aan de beleggingsopbrengsten bedraagt € 812 duizend (2014: € 744 duizend). De performance bij aandelen actief was in 2015 beter dan de benchmark. Daarom is een prestatievergoeding bij kosten vermogensbeheer opgenomen van € 1.131 duizend negatief (2014: € 1.017 negatief). 2014
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Derivaten (Overige) Kosten van vermogensbeheer
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Transactiekosten
Totaal
8.662
45.726
-5.169
0
49.219
0
100.735
-4.440
-159
96.136
74.629 13
550.576 -50.543
-3.222 -428
-1.244 -5
620.739 -50.963
-21.710
365.141
-676
-5.083
337.672
0
0
-5.521
0
-5.521
61.594
1.011.635
-19.455
-6.492
1.047.282
105
2015
2014
14. Beleggingen voor risico deelnemers Aandelen Vastrentende waarden
-28
1.047
-124
1.030
69
212
-35
-33
-118
2.256
Overige beleggingen Kosten van vermogensbeheer
2015
2014
15. Baten uit herverzekering Mutatie herverzekeringsdeel van de voorzieningen
10.096
2015
4.492
2014
16. Overige baten Interest waardeoverdrachten
16
14
Interest overig
1.999
3.125
Andere baten
3.525
0
5.540
3.139
De overige interest bestaat met name uit de oprenting van de aanvullende vermogensdotaties van PostNL N.V. ter waarde van € 1.847 duizend (2014: € 2.945 duizend). De andere baten bestaan met name uit een positief resultaat op een collectieve waardeovername. 2015
2014
17. Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen
182.046
166.175
24.097
22.589
Wezenpensioen
343
378
Arbeidsongeschiktheidspensioen
643
561
WAO-aanvulling
2.838
2.964
Anw-aanvulling
5.283
6.145
Afkoop pensioenen en premierestitutie
1.920
2.258
-49
794
217.121
201.864
Partnerpensioen
Overige uitkeringen
De stijging van de pensioenuitkeringen is voornamelijk het gevolg van een stijging van het aantal gepensioneerden. De negatieve overige uitkeringen in 2015 betreffen te veel uitgekeerde pensioenuitkeringen, welke door het pensioenfonds zijn teruggevorderd.
106
2015
2014
18. Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten
368
462
49 6.479
58 6.467
Accountantskosten
50
84
Certificerend actuaris
39
47
0
21
Kosten Verantwoordingsorgaan en Visitatiecommissie/Raad van Toezicht Administratiekostenvergoeding
Adviserend actuaris Overige advieskosten
140
37
Contributies en bijdragen
481
485
Dwangsommen en boetes
0
0
412
426
-812
-744
7.206
7.343
Overige Algemene kosten toe te rekenen aan beleggingsrendement
De algemene kosten betreffen kosten die niet direct toegerekend kunnen worden aan de pensioenuitvoering of vermogensbeheer. Deze kosten betreffen kosten voor Bestuur en commissies, externe adviseurs en toezichthouders. De algemene kosten worden verdeeld over pensioenuitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten. De verhouding van deze verdeling is het percentage van pensioenuitvoeringskosten ten opzichte van de vermogensbeheerkosten. In 2015 gaat dit om een bedrag van € 812 duizend (2014: € 744 duizend). Bezoldiging bestuurders De bezoldiging voor de bestuurders tezamen bedraagt € 133 duizend (2014: € 168 duizend). Per 1 juli 2014 is de 'Wet Versterking Pensioenfondsen in werking getreden. Als gevolg hiervan is een nieuw beloningsstructuur overeengekomen. Hierbij ontvangen bestuursleden die niet bij de werkgever in dienst zijn een maandelijks vergoeding. Daarnaast is het bedrag aan vacatiegelden afhankelijk van het aantal bijeenkomsten dat is gehouden en het aantal bestuursleden dat deze bijeenkomsten heeft bijgewoond. Aan betrokkenen zijn geen leningen, voorschotten of garanties verstrekt. Verantwoordingsorgaan Aan de leden van het Verantwoordingsorgaan werd door het pensioenfonds in 2015 een vergoeding verstrekt van € 18 duizend (2014: € 20 duizend). Accountantshonoraria De honoraria van de onafhankelijke externe accountant(s) zijn als volgt: 2015
Controle van de jaarrekening
2014
50
84
De daling van de accountantskosten voor de controle van de jaarrekening houdt verband met de samenvoeging van OPF TNT in 2015 , waardoor nog één jaarrekeningcontrole van toepassing is. Aantal personeelsleden Het pensioenfonds heeft geen werknemers in dienst. 2015
2014
2013
2012
2011
€ 141
€ 144
€ 134
€ 133
€ 124
Vermogensbeheerkosten (als percentage van het gemiddeld belegd vermogen)
0,35%
0,29%
0,32%
0,41%
0,42%
Transactiekosten (als percentage van het gemiddeld belegd vermogen)
0,03%
0,09%
0,06%
0,10%
0,06%
Uitvoeringskosten pensioenbeheer (in euro per deelnemer)
107
