Integrale Rapportage Handhaving 2004
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Inhoudsopgave 1 Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 1.2
Het handhavingsbeleid op hoofdlijnen Opzet van de rapportage
Hoofdstuk 2 Handhavingketen
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Preventie Controle Opsporing Afdoening Slimmer, breder en meer handhaven Bestrijding identiteitsfraude Samenwerkingsverbanden
Hoofdstuk 3 CWI en BKWI
3.1 Centrale organisatie werk en inkomen 3.1.1. Doelstellingen en afspraken 3.1.2 Identiteitsverificatie 3.1.3 Risicomanagement 3.1.4 Opleidingen 3.1.5 Conclusies 3.2 Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen 3.2.1 Doelstellingen en afspraken 3.2.2 Resultaten 3.2.3 Conclusies 3.2.3. Toezichtoordeel IWI Hoofdstuk 4 Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Doelstelling en afspraken Preventie Controle Opsporing Afdoening Conclusies Toezichtoordeel IWI
Hoofdstuk 5 Sociale Verzekeringsbank
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9
Doelstelling en afspraken Preventie Controle Controle internationaal Opsporing Afdoening Samenwerking Conclusies Toezichtoordeel IWI
Hoofdstuk 6 De Gemeenten
6.1
Preventie
3
3 4 6
6 6 7 9 9 11 13 16
16 16 16 16 17 17 17 18 18 18 18 19
19 19 20 22 23 24 24 26
26 26 26 28 30 31 32 33 34 35
35
1
6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Controle Opsporing Afdoening Conclusies Toezichtoordeel IWI
Hoofdstuk 7 Agentschap SZW
7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
Doelstellingen Preventie Controle Opsporing Afdoening Samenvatting Toezichtoordeel Algemene Rekenkamer
Hoofdstuk 8 De Arbeidsinspectie
8.1 Wet arbeid vreemdelingen (WAV) 8.1.1 Inleiding 8.1.2 Preventie 8.1.3 Controle 8.1.4 Opsporing 8.1.5 Afdoening 8.2 Arbeidsomstandighedenwet en Arbeidstijdenwet 8.2.1 Preventie 8.2.2 Controle 8.2.3 Afdoening 8.2.4 Onderzoek ARK naar handhaven en gedogen op o.a. het gebied van de arbeidsomstandigheden 8.3 Samenvatting en conclusies Hoofdstuk 9 Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
36 39 41 42 43 45
45 45 46 47 47 48 48 49
49 49 49 49 51 51 52 52 52 54 56 56 58
9.1 Inleiding 9.2 Opsporing 9.2.1 Afgeronde opsporingsonderzoeken 9.2.2 Opbrengsten 9.3 Activiteiten gericht op vergroting inzicht in fraude 9.4 Samenwerking 9.5 Conclusie
58 58 58 59 60 61 61
Bijlage 1 Overtredingen Bijlage 2 Afkortingen Bijlage 3 Overzicht van gebruikte bronnen.
62 63 65
2
Hoofdstuk 1 Inleiding De jaarlijkse Integrale Rapportage Handhaving (IRH) doet verslag aan de Tweede Kamer van de uitvoering van het handhavingsbeleid op het beleidsterrein van SZW. De voor u liggende rapportage heeft betrekking op het jaar 2004.
1.1
Het handhavingsbeleid op hoofdlijnen
Het handhavingsbeleid van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de periode 2003 - 2006 is neergelegd in het Handhavingprogramma 2003 - 2006 dat eind 2002 aan de Tweede Kamer is aangeboden. De basis voor dit programma is de kabinetsnota “Bestrijding Fraude en Financieel-economische criminaliteit 2002-2006”. Met de notitie “Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies” van 24 juni 2003 heeft het kabinet de voornemens op sociale zakenterrein uit de eerdere nota overgenomen. Uitgangspunten In het Handhavingprogramma 2003-2006 is aangegeven, dat bij het handhavingsbeleid wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten: 1. Voorkómen is beter dan bestrijden. 2. Als zich toch overtredingen voordoen, moet zowel de signalering als de constatering effectief zijn. 3. Een overtreding mag niet lonen. Algemeen doel en subdoelen Het algemene doel van het handhavingsbeleid op het SZW-terrein is: het bevorderen van de naleving van wettelijke regels. Dit algemene doel omvat drie subdoelen: ? bevorderen van spontane naleving (voorkómen van normschending); ? ontmoedigen van overtreding (bevorderen van een grote pakkans); ? bevorderen tijdige en passende sanctie (bevorderen dat normschending niet loont en wordt bestraft). Maatregelen De doelen worden gerealiseerd langs de volgende zes wegen: a) duidelijk preventief beleid, b) intensief controlebeleid, c) intensief opsporingsbeleid, d) adequaat sanctiebeleid, e) sturing + medebewind + toezicht en f) voortdurende verbetering van de handhaving. Samengevat is aangekondigd voor de betreffende periode: A. intensievere handhaving door de uitvoeringsorganisaties, derhalve intensievere preventie, controle, opsporing en afdoening; B. specifieke thema's zijn: a) slimmer, breder en meer bestrijden van zwarte fraude en internationale fraude, b) intensieve(re) bestrijding van identiteitsfraude, C. vier belangrijke reeds in gang gezette projecten verder vorm geven.
3
Opsporingsbeleidsplan 2004 Sinds 2002 is jaarlijks een opsporingsbeleidsplan voor het SZW-terrein vastgesteld, waarin een overzicht wordt gegeven van de opsporingsactiviteiten die de Uitvoeringsorganisatie Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de gemeenten, het Agentschap SZW, de Arbeidsinspectie (AI), de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) en het Openbaar Ministerie (OM) in het volgende jaar zullen verrichten. Eind 2003 is het “Het Opsporingsbeleidsplan Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2004” vastgesteld. Handhavingarrangement 2004 Aansluitend op het opsporingsbeleidsplan zijn, eveneens sinds 2002, jaarlijks tussen enerzijds het ministerie van SZW (incl. de AI en de SIOD), de SVB en het UWV en anderzijds het OM afspraken gemaakt over de wijze waarop en de termijnen waarbinnen UWV, SVB, SIOD en AI de bij hen binnenkomende fraudesignalen in het volgende jaar zullen worden behandeld, alsmede over de aantallen aangiften van fraude die zij in dat jaar bij het OM zullen doen en de aantallen processen verbaal die zij zullen opmaken op basis van de Arbeidstijdenwet, Arbeidsomstandighedenwet en de Wet Arbeid Vreemdelingen. Eind 2003 zijn de afspraken voor 2004 gemaakt. Ze zijn neergelegd in “Het Handhavingarrangement Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2004”. Actualiseringen in de begroting 2004, in de Illegalennota en de nota Bestrijding fraude en illegaliteit in de uitzendbranche. In de begroting 2004 voor SZW is vermeld dat er maatregelen worden genomen om te bereiken dat door de gemeenten een goede manier van handhaving van de (in 2004 ingevoerde) Wet Werk en Bijstand ontwikkeld kan worden waardoor de handhaving lonend voor hen kan worden. In het voorjaar van 2004 is het kabinetsbeleid ter bestrijding van de zgn. illegalenproblematiek op de onderscheiden beleidsterreinen vastgesteld. Het is neergelegd in de Illegalennota. Ook is de nota Bestrijding Illegaliteit in de Uitzendbranche aangeboden. In deze nota’s wordt de bestrijding van illegale tewerkstelling aangewezen als één van de vier speerpunten van het beleid. Illegale tewerkstelling is een overtreding van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) door een werkgever en houdt in: als werkgever een vreemdeling tegen betaling in Nederland arbeid laten verrichten, zonder met betrekking tot die vreemdeling de benodigde tewerkstellingsvergunning te hebben. Om deze soort overtredingen tegen te gaan en tegelijk ook de vaak in die context voorkomende (andere) delicten van belastingfraude, premiefraude en identiteitsfraude, wordt in deze nota’s een pakket van uitgewerkte maatregelen vermeld. Het merendeel daarvan is gericht op verbetering van de wetshandhaving op SZW-gebied. Een deel is al in 2004 gerealiseerd, vooral door de AI, al dan niet in samenwerking met andere bestuurlijke instanties.
1.2
Opzet van de rapportage
In hoofdstuk 2 “De Handhavingketen” wordt eerst, in de paragrafen 2.1 t/m 2.4, een beeld gegeven van de uitvoering van het handhavingsbeleid in 2004 per schakel van de handhavingketen op het SZW-terrein. Achtereenvolgens gaat het daarbij om preventie, controle, opsporing respectievelijk afdoening. In paragraaf 2.5 wordt een beeld gegeven van de uitvoering van het (in de vorige paragraaf onder B. sub a. bedoelde) pakket maatregelen samenhangend met het voornemen tot Slimmer, breder en meer handhaven. In pararaaf 2.6 wordt de stand van zaken gegeven met betrekking tot de maatregelen ter bestrijding van identiteitsfraude.
4
In paragraaf 2.7 wordt tenslotte een beeld geschetst van de (verdere) uitvoering van het advies van de Algemene Rekenkamer (ARK) tot het ontwerpen van een sluitende handhavingsbeleidcyclus. In de hoofdstukken 3 tot en met 9 wordt verslag gedaan van de uitvoering van het handhavingsbeleid per afzonderlijke uitvoeringsorganisatie, in de volgende volgorde: de Centrale Organisaties voor Werk en Inkomen, inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (CWI’s incl. BKWI), UWV, SVB, de gemeenten, het Agentschap SZW, de AI en de SIOD. Bijlage 1 geeft een cijfermatig overzicht m.b.t. werkgeversfraude en een cijfermatig overzicht m.b.t. overtredingen van de inlichtingenverplichting. In bijlage 2 resp. 3 wordt een overzicht gegeven van de gebruikte bronnen resp. een lijst met de gebruikte afkortingen in deze rapportage.
5
Hoofdstuk 2 Handhavingketen In dit hoofdstuk wordt eerst een beeld gegeven van de uitvoering van het handhavingsbeleid in 2004 per schakel van de keten op het SZW-terrein, achtereenvolgens preventie, controle, opsporing respectievelijk afdoening. In paragraaf 2.5 wordt een beeld gegeven van de voortgang in het kader van Slimmer, beter en meer handhaven en in pararaaf 2.6 wordt een beeld gegeven van de bestrijding van identiteitsfraude. In paragraaf 2.7 wordt tot slot van dit hoofdstuk verslag gedaan van de voortgang in de uitvoering van het advies van de Algemene Rekenkamer (ARK) tot het ontwerpen van een sluitende beleidscyclus.
2.1
Preventie
Een uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan het ‘Handhavingprogramma 2003-2006’ is dat het voorkomen van overtredingen beter is dan het bestrijden ervan. Bovendien is het vrijwel altijd goedkoper. Men hoeft immers geen kosten te maken om de overtredingen op te sporen, te bewijzen en af te doen. Onder sommige groepen burgers vinden vaker overtredingen plaats dan onder andere groepen. Zo kan de kennis van regels bij bepaalde groepen afwezig zijn waardoor zij zonder het te beseffen vaker regels overtreden. Ook kan in sommige gevallen een overtreding zoveel voordeel opleveren dat men het risico van ontdekking op de koop toe neemt. De burgers of bedrijven die het aan kennis ontbreekt, moeten anders worden benaderd dan de burgers of bedrijven die niet kunnen of niet willen. Om welke burgers en bedrijven het gaat, is niet op voorhand duidelijk. Betere kennis over de regels kan het voorkomen van overtredingen een stuk eenvoudiger maken. In het afgelopen jaar hebben de verschillende handhavende organisaties werk gemaakt van het opstellen van risicoprofielen onder meer op basis van statistische informatie. Deze risicoprofielen stellen de organisaties in staat gerichter te werk te gaan bij bijvoorbeeld voorlichting en controles. De voorlichting is in 2004 flink ter hand genomen. De Arbeidsinspectie heeft werkgevers voorgelicht over de invoering van een snel op te leggen bestuurlijke boete voor illegale arbeid en de forse verhoging van de boetebedragen per 1 januari 2005. Zowel SVB en UWV hebben ook geïnvesteerd in goede voorlichting. Het project ‘Communicatie over rechten en plichten’ van UWV beoogde niet alleen de kennis van uitkeringsgerechtigden van rechten en plichten te vergroten, maar ook de controlebeleving. Opvallend is dat WAO’ers die hun uitkering in het buitenland ontvangen net zo goed op de hoogte zijn van de relevante regels als de WAO’ers in eigen land. Indien de respondent kan kiezen uit een beperkt aantal antwoorden (geholpen bekendheid), ligt de bekendheid van plichten hoger (tussen 86% en 100%). De sanctiekans (dat is de inschatting van de kans dat een geconstateerde overtreding daadwerkelijk wordt bestraft) wordt door cliënten getaxeerd op 62% en is daarmee toegenomen ten opzichte van 2002 (48%). De werkelijke (objectieve) sanctiekans ligt op 96%. Uitkeringsgerechtigden schatten de kans op een sanctie bij overtreding kennelijk lager in dan die in werkelijkheid is. Hier liggen nog kansen voor verbeterde voorlichting.
2.2
Controle
Controle is voor de uitvoeringsorganisaties het meest directe aangrijpingspunt om te kunnen constateren of er overtredingen zijn gemaakt. Slechts een kleine minderheid van de geconstateerde overtredingen komt voort uit meldingen van burgers.
6
Reguliere controles, meestal in de vorm van verificatie van gegevens, maken onlosmakelijk deel uit van het uitkeringsproces. De meeste overtredingen worden op die manier gesignaleerd. Naast de reguliere controles zijn er bijzondere controles gericht op een steekproef van uitkeringsgerechtigden, werknemers of bedrijven of zelfs op het gehele bestand. Bij steekproefsgewijze controles kunnen bepaalde risicogroepen worden gecontroleerd of er kan gekozen worden om een willekeurige steekproef te trekken. In het eerste geval is de kans groter dat de overtreders worden gepakt, in het tweede geval levert de controle waardevolle informatie over het aantal overtreders en waar overtreders zitten. Dit is weer belangrijke informatie voor de verbetering van risicoanalyses. Beide vormen vullen elkaar dus aan. Het aantal controles ter plekke is in 2004 aanzienlijk toegenomen. Het aantal controles door de Arbeidsinspecties in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen steeg van 3.940 (2003) tot 5.800 in 2004. Hier was ook meer capaciteit voor beschikbaar als gevolg van extra gelden die beschikbaar waren gekomen met het z.g. Amendement - Verburg. Het aantal fysieke controles voor uitkeringsgerechtigden door het UWV steeg van 4.500 (2003) tot 7.200 in 2004. Uit de evaluatie van de in 2003 door het UWV uitgevoerde fysieke controles komt naar voren dat driekwart van de geconstateerde boetes en maatregelen waarschijnlijk alleen konden worden opgelegd dankzij de bevindingen uit huisbezoek. In 2004 is ook meer gecontroleerd op basis van risicoanalyses dan in 2003. Het risicogericht uitvoeren van inspecties en bestandvergelijkingen hebben hun vruchten afgeworpen. De verbeterde risicoanalyses en samenwerking tussen uitvoeringsorganisaties dragen bij tot het constateren van meer overtredingen per inspectie. UWV rapporteert een verdubbelde ‘trefkans’ in 2004 ten opzichte van het voorafgaande jaar voor regelovertredingen bij zowel WAO als WW-uitkeringen. Het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht van de werknemersverzekeringen kwam in 2004 uit op 28.719. Dat is een daling t.o.v. 2003 met iets meer dan 20%. Dat komt vooral door de afname van de aandacht voor het aantal nulbenadelingen. Het aantal overige overtredingen zoals het onvoldoende solliciteren daalde met 4% tot 226.000 in 2004. Bij de volksverzekeringen valt op dat bij een bijzondere controle van ANW’ers onverwacht veel overtreders zijn aangetroffen. SVB meent dat de toename wordt veroorzaakt doordat de huisbezoeken niet afzonderlijk bij de klanten worden aangekondigd. Zoals blijkt uit de gecombineerde fraude- en debiteurenstatistiek is het aantal fraudegevallen dat gemeenten constateren gestegen tot 41.590.(percentage?) Het totaalbedrag aan geconstateerde fraude en het daarbij vastgestelde gemiddelde fraudebedrag vertoont vanaf 2002 een stijgende lijn. Voor een goede controle is het nodig dat uitvoerende instellingen gebruik kunnen maken van gegevens van anderen. Structurele meldingen van de belastingdienst zijn een belangrijke basis voor controles evenals de gegevens van de IB-groep. Voor controle van de uitkeringen in het kader van de volksverzekeringen vormen de NAW-gegevens van de GBA een belangrijke bron.
2.3
Opsporing
Als uitvoerende organisaties ontdekken dat er wellicht sprake is van een overtreding of fraude, wordt verder onderzoek verricht. Om het vermoeden van een strafbaar feit hard te kunnen maken, is soms het eenvoudigweg vastleggen van alle beschikbare gegevens voldoende, soms is uitgebreid onderzoek nodig.
7
In 2004 is het aantal onderzoeken om fraudes op te sporen toegenomen ten opzichte van 2003. UWV heeft met betrekking tot uitkeringsfraude 3730 opsporingsonderzoeken verricht; een stijging van 7%. Bij de SVB is in 2004 het aantal fraude- en opsporingsonderzoeken met ruim 50% gestegen naar 3419. Omdat fraude- en opsporingsonderzoeken pas worden gestart als er gegronde vermoedens zijn van fraude, betekent deze toename dat er meer onderzoekwaardige signalen worden afgegeven door medewerkers. De SVB verklaart deze toename dan ook vooral uit een toegenomen fraudealertheid van zijn medewerkers. Daarnaast zijn oude fraudesignalen onderzocht. Bij gemeenten neemt het aantal geconstateerde fraudes eveneens toe. De SIOD heeft in 2004 69 gevallen van complexe fraude onderzocht met een totaal premienadeel van bijna € 18 mln en een totaal fiscaal nadeel van bijna € 27 mln. Hierbij is nog niet de maatschappelijke schade geteld die de fraude heeft veroorzaakt. Doordat alle SIOD onderzoeken strafrechterlijk zijn, kunnen de navordering en de terugvordering pas na de rechterlijke behandeling plaatsvinden. Handhavingarrangement 2004 Voor het SZW-domein zijn in het Handhavingarrangement 2004 tussen het ministerie van SZW en het Openbaar Ministerie afspraken gemaakt over aantallen processen-verbaal die door de uitvoeringsorganisaties in 2004 bij het Openbaar Ministerie zullen worden ingediend. De uitvoeringsorganisaties in het SZW-domein die met taken en bevoegdheden op het gebied van bijzondere opsporing zijn belast, zijn het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de Arbeidsinspectie (AI) en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD). Het Handhavingarrangement 2004 is per brief van 10 februari 2004 aan de Tweede Kamer aangeboden. In onderstaande tabel zijn, afgezet tegen de afspraken in het Handhavingarrangement 2004, de aantallen processen-verbaal weergegeven die door de betrokken organisaties bij het Openbaar Ministerie zijn ingediend. Tabel 2.1 Organisatie UWV
SVB
AI
SIOD * **
Soort Totaal waarvan Werkgeversfraude Werknemersfraude Totaal waarvan AOW ANW AKW Totaal waarvan WAV ATW Arbowet 1998 Bestrijdingsmiddelenwet Warenwet (WGW) Kernenergiewet
Prognose HHA 2004 750
Realisatie 2004 810
101 649
122 688*
310
324
93 186 31 1065
157 142 25 1416
900 50 80 5 25 5 65
1063 234 114 2 1 2 66**
Inclusief 122 processen-verbaal identiteitsfraude Inclusief 4 pv’s ten behoeve van een buitenlandse opsporingsinstantie.
