INVLOED VAN SOCIAAL KAPITAAL OP HET SUCCES VAN MIDDEN- EN KLEINBEDRIJVEN Master Thesis Sociologie – Vraagstukken van Beleid en Organisatie
ABSTRACT Een onderzoek naar de invloed van sociaal kapitaal op het succes van midden- en kleinbedrijven voor opdrachtgever IJsselvliet Organisatieadviseurs
Annemieke Kool - 3933857 30 – 06 -2014
Woord vooraf Voor u ligt mijn scriptie over de invloed van sociaal kapitaal op het succes van midden- en kleinbedrijven. Deze scriptie heb ik geschreven ter afronding van mijn Master ‘Vraagstukken van Beleid en Organisatie’ aan de Universiteit van Utrecht. Ik heb vijf maanden aan deze scriptie gewerkt, waarin ik veel heb mogen leren. Ik ben blij met het eindresultaat en wil hiervoor een aantal mensen bedanken: Allereerst wil ik mijn scriptiebegeleider Rense Corten bedanken. Dankzij zijn feedback was het voor mij mogelijk om een mooi eindproduct af te leveren. Ook de inzichten die hij mij heeft gegeven op het gebied van onderzoek waren zeer nuttig. Deze scriptie is uitgevoerd in opdracht van IJsselvliet Organisatieadviseurs te Zwolle. Ik heb hier met veel plezier mogen werken aan mijn scriptie. Ik wil hiervoor mijn collega’s, met in het bijzonder Hidde van der Wal, hartelijk bedanken voor het in mij gestelde vertrouwen. Daarnaast wil ik Beate Völker en Veronique Schutjens bedanken voor de beschikbaarstelling van de dataset SSNE. Door het gebruik van deze dataset is de kwaliteit deze scriptie behoorlijk verhoogd en heb ik mooie analyses kunnen doen. Veronique Schutjens wil ik tevens bedanken voor het meekijken in mijn scriptieproces. Zij gaf hierbij de nodige feedback, welke bijzonder nuttig was. Tijdens het onderzoek heb ik tevens verschillende interviews afgenomen met experts en eigenaren/managers/directeuren van midden- en kleinbedrijven. Ondanks hun drukke agenda vonden zij tijd om met mij om tafel te gaan, ik wil hen daar hartelijk voor danken!
Dan rest mij alleen nog te zeggen: Veel leesplezier! Annemieke Kool – 30 juni 2014
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
2
Abstract This research paper examines the relationship between social capital and firm success. In this paper, social capital is determined as the resources that are available in the social network of the entrepreneur. These resources play an important role in the startup of the company, as well as in the crucial years after the startup. Firm success is defined as the profit and turnover of the firm. Based on the resource-based perspective and the social capital theory, the hypothesis is that social capital has a positive effect on firm success. According to Granovetter ‘s (1973) theory on weak ties, it was also hypothesized that weak ties have a positive effect on firm success. The role of strong ties are also included in this study. Strong ties are typified as ties that bring trust, reciprocity and reliability into the relationship. It is hypothesized that strong ties have a positive effect on firm success. Both ties have different mechanisms to explain the effect on firm success, this study will explain which kind of tie will matter. To confirm or disprove the hypotheses, data from the Survey of the Social Networks of Entrepreneurs (SSNE) 2008 was used. This data was collected in the Netherlands and includes 385 respondents. These respondents are only entrepreneurs of medium and small businesses. To understand further mechanisms on social capital and firm success, eight interviews were held with entrepreneurs. Four interviews were held with experts in the field. It is found in this study that social capital had a positive effect on firm success. The effect size is small. Weak ties do not play a role in firm success, whereas strong ties do seem to matter. From the quantitative analyses it is found that business sector, price passion, dominance and social entrepreneur skills have an influence on the effect of social capital.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
3
Inhoud Woord vooraf..........................................................................................................................................2 Abstract....................................................................................................................................................3
1. Achtergrond 1.1 Midden- en kleinbedrijven.....................................................................................................6 1.2 De invloed van sociaal kapitaal op midden- en kleinbedrijven.............................................7 1.3 Middenbedrijf uitgelicht: IJsselvliet organisatieadviseurs....................................................8 1.4 Onderzoeksvraag...................................................................................................................8 1.5 Leeswijzer..............................................................................................................................9
2. Theoretisch kader 2.1 Succes van midden- en kleinbedrijven................................................................................10 2.1.1
Financiële kenmerken......................................................................................10
2.1.2
Marketing kenmerken......................................................................................11
2.1.3
Human resource kenmerken.............................................................................11
2.2 Hoe heeft sociaal kapitaal invloed op het succes van midden- en kleinbedrijven?.............12 2.2.1 Sociaal kapitaal....................................................................................................12 2.2.2 Aspecten van sociaal kapitaal..............................................................................13 2.2.3 Sociaal kapitaal en midden- en kleinbedrijven....................................................15 2.2.4 Typering netwerk midden- en kleinbedrijven......................................................16 2.2.5 Relatie sociaal kapitaal en succes midden- en kleinbedrijven.............................17 2.3 Conceptueel model..............................................................................................................20
3. Data en methode 3.1 De dataverzameling.............................................................................................................21 3.1.1 De data van de SSNE 2008..................................................................................21 3.1.2 De data van de kwalitatieve interviews................................................................21 3.2 Afhankelijke variabele.........................................................................................................22 3.2.1 Bedrijfssucces van midden- en kleinbedrijven....................................................22 3.3 Onafhankelijke variabele.....................................................................................................23 3.3.1 Sociaal kapitaal....................................................................................................23 3.3.2 Sterke en zwakke banden.....................................................................................24 3.4 Controlevariabelen...............................................................................................................24 ANNEMIEKE KOOL - 3933857
4
Bedrijfsaspecten 3.4.1 Leeftijd bedrijf ....................................................................................................24 3.4.2 Bedrijfsgrootte.....................................................................................................24 Ondernemersaspecten 3.4.3 Opleidingsniveau.................................................................................................25 3.4.4 Intensiviteit ondernemerschap.............................................................................25 3.4.5 Familie en/of vrienden zijn ondernemer..............................................................25 3.5 Overige variabelen...............................................................................................................25 3.5.1 Hulpbronnen.........................................................................................................26 3.5.2 Sectoren................................................................................................................26 3.6 Verwijdering van respondenten...........................................................................................26 3.7 Multicollineariteit................................................................................................................27 3.8 Methode van analyse...........................................................................................................28 3.9 Beschrijvende statistieken variabelen..................................................................................28
4. Resultaten.................................................................................................................................30
5. Conclusie en discussie 5.1 Korte samenvatting en centrale vraag..................................................................................38 5.2 Sociaal kapitaal en bedrijfssucces midden- en kleinbedrijven............................................38 5.3 Antwoord op de hoofdvraag................................................................................................40 5.4 Discussie en vervolgonderzoek...........................................................................................40
6. Beleidsaanbevelingen 6.1 Beleidsaanbevelingen algemeen..........................................................................................42 6.2 Beleidsaanbevelingen IJsselvliet organisatieadviseurs.......................................................42
Literatuur..............................................................................................................................................45 7. Bijlagen 7.1 Respondenten.......................................................................................................................51 7.2 Resultaten kwalitatief onderzoek.........................................................................................52 7.3 Samenvatting gesprek Marijke van der Veen (KvK) & Marcel Klein (AWT)...................53
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
5
1. Achtergrond De Nederlandse economie bestaat voornamelijk uit midden- en kleinbedrijven (MKB). Slechts één procent van alle bedrijven in Nederland kan aangemerkt worden als een grootbedrijf. Hiermee hebben de MKB een belangrijke rol in de Nederlandse samenleving: Ze zijn samen goed voor zestig procent van het bruto binnenlands product (bbp) en daarbij realiseren ze zeventig procent van de werkplekken in Nederland (Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, 2014). Het MKB is tevens een groeiende sector. Uit recent onderzoek (Bangma, Bruins & Snel, 2011) blijkt dat in de periode van 2011 tot 2015 de bruto toegevoegde waarde van het MKB jaarlijks met gemiddeld 1,75% toeneemt. Naast de bruto toegevoegde waarde neemt ook de werkgelegenheid toe in het MKB, naar verwachting met 0,5% per jaar tot 2015 (Bangma, Bruins, Snel, 2011). Momenteel worden zes van de tien banen vervuld in het MKB (Hoevenagel, 2004). 1.1 Midden- en kleinbedrijven Midden- en kleinbedrijven worden geïndiceerd door het totaal aantal medewerkers en de omzet of het balanstotaal. De Europese commissie (2006) stelt de volgende randvoorwaarden van een midden – en/of kleinbedrijf: Voor middenbedrijven wordt een werknemersaantal van maximaal 250 gehanteerd, met een maximale omzet van vijftig miljoen euro of een balanstotaal van 43 miljoen euro. Voor kleinbedrijven wordt een werknemersaantal van maximaal vijftig gehanteerd, met een maximale omzet van tien miljoen euro of een balanstotaal van tien miljoen euro (Europese Commissie, 2006). In 2011 bestonden er, naar schatting, 775.100 actieve ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf in Nederland (EIM, 2011). Midden- en kleinbedrijven kenmerken zich door hun bedrijfsomgeving, verdeling van de bedrijfstaken, hun korte termijnoriëntatie, kerntaken en de beweging die een MKB onderneming laat zien (Jonkers, Bertens, Hoevenagel & van den Dool, 2001). De bedrijfsomgeving is voornamelijk lokaal georiënteerd. Klanten, leveranciers en werknemers komen veelal uit dezelfde regio (Bangma & Peeters, 2003). Daarnaast is het overgrote deel van de MKB ondernemingen in handen van één of meerdere families, waardoor eigenaar- en leiderschapsstructuren verweven zijn. Ook worden middenen kleinbedrijven gekenmerkt door hun afzetstructuur; zij zijn voornamelijk gericht op de binnenlandse markt (Hoevenagel, 2004). Doordat het MKB een belangrijke rol speelt binnen de Nederlandse samenleving is het uitermate interessant om deze doelgroep mee te nemen in dit onderzoek. Tevens speelt het onderzoek in op nieuwe economische ontwikkelingen. Sociale waarden maken in toenemende mate deel uit van het economisch handelen. Verantwoord ondernemen is hierin een kernbegrip (Spaas, 2012).
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
6