De daling van de uitvoeringskosten pensioenbeheer in 2015 wordt met name verklaard door de samenvoeging met OPF TNT, waardoor een deel van de vaste kosten voor OPF TNT is komen te vervallen. Een andere verklaring is dat het totaal van de actieve deelnemers en gepensioneerden in 2015 is gestegen van 50.863 tot 50.994 (0,3%). De vermogensbeheerkosten in 2015 zijn hoger dan die in 2014. De belangrijkste verklaring hiervoor is hoger prestatiegerelateerde vergoedingen aan externe managers. De daling van de transactiekosten wordt veroorzaakt door een lager aantal transacties in derivaten gedurende 2015. In 2014 is de strategische rente-afdekking verlaagd waardoor er als gevolg daarvan in 2014 meer aandelenopties zijn doorgerold. Dit was in 2015 niet het geval. 2015
2014
19. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw
106.686
94.862
Toeslagverlening
199
20.810
Rentetoevoeging
11.349
21.867
Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten
-223.664
-206.841
309.967
1.098.031
-5.820
-7.995
Aanpassing sterftekansen Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
0
-6.059
17.914
46.592
216.631
1.061.267
2015
2014
20. Mutatie herverzekeringsdeel technische voorzieningen Mutatie herverzekeringsdeel van de voorzieningen
10.096
2015
4.492
2014
21. Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie overige technische voorzieningen
1.998
2015
-1.335
2014
22. Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Mutatie pensioenverplichtingen voor risico deelnemers
-2.968
2015
-2.193
2014
23. Saldo herverzekering Premie herverzekering Uitkeringen uit herverzekering
108
961
820
-987
-1.868
-26
-1.048
2015
2014
24. Saldo overdracht van derden Inkomende waardeoverdrachten
-2.104
-1.815
Uitgaande waardeoverdrachten
7.528
10.404
5.424
8.589
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. 2015
2014
25. Overige lasten Interest waardeoverdrachten
80
90
Interest premies
9
9
Overig
5
18
94
117
Groningen, 22 april 2016 drs. P.G.J. Dorrestijn mw. S.Y. Eijgermans-Jacobs CPE E.C. Grootendorst R.H. Harmsen (secretaris) drs. L.C. van de Kieft RC MAC (voorzitter) B.H. Kiep drs. L.J. van der Put RBA W.J. Spigt J.J. Veldstra
109
3. Overige gegevens
110
Statutaire regelingen omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het negatieve saldo van de staat van baten en lasten van € 176,4 miljoen over 2015 is onttrokken aan de algemene reserve.
Gebeurtenissen na balansdatum De toezichthouder verwacht met ingang van de jaarstaten van 2015 dat pensioenfondsen de verplichtingen voor risico deelnemers meenemen in de bepaling van de dekkingsgraad. Voor het pensioenfonds betekent dit een daling van de actuele dekkingsgraad per 31 december 2015 van 106,2% tot 106,1% en de beleidsdekkingsgraad daalt van 106,9% tot 106,8%.
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten In de statuten is bepaald dat het bestuur maximaal uit twaalf bestuursleden bestaan, te weten maximaal zes bestuursleden als vertegenwoordigers van de werkgever, maximaal vier bestuursleden als vertegenwoordigers van (gewezen) deelnemers en maximaal twee bestuurders als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. Als voorzitter treedt op een vanuit de werkgever voorgedragen bestuurder. Als secretaris treedt op een van de vanuit de deelnemers of pensioengerechtigden voorgedragen bestuurders.
111
Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Pensioenfonds PostNL te Groningen is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2015. Onafhankelijkheid Als waarmerkend actuaris ben ik onafhankelijk van Stichting Pensioenfonds PostNL, zoals vereist conform artikel 148 van de Pensioenwet. Ik verricht geen andere werkzaamheden voor het pensioenfonds. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. Afstemming accountant Op basis van de door mij en de accountant gehanteerde Handreiking heeft afstemming plaatsgevonden over de werkzaamheden en de verwachtingen bij de controle van het boekjaar. Voor de toetsing van de technische voorzieningen en voor de beoordeling van de vermogenspositie als geheel heb ik de materialiteit bepaald op € 39 miljoen. Met de accountant ben ik overeengekomen om geconstateerde afwijkingen boven € 1,18 miljoen te rapporteren. Deze afspraken zijn vastgelegd en de uitkomsten van mijn bevindingen zijn met de accountant besproken. Ik heb voorts gebruik gemaakt van de door de accountant in het kader van de jaarrekeningcontrole onderzochte basisgegevens. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik, conform mijn wettelijke verantwoordelijkheid zoals beschreven in artikel 147 van de Pensioenwet, onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht heb ik onder meer onderzocht of:
de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; de kostendekkende premie voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten; het beleggingsbeleid in overeenstemming is met de prudent-personregel.