8
2.4
Afdoening
Overtredingen kunnen op verschillende manieren worden afgedaan: via een waarschuwing, een maatregel, een bestuurlijke boete of een strafrechterlijke beslissing na een opsporingsonderzoek. In 2004 zijn 55.695 boetes opgelegd en 2.744 processen verbaal opgesteld door gemeenten, SVB en UWV. Dit is een daling ten opzichte van 2003. Het aantal niet afgedane zaken is vooral bij de gemeenten gestegen. Daarbij moet ook in ogenschouw worden genomen dat afdoening in de vorm van verlaging van een uitkering slechts toepasbaar is bij degenen die nog een uitkering ontvangen, zodat gemeenten slechts bij een deel van de fraudeconstateringen als wijze van afdoening gebruik konden maken van een tijdelijke verlaging van de uitkering. Het aantal fraudeconstateringen in de WW is gestegen en dat in de ZW (vangnetpopulatie) is gedaald. De belangrijkste oorzaak is in beide gevallen veranderingen in het volume uitkeringsgerechtigden: gerelateerd aan het aantal uitkeringen is het aantal overtredingen vrij constant gebleven. De verminderde aandacht voor overtredingen die niet tot schade hebben geleid, heeft tot gevolg gehad dat er minder waarschuwingen zijn gegeven (daling met ca. een derde ten opzichte van 2003). Door de Arbeidsinspectie zijn 1063 processen verbaal opgesteld in het kader van de bestrijding van illegale tewerkstelling, een flinke stijging ten opzichte van 2003 toen er 731 pv’s werden opgesteld. Het overgrote deel (> 90%) van de bij het OM aangeleverde pv’s heeft geleid tot het opleggen van een sanctie aan de betreffende werkgevers in de vorm van een boete van ca € 1000 per aangetroffen tewerkgestelde. De arbeidsinspectie zette voor 19000 overtredingen een handhavinginstrument in bij inspecties op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Het aandeel bedrijven dat is bestraft voor het niet hebben van een zogeheten Risico-inventarisatie- en evaluatie (RI&E) is gedaald. Dit is het gevolg van een gewijzigde controlestrategie van de Arbeidsinspectie. Bedrijven waarbij geen overtredingen op de werkplek worden aangetroffen, worden niet gecontroleerd op het hebben van een RI&E. Bij de werknemersverzekeringen is het teruggevorderde bedrag met bijna een kwart gedaald ten opzichte van 2003. Volgens UWV komt dit door een snellere constatering van de overtreding en een afname van de schadeduur en volgt het uit het nemen van preventieve maatregelen. Bij de volksverzekeringen is het teruggevorderde bedrag daarentegen gestegen met 4,5%. Afgezet tegen het aantal klanten blijft het aantal terugvorderingen bij de SVB laag en daalt nog steeds. Dat er toch meer is teruggevorderd ligt aan het feit dat het gemiddelde terugvorderingbedrag met ruim 11% is gestegen.
2.5
Slimmer, breder en meer handhaven
In het Handhavingprogramma 2003-2006 is ter intensivering van de aanpak van zwarte en internationale fraude een aantal maatregelen opgenomen. Bij slimmer, breder en meer handhaven ter bestrijding van zwarte en internationale fraude gaat het onder meer om het verbeteren van gegevensuitwisseling. Door gegevensbestanden aan elkaar te koppelen wordt fraude ‘zichtbaar’. Daarnaast moeten samenwerkingsmogelijkheden worden uitgebreid zodat de handhaving efficiënter verloopt, omdat er minder overdrachtsmomenten zijn. Ten slotte moet de intensivering van het aantal controles en opsporingsonderzoeken leiden tot een grotere handhavingdruk.
9
Gegevensuitwisseling Fraude komt onder meer aan het licht door gegevens tussen instanties uit te wisselen. In dit kader is de ontwikkeling van het Inlichtingenbureau van groot belang. Hoewel de inrichting van een sectorloket in 2004 vertraging heeft opgelopen, is wel vooruitgang geboekt met de uitwisseling van vermogenssignalen van de Belastingdienst. Eind november 2004 hebben alle gemeenten de vermogenssignalen over 2003 ontvangen. Ook in het kader van de interventieteams worden gegevens uitgewisseld. Zo blijken de regionale platforms die onder de structuur van het landelijk dekkende netwerk van interventieteams vallen, WWB-bestanden te koppelen aan het bestand van het Rijksdienst voor het Wegverkeer (verzwegen vermogen en werk) en het drinkwaterbedrijf (ter detectie van verzwegen samenlevingsvormen). Belangrijk voor internationale handhaving zijn bestandsvergelijkingen met het buitenland. Met Australië en Nieuw-Zeeland werden in 2004, net als in de voorgaande jaren, in het kader van de volksverzekeringen structureel gegevens uitgewisseld met betrekking tot inkomen. Ook is de gegevensuitwisseling met Duitsland in 2004 herhaald. Samenwerking Om de samenwerking in de opsporing van bijstandsfraude een impuls te geven is de Tijdelijke Stimuleringsregeling Opsporingssamenwerkingsverbanden van belang. Gemeenten konden in 2002 en 2003 subsidieaanvragen voor het vormen of uitbreiden van opsporing. In totaal zijn ten gevolge van deze regeling 450 gemeenten betrokken bij samenwerkingsverbanden. Bij de bestrijding van internationale fraude moet de samenwerking goed zijn met instanties in het buitenland, maar ook met Nederlandse instanties die ervaring hebben met grensoverschrijdende handhaving. Zoals in het Handhavingprogramma is aangekondigd, werd in 2004 gewerkt aan het wegnemen van belemmeringen die gemeenten ondervinden bij de handhaving met een internationale component. Samenwerking draagt in dit kader bij, omdat voor de werknemersverzekeringen al een structuur aanwezig was voor de grensoverschrijdende handhaving. In het project grensoverschrijdende fraude, dat liep van 1 juni 2002 tot 1 januari 2005, is gewerkt aan het tot stand brengen van een permanente infrastructuur voor grensoverschrijdende verificatieonderzoeken in het kader van de bijstand. Het project heeft ertoe geleid dat met ingang van 2004 het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF, onderdeel van UWV) activiteiten is gaan uitvoeren voor gemeenten. IBF heeft de verificatieonderzoeken in het buitenland overgenomen van Bureau Buitenland Den Bosch. Om de gemeenten bekend te maken met de dienstverlening van het IBF, heeft het bureau in 2004 een PR-campagne gehouden via presentaties. Ook is documentatie uitgereikt aan gemeenten. Intensivering van de controle en opsporing De handhaving van de WWB heeft een impuls gekregen door de Tijdelijke Stimuleringsregeling Intensivering Opsporing en Controle, die ertoe heeft geleid dat in 2004 19 gemeenten extra fte’s hebben aangevraagd voor controle en 8 voor opsporing. Dit betekent een toename van de capaciteit met 67 controleurs en 21 opsporingsambtenaren. Deze intensivering blijkt zich verder door te zetten in 2005. De regeling loopt nog tot en met 2006. Uit de Fraudestatistiek blijkt dat zowel het bedrag als het aantal gevallen zwarte fraude in 2004 is toegenomen. Of deze tendens te verklaren is door een verschuiving van de capaciteit naar zwarte fraude kan pas op de lange termijn worden vastgesteld.
10
Bij de volksverzekeringen is de aandacht vooral gegaan naar welbewuste verzwijging van samenwonen onder voormalige AWW-gerechtigden. In 11,2% van de gevallen werd nietgemeld samenwonen geconstateerd, bijna een verdubbeling ten opzichte van 2001. Vermoedelijk is deze verdubbeling ook veroorzaakt doordat huisbezoeken niet meer werden aangekondigd. De intensivering van de aanpak van internationale fraude blijkt onder meer uit het toegenomen aantal rechtmatigheidonderzoeken naar inkomsten en vermogen in het kader van de bijstand dat in 2004 in behandeling werd genomen (van 496 in 2003 naar 654 in 2004). De uiteindelijk geconstateerde onregelmatigheden hebben geleid tot de terugvordering van bijstand van in totaal ca. € 3,1 mln. Het Interventieteam Buitenland van UWV voerde in het kader van de werknemersverzekeringen in diverse landen 1035 dossieronderzoeken uit, een stijging ten opzichte van 2003 (907). Het aantal huisbezoeken daalde iets. (Van 629 in 2003 naar 605 in 2004). In 93 gevallen heeft dit geleid tot het advies om een maatregel en/of boete op te leggen. Er is voor € 0.9 mln. aan benadeling vastgelegd. Internationale fraude op het terrein van de volksverzekeringen wordt in het bijzonder aangepakt door de inzet van het Control Team Buitenland in samenwerking met het aan het UWV verbonden Internationaal Bureau Fraude-Informatie (IBF) van het UWV en door het maken en operationaliseren van handhavingafspraken met andere landen in het kader van handhavingverdragen op grond van de wet BEU (Beperking Export Uitkeringen).
2.6
Bestrijding identiteitsfraude
In het Handhavingprogramma 2003-2006 is aangekondigd dat in de betreffende periode ook de bestrijding van identiteitsfraude geïntensiveerd zou worden, onder vermelding van een specifiek pakket aan voorgenomen maatregelen. De stand van zaken is als volgt. Het beleid op hoofdlijnen De structurele voorkóming en terugdringing van identiteitsfraude in de samenleving, is als speerpunt opgenomen in de “Kabinetsnota bestrijding fraude en financieel-economische criminaliteit” van april 2002. Identiteitsfraude wordt in de nota omschreven als “vormen van misbruik of bedrog met betrekking tot identiteit of identiteitsgegevens, waarmee een persoon of groep van personen het oogmerk heeft op onrechtmatige wijze aanspraak te maken op overheidsprestaties, dan wel zich anderszins onrechtmatig te bevoordelen”. In de nota wordt een aantal mogelijke vormen van identiteitsfraude op het SZW-terrein aangeduid: • een uitkering aanvragen met behulp van een vals of vervalst (hierna: vals) identiteitsdocument of andermans geldige identiteitsdocument (de zgn. look-alike-methode); • als uitkeringsontvanger vertrek uit Nederland niet aan de uitkeringsinstantie melden en zich niet laten uitschrijven uit het GBA, om middels een stroman de uitkering te kunnen blijven ontvangen; • als uitkeringsontvanger met behulp van een vals identiteitsdocument of andermans geldige identiteitsdocument of een kopie daarvan dan wel door opgave van een niet-bestaand sofinummer in dienst treden bij een werkgever; • als vreemdeling met behulp van een vals identiteitsdocument of andermans geldige identiteitsdocument toegang tot Nederland en de Nederlandse arbeidsmarkt verwerven.
11
De resultaten Met name de Arbeidsinspectie en de SIOD komen bij hun controle en opsporingsactiviteiten met een zekere regelmaat gevallen van identiteitsfraude tegen. De Arbeidsinspectie heeft een uniforme werkwijze ontwikkeld voor het onderkennen van valse en vervalste identiteitspapieren, die ertoe leidt dat deze worden onttrokken aan het verkeer. Hierbij wordt samengewerkt met de politie. Het inzicht in de totale omvang van identiteitsfraude op het SZW-terrein in kwantitatieve zin is beperkt. Getracht wordt thans dit inzicht te verbeteren. Uitgaande van de geschetste mogelijke vormen van identiteitsfraude op het SZW-terrein, de eerste resultaten van inmiddels gerealiseerde maatregelen uit het in het Handhavingprogramma opgenomen specifieke pakket maatregelen tegen identiteitsfraude en de voorgenomen maatregelen uit de Illegalennota en de nota Bestrijding fraude en illegaliteit in de uitzendbranche, kan wel een inschatting worden gemaakt van de effectiviteit van het beleid. De als eerste genoemde mogelijke vorm van identiteitsfraude betreft het aanvragen van een uitkering met behulp van een vals of andermans identiteitsdocument. De pilots die het UWV en het CWI hebben uitgevoerd in het kader van de verbetering van de herkenning van de echtheid van identiteitsdocumenten, hebben niet of nauwelijks geleid tot het aantreffen van valse documenten ondanks een geïntensiveerde inzet van instrumenten als MRZ-scans, VIS en retrocheck. Dit lijkt er op te duiden dat het aanvragen van een uitkering met een vals identiteitsdocument niet een veel voorkomend verschijnsel is. Dat is op zich ook wel verklaarbaar omdat in het proces van uitkeringsverstrekking nog een serie andere controles is ingebouwd (o.a. op grond van de Koppelingswet), die identiteitsfraude in dit traject buitengewoon lastig maken. De twee hierboven als laatste genoemde vormen van identiteitsfraude hebben een direct verband met zwart werk door uitkeringsgerechtigden en illegale tewerkstelling van vreemdelingen. Deze twee vormen van identiteitsfraude komen voornamelijk voor in combinatie met onvolkomenheden in de controle door werkgevers van de identiteitsdocumenten van de personen die zij in dienst nemen. Op dit terrein zijn naast de algemene maatregelen ter bestrijding van illegale arbeid (invoering in de WAV van de bestuurlijke boete voor de werkgever die een vreemdeling illegaal tewerk stelt, interventieteams e.d.) een aantal maatregelen getroffen respectievelijk in voorbereiding, die het goedwillende werkgevers gemakkelijker moet maken identiteitsdocumenten op echtheid te controleren en die het kwaadwillende werkgevers moeilijker moet maken om mee te werken aan dergelijke fraude. Het gaat om de volgende maatregelen: • Het beheer van sofi-nummers is verbeterd. Zo wordt sinds 2003 door het UWV een deel van de meervoudige dienstverbanden op één sofi-nummer systematisch gesignaleerd en worden op basis van externe signalen en -meldingen over fraude met sofinummers gerichte en succesvolle controleacties gehouden bij werkgevers. Het opzetten van een bestand van sofi-nummers die betrokken zijn geweest bij identiteitsfraude is in voorbereiding. Tegelijkertijd heeft de Belastingdienst het aantal uitgiftepunten voor nieuwe sofi-nummers beperkt. • Bij het CWI is in 2005 een pilot gestart voor de inrichting van verificatie- en informatiepunten voor werkgevers. Werkgevers kunnen bij deze punten een identiteitsdocument van werknemers laten controleren op echtheid. Bij gebleken succes kan landelijke uitrol plaatsvinden. • Over de voortgang van het pakket maatregelen uit de Illegalennota en de nota bestrijding fraude en illegaliteit in de uitzendbranche m.b.t. het SZW-terrein, is bij brief d.d. 8 juni 2005 aan de Tweede Kamer gerapporteerd (TK 2004-2005, 17 050, nr. 300).
12
•
Besloten is om na de totstandkoming van de geautomatiseerde gegevensaanlevering van werkgevers aan de Belastingdienst, medio 2006 over te gaan tot de invoering van een verplichte melding van nieuwe dienstverbanden voorafgaand aan het aanvatten van de werkzaamheden, zodat bij controles niet meer kan worden gesteld dat een werknemer pas onlangs is begonnen met de werkzaamheden en nog niet is aangemeld.
Alles bijeen vormen de maatregelen een omvangrijk pakket om illegale tewerkstelling en de vaak in die context en in samenhang daarmee voorkomende belastingfraude, premiefraude en identiteitsfraude aan te pakken. Voor het welslagen ervan is uiteraard wel een effectief en dekkend systeem van controles nodig, gebaseerd op deugdelijke risicoanalyses over de arbeidsmarktsectoren en werkgevers.