1.2 De invloed van sociaal kapitaal op midden- en kleinbedrijven Het bezitten van een meer of minder geïnstutionaliseerd netwerk waar potentiële hulpbronnen uit voortvloeien, kan worden aangeduid als sociaal kapitaal (Bourdieu, 1986). Sociaal kapitaal is een verbinding tussen individuen waaruit normen van wederkerigheid en betrouwbaarheid voortkomen (Putnam, 1993). Netwerkgrootte is een aspect van het netwerk wat in dit onderzoek wordt meegenomen. Men zou kunnen stellen dat hoe groter het netwerk is wat een individu bezit, des te meer hulpbronnen hij of zij hieruit kan mobiliseren (Manuel, Stam & Hulsink, 2004). Naast netwerkgrootte wordt er nog een typering van het netwerk meegenomen in dit onderzoek: de sterkte van de banden binnen het netwerk. De sterkte van een band wordt bepaald door een combinatie van tijdsduur, emotionele gehechtheid, reciprociteitshandelingen en de intimiteit waar de relatie door gekenmerkt wordt (Granovetter, 1973). Sterke banden worden gekenmerkt door een hoge mate van aanwezigheid van deze aspecten. Zij hebben als voordeel dat er veel vertrouwen is in de relatie. Hierdoor kan er gedetailleerde en impliciete kennis gedeeld worden en het probleemoplossend vermogend wordt voor beide partijen versterkt (Manuel, Stam & Hulsink, 2004). Zwakke banden zijn relaties die gekenmerkt worden door een lagere mate van de aspecten tijdsduur, emotionele gehechtheid, reciprociteitshandelingen en intimiteit. Zwakke banden zijn voornamelijk interessant, omdat het verschillende segmenten van het sociale netwerk met elkaar in verbinding brengt. Door deze verbindingen komt men in aanraking met verschillende informatiebronnen waardoor nieuwe informatie in grotere mate voor handen is (Manuel, Stam & Hulsink, 2004; Putnam, 2000). Daarnaast kan er gesteld worden dat zwakke banden veelal heterogeen van aard zijn en dat sterke banden over het algemeen meer homogeen zijn (Putnam, 2000). Binnen dit onderzoek zal er gericht gekeken worden naar de hulpbronnen die uit het sociale netwerk gemobiliseerd worden en in hoeverre deze bedrijfssucces verklaren. In zijn algemeenheid kan het succes van een bedrijf worden gezien als de realisering van bedrijfsdoelstellingen (Otterloo, 1999; Simon, 2009). Gezien het feit dat de MKB ondernemingen in dit onderzoek uitsluitend actief zijn in de profit sector, hebben zij een duidelijk winstoogmerk. Hierdoor bouwen zij economische zelfstandigheid op, wat ook gerelateerd is aan hun bestaansrecht (Otterloo, 1999; Leget, 1997). Om deze reden wordt bedrijfssucces in dit onderzoek gedefinieerd als de winst en omzet die een onderneming in een bepaalde tijdsperiode heeft behaald (Otterloo, 1999; Leget, 1997). Daarbij wordt er in verschillende onderzoeken gekozen voor de financiële kenmerken als definitie van succes (Schutjens & Wever, 2000; Sleutjes, 2012; Greve & Salaff, 2003). Sociaal kapitaal en ondernemerschap is al verschillende malen met elkaar in verband gebracht. Een belangrijk aspect van ondernemerschap is dat het een sociale activiteit is die ingebed is in de politieke, economische, culturele en sociale context. Er wordt van ondernemers geëist om actief deel te nemen aan sociale activiteiten en sociale interacties om hulpbronnen te verkrijgen (Brüderl & Preisendörfer, 1998). Actieve deelname aan netwerkactiviteiten kan ondernemerschap stimuleren ANNEMIEKE KOOL - 3933857
7
(Putnam, 1993). Deze redenatie is gebouwd op de informatie-uitwisseling die plaats vind in netwerken en die van grote waarde kunnen zijn voor een bedrijf (Putnam, 1993). Daarnaast worden prikkels van opportunisme verminderd wanneer economische en politieke onderhandelingen zijn ingebed in een netwerk van sociale interactie (Putnam, 1995). Door sociaal kapitaal wordt coördinatie en samenwerking tussen bedrijven vergemakkelijkt en nemen transactiekosten af (Williamson, 1979; Lin, 2006). Ondernemers met een grotere beschikking over sociaal kapitaal blijken een hoger startkapitaal te hebben. Daarnaast blijken teamstarters succesvoller te zijn dan solostarters, doordat zij gezamenlijk een groter netwerk hebben (Brummelkamp & Timmermans, 2013). Naamsbekendheid wordt voornamelijk bereikt door netwerken (Manuel, Stam & Hulsink, 2004). Onderzoek naar de meerwaarde van sociaal kapitaal op ondernemerschap is nog steeds volop in ontwikkeling. In maart 2014 bracht de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) een advies uit (AWT, 2014) naar effectieve ecosystemen voor ambitieuze ondernemers. In dit advies wordt duidelijk gemaakt dat innovatie- en groeivermogen voor bedrijven wordt bepaald door verschillende interne- en externe factoren. Deze interne- en externe factoren bestaan uit verschillende aspecten. Om deze aspecten succesvol in te zetten is een goed netwerk van een onderneming noodzakelijk. In het gesprek met Marijke van der Veen, Kamer van Koophandel (KvK), en Marcel Klein, Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT), werd zelfs gesteld dat sociaal kapitaal als een randvoorwaarde gezien kan worden voor het succes van bedrijven. Beiden zijn betrokken geweest bij het tot stand komen van het rapport ‘Briljante Bedrijven’ (AWT, 2014). In bijlage 7.3 is een samenvatting opgenomen van dit gesprek. 1.3 Middenbedrijf uitgelicht: IJsselvliet Organisatieadviseurs IJsselvliet organisatieadviseurs is de opdrachtgever van deze scriptie. IJsselvliet organisatieadviseurs is gevestigd in Zwolle en bediend de regio Zwolle met verschillende organisatievraagstukken. De organisatie kent momenteel 18 medewerkers. Het motto van IJsselvliet is ‘verantwoorde groei door verbinding’ waarin zij zich richten op innovatie door kennisdeling. Zoals hierboven al beschreven heeft sociaal kapitaal een grote invloed op kennisdeling. Dit onderzoek is voor IJsselvliet relevant omdat het bijdraagt aan nieuwe kennisvorming over de invloed van sociaal kapitaal op het succes van midden- en kleinbedrijven. Daarnaast worden er algemene beleidsaanbevelingen en specifieke beleidsaanbevelingen aan IJsselvliet gedaan die zij kunnen inzetten in hun adviesvorming en eigen bedrijfsvoering. 1.4 Onderzoeksvraag Sociaal kapitaal is al in meerdere contexten onderzocht. Zo is er gekeken naar de invloed van sociaal kapitaal op carrièresucces (Seibert, Kraimer & Liden, 2001), invloed van sociaal kapitaal op inkomensongelijkheid (Knack & Keefer, 1997) en de invloed van sociaal kapitaal op de politieke participatie van etnische minderheden (Fennema, Tillie, Van Heelsum, Berger & Wolff, 2000). Tevens ANNEMIEKE KOOL - 3933857
8
is er reeds onderzoek gedaan naar de effecten van sociaal kapitaal op ondernemerschap. Sociaal kapitaal blijkt een positieve invloed te hebben op de eerste cruciale jaren na het opstarten van een onderneming (Sleutjes, Van Oort & Schutjens, 2008). Voor kleine en jonge ondernemingen is sociaal kapitaal vooral een toegevoegde waarde in het realiseren van bedrijfssucces (Sleutjes, 2012). Dit onderzoek onderscheidt zich van bovenstaande onderzoeken omdat het als doelstelling heeft om beleidsaanbevelingen voor de opdrachtgever te genereren. Het onderzoek zal bovendien mechanismen achter de relatie sociaal kapitaal en bedrijfssucces trachten te verklaren. Het onderzoek kan niet exploratief worden genoemd, maar bouwt voort op bestaande theorieën en onderzoeksuitkomsten. Het is dus een sociaal-wetenschappelijk onderzoek met een adviserende kant. Daarnaast heeft het onderzoek betrekking op één van de hoofdvragen van de sociologie: ongelijkheid. Hoe kan het dat sommige ondernemers succesvoller zijn dan anderen en waar kan dit door worden verklaard? Een belangrijk onderwerp in ondernemerschapsonderzoek is waarom, wanneer en hoe sommige ondernemers kansen zien en deze ook succesvol benutten en andere ondernemers niet (Shane & Venkatamaran, 2000). De centrale vraag in dit onderzoek luidt als volgt: In hoeverre is sociaal kapitaal van belang voor het succes van midden- en kleinbedrijven? Om deze centrale vraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld: 1. Wat is de invloed van sociaal kapitaal op het succes van midden- en kleinbedrijven? 2. Welke aspecten van sociaal kapitaal hebben invloed op het succes van midden- en kleinbedrijven en via welke mechanismen werkt dit? 3. Hoe kan de ondernemer sociaal kapitaal succesvol inzetten in zijn onderneming en waar moet hij of zij zich dan op richten? Het doel van dit onderzoek is het doen van aanbevelingen aan de opdrachtgever IJsselvliet organisatieadviseurs omtrent de invloed van sociaal kapitaal op het succes van midden- en kleinbedrijven. Dit doel wordt bereikt door het uitvoeren van zowel een kwantitatieve als kwalitatieve analyse en een gedegen literatuuronderzoek. 1.5 Leeswijzer Hoofstuk twee bevat allereerst het theoretisch kader. In dit hoofdstuk zal de relatie tussen sociaal kapitaal en bedrijfssucces van midden- en kleinbedrijven verder worden beschreven. Voortvloeiend uit deze beschrijving worden hypothesen afgeleid. In hoofdstuk drie zal er vervolgens ingegaan worden op de manier waarop de hypothesen worden getoetst. Hoofdstuk vier geeft een beschrijving van de resultaten, waarna in hoofdstuk vijf de belangrijkste conclusies worden vermeld. In hoofdstuk zes worden er beleidsaanbevelingen gedaan, zowel op algemeen niveau als op het niveau van IJsselvliet organisatieadviseurs. ANNEMIEKE KOOL - 3933857
9
2. Theoretisch kader In dit hoofdstuk zullen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen nader uiteengezet worden. Er zal een precieze definiëring volgen van elke variabele, zoals gebruikt in dit onderzoek. Verder wordt er in dit hoofdstuk onderzocht welke mogelijke invloed sociaal kapitaal kan hebben op het succes van midden- en kleinbedrijven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met hypothesen. 2.1 Succes van midden- en kleinbedrijven Succes is een begrip wat verschillende fundamentele vragen oproept. Wat telt als succes en wie bepaalt dit? Hoe definiëren we de verschillende dimensies van succes en wat zijn de verschillende pijlers van evaluatie om succes te kunnen meten (Carter, Klein & Day, 1995)? Succes op bedrijfsniveau kan op verschillende manier worden geïnterpreteerd en gemeten. Dit is onder andere afhankelijk van de doelstelling en de sector waarin het bedrijf opereert. In het algemeen kan men stellen dat bedrijven en organisaties succesvol zijn wanneer zij hun doelstellingen realiseren (Otterloo, 1999). Simon (2009) stelt dat succes de algemene tevredenheid van het bedrijf is over de gezette stappen richting de doelstelling van het bedrijf en de bedrijfsresultaten. Om deze bedrijfsdoelstellingen te behalen komen Merchant & Stede (2007) met het begrip ‘in controle’. Wanneer bedrijven hun doelstellingen willen behalen, en daarbij succesvol willen zijn, zullen zij in controle moeten zijn. Dit betekent dat er binnen bedrijven en organisaties een goed management aanwezig is die controle heeft, ook wanneer er onverwachte en onaangename verassingen optreden. Er zijn drie systemen die deze controle mogelijk maken, namelijk: Een systeem wat prestaties meet, een systeem wat beloont en straft en een systeem wat beslissingsrechten controleert (Zimmerman, 2011). Door deze drie systemen te implementeren in een organisatie kan er ‘controle’ worden gevoerd op bedrijfsprestaties en daarmee op bedrijfssucces. Door deze vorm van bedrijfsvoering wordt het bestaansrecht van het bedrijf meer gegarandeerd en bedrijfscontinuïteit bevorderd. Op deze manier kan er tevens gesteld worden dat bedrijven en organisaties succesvol zijn wanneer zij een langere levensduur hebben. Dit onderzoek richt zich op midden- en kleinbedrijven in de profit sector. Om deze reden wordt er veel waarde gehecht aan de financiële output van bedrijven. Winst is één van de belangrijkste doelstellingen van deze profit bedrijven. Hiermee garanderen ze hun bestaansrecht en bouwen ze economische zelfstandigheid op (Otterloo,1999; Leget, 1997). Hieronder worden drie verschillende determinanten van bedrijfssucces beschreven. 2.1.1 Financïële kenmerken Een eerste manier om het succes van bedrijven te definiëren is door middel van het economisch kapitaal. Dit richt zich op de winst en de omzet die een bedrijf in een bepaalde tijdsperiode heeft ANNEMIEKE KOOL - 3933857
10
behaald (Koomen, 2006; Manuel, Stam & Hulsink, 2004). Wanneer deze cijfers een stijgende trend laten zien, kan er gesteld worden dat een bedrijf succesvol is. Echter, een stijgende trend van de winst en omzet hoeft niet altijd direct verbonden te zijn met succes. Met het oog op de economische crisis in 2007/2008 waren bedrijven immers ook succesvol wanneer de winst en omzet constant bleef en bedrijven het hoofd boven water hielden. Vooral voor midden- en kleinbedrijven was de economische crisis een lastige tijd omdat zij ten opzichte van grootbedrijven minder kapitaalintensiteit bezitten, een lagere solvabiliteitspositie innemen en een hogere rentabiliteit hebben (zowel van eigen als totaal vermogen). De financiële kenmerken van een bedrijf kunnen hiermee dus ook in verband worden gebracht met de continuïteit van een bedrijf; het genereren van winst en omzet leidt tot een langer bestaansrecht van een bedrijf of organisatie (Verhoeven & Smit, 2011).
2.1.2 Marketing kenmerken Er kan gesteld worden dat bedrijven die vaak en snel worden gevonden door (potentiële) klanten succesvol zijn (Logman, 2011). Marketing is hierin een sleutelwoord. Marketing wordt gedefinieerd als “een set van processen voor het creëren, communiceren en leveren van waarde aan klanten en voor het beheren van klantrelaties op een manier die de organisatie en haar stakeholders ten goede komen” (Logman, 2011, p. 7). Marketing is belangrijk voor de opbouw van een bepaald imago van het bedrijf en voor de toestroom van nieuwe en het behoud van vaste klanten. Een belangrijk doel van marketing is nieuwe klanten werven, vaste klanten behouden en transacties uitbreiden (Kotler & Armstrong, 2009). Bedrijven die er in slagen deze marketing succesvol in te zetten zullen daarmee dus succesvoller zijn. De winst en omzet nemen toe, evenals het klantenbestand en de naamsbekendheid van het bedrijf (Kotler & Armstrong, 2009).
2.1.3 Human resource kenmerken In een onderzoek van Pinto & Prescott (1988) wordt gesteld dat de personeelsfactor de belangrijkste factor is voor het verklaren van bedrijfssucces. Dit is een statige conclusie, de auteurs geven zelf al te kennen dat de validiteit van de variabele personeelsfactor wellicht verbeterd kan worden voor meer generaliserende conclusies. Toch is er steeds meer interesse in de rol van medewerkers voor het ontstaan van organisatiesucces (Boxall & Purcell, 2003). De interesse naar onderzoeken op medewerkerstevredenheid lijken toe te nemen (Way, Sturman & Raab, 2010). Dit kan verklaard worden doordat de human resource kenmerken van een onderneming bepalend zijn voor het succes van een bedrijf. Werknemerstevredenheid stimuleert betrokkenheid bij de organisatie en de output van werknemers (Judge, Thoresen, Bono & Patton, 2001). Een succesvolle organisatie kan dus tevens gedefinieerd worden door de personeelskenmerken in kaart te brengen.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
11
Hoewel het bedrijfssucces op meerder dimensies bepaald kan worden zal er in dit onderzoek puur gekeken worden naar de financiële kenmerken. Hier is voor gekozen omdat financiële kenmerken duidelijk meetbaar zijn waardoor analyses uiteindelijk meer betrouwbaar zullen zijn (Barkham, Gudgin, Hart & Hanvey, 1996). Daarbij richt het onderzoek zich op bedrijven in de profit sector, waar winst en omzet belangrijke doelstellingen zijn. Midden- en kleinbedrijven worden gestart door zelfstandige ondernemers waardoor het belang van winst en omzet nog belangrijker wordt. Zij moeten met hun onderneming een boterham kunnen verdienen, een belangrijke drijfveer om een onderneming te beginnen is daarmee logischerwijs om winst te maken (Walker & Brown, 2004).