Voorts heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Daarbij heb ik mij gebaseerd op de tot en met balansdatum aangegane verplichtingen en de op dat moment aanwezige middelen en is mede het financieel beleid van het pensioenfonds in aanmerking genomen. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
112
Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132. De beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds op balansdatum is lager dan de dekkingsgraad bij het vereist eigen vermogen, doch ten minste gelijk aan de dekkingsgraad bij het minimaal vereist eigen vermogen. Mijn oordeel over de vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds PostNL is gebaseerd op de tot en met balansdatum aangegane verplichtingen en de op dat moment aanwezige middelen en is naar mijn mening niet voldoende, omdat het aanwezig eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen. Apeldoorn, 22 april 2016
Drs. W. Eikelboom AAG Verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
113
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan het bestuur van Stichting Pensioenfonds PostNL
VERKLARING OVER DE JAARREKENING 2015 ONS OORDEEL Wij hebben de jaarrekening 2015 van Stichting Pensioenfonds PostNL (hierna ook “het pensioenfonds”) te Groningen gecontroleerd. Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds PostNL op 31 december 2015 en van het resultaat over 2015 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. De jaarrekening bestaat uit: 1. de balans per 31 december 2015; 2. de staat van baten en lasten over 2015; en 3. de toelichting met een overzicht van de belangrijke grondslagen voor financiële verslaggeving en overige toelichtingen. DE BASIS VOOR ONS OORDEEL Wij hebben onze controle uitgevoerd volgens het Nederlands recht, waaronder ook de Nederlandse controlestandaarden vallen. Onze verantwoordelijkheden op grond hiervan zijn beschreven in de sectie ‘Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de jaarrekening’. Wij zijn onafhankelijk van Stichting Pensioenfonds PostNL zoals vereist in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) en andere voor de opdracht relevante onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij voldaan aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Wij vinden dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. MATERIALITEIT Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fraude of fouten en zijn materieel indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van deze jaarrekening nemen. De materialiteit beïnvloedt de aard, timing en omvang van onze controlewerkzaamheden en de evaluatie van het effect van onderkende afwijkingen op ons oordeel. Op basis van onze professionele oordeelsvorming hebben wij de materialiteit voor de jaarrekening als geheel bepaald op € 40,5 miljoen. De materialiteit is vastgesteld op basis van een percentage van 0,5% van het balanstotaal, gelet op de activiteiten van het pensioenfonds. Wij houden ook rekening met afwijkingen en/of mogelijke afwijkingen die naar onze mening voor de gebruikers van de jaarrekening om kwalitatieve redenen materieel zijn. Wij zijn met het bestuur overeengekomen dat wij aan het bestuur en de organen belast met governance tijdens onze controle geconstateerde afwijkingen boven € 1,2 miljoen rapporteren, alsmede kleinere afwijkingen die naar onze mening om kwalitatieve redenen relevant zijn. DE KERNPUNTEN VAN ONZE CONTROLE In de kernpunten van onze controle beschrijven wij zaken die naar ons professionele oordeel het meest belangrijk waren tijdens onze controle van de jaarrekening. De kernpunten van onze controle hebben wij met het bestuur gecommuniceerd, maar vormen geen volledige weergave van alles wat is besproken. Wij hebben onze controlewerkzaamheden met betrekking tot deze kernpunten bepaald in het kader van de jaarrekeningcontrole als geheel. Onze bevindingen ten aanzien van de individuele kernpunten moeten in dat kader worden bezien en niet als afzonderlijke oordelen over deze kernpunten. WAARDERING (NIET-BEURSGENOTEERDE) BELEGGINGEN De beleggingen zijn een significante post op de balans van het pensioenfonds en bestaan naast beursgenoteerde instrumenten uit beleggingen in beleggingsfondsen en derivaten. De beoordeling van de reële waarde van deze beleggingen is significant voor onze controle, omdat de waardering (deels) gebaseerd is op modellen en subjectieve elementen bevat.
114
Onze controlewerkzaamheden omvatten onder andere het:
Beoordelen van de juiste werking van interne beheersingsmaatregelen bij de uitvoeringsorganisatie, voor zover relevant voor onze controle van de jaarrekening hebben wij gebruikgemaakt van de ontvangen ISAE 3402 type II rapportages. Voor beleggingen in beleggingsfondsen sturen van instructies aan de accountant van de beleggingsfondsen, kennis nemen van zijn accountantsverslag en controleverklaring en tevens de onderliggende dossiers inzien. Voor derivaten beoordelen of de gehanteerde waarderingsmethoden en technieken geschikt zijn om binnen de geldende verslaggevingsregels te kunnen komen tot een marktwaarde van deze beleggingen. Verder beoordelen van de waarderingsmodellen waarbij wij tevens een eigen waarderingsspecialist hebben ingeschakeld. Toetsen of de in de jaarrekening opgenomen toelichting adequaat is in de context van het van toepassing zijnde stelsel inzake financiële verslaggeving.
WAARDERING VAN DE TECHNISCHE VOORZIENINGEN De technische voorzieningen, waaronder de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds, zijn gevormd ter dekking van de belangrijkste verplichtingen van het pensioenfonds. Bij de vaststelling van de adequate waardering, waaronder de toereikendheid van deze voorziening, hebben wij gebruik gemaakt van de uitkomsten van de werkzaamheden van de certificerend actuaris. Om dit te kunnen doen hebben wij onder andere voorafgaand, tijdens en na uitvoering van de werkzaamheden door de certificerend actuaris overleg met hem gevoerd. Tevens zijn door ons instructies gegeven aan de certificerend actuaris en zijn bevindingen en het certificeringsrapport door ons met hem besproken. Door ons is tevens nagegaan of: de administratieve basisgegevens van deelnemers, slapers en pensioengerechtigden, die door de certificerend actuaris worden gehanteerd bij het certificeren van de actuariële berekening van de technische voorziening voor pensioenverplichtingen, in alle van materieel zijnde aspecten juist en volledig en in overeenstemming met de pensioenregelingen zijn opgesteld; de toegepaste methodiek ter bepaling van de voorziening aanvaardbaar is, gegeven de karakteristieken van de verzekerde risico’s; de door het bestuur gebruikte aannames en schattingen in overeenstemming zijn met de gekozen actuariële grondslagen, voldoende zijn onderbouwd en juist zijn toegepast; de interne beheersing met betrekking tot mutatieverwerking in de pensioenadministratie is geborgd. Het afstemmen met gegevens van externe partijen waaronder de werkgevers, maakt deel uit van de interne beheersing. VOLLEDIGHEID PREMIEBIJDRAGEN De premiebijdragen zijn een belangrijke component van de opbrengsten van het pensioenfonds. Wij zijn nagegaan of de door het bestuur vastgestelde grondslagen voor vaststelling van de actuarieel benodigde premie en opslagen zijn toegepast bij de bepaling van de hoogte van de premiebijdragen en rekening is gehouden met de overeengekomen aanvullende dotatie ten gevolge van de splitsing en samenvoeging van Stichting Ondernemingspensioenfonds TNT. Tevens hebben wij vastgesteld dat de op basis de vastgestelde grondslagen berekende premie volledig bij de werkgevers in rekening is gebracht. Voorzover daarbij relevant hebben wij de juiste werking van de processen binnen de uitvoeringsorganisatie beoordeeld, mede op basis van de ontvangen ISAE 3402 Type II rapportage. EERSTEJAARS CONTROLE PROCEDURES Bij controleopdrachten die voor de eerste maal worden uitgevoerd zijn overwegingen aan de orde die niet bij opdrachten die al eerder zijn uitgevoerd aan de orde zijn. Deze overwegingen hebben betrekking op het verkrijgen van begrip met betrekking tot de opzet van de governance en de interne beheersing van het pensioenfonds inclusief de uitbestede processen, alsmede het verkrijgen van voldoende controlezekerheid over de openingsbalans. Om de specifieke aspecten van een eerstejaars controleopdracht invulling te geven hebben wij: Informatie uitgewisseld met de voorgaande accountant, waaronder review van zijn dossiers in overeenstemming met onze beroepsstandaarden; Kennis genomen van de beschikbare fondsdocumentatie, de met uitvoeringsorganisaties gemaakte afspraken en de voor het pensioenfonds relevante interne beheersing binnen deze uitvoeringsorganisaties, onder meer op basis van gesprekken met het bestuur en management van de uitvoeringsorganisaties; Evaluatie uitgevoerd van belangrijke thema’s met betrekking tot de financiële verslaglegging en bevindingen vanuit de accountantscontrole die in voorgaande jaren aan de orde zijn geweest.