2.7
Samenwerkingsverbanden
Zoals ook in de IRH 2003 (par. 1.3) vermeld, heeft de ARK in zijn rapport ‘Fraudebestrijding: stand van zaken 2004’ (Tweede Kamer 29 810, nr. 1 en 2) aanbevolen om op het SZW-terrein een sluitende beleidscyclus te ontwerpen voor de bestrijding van sociale zekerheidsfraude en om daartoe de volgende stappen te zetten: 1. inzicht verwerven in de aard en de omvang van fraude op de beleidsterreinen van SZW; 2. de onder 1. genoemde inzichten gebruiken bij de aansturing van de handhavingactiviteiten; 3. voor alle uitvoeringsorganisaties meetbare prestatiegegevens formuleren die aansluiten bij de hoofddoelen van het handhavingsbeleid; 4. de resultaten van 3. verzamelen en evalueren en hierover de tweede kamer periodiek rapporteren. Ten opzichte van de rapportage van vorig jaar kan het volgende op dit punt worden gemeld. Het SUWI-ketenprogramma 2005 In 2004 is aan CWI, UWV en gemeenten gevraagd een Ketenprogramma 2005 op te stellen. Dit ketenprogramma is de gezamenlijke agenda voor het verder ontwikkelen van de samenwerking in het kader van SUWI in de komende periode. Centraal in het programma staat het streven om de uitvoeringsstructuur in te zetten om cliënten zo veel als mogelijk duurzaam aan het werk te krijgen en de manier waarop de betrokken instanties elkaar daarbij kunnen ondersteunen. Eén van de ambities van het programma is het ontwikkelen van een gezamenlijke aanpak voor handhaving. “Omdat het gaat om een relatief nieuwe activiteit zijn er ook investeringen en mogelijk zelfs structurele meeruitgaven mee gemoeid.” De volgende speerpunten worden onderscheiden: 1. Risicoprofielen Risicoprofielen worden vergeleken met klantprofielen in het reïntegratieproces. Aan de profielen worden handhavingmaatregelen gekoppeld. Voor sommige groepen kan huisbezoek usance zijn. Voorgesteld wordt de ontwikkeling verder gezamenlijk op te pakken en tot gedeelde en gezamenlijk ontwikkelde profielen te komen, bijvoorbeeld op regionaal niveau. In 2005 worden “best practices” ontwikkeld. 2. Verbeteren van de communicatie Uit klantonderzoeken blijkt dat er veel onwetende overtreders zijn. Een ook voor de klant acceptabel benaderingsmoment is aan het begin van het contact met de cliënt, waar een goede balans tussen rechten en plichten kan worden gevonden. In het tweede kwartaal 2005 zullen
13
“best practices” worden verspreid. 3. Effectieve afhandeling fraudesignalen Een ketenbrede cultuur is nodig waar men elkaar aanspreekt op het nakomen van afspraken, het constateren van regelovertreding en het daadwerkelijk sanctioneren. Bij detectie, registratie, afhandeling en terugkoppeling van fraudesignalen vinden nu nog te veel overdrachten plaats. In het tweede kwartaal 2005 zijn de “best practices” uit een aantal experimenten verspreid. 4. Benutting van authentieke bronnen De ketenpartners verwachten een effectievere handhaving door het beter benutten van de beschikbare en binnenkort beschikbaar komende authentieke bronnen. Zo loopt een onderzoek naar de gevolgen van het beschikbaar komen van de polisadministratie voor de inrichting van de werkprocessen. Op basis daarvan kan worden vastgesteld welke gegevens op welk moment en op welke wijze beschikbaar worden gesteld. Ook loopt een onderzoek naar de ontsluiting van het Basisbedrijvenregister. Nagegaan zal nog worden welke andere authentieke bronnen voor de keten ontsloten kunnen worden. 5. Uitwisseling van informatie Een ander punt dat aandacht krijgt in het programma is het tot stand brengen van een adequate uitwisseling van alle relevante informatie bij de overdracht van cliënten, inclusief de informatie die van belang is voor de handhaving (bijvoorbeeld de informatie die het UWV heeft over max. WW-ers die overgaan naar de bijstand. Landelijk netwerk van Interventieteams. Vanaf begin 2004 is voor een meer repressieve aanpak in branches waar veel fraude en illegale tewerkstelling wordt verwacht, de tot dat moment bestaande structuur van Regionale Interdisciplinaire Fraudeteams (RIF’s) omgevormd tot een nieuwe structuur van interventieteams. In deze nieuwe structuur werken Belastingdienst, UWV, AI, gemeenten, Sociale Verzekeringsbank, de Raad van Hoofdcommissarissen en het Openbaar Ministerie samen. Hiermee is invulling gegeven aan de aangekondigde intensivering uit het Handhavingprogramma SZW 2003-2006 (ínterventies op maat: herijking RIF’s en uitbreiding interventieteams). Bij brief van 23 mei 2003 is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. De interventieteams zijn een belangrijk repressief instrument waarmee fraude en illegale tewerkstelling daadwerkelijk wordt aangepakt. De teams voeren daartoe gerichte controles uit in bepaalde branches en stedelijke gebieden en pakken daadwerkelijk misstanden aan. De kracht van dit handhavinginstrument is vooral gelegen in de brede aanpak: een frauderende organisatie wordt gelijktijdig vanuit verschillende invalshoeken aangepakt. Naast opbrengsten in financiële zin bevordert de nieuwe structuur waarbinnen de interventieteams functioneren, de samenwerking tussen de deelnemende organisaties. De structuur bestaat uit een landelijk dekkend netwerk van multidisciplinaire interventieteams dat wordt aangestuurd door de Landelijke Stuurgroep Interventieteams. In de Landelijke Stuurgroep, onder voorzitterschap van SZW, zijn de genoemde organisaties op landelijk niveau vertegenwoordigd. Daarnaast maken ook de SIOD en het ministerie van Financiën van de Stuurgroep er deel van uit. De Stuurgroep beoordeelt de projectvoorstellen en de eindrapportages van de projecten. Projectvoorstellen worden zowel door de landelijk werkende organisaties ingediend als vanuit negen regionale platforms die onder verantwoordelijkheid van gemeenten opereren.
14
De interventieteams zijn multidisciplinair samengesteld uit medewerkers van de deelnemende organisaties en staan onder leiding van een projectleider die ook uit een van de deelnemende organisaties afkomstig is. De projecten kennen een doorlooptijd van enkele maanden tot meer dan een jaar. De Landelijke Stuurgroep heeft in 2004 in totaal 14 interventieprojecten goedgekeurd. Hierbij is erop toegezien dat in alle regio’s van Nederland projecten van start zijn gegaan. Zo zijn er projecten gestart in wijken van Utrecht, Rotterdam (2) en Den Haag, en in sectoren als de bouw (Noord-Holland), horeca (noorden des lands), warehouses (Zuidwest-Nederland, pluimveeservicesector (Gelderland/Flevoland), vleesindustrie (Twente) en een project ter bestrijding van woonfraude door uitkeringsgerechtigden (Overijssel). De projecten richten zich lokaal en/of branchegewijs op de aanpak van de problematiek van illegale tewerkstelling, ontduiking van belastingen en sociale premies en op uitkeringsfraude. De diverse organisaties hebben in de lopende projecten de eerste opbrengsten gegenereerd maar, aangezien alle projecten nog doorlopen tot in 2005 is over 2004 nog geen definitief resultaat te melden.
15
Hoofdstuk 3 CWI en BKWI 3.1
Centrale organisatie werk en inkomen
3.1.1. Doelstellingen en afspraken In januari 2004 werden het handhavingsbeleid van CWI en het bijbehorende masterplan van het programma Hoogwaardig Handhaven vastgesteld. Het programma Hoogwaardig Handhaven heeft twee doelen: het stroomlijnen van alle activiteiten van fraudebestrijding en van hoogwaardig handhaven binnen CWI alsmede het vaststellen van een integraal programma handhaving. Prioriteiten in het handhavingsbeleid voor 2004 waren identiteitsverificatie, risicoprofielen, sluitende ketenaanpak, een ketenbreed expertisecentrum en opleidingen. Met het goedkeuren van het Jaarplan 2004 over de uitvoering van deze maatregelen heeft de Minister afspraken gemaakt met CWI, die tot de invulling van het programma in 2004 heeft geleid. De belangrijkste resultaten van deze handhavingactiviteiten worden hieronder toegelicht. 3.1.2 Identiteitsverificatie Eén van de inzichten uit een zevental pilotprojecten die voortvloeien uit het programma Hoogwaardig Handhaven is, dat identiteitsverificatie aan het begin van het proces onvoldoende is om identiteitsfraude en sofi-nummerfraude in de keten van werk en inkomen tegen te gaan. Daarom heeft CWI samen met UWV een plan opgesteld om de technische en organisatorische aspecten van deze aanpak te toetsen. De experimenten zijn in het najaar van 2004 gestart en zullen een groot deel van 2005 in beslag nemen. De kern van de sluitende ketenaanpak voor identiteitsverificatie bestaat uit: • • • •
controle bij ieder klantcontact in de keten en in alle kanalen; toepassing van lik-op-stuk-beleid; het gebruik van twee kernprocessen: erkenning en herkenning; een scansysteem (MRZ: Machine Readable Zone. Het door machines kunnen doen lezen van informatie op identiteitbewijzen) met gedistribueerde databases; • uitwisseling van gegevens in de keten door koppelingen met bronbestanden en registers. • ondersteuning van de medewerker door alerts en snelheid door inzet van ICT- technologie; • goede organisatorische inrichting (drie lagen) met functiescheiding, een helpdesk, kwaliteitsborging, samenwerkingsprotocollen en interne controle; • waar mogelijk gebruik van biometrische kenmerken. De experimenten moeten uitwijzen of de investering in apparatuur verantwoord is. 3.1.3 Risicomanagement De inzet van risicoprofielen is een speerpunt van het CWI- handhavingbeleid. Checklists en risicoprofielen alleen zijn echter onvoldoende. Medewerkers moeten weten wat ze moeten doen (interventie-instrumenten) en hoe ze dit effectief in praktijk brengen (opleidingen). Analyse van het beschikbare materiaal levert het volgende overzicht van beschikbare instrumenten op: • diverse gemeenten gebruiken vaak enkelvoudige, soms samengestelde profielen. • enkele organisaties (Gemeente Tilburg, UWV, SVB, Belastingdienst) maken gebruik van statistische modellen bij wetshandhaving.
16
•
enkele gemeenten hebben protocollen of een fraudekompas met interventieinstrumenten voor de WWB ontwikkeld (het fraudekompas is een handleiding voor de casemanager waarin per signaal staat beschreven hoe de casemanager dient te handelen en op welk moment eventueel overdracht plaatsvindt naar de sociale recherche).
In 2004 heeft CWI het initiatief genomen om tot een volwaardige aanpak van preventie te komen voor WW en WWB. De cliënt is het uitgangspunt. Deze vorm van risicomanagement is een noodzakelijke schakel om de beoogde sturing van het klantproces in A- en B-stromen succesvol in te voeren. Onderdelen van deze aanpak zijn: • het gebruik van een eenvoudige en gevalideerde scorekaart (risicoprofielen / risicoselecties); • het gebruik van statistische modellen; • het koppelen van bestanden; • de inzet van technologie om medewerkers tijdig te voorzien van alerts; • een overzicht van de interventiemogelijkheden bij alle frauderisico’s; • goede organisatorische inrichting met signaalsturing, terugkoppeling én voorwaartse koppeling in de keten; • omslag van controle van de administratieve werkelijkheid naar klantobservatie; • procedures afhandeling van fraudesignalen met ketenpartners; • opleidingen ‘Observeren en signaleren’ en ‘Doorvragen en interveniëren’; • prestatie-indicatoren handhaving en preventie; 3.1.4 Opleidingen Inmiddels zijn alle front-office-medewerkers in het kader van de opleiding poortwachter voldoende geïnstrueerd en opgeleid. Samen met UWV is in 2004 een nieuwe training ‘Documentherkenning en identiteitsverificatie’ opgezet. Een groot deel van de medewerkers die meedoen aan de experimenten van de sluitende ketenaanpak voor identiteitsfraude en sofi-nummerfraude, hebben in 2004 deze training gevolgd. In 2005 volgen de overige medewerkers van de experimentvestigingen en daarna alle vestigingsmanagers en groepscoördinatoren en ten slotte alle CWI-medewerkers die werkzaam zijn op de zgn. servicedesks van CWI. 3.1.5 Conclusies CWI heeft in 2004 stappen gezet op het gebied van handhaving. In ketenverband is de nodige aandacht besteed aan het opleiden van medewerkers. Het streven naar inhoudelijke samenhang en het ontwikkelen van good practices staan in de pilot-projecten met gemeenten voorop. Op dit moment is nog niet bekend tot welke concrete resultaten de activiteiten op het terrein van de handhaving hebben geleid, omdat de experimenten nog voor een groot deel in 2005 lopen. CWI is verzocht de uitkomsten van de diverse projecten en samenwerkingsverbanden te vertalen in concrete resultaten. Aangezien de experimenten een groot deel van 2005 in beslag nemen, komen de resultaten niet eerder dan eind 2005 beschikbaar.
3.2
Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen
Het BKWI heeft tot taak de samenwerking en de communicatie tussen de samenwerkende partijen (het UWV, de CWI en de gemeenten) te bevorderen en te faciliteren. Het gaat daarbij om de werkproceskoppelingen en het betrouwbaar, snel en veilig kunnen uitwisselen van gegevens. Het BKWI maakt deel uit van het CWI, maar heeft daarbinnen, vanwege zijn ketenbrede opdracht, een zelfstandige positie.
17
3.2.1 Doelstellingen en afspraken In het Handhavingprogramma SZW 2003 – 2006 is als specifiek thema de intensieve aanpak van identiteitsfraude benoemd. Hiertoe is o.a. het beheer van sofi-nummers als maatregel geformuleerd: het kunnen herkennen van als vermist of gestolen geregistreerde reisdocumenten bij de intake van persoonsgegevens voor uitkering, voorziening en arbeidsbemiddeling door VIS en NBR beschikbaar te stellen aan het CWI. 3.2.2 Resultaten Het BKWI ontwikkelt binnen het project “Professionaliseren Suwinet Inkijk” een zgn. Inkijkvoorziening op het Verificatie Informatie Systeem (VIS): het VIS bevat informatie over de unieke nummers van gestolen, vermiste of ongeldig verklaarde identiteitsbewijzen. Met deze informatie kan schade door frauduleus handelen met ongeldige documenten voorkomen worden). In een expertgroep waarin het BKWI , de ketenpartners en het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd waren, is een handreiking Identiteitscontrole opgesteld. In deze handreiking is het gebruik van VIS een onderdeel. Het BKWI is verzocht de inbedding van het gebruik van VIS ook in de werkprocessen bij gemeenten te beproeven. De handreiking is getest in de conceptfase in diverse pilots, waarbij het CWI , het UWV en de gemeenten betrokken zijn. De pilotlocaties waren de CWI- vestigingen Heerlen en Rotterdam, de UWV- kantoren Leiden en Nijmegen en de gemeenten Alkmaar, Ede en Rotterdam. In de pilots werden identiteitsbewijzen gecontroleerd bij het VIS-register en vond een controle van de persoonsgegevens bij de GBA plaats. Deze controles zijn zowel bij de aanvraag als voor bestaande uitkeringen uitgevoerd. In 2004 zijn de pilots afgerond en is de aansluiting GBA met het CWI volledig in productie genomen. De aansluiting VIS met de ketenpartijen is ook volledig operationeel. 3.2.3 Conclusies VIS levert een goede bijdrage aan de bestrijding van identiteitsfraude, vooral wanneer dit instrument gekoppeld wordt aan andere identiteitsinformatie- en verificatievoorzieningen. De technische beschikbaarheid van VIS is 99% en voldoet aan de norm die daarvoor gesteld is. 3.2.3. Toezichtoordeel IWI Het BKWI faciliteert de elektronische gegevensuitwisseling tussen ketenpartners met behulp van Suwinet. Deze gegevensuitwisseling wordt door ketenpartners o.a. aangewend voor handhaving. In het rapport “Gebruikswaarde Suwinet-Inkijk” van maart 2005 oordeelt de inspectie dat het gebruik van het instrument voldoende maar nog niet optimaal is. Ketenpartners zouden Suwinet ook kunnen benutten voor onder andere verificatie en controle (bijvoorbeeld bestrijding identiteitsfraude). Randvoorwaardelijk dienen BKWI en ketenpartners te zorgen voor een hogere toegankelijkheid, performance, bronkwaliteit en voorlichting.
18
Hoofdstuk 4 Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen 4.1
Doelstelling en afspraken
Handhaving is een kerntaak van het UWV en vindt in eerste aanleg plaats binnen het primaire proces. In het kader van fraudebestrijding lag ook in 2004 voor het UWV de nadruk op bestrijding van zwarte fraude, grensoverschrijdende fraude en identiteitsfraude. Op het terrein van het UWV waren in 2004 de volgende maatregelen voorzien: • Verbetering fraudealertheid van de medewerkers; • Verbetering van de bekendheid met regels en plichten bij werkgevers, werknemers en uitkeringsgerechtigden tot tenminste 60% voor alle regels; • Uitvoering van fysieke controles (7.000) op basis van risicoselectie; • Bijdragen aan het functioneren van het landelijke netwerk van interventieteams; • Nagenoeg volledige inzet van de opsporingscapaciteit op bestrijding van zwarte fraude op basis van risicoanalyse; • Met betrekking tot identiteitsfraude: het invoeren van verbeterde mogelijkheden voor documentherkenning door baliemedewerkers en inspecteurs, deelname aan CWI-pilots, het verbeteren van de automatische detectie van identiteitsfraude in de verzekerdenadministratie en het voeren van een voorlichtingscampagne; • Meting van het aantal overtredingen naar duur en omvang; • Uitbreiding van de werkzaamheden van het Internationaal Bureau Fraude-informatie ten behoeve van de SVB en de gemeenten. Met het goedkeuren van het jaarplan 2004 van het UWV, zijn over de uitvoering van deze maatregelen door de Minister van SZW met het UWV afspraken gemaakt. De belangrijkste resultaten van deze en de overige handhavingactiviteiten in 2004 worden hierna langs de schakels van de handhavingketen toegelicht. Binnen UWV is de directie Fraude, Preventie en Opsporing (FPO) verantwoordelijk voor het borgen van de fraudebestendigheid van UWV-processen en het aanpakken van frauduleus handelen. Preventie en repressie zijn daardoor onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het hele fraudeproces (witte en zwarte fraude) is daartoe in één keten gezet en onder verantwoordelijkheid gebracht van FPO. FPO bestaat uit de afdelingen Bijzondere Gevalsbehandeling en Inspectie (BGBI) en Opsporing. De bijzondere gevalsbehandeling vindt plaats op 17 locaties, werkend met één gemeenschappelijk proces en systeem. Per 1 januari 2004 zijn op 15 kantoren BGB-groepen van start gegaan. Per 1 juni 2004 is de organisatie geformaliseerd, inclusief de nieuwe opsporingsorganisatie.
4.2
Preventie
Voorlichting aan uitkeringsgerechtigden Ter verbetering van de kennis en houding van uitkeringsgerechtigden ten opzichte van rechten en plichten én het verhogen van de controlebeleving heeft het UWV het project ‘Communicatie over rechten en plichten’ uitgevoerd. In 2004 zijn de volgende resultaten behaald: • Er is structureel aandacht besteed aan handhavingaspecten in de drie grote doelgroepbladen: UWV Perspectief (voor WAO’ers), UWV Nieuws (voor werkgevers) en Werkblad (voor WW’ers). • Heldere voorlichting over plichten is in alle communicatie-uitingen aan uitkeringsgerechtigden opgenomen. Heel specifiek voor handhaving zijn de folders ontworpen: “Controle,
19
•
•
•
•
wat heb ik daar mee te maken?’ en de brochures `Aan welke regels moet ik me houden?’, `Wat zijn mijn rechten en plichten?, voor de verschillende uitkeringen. Er heeft een nulmeting Binnenland plaatsgevonden op spontane bekendheid van rechten en plichten. Deze ligt op 70%. De controlebeleving en de beleving van de kans om gecontroleerd te worden is 53%. Indien de respondent kan kiezen uit een beperkt aantal antwoorden (geholpen bekendheid), ligt de bekendheid van plichten tussen 86% en 100%. De sanctiekans (dat is de inschatting van de kans dat een geconstateerde overtreding daadwerkelijk wordt bestraft) wordt door cliënten getaxeerd op 62% (2002: 48%). De werkelijke (objectieve) sanctiekans ligt op 96%. Deze conclusie wordt getrokken op basis van het afdoeningpercentage van geconstateerde overtredingen. In november/december 2004 is onderzoek gedaan bij WAO- uitkeringsgerechtigden in het buitenland naar spontane kennis en houding ten aanzien van rechten, plichten en controlebeleving. De spontane kennis en houding ten aanzien van rechten en plichten wijken– ondanks verschillen tussen de landen - niet wezenlijk af van die in Nederland. Met betrekking tot de snelheid waarmee fraude wordt ontdekt, blijkt dat bij de Ziektewet en de Werkloosheidswet bijna 90% van de fraude binnen uiterlijk 3 maanden wordt ontdekt; voor de Toeslagenwet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheid ligt dit percentage op 70% binnen 6 maanden. Verschillen in detectiesnelheid hangen vooral samen met de uiteenlopende wijzen waarop de afzonderlijke processen zijn ingericht en de controlemomenten binnen de processen.