2.2 Hoe heeft sociaal kapitaal invloed op het succes van midden- en kleinbedrijven? Sociaal kapitaal is een begrip welke door verschillende auteurs is getracht te definiëren. Er zal een overzicht gegeven worden van de belangrijkste en meest relevante definities, waarna een definitie van het begrip wordt gegeven zoals gebruikt in dit onderzoek. Sociaal kapitaal wordt daarnaast ook in verband gebracht met bedrijfssucces. 2.2.1 Sociaal kapitaal Sociaal kapitaal kan gedefinieerd worden als het geheel van bestaande of potentiële hulpbronnen, welke voortvloeien uit het bezit van een meer of minder geïnstitutionaliseerd netwerk van relaties (Bourdieu, 1986). Een cruciaal element in deze analyse is de notie dat sociale netwerken nimmer gegeven zijn en vastliggen. Om netwerken en relaties te handhaven moet er constant geïnvesteerd worden in deze relaties. Een tweede cruciale notie is de converteerbaarheid van kapitaalsoorten. Sociaal kapitaal maakt individuen, door het bezitten van bestaande of potentiële hulpbronnen, kredietwaardig. Dit kan worden verzilverd in economisch kapitaal (Bourdieu, 1986). Hiermee heeft sociaal kapitaal niet puur zijn uitwerking op microniveau en kan het niet worden gezien als iets wat puur individualistisch is. Menselijk kapitaal, cultureel kapitaal en financieel kapitaal betreft dit wel (Bourdieu, 1986; Becker, 1964; Schultz, 1961; Bourdieu, 1980; Marx, 1933 [1849]). Sociaal kapitaal kan tevens benaderd worden als de identificering van bepaalde aspecten van sociale structuren door hun functie. Hiermee worden belangrijke aspecten van sociale relaties kenbaar gemaakt. Sociaal kapitaal valt hiermee uiteen in de volgende aspecten van een sociale relatie: het vertrouwen en de verplichtingen van de relatie, de informatie die hieruit verkregen wordt en de normen en effectieve sancties hiervan (Coleman, 1990). Daarbij kan er gesteld worden dat mensen relaties aangaan gebaseerd op een rationele keuze; er moeten voordelen verbonden zijn aan de relatie om deze in stand te houden. Reciprociteit is een belangrijk onderdeel van een relatie. Mensen verwachten dat wanneer zij iets doen voor een ander, die ander ook wat voor hen zal doen (Coleman, 1990; Ultee, Arts & Flap, 2003). Ook Portes (2003) benaderde het begrip sociaal kapitaal als de identificering van de aspecten ANNEMIEKE KOOL - 3933857
12
van sociale relaties. Hij onderscheidde vier aspecten van de sociale relatie, namelijk: waarden, begrensde solidariteit, wederkerigheid en afdwingbaar vertrouwen. Onder waarden verstaan we de altruïstische overwegingen om te schenken en steun te bieden aan anderen. Met begrensde solidariteit worden zowel de groep gebonden als de probleem specifieke solidariteit bedoeld: men is solidair met de leden van een bestaande groep bij bepaalde problemen. Wederkerigheid, of reciprociteit, is een begrip welke al eerder genoemd is. Men geeft ondersteuning omdat men op de termijn iets evenredigs terugverwacht (Portes, 1998; Manuel, Stam & Hulsink, 2000). De laatste bron, afdwingbaar vertrouwen, typeert de relatie van wederkerigheid. Wanneer de relatie tussen actoren wederkerig is ontstaat er vertrouwen bij beide actoren (Portes, 1998). De materiële en immateriële hulpbronnen die uit het netwerk van sociale relaties kunnen worden gemobiliseerd, kunnen een onderdeel zijn van een strategie om een bepaald probleem op te lossen (Putnam, 1993). Zoals al reeds beschreven gaan mensen relaties aan met elkaar op basis van een rationele keuze. De rationele keuze theorie gaat ervan uit dat mensen, met de informatie die ze hebben, keuzes maken waar zij zelf beter van worden (Ultee, Arts & Flap, 2003). Er kan dus verondersteld worden dat mensen relaties aangaan met een bepaald doel (Putnam, 1993). Toch is het zo dat niet alle netwerken tot stand komen door een rationele keuze. Een netwerk kan ook bestaan op basis van altruïstische overwegingen van individuen. De wil om iets voor anderen over te hebben is een belangrijk aspect aan de sociale relatie (Portes, 1998). Een belangrijke studie die deze relatie betoogt is die van Putnam (1995) over de Amerikaanse samenleving. De eens zo benijdenswaardige samenleving die Amerika had, is niet meer. Het maatschappelijke middenveld valt uiteen. Een maatschappelijk middenveld kenmerkt zich door vrijwillige en actieve burgers die een bijdrage willen leveren aan de maatschappij. Hierdoor worden maatschappelijke doelen behaald (Putnam, 1995). Putnam (1995) stelt dat het bestaan van een maatschappelijk middenveld noodzakelijk is om een florerende democratie te handhaven. In verschillende onderzoeken, ook in Nederland, is er gekeken naar de invloed van sociale samenhang en sociaal kapitaal op de betreffende samenleving (Sampson & Raudenbusch, 1999; Flap & Völker, 2004; Coleman, 1990). De hulpbronnen die uit een netwerk kunnen worden gemobiliseerd kunnen zowel materieel als immaterieel zijn. Informatie is een immateriële hulpbron (Flap & De Graaf, 1998). Materiële hulpbronnen zijn tastbare bronnen. Denk hierbij aan geld, producten en diensten. 2.2.2 Aspecten van sociaal kapitaal Sociaal kapitaal kan gedefinieerd worden als het netwerk wat een individu bezit en waar hij of zij potentiële hulpbronnen uit kan mobiliseren. Verondersteld kan worden dat wanneer het netwerk van een individu groter is, er meer hulpbronnen kunnen worden gemobiliseerd. Netwerkgrootte is een belangrijk aspect aan het sociaal kapitaal van een individu (Sleutjes, 2012). Sociaal kapitaal heeft, naast netwerkgrootte, nog meer belangrijke aspecten. De ‘sterkte’ van de relaties binnen je sociale netwerk is één van deze belangrijke aspecten. De ‘sterkte’ van relaties is ANNEMIEKE KOOL - 3933857
13
een combinatie van de tijdsduur, de emotionele gehechtheid, de intimiteit en de reciprociteitshandelingen waar de relatie door gekenmerkt wordt (Granovetter, 1973). Sterke banden worden gekenmerkt door een hoge aanwezigheid van deze aspecten en hebben als voordeel dat er veel vertrouwen is in de relatie. Tevens kan er gedetailleerde en impliciete kennis gedeeld worden en het probleemoplossend vermogen wordt voor beide partijen versterkt. Daarbij is de normnaleving in deze relaties ook groter (Coleman, 1990). Zwakke banden zijn banden die meer heterogeen zijn, hierdoor zijn zwakke banden geschikt voor het opdoen van nieuwe informatie. Je komt in contact met verschillende informatiebronnen waardoor nieuwe informatie meer voor handen is (Manuel, Stam & Hulsink, 2004). Over het algemeen kan er gezegd worden dat sterke banden veelal gezien worden als ‘bindende’ banden en zwakke banden als ‘overbruggende banden’ (Putnam, 2000). Het verschil tussen beiden is dat bindende banden homogeen van aard zijn, terwijl overbruggende banden heterogeen van aard zijn. Door zwakke banden kom je in aanraking met andere segmenten van sociale netwerken, waardoor je netwerk wordt uitgebreid. In de onderstaande figuur is weergegeven hoe zowel bindende als overbruggende banden eruit zien.
Figuur 2.1 Schematische weergave bindende en overbruggende relaties In de figuur zijn de sterke banden weergegeven door dikke verbindingslijnen en de zwakke banden door dunne verbindingslijnen. In het linker figuur is te zien dat het netwerk uitsluitend bestaat uit hecte banden, terwijl in de rechter figuur ook zwakke banden te herkennen zijn. Hieraan valt af te lezen dat zwakke banden een overbrugging maken tussen netwerken terwijl hechte banden een gesloten netwerk vormen (Putnam, 2000; Granovetter, 1973). Samenvattend kan er gesteld worden dat sociaal kapitaal het netwerk is dat een individu bezit en waar hij of zij verschillende hulpbronnen uit kan mobiliseren. Deze netwerken komen tot stand ANNEMIEKE KOOL - 3933857
14
door een rationele keuze van het individu en door altruïstische overwegingen (Putnam, 1993). De hulpbronnen die uit het netwerk kunnen worden gemobiliseerd kunnen zowel materieel als immaterieel zijn. Belangrijke aspecten van het sociale netwerk zijn netwerkgrootte, zwakke/ sterke banden en verbindende/overbruggende banden (Granovetter, 1973; Manuel, Stam & Hulsink, 2004; Coleman, 1990). In hoofdstuk 2.2.3 zal er worden ingegaan op het sociaal kapitaal van midden- en kleinbedrijven. 2.2.3 Sociaal kapitaal en midden- en kleinbedrijven Ook organisaties en bedrijven bezitten sociaal kapitaal. Een belangrijk aspect van ondernemerschap is dat het een sociale activiteit is. Ondernemerschap is ingebed in een politieke, economische, culturele en sociale context (Brüderl & Preisendörfer, 1998). Daarnaast hebben ondernemingen hulpbronnen nodig om te kunnen blijven bestaan en om bedrijfsdoelstellingen te kunnen behalen (Penrose, 1959). Om hulpbronnen te verkrijgen moeten ondernemers actief deelnemen aan sociale activiteiten en sociale interacties (Brüderl & Preisendörfer, 1998). Een ondernemer kan niet alleen ondernemen, hij of zij is afhankelijk van onder andere klantrelaties en leveranciers (Manuel, Stam & Hulsink, 2004). Sterker nog, relaties van de ondernemer blijken significant belangrijker te zijn voor bedrijfssucces dan geld, gebouwen en de uitrusting van de onderneming (Fitz-enz, 2000). Ook zijn er in het netwerk van ondernemers sterke en zwakke banden te onderscheiden. Sterke banden tussen bedrijven of ondernemers zouden vooral tot stand komen wanneer de ondernemer zich in een onzekere positie bevind. Door deze sterke banden hebben ondernemers meer een gevoel van bescherming en worden onzekerheidsrisico’s verminderd (Pool, 2000). Zowel materiële als immateriële hulpbronnen hebben een positieve invloed op bedrijfssucces. Immateriële hulpbronnen zijn onder andere kennis, ervaring en nieuwe informatie (Galbreath, 2005). Deze aspecten worden door de ondernemer eigen gemaakt door bijvoorbeeld opleiding (menselijk kapitaal), maar kunnen ook worden verkregen door het netwerk. Door in contact te komen met collega ondernemers wordt er informatie uitgewisseld welke bijdraagt aan de kennis en know-how van de ondernemer. Daarnaast worden er vanuit brancheorganisaties en overheidsinstanties verschillende netwerkactiviteiten georganiseerd om zo ondernemers meer kennis en ervaring op te laten doen. Het doel van deze netwerkactiviteiten is het ondersteunen en stimuleren van ondernemers (Rijksoverheid, 2014). Daarnaast kan naamsbekendheid ook als een immateriële hulpbron gezien worden. Naamsbekendheid kan vergroot worden door bijvoorbeeld marketing, maar wordt ook vergroot door het netwerk. Mond tot mond reclame is één van de sterkste reclamesoorten (Kotler & Armstrong, 2009). Materiële hulpbronnen zijn startkapitaal, klanten, investeerders en gratis producten of diensten. Ook deze hulpbronnen kunnen in meerdere mate door middel van het netwerk verkregen worden (Manuel, Stam & Hulsink, 2004). Nu er bekend is welke hulpbronnen ondernemers kunnen mobiliseren uit het netwerk wordt er
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
15
in hoofdstuk 2.2.4 nader ingegaan op de typering en samenstelling van het netwerk van het midden- en kleinbedrijf. 2.2.4 Typeringen netwerk midden- en kleinbedrijven Midden- en kleinbedrijven kunnen getypeerd worden aan de hand van de volgende aspecten: Bedrijfsomgeving, verdeling bedrijfstaken, korte termijnoriëntatie, kerntaken en de beweging die een MKB onderneming laat zien (Jonkers, Bertens, Hoevenagel & van den Dool, 2001). De bedrijfsomgeving van een midden- en kleinbedrijf kan ingedeeld worden in drie schillen: In de eerste schil zitten partijen waar ondernemers het meeste contact mee hebben. Denk hierbij aan familieleden, klantrelaties, leveranciers, omringende collega-ondernemers, nutsbedrijven en accountants. Deze partijen kunnen, door de mate waarin zij contact hebben met de ondernemer, invloed uitoefenen op het bedrijfsproces wat de ondernemer hanteert. Doordat de MKB ondernemer veel contact met deze partijen heeft kunnen deze relaties ook gezien worden als sterke banden. In de tweede schil zitten partijen die door de MKB ondernemer minder vaak worden benaderd. Hierbij kan men denkan aan gemeentes, banken, verzekeringsmaatschappijen, de Kamer van Koophandel en brancheorganisaties. In de laatste schil bevinden zich adviserende partijen. Hierbij kan men denken aan de landelijke en regionale overheid, Universiteiten en de EU (Hoevenagel, 2004; Jonkers, Bertens, Hoevenagel & van den Dool, 2001). De tweede en derde schil kunnen gekenmerkt worden als zwakke banden. In figuur 2.2 is weergegeven hoe de bedrijfsomgeving van een midden- en kleinbedrijf eruit ziet.
Figuur 2.2: Bedrijfsomgeving Midden- en kleinbedrijf (Jonkers et al, 2001).
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
16
De bedrijfsomgeving van het midden- en kleinbedrijf zegt ook veel over andere typerende aspecten. De MKB ondernemer krijgt door zijn bedrijfsomgeving minder externe prikkels binnen doordat corrigerend optreden van het netwerk weinig of niet voorkomen. Dit maakt dat de MKB ondernemer veelal reactief dan proactief beweegt (Jonkers et al, 2001). Over het algemeen komt een MKBondernemer pas in beweging wanneer het primaire bedrijfsproces wordt verstoord, of wanneer de ondernemer mogelijkheden ziet om het bedrijfsproces te verbeteren (Hoevenagel, 2004). Opvallend in figuur 1 is de positie van het adviesbureau, in deze context IJsselvliet organisatieadviseurs. Zij lijken een afstand te moeten overbruggen naar de MKB ondernemer. De bedrijfsomgeving van het midden- en kleinbedrijf is in meerdere mate interessant omdat eigenaar- en leiderschapsstructuren verweven zijn. Het overgrote deel is in handen van één of meerdere families, die tevens dagelijks de leiding in handen hebben. Door de vaak regionale specialisatie hebben deze bedrijven over het algemen een netwerk van zakelijk contacten die door vriendschappen en huwelijken nog hechter en groter worden. Nederlandse familiebedrijven zijn gemiddeld meer winstgevend en blijken in tijden van economische crisis stabieler te zijn (Flören & Jansen, 2010). Familiebedrijven onderscheiden zich door de grote betrokkenheid van eigenaren, de kennis die van generatie op generatie wordt overgedragen, een visie met een lange houdbaarheidsdatum en een relatief groot eigen vermogen. Deze aspecten komt het bedrijf ten goede in tijden van tegenslag (Flören & Jansen 2010). Andere voordelen van familiebedrijven zijn de continuïteit van de bedrijfsvoering, het heersen van een typische familie bedrijfscultuur en het naleven van de normen en waarden binnen het bedrijf (Simon, 2009).