115
VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN HET BESTUUR VOOR DE JAARREKENING Het bestuur is verantwoordelijk voor het opmaken en het getrouw weergeven van de jaarrekening en voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW. In dit kader is het bestuur verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing die het bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fouten of fraude. Bij het opmaken van de jaarrekening moet het bestuur afwegen of het pensioenfonds in staat is om haar werkzaamheden in continuïteit voort te zetten. Op grond van genoemde verslaggevingsstelsels moet het bestuur de jaarrekening opmaken op basis van de continuïteitsveronderstelling, tenzij het bestuur het voornemen heeft om het pensioenfonds te liquideren of de activiteiten te beëindigen of als beëindiging het enige realistische alternatief is. Het bestuur moet gebeurtenissen en omstandigheden waardoor gerede twijfel zou kunnen bestaan of het pensioenfonds haar activiteiten in continuïteit kan voortzetten, toelichten in de jaarrekening. De organen belast met governance zijn verantwoordelijk voor het uitoefenen van toezicht op het proces van financiële verslaggeving van het pensioenfonds. ONZE VERANTWOORDELIJKHEDEN VOOR DE CONTROLE VAN DE JAARREKENING Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van een controleopdracht dat wij daarmee voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgen voor het door ons af te geven oordeel. Onze controle is uitgevoerd met een hoge mate, maar geen absolute mate van zekerheid waardoor het mogelijk is dat wij tijdens onze controle niet alle fouten en fraude ontdekken. Wij hebben deze accountantscontrole professioneel kritisch uitgevoerd en hebben waar relevant professionele oordeelsvorming toegepast in overeenstemming met de Nederlandse controlestandaarden, ethische voorschriften en de onafhankelijkheidseisen. Onze controle bestond onder andere uit: het identificeren en inschatten van de risico’s dat de jaarrekening afwijkingen van materieel belang bevat als gevolg van fouten of fraude, het in reactie op deze risico’s bepalen en uitvoeren van controlewerkzaamheden en het verkrijgen van controle-informatie die voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Bij fraude is het risico dat een afwijking van materieel belang niet ontdekt wordt groter dan bij fouten. Bij fraude kan sprake zijn van samenspanning, valsheid in geschrifte, het opzettelijk nalaten transacties vast te leggen, het opzettelijk verkeerd voorstellen van zaken of het doorbreken van de interne beheersing; het verkrijgen van inzicht in de interne beheersing die relevant is voor de controle met als doel controlewerkzaamheden te selecteren die passend zijn in de omstandigheden. Deze werkzaamheden hebben niet als doel om een oordeel uit te spreken over de effectiviteit van de interne beheersing van het pensioenfonds; het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en het evalueren van de redelijkheid van schattingen door het bestuur en de toelichtingen die daarover in de jaarrekening staan; het vaststellen dat de door het bestuur gehanteerde continuïteitsveronderstelling aanvaardbaar is. Tevens het op basis van de verkregen controle-informatie vaststellen of er gebeurtenissen en omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel zou kunnen bestaan of het pensioenfonds haar activiteiten in continuïteit kan voortzetten. Als wij concluderen dat er een onzekerheid van materieel belang bestaat, zijn wij verplicht om aandacht in onze controleverklaring te vestigen op de relevante gerelateerde toelichtingen in de jaarrekening. Als de toelichtingen inadequaat zijn, moeten wij onze verklaring aanpassen. Onze conclusies zijn gebaseerd op de controle-informatie die verkregen is tot de datum van onze controleverklaring. Toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat een pensioenfonds haar continuïteit niet langer kan handhaven; het evalueren van de presentatie, structuur en inhoud van de jaarrekening en de daarin opgenomen toelichtingen; en het evalueren of de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de onderliggende transacties en gebeurtenissen. Wij communiceren met het bestuur onder andere over de geplande reikwijdte en timing van de controle en over de significante bevindingen die uit onze controle naar voren zijn gekomen, waaronder eventuele significante tekortkomingen in de interne beheersing. Wij bevestigen aan het bestuur dat wij de relevante ethische voorschriften over onafhankelijkheid hebben nageleefd. Wij communiceren ook met het bestuur over alle relaties en andere zaken die redelijkerwijs onze onafhankelijkheid kunnen beïnvloeden en over de daarmee verband houdende maatregelen om onze onafhankelijkheid te waarborgen.