Identiteitsfraude Rondom het project ‘Arendsoog’ (Op het project Arendsoog wordt hierna verder ingegaan), dat eind juli 2004 is afgesloten, en in het bredere verband van het fenomeen identiteitsfraude heeft het UWV het symposium 'Identiteitsfraude te lijf' georganiseerd. In informatiebijeenkomsten voor accountants- en administratiekantoren heeft het UWV uitgebreide voorlichting gegeven over identiteitsfraude. Ook in publicaties is ruimschoots aandacht aan het onderwerp besteed. Fraudealertheid bij medewerkers Het project fraudealertheid is gesplitst in drie deelprojecten. - Ter stimulering en verhoging van de fraudealertheid van UWV- medewerkers is aan 1.799 medewerkers een training gegeven. Van hen hebben 1.412 medewerkers de eindtoets met een score van meer dan 80% afgesloten. Voor medewerkers met (fysieke) klantcontacten is naast het volgen van een e-learning programma, ook een training gespreksvaardigheden en detectietechnieken georganiseerd. - In het genoemde project Arendsoog heeft het UWV in 2004 op twee locaties 3.860 verscherpte controles uitgevoerd op identiteitsbewijzen. Hierbij zijn geen valse of vervalste documenten aangetroffen. - Het deelproject Samenwerking CWI en UWV in het kader van identiteitsfraude is opgenomen als onderdeel van het nieuwe programma Werk Boven Uitkering door ketensamenwerking.
4.3
Controle
Controles algemeen Door samenwerking met andere organisaties kan fraude worden voorkomen. Het UWV heeft invulling gegeven aan de ketensamenwerking met het CWI en de gemeenten bij (handhaving) projecten, uitwisseling van 'best practices', risicosturing en identiteitscontrole. Dit heeft geresulteerd in de handhavingprojecten van het SUWI-ketenprogramma 2005. In dit kader zijn het CWI en het UWV pilots gestart om op tien CWI-locaties controles uit te voeren op door cliën20
ten aangeboden documenten. Het CWI zal daarbij gebruik maken van de kennis en inzet van het UWV. Controles in regio’s en branches (zwarte fraude en identiteitsfraude) Van de onderzoekscapaciteit van het UWV is in 2004 35% op basis van risicoanalyse aangestuurd. Dat is aanzienlijk meer dan het UWV zich als doel had gesteld (20%). De effectiviteit van de risicoanalyses in vergelijking met aselecte controles is veel groter. Ten opzichte van 2003 is er in 2004 een verdubbeling van de trefkans voor regelovertredingen bij zowel WAOals WW-uitkeringen. Het UWV heeft vier landelijke actiedagen rondom sofi-nummerfraude en identiteitsfraude gehouden. Het heeft gerapporteerd dat deze in totaal een maatschappelijk rendement van € 3,6 miljoen hebben opgeleverd, indien wordt uitgegaan van de schade voor cliënten op het gebied van de sociale verzekeringen. Uitgaande van de ervaringsgegevens van Justitie1 is er sprake van € 15 miljoen schadelastbeperking. In de polisadministratie zijn 1.900 dienstverbanden gecorrigeerd. Verder zijn 302 valse documenten en 114 gestolen als of vermist opgegeven documenten ingenomen. Het aantal onderzoeken identiteitsfraude is met 72% toegenomen ten opzichte van 2003. Het UWV heeft in totaal 7.209 fysieke controles/huisbezoeken uitgevoerd (in 2003 waren dit er 4.779). De stijgende lijn is in overeenstemming met het Handhavingprogramma 2003 – 2006. In 2005 wordt dit traject tussentijds geëvalueerd. Uit de evaluatie van de in 2003 uitgevoerde fysieke controles is naar voren gekomen dat driekwart van de boeten en maatregelen waarschijnlijk alleen kon worden opgelegd dankzij de bevindingen uit het huisbezoek. Het Westland Interventie Team heeft in 2004 530 werkgevers bezocht, waarbij 2.243 werknemers zijn gecontroleerd. Het UWV heeft, samen met de AI, 203 processen-verbaal opgemaakt tegen werkgevers in het Westland wegens diverse strafbare feiten. Controles internationaal Samenwerking vindt ook plaats bij de bestrijding van grensoverschrijdende fraude. Zo verricht het bij het UWV ondergebrachte Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) sinds 1 januari 2004 ook werkzaamheden voor de gemeenten. Het aantal afgesloten contracten is gestegen tot 435, inclusief de vier grote gemeenten, op een totaal van 485 Nederlandse gemeenten. Er zijn 654 rechtmatigheidonderzoeken gedaan (390 in Turkije, 204 in Marokko, 36 in Suriname en 24 in Aruba/Nederlandse Antillen). Aan fraudebedragen hebben deze onderzoeken de volgende resultaten opgeleverd: - voor Turkije € 2.4 miljoen - voor Marokko € 0,58 miljoen - voor Aruba/Nederlandse Antillen € 62 duizend Daarnaast zijn 65 rechtmatigheidonderzoeken verricht in overige landen en 145 ambtshulpverzoeken (adresverificatie, werken in buitenland naast uitkering, e.d.).
1
Min. van Justitie raamt het potentiële benadelingbedrag van een vals of vervalst identiteitsdocument op € 36.300,-
21
In 2004 heeft het Interventieteam Buitenland 1035 dossieronderzoeken uitgevoerd en 605 huisbezoeken in diverse landen afgelegd. In 93 gevallen heeft dit geleid tot het advies om een maatregel en/of boete op te leggen. Er is voor € 0,9 miljoen aan benadeling vastgesteld
4.4
Opsporing
Handhavingarrangement In het Handhavingarrangement 2004 is afgesproken dat het UWV 649 processen-verbaal werknemersfraude en 101 processen verbaal werkgeversfraude bij het Openbaar Ministerie zou indienen. In onderstaande tabel zijn de gegevens over 2004, en ter vergelijking over 2003, weergegeven: Tabel 4.1 aantal geraamde en gerealiseerde aantallen processen-verbaal in 2004 en 2003. Processen-verbaal Werkgeversfraude Werknemersfraude * **
Realisatie 2004 (2003) 122 (168) 688* (786)**
Raming 2004 (2003) 101 (220) 649 (649)
Inclusief 122 processen-verbaal identiteitsfraude Inclusief 183 processen-verbaal identiteitsfraude.
Het aantal ingediende processen-verbaal werknemersfraude bedraagt 688, waaronder 122 processen-verbaal identiteitsfraude. Inclusief deze laatste categorie is dit ruim boven het aantal dat in het Handhavingarrangement 2004 is afgesproken. Het aantal opgemaakte processenverbaal wekgversfraude bedraagt 122. Ook dit is boven het aantal dat in het Handhavingarrangement 2004 is afgesproken. Uitkeringsfraude Het aantal fraudesignalen werknemersfraude bedroeg in 2004 34.498, een afname van 4% ten opzichte van 2003. In totaal zijn met betrekking tot uitkeringsfraude 3.730 opsporingsonderzoeken uitgevoerd, 7% meer dan in 2003. Voorts zijn 237 opsporingsonderzoeken naar identiteitsfraude uitgevoerd. De trefkans, het aantal constateringen gerelateerd aan het aantal opsporingsonderzoeken, bedraagt 17,3%, en is daarmee lager dan in 2003 (21,7%). Deze daling is vooral te wijten aan de bruikbaarheid van de binnenkomende meldingen. Premiefraude Het aantal fraudeonderzoeken bedroeg 888, waarvan er 487 met een fraudeconstatering zijn afgesloten. Het aantal constateringen premiefraude is in 2004 met 5% gestegen ten opzichte van 2003 (van 465 naar 487). Het aantal daarvan dat betrekking had op grensoverschrijdende fraude, is gestegen met 169%: van 29 in 2003 naar 78 constateringen in 2004. De trefkans bedraagt 54,8%. In 365 gevallen is na de fraudeconstatering een boete opgelegd en in een aantal gevallen is gemotiveerd geen sanctie opgelegd. De opsporing van complexe en ernstige fraudezaken is de taak van de SIOD. Met de SIOD is middels een convenant afgesproken dat het UWV 50 van dergelijke zaken aan de SIOD zou overdragen. In 2004 heeft het UWV 62 zaken overgedragen aan de SIOD, waarvan er volgens de SIOD 43 door deze dienst in behandeling zijn genomen. De SIOD heeft in 2004 uiteindelijk 16 opsporingsonderzoeken afgerond. Aan het eind van 2004 waren 26 onderzoeken nog lopend en 1 onderzoek is in 2004 afgebroken. De overige meldingen zijn teruggelegd bij het UWV, omdat deze niet aan de SIOD-criteria voldoen, en zijn/worden daar afgedaan.
22
4.5
Afdoening
Werknemersfraude Het aantal opgelegde boeten (voor verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht, waardoor ten onrechte een gehele of gedeeltelijke uitkering is betaald) is ten opzichte van 2003 gedaald met 6%. Deze daling trad op bij de divisie AG (arbeidsongeschiktheid) en hangt samen met het teruglopen van de instroom WAO en de vangnetpopulatie bij de Ziektewet. De daling bij AG wordt deels gecompenseerd door de toename van het aantal geconstateerde overtredingen WW met 5% ten opzichte van 2003. In 2004 zijn in totaal 15.635 boetes opgelegd, voor een totaalbedrag van € 1,3 miljoen. Het aantal waarschuwingen is ten opzichte van 2003 met 35% gedaald. Met een waarschuwing wordt volstaan als er geen financieel nadeel is. Het aantal fraudeconstateringen is met 20% afgenomen ten opzichte van 2003. De belangrijkste oorzaak hiervan is de daling van het aantal te late hersteld-meldingen in de Ziektewet door een dalend volume van de vangnetpopulatie. Ook is efficiencywinst geboekt door de intensieve samenwerking met de uitzendbranche bij het terugdringen van het ziekteverzuim en bij de bevordering van reïntegratie. Tegenover deze daling staat een toename van de fraudeconstateringen WW. Deze toename is onder meer het resultaat van een betere effectiviteit van de samenloopsignalering en de afhandeling van fraudeconstateringen in gespecialiseerde teams (bijzondere gevalsbehandeling). Worden de fraudeconstateringen gerelateerd aan het aantal uitkeringen, dan kan worden vastgesteld dat het aantal fraudeconstateringen ten opzichte van 2003 stabiel is gebleven, waarbij minder energie is gestoken in de afhandeling van nulschades en meer in de bestrijding en afdoening van (middel)zware fraude. In 2004 zijn in totaal 122.648 maatregelen (voor overtredingen van een medewerkingverplichting, bijvoorbeeld sollicitatieverplichting, waardoor langer een beroep op een uitkering wordt gedaan dan nodig is) opgelegd. Ten opzichte van 2003 is dit een afname van 7,1%. Het aantal waarschuwingen voor deze overtreding (die worden gegeven indien - nog - niet is vastgesteld dat er nadeel is) is met 4,3% gedaald tot 65.531. Ten opzichte van 2003 is een verandering te zien in de soort afdoening. In 2003 werden de meeste fraudeconstateringen (48%) nog met een waarschuwing afgedaan, in 2004 zijn de meeste fraudeconstateringen met een boete afgedaan (54%). Dit komt door de (zowel absolute als relatieve) afname van het aantal nulschades. In 2004 is het aantal terugvorderingen met 14% afgenomen. Er zijn in totaal 95.073 terugvorderingen ingesteld met een totaalbedrag van € 147 miljoen. Dit totaalbedrag is 24% lager dan dat in 2003. Het UWV geeft als verklaring dat dit komt door het feit dat de benadelingbedragen gemiddeld zijn afgenomen omdat de snelheid waarmee overtredingen zijn geconstateerd is toegenomen en de schadeduur gemiddeld is afgenomen. Dit is het gevolg van preventieve maatregelen. Het geconstateerde benadelingbedrag voor werknemersfraude bedraagt € 28,2 miljoen, inclusief de raming voor eind 2004 nog openstaande nadeelberekeningen en € 23,5 miljoen exclusief de ramingen. Dit laatste is 6% lager dan in 2003 vanwege minder processen-verbaal. Werkgeversfraude Het totale benadelingbedrag in 2004 bedraagt € 33,7 miljoen inclusief respectievelijk € 22,6 miljoen exclusief eind 2004 nog openstaande nadeelberekeningen. Dit laatste bedrag is nagenoeg gelijk aan het bedrag van 2003 (€ 22,5 miljoen). In de eerste helft van 2004 heeft het UWV onderzoek gedaan naar de oorzaken van nonafdoening werkgeversfraude. De uitkomsten van dit onderzoek zijn medio 2004 gepubliceerd en aan de Kamer toegezonden. De conclusie was dat er sprake was van 11,5% non-afdoening, te verklaren uit het gegeven dat bij voormalig UWV/GUO pas in december 2003 het boetebe-
23
sluit was geïmplementeerd. Het verschil tussen het aanvankelijke percentage non-afdoening van 37% en het resterende percentage van 11,5% werd veroorzaakt door registratiefouten. Daarbij heeft het UWV aangekondigd in de 2e helft van 2004 een vervolgonderzoek naar de omvang van de non-afdoening werkgeversfraude uit te voeren. Uit de resultaten van dit vervolgonderzoek blijkt dat het UWV over 2004 in totaal 189 zaken van vermeende non-afdoening heeft onderzocht. De resultaten zijn dat: - 57 zaken legitiem niet met een boete of anderszins zijn afgedaan, b.v. als gevolg van verjaring; - 31 zaken met een boete zijn afgedaan; - 61 zaken sofi-nummerfraudes betroffen en ten onrechte als werkgeversfraude zijn geregistreerd; - 40 zaken medio 2005 nog in behandeling zijn. Voorts verklaart het UWV dat alle fouten direct herleidbaar zijn tot verschillende registraties en definities bij voormalige uitvoeringsinstanties. Sinds 1 september 2004 is volgens het UWV door het direct invoeren van alle werkgeversonderzoeken in één UWV-systeem het geconstateerde probleem niet langer aan de orde.
4.6
Conclusies
Voor de periode 2003 – 2006 heeft het kabinet een aantal speerpunten voor de fraudebestrijding benoemd, die zijn opgenomen in het Handhavingprogramma 2003-2006. In het uitvoeringskostenbudget 2004 zijn tevens middelen begrepen voor de uitvoering van maatregelen uit het Handhavingprogramma. Daartoe zijn op hoofdlijnen afspraken gemaakt en vastgelegd in het jaarplan 2004 van het UWV. Zoals de IWI heeft geconstateerd, heeft het UWV in 2004 op onderdelen duidelijk vooruitgang behaald op het terrein van handhaving. De scores op de prestatie-indicatoren ‘bekendheid van regels en plichten’ en ‘geconstateerd benadelingbedrag van opsporingsactiviteiten’ liggen boven de norm. Ook bij de overige handhavingaspecten liggen de prestaties over het algemeen boven de door het UWV gestelde doelen liggen. Het UWV heeft resultaten geboekt bij de bestrijding van sofi-nummer fraude en identiteitsfraude, ondermeer door landelijke actiedagen. Ten aanzien van de afdoening van fraude (aantal processen-verbaal) wordt geconstateerd dat het UWV heeft voldaan aan de afspraken die zijn gemaakt in het handhavingarrangement 2004. Verder heeft het UWV vervolgonderzoek naar de oorzaken van non-afdoening werkgeversfraude en de resultaten hiervan afzonderlijk van het jaarverslag gepresenteerd. In algemene zin zijn echter nog wel verbeteringen noodzakelijk. Het UWV gaat in 2005 verder met de borging van handhaving in de organisatie en houdt hierbij rekening met de bevindingen in het IWI-rapport over de ontwikkeling van het handhavingsbeleid binnen het UWV. Het UWV heeft in zijn reactie op dit rapport toegezegd de bevindingen van de IWI te zullen oppakken en te streven naar vervolmaking van het handhavingsbeleid en de daarvoor benodigde organisatie. Het UWV zal de voortgang melden in de reguliere rapportagemomenten aan de Minister.
4.7
Toezichtoordeel IWI
Het handhavingsbeleid van UWV had de afgelopen jaren tekortkomingen. In 2004 heeft handhaving echter meer zichtbare aandacht gekregen. Zo is bij UWV in 2003 een aparte eenheid ingericht voor fraude, preventie en opsporing. Bij UWV zijn aantoonbare resultaten geboekt bij de opsporing van identiteitsfraude. Met een totaal opgespoord fraudebedrag van €61,9 miljoen haalt UWV de met de minister afgesproken norm van €60 miljoen. Van het fraudebedrag betreft €28,2 miljoen werknemersfraude en €33,7 miljoen werkgeversfraude. 24
Ook zijn er normen vastgesteld ten aanzien van de bekendheid van regels en plichten. In 2004 moest tenminste 60% van de uitkeringsgerechtigden bekend zijn met de regels en plichten. UWV realiseerde in 2004 een percentage van 70% en heeft daarmee de norm ruim gehaald.
25
Hoofdstuk 5 Sociale Verzekeringsbank 5.1
Doelstelling en afspraken
De SVB richtte zich ook in 2004 op de in het Handhavingprogramma 2003-2006 onderscheiden speerpunten: de bestrijding van zwarte fraude, grensoverschrijdende fraude en identiteitsfraude. De activiteiten die de SVB daartoe heeft ondernomen, komen in het vervolg van dit hoofdstuk aan de orde. Voor 2004 zijn in het Handhavingprogramma 2003-2006 op het SVBterrein geen specifieke intensiveringen opgenomen. De SVB participeert in gezamenlijke activiteiten met instanties die zich in de handhaving op hun terrein ook met deze thema’s bezighouden (o.a. met de Belastingdienst, het UWV, de GBA en de IB-groep). In het Jaarplan 2004 van de SVB en in de door SVB opgestelde Handhavingrapportage 2003 zijn de nieuwe activiteiten en intensiveringen van bestaande activiteiten van de SVB in 2004 opgenomen.
5.2
Preventie
De SVB geeft invulling aan het aspect preventie via advisering op de handhavingaspecten van nieuwe of gewijzigde wetgeving, het geven van voorlichting aan de klanten van de SVB, het verzorgen van publiciteit over handhaving en het bevorderen van de fraudealertheid van de uitvoerende medewerkers van de SVB. In het kader van advisering heeft de SVB in 2004 bij de door haar verrichte uitvoerbaarheidtoetsen op voorgenomen regelgeving geen bijzondere handhavingrisico’s gesignaleerd. Fraudealertheid Op alle vestigingen van de SVB krijgen de medewerkers voorlichting over de specifieke frauderisico’s die zich in de praktijk voordoen. De sociale rechercheurs van de afdeling Opsporing koppelen de resultaten van individuele fraudeonderzoeken terug naar de medewerkers die het fraudesignaal hebben gegeven. Daarnaast meet de SVB met behulp van de in 2003 operationeel geworden fraudemonitor periodiek per vestiging hoe groot de fraudealertheid van medewerkers is en welke maatregelen zijn genomen om de fraudealertheid te bevorderen. In 2004 zijn twee vervolgmetingen gehouden. Concreet resultaat van beide metingen is dat de op één vestiging genomen maatregelen om fraudesignalen effectiever door te geleiden naar de sociaal rechercheurs ook op de andere vestigingen zijn doorgevoerd, en dat alle vestigingen maatregelen nemen om het voorkomen van de twee meest gemaakte fouten te reduceren. Deze fouten betreffen het verzuim om bij de vaststelling van inkomen in het kader van de ANW (alle) bewijsstukken van dat inkomen bij de klant te vergaren en het verzuim een boete of waarschuwing op te leggen waar dat had gemoeten. Voor beide verzuimen zijn inmiddels gerichte verbeteracties genomen.