2.2.5 Relatie sociaal kapitaal en succes midden- en kleinbedrijven In dit afsluitende deel van het theoretisch kader zal de relatie tussen sociaal kapitaal en het bedrijfssucces van midden- en kleinbedrijven verder worden uiteengezet. Tevens worden er in dit hoofdstuk hypothesen geformuleerd. Zoals reeds beschreven valt sociaal kapitaal uiteen in verschillende aspecten. Het kan betrekking hebben op de netwerkgrootte en de soort relaties die men heeft (zwak/sterk en/of bindend/overbruggend). Allereerst zal sociaal kapitaal als begrip in zijn geheel in verband worden gebracht met bedrijfssucces. Er wordt hier dus geen onderscheid gemaakt in zwakke/sterke banden of bindende/overbruggende banden. Een hogere mate van sociaal kapitaal duidt op meer (potentiële) hulpbronnen die uit het netwerk worden verkregen. Netwerkgrootte is een voorspeller van het aantal hulpbronnen dat uit het netwerk kan worden verkregen (Penrose, 1959). Nadat de relatie tussen het algehele begrip sociaal kapitaal en bedrijfssucces is onderzocht, wordt er nader ingegaan op de invloed van zwakke dan wel sterke banden op bedrijfssucces. In verschillende studies wordt bewijs gevonden voor een positieve relatie tussen het bezitten van sociaal kapitaal en bedrijfssucces. Zo heeft sociaal kapitaal invloed op het zogenaamde ANNEMIEKE KOOL - 3933857
17
‘intellectuele kapitaal’ (Nahapiet & Ghoshal, 1998). Intellectueel kapitaal is een begrip dat in de studie van Nahapiet & Ghoshal (1998) wordt gebruikt en refereert naar de kennis en wetensvermogen van een organisatie. Kennis gebaseerde economische activiteiten zijn een fundamenteel kenmerk voor bedrijfssucces (Bosma, Praag, Thurik & Wit, 2002; Audretsch & Thurik, 2000). Zoals eerder beschreven is het startkapitaal een hulpbron die voortkomt uit het netwerk. Ondernemers met meer startkapitaal hebben een succesvollere start dan bedrijven die minder startkapitaal hebben (Brummelkamp & Timmermans, 2013). Ook voor de cruciale jaren na het opstarten van een onderneming blijkt sociaal kapitaal van positieve invloed te zijn (Sleutjes, van Oort & Schutjens, 2008). Kleine en jonge ondernemingen hebben vooral baat bij sociaal kapitaal (Sleutjes, 2012). Uit het bovenstaande is de volgende hypothese afgeleid: H1: Naarmate een ondernemer meer sociaal kapitaal bezit, des te succesvoller de onderneming is
Wanneer we nader ingaan op de aspecten van het sociale netwerk, dan zien we duidelijk verschillen tussen de invloed van sterke dan wel zwakke banden op bedrijfssucces. Allereerst wordt er ingegaan op de invloed van sterke banden, waarna dit hoofdstuk wordt afgesloten met de invloed van zwakke banden. Wanneer economische en politieke onderhandelingen zijn ingebed in een hecht netwerk van sociale interactie worden prikkels voor opportunisme verminderd (Putnam, 1995). Een netwerk met veel sterke banden heeft daarmee invloed op de transacties van bedrijven: Een succesvolle transactie in het verleden heeft een positieve invloed op transacties in de toekomst (Williamson, 1979). De transactiekostentheorie is een reactie op de perfecte markt economie en maakt duidelijk dat transacties in het verleden invloed hebben op de transacties in de toekomst (Shadow of the past). Er zijn twee type gedragingen van mensen die transacties beïnvloeden: begrensde rationaliteit en opportunisme. Mensen kunnen niet alle informatie verkrijgen om hun omgeving te begrijpen. Deze beperkte informatie leidt er toe dat mensen verminderd in staat zijn om de beste keuze te maken.Daarnaast handelen mensen op basis van opportunisme, we maken constant een afweging op basis van ons eigen belang. Om opportunisme tegen te gaan is er een basis van vertrouwen nodig tussen partijen, welke door sterke banden wordt gegenereerd (Coleman, 1990). Daarnaast geldt dat het spreken van dezelfde taal, het hebben van een overeenkomstige bedrijfscultuur, een kleine geografische afstand en het doen van gerelateerde zaken een positief effect heeft op vertrouwen tussen ondernemers (Williamson, 1979; Duynstee, 2010; Eshuis, 2006). De aanwezigheid van hechte relaties verminderen transactiekosten zowel binnen de organisatie als in samenwerkingsverbanden met andere organisaties (Hazeu, 2000). Deze vermindering van transactiekosten is vooral te danken aan de vertrouwensrelatie die opgebouwd is. Sterke banden zijn vooral in de oprichting van het bedrijf van belang voor het genereren van startkapitaal, nieuwe klanten, leveranciers en grondstoffen voor de productie (Wittek, 2013). Sterke banden blijven voor het bestaan van het bedrijf ook van groot belang. Daarbij wordt gesteld dat ANNEMIEKE KOOL - 3933857
18
bedrijven continuïteit en bedrijfsdoelstellingen alleen bereiken door het tot stand brengen van duurzame samenwerkingsrelaties (Wittek, 2013). Op basis van bovenstaande theorie over de meerwaarde van sterke banden van ondernemers is de volgende hypothese opgesteld: H2: Naarmate een ondernemer meer sterke banden heeft, des te succesvoller de onderneming is Zwakke banden zijn banden die gekenmerkt worden door een mindere mate van emotionele gehechtheid, intimiteit, tijdsduur en reciprociteitshandelingen (Granovetter, 1973). Dit betekent dat de vertrouwensrelatie bij deze banden duidelijk minder is dan bij de sterke banden. Zwakke banden zijn, zoals reeds benoemd, nuttig voor het verkrijgen van nieuwe informatie. Dit gebeurt doordat zwakke banden mensen uit verschillende netwerken met elkaar in contact brengen, de zogenoemde overbruggende relaties (zie hoofdstuk 2.2.1). Door deze nieuwe contacten wordt nieuwe informatie verkregen. Voor het innovatieproces wordt er zelfs gesteld dat zwakke banden de belangrijkste determinant is om innovatie te bereiken (Agnitsch, Flora & Ryan, 2009). Daarnaast lenen zwakke banden zich ook voor het vergroten van het netwerk van de ondernemer. Hoe groter het netwerk, des te meer potentiële hulpbronnen er aanwezig zijn (Knipprath & De Rick, 2011; Lin, 2011). Op basis van bovenstaande theorie over de meerwaarde van zwakke banden van ondernemers is de volgende hypothese opgesteld: H3: Naarmate een ondernemer meer zwakke banden heeft, des te succesvoller de onderneming is
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
19
2.3 Conceptueel model
Figuur 2.3: Conceptueel model Uit het bovenstaande model wordt duidelijk hoe de hypothesen getoetst worden. De hypothesen spelen in op de verschillende aspecten van sociaal kapitaal, waarin maximaal twee hypothesen bevestigd kunnen worden. Het kan immers zo zijn dat het algehele begrip sociaal kapitaal, netwerk en (potentiële) hulpbronnen, invloed heeft op bedrijfssucces. Daarnaast zou er een invloed van sterke dan wel zwakke banden een rol kunnen spelen in de verklaring van bedrijfssucces. Wanneer we de theorie van Granovetter (1973) zouden volgen dan zou het kunnen zijn dat naarmate meer hulpbronnen uit meer zwakke banden worden gemobiliseerd, het bedrijfssucces zal toenemen.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
20
3. Data en methode In de vorige hoofdstukken is een theoretisch kader geschetst over de mogelijke invloed van sociaal kapitaal op het succes van midden- en kleinbedrijven. Voortvloeiend uit deze theorieën zijn verschillende hypothesen geformuleerd. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de hypothesen door middel van de kwantitatieve data worden getoetst. Tevens zijn er acht interviews met eigenaren/ managers van midden- en kleinbedrijven afgenomen. Deze worden wel beschreven in de dataverzameling, maar komen verder alleen in de discussie nog aan bod. Tevens zijn er vier expert interviews afgenomen, deze zijn alleen gebruikt ter ondersteuning van dit onderzoek en worden niet verder geoperationaliseerd. 3.1 De dataverzameling 3.1.1 De data van de SSNE 2008 Voor de kwantitatieve data analyse wordt er gebruikt gemaakt van de dataset van de Survey of the Social Networks of Entrepreneurs (SSNE) uit 2008. De data in de SSNE is verkregen door middel van een drietrapssteekproef. Allereerst is er een gestratificeerde aselecte steeproef getrokken van veertig gemeenten, op de geschatte 500 gemeenten die Nederland kent. Deze steekproef representeren de verschillende gemeenten op basis van stedelijkheid/landelijkheid. Tevens is er rekening gehouden met het aantal inwoners en de bebouwingsdichtheid. Binnen deze veertig gemeenten zijn er, op basis van postcodes, vier verschillende wijken geselecteerd. Deze selectie eindigde in een totaal van 161 wijken. Binnen deze wijken zijn er tot maximaal twaalf ondernemingen benaderd, waarin ondernemingen binnen de non-commerciële sectoren werden uitgesloten. De respons was gemiddeld drie ondernemers per wijk, een percentage van 25%. In totaal bestaat de dataset uit 385 ondernemers. De dataset bevat informatie over de bedrijfskarakteristieken en prestaties, en de kenmerken van de sociale en professionele netwerken van de ondernemers. Voor een goed onderzoek is het van belang dat de data goed verworven is om betrouwbare en valide resultaten te krijgen. Meet je wat je wilt meten (validiteit) en indien het onderzoek herhaald zou worden, worden dan dezelfde uitkomsten verkregen (betrouwbaarheid)? De respondenten in de SSNE dataset opereren in verschillende bedrijfssectoren wat de betrouwbaarheid en validiteit van de dataset vergroot. Daarnaast draagt de manier van het selecteren van respondenten bij aan de representativiteit van de steekproef. De generealiseerbaarheid wordt hiermee verhoogd.
3.1.2 De data van de kwalitatieve interviews Voor de kwalitatieve data analyse is er gebruikt gemaakt van verschillende kwalitatieve diepte interviews onder managers en/of leidinggevenden van midden- en kleinbedrijven. De benaderde respondenten zijn uitsluitend relaties van IJsselvliet organisatieadviseurs en opereren ieders in een ANNEMIEKE KOOL - 3933857
21
andere sector. In totaal zijn er acht interviews afgenomen. De interviews vonden plaats bij de bedrijven zelf en namen gemiddeld genomen een half uur in beslag. Alhoewel de respondenten in verschillende sectoren werkzaam waren zijn zij wel allemaal werkzaam in de regio Zwolle. De interviews waren allemaal hetzelfde opgebouwd en bevatten allemaal dezelfde vragen. Er werd gestart met een beschrijving over het bedrijf. Daarna werd er ingegaan op het belang van netwerken. Ik vroeg naar persoonlijke ervaringen van leidinggevenden over de invloed van netwerken op hun bedrijfssucces, of zij zelf actief aan het netwerken waren en wat hier de voor- of nadelen van konden zijn. De kwalitatieve interviews geven de mogelijkheid om antwoorden en mechanismen helder te krijgen (Baarda, De Goede & Teunisse, 2005). De resultaten van de kwalitatieve interviews worden in dit onderzoek meegegenomen in de aandragingen voor vervolgonderzoek. Ook bij de kwalitatieve dataverzameling is het wederom van belang om de betrouwbaarheid en de validiteit van de data in ogenschouw te nemen. De interviews zijn verdeeld over verschillende bedrijfssectoren. Dit draagt bij aan de validiteit van het onderzoek; door de mechanismen in verschillende bedrijfssectoren te onderzoek kunnen de conclusies beter gegeneraliseerd worden. De kwalitatieve interviews zijn geanalyseerd door gebruik te maken van het analyseprogramma Nvivo. Met dit programma kan men de verschillende interviews ontleden op basis van een bepaald onderwerp. In het programma wordt dit aangeduid met ‘nodes’. De nodes die ik gebruikt heb zijn: Succes, sociaal kapitaal, netwerken, netwerkactiviteiten en relaties. Door deze kernwoorden te gebruiken kreeg ik een goed overzicht van alle interviewstukken die over deze onderwerpen gingen. De resultaten van het kwantitatieve onderzoek zijn verwerkt in bijlage 7.2. De informatie uit deze resultaten zijn uitsluitend verwerkt in de discussie, waar aandragingen gedaan worden voor vervolgonderzoek. De interviews zijn namelijk op een te kleine schaal uitgevoerd waardoor generaliserende en valide conclusies niet mogelijk is. Wel zijn er enkele interessante mechanismen naar voren gekomen die door middel van vervolgonderzoek verder kunnen worden onderzocht. 3.2 Afhankelijke variabele 3.2.1 Succes van midden- en kleinbedrijven Succes van midden- en kleinbedrijven wordt in dit onderzoek gekenmerkt als de financiële kenmerken van een organisatie. De mate waarin een bedrijf succesvol is wordt bepaald door de winst en omzet die een bedrijf heeft behaald in een bepaalde tijdsperiode. In de SSNE dataset wordt naar deze aspecten gevraagd over de periode van de afgelopen twee jaar. Er wordt gevraagd naar de ontwikkeling van zowel de winst als de omzet van het bedrijf waarop de respondenten de volgende antwoorden konden geven: Sterk gedaald/ Gedaald/ Gelijk/ Gestegen/ Sterk gestegen. Er is voor financiële kenmerken als definitie van bedrijfssucces gekozen omdat de bedrijven in dit onderzoek zich bevinden in de profit sector. Dit betekent dat zij duidelijk een winstoogmerk hebben. ANNEMIEKE KOOL - 3933857
22
Dit is ook gerelateerd aan hun bestaansrecht (Otterloo, 1999; Leget, 1997). Zoals reeds beschreven in hoofdstuk twee kan het succes van een bedrijf in zijn algemeenheid worden gezien als de realisering van bedrijfsdoelstellingen (Otterloo, 1999; Simon, 2009). Winst en omzet zijn voor bedrijven in de profit sector belangrijke doelstellingen. Daarbij wordt er in verschillende onderzoeken ook gekozen voor de financiële kenmerken als definitie van succes (Schutjens & Wever, 2000; Sleutjes, 2012; Greve & Salaff, 2003). In de analyse zijn de vragen met betrekking tot winst en omzet samengevoegd tot één variabele: bedrijfssucces. Dit is mogelijk omdat beide variabelen dezelfde antwoordmogelijkheden hebben. Er is hiervoor gekozen om uiteindelijk generaliserende uitspraken te kunnen doen over bedrijfssucces. 3.3 Onafhankelijke variabele 3.3.1 Sociaal kapitaal In het theoretisch kader is reeds beschreven dat het construct ‘sociaal kapitaal’ wordt gedefinieerd als het netwerk wat ondernemers bezitten waar (potentiële) hulpbronnen uit voortkomen. De hulpbronnen die uit het netwerk voortkomen kunnen zowel materiaal als immaterieel zijn. Voor ondernemers gelden specifieke hulpbronnen die kunnen bijdragen aan bedrijfssucces, hierbij kan men denken aan startkapitaal, klantrelaties, leveranciers, informatie, ervaring en investeerders (Galbreath, 2005; Manuel, Stam & Hulsink, 2004; Fitz-enz, 2000). In de operationalisering van sociaal kapitaal voor het bedrijfssucces wordt er dan ook rekening gehouden met het type hulpbron. Dit zijn specifieke hulpbronnen die bij kunnen dragen aan bedrijfssucces. In de dataset SSNE is de ondernemer gevraagd of hij of zij iemand kent die hem of haar kan helpen met de volgende kwesties: Kent de respondent iemand die hem/haar kan helpen bij: - financiële kwesties? - productiemethoden? - logistiek/vervoer? - omgang met klanten/afnemers? - het behouden of werven van klanten/afnemers? - het werven van personeel? - het vergroten van naamsbekendheid? - de verbetering van van een product of dienst? - verandering in aanbod? - vergunningen? - contact en omgang met de overheid?