116
Wij bepalen de kernpunten van onze controle van de jaarrekening op basis van alle zaken die wij met het bestuur hebben besproken. Wij beschrijven deze kernpunten in onze controleverklaring, tenzij dit is verboden door wet- of regelgeving of in buitengewoon zeldzame omstandigheden wanneer het niet vermelden in het belang van het maatschappelijk verkeer is.
VERKLARING BETREFFENDE OVERIGE DOOR WET- OF REGELGEVING GESTELDE VEREISTEN VERKLARING BETREFFENDE HET VERSLAG VAN HET BESTUUR EN DE OVERIGE GEGEVENS Wij vermelden op basis van de wettelijke verplichtingen onder Titel 9 Boek 2 BW (betreffende onze verantwoordelijkheid om te rapporteren over het bestuursverslag en de overige gegevens):
dat wij geen tekortkomingen hebben geconstateerd naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de door Titel 9 Boek 2 BW vereiste overige gegevens zijn toegevoegd; dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening.
BENOEMING Wij zijn in september 2015 door het bestuur van het pensioenfonds aangesteld als accountant van het pensioenfonds en zijn sinds die datum tot op heden de externe accountant. Rotterdam, 22 april 2016
MAZARS PAARDEKOOPER HOFFMAN ACCOUNTANTS N.V. Origineel getekend door drs. C.A. Harteveld RA
117
Deelnemersbestand Stand ultimo vorig verslagjaar
Samenvoeging OPF TNT
Bij
Af
Stand ultimo verslagjaar
Deelnemers, actief en voortgezet
23.214
69
Stand na Samenvoeging OPF TNT 23.283
2.881
4.141
22.023
Gewezen deelnemers
45.226
183
45.409
4.155
4.150
45.414
Ingegane pensioenen
27.414
166
27.580
2.503
1.112
28.971
waarvan: (tijdelijk) Ouderdomspensioen
19.558
125
19.683
1.927
647
20.963
Arbeidsongeschiktheidspensioen*
2.597
4
2.601
149
2.554
Partnerpensioen
5.014
33
5.047
381
196 220
Wezenpensioen Totaal:
5.208
245
4
249
46
49
246
95.854
418
96.272
9.539
9.403
96.408
* De aantallen arbeidsongeschiktheidspensioen zijn eveneens opgenomen onder deelnemers voortgezet als gevolg van hun (gedeeltelijke) premievrije opbouw.
118
Begrippenlijst A
ABTN Afkorting voor Actuariële en Bedrijfstechnische Nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het pensioenfonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening.
Actief/Passief beheer De twee belangrijkste methodes van beleggen zijn actief en passief beleggen. De doelstelling van actief beleggen is om een hoger rendement te behalen dan de gehanteerde benchmark. Bij passief beleggen is de doelstelling het rendement van de benchmark te evenaren. Om dit te bereiken wordt de samenstelling van de beleggingen van de benchmark gevolgd. De samenstelling van de actieve beleggingen zijn niet te vergelijken met de samenstelling van de passieve beleggingen. Denk hierbij aan de gewichten van beleggingen in Europa en wereldwijde beleggingen of het wel of niet beleggen in opkomende markten. De passief beheerde portefeuilles behalen normaalgesproken een rendement gelijk aan dat van de benchmark. Naast kosten kan een afwijking ten opzichte van het benchmark rendement ook veroorzaakt worden door de timing van stortingen, terugontvangen dividendbelastingen of valuta- en kaseffecten.
Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen.
AG-Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde waargenomen overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer over een afgelopen vijfjarige periode en projecteren die naar de toekomst op basis van de in de in het verleden waargenomen en naar de toekomst doorgetrokken trends in deze frequenties. Zij worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies en de waardering van de pensioenverplichtingen. Er zijn voor mannen en vrouwen aparte prognosetafels afgeleid: GBM en GBV.
ANW-hiaat Van een Anw-hiaat is sprake als bij overlijden de partner op grond van de AWW wel en op grond van de Anw geen recht zou hebben op een uitkering. Er is ook sprake van een Anw-hiaat als de partner in deze vergelijking te maken krijgt met een lagere of geen uitkering als gevolg van de zogenoemde inkomenstoets. Voor het pensioenfonds is deze regeling in 2015 aangepast.
Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsportefeuille. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario's. In de ALM-studie wordt uitgegaan van rendementsverwachtingen voor de verschillende beleggingscategorieën. Deze rendementen zijn afhankelijk van de ontwikkeling van de economie. De verwachtingen voor de economie voor de lange termijn zijn gebaseerd op economische relaties. Zo zijn het verwachte politieke, economische en monetaire beleid van invloed op de verwachte economische groei en de inflatie. Deze zijn op hun beurt bepalend voor de andere economische grootheden als rente en de daaruit afgeleide rendementen. De diverse variabelen zijn op deze manier op een onderling consistente manier afgeleid. Voor de verwachte risicopremies per beleggingscategorie (rendement boven staatsobligaties) wordt uitgegaan van zowel langjarige historische reeksen als ook wetenschappelijk onderzoek over de mogelijke toekomstige ontwikkeling. Bij de ALM-studie worden naast het basis economisch scenario ook andere economische scenario’s geanalyseerd, om te zien hoe robuust het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is in een andere economische omgeving.
B
Beleggingsdepot Ten behoeve van de beschikbare-premieregeling en/of de regeling individueel Pensioensparen heeft een deelnemer de keuze uit diverse beleggingsdepots. Elk beleggingsdepot heeft een bepaald risicoprofiel en daarbij behorende samenstelling van aandelen, obligaties en geldmarktinstrumenten.
Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten.
Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en overige beleggingen. Ook wel beleggingsportefeuille.