5.3
Controle
Analyses Om specifieke handhavingrisico’s te onderkennen voert de SVB risicoanalyses uit op de door de SVB uitgevoerde wetten zelf en op het uitvoeringsproces, waarbij resterende misbruikrisico’s (risico’s die voortvloeien uit de wet en niet door controlemaatregelen worden afgedekt) worden gekwantificeerd. Jaarlijks vindt actualisering plaats van deze risico’s. In 2004 zijn de risico’s voor de diverse wetten ten opzichte van 2003 nauwelijks gewijzigd en nog steeds ver onder de gehanteerde grens van 3% van de uitkeringslast gebleven. De resterende misbruikrisico’s als percentage van de uitkeringslast zijn in 2004 respectievelijk: 0,33% (AOW), 1,11% (Anw) en 0,15% (AKW). 26
Controles Op basis van de uit de analyses onderkende risico’s en de in de praktijk gebleken risico’s heeft de SVB in 2004 een aantal structurele controles ingevoerd: op inkomen en leefvorm (AOW en Anw) en op uitwonende/studerende kinderen (AKW). De SVB werkt daarnaast samen met instanties waarmee gegevens worden uitgewisseld. In het kader van handhaving betreft het dan met name de Belastingdienst, het UWV, de GBA (gemeenten) en de IB-Groep. De met deze instanties overeengekomen uitwisselingen worden steeds gemonitored en waar mogelijk verbeterd. AOW en Anw: controles op inkomen • Jaarlijkse controle op inkomen van partners Jaarlijks controleert de SVB zelf het inkomen van de partners van AOW- gerechtigden met een partnertoeslag en van personen aan wie een Anw- nabestaandenuitkering is toegekend. Dit gebeurt alleen als de klant zelf in de voorgaande 14 maanden geen inkomenswijziging heeft doorgegeven. In 2004 lag het aantal AOW- toeslagen dat na onderzoek ongewijzigd is gebleven op 83,6 %. In 13,8 % van de gevallen werd tot verlaging van de toeslag besloten; in 2,6 % leidde het onderzoek tot verhoging van de toeslag. Voor de Anw- gerechtigden mét inkomen uit arbeid gold hetzelfde beeld: bij 82,9 % bleef de Anw- uitkering ongewijzigd; in 14 % van de gevallen werd de uitkering verlaagd; in 3,1 % van de gevallen werd de uitkering verhoogd. Bij Anw-ers zonder inkomen bleef 98,9% van de uitkeringen ongewijzigd. Zowel bij de AOW als bij de ANW verzuimt een aanzienlijk deel wijzigingen in het inkomen spontaan te melden. Deze percentages uitkeringen, die naar aanleiding van het onderzoek verlaagd of soms verhoogd moesten worden, zijn door de jaren heen vrij stabiel. • Controle via gegevensuitwisseling De uitwisseling van loon- en inkomensgegevens met de Belastingdienst over het belastingjaar 2002 heeft er in 2004 toe geleid dat van de in totaal 321.977 aan de Belastingdienst gemelde gevallen, na vergelijking van de gegevens met die van de Belastingdienst, in 843 gevallen (0,26%) het inkomen is aangepast, de SVB in 181 gevallen (0,06%) een nabetaling heeft gedaan tot een totaalbedrag van € 183.737, en in 1928 gevallen (0,6%) is teruggevorderd tot een bedrag van € 4.280.272. AOW en Anw: controle op niet- gemeld samenwonen • Steekproefonderzoek samenwonen Zwarte fraude, in de vorm van welbewuste verzwijging van samenwonen, kan alleen worden ontdekt door onderzoek naar de leefsituatie, onder meer door huisbezoek. Dergelijk onderzoek verricht de SVB jaarlijks steekproefsgewijs. Integraal onderzoek naar alle voormalige AWW- gerechtigden die nog niet eerder in een steekproef waren onderzocht, op het niet- gemeld samenwonen heeft opgeleverd dat in 11,2% (40 van de 357 onderzochte gevallen) niet- gemeld samenwonen is geconstateerd. In eerder (in 2001) gehouden onderzoek was dit percentage 6,0%. Deze verdubbeling wordt vermoedelijk voor een deel veroorzaakt doordat in het in 2003 en 2004 gehouden onderzoek voor het eerst de huisbezoeken niet afzonderlijk bij de betrokken klanten worden aangekondigd. Met € 180.000 aan kosten zijn ruim € 1 miljoen aan terugvorderingen en ruim €1,2 miljoen aan toekomstige besparingen op uitkeringen gerealiseerd. Met dit onderzoek is de gehele doelgroep onderzocht. • Controle via gegevensuitwisseling Via de uitwisseling van gegevens betreffende alle nieuwe AOW- en Anw- aanvragen met de GBA wordt gecontroleerd op niet- gemeld samenwonen. Ten aanzien van de AOW is in 2004
27
in 975 gevallen (6,8% van de onderzochte gevallen) een gezamenlijke huishouding geconstateerd. In 699 gevallen daarvan (71,7% ) is teruggevorderd tot een bedrag van € 1.582.539. In de overige gevallen was niet aantoonbaar sprake van teveelbetaling. Ten aanzien van de ANW zijn 4.482 gevallen onderzocht. Daarvan is in 902 gevallen (20,1%) een gezamenlijke huishouding vastgesteld; in 587 gevallen (65,1%) daarvan is teruggevorderd tot een bedrag van € 1.938.400. In de overige gevallen was er niet aantoonbaar sprake van dat teveel is uitbetaald. Opvallend is dat het percentage onderzochte gevallen, dat onrechtmatig blijkt te zijn, bij de ANW aanmerkelijk hoger is dan bij de AOW. Dit spoort met het beeld dat oprijst uit de steekproefonderzoeken en uit de resultaten van de opsporingsactiviteiten: de onrechtmatigheid is bij de ANW groter dan bij de AOW. AKW: controle op leerplicht uitwonende/studerende kinderen In het, in 2002, uitgevoerde onderzoek is gebleken dat er een risico bestaat dat informatie waaruit blijkt dat leerplichtige kinderen niet meer in Nederland verblijven en naar school gaan, niet leidt tot uitschrijving uit de GBA, ook als de informatie wel aan het organisatieonderdeel van de gemeente dat voor de GBA verantwoordelijk is, wordt doorgegeven. In 2004 heeft de SVB bij 10 grote gemeenten onderzoek naar de rechtmatigheid van kinderbijslagbetalingen gedaan door gegevensuitwisseling met de diensten leerplicht van deze gemeenten. Dit heeft opgeleverd dat in 360 van 1820 geselecteerde en onderzochte gevallen soortgelijke onrechtmatigheden werden ontdekt en gecorrigeerd. De schade aan teveel betaalde kinderbijslag bedroeg € 960.406 en de besparing op kinderbijslag door het stoppen van de onrechtmatige betalingen was € 4.445.486. Meldpunt M In 2004 is een pilotonderzoek gehouden om vast te stellen of tips die binnenkomen bij Meldpunt M (‘Meld Misdaad Anoniem’) in aantal en kwaliteit zodanig waren dat een structurele doorgeleiding van deze tips naar de SVB zinvol is. Gedurende twee maanden zijn de daarvoor in aanmerking komende tips naar de SVB doorgeleid. Van de 11 meldingen bleken er 5 bruikbaar. Op grond van het pilotonderzoek is in 2004 besloten om gedurende 2005 structureel de meldingen inzake mogelijke fraude met de volksverzekeringen aan de SVB door te geleiden. In september 2005 zal, aan de hand van de resultaten tot dan toe, verlenging naar 2006 worden besproken.
5.4
Controle internationaal
Internationale fraude wordt in het bijzonder aangepakt door de inzet van het Controle Team Buitenland in samenwerking met het aan het UWV verbonden Internationaal Bureau Fraudeinformatie (IBF) van het UWV en door het maken en operationaliseren van handhavingafspraken met andere landen in het kader van handhavingverdragen op grond van de wet BEU (Beperking Export Uitkeringen). In 2004 is onderzocht of en op welke terreinen het IBF de SVB behulpzaam kan zijn bij het onderzoeken van fraudesignalen met betrekking tot het buitenland. In 2004 is de (potentiële) meerwaarde van het IBF voor de SVB door middel van een pilot onderzocht. De pilot heeft niet geleid tot een representatief beeld van de mogelijke toegevoegde waarde van het IBF voor de SVB. Wel bleek het IBF in zijn algemeenheid geen toegevoegde waarde te kunnen leveren bij samenwoononderzoeken, omdat dat onderzoek ter plaatse vergt en dat valt niet binnen de taakstelling van het IBF. De evaluatie van de pilot waarbinnen het IBF werkzaamheden verricht voor de SVB, heeft uitgewezen dat de uitkomsten zijn achtergebleven bij de geformuleerde verwachtingen. Van
28
de afgesproken 45 zaken heeft de SVB 17 zaken aangeleverd, zodat geen representatief beeld kon worden gegeven van de potentiële meerwaarde van het IBF voor de SVB. Desondanks is door het IBF en de SVB besloten om op permanente basis te gaan samenwerken. Uitgangspunt is dat in het buitenland een gelijkwaardig handhavingniveau wordt nagestreefd. Ten behoeve van de implementatie van de BEU-verdragen heeft de SVB een standaard controle- en verificatiemethode ontwikkeld die in alle betrokken landen kan worden gehanteerd. In totaal controleert de SVB op basis van de in het kader van BEU–verdragen gemaakte afspraken 16.640 klanten in het buitenland. Indien de standaardmethode niet haalbaar is (omdat de lokale structuren niet zijn ingericht op validatie door één centrale instantie) en er geen alternatieven voor handen zijn, adviseert de SVB in die gevallen negatief over het sluiten van een BEU-verdrag met het betrokken land. In 2004 verrichte onderzoeken Presentatieplicht voor verzekerden met kinderen in het buitenland (AKW) Personen die kinderbijslag ontvangen terwijl hun gezin niet in Nederland woont, dienen zich elk jaar bij de SVB te melden. Uit evaluatie is gebleken dat het tot 2003 generiek opgezette onderzoek kan worden verfijnd tot onderzoek in specifieke risicogroepen van gevallen. Deze nieuwe opzet is in 2004 uitgewerkt en is medio 2005 ingevoerd. Integraal onderzoek naar het volgen van onderwijs en het uitwonend zijn van kinderen in Turkije en Marokko (AKW) Dit betreft onderzoek naar het al dan niet daadwerkelijk volgen van onderwijs door studerende kinderen van 16 jaar en ouder die in Marokko en Turkije wonen en voor wie de ouders kinderbijslag ontvangen. De resultaten van in 2002 en 2003 uitgevoerde controles leidden tot de conclusie dat er sprake is van een structureel risico. In 2004 is daarom nieuw onderzoek ingezet. Hiervan zullen de resultaten eind 2005 bekend worden. Attachés voor sociale zaken De SVB beschikt over attachés voor sociale zaken in Turkije, Marokko, Suriname en, vanaf juli 2004, Spanje. De attachés hebben een belangrijke taak met betrekking tot de handhaving: ze helpen bij onderzoeken die moeten uitwijzen of risico’s die in theorie bestaan, ook daadwerkelijk aanwezig zijn. Bij gebleken risico’s verrichten de attachés extra controles. In 2004 hebben de attachés in Turkije, Marokko, Suriname en Spanje in totaal 771 onderzoeken ingesteld. In 110 gevallen (14,2%) zijn de gegevens niet akkoord bevonden, dat wil zeggen dat de tijdens het onderzoek aangetroffen situatie of gegevens afwijken van de gegevens in het uitkeringsdossier van de SVB en dat dit leidt tot aanpassing of intrekking van het recht op uitkering. Deze onderzoeken hebben geleid tot een terugvordering van € 398.759 en een besparing op uitkeringen van € 593.280. In het kader van het integraal onderzoek naar het bestaan van kinderen in Turkije (AKW) heeft de sociaal attaché in 2004 299 van in totaal 452 kinderen bezocht die vóór 1 april 2001 zijn geboren en jonger zijn dan 6 jaar. Het onderzoek wordt in 2005 afgerond. De attaché voor sociale zaken in Spanje is in juli 2004 met zijn werkzaamheden gestart. Hij heeft 73 controles bij SVB-klanten verricht. In 8 gevallen (11%) werden er onrechtmatigheden met betrekking tot de leeftijd geconstateerd; in 9 gevallen (12,3%) was er sprake van vermoedelijke onrechtmatigheden die nader moeten worden onderzocht. Controle via gegevensuitwisseling In de afgelopen jaren heeft de SVB een structurele uitwisseling van gegevens met betrekking tot inkomen gerealiseerd in de verhouding met Nieuw-Zeeland en Australië. Een eerste aanzet tot een elektronische gegevensuitwisseling met Nieuw-Zeeland is een halfjaarlijkse opgave
29
door de SVB aan het Nieuw-Zeelandse uitvoeringsorgaan van de bedragen van AOW- pensioenen voor in Nieuw-Zeeland wonenden. In 2003 en 2004 heeft de SVB met Australië informatie uitgewisseld over de wederzijdse gerechtigden die wonen in de andere verdragsstaat. Met betrekking tot Duitsland is in 2003 een eerste gegevensuitwisseling verricht met het Finanzministerium des Landes Nordrhein-Westfalen. In deze deelstaat woont ongeveer de helft van alle in Duitsland wonende SVB- klanten. De SVB heeft deze uitwisseling in 2004 herhaald en de mogelijkheden voor uitbreiding naar andere Duitse deelstaten onderzocht. In 2004 is in 6 gevallen een totaalbedrag van € 4.975 teruggevorderd, een veel lager bedrag dan in 2003 is gerealiseerd. Brondocumenten De SVB neemt deel aan het project ‘Document Information System of Civil Status (DISCS). DISCS is de voortzetting van het project TEB (Toegang Eigenschappen Brondocumenten). In DISCS werken onder andere samen het Ministerie van BZK, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de SVB om het herkennen van mogelijk valse brondocumenten te bevorderen. In 2004 is DISCS in een pilot getest. Aan de pilot is deelgenomen door de SVB, het UWV en de vier grootste gemeenten van Nederland. Op basis van de resultaten van de pilot is besloten het kennissysteem volledig operationeel te maken. Dit zal naar verwachting per 1 januari 2006 voor alle landen het geval zijn.
5.5
Opsporing
Organisatie opsporing van fraude bij de SVB Het opsporen van fraude met betrekking tot de door de SVB verstrekte uitkeringen wordt verricht door de aan de afdeling Opsporing verbonden sociaal rechercheurs en speciale controleurs. In 2004 heeft de SVB aan de afdeling Opsporing speciale controleurs toegevoegd. De laatsten verrichten specifieke handhavingcontroles onder risicogroepen, waarbij reële kans bestaat dat er strafrechtelijk relevante fraude wordt ontdekt. De inzet van deze controleurs is met name van belang bij de deelname aan de Regionale Interventieteams en het verrichten van extra controleonderzoeken onder alleenstaanden naar niet- gemeld samenwonen. Analyses strafrechtelijke fraudegevallen In 2003 is de SVB begonnen met een systematische analyse van de opgespoorde fraudegevallen door middel van de fraudemonitor. De analyses hebben tot nu toe uitgewezen dat er sinds 2001 weinig wijziging is opgetreden in de kenmerken van de fraudeurs. In 2004 was een aanpassing gepland van de opzet van de registratie van gegevens in de door de SVB gehanteerde fraudemonitor om meer informatie over oorzaken en beweegredenen te verzamelen. De noodzakelijke aanpassingen zijn in 2004 geïnventariseerd. De aanpassingen zullen eerst in de loop van 2005 worden gerealiseerd met een systematische analyse van de fraudegevallen die door de opsporingsambtenaren van de afdeling Opsporing zijn onderzocht. Resultaten opsporing fraude in 2004 Het totaal aantal fraudeonderzoeken (waarbij de ondergrens ligt op € 6.000) is gestegen van 1.833 in 2003 tot 2.799 in 2004; het aantal opsporingsonderzoeken is gestegen naar 620 (2003: 421); in 324 gevallen is aangifte gedaan (in 2003: 330). Het gemiddelde aangiftebedrag is gestegen naar € 26.519 (2003: € 25.890). De aantallen fraudeonderzoeken en opsporingsonderzoeken zijn flink gestegen terwijl het aantal aangiften ten opzichte van 2003 vrijwel is gelijk gebleven. De stijging van het aantal onderzoeken komt doordat de SVB steeds meer fraudesignalen verkrijgt door actieve bevor-
30
dering van de fraudealertheid en gerichte onderzoeken en daarnaast ook in 2004 veel oude fraudesignalen heeft onderzocht. Dat veel meer signalen niet tot aangifte hebben geleid, komt doordat het bevorderen van fraudesignalen leidt tot relatief meer signalen waarbij er óf geen fraude is óf de schade te laag is om aangifte te doen. Ook zijn in 2004, veel ‘oude’ signalen onderzocht, die, in overleg met de Officier van Justitie, tot administratieve maatregelen hebben geleid. Overigens is de onderzoeksinspanning in de gevallen die niet tot aangifte hebben geleid, niet tevergeefs: veel van die gevallen leiden wel degelijk tot de constatering dat er een administratiefrechtelijke onrechtmatigheid is, die gecorrigeerd wordt door verlaging van de uitkering en terugvordering en gesanctioneerd wordt door oplegging van een administratieve boete. Wat betreft de verdeling van de soorten fraude die in 2004 uiteindelijk tot aangifte hebben geleid, blijkt dat 62% van de aangiften betrekking had op samenwoonfraude, 23% op inkomensfraude en 15% op overige vormen van fraude. Ten opzichte van 2003 is er sprake van een lichte verschuiving van samenwoonfraude naar inkomensfraude.