Op de bovenstaande elf vragen kon de respondent de volgende antwoorden geven: Nee/ Ja, familie/ Ja, ANNEMIEKE KOOL - 3933857
23
vriend/ Ja, kennis. De elf vragen zijn bij elkaar opgeteld om inzicht te krijgen in de hulpbronnen die de ondernemer vanuit zijn netwerk kan mobiliseren. 3.3.2. Sterke en zwakke banden Om de hypothesen over sterke en zwakke banden te toetsen zijn dezelfde vragen als bij sociaal kapitaal gebruikt. Deze elf vragen konden beantwoordt worden met de antwoordcategorieën: Nee/ Ja, familie/ Ja, vriend/ Ja, kennis. Om de sterkte van de band te toetsen is er een nieuwe indeling gemaakt. De antwoordcategorieën Ja, familie en Ja, vriend worden aangemerkt als sterke banden. De antwoordcategorie Ja, kennis wordt aangemerkt als zwakke band. Op basis van de theorie is te verwachten dat de banden die je hebt met je familie en vrienden gekenmerkt worden door meer intimiteit, een langere tijdsduur, meer reciprociteitshandelingen en een grotere emotionele gehechtheid dan de banden die je met je kennissen hebt (Granovetter, 1973). 3.4 Controlevariabelen In dit onderzoek worden verschillende controlevariabelen meegenomen. Deze hebben zowel betrekking op bedrijfsaspecten als ondernemersaspecten. Allereerst worden de controlevariabelen gebaseerd op bedrijfsaspecten besproken, waarna de controlevariabelen op ondernemersaspecten volgen. Bedrijfsaspecten 3.4.1 Leeftijd bedrijf De leeftijd van een bedrijf wordt als controlevariabele meegenomen omdat het een effect kan hebben op het sociaal kapitaal die bedrijven hebben. Een jongere leeftijd van een persoon blijkt negatief gecorreleerd te zijn aan de mate van sociaal kapitaal die hij of zij bezit (Kawachi, Kennedy, Lochner & Prothrow-Stith, 1997). Dit zou ook zo kunnen gelden voor bedrijven. Daarnaast kan men stellen dat bedrijven die langer bestaan ook meer in staat zijn geweest om langdurige relaties op te bouwen. Dit is vooral interessant voor de hypothesen met betrekking tot zwakke en sterke banden. Er is direct aan de respondent gevraagd in welk jaar zijn bedrijf is opgericht. 3.4.2 Bedrijfsgrootte Bedrijfsgrootte kan verband houden met het sociaal kapitaal van de organisatie. Hoe meer werknemers een bedrijf heeft, hoe meer sociaal kapitaal de werknemers meenemen in het bedrijf (Lin, 2006). De ondernemers hoeven niet zelf verantwoordelijk te zijn voor de inbreng van potentiële hulpbronnen binnen het bedrijf. Nieuwe informatie of klantrelaties kunnen ook via de werknemers het bedrijf binnen komen. Er is dan sprake van intern sociaal kapitaal (Lin, 2006). De aanname is dat hoe groter het bedrijf is, des te meer sociaal kapitaal het bezit. De respondenten is direct gevraagd hoeveel werknemers hij of zij momenteel in dienst heeft. ANNEMIEKE KOOL - 3933857
24
Ondernemersaspecten 3.4.3 Opleidingsniveau Opleidingsniveau is als controlevariabele interessant omdat uit verschillende onderzoeken blijkt dat sociaal kapitaal en opleidingsniveau sterk zijn gecorreleerd (Braatz & Putnam, 1996; Helliwel & Putnam, 1999). Opleidingsniveau kan op twee manieren werken: Allereerst concluderen Braatz & Putnam (1996) dat sociaal kapitaal het onderwijs ondersteunt door middel van ouder-kind participatie en organisatie participatie. Daarnaast wordt menselijk gedrag bepaald door het opleidingsniveau (Helliwel & Putnam, 1999). De mate waarin mensen participeren in netwerken is afhankelijk van de hoogte van de opleiding van diegene (Helliwel & Putnam, 1999). Hoger opgeleiden hebben daarbij ook meerdere netwerkbronnen en weten hieruit ook beter de hulpbronnen te utiliseren dan lager opgeleiden. Opleidingsniveau is direct aan de respondent gevraagd en ingedeeld in categorieën. 3.4.4 Intensiviteit ondernemerschap De intensiviteit waarmee de ondernemer met zijn bedrijf bezig is kan een invloed hebben op het sociaal kapitaal van het bedrijf. Netwerkactiviteiten zijn veelal tijdrovende bezigheden. Om het netwerk van een bedrijf uit te breiden zullen ondernemers hier tijd en energie in moeten stoppen (Greve & Salaff, 2003). Ondernemers die meer tijd hebben zullen dan naar verwachting ook een groter netwerk hebben. Dit zal uiteindelijk leiden tot meer potentiële hulpbronnen voor het bedrijf. De intensiviteit van het ondernemerschap is geoperationaliseerd door het aantal uren wat de ondernemer gemiddeld per week besteed aan het ondernemerschap. 3.4.5 Familie en/of vrienden zijn ondernemer Wanneer familie en/of vrienden van de respondent ook ondernemer zijn kan dit invloed hebben op het sociaal kapitaal van de respondent. Door middel van familie en/of vrienden kunnen ondernemers bestaande relaties aanboren en deze ook uitbreiden. Wanneer ondernemers geen familie en/of vrienden hebben die ondernemer zijn zullen zij een achterstand hebben met betrekking tot het netwerk en de hulpbronnen. Daarnaast verkrijgen deze ondernemers ook minder informatie over het ondernemerschap in het algemeen (Renzulli, Aldrich & Moody, 2000). De verwachting is dat ondernemers met ondernemers in de familie en/of vriendenkring meer sociaal kapitaal bezitten. In de vragenlijst is er direct aan de respondent gevraagd of hij of zij ondernemers in de familie en/of vriendenkring heeft. 3.5 Overige variabelen Om nog meer informatie te verkrijgen over de rol die sociaal kapitaal speelt in het bedrijfssucces zijn er nog twee variabelen meegenomen. Deze variabelen zijn hulpbronnen en sectoren. Hieronder zal
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
25
worden beschreven hoe deze zijn geoperationaliseerd en hoe deze bijdragen tot nieuwe informatie over de relatie tussen sociaal kapitaal en bedrijfssucces. 3.5.1 Hulpbronnen Zoals reeds beschreven kunnen verschillende hulpbronnen bijdragen aan bedrijfssucces. Om een duidelijker beeld te krijgen van de invloed van hulpbronnen op het bedrijfssucces zal hier apart naar worden gekeken. Wederom zal er gebruik gemaakt worden van de elf vragen die samen sociaal kapitaal vormen. Deze vragen worden apart getoetst op het bedrijfssucces, om zo inzichtelijk te krijgen welke relaties met welke hulpbronnen nu bijdragen aan het succes van midden- en kleinbedrijven. 3.5.2 Sectoren Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat de sector waarin het bedrijf opereert invloed heeft op het sociaal kapitaal (Woolcock & Narayan, 2000; Cooke, Clifton & Oleaga, 2014). Zo wordt er bijvoorbeeld gesteld dat jonge en technologisch georiënteerde bedrijven vooral baat hebben bij sociaal kapitaal (Yli-Renko, Autio & Sapienza, 2001). Ook in mijn eigen kwalitatieve resultaten komt dit vermoeden sterk naar voren (zie hoofdstuk 7.2) Om deze reden wordt er gekeken naar de invloed van verschillende sectoren op het sociaal kapitaal en met een interactie effect ook op het bedrijfssucces. De sectoren die onderzocht worden zijn: Bouw, financiële/zakelijke dienstverlening en tuin- en akkerbouw. Er is voor deze sectoren gekozen omdat zij redelijk vertegenwoordigd waren in de dataset. Door middel van een open vraag is er aan de respondent gevraagd wat de hoofdactiviteit van zijn of haar bedrijf is. Door de antwoorden zelf te analyseren en te categoriseren is er voor elke sector een variabele tot stand gekomen. De bouwsector bestond door deze categorisering uit 51 repondenten, de tuin- en akkerbouwsector uit 27 respondenten en de finaniële en zakelijke dienstverleningssector uit 24 respondenten. 3.6 Verwijdering van respondenten Om tot een bruikbare steekproef te komen voor de analyses worden de respondenten met missende waarden uit de dataset verwijderd (Little & Rubin, 2002). Wel moet er rekening gehouden worden met de steekproef die overblijft. Wanneer de populatie van deze steekproef te laag is zijn gedegen analyses niet meer mogelijk. Voor survey onderzoek wordt een minimale N van 260 geadviseerd. Statistisch gezien maakt men dan gebruik van een norm van 95% betrouwbaarheid en 5% nauwkeurigheid (Korzilius, 2000). De dataset SSNE heeft op meerdere variabelen missende waarden. Er is voor gekozen geen gebruik te maken van technieken om missende waarden te compenseren. Een techniek zou bijvoorbeeld kunnen zijn om missende waarden alsnog mee te nemen in de analyses door de missende waarde een gemiddelde waarde toe te kennen, waardoor de respondent alsnog meegenomen kan worden. Er is een keuze gemaakt om dit niet te doen, omdat na verwijdering van de respondenten met missende waarden ANNEMIEKE KOOL - 3933857
26
een N overblijft van 305. In totaal zaten er 385 respondenten in de dataset, wat betekent dat 21% van de respondenten zijn verwijderd. Zoals hierboven al beschreven is het voor survey onderzoek gebruikelijk om een minimale N van 260 te hanteren. Aan deze eis wordt met de gebruikte N ruim voldaan. 3.7 Multicollineariteit Om de betrouwbaarheid van de analyses te garanderen moet er rekening gehouden worden met multicollineariteit. Multicollineariteit is de noemer voor het bestaan van een sterke correlatie tussen twee of meerdere verklarende variabelen. Door het bestaan van een sterke correlatie tussen de verklarende variabelen worden de analyses beïnvloedt aangezien ze elkaar gedeeltelijk overlappen. Dit reduceert uiteindelijk de betrouwbaarheid van de analyses (Van Bavel, 2006). Aangezien er in dit onderzoek gebruikt wordt gemaakt van slechts één verklarende variabele, sociaal kapitaal, lijkt multicollineariteit in dit onderzoek niet aan de orde. Toch is er gekeken naar de correlatie tussen de verklarende variabele en de controlevariabelen zodat een eventueel verband tussen afhankelijke en onafhankelijke variabele betrouwbaar geanalyseerd kan worden. Uit een analyse op de multicollineariteit blijkt dat er geen sprake is van een correlatie tussen de onafhankelijke en controlevariabelen. Alle VIF waarden van de variabelen zijn onder de waarde drie en de Tolerance waarden zijn allemaal groter dan .10. Deze waarden zijn meerdere malen gecontroleerd door steeds een test te draaien met een andere afhankelijke variabele. De waarden bleven gelijk. Hieronder zijn in de tabel de exacte waarden weergegeven wanneer de afhankelijke variabele de ontwikkeling van de winst is. Op alle andere testen zijn de waarden ongeveer gelijk. Tabel 3.1 Beschrijvende waarden multicollineariteit Collineariteit statistieken Tolerance
VIF
Sociaal Kapitaal Sterke banden
,905 ,973
1,105 1,028
Zwakke banden
,946
1,057
Bedrijfsaspecten Leeftijd bedrijf
,868
1,152
Bedrijfsgrootte
,880
1,136
Ondernemersaspecten Opleidingsniveau
,952
1,050
Intensiviteit ondernemerschap
,845
1,184
Familie/ vrienden zijn ondernemer
,951
1,052
Afhankelijke variabele: Bedrijfssucces
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
27
3.8 Methode van analyse Om de in hoofdstuk twee geformuleerde hypothesen te toetsen wordt er gebruik gemaakt van een multiple regressie analyse. Om deze methode nauwkeurig uit te voeren worden er verschillende voorwaarden gesteld. Allereerst moet er een constante variantie van de errors zijn (homoscedasticiteit) en de gebruikte variabelen in de analyses mogen niet te sterk met elkaar correleren (multicollineariteit). Aan de eisen van multicollinearieit is, zoals hierboven beschreven, voldaan. Van alle variabelen is een plot van de residuen gedraaid om te controleren of de variantie in de fouten constant is. Dit bleek zo te zijn. Doordat er aan de voorwaarden van de analyse wordt voldaan, wordt de kans op een type I en type II fout verkleint. Voor de toetsing van de relatie tussen de verschillende sectoren en bedrijfssucces wordt er tevens een interactie effect meegenomen in de regressie analyse. Allereerst zal er onafhankelijk gekeken worden of de sectoren een invloed hebben op het sociaal kapitaal. Tevens wordt er door middel van het interactie effect duidelijk dat, wanneer beide variabelen vermedigvuldigd worden met elkaar, er ook een effect op bedrijfssucces is te zien. 3.9 Beschrijvende statistieken variabelen In tabel 3.1 zijn alle variabelen opgenomen die worden meegenomen in de analyse. In de tabel is weergegeven hoeveel respondenten worden meegenomen in de analyse (N), het minimum, het maximum, het gemiddelde en de standaarddeviatie. Voor alle variabelen is éénzelfde N opgenomen zodat adequate analyses mogelijk zijn. De variabelen zijn op interval niveau. Alle variabelen zijn dezelfde kant op gecodeerd, van minder naar meer. Voor een goede interpretatie van de analyses beginnen alle intervalvariabelen met de waarde één. De steekproef bestaat voor 50,5 % uit eenmanszaken. Het grootste bedrijf in de steekproef bestaat uit 85 medewerkers. Van de ondernemers uit de steekproef heeft 28,2% in de afgelopen twee jaar knelpunten in de bedrijfsvoering ervaren die het voortbestaan van het bedrijf in gevaar hebben gebracht. Desalniettemin is 75,7% van de ondernemers tevreden met de ontwikkelingen van het bedrijf in de afgelopen twee jaar. 82% Van de respondenten heeft ondernemers in de familie en/of vriendenkring.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
28
Tabel 3.1 Beschrijvende statistieken variabelen N Afhankelijke variabele Bedrijfssucces Onafhankelijke variabele Sociaal kapitaal Sterke banden Zwakke banden Controlevariabelen Bedrijfsaspecten Leeftijd bedrijf Bedrijfsgrootte Ondernemersaspecten Opleidingsniveau Uren besteed aan ondernemerschap Ondernemers in familie/vriendenkring Valid N (listwise)
Minimum Maximum Gemiddelde
Standaarddeviatie
305
1
10
6,73
1,74
305 305 305
1 1 1
11 11 1
3,18 2,34 ,84
2,83 2,41 1,67
305 305
1 1
200 996
20,78 508,90
23,23 496,21
305
1
8
5,62
1,93
305
1
100
42,29
20,13
305
1
6
2,72
1,33
305
Bron: SSNE, 2008
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
29
4. Resultaten In het vorige hoofdstuk is de dataset en de analysemethode uitvoerig besproken. In dit hoofdstuk zullen de resultaten van de analyses worden gepresenteerd. De resultaten zullen per hypothese worden beschreven. Het hoofdstuk sluit af met een analyse op de specifieke hulpbronnen die gemobiliseerd worden uit het netwerk en welke invloed deze apart hebben op bedrijfssucces. Sociaal kapitaal en bedrijfssucces Hypothese één beschrijft de relatie tussen het bezitten van sociaal kapitaal en het bedrijfssucces. Uit het theoretisch kader komt duidelijk een verwachting naar voren dat sociaal kapitaal een positieve invloed heeft op het succes van midden- en kleinbedrijven. Sociaal kapitaal wordt in dit onderzoek benaderd als de hulpbronnen die een ondernemer kan verkrijgen vanuit zijn netwerk die gerelateerd zijn aan ondernemerschap activiteiten. Wegens het feit dat deze hypothese sterk gerelateerd is aan de hoofdvraag zal deze meer uitgebreid worden behandeld. Succes van bedrijven wordt in dit onderzoek gedefinieerd als de financiële kenmerken van het midden- en kleinbedrijven. De winst en omzet van een bedrijf in een bepaalde tijdsperiode is hierin de belangrijkste indicator van succes. De hypothese die geformuleerd is op basis van de theorie luidt als volgt: Naarmate een ondernemer meer sociaal kapitaal bezit, des te succesvoller de onderneming is In de onderstaande tabellen is te zien dat de ondernemers op zowel de ontwikkeling van winst als de ontwikkeling van omzet positief geantwoord hebben.
Tabel 4.1 Ontwikkeling winst Frequentie Sterk gedaald
Valide procenten
Cumulatieve procenten
7
2,6
2,6
48
15,7
18,3
Gelijk
104
34,0
52,3
Gestegen
126
41,2
93,5
20
6,5
100,0
305
100,0
Gedaald
Sterk gestegen Total Bron: SSNE, 2008
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
30
Tabel 4.2 Ontwikkeling omzet Frequentie Sterk gedaald
Valide procenten
Cumulatieve procenten
8
2,9
2,9
36
11,8
14,7
Gelijk
108
35,3
50,0
Gestegen
128
41,8
91,8
25
8,2
100,0
305
100,0
Gedaald
Sterk gestegen Total
Bron: SSNE, 2008
De ontwikkeling van winst en de ontwikkeling van omzet is in dit onderzoek samengenomen om zo het bedrijfssucces te meten. Het is dus een optelsom van de variabelen. Wanneer we kijken naar de regressieanalyse dan blijkt dat sociaal kapitaal een significante voorspeller is voor bedrijfssucces (B= .078; p<.05). De verklaarde variantie is echter wel laag te noemen, de R2 bedraagt .072. Het model verklaart dus 7,2% van het bedrijfssucces. Wanneer we de controlevariabelen in de regressieanalyse toevoegen dan blijft de significante relatie tussen sociaal kapitaal en bedrijfssucces bestaan. Wat opvalt is dat zowel leeftijd van bedrijf (B= .012; p<.01) als intensiviteit ondernemerschap (B= .017; p<.01) significant zijn. Dit betekent dat deze twee variabelen ook een voorspeller zijn voor bedrijfssucces. In de onderstaande tabel zijn de gegevens van de regressieanalyse verwerkt:
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
31
Tabel 4.3 Multiple regressieanalyse sociaal kapitaal en bedrijfssucces Ongestandaardiseer Gestandaardideerde de coëfficiënten coëfficiënten B (Constant)
Std. Fout
Sig.