119
Beleidsdekkingsgraad De beleidsdekkingsgraad is de twaalf-maands gemiddelde dekkingsgraad. De beleidsdekkingsgraad geeft de financiële positie van het pensioenfonds weer.
Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet (bijvoorbeeld AEX-index, MSCI-index).
Beschikbare-premieregeling (BPR) Pensioenregeling waarin de hoogte van de verzekerde pensioenen afhankelijk is van de krachtens de regeling beschikbare premie en de daarmee te behalen (en behaalde) beleggingsopbrengsten. Met behulp van actuariële grondslagen en methoden wordt bij pensioneren de precieze hoogte van het pensioen vastgesteld. Bij andere typen pensioenregelingen wordt eerst de pensioenhoogte en vervolgens de hoogte van de premies vastgesteld. Bijstortdekkingsgraad Indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan de bijstortdekkingsgraad is de werkgever een aanvullende vermogensdotatie verschuldigd, zodat de beleidsdekkingsgraad in principe tijdig kan herstellen tot de minimaal vereiste dekkingsgraad.
C
Call spread opties Een call spread houdt in dat callopties worden gekocht en tegelijkertijd callopties verkocht op een hoger marktniveau. Hierdoor is de mogelijke winst op opties beperkt tot een maximum. Het verschil tussen de uitoefenprijs van de gekochte en de geschreven calloptie is de call spread.
Compliance Met dit begrip wordt aangeduid dat een organisatie werkt in overeenstemming met vigerende wet- en regelgeving. Elke financiële instelling beschikt over een compliance regeling die voorschriften bevat waaraan de in die instelling werkzame personen zich dienen te houden, alsmede voorschriften omtrent de wijze van controle op de naleving ervan. Ook veel instellingen die raakvlakken met de financiële sector hebben, zoals pensioenfondsen, hebben een compliance regeling. Een dergelijke regeling bevat bijvoorbeeld voorschriften omtrent de wijze waarop functionarissen voor eigen rekening in effecten mogen handelen, restricties in de omgang met zakenrelaties en de omgang met vertrouwelijke informatie.
D
Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de procentuele verhouding tussen de bezittingen, verlaagd met overige schulden en de voorziening pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De voorziening pensioenverplichtingen is normaliter gebaseerd op de door de DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. Indien de voorziening pensioenverplichting wordt gebaseerd op marktrentes dan wordt de dekkingsgraad op basis van marktrente bepaald.
Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta’s, effecten en rentes. Voorbeelden zijn futures en swaps.
Discretionaire portefeuille/mandaat De beleggingen vinden plaats in andere Financiële Instrumenten dan deelnemingsrechten in TKPI Beleggingsinstellingen (discretionaire account). De portefeuille of mandaat is op eigen naam, waarbij het pensioenfonds zowel juridisch als economisch eigenaar is.
DNB De Nederlandsche Bank.
Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde.
E
Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het pensioenfonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer.
Emerging markets (opkomende markten) Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en OostEuropa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika.
120
Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast.
F
Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar.
Financieel Crisisplan In een financieel crisisplan zijn maatregelen opgenomen die het pensioenfonds kan inzetten wanneer op korte termijn de financiële positie van het pensioenfonds zich bevindt op, of snel beweegt richting kritische waarden, waardoor het realiseren van de doelstellingen van het pensioenfonds in gevaar komt.
Financieel Toetsingskader (FTK) De door de toezichthouder uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is en per 1 januari 2015 is aangepast (nFTK).
FIRM Afkorting voor Financiële Instellingen Risicoanalyse Methode. FIRM is een geïntegreerde methode voor de analyse van risico's bij alle typen ondernemingen waarop DNB toezicht houdt. Risicoanalyse wordt door de toezichthouder gebruikt om inzicht te krijgen in de risico's die samenhangen met de activiteiten die een onderneming uitvoert en de mate waarin deze een potentiële bedreiging kunnen vormen voor de toezichtdoelstellingen.
FOCUS! De in 2012 vernieuwde toezichtaanpak van DNB. FOCUS! bouwt voort op FIRM.
Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag.
Futures Termijncontract, waarin toekomstige aankoop en verkoop van financiële waarden zijn vastgelegd. Futures worden gebruikt om beleggingsrisico’s af te dekken, maar ook voor de uitvoering van tactische asset allocatie.
G
Gedempte kostendekkende premie De gedempte premie wordt berekend door de rente of het rendement te baseren op een voortschrijdend gemiddelde uit het verleden of het rendement op een verwachting voor de toekomst. Het pensioenfonds heeft voor dit laatste gekozen.
Grondstoffen Grondstoffen en goederen waarvan de prijs in hoge mate wordt bepaald door de actuele vraag en aanbod. Voorbeelden zijn olie, graan en metalen.
H
Haalbaarheidstoets De wettelijk voorgeschreven periodiek door het pensioenfonds uit te voeren haalbaarheidstoets geeft inzicht in de samenhang tussen de financiële opzet, het verwachte pensioenresultaat en de risico’s die daarbij gelden. Bij aanvang per 1 januari 2015 dienen pensioenfondsen voor de aanvaarding en naar de toekomst af te leggen verantwoording een aantal ondergrenzen van het verwacht pensioenresultaat en maximaal toegestane afwijking vast te stellen (aanvangshaalbaarheidstoets).
Hedgefondsen Fondsen waarbij gebruik wordt gemaakt van een brede selectie van beleggingsstrategieën en beleggingsinstrumenten om onder alle (markt-)omstandigheden een positief (absoluut) rendement te halen.
Herstelplan In het geval dat de dekkingsgraad van het pensioenfonds lager is dan de vereiste dekkingsgraad dient het pensioenfonds een herstelplan op te stellen. In dit plan zijn maatregelen opgenomen waardoor het pensioenfonds binnen de wettelijke kaders kan herstellen.