5.6
Afdoening
Analyses boeten en terugvorderingen Voor 2004 was de opzet en implementatie gepland van een analyse van opgelegde boeten en ingestelde terugvorderingen. Deze monitor zal in 2005 worden gerealiseerd. Terugvorderingen In 2004 is voor de wetten AOW, ANW en AKW gezamenlijk een bedrag van € 92,9 miljoen teruggevorderd; het gemiddelde terugvorderingbedrag over de drie wetten gezamenlijk bedraagt € 588. Dit is een stijging van 4,5% respectievelijk 11,1% ten opzichte van 2003. Per wet beschouwd ontstaat vanaf 2001 het volgende beeld: AOW: een vanaf 2001 dalend aantal terugvorderingen (-27%), een totaal invorderingsbedrag dat vanaf 2002 weer een stijgende lijn vertoont (+15%), en een gemiddeld invorderingsbedrag dat sinds 2001 een stijgende lijn vertoont (+39,5%); ANW: vanaf 2001 een dalend aantal terugvorderingen (-33%), een gestaag stijgend totaal terugvorderingbedrag (+22,6%) en een sterk stijgend gemiddelde terugvorderingbedrag (+83%); AKW: een vanaf 2001 stijgend aantal terugvorderingen (+11%), een schommelend totaal en gemiddeld terugvorderingbedrag. Bovendien gaat het bij om veel lagere absolute aantallen dan bij de beide andere wetten. Afgezet tegen het aantal klanten is bij de AKW het aantal terugvorderingen heel laag: 0,6%. Bij de AOW is het percentage continue dalend van 7,7% in 1999 naar 4,2% in 2004. Bij de ANW is het percentage sinds 2001 dalend maar op 23,2% nog altijd opvallend hoog. Ook afgezet tegen de uitkeringslast valt op dat bij de ANW het relatiever aantal terugvorderingen hoog is (hoewel dalend) en dat het relatieve terugvorderingbedrag stijgt. Geconcludeerd moet worden dat het aantal terugvorderingen bij de ANW een relatief groot en groeiend aandeel in het geheel van terugvorderingen heeft. Dit komt omdat handhavinggevoelige aspecten zoals ander inkomen maar vooral ook gezamenlijke huishouding, bij hoge nabestaandenuitkeringen tot grote terugvorderingen per geval leiden. Aantallen overtredingen en sancties in 2004 In 2004 blijkt een stijging van het aantal gesanctioneerde overtredingen t.o.v. 2003 van 51.660 naar 55.531. Bij alle drie wetten is sprake van een stijging van het aantal geconstateerde normovertredingen. Deze stijging wordt grotendeels veroorzaakt door een gestegen aantal overtredingen in de AOW en in iets minder mate de ANW. Er is bij de AOW en de ANW een
31
stijging van met name het aantal boeten en in mindere mate van het aantal boetewaarschuwingen. Bij de AOW en de AKW is er een stijging van het aantal opgelegde maatregelen. Bij de AOW en de ANW is de werkvoorraad verminderd. Er wordt ook stringenter op toegezien dat boeten en maatregelen daadwerkelijk worden opgelegd als de regels dat vereisen. De administratieve afdoening komt tot uitdrukking in het aantal boeten, maatregelen en waarschuwingen, de strafrechtelijke afdoening in het aantal aangiften. In 2004 zijn door de SVB 10.279 boeten opgelegd en zijn 13.656 maatregelen getroffen. Voorts zijn 25.685 boetewaarschuwingen en 5.382 maatregelwaarschuwingen gegeven. Het merendeel van de boeten, maatregelen en waarschuwingen (86% in 2004) wordt opgelegd in het kader van de AKW. Dit is een direct gevolg van de systematiek van de AKW en de daaruit voortvloeiende mutatiegevoeligheid van het recht op kinderbijslag. Bij de boeten geven de AOW en in mindere mate de ANW in 2004 een stijging te zien; bij de maatregelen komt de stijging grotendeels voor rekening van de AKW. Deze stijgingen zijn veroorzaakt door de afname van werkvoorraden en toegenomen aandacht voor de kwaliteit van de afdoening. Meer en systematische controle van de kwaliteit van de afdoening heeft geleid tot een toename van het aantal sanctioneringen. Processen-verbaal: Handhavingarrangement 2004 In het Handhavingarrangement 2004 is afgesproken dat de SVB 475 processen-verbaal tegen personen in 310 zaken zou indienen. Het aantal zaken is lager dan het aantal personen omdat in veel samenwoonzaken, de meest talrijke fraudegevallen, er in één zaak meer verdachten zijn (de uitkeringsgerechtigde zelf en zijn of haar partner). Met 528 processen-verbaal in 324 zaken heeft de SVB ruimschoots het totaal aantal aangiften “gehaald” dat overeengekomen was. Er zijn meer processen-verbaal AOW en minder processen-verbaal ANW en AKW ingediend dan in het arrangement was overeengekomen. Eerder is al geconstateerd dat sanctionering van overtredingen van de AKW voornamelijk geschiedt via terugvorderingen en het opleggen van maatregelen. Verdere administratieve afdoening na opsporing In 2004 heeft de SVB onderzocht wat de administratieve afloop was van de in het jaar 2003 afgeronde fraudeonderzoeken die niet tot aangifte hebben geleid. In 2003 zijn 1686 fraudeonderzoeken afgerond. Het afdoeningpercentage is 98%; in 2% van de gevallen is verzuimd om te beoordelen of een boete moet worden opgelegd. In deze 36 gevallen kon geen boete meer worden opgelegd omdat de wettelijke termijn waarbinnen een boete moet worden opgelegd, was overschreden. Met ingang van 2005 wordt de borging dat adequaat wordt gesanctioneerd verder versterkt, doordat het onderzoek naar niet- sanctioneren niet aan het eind van elk jaar maar aan het eind van elk kwartaal wordt verricht.
5.7
Samenwerking
Samenwerking met de SIOD De SIOD behandelt de zwaardere fraudezaken bij de sociale zekerheid, met uitzondering van zogeheten enkelvoudige partnerfraude, dat is fraude betreffende de leefvorm die vooral speelt bij de uitvoering van ondermeer de AOW en ANW. Daarom komt maar een zeer beperkt aantal SVB- gevallen in aanmerking voor overdracht aan de SIOD. De samenwerking met de SIOD heeft in 2003 zijn neerslag gekregen in een convenant tussen SIOD en de SVB. Het convenant heeft een looptijd van 1 augustus 2003 tot 1 augustus 2005. Deelname in de Regionale Interventieteams De SVB is partner in de in 2003 opgezette interventiestructuur en heeft in dat kader capaciteit toegezegd voor deelname aan de interventieprojecten van het landelijk dekkend netwerk van
32
interventieteams waarmee zwart werk, illegale arbeid, sociale zekerheids- en fiscale fraude in geheel Nederland wordt aangepakt. De SVB heeft in 2004 in drie interventieteams geparticipeerd: Midden-Nederland, TwenteIJsselland en Haaglanden/Hollands Midden. Onderdeel van deze onderzoeken was het controleren en tegengaan van illegale woonvormen. Omdat de leefvorm (het ‘voeren van een gezamenlijke huishouding’ een belangrijk rechtsbepalend element is bij de AOW en ANW, zijn deze onderzoeken ook van belang voor de SVB. De resultaten van de projecten in Den Haag en Utrecht waren aan het eind van 2004 nog niet bekend. Het interventieteam Twente-IJsselland heeft geleid tot de ontdekking van onrechtmatigheden met een schade aan door de SVB teveel betaalde uitkeringen van € 181.537 en een besparing op toekomstige uitkeringen van € 176.625.
5.8
Conclusies
De SVB voert een actief handhavingsbeleid. De IWI constateert dat de met de Minister voor 2004 overeengekomen afspraken zijn gerealiseerd. Over de onderdelen preventie, controle en opsporing is het oordeel positief, zij het dat op enkele onderdelen nog verbeteringen mogelijk zijn. De afgelopen jaren heeft SVB geïnvesteerd in het verbeteren van de effectiviteit van het handhavingsbeleid. Onder meer door onderzoek naar de oorzaken van fraude en het gebruik van risicoanalyses in de processen kan de effectiviteit steeds verder worden verbeterd. De SVB geeft op diverse wijzen voorlichting aan klanten over de verplichtingen die op hen rusten. Hoewel de SVB nog geen inzicht heeft in het effect van haar voorlichtingsinspanningen, draagt de verbeterde voorlichting wel bij aan de kabinetsdoelstelling ‘preventie boven repressie’. De afspraak tot verbetering van de informatievoorziening aan anderstalige en in het buitenland wonende klanten is gerealiseerd. De fraudealertheid van de medewerkers wordt structureel bevorderd en ook periodiek gemeten. De verantwoording over het totaal aantal fraudesignalen komt nog in aanmerking voor verbetering. De controle-inspanningen zijn gebaseerd op jaarlijks geactualiseerde risicoanalyses. De uitkomst van de analyse aan de hand van de fraudemonitor is dat de kenmerken van de populatie fraudeurs niet wezenlijk afwijken van de totale uitkeringspopulatie. In 2004 zijn de noodzakelijke aanpassingen in de opzet van de registratie van gegevens gepland om meer informatie over opzet en beweegredenen te verzamelen. Met diverse binnenlandse instanties en met een aantal landen vindt in het kader van controle stelselmatig gegevensuitwisseling plaats. Met betrekking tot internationale handhaving zijn afspraken over de intensivering van de handhaving in het buitenland door CTB- onderzoeken in met name Marokko en Turkije en over de aanstelling van een sociaal attaché in Spanje zijn gerealiseerd. Er is sprake van een flinke stijging in het aantal fraudeonderzoeken en het aantal opsporingsonderzoeken. De SVB heeft de in het Handhavingarrangement 2004 vastgelegde doelstelling met betrekking tot het aantal in te dienen processen-verbaal ruimschoots gerealiseerd. De SVB biedt veel informatie over de ingestelde terugvorderingen, boeten en maatregelen maar geeft nog geen inzicht in het totaal aantal van en het totaalbedrag aan openstaande vorderingen, alsmede de ouderdom van de vorderingen. In 2005 zal de SVB zich op dit aspect verantwoorden aan de hand van de incassoratio betreffende invorderingen wegens teveel betaalde uitkeringen en wegens opgelegde boeten.
33
De SVB heeft de adviezen uit het rapport van de Algemene Rekenkamer “Fraudebestrijding: stand van zaken 2004” voortvarend opgepakt. Vanaf 2005 dient de SVB zich op het terrein van handhaving volledig te verantwoorden via de reguliere P&C-cyclus. Het is positief dat de SVB reeds in het jaarverslag 2004 meer informatie heeft gegeven over de concrete activiteiten die in 2004 zijn verricht.
5.9
Toezichtoordeel IWI
De Inspectie Werk en Inkomen heeft het functioneren van de Sociale Verzekeringsbank op het aspect handhaving beoordeeld. Daarbij zijn de activiteiten, de resultaten en het doelbereik getoetst in alle vier schakels van de handhavingketen, zowel afzonderlijk als in samenhang. De Inspectie is van oordeel dat de SVB een deugdelijk handhavingsbeleid heeft. Het handhavingsbeleid van de SVB, zoals opgenomen in het Jaarplan SVB 2004, sluit aan bij de hoofddoelstellingen van het kabinet. Daarnaast worden activiteiten die voortvloeien uit afspraken met de minister, het Opsporingsbeleidsplan SZW en afspraken met het Openbaar Ministerie, zoals vastgelegd in het Handhavingarrangement, vertaald naar het beleidsplan. Tevens levert de SVB met haar handhavingsbeleid een duidelijke bijdrage aan de handhavingdoelstellingen. De Inspectie is voorts van oordeel dat de SVB haar verantwoording over handhaving sterk heeft verbeterd maar dat er desondanks op onderdelen nog ruimte is voor verdere verbetering. De Inspectie oordeelt positief over de verantwoording betreffende de schakels preventie, controle en opsporing maar acht de verantwoording over de schakel afdoening nog niet toereikend om daarover een oordeel te kunnen geven.
34
Hoofdstuk 6 De Gemeenten De Wet werk en bijstand (WWB) is per 1 januari 2004 in werking getreden. Met deze wet is een nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling van de bijstandsvoorziening geïntroduceerd. De WWB verplicht (art.8a WWB) de gemeenten om hun handhavingregime vast te leggen in een verordening. Bij alle gemeenten is aan de verplichting om een verordening in te voeren voldaan. In het kader van de evaluatie van de Wet Werk en Bijstand gaat dit najaar een rapportage naar de Tweede Kamer waar de totstandkoming van de Gemeentelijke verordening in beeld wordt gebracht. Hierin komen ook afstemmings- en handhavingverordeningen aan de orde. Gemeenten zijn aldus zelf verantwoordelijk voor een rechtmatige uitvoering van de Wet werk en bijstand. Onderdeel van een rechtmatige uitvoering is het bestrijden en voorkomen van misbruik ofwel handhaving. Handhaving draagt bij aan het vergroten van het draagvlak voor het verlenen van bijstand. Bij het beperken van misbruik en fraude kan onderscheid gemaakt worden tussen preventief en repressief beleid. Preventief beleid vormt een belangrijk onderdeel van misbruikbestrijding, immers: voorkomen is beter dan genezen. Vermeden moet worden dat mensen die onterecht een beroep doen op de Wet werk en bijstand toch een (te hoge) uitkering ontvangen. Alle activiteiten gericht op preventie kunnen gerekend worden tot de zogenaamde ‘poortwachterfunctie’, dat wil zeggen het bewaken van de toegang tot de bijstand en de controle op het recht op bijstand bij het ‘zittende bestand’. Repressief beleid, gericht op misbruikbestrijding, bestaat uit opsporing en het opleggen van sancties en het terugvorderen van fraudeschulden. SZW faciliteert en ondersteunt gemeenten bij het voorkomen en opsporen van misbruik.
6.1
Preventie
In 2001 hebben SZW en VNG bestuurlijke afspraken gemaakt in het kader van de ‘Agenda voor de Toekomst’ over de periode 2001 tot en met 2004; onder meer over fraude en preventie. SZW en VNG hebben daarbij vastgelegd dat handhaving een integraal onderdeel is van het hele uitvoeringsproces. Naast de afspraken met de VNG heeft SZW ook afzonderlijke bestuurlijke afspraken gemaakt met de G30 gemeenten. In december 2004 is de ‘Derde Voortgangsrapportage Agenda voor de Toekomst’ naar de Tweede Kamer gezonden. In eerdere rapportages was al gesignaleerd dat de implementatie van fraudebestrijding en handhaving in het reguliere werkproces bij de meeste gemeenten succesvol was afgerond. In de Derde Voortgangsrapportage is op het terrein van handhaving als trend vastgesteld dat gemeenten handhaving steeds meer inzetten als instrument om uitstroom uit de bijstand te bevorderen en instroom te voorkomen. In samenwerking met CWI geven gemeenten steeds meer aandacht aan de invulling van de poortwachterfunctie. Het gaat daarbij niet alleen om actieve bemiddeling van klanten die een uitkering aanvragen, maar ook om een zorgvuldige controle of de klant recht heeft op een bijstandsuitkering. Het afleggen van huisbezoeken is een voorbeeld van actieve invulling van de poortwachterfunctie. Verder heeft de stimuleringsregeling Hoogwaardig Handhaven een belangrijke bijdrage geleverd aan de impuls voor handhaving. In 2004 heeft daarbij de nadruk gelegen op de implementatie van de activiteitenplannen die gebaseerd zijn op de vier visie-elementen van hoogwaardige handhaving t.w. vroegtijdig informeren, verbeteren dienstverlening, controle op maat en daadwerkelijk sanctioneren. Als gevolg van een vertraging in de startfase is besloten om de Tijdelijke stimuleringsregeling te verlengen tot 1 april 2005, opdat gemeenten daardoor meer gelegenheid zouden krijgen om de implementatie te realiseren.