Beta
6,308
,477
Sociaal kapitaal
,078
,035
,126
,028*
Bedrijfsaspecten Leeftijd bedrijf
-,012
,005
-,166
,006**
,000
,000
-,057
,338
-,007
,052
-,007
,899
,017
,005
,198
,001**
-,054
,076
-,041
,481
Bedrijfsgrootte Ondernemersaspecten Opleidingsniveau Intensiviteit ondernemerschap Familie en/of vrienden zijn ondernemer
,000
* sig < 0,05 ** sig < 0,01 *** sig < 0,001 N = 305; R2 = .072 Bron: SSNE, 2008 Sterke banden en bedrijfssucces Sterke banden tussen ondernemers is goed voor vertrouwen, gespecificeerde informatie uitwisseling en leidt tot minder transactiekosten (Williamson, 1973). Sterke banden zijn voor bedrijven vooral nuttig in de oprichting van de onderneming en de cruciale jaren na de opstart (Wittek, 2013). Uit de theorie is de volgende hypothese geformuleerd: Naarmate een ondernemer meer sterke banden heeft, des te succesvoller de onderneming is Uit de regressieanalyse blijkt dat er een significante relaties bestaat tussen het hebben van sterke banden en bedrijfssucces (B= .082; p<.05).Echter, ook in dit model is de verklaarde variantie laag te noemen. De R2 bedraagt .069 waarmee het model dus 6,9% verklaart. Wanneer we de controlevariabelen toevoegen dan blijft de relatie bestaan. Evenals in vorige analyses is zowel leeftijd van het bedrijf (B= .009; p<.01) als intensiviteit ondernemerschap (B= .017; p<.01) significant.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
32
Tabel 4.4 Multiple regressieanalyse sterke banden en bedrijfssucces Ongestandaardiseerde Gestandaardideerde coëfficiënten coëfficiënten B (Constant) Sterke banden Bedrijfsaspecten Leeftijd bedrijf Bedrijfsgrootte Ondernemersaspecten Opleidingsniveau Intensiviteit ondernemerschap Familie en/of vrienden zijn ondernemer
Std. Fout
Sig.
Beta
6,303
,479
,000
,082
,041
,114
,048*
-,012
,005
-,161
,009**
,000
,000
-,047
,433
-,002
,052
-,002
,973
,017
,005
,192
,002**
-,044
,076
-,033
,566
* sig < 0,05 ** sig < 0,01 *** sig < 0,001 N = 305; R2 = .069
Bron: SSNE, 2008 Om een nog meer compleet beeld te krijgen van de invloed van sterke banden op bedrijfssucces is er tevens een model gedraaid waarin zwakke banden ook zijn toegevoegd. Uit dit model blijkt nogmaals dat sterke banden een significante voorspeller zijn voor bedrijfssucces (B=.085; p <.05). Ook zijn leeftijd bedrijf (B=. -012; p<.01) en intensiviteit ondernemerschap (B= .017; p<.01) wederom significant.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
33
Tabel 4.5 Multiple regressieanalyse sterke/zwakke banden en bedrijfssucces Ongestandaardiseerde Gestandaardiseerde coëfficiënten coëfficiënten B (Constant)
Std. Fout
Sig.
Beta
6,299
,479
Sterke banden
,085
,042
,118
,042*
Zwakke banden
,061
,061
,059
,315
Bedrijfsaspecten Leeftijd bedrijf
-,012
,005
-,165
,007**
,000
,000
-,055
,364
-,006
,052
-,007
,908
,017
,005
,195
,002**
-,052
,077
-,040
,497
Bedrijfsgrootte Ondernemersaspecten Opleidingsniveau Intensiviteit ondernemerschap Familie en/of vrienden zijn ondernemer
,000
* sig < 0,05 ** sig < 0,01 *** sig < 0,001 N = 305; R2 = .073 Bron: SSNE, 2008 Zwakke banden en bedrijfssucces Uit de theorie komt naar voren dat wanneer ondernemers zwakke banden onderhouden zij meer succesvol zullen zijn. Het mechanisme dat hieraan ten grondslag ligt is de uitwisseling van nieuwe informatie. Nieuwe informatie wordt niet door sterke banden verkregen, maar juist door zwakke banden komt de ondernemer tot nieuwe informatie waar hij of zij op in kan spelen met als resultaat: meer bedrijfssucces. De hypothese die aan de hand van de theorie is geformuleerd luidt als volgt: Naarmate een ondernemer meer zwakke banden heeft, des te succesvoller de onderneming is Uit de regressieanalyse blijkt dat er geen significante relatie is tussen het hebben van zwakke banden en bedrijfssucces (B= .052; p = N.S.). Na toevoeging van de controlevariabelen wordt er nog immer geen significante relatie gevonden tussen sociaal kapitaal en bedrijfssucces. Wel wordt er wederom een significante relatie gevonden tussen leeftijd bedrijf (B= -.013; p<.01) en intensiviteit ondernemerschap (B= .018; p<.01).
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
34
Overige determinanten Nu duidelijk is hoe netwerkgrootte en relatietyperingen bijdragen aan bedrijfssucces wordt er nu gekeken welke hulpbronnen specifiek bijdragen aan bedrijfssucces en hoe de invloed van sociaal kapitaal verschilt tussen verschillende sectoren. Dit wordt gedaan om nog meer informatie te verkrijgen over de relatie sociaal kapitaal en bedrijfssucces. Er zal allereerst gekeken worden naar het effect van de verschillende hulpbronnen, waarna er analyses volgen die de invloed van verschillende sectoren inzichtelijk maken. Om inzichtelijk te krijgen welke hulpbronnen specifiek bijdragen aan bedrijfsucces worden de elf vragen, die hiervoor waren samengepoold als sociaal kapitaal, onafhankelijk getoetst. Uit deze analyse blijkt dat er een significantie relatie is tussen het kennen van iemand die kan helpen met financiële kwesties en bedrijfssucces (B= .524; p< .05). Ook draagt het kennen van iemand die kan helpen met het vergroten van naamsbekendheid significant bij aan bedrijfssucces (B= . 529; p <.05). Opvallend is dat wanneer we de significantiegrens ophogen naar .10, het kennen van iemand die producten of diensten kan verbeteren ook significant wordt. Interessant hieraan is dat deze relatie negatief is (B= -.495; p <.10). Het kennen van iemand die kan helpen met verbetering van producten of diensten is dus nadelig op het bedrijfssucces. In tabel 4.6 zijn de gegevens van de regressie verwerkt.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
35
Tabel 4.6 Multiple regressieanalyse hulpbronnen en bedrijfssucces Ongestandaardiseerde Gestandaardiseer coëfficiënten de coëfficiënten B (Constant)
Std. Fout
Sig.
Beta
5,378
,519
,000
Financiële kwesties
,524
,211
,148
,014*
Productiemethoden
-,202
,238
-,054
,397
Logistiek/ Vervoer
,010
,261
,003
,970
Omgang klanten
,332
,279
,087
,235
Werven klanten
-,354
,282
-,094
,211
Werven personeel
-,330
,308
-,071
,284
Vergroten naamsbekendheid
,529
,245
,142
,031*
Verbetering product/ dienst
-,495
,286
-,123
,084
Verandering in aanbod
,533
,333
,114
,110
Vergunningen
,322
,321
,078
,316
Contact overheid
,073
,308
,018
,812
* sig < 0,05 ** sig < 0,01 *** sig < 0,001 N = 305; R2 = .073 Bron: SSNE, 2008 Daarnaast wordt er tevens gekeken welke invloed verschillende sectoren hebben op het sociaal kapitaal en bedrijfssucces. Allereerst wordt er een model gedraaid tussen de sectoren en de verschillende aspecten van sociaal kapitaal. Uit deze analyse blijkt dat op het construct sociaal kapitaal alleen de bouwsector een significante relatie laat zien (B= 1.310; p < .01). Op de sterke banden laten zowel de bouwsector (B= 1.027; p < .01) als de tuin- en akkerbouw (B= -1.098; p <.05) een significante relatie zien. Bij de zwakke banden bestaat er alleen een significante relatie met de financiële en zakelijke dienstverlening (B= -1.339; p<.001). Opmerkelijk is dat wanneer er een regressie gedraaid wordt met interactie effecten, er geen één relatie significant blijkt te zijn. Dit betekent dat de verschillende sectoren wel een effect hebben op het sociaal kapitaal, maar niet als een interactie effect hebben op het bedrijfssucces. Ook wanneer de sectoren onafhankelijk getoetst worden met bedrijfssucces blijken er geen significante relaties te bestaan. Uit de verschillende regressie modellen die hierboven behandeld zijn komt naar voren dat de verklaarde variantie lager dan tien procent is. Dit betekent dat de kracht van het verband zeer zwak te noemen is. Wel staan sociologische onderzoeken er om bekend een minder hoge verklaarde variantie ANNEMIEKE KOOL - 3933857
36
te bereiken dan onderzoeken in de exacte wetenschap (Kalmijn & Kraaykamp, 1999). In figuur 4.1 is schematisch weergegeven welke verbanden in de analyses zijn gevonden.
Figuur 4.1: Gevonden verbanden in analyses
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
37
5. Conclusie en discussie In de vorige hoofdstukken is de relatie tussen sociaal kapitaal en het succes van midden- en kleinbedrijven uitgebreid onderzocht. Dit hoofdstuk zal startten met een korte samenvattingvan het onderzoek, vervolgens worden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek beschreven. De centrale vraag uit het onderzoek wordt beantwoord waar vervolgens een discussie volgt met handvaten voor vervolgonderzoek. 5.1 Korte samenvatting en centrale vraag De Nederlandse economie bestaat voornamelijk uit midden- en kleinbedrijven (MKB). Slechts één procent van alle bedrijven in Nederland kan aangemerkt worden als een grootbedrijf (Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, 2014). Midden- en kleinbedrijven kenmerken zich door hun bedrijfsomgeving. Eigenaar- en leiderschapsstructuren zijn veelal verweven. Daarnaast zijn zij vooral gericht op de binnenlandse markt en is de bedrijfsomgeving voornamelijk lokaal georiënteerd (Bangma & Peeters, 2003; Flören & Jansen, 2010). Sociaal kapitaal kan gedefinieerd worden als de netwerken die een ondernemer heeft en de hulpbronnen die hij of zij hieruit kan mobiliseren (Bourdieu, 1986). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat sociaal kapitaal een positieve invloed heeft op de ontwikkeling van een bedrijf. In dit onderzoek is er specifiek gekeken naar midden- en kleinbedrijven in de profit sector. Er is gekeken naar de invloed van de bijdrage van hulpbronnen in het bedrijf. Daarnaast is er ook gekeken naar de typering van relaties. Er is gekeken naar zowel de invloed van netwerkgrootte als de invloed van zwakke en sterke banden op bedrijfssucces. In het stuk zijn drie hypothesen opgesteld die getoetst worden door gebruik van de dataset SSNE 2008. Aanvullend hebben er acht interviews met managers/eigenaren van midden- en kleinbedrijven plaats gevonden en vier interviews met experts. Deze interviews zijn gebruikt om achterliggende mechanismen te verhelderen. De resultaten van deze interviews komen aan bod in hoofdstuk 5.4. De centrale vraag van het onderzoek luidde: In hoeverre is sociaal kapitaal van belang voor het succes van midden- en kleinbedrijven? 5.2 Sociaal kapitaal en succes midden- en kleinbedrijven Op basis van dit onderzoek kunnen er zes belangrijke conclusies worden getrokken over de relatie tussen sociaal kapitaal en midden- en kleinbedrijven. Allereerst wordt er bewijs gevonden voor een positieve relatie tussen sociaal kapitaal en het succes van midden- en kleinbedrijven. Netwerkgrootte en de potentiële hulpbronnen die hieruit voortkomen is een voorspeller voor bedrijfssucces. Dit is in lijn met de verwachtingen uit de theorie (Putnam, 1993; Brummelkamp & Timmermans, 2013). Ten tweede kunnen we concluderen dat sterke banden een positieve invloed hebben op het ANNEMIEKE KOOL - 3933857
38
succes van midden- en kleinbedrijven. Langdurige relaties die gekenmerkt worden door vertrouwen, wederkerigheid en specifieke informatie uitwisseling hebben een positief effect op het bedrijfssucces (Coleman, 1990). Dit is in lijn met de verwachtingen. Uit het theoretisch kader kwam reeds naar voren dat sterke banden transactiekosten verminderen (Williamson, 1979). Daarnaast zijn sterke banden goed voor sterke klantrelaties. Deze mechanismen zouden deze positieve relatie kunnen verklaren. Interessanter is het gegeven dat zwakke banden daarentegen geen invloed lijken te hebben op bedrijfssucces. Hiermee wordt de theorie van Granovetter (1973) verworpen. Ook is deze uitkomst in contrast met andere vergelijkbare onderzoeken (Sleutjes, 2012). Een verklaring voor deze uitkomst kan gevonden worden in de bedrijfsomgeving van het midden- en kleinbedrijf. Het overgrote deel van de MKB is in handen van één of meerdere families. Door regionale specialisatie hebben deze bedrijven vaak een netwerk van regionale zakelijke contacten die door vriendschappen en huwelijken nog hechter worden (Flören & Jansen, 2010). Daarnaast heeft Jonkers et al (2011) een indeling gemaakt van de bedrijfsomgeving van het MKB. In de eerste schil bevinden zich de partijen waar de MKB ondernemer het meeste contact mee heeft: familieleden, klantrelaties en leveranciers (Jonkers et al, 2011). Door deze bedrijfsomgeving krijgt de MKB ondernemer minder externe prikkels binnen doordat corrigerend optreden van het netwerk weinig of niet voorkomt. Dit maakt ook dat MKB ondernemers veelal reactief dan proactief bewegen: pas wanneer het primaire bedrijfsproces wordt verstoord, of de ondernemer mogelijkheden ziet om dit proces te verbeteren, wordt er toenadering gezocht naar derde partijen (Hoevenagel, 2004). Onder deze derde partijen valt ook het adviesbureau, in deze context Organisatieadviseurs. Door deze bedrijfsomgeving wordt het mechanisme wat Granovetter (1973) verondersteld tegengewerkt. Nieuwe informatie komt in mindere mate bij de MKB ondernemer terecht door zijn of haar bedrijfsomgeving. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de niet gevonden relatie tussen zwakke banden en bedrijfssucces. Een vierde conclusie is dat de gevonden effecten van sociaal kapitaal en sterke banden op bedrijfssucces klein te noemen zijn. Er is dus wel een effect, maar de kracht van het verband is zeer zwak te noemen. Ook is er gekeken naar de soorten hulpbronnen die uit het netwerk kunnen worden gemobiliseerd en welke hiervan een effect hebben op bedrijfssucces. Het kennen van iemand die je kan helpen met financiële kwesties en het kennen van iemand die je kan helpen met het vergroten van de naamsbekendheid zijn de belangrijkste relaties die bedrijfssucces verklaren. Opmerkelijk is de relatie met iemand die je kan helpen met het verbeteren van je product/dienst. Deze heeft een negatieve invloed op bedrijfssucces. Om nog meer informatie te verkrijgen op de invloed van sociaal kapitaal op bedrijfssucces is er ook gekeken naar verschillende bedrijfssectoren. De bouwsector heeft een positieve relatie met zowel sociaal kapitaal als sterke banden. De tuin- en akkerbouw heeft een negatieve relatie met sterke banden, en de financiële/zakelijke dienstverlening heeft een negatieve relatie met zwakke banden. Een
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
39