High yield Obligaties met een kredietwaardigheid lager dan BBB.
121
I
Indexatie Zie toeslagverlening.
Individueel Pensioensparen (IPS) Regeling voor deelnemers om naast het reguliere pensioen te beleggen voor aanvullend pensioen. Deelnemers kunnen vrijwillig deelnemen aan deze regeling.
Inflatie gerelateerde obligaties Bij deze leningen wordt de hoogte van de coupon gekoppeld aan de hoogte van de inflatie. Meestal gaat een hogere inflatie gepaard met stijgende rentes. Een “normale” obligatie zal dan in koers dalen. Bij dit soort leningen zal echter door de stijgende inflatie, de coupon mee stijgen waardoor een rentestijging (als die veroorzaakt wordt door een stijging van de inflatie) nauwelijks invloed heeft op de waarde van de obligatie.
ISDA/CSA overeenkomst Een ISDA overeenkomst is een standaard contract dat OTC-transacties (transacties die niet via de beurs verlopen, maar die direct tussen twee partijen afgesloten worden) tussen institutionele financiële partijen mogelijk maakt. CSA is een bijlage bij het ISDA-contract waarin partijen afspraken maken over het wederzijds te leveren en te accepteren onderpand.
K
Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het pensioenfonds in rekening brengt. De kostendekkende premie bestaat uit de actuarieel benodigde premie voor de pensioenverplichtingen, een opslag die nodig is voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen, een opslag voor uitvoeringskosten van het pensioenfonds en de premie die actuarieel benodigd is voor de voorwaardelijke onderdelen van de regeling.
Kritische dekkingsgraad De dekkingsgraad, van waaruit het pensioenfonds nog net kan herstellen om binnen 10 jaar op het vereist eigen vermogen uit te komen zonder aanvullende vermogensdotaties.
L
Life Cycle
M
Marktwaarde
Ten behoeve van de beschikbare-premieregeling en/of de regeling individueel pensioensparen kan worden belegd in de Life Cycle. Het principe van Life Cyle-beleggen is dat er wordt belegd in een risicoprofiel waarbij de samenstelling van de beleggingsmix is afgestemd op het aantal jaren tot aan de pensioendatum.
De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn.
Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling.
Multi manager principe Het selecteren van externe vermogensbeheerders op een gestructureerde en gedisciplineerde wijze op basis van beleggingsstijl, deskundigheid en capaciteiten. Deze aanpak zorgt voor een spreiding van beleggingsstijlen van meerdere eersteklas vermogensbeheerders wereldwijd. De kans op stabiele bovengemiddelde rendementen is hierdoor groter.
O
Opkomende markten Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en OostEuropa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika.
Overige beleggingen Beleggingen anders dan de voor een pensioenfonds meer traditionele beleggingen zoals aandelen en vastrentende waarden. Onder overige beleggingen vallen de categorieën grondstoffen en hedgefondsen.
122
P
Pensioenaanspraak Een recht op toekomstige pensioenuitkeringen. De aanspraak op pensioen wordt onderscheiden van het ingegane pensioen.
Pensioenfederatie In de Pensioenfederatie zijn drie instellingen gefuseerd: de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF) en de Unie van Beroepspensioenfondsen (UvB). De Pensioenfederatie vertegenwoordigt via deze koepels de aangesloten pensioenfondsen.
Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. De pensioengrondslag wordt berekend door het pensioengevend jaarsalaris te verminderen met de franchise.
Pensioenrecht Een recht op ingegane pensioenuitkeringen.
Pensioenresultaat Het pensioenresultaat is tot 1 januari 2015 gedefinieerd als het (cumulatieve) niveau van de (toekomstige) pensioenuitkeringen na een bepaalde periode, afgezet tegen de (cumulatieve) hoogte van de (toekomstige) pensioenuitkeringen indien die gehele periode sprake zou zijn geweest van indexatie volgens de prijsinflatie. Het pensioenresultaat vergelijkt het nominale pensioen plus indexatie met het nominale pensioen plus prijsinflatie en geeft in feite de koopkracht van het pensioen weer. Pensioenresultaat = (1 + Cumulatieve indexatie) / (1 + Cumulatieve prijsinflatie) Voorbeeld Het pensioen bij aanvang is 100. Stel dat de prijzen over een periode van 15 jaar met 50% zijn gestegen, indien de toeslagverlening in dezelfde periode in totaal 25% heeft bedragen, bedraagt het pensioenresultaat 1,25/1,50 = 83,33%.
Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid.
R
Raad van toezicht In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het intern toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een raad van toezicht die het functioneren van het Bestuur toetst en jaarlijks daarover aan het Bestuur rapporteert.
Renterisico Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. Op balansdatum is de duration van de beleggingen aanzienlijk korter dan de duration van de verplichtingen. Er is daarom sprake van een zogenaamde ‘duration-mismatch’. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur), waardoor de dekkingsgraad zal stijgen. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt.
(Rente)swap Ruil van rendement op een vastgestelde lange rente tegen een variabele korte rente gedurende een vastgestelde looptijd.
(Rente)swaption Een (rente)swaption is een optie op een renteswap. Een (rente)swaption kan worden vergeleken met een verzekering tegen rentedalingen. Het belangrijkste nadeel is de premie die voor dit instrument moet worden betaald.
Rentetermijnstructuur (RTS) Maandelijks door DNB gepubliceerde marktrente met een looptijd van 1 tot 60 jaar, waarmee de toekomstige kasstromen van de pensioenverplichtingen worden verdisconteerd.
123
Reservetekort De Pensioenwet en het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen spreken van een reservetekort als de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico’s, ook nog de vereiste reserve beleggingsrisico’s, de reserve voorgenomen pensioenaanpassing en eventuele andere reserves te dekken.