35
6.2
Controle
Project Risicoprofielen In 2004 hebben gemeenten flinke stappen gezet in het kader van Hoogwaardig Handhaven en risicosturing in het bijzonder. Het project ‘Verbetering handhaving ABW (WWB): risicoprofielen’ is begin 2005 succesvol afgerond. In dit project is gestart met een inventarisatie van methodieken van risicosturing. Van deze methodieken blijkt de Scorekaart voor het aanvraagproces een effectief hulpmiddel om een verhoogd risico op regelovertreding vast te stellen. Deze Scorekaart is in 2004 in de praktijk getoetst en verbeterd. De Scorekaart is een model waarmee op basis van 25 variabelen met daaraan toegekende wegingsfactoren op vijf vormen van uitkeringsfraude een risicoscore wordt gegenereerd. In de laatste fase is onder meer een op de WWB afgestemd implementatieplan met voorbeelden voor werkprocessen en protocollen beschikbaar gesteld aan gemeenten. Ook is (begin 2005) een informatiepakket aan gemeentelijke bestuurders verstuurd waarin ingegaan wordt op het begrip Hoogwaardig Handhaven en meer specifiek op de voordelen van risicosturing. De documenten uit dit project evenals de Scorekaart Aanvraag zijn toegankelijk gemaakt via internet. Momenteel wordt gewerkt aan een vervolgproject om de scorekaart ook voor het Heronderzoekproces te kunnen benutten. In mei 2005 is een update van de Kennisbank uitgebracht. In deze nieuwe release van de Kennisbank krijgen gemeenten bij de vier visie-elementen van Hoogwaardige Handhaving ‘good practices’ aangeboden, waarmee gemeenten hun voordeel kunnen doen in de verbetering van de lokale uitvoering. Het Inlichtingenbureau De Stichting Inlichtingenbureau (IB) bestaat sinds 1 september 2001. Het IB fungeert als elektronisch knooppunt voor de gegevensuitwisseling tussen gemeentelijke sociale diensten en andere organisaties waaronder de SUWI- partijen (sectorloket). De taken van het Inlichtingenbureau zijn vastgelegd in het besluit Inlichtingenbureau Gemeenten dat is gebaseerd op de WWB en de Wet SUWI. Op basis van de WWB zijn gemeenten verplicht gegevens bij het IB aan te leveren. De voornaamste taak van het IB is het uitvoeren van elektronische gegevensuitwisseling aan de hand van door sociale diensten aangeleverde sofi-nummers van WWB- cliënten. Voor deze sofi-nummers wordt bij een aantal bronnen gecontroleerd op samenloop. Sociale diensten voeren met deze samenloopsignalen een deel van hun rechtmatigheidcontrole uit. In 2003 is een pilot met de Belastingdienst uitgevoerd terzake van gegevensuitwisseling gericht op vermogenssignalen. Eind november 2004 hebben alle gemeenten de vermogenssignalen over 2003 ontvangen. De gemeentelijke sociale diensten gebruiken deze signalen bij de uitvoering van de zogenoemde ‘vermogenstoets’ als onderdeel van hun rechtmatigheidonderzoeken. Het Inlichtingenbureau laat ten behoeve van de ondersteuning van de uitoefening van de sectorloketfunctie een nieuw systeem bouwen (project SLOG). Zoals al eerder gemeld is, bij de aanbieding van het IWI- rapport ‘ontwikkeling Sectorloket’, heeft dit project in 2004 vertraging opgelopen. De ontwikkeling en de projectbeheersing waren in 2004 ten aanzien van dit project onvoldoende. IB is gevraagd het project SLOG medio 2005 succesvol af te ronden. Internationaal Bureau Fraude-informatie Met ingang van 2004 is het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF, onderdeel van UWV) structureel activiteiten uit gaan voeren voor gemeenten. Vanaf die datum kunnen gemeenten hun onderzoeksvragen voor verificatieonderzoeken in het buitenland indienen bij dit
36
coördinatiepunt voor grensoverschrijdende fraudebestrijding. Deze dienstverlening heeft het IBF in opdracht van SZW overgenomen van Bureau Buitenland Den Bosch. De laatste richtte zich in pilotvorm alleen op verificatieonderzoeken in Turkije en Marokko. Het IBF verricht op verzoek van gemeenten in beginsel in alle landen rechtmatigheidonderzoeken naar inkomen en vermogen (m.n. onroerende zaken). Om de gemeenten bekend te maken met de dienstverlening van het IBF, heeft het bureau in 2004 een PR- campagne gehouden via presentaties. Ook is de nodige documentatie uitgereikt aan de gemeenten. Samenwerking UWV- gemeenten In 2004 heeft het IBF met 435 gemeenten een zogenaamde modelovereenkomst afgesloten. Een dergelijk contract maakt het mogelijk dat het IBF als onderdeel van UWV diensten kan verrichten voor gemeenten. Een aantal van deze contracten is afgesloten namens meerdere gemeenten, waardoor nagenoeg alle 485 Nederlandse gemeenten hierbij betrokken zijn. Gepland is om in 2005 de Wet SUWI en de Invoeringswet Wfsv aan te passen, waarmee het wettelijk mogelijk wordt om in het kader van handhaving gegevens naar het buitenland en vice versa uit te wisselen. Voornoemde modelovereenkomsten tussen gemeenten en IBF zijn dan niet meer noodzakelijk. Resultaten Werden er in 2003 nog 496 rechtmatigheidonderzoeken naar inkomsten en vermogen in behandeling genomen, in 2004 waren dat er 719. Hiervan werden er 390 in Turkije uitgevoerd, 204 in Marokko, 36 in Suriname, 24 in Aruba/ Nederlandse Antillen en 65 in overige landen. Daarnaast heeft het IBF 145 ambtshalve verzoeken afgehandeld (onder andere nagaan of iemand naast een bijstandsuitkering werkzaamheden verricht in het buitenland). Per 31 december 2004 zijn 753 rechtmatigheidonderzoeken naar inkomsten en vermogen in het buitenland afgerond. In 289 gevallen werden onregelmatigheden geconstateerd. Dit heeft geleid tot de terugvordering van bijstand van in totaal ca. € 3,1 mln. Omdat de meeste gemeenten de weg naar het IBF intussen weten te vinden en een groot aantal onderzoeken resultaat hebben gehad, verwacht het IBF in 2005 dat het aantal onderzoeken wederom zal toenemen. Project aanpak grensoverschrijdende fraude In de periode van 1 juni 2002 tot 1 januari 2005 is gewerkt aan een permanente infrastructuur voor grensoverschrijdende verificatieonderzoeken in het kader van de bijstand. In het Handhavingprogramma 2003-2006 is als doel geformuleerd om grensoverschrijdende fraude zoveel mogelijk te voorkomen en te bestrijden door het (doen) wegnemen van belemmeringen die gemeenten ondervinden bij handhaving met een internationale component. Hieronder volgt een overzicht van de binnen het project bereikte resultaten. Dit geschiedt aan de hand van de navolgende primaire doelstelling zoals deze bij aanvang van het project is geformuleerd: “Bestrijden en voorkomen van grensoverschrijdende bijstandsfraude door het scheppen van een permanente structuur voor verificatieonderzoek in het buitenland.” Deze primaire doelstelling van het project is uitgewerkt in een drietal operationele doelstellingen: 1. het maken van afspraken met, of althans het informeren van de autoriteiten in de prioritaire landen; 2. het onder de aandacht brengen van de EU-lidstaten van het belang van grensoverschrijdende handhaving van bijstandsregelingen door middel van een vergelijkende analyse binnen de EU en een op de resultaten van die analyse gebaseerde Europese conferentie;
37
3.
het scheppen van een permanente infrastructuur voor grensoverschrijdend onderzoek.
Ad 1. Afspraken met landen Ten aanzien van de in het project benoemde prioritaire landen is ingezet op het maken van afspraken met, of althans het informeren van de betreffende autoriteiten, over bijstandsonderzoeken. Deze afspraken richtten zich voor wat betreft de ons omringende landen in het bijzonder op het ontsluiten van gegevens over inkomsten. Voor wat betreft de landen buiten de EU richtten de afspraken zich op gegevens over vermogen. De resultaten in overzicht: Land Turkije Marokko Nederlandse Antillen en Aruba Suriname Duitsland Verenigd Koninkrijk Spanje
België Beu-landen
Resultaat Geen formele afspraak, openbare bronnen zijn wel toegankelijk; Verdrag gesloten, openbare bronnen en niet-openbare bronnen zijn toegankelijk; Autoriteiten zijn in kennis gesteld van de onderzoeken, openbare bronnen zijn toegankelijk; Schriftelijke instemming van de autoriteiten, openbare bronnen zijn toegankelijk; Verdrag in concept gereed, ondertekening door Duitsland nog niet afgerond. Openbare bronnen zijn toegankelijk; Memorandum of Understanding afgesloten. Openbare en nietopenbare bronnen zijn toegankelijk; Afspraken over gegevensuitwisseling betreffende sociale zekerheid worden gekoppeld aan afspraken over gegevensuitwisseling op fiscaal gebied; Op basis van bestaande afspraken op het gebied van sociale verzekeringen zal nadere samenwerking worden bezien; In de Beu-verdragen met Equator, Egypte, Costa Rica, Panama en Pakistan zijn tevens bepalingen over bijstandsonderzoeken opgenomen. Zowel openbare als niet-openbare bronnen zijn toegankelijk.
Ad 2. Analyse binnen de EU en EU- conferentie Uit een vergelijkende analyse binnen de EU is onder meer gebleken dat de meeste landen afspraken hebben gemaakt met omringende landen over gegevensuitwisseling. Portugal, Spanje, Oostenrijk en België verrichten geen onderzoek in het buitenland, enerzijds vanwege de hoge kosten, anderzijds vanwege een gebrek aan grensoverschrijdende dossiers. Desondanks hebben de meeste landen zich ingespannen om te komen tot samenwerking met buurlanden, het gebruiken van bestaande mogelijkheden en het vormen van structuren om internationale samenwerking mogelijk te maken. De resultaten van het vergelijkend onderzoek dienden mede als input voor de Europese conferentie. Op 25 en 26 September 2003 vond de Conference on Cross-Border Enforcement of Social Assistance Benefit Regulations in the EU plaats. Het doel van de conferentie was om 38
de Europese Commissie en de EU- lidstaten bewust te maken van het belang van grensoverschrijdende handhaving van bijstandsregelingen. De conferentie heeft verder een belangrijke rol gespeeld bij de totstandkoming van de nodige contacten tussen de deelnemende landen. Deze contacten zijn een belangrijke randvoorwaarde voor het maken van verdere (werk) afspraken over grensoverschrijdende fraudebestrijding. Ad 3. Een permanente infrastructuur voor grensoverschrijdend onderzoek In de Kabinetsnota 1998 op het gebied van fraudebestrijding sociale zekerheid werd al gesproken over het inrichten van één centraal schakelpunt voor gegevensuitwisseling met het buitenland. Vanaf 1 januari 2004 functioneert het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF) als volwaardig coördinatiecentrum voor gegevensuitwisseling met het buitenland op het gebied van zowel sociale verzekeringen als de bijstand. Hiermee is het in operationele zin voor gemeenten mogelijk geworden om in alle landen onderzoek te laten verrichten naar inkomens- of vermogensbestanddelen die van invloed zijn op het recht op bijstand. Zie voor de stand van zaken betreffende het IBF de voorgaande paragraaf. Onderdeel van de totstandkoming van de infrastructuur was het opstellen en aanbieden van een handreiking aan gemeenten, waarin op praktische wijze wordt uitgelegd welke instanties de gemeente kan inschakelen en in welke gevallen de gemeente tot terugvordering c.q. beëindiging van de uitkering kan overgaan. In december 2003 is de Handreiking Onderzoek en verificatie in het buitenland, een handreiking bij de vaststelling van het recht op bijstand onder alle gemeenten verspreid. Een geactualiseerde versie is verschenen in mei 2005.
6.3
Opsporing
Opsporingssamenwerkingsverbanden gestimuleerd Uit onderzoek is gebleken dat op grond van doelmatigheids- en kwaliteitsoverwegingen een sociale rechercheorganisatie uit ongeveer 5 tot 10 sociale rechercheurs zou moeten bestaan. Relatief kleine(re) gemeenten zijn daarom vormen van samenwerking aangegaan. Samenwerking maakt immers spreiding van de werkvoorraden mogelijk en levert belangrijke schaalvoordelen op. Grote(re) gemeenten beschikken doorgaans over een eigen sociale recherche. Gestreefd wordt naar een landelijk dekkend netwerk van samenwerkingsverbanden van sociale recherches. Dit wordt opgezet om de effectiviteit in de opsporing van bijstandsfraude te bevorderen. Om deze doelstelling te realiseren is er een Tijdelijke Stimuleringsregeling Opsporingssamenwerkingsverbanden ingesteld. Tussen 1 januari 2002 en 1 augustus 2003 konden gemeenten subsidie aanvragen voor het vormen of uitbreiden van samenwerkingsverban den op het terrein van de opsporing. Het resultaat is dat 19 gemeenten hiervoor subsidie hebben gekregen. De operationaliteit van de samenwerkingsverbanden was gesteld op juni 2005. Dat leidt tot 57 samenwerkingsverbanden, waarbij in totaal 450 gemeenten zijn betrokken. Met voornoemd eindresultaat is het doel van de subsidieregeling in belangrijke mate gerealiseerd. Vanaf april 2003 is het voor gemeenten mogelijk om extra menskracht in te zetten voor opsporing en controle van fraude in de sociale zekerheid. Gemeenten kunnen hiervoor subsidie aanvragen op grond van de Tijdelijke stimuleringsregeling intensivering opsporing en controle ABW/WWB. Het gaat dan om één fte voor opsporing en maximaal vijf fte's voor controle (afhankelijk van het aantal uitkeringen). In 2004 hebben 19 gemeenten fte’s voor controle aangevraagd en 8 gemeenten fte’s voor opsporing.
39
Het resultaat over de jaren 2003 en 2004 betekent nu een toename van de capaciteit met in totaal 67 controleurs en 21 opsporingsambtenaren. Het aantal ingediende en toegekende aanvragen voor 2005 laat een verdere substantiële toename van het aantal formatieplaatsen zien. De Tijdelijke Stimuleringsregeling loopt nog tot en met 2006. Regionale Interventie Teams De landelijk dekkende structuur van interventieteams is op 1 januari 2004 van start gegaan. De primaire taak is gericht op de bestrijding van fraude op het terrein van sociale zekerheid, fiscaliteit, illegale tewerkstelling en (groot)stedelijke problematiek. De belanghebbende partijen voeren integrale controles uit met een repressieve inslag. Het landelijke netwerk bestaat uit negen regio’s. Gemeenten hebben regionale platforms georganiseerd waarin de samenwerking tussen de partijen wordt afgestemd. Besluitvorming m.b.t. geïnitieerde projecten vindt plaats binnen de landelijke stuurgroep interventieteams. Gemeenten gebruik deze regionale platforms tevens om hun handhavingniveau verder te verdiepen. Bestandskoppeling- projecten zoals de koppeling van het WWB- bestand aan dat van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (ter detectie van verzwegen vermogen en werk) en dat van het drinkwaterbedrijf (ter detectie van verzwegen samenlevingsvormen) zijn hiervan voorbeelden. Deze ontwikkelingen zullen zich de komende jaren verder doorzetten. Totstandkoming informatie over fraude. Via de fraude- en debiteurenstatistiek verzamelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gegevens over de door de gemeenten geconstateerde fraudes. Gegevens uit de fraudestatistiek zijn afkomstig uit de door de gemeenten bij de afhandeling van fraudeonderzoeken gebruikte frauderegistratiesystemen. Gemeenten hanteren deze systemen bij de door de sociale recherche verrichte onderzoeken. Deze systemen worden bij een deel van de gemeenten ook wel gebruikt bij de in de reguliere uitvoering afgehandelde onderzoeken als daarbij sprake is van massaal aangeleverde signalen, zoals bij belastingsignalen. Fraudezaken die worden afgehandeld in het reguliere proces zonder dat daarbij het desbetreffende onderzoek in het frauderegistratiesysteem wordt vastgelegd worden daarmee niet opgenomen in de fraudestatistiek. Indien een dergelijk onderzoek echter leidt tot een vordering, worden deze vorderingen wel opgeslagen in de debiteurenadministratie en daarmee als een vordering in de debiteurenstatistiek opgenomen. De bij de debiteurenstatistiek aangegeven vorderingen waarbij bij het kenmerk ontstaansgrond vordering door de gemeenten de omschrijving "onverschuldigde betaling; wel verwijtbaar aan persoon" wordt gehanteerd worden daarbij beschouwd als een blijk van geconstateerde fraude. Het gaat hier over het algemeen om fraudeconstateringen waarbij sprake is van relatief kleinere bedragen en minder complexe zaken. Door beide bronnen te combineren wordt een beeld van alle (d.w.z. grote én kleine) geconstateerde bijstandsfraude verkregen. Tabel 6.1 Fraudecijfers ABW/WWB, IOAW, IOAZ en WIK (gecombineerde fraude- en debiteurenstatistiek) 2002 Aantal fraudegevallen 43.850 Totaal fraudebedrag (x 1 € mln. ) 100,1 Gemiddeld fraudebedrag (x 1 €) 2.282 Bron: CBS, gecombineerde fraude- en debiteurenstatistiek
2003 41.020 106,4 2.594
2004 41.590 113,9 2.739
Uit de gegevens van de gecombineerde fraude- en debiteurenstatistiek (tabel 6.1) blijkt dat – na een daling van het aantal fraudegevallen van 2003 t.o.v. 2002 – het aantal in 2004 enigszins stijgt. Het hoge aantal in 2002 had te maken met een inhaalslag van de afhandeling van belastingsignalen. 40
Het totaalbedrag aan geconstateerde fraude en het daarbij vastgestelde gemiddelde fraudebedrag vertoont sinds 2002 een stijgende lijn. Tabel 6.2 heeft betrekking op de fraudestatistiek waarin alleen fraudegevallen zijn opgenomen die door gemeenten in het frauderegistratiesysteem (FRIS) zijn vastgelegd. Ook hier laat het totale vastgestelde fraudebedrag en het aantal aangetoonde fraudegevallen een stijging zien. De stijging in het totale fraudebedrag is toe te schrijven aan zwarte fraude (zie tabel 6.2), vermogensfraude en partnerfraude (niet in tabel). Bij deze laatste twee fraudesoorten is sprake van een forse toename in 2004 ten opzichte van 2003. Zo stijgt het aantal geconstateerde gevallen van vermogensfraude van 440 naar 830 en het aantal malen dat woonfraude wordt geconstateerd is gestegen van 3150 naar 4390. Bij zwarte fraude geven de in tabel 6.2 opgenomen cijfers voor zowel het totale als het gemiddelde fraudebedrag een stijgende tendens te zien. Bij witte fraude is dit beeld wisselend. Het totale fraudebedrag bij witte fraude is in 2004 gedaald t.o.v. 2002/2003. Het aantal aangetoonde fraudegevallen is bij witte fraude weer licht gestegen in 2004 t.o.v. 2003. Bijgevolg is het gemiddelde fraudebedrag bij witte fraude gedaald in 2004 t.o.v. 2003. Dit houdt waarschijnlijk verband met een zekere preselectie door de gemeenten bij de in 2002 en 2003 gerealiseerde inhaalslag bij de afhandeling van de belastingsignalen waarbij prioriteit is gegeven aan de relatief grotere fraudebedragen. Tabel 6.2: Fraudecijfers ABW/WWB, IOAW, IOAZ en WIK (fraudestatistiek)
Totaal fraudebedrag (x 1 € mln.) Aantal fraudegevallen Gemiddeld fraudebedrag (x 1 €) Totaalbedrag witte fraude (x 1 € mln.) Aantal gevallen witte fraude Gemiddeld bedrag witte fraude (x 1 €) Totaalbedrag zwarte fraude (x 1 € mln) Aantal gevallen zwarte fraude Gemiddeld bedrag zwarte fraude (x 1 €) Bron: CBS, Fraudestatistiek
2001 47 14.390 3.266 22 8.480 2.594 7 1.350 5.185
2002 58 17.160 3.380 31 12.780 2.426 7.4 980 7.551
2003 63 16.370 3.849 31 11.440 2.710 8.3 980 8.469
2004 65 17.650 3.683 26 11.820 2.200 10 1120 8.928
In 2004 lag in 48% van de gevallen een belastingsignaal ten grondslag aan een fraudeconstatering, in 2003 was dit 52%. Het aantal signalen vanuit de sociale dienst is gestegen van 24% in 2003 naar 26% in 2004. Verreweg de meeste fraudeonderzoeken (89%) zijn in 2004 binnen een jaar afgerond. Circa 53% van de onderzoeken wordt binnen een half jaar afgerond. Bij ruim 46% van de geregistreerde onderzoeken in 2004 is de fraude ook daadwerkelijk aangetoond. Ten opzichte van 2003 betekent dit een stijging van 4%-punt.
6.4
Afdoening
Boeten Volgens de fraudestatistiek is het percentage fraudeconstateringen dat is gevolgd door een bestuurlijke boete/verlaging uitkering in 2004 met 7%-punt gedaald t.o.v. 2003 (tabel 6.3). De invoering van de WWB per 1 januari 2004 is hierbij van invloed, omdat de Wet Boeten en Maatregelen is komen te vervallen. Gezien de gefaseerde invoering van de WWB is het effect van de overgang van het opleggen van een boete naar een tijdelijke verlaging van de uitkering nog maar bij een deel van de fraudeconstateringen in 2004 van toepassing. Processen-verbaal
41
De daling in het aantal processen-verbaal, dat de afgelopen jaren te zien is geweest, heeft zich min of meer gestabiliseerd (tabel 6.3). Uit de resultaten van de fraudestatistiek blijkt dat gemeenten in 2004 circa 1610 processen-verbaal hebben opgemaakt. Tabel 6.3: Aantal fraudeconstateringen en wijze van afdoening, 2001-2004 2001
2002
Administratieve boete/ tijdelijke verlaging uitkering 68% 72% Aantal processen-verbaal 16% 10% Non-afdoening fraude 16% 18% Bron: CBS- Fraudestatistiek (ABW/WWB, IOAW, IOAZ en WIK)
2003
2004
74% 10% 16%
67% 9% 23%
Non-afdoening van fraude Het aandeel fraudeconstateringen waarbij noch sprake is van overdracht aan Openbaar Ministerie dan wel sanctie in administratieve zin, is gestegen van 16% in 2003 tot 23% in 2004 (tabel 6.3). Daarbij moet ook in ogenschouw worden genomen dat afdoening in de vorm van verlaging van een uitkering slechts toepasbaar is bij degenen die nog een uitkering ontvangen, zodat gemeenten slechts bij een deel van de fraudeconstateringen als wijze van afdoening gebruik konden maken van een tijdelijke verlaging van de uitkering. Terugbetaling- en invordering Handhaving door het opsporen van bijstandsfraude is belangrijk. Het sluitstuk van de handhavingketen is daarbij de terugbetaling van deze opgespoorde fraude. Immers, fraude mag niet lonend zijn. Als kengetal wordt al een aantal jaren in de Begroting SZW de incassoratio gebruikt. Deze blijkt in de periode 2000-2004 steeds circa 15% te zijn.