relatie tussen de verschillende sectoren en bedrijfssucces wordt niet gevonden, evenmin als een interactie effect. Als laatste kan er geconcludeerd worden dat de relaties die gevonden zijn niet heel krachtig zijn. De verklaarde variantie is onder de tien procent waardoor de kracht van de verbanden zeer zwak te noemen zijn. 5.3 Antwoord op de hoofdvraag Nu de belangrijkste conclusies uit het onderzoek zijn besproken kan er een gedegen antwoord op de hoofdvraag worden gegeven. Sociaal kapitaal heeft invloed op het succes van midden- en kleinbedrijven, maar deze invloed kan minimaal worden genoemd. De aspecten netwerkgrootte en sterke banden van sociaal kapitaal zijn de voorspellers van bedrijfssucces. Netwerkgrootte heeft hierbij betrekking op het aantal (potentiële) hulpbronnen wat uit het netwerk kan worden gemobiliseerd. Wanneer dit toeneemt, neemt bedrijfssucces ook toe. Specifieke hulpbronnen die bijdragen aan bedrijfssucces zijn het kennen van iemand die kan helpen bij financiële kwesties en het kennen van iemand die kan helpen bij het vergroten van naamsbekendheid. Ondanks dat de invloed van sociaal kapitaal op bedrijfssucces minimaal te noemen is, is het wel een determinant waar de ondernemer zelf invloed op kan uitoefenen. Er zijn in het ondernemerschap verschillende factoren waar de ondernemer zelf weinig tot geen invloed op kan uitoefenen. Men kan hierbij denken aan aan de marktvraag en de economische stabiliteit van de maatschappij. Ondanks dat de invloed van sociaal kapitaal op bedrijfssucces dus minimaal is kan het wel gezien worden als een belangrijk aspect van het ondernemerschap waar de ondernemer zelf invloed op uit kan oefenen. 5.4 Discussie en vervolgonderzoek Dit onderzoek heeft een aantal sterke, maar ook zwakke punten. Deze zullen hieronder worden besproken. Tevens worden er aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek. Een sterk punt aan dit onderzoek is de gebruikte data. Door gebruik te maken van zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek worden mechanismen helder. Het kwalitatieve onderzoek is weinig naar voren gekomen in dit onderzoek, maar brengt desalniettemin nuttige mechanismen naar voren die gebruikt kunnen worden voor vervolgonderzoek. Deze zullen hieronder worden besproken. De kwantitatieve dataset (SSNE, 2008) is vakkundig gegenereerd en bestond uit een bruikbare N voor betrouwbare analyses. Het onderzoek levert daarnaast een aanvulling op bestaande theorie. Het onderzoek heeft helder gemaakt welke hulpbronnen specifiek bijdragen aan bedrijffsucces. Tevens is een groffe indeling gemaakt op bedrijfssectoren. Opmerkelijk in dit onderzoek is de niet gevonden relatie tussen zwakke banden en bedrijfssucces. Het onderzoek onderscheidt zich daarnaast door beleidsmatige handvaten aan te reiken voor ondernemers. Het kan gezien worden als een sociaalwetenschappelijk onderzoek met een praktische adviserende kant. ANNEMIEKE KOOL - 3933857
40
Naast sterke punten heeft dit onderzoek ook enkele zwakke punten. De operationalisering van sterke en zwakke banden is in dit onderzoek enigzins simplistisch te noemen. De sterkte van een band wordt bepaald door een combinatie van tijdsduur, emotionele gehechtheid, reciprociteitshandelingen en de intimiteit waar de relatie door gekenmerkt wordt (Granovetter, 1973). In dit onderzoek zijn familie/vrienden als sterke banden aangemerkt en kennissen als zwakke banden. Sterkte van de banden zouden nauwkeuriger kunnen worden geoperationaliseerd op de aspecten van Granovetter (1973). Daarnaast is de manier waarop sectoren meegenomen zijn in de analyses ook enigzins plausibel te noemen. De groepen sectoren waren niet erg groot (bouw = 51, tuin- en akkerbouw = 27, financiëleen zakelijke dienstverleningssector = 24) wat de betrouwbaarheid van deze analyses minder maakt. Voor vervolgonderzoek zou het wenselijk zijn om deze analyses opnieuw te toetsen, met meer respondenten en wellicht ook een duidelijkere indeling op sector niveau. Voor verder vervolgonderzoek is het aan te bevelen om het onderzoek op een grotere groep respondenten te herhalen. Ondanks dat de N van dit onderzoek betrouwbaar is (N = 305), zou een onderzoek van grotere omvang voor nog meer betrouwbare analyses kunnen zorgen. Daarnaast is het aan te bevelen om de mechanismen uit de kwalitatieve data analyse verder te onderzoeken. Uit de kwalitatieve interviews kwam naar voren dat vaardigheden en kwaliteiten van de ondernemer zelf, met betrekking tot netwerken, belangrijk zijn voor de effectiviteit daarvan. Deze aanname is in lijn met de eerdere bevindingen dat sociale competenties van een ondernemer invloed heeft op de grootte van het sociaal kapitaal (Baron & Merkman, 2000). Wanneer netwerken je niet ligt dan zal dit ook invloed hebben op je netwerk. Andere mechanismen die uit de kwalitatieve analyses naar voren komen zijn machtsposities en prijs gedrevenheid. In welke mate zijn managers van Shell nog geïnteresseerd in een goed netwerk wanneer zij alle diensten toch wel kunnen verkrijgen of misschien afdwingen? De resultaten van de kwalitatieve analyses zijn te vinden in bijlage 7.2.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
41
6. Beleidsaanbevelingen 6.1 Beleidsaanbevelingen algemeen Sociaal kapitaal werkt. Zowel het aantal (potentiële) hulpbronnen die uit het netwerk worden gemobiliseerd, als de sterkte van de relatie van dit netwerk dragen bij aan bedrijfssucces. Het is dus raadzaam voor ondernemers om actief om te springen met netwerken. Het meeste resultaat wordt behaald uit de investering in sterke banden. Het is dus niet rendabel om als ondernemer alle mogelijke netwerkactiviteiten te bezoeken. Wel is de samenstelling van het netwerk belangrijk. Als ondernemer kun je het beste op zoek gaan naar mensen die je kunnen helpen met financiële kwesties en mensen die je kunnen helpen bij het vergroten van de naamsbekendheid van de onderneming. Netwerkactiviteiten die in het bijzonder gericht zijn op deze kwesties zullen dus wel interessant zijn voor het vergroten van bedrijfssucces. Mensen die je kunnen helpen met het verbeteren van je product of dienst kunnen ondernemers het beste vermijden, deze relaties blijken een negatieve invloed te hebben op bedrijfssucces. 6.2 Beleidsaanbevelingen IJsselvliet organisatieadviseurs Bovenstaande algemene beleidsaanbevelingen zijn in beperkte mate interessant voor IJsselvliet Organisatieadviseurs. IJsselvliet maakt namelijk al gebruik van sterke relaties voor het aanbieden van hun diensten. Dit in de vorm van compagnonnen (associates). IJsselvliet bezit over een gevarieerd team met ieder een eigen kerngebied. Een deel van deze adviseurs zijn in loondienst maar een groot deel ook niet. Zij doen opdrachten voor IJsselvliet zonder fysiek aan het bedrijf verbonden te zijn. Toch is de relatie tussen deze compagnonnen en IJsselvliet sterk te noemen, zij zijn wekelijks op kantoor en maken gevoelsmatig deel uit van het team IJsselvliet. Er wordt geen indeling gemaakt op medewerkers in loondienst en medewerkers als compagnonnen. Voor de adviesvorming kunnen er wel enkele aanbevelingen gedaan worden met betrekking tot de relatie sociaal kapitaal en bedrijfssucces. Organisaties kunnen sociaal kapitaal voor hun laten werken. In figuur 6.1 zijn verschillende stappen opgenomen die organisaties, in chronologische volgorde, kunnen nemen om hun sociaal kapitaal succesvol voor hun te laten werken.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
42
Figuur 6.1: Beleidsaanbevelingen IJsselvliet Organisatieadviseurs Hieronder zullen de verschillende stappen nader uitgelegd worden: Mobiliseren Onder het eerste kopje mobiliseren vallen twee verschillende aspecten: bewustwording en visievorming. Ondernemers moeten zich eerst bewust worden van de invloed van sociaal kapitaal, en hier ook een visie over vormen. Wat is sociaal kapitaal en kennen de ondernemers de kracht van het sociaal kapitaal? Zijn ondernemers bereid om zich nader te verdiepen in het sociaal kapitaal van hun organisatie en hier ook actief mee aan het werk te gaan? Dit zijn vragen die in deze fase gesteld kunnen worden. Voorbereiden Wanneer er bewustwording en een visie is gevormd bij de ondernemers, komt men in de fase voorbereiden. In deze fase wordt het sociaal kapitaal van de organisatie helder in kaart gebracht. Dit kan bijvoorbeeld door een matrix of een mindmap. Deze matrix mindmap bevat alle relaties die het bedrijf heeft en in hoeverre deze relaties kunnen aangemerkt worden als een sterke of zwakke band. Optioneel kan hierbij ook beschreven worden welke hulpbronnen uit deze relaties gemobiliseerd kunnen worden. Nadat er in kaart is gebracht hoe het sociaal kapitaal van de organisatie eruit ziet kan er gekeken worden naar de wenselijke situatie van de organisatie. Welke behoeften heeft de organisatie nog ten aanzien van sociaal kapitaal? Welke doelen moeten behaald worden en wie kan de organisatie daarbij helpen? Wil de organisatie een nieuwe dienst verlenen of product produceren, wie of welke hulpbronnen zijn hier dan noodzakelijk? Door bewust te kijken naar de doelen en wensen van de organisatie kan er ook gericht worden gekeken wie hierbij kan helpen. Hierdoor kan er gericht genetwerkt worden.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
43
Realiseren Wanneer er duidelijk is hoe het sociaal kapitaal van de organisatie eruit ziet, en welke hulpbronnen of relaties de organisatie nog behoeft, kan er gestart worden met het realiseren van deze relaties. Dit kan gerealiseerd worden door gerichte netwerkactiviteiten te ondernemen om in contact te komen met specifieke mensen. Managen Wanneer de relaties zijn gevonden moet er worden geïnvesteerd worden in deze realties. Zoals al vermeld zijn sterke banden een voorspeller voor bedrijfssucces. Door te investeren in de nieuwe relaties, en deze uiteindelijk uit te bouwen tot sterke relaties, wordt er meer bedrijfssucces gegenereerd.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
44
Literatuur: Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (2014). Briljante bedrijven. Effectieve ecosystemen voor ambitieuze ondernemers. Den Haag: AWT.
Agnitsch, K., Flora, J. & Ryan, V. (2009). Bonding and Bridging Social Capital: The Interactive Effects on Community Action. Journal of the Community Development Society, 37, 36 -51. Audretsch, D. B. & Thurik, A. R. (2000). Capitalism and democracy in the 21st Century, from the managed to the Entrepreneurial Economy. Journal of Evolutionary Economics, 10, 17 – 34.
Baarda, B.D., Goede, de, M.P.M. & Teunissen, J. (2005). Basisboek kwalitatief onderzoek: handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek. Groningen: Stenfert Kroese.
Bangma, K.L. & Peeters, H.M.M. (2003). Kleinschalig ondernemen. Zoetermeer: EIM.
Bangma, K., Bruins, A. & Snel, D. (2011). Middellangetermijn ontwikkeling MKB. Het MKB in de martksector in de periode 2011 – 2015. Zoetermeer: EIM.
Barkham, R., Gudgin, G., Hart, M. and Hanvey, E. (1996) The Determinants of Small Firm Growth. London: Jessica Kingsley. Baron, R. A., & Markman, G. D. (2000). Beyond social capital: How social skills can enhance entrepreneurs' success. The Academy of Management Executive, 14, 106-116. Becker, G.S. (1964). Human Capital. Chicago: University of Chicago Press.
Bourdieu, P. (1980). Le Capital Social: Notes Provisions. Actes de la Recherce en Sciences Sociales, 3, 2-3.
Bourdieu, P. (1986). The Forms of Capital. In Handbook of Theory and Research for the Sociology of Education. J. Richardson, 241- 258. New York: Greenwood Press.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
45
Boxall, P., & Purcell, J. (2003). Strategy and human resource management. Industrial & Labor Relations Review, 57, 84. Braatz, J., & Putnam, R. D. (1996). Families, Communities, and Education in America: Exploring the Evidence. Madison: Wisconsin Center for Education Research. Brummelkamp, G. W., & Timmermans, N. G. L. (2013). Samen starten. De bedrijfsontwikkeling van teamstarters vergeleken met die van solostarters. Zoetermeer: EIM. Brüderl, J. & Preisendörfer, P. (1998). Network support and the Success of Newly founded Businesses. Small Business Economics, 10, 213 – 225. Carter, N. Klein, R. & Day ,P. (1995). How Organisations Measure Success: The Use of Performance Indicators in Government. New York: Routledge.
Coleman, J.S. (1990). Foundations of social theory. Cambridge: Harvard University Press.
Cooke, P., Clifton, N. & Oleaga, M. (2014). Social capital, firm embeddedness and regional development. Regional Studies, 39, 1065 – 1077. Duynstee, B. (2010). Vertrouwen in complexe besluitvorming. Amsterdam: Rotor Offset.
Eshuis, J. (2006). Kostbaar vertrouwen. Delft: Eburon. Europese Commissie (2006) De nieuwe definitie van KMO’s. Geraadpleegd op 04-02-2014, van http://ec.europa.eu/enterprise/policies/sme/files/sme_definition/sme_user_guide_nl.pdf
EIM (2011). Kerngegevens MKB 2011. MKB en ondernemerschap in zakformaat. Zoetermeer: Fwa drukwerk.
Fennema, M., Tillie, J., Van Heelsum, A., Berger, M. & Wolff, R. (2000). Sociaal kapitaal en politieke participatie van etnische minderheden. Amsterdam: IMES. Fitz-enz, J. (2000). The ROI of Human Capital. New York: Amacom. Flap, D.H. & De Graaf, N.D. (1998) With a little help from my friends: Social resources as an explanation of occupational status and income in West Germany, The Netherlands and The United States. Social Forces, 67, 452-472. Flören, R.H. & Jansen, S. F. (2010) De stille kracht van het familiebedrijf. Deventer: Wolters Kluwer. ANNEMIEKE KOOL - 3933857
46
Fukuyama, F. (1995). Trust: the social virtues and the creation of prospert. Londen: Hamish Hamilton. Galbreath, J. (2005). Which resources matter the most to firm success? An exploratory study of resource-based theory. Technovation, 25, 979 – 987. Granovetter, M. S. (1973). The strenght of weak ties. American journal of Sociology, 78, 1360 – 1380.
Greve, A. & Salaff, J. W. (2003). Social networks and entrepreneurship. Entrepreneurship Theory and Practice, 28, 1 – 22. Hazeu, C.A. (2000) Institutionele economie, Een optiek op organisatie- en structureringsvraagstukken. Bussum: Coutinho.
Helliwel, J.F. & Putnam, R. D. (1999). Education and social capital. Cambridge: National bureau of economic research. Hoevenagel, R. (2004). Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het midden- en kleinbedrijf. Zoetermeer: EIM. Jonkers, R., Hoevenagel,R., Bertens, C.A.W. & Dool, van den, A. (2001). De energieke MKB-ondernemer: (on)mogelijkheden rond (on)bewust energiezuinig handelen. Haarlem: ResCon.