Risicomanagement Naar aanleiding van de negatieve marktontwikkelingen en de invloed daarvan op de dekkingsgraad heeft het pensioenfonds het afgelopen jaar extra aandacht besteed aan het risicomanagement van de beleggingsportefeuille. Op basis hiervan is het beleggingsbeleid verder aangescherpt. De doelstelling van het gewijzigde beleggingsbeleid is het beschermen van de dekkingsgraad tegen extreme risico’s. Hierbij is er nadruk gelegd op de twee grootste risico’s voor de dekkingsgraad: het risico van dalende aandelenkoersen en het risico van een verder dalende rente. Daarnaast blijft het pensioenfonds toch deels profiteren van een eventueel oplopende rente en stijgende aandelenkoersen.
Risicopremie Dit is de premie voor risicodekking.
S
SBR Als een werknemer wordt ontslagen met toepassing van de ‘financiële regeling overcompleet 55 plus’ van de SBR-regeling, dan wordt de pensioenopbouw voor de helft voortgezet. Over de periode waarover de ontslagen werknemer ook in aanmerking komt voor een zogenoemde FVP-bijdrage vindt volledige opbouw plaats.
Securities lending Security lending is het uitlenen van aandelen en obligaties voor een vastgestelde periode aan derden in ruil voor een geldelijke vergoeding. Doordat het economische eigendom bij de uitlener blijft, wordt er geen koersrisico gelopen.
Spread Het renteverschil tussen bedrijfsobligaties en staatsobligaties.
Stichtingskapitaal en reserves Zie eigen vermogen.
Swap Een swap is een derivaat waarbij een partij een bepaalde kasstroom of risico wisselt tegen dat van een andere partij. Deze twee componenten worden ook wel de 'legs' van de transactie genoemd. Swaps zijn derivaten, dat wil zeggen dat ze afgeleide producten zijn.
T
Technische voorziening (voorziening pensioenverplichtingen) Technische voorzieningen worden gevormd om alle uit de pensioenregeling of andere overeenkomsten voortvloeiende pensioenverplichtingen te kunnen nakomen.
Toekomst bestendig indexeren (TBI) De grens voor Toekomst Bestendig Indexeren (TBI) is de grens waarop het pensioenfonds op basis van toekomstbestendige toeslagverlening de volledige toeslag kan toekennen. Deze grens wordt jaarlijks bepaald en is afhankelijk van de rentestand van dat moment. Toeslagverlening (indexatie) Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het pensioenfonds neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van de pensioenaanspraken. De toeslagverlening bij het pensioenfonds is voorwaardelijk. Er wordt slechts toeslag verleend voor zover de middelen van het pensioenfonds dit toelaten.
U
Uitvoeringsovereenkomst De overeenkomst tussen een werkgever en een pensioenfonds over de uitvoering van één of meer pensioenregelingen.
Ultimate Forward Rate (UFR) De UFR is een risicovrije rekenrente voor langjarige contracten, waarin wegens de lange looptijd onvoldoende handel plaatsvindt. Bij looptijden langer dan 20 jaar wordt de langstertermijnrente vastgesteld richting een, in juli 2015 gewijzigd, convergentiepunt van 3,2%.
124
V
Valutarisico Door wisselkoersveranderingen loopt het pensioenfonds het risico dat beleggingen minder waard worden. Om dit risico te beperken dekt het pensioenfonds gedeeltelijk de valuta’s af.
De beleggingen in vastrentende waarden luiden hoofdzakelijk in euro (of dat de valutarisico’s voor het grootste gedeelte worden afgedekt). Voor emerging market debt kan maximaal 20% belegd worden in lokale valuta. De inflatie gerelateerde obligaties zijn in euro’s belegd. Binnen de categorie aandelen is het valutarisico als volgt afgedekt: tot 1 december 2015 werd het valutarisico op basis van de benchmarkgewichten van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen met valutatermijncontracten afgedekt naar euro. vanaf 1 december 2015 is de operationele valuta afdekking verlaagd. 50% van de benchmarkgewichten van de Amerikaanse dollar, het Britse pond en de Japanse yen wordt met valutatermijncontracten afgedekt naar euro. Binnen de TKPI vastgoed beleggingsfondsen worden de beleggingen die niet de euro als rapportagevaluta hebben afgedekt naar euro. Binnen de discretionaire onroerend goed beleggingen zal per investering besloten worden of het valutarisico afgedekt wordt. Bij grondstoffen worden de valutarisico’s afgedekt.
Er is geen sprake van valutarisico bij de aandelenopties omdat de valuta’s van de onderliggende aandelenportefeuille wordt afgedekt (‘quanto’ opties).
Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het Bestuur periodiek verantwoording aflegt.
Verbonden personen Alle leden van de organen van het pensioenfonds en andere personen die werkzaamheden voor het pensioenfonds verrichten, onafhankelijk van de duur waarvoor of de juridische basis waarop zij werkzaam zijn.
Vereist eigen vermogen Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels.
Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een Visitatiecommissie die tenminste één keer in de drie jaar - of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het Bestuur toetst. De Visitatiecommissie wordt aangesteld door het Bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen.
Voorwaardelijk pensioen Een extra voorwaardelijk pensioen over dienstjaren uit het verleden als gevolg van een lagere pensioenopbouw dan mogelijk is volgens de fiscale regelgeving.
W
Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht.
WIA Dit is de afkorting voor de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen.
125
Colofon Uitgegeven door Stichting Pensioenfonds PostNL Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM GRONINGEN Bezoekadres: Europaweg 27, Groningen Telefoon Fax internet emailadres
(050) 582 19 90 (050) 313 82 01 www.pensioenpostnl.nl
[email protected]
Realisatie TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM GRONINGEN
126