Judge, T.A., Thoresen, C.J., Bono, J.E. & Patton, G.K. (2001). The job satisfaction-job performance relationship: A qualitative and quantitative review. Psychological Bulletin, 127, 376 – 407. Kalmijn, M., & Kraaykamp, G. (1999). De verklaarde variantie verklaard: een vergelijking van sociologische onderzoeksartikelen in de periode 1975-1998.Mens en Maatschappij, 74, 166180. Kawachi, I., Kennedy, B. P., Lochner, K. & Prothrow-Stith, D. (1997). Social capital, income inequality, and mortality. American Journal of Public Health September, 9, 1491-1498. Knack, S. & Keefer, P. (1997). Does social capital have an economic payoff? A cross country investigation. The Quarterly Journal of Economics, 112, 1251 – 1288.
Knipprath,H. & De Rick, K. (2011) Is het wat je weet, of is het wie je kent? Leuven: SSL.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
47
Koomen, W. (2006). Business Intelligence en het succes van bedrijven. Utrecht: Capgemini Nederland B.V.
Korzilius, H. (2000). De kern van survey-onderzoek. Assen: Van Gorcum.
Kotler, P. & Armstrong, G. (2009). Marketing, de essentie. Amsterdam: Pearson education Benelux.
Laudon, K. C. & Laudon, J. P. (2006). Bedrijfsinformatie systemen. Amsterdam: Pearson education Benelux.
Leget, J. (1997). Personeelbeleid en succes van organisaties. Resultaatgericht Human Resource Management in Nederland. Deventer: Kluwer Bedrijfsinformatie.
Lin, N. (2006). A network theory of social capital. Londen: Oxford University Press. Lin, N. (2011). Social capital. Critical concepts in the social sciences. New York: Routledge. Little, R.J.A. & Rubin, D.B. (2002). Statistical analyses with missing data. Denver: Wiley. Logman, M. (2011). Realism versus simplicity in strategic marketing planning: the impact of temporality. Marketing Intelligence and Planning, 29, 662 – 671. Manuel, D., Stam, E. & Hulsink, W. (2004). Ondernemen in netwerken. Assen: Van Gorcum.
Marx, K. 1933 [1849]. Wage, Labour and Capital. New York: International Publishers Co. Merchant, K. & Stede, van der, W.A. (2007). Management Control Systems. Perfomance Measurement, Evaluation and Incentives. Pearson: Harlow.
Nahapiet, J. & Ghoshal, S. (1998). Social capital, intellectual capital, and the organizational advantage. The Academy of Management Review, 23, 242 – 266. Otterloo, van, R. (1999). De invloed van personeelsmanagement op de prestatie van ondernemingen. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Penrose, E.G. (1959). The theory of the growth of the firm. New York: Wiley. Pinto, J. K., & Prescott, J. E. (1988). Variations in critical success factors over the stages in the project life cycle. Journal of management, 14, 5-18.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
48
Pool, S.W. (2000) Organizational culture and its relationship between job tension in measuring outcomes among business executives. Journal of Management Development, 19, 32 – 49. Portes, A. (1998). Social capital: It's origins and applications in modern sociology. Annual Review of Modern Sociology, 24, 1 – 24. Putnam, R. (1993). Making democracies work: civic traditions in modern Italy. Princeton: University Press. Putnam, R.D. (1995). Bowling Alone: America’s declining social capital. Journal of Democracy, 22, 65-78.
Renzulli, L.A., Aldrich, H. & Moody, J. (2000). Family matters: Gender, family, and entrepreneurial outcomes. Social Forces, 79, 523 – 546. Rijksoverheid (2014). Ondernemersklimaat en innovatie. Investeren in topsectoren. Geraadpleegd op 1 juni 2014, van http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ondernemersklimaat-eninnovatie/investeren-in-topsectoren
Sako, M. (1997). Does trust improve business performance? Londen: London School of Economics and Political Science.
Sampson, R. J., & Raudenbush, S. W. (1999). Systematic social observation of public spaces: A new look at disorder in urban Neighborhoods 1. American journal of sociology, 105, 603-651. Schutjens, V. & Wever, E. (2000). Determinants of new firm success. Papers in Regional Science, 79, 135 – 159.
Schultz, T.W. (1961). Investment in Human Capital. The American Economic Review, 1, 1-17.
Seibert, S.E., Kraimer, M.L. & Liden, R.C. (2001). A social capital theory of career success. The academy of management journal, 2, 219 – 237.
Shane, S. & Venkataraman, S. (2000). The promise of entrepreneurship as a field of research. Academic Management Review, 25, 217–226.
Simon, H. (2009). Hidden Champions of the Twenty-First Century. Success Strategies of Unknown World Market Leaders. New York: Springer. ANNEMIEKE KOOL - 3933857
49
Sleutjes, B., Oort, van, F. & Schutjens, V. (2008). Survival and growth of local firms: in search for new explanations at the neighbourhood level. Den Haag: Netherlands Institute for Spatial Research.
Sleutjes, B. (2012). Neighbourhood effects on firm success and strategy. Amsterdam: Pallas Publications. Spaas, G. (2012). Onderzoek nieuwe economie. Raamwerk voor het herkennen, duiden, sturen en evalueren van initiatieven voor en in een nieuwe economie. Amsterdam: Doen. SSNE (2008). Survey of the Social Networks of Entrepreneurs. Utrecht: Universiteit Utrecht. Ultee, W.C., Arts, W.A. & Flap, H. D. (2003). Sociologie. Vragen, uitspraken en bevindingen. Groningen: Noordhoff uitgevers B.V. Van Bavel, J. (2006). Multicausaliteit en multicollineariteit bij meervoudige regressie. Tijdschrift voor Sociologie, 4, 351 – 375.
Verhoeven, W.H.J. & Smit, C.K. (2011). Financiering van MKB bedrijven. Zoetermeer: EIM. Wittek, R. (2013). Netwerken in organisaties. Groningen: Noordhoff uitgevers.
Way, S. & Sturman, M. &. Raab,C. (2010) What Matters More? Contrasting the Effects of Job Satisfaction and Service Climate on Hotel Food and Beverage Managers’ Job Performance. Cornell Hotel and Restaurant Administration Quarterly, 51, 379-397. Walker, E. & Brown, A. (2004). What success factors are important to small business owners? International small business journal, 22, 577 – 594. Williamson, O. E. (1979), ‘Transaction-Cost Economics: The Governance of Contractual
Woolcock, M. & Narayan, D. (2000). Social capital: implications for development theory, research and policy. The World Bank Research Observer, 15, 225 – 249. Yli-Renko, H., Autio, E. & Sapienza, J. (2001). Social capital, knowledge acquisition and knowledge exploitation in young-technology based firms. Strategic Management Journal, 22, 587613.
Zimmerman. J.L. (2011). Accounting for Decision Making and Control. New York: McGrawHill. ANNEMIEKE KOOL - 3933857
50
7. Bijlagen 7.1 Respondenten Hieronder staan de namen vermeld van de respondenten die mee hebben willen werken aan dit onderzoek door zich beschikbaar te stellen voor een interview. Expertinterviews Marcel Klein – Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid, Den Haag Marijke van der Veen – Kamer van Koophandel, Utrecht Gerard Schut – Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Zwolle Koen Septer – Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, Zwolle
Interviews voor kwalitatieve data analyse Ralf Hovenga – Pan Oston, Raalte Luc Baltus – VDR Bouwgroep, Deventer Jan Groen – Green Organics, Dronten Koen van Eig – BMA Ergonomics, Zwolle Henk Blaauw – Larcom, Ommen Martijn Kammeijer – TVM, Hoogeveen Jeroen Stratema - Ridder Groep, Harderwijk Klaas Weissenbach – Caparis, Drachten
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
51
7.2 Resultaten kwalitatief onderzoek Hieronder zullen de belangrijkste conclusies worden besproken uit de kwalitatieve analyse. Nogmaals: de conclusies van de kwalitatieve analyse zijn alleen aannames. Het oppert om mechanismen achter de invloed van sociaal kapitaal en bedrijfssucces helder te krijgen. Nut van netwerken Alle respondenten geven aan dat netwerken belangrijk is voor het succes van de onderneming. Het overgrote deel noemt hierbij informatiedeling (75 %) en naamsbekendheid (63 %) als verklaring. Alhoewel je als ondernemer dus niet per sé een significante relatie ziet tussen het bezoeken van een netwerkactiviteit en het succes van je bedrijf, wordt dit wel als belangrijk beschouwd. Daarbij moet wel benoemd worden dat netwerken iets is wat je van nature moet doen, en geen opgezet spel moet zijn. Als ondernemer moet je dicht bij jezelf blijven en geen show opvoeren bij de verschillende relaties, dit werkt juist averechts. Het verminderd vertrouwen. Deze aanname is in lijn met de eerdere bevindingen in het theoretisch kader dat sociale competenties van een ondernemer invloed heeft op de grootte van het sociaal kapitaal (Baron & Markman, 2000). Wanneer netwerken je niet ligt dan zal dit ook invloed hebben om je netwerk. Prijs gedrevenheid en machtsposities De sector waarin het midden- en kleinbedrijf opereert blijkt belangrijk te zijn voor het effect van netwerken op bedrijfssucces. Prijsgedrevenheid en machtsposities dammen het effect van netwerken in bepaalde sectoren behoorlijk in. De bouwsector, die behoorlijk onder druk staat, ervaart effecten van prijsgedrevenheid. Door de komst van arbeidsimmigranten wordt het ‘makkelijk vervangbare’ werk vaker ingevuld op basis van uurlonen, dan op netwerkrelaties. Grote bedrijven die in een machtspositie verkeren kunnen kiezen met wie zij willen samen werken, dit monopolie is moeilijk te doorbreken wanneer je alleen netwerkrelaties als basis hebt. Daarbij is het bij de basale dingen voor consumenten (denk aan bijvoorbeeld benzine) niet nodig om een relatie te hebben met de verkoper, echter wanneer risico’s toenemen wordt dit wel belangrijker. Daarnaast zijn er sectoren die bewust de kracht van het netwerk willen verkleinen. ‘Vriendjespolitiek’ is bekend bij de ondernemers en wordt van hogere hand ingedamd door bijvoorbeeld kleine attenties te verbieden.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
52
7.3 Samenvatting gesprek Marijke van der Veen (KvK) & Marcel Klein (AWT)
25 maart 2014; 10.30 Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) Kroonstraat 50, Utrecht Dit interview is gehouden om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen sociaal kapitaal en ondernemerschap. Naar aanleiding van een AWT advies omtrent sociaal kapitaal en ondernemerschap is dit gesprek tot stand gekomen. Het interview is in deze bijlage op de vooraf geformuleerde vragen samengevat en heeft alleen betrekking op de zaken die gebruikt konden worden in het onderzoek. De specifieke informatie over het AWT advies zijn dus niet meegenomen in deze samenvatting.
Wat is in jullie ogen sociaal kapitaal en welke meerwaarde kan dit hebben voor organisaties/bedrijven/ondernemerschap? Sociaal kapitaal is het kwalitatieve goede netwerk wat bedrijven hebben. De kwaliteit van het netwerk bestaat uit de personen die je kent, dus de inhoud van je netwerk. Wanneer je veel waardevolle personen, met verschillende achtergronden en informatiebonnen, in je netwerk hebt kun je spreken van een kwalitatief goed netwerk. Wij zien sociaal kapitaal dus puur alleen als het externe netwerk, en dus het extern sociaal kapitaal van bedrijven. Er is zeker iets te zeggen voor intern sociaal kapitaal, maar dit is naar onze mening alleen een randvoorwaarde om extern sociaal kapitaal te kunnen genereren. Als je intern problemen hebt in je team, er is weinig samenwerking en communicatie, dan kan het externe sociaal kapitaal ook nooit groeien. Ook kun je onderscheidt maken tussen verschillende netwerken. Er zijn bijvoorbeeld ondernemers die gericht naar bepaalde netwerken gaan zoeken, waardoor er een cross-over van netwerken kan gaan bestaan. Brancheorganisaties kunnen een rol spelen bij het vergroten van sociaal kapitaal van ondernemers, aan de andere kant, echte ondernemers zorgen er wel voor dat ze een kwalitatief goed netwerk hebben.
Hoe definieer je succes van bedrijven/ondernemerschap? Hoe breng je dit in relatie met sociaal kapitaal? Succes is een moeilijk meetbare factor wanneer je spreekt over onderzoek doen. Allereerst kun je natuurlijk stellen dat het gaat om de winst en de omzet die bedrijven maken, maar wij hebben ook geleerd dat dit niet altijd als succes hoeft te gelden. In de economische crisis waren bedrijven ook heel blij als ze gewoon een constant beeld kregen in hun in- en uitgaven. Dan zijn ze dus eigenlijk nog steeds succesvol, maar boeken niet meer winst of omzet. Ook zijn er bedrijven die andere belangen voorop hebben staan, bijvoorbeeld een maatschappelijke verandering te weeg brengen. Dan is de omzet en de winst niet erg belangrijk. Het gaat dan meer over wat het bedrijf wil bereiken. ANNEMIEKE KOOL - 3933857
53
Kunnen we dan ook stellen dat succes in die zin ook meer te maken heeft met de doelstellingen die een bedrijf heeft en in welke mate ze deze weten te realiseren? Dat zou je inderdaad kunnen stellen ja. Alle bedrijven hebben andere doelstellingen, al gaat het de meeste natuurlijk wel om winst en omzet.
Is sociaal kapitaal een voorwaarde om succesvol te kunnen zijn? Waarom wel/niet? Sociaal kapitaal is misschien wel de belangrijkste factor om succesvol te kunnen zijn, en ook te blijven. Dit wordt ook onderschreven in ons rapport ‘Briljante bedrijven’. Uit onderzoek vanuit de Kamer van Koophandel bleek dat ondernemers hun klanten en leveranciers als belangrijkste schakels zien in het behalen van succes. Dit is natuurlijk ook aan de ene kant erg logisch, je hebt klanten nodig om winst en omzet te kunnen behalen. Aan de andere kant is het de vraag hoe je deze klanten dan gaat genereren? Ze komen niet altijd zomaar aanlopen. Een goed kwalitatief netwerk is dus erg belangrijk voor het genereren van nieuwe klanten en vaste klanten te kunnen behouden. In die zin kun je dus zeggen dat sociaal kapitaal het belangrijkste is wat een ondernemer moet hebben voor het bereiken van succes.
Kan er beleid gevoerd worden op sociaal kapitaal? Zo ja hoe, en door wie? Beleid omtrent sociaal kapitaal is moeilijk te voeren omdat er natuurlijk verschillende behoeftes van ondernemers zijn, en dit verschilt dan ook nog weer per regio. Hiermee heeft de landelijke overheid meer een pro-actieve rol en zal er meer vanuit lokale overheden gedaan moeten worden. Zij kennen immers de ondernemingen in de regio en weten hun belangen beter te behartigen. Daarbij hebben beleidsuitvoerders ook weer eigen belangen, dus het is erg lastig om zo concreet te zeggen wat bijvoorbeeld echt effectief beleid zou zijn. Het ligt een beetje aan de mindset van de beleidsuitvoerders. Als we naar Ijsselvliet kijken zou het kunnen zijn dat beleid gericht op innovatiesamenwerking een goede maatregel zou zijn. Het leveren van prikkels, platforms aan ondernemingen in de regio door bijvoorbeeld trainingen of kennismakingsmiddagen te organiseren. Externe ondernemingen kunnen hieraan meedoen, al zal er wel in ogenschouw moeten worden gehouden dat er altijd een commercieel belang moet zijn. Dit motiveert de clubs en is waarschijnlijk ook waar ze naar op zoek zijn.
ANNEMIEKE KOOL - 3933857
54