6.5
Conclusies
Het Handhavingprogramma 2003-2006 geeft aan dat er intensiever gehandhaafd zal gaan worden. Binnen de context van dit handhavingprogramma en in het kader van de bestuurlijke afspraken, die zijn gemaakt in de Agenda van de Toekomst, zal ook bij gemeenten het slimmer, breder en meer handhaven gestimuleerd worden. Binnen dit kader worden gemeenten waar nodig vanuit het ministerie van SZW ondersteund en gefaciliteerd bij een goede uitvoering van de WWB, waarvoor zij m.i.v. 1 januari 2004 volledig verantwoordelijk zijn. In 2003/2004 is de Tijdelijke Stimuleringsregeling Hoogwaardige Handhaving in het leven geroepen om gemeenten te ondersteunen bij het ontwikkelen en implementeren van het concept Hoogwaardige Handhaving, zijnde een samenstel van activiteiten gericht op het voorkomen en bestrijden van fraude in het kader van de Wet Werk en Bijstand. Van deze regeling hebben 280 gemeenten (inclusief samenwerkingsverbanden zijn dit ca. 320 gemeenten, omvattend ca. 80% van het totale bestand van bijstandsgerechtigden) gebruik gemaakt. In verband met een vertraging bij de start is de regeling verlengd tot 1 april 2005 om gemeenten meer gelegenheid te bieden om hun activiteitenplannen volledig te implementeren. Op het gebied van samenwerking worden gemeenten gestimuleerd en ondersteund door middel van de Tijdelijke Stimuleringsregeling opsporingssamenwerkingsverbanden. Deze subsidieregeling maakt het voor gemeenten mogelijk om extra menskracht in te zetten voor opsporing en controle van fraude in de sociale zekerheid. Het resultaat over de jaren 2003 en 2004 betekent nu een toename van de capaciteit met in totaal 67 controleurs en 21 opsporingsambtenaren. De Tijdelijke Stimuleringsregeling loopt nog tot en met 2006.
42
Verder is in 2004 het project “Verbetering handhaving WWB; risicoprofielen” doorgestart met als doel het verder doorontwikkelen van een instrument voor gemeenten om risicoanalyse toe te passen. De scorekaart die ontwikkeld is in de uitvoeringspraktijk getoetst en blijkt goed te werken. Sinds begin 2003 zijn alle gemeenten aangesloten op het Inlichtingenbureau. Het Inlichtingenbureau fungeert als een elektronisch knooppunt voor de gemeentelijke sociale diensten met andere instanties voor bestandsuitwisseling. Door middel van signaalsturing wordt de pakkans bij fraude vergroot. De opzet is dat het Inlichtingenbureau binnen een paar jaar uitgroeit tot Sectorloket. Hieronder verstaan we een knooppunt voor gegevensuitwisseling tussen gemeenten en de Suwipartners. Het project Sectorloket heeft helaas in 2004 vertraging opgelopen. De doelstelling van de intensivering van grensoverschrijdende bijstandscontrole is het scheppen van een permanente structuur voor verificatieonderzoek in het buitenland. Dit wordt voornamelijk nagestreefd door analyse en onderzoek, het opzetten van een centraal coördinatiepunt voor grensoverschrijdende gegevensuitwisseling (IBF) en het maken van afspraken met diverse landen. Vanaf 1 januari 2004 kunnen gemeenten structureel hun onderzoeksaanvragen voor verificatieonderzoeken in het buitenland indienen bij één centraal punt, het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF). Het project aanpak grensoverschrijdende bijstandsfraude is succesvol afgerond met het realiseren van de drie operationele doelen t.w. 1) afspraken met prioritaire landen 2) internationale aandacht voor grensoverschrijdende fraude 3) permanente infrastructuur (IBF). De resultaten van handhaving door gemeenten worden inzichtelijk uit de fraude- en debiteurenstatistiek. Uit de fraudecijfers blijkt dat het totale aantal fraudegevallen na een lichte daling in 2003 weer enigszins toe is genomen en dat ook het totaal- en gemiddeld fraudebedrag is in 2004 ten opzichte van 2003 is toegenomen.
6.6
Toezichtoordeel IWI
Het handhavingsbeleid van gemeenten had de afgelopen jaren tekortkomingen. Slechts een op de drie gemeenten had specifiek beleid ontwikkeld voor de bestrijding van zwarte fraude en bij een derde van de onderzochte gemeenten bleef te veel fraude onontdekt bij de afhandeling van signalen van witte fraude. Onder witte fraude wordt in het IWI- oordeel begrepen dat de bijstandsontvanger inkomsten voor de gemeente verzwijgt, waarover wel belastingen en premies zijn afgedragen door de werkgever. Bij zwarte fraude zijn geen belastingen en premies afgedragen. IWI heeft verschillende signalen gekregen dat de gemeenten in 2004 meer aandacht zijn gaan besteden aan handhaving. Zo maakte in 2004 driekwart van de gemeenten gebruik van een subsidie van het Ministerie van SZW voor de toepassing van een integrale fraudeaanpak met de naam ‘Hoogwaardig handhaven’. Daarnaast geven enkele grote gemeenten, waaronder Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, aan dat zij in 2004 veel succes hebben behaald met intensievere controles, bijvoorbeeld door bijstandsgerechtigden thuis op te zoeken. Het totaalbedrag aan opgespoorde fraude is bij gemeenten volgens de fraudestatistiek gestegen van 63 miljoen euro in 2003 naar 65 miljoen euro in 2004. Een belangrijke taak van IB is het beheer van de zogenoemde samenloopapplicatie, waarop alle gemeentelijke diensten zijn aangesloten. Met deze ICT- applicatie kunnen gemeenten ongeoorloofde samenloop traceren van bijstandsuitkeringen met bijvoorbeeld studiefinanciering of inkomsten uit arbeid. De inspectie is positief over het beheer en de exploitatie van de samenloopapplicatie. Sinds april 2003 zijn alle gemeenten aangesloten op de samenloopapplicatie, waardoor zij de be-
43
schikking hebben over samenloopsignalen. Gemeenten hebben evenwel aangegeven dat het overgrote deel van de samenloopsignalen van IB geen fraudezaken betreft. Daardoor leveren de samenloopsignalen veel uitzoekwerk op voor gemeenten, terwijl het vaak om geoorloofde samenloop blijkt te gaan. Er zijn inmiddels door IB concrete stappen gezet om het beheer van de applicatie te verbeteren. Ook is IB in staat om aan dit knelpunt tegemoet te komen door filters ter beschikking te stellen die het gemeenten mogelijk maken om de samenloopsignalen efficiënter af te handelen. Het IB levert elektronisch samenloopsignalen aan gemeenten ten behoeve van de witte fraudebestrijding. De inspectie is positief over het beheer en de exploitatie van de samenloopapplicatie. Gemeenten hebben wel aangegeven, dat het overgrote deel van de samenloopsignalen geen fraudezaken betreft. IB is inmiddels aan dit knelpunt tegemoet gekomen. De samenloopapplicatie zou in 2004 vervangen worden door het sectorloketsysteem; een systeem waarmee het IB de huidige en nieuwe vormen van dienstverlening kan garanderen.
44
Hoofdstuk 7 Agentschap SZW Hieronder wordt gerapporteerd over het handhavingsbeleid van het Agentschap SZW bij de uitvoering van de doelstelling-3-regeling en de EQUAL-regeling uit het Europees Sociaal Fonds (ESF). De doelstelling-3-regeling (ESF-3) is gericht op een activerend arbeidsmarktbeleid, bevordering van gelijke kansen voor iedereen en blijvende inzetbaarheid van de beroepsbevolking. Dit programma is in Nederland op 25 juni 2001 opengesteld en loopt tot en met 2007. In totaal is een subsidiebedrag van bijna € 1,8 miljard beschikbaar. De EQUAL-regeling behelst een transnationaal programma met experimentele projecten voor het creëren van gelijke kansen en het bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt. Het bestaat uit twee tranches. De eerste tranche wordt in 2005 afgerond. Met deze tranche is in totaal € 77,5 miljoen subsidie gemoeid. De tweede tranche is in 2004 gestart en loopt in 2007 af. In totaal gaat het in de tweede tranche om een subsidiebedrag van € 108 miljoen.
7.1
Doelstellingen
De algemene handhavingdoelstellingen uit het Handhavingprogramma 2003-2006 komen voor ESF-3 en EQUAL aan de orde in het beleid van het Agentschap SZW om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen en te bestrijden (M&O- beleid). Preventie heeft prioriteit, de rechtmatigheid wordt via een relatief zware controlestructuur bewaakt en eventuele onrechtmatigheden worden bestuursrechtelijk afgedaan door in te grijpen op het recht op en de hoogte van de subsidie. Bij eventuele vermoedens van strafbare feiten doet het Agentschap SZW daarnaast aangifte. In de onderstaande paragrafen komt de realisatie van de bijbehorende operationele (productie-) doelstellingen en concrete maatregelen aan de orde.
7.2
Preventie
Het preventieve beleid van het Agentschap SZW bestaat met name uit voorlichting, actieve begeleiding van (potentiële) aanvragers en signalering en verheldering van onduidelijkheden in de regelgeving. Voorlichting Het Agentschap SZW geeft voorlichting via bijeenkomsten, schriftelijke informatie, de helpdesk, de website en de handleiding voor de projectadministratie. Voor de ESF-3-regeling zijn daarbij gebruikersgroepen in het leven geroepen voor betrokken O&O- fondsen, gemeenten en accountants. Het Agentschap SZW neemt daarnaast deel aan door O&O- fondsen en gemeenten georganiseerde bijeenkomsten, brengt besturen van accountantskantoren schriftelijk op de hoogte van in de praktijk gesignaleerde aandachtspunten en organiseert seminars samen met de beroepsgroep voor registeraccountants (NIVRA) . Actieve begeleiding van (potentiële) subsidieaanvragers (Potentiële) subsidieaanvragers krijgen begeleiding bij het voorbereiden van hun aanvragen en het inrichten van de projectadministratie. Zij kunnen daarbij in toenemende mate een beroep doen op externe initiatieven als bijvoorbeeld het steunpunt voor gemeenten. Ook hebben enkele O&O- fondsen initiatieven genomen om het voor het MKB makkelijker te maken om ESF- subsidie aan te vragen.
45
Signalering en verheldering van onduidelijke regels. Zowel binnen SZW als in Europees verband signaleert en verheldert het Agentschap SZW onduidelijkheden in wet- en regelgeving. Zo is in de laatste weken van 2004 een doorbraak in de staatssteundiscussie geforceerd, die een einde maakt aan de onduidelijkheid over de status van de bijdragen vanuit de algemeen verbindend verklaarde fondsen. Een ander voorbeeld in dit verband is de voortrekkersrol die Nederland momenteel speelt bij de discussie met de Europese Commissie over de subsidiabiliteit van e-learning.
7.3
Controle
Inleiding Het Agentschap SZW controleert gesubsidieerde projecten bij de aanvraag (voorafgaand aan de subsidieverlening), tussentijds (monitoring) en bij de einddeclaratie (voorafgaand aan de subsidievaststelling). Met name de aanvraagcontrole en de tussentijdse controle hebben een preventieve functie: vaak zijn de resultaten aanleiding om verbeteringen in projecten door te voeren waarmee onrechtmatigheden worden voorkomen. Het Agentschap SZW heeft een dubbele controlestructuur. De consultants van het Agentschap SZW verzorgen de eerstelijns controle. Daartoe voeren twee consultants onafhankelijk van elkaar administratieve controles uit op elk project en bij projectbezoeken zijn steeds twee consultants aanwezig. Daarnaast voert de afdeling Interne Controle controles op projecten en reviews op de externe accountantscontrole uit. De externe accountantscontrole maakt deel uit van de controlestructuur. Elke subsidieontvanger moet vroegtijdig een accountant inschakelen. Bij de aanvang van een project moet deze een oordeel geven over de voorgenomen administratieve organisatie en de daarin vervatte maatregelen van interne controle. Tussentijds moet de accountant vaststellen dat die administratieve organisatie daadwerkelijk bestaat en dat de werking ervan gedurende de te controleren periode is gewaarborgd. Aan het einde van het project moet de accountant de einddeclaratie controleren en daarover een verklaring afgeven. Ook deze werkwijze heeft een preventieve functie. De accountant moet een voorgeschreven accountants- en controleprotocol volgen. Het werk van de accountant is onderwerp van reviewbeleid door de afdeling Interne Controle van het Agentschap SZW en de Auditdienst van SZW. Controle in het kader van de ESF-3-regeling In 2004 heeft het Agentschap SZW 535 nieuwe aanvragen voor de ESF-3-subsidie ingenomen, 317 aanvragen gecontroleerd, 659 monitorbezoeken afgelegd en 196 einddeclaraties gecontroleerd. De realisatie van het aantal aanvraagcontroles en het aantal monitorbezoeken was in overeenstemming met de operationele doelstellingen; het aantal ingenomen aanvragen en controles op einddeclaraties lag hoger (respectievelijk 39% en 31% boven het geplande maximum). Er zijn met andere woorden veel meer aanvragen in ontvangst genomen en einddeclaraties gecontroleerd dan vooraf werd verwacht. Controle in het kader van de EQUAL -regeling Voor de eerste tranche van de EQUAL- regeling heeft het Agentschap SZW tot en met 2004 subsidie verleend voor 95 projecten. Het Agentschap SZW heeft deze projecten begeleid, gemonitord en gecontroleerd. Daarnaast is in 2004 de tweede tranche van de regeling van start gegaan. Er zijn 224 aanvragen voor voorbereidingssubsidie (actie 1) ingediend die alle in 2004 zijn gecontroleerd. Hiervan zijn er 132 toegelaten tot actie 1.
46
7.4
Opsporing
Het Agentschap SZW voert zelf geen opsporingsonderzoek uit, maar kan aangifte doen van vermoedens van strafbare feiten. In 2004 heeft het Agentschap SZW geen aanleiding gezien om naast de bestuursrechtelijke afdoening ook aangifte te doen.
7.5
Afdoening
Inleiding Het Agentschap SZW doet onrechtmatigheden bestuurlijk af door in te grijpen op het recht op subsidie en de hoogte van de subsidie. In die gevallen is ondanks het preventieve beleid en (het preventieve effect van) het controlebeleid toch van de regeling afgeweken. Naar aanleiding van de aanvraagcontrole kan het Agentschap SZW de subsidie voor een lager bedrag verlenen dan is aangevraagd (korten) of de subsidie in het geheel afwijzen. Daarbij komt het voor dat aanvragers na de controle zelf hun aanvraag intrekken. Naar aanleiding van de tussentijdse controle kan het Agentschap SZW besluiten om de uitbetaling van voorschotten geheel of gedeeltelijk op te schorten of om de subsidieverlening te heroverwegen. De controle op de einddeclaratie kan voor het Agentschap SZW tenslotte aanleiding zijn de subsidie op een bedrag vast te stellen dat lager is dan gedeclareerd (correctie op de einddeclaratie). Eventueel teveel uitbetaalde voorschotten worden teruggevorderd. Nederland is uit hoofde van Verordening 1681/94 verplicht een melding aan de Europese fraudebestrijdingdienst OLAF (Organisation de la Lutte Anti Fraude) te doen van iedere correctie op de einddeclaratie boven de € 4.000. Afdoening in het kader van de ESF-3-regeling In 2004 zijn 37 ESF-3-subsidieaanvragen ingetrokken of afgewezen voor een bedrag van € 49 miljoen. Dat komt overeen met circa 10% van het bij de gecontroleerde aanvragen horende bedrag. In totaal is in 2004 een bedrag van € 439 miljoen verleend voor 280 projecten. In 2004 zijn 42 OLAF- meldingen over correcties van einddeclaraties voor ESF-3-projecten gedaan. Dit komt overeen met ca. 20% van het aantal in dat jaar gecontroleerde ESF-3- declaraties. Het subsidiebedrag waarvoor de einddeclaraties zijn gecorrigeerd, bedroeg ca. € 5 miljoen. Dit komt overeen met ca. 4% van het gedeclareerde bedrag. Het doen van een OLAFmelding betekent niet dat er sprake is van fraude, aangezien er vele andere redenen kunnen zijn om een correctie op de einddeclaratie aan te brengen. In 2004 is 15 keer terugvordering ingesteld met een totaalbedrag van € 3,4 miljoen. Dit bedrag is in 2004 ook nagenoeg geheel (97%) terugontvangen. Het algemene beeld is kortom dat relatief vaak is ingegrepen voor gemiddeld relatief kleine bedragen en dat teruggevorderde bedragen zonder al te veel problemen worden terugontvangen. Afdoening in het kader van de EQUAL -regeling Voor de eerste tranche van de EQUAL- regeling heeft het Agentschap SZW vier keer een onregelmatigheid van meer dan € 4.000,- bij OLAF gemeld. Het betrof 3,6 % van het totale aantal vaststellingen en 1,5% van het totaal gedeclareerde bedrag (ruim € 40 duizend). Ook hier betekent het doen van een OLAF- melding niet dat er sprake is van fraude, gegeven de verschillende redenen om de einddeclaratie te corrigeren. Voor de tweede tranche, die in 2004 is gestart, heeft het Agentschap SZW aan 132 aanvragers een voorbereidingssubsidie (actie 1) verleend en zijn 92 aanvragen ingetrokken of afgewezen. 5 aanvragen zijn ingetrokken, 77 aanvragen zijn afgewezen op vernieuwing en 10 aanvragen zijn afgewezen op inhoudelijk/financiële gronden. Daarnaast heeft het Agentschap SZW voor de subsidieverlening in de tweede tranche in drie gevallen een bankgarantie of garantstelling geëist om financiële risico’s op voorhand uit te sluiten.
47
7.6
Samenvatting
Het handhavingsbeleid van het Agentschap SZW kent prioriteit toe aan preventie, heeft een relatief zware controlestructuur voor de bewaking van de rechtmatigheid en hanteert een afdoening die ingrijpt op het recht op en de hoogte van de subsidie. In de preventieve sfeer heeft het Agentschap SZW in 2004 voorlichting en begeleiding gegeven en onduidelijkheden in wet- en regelgeving gesignaleerd en verhelderd. Het Agentschap SZW heeft het controlebeleid conform doelstelling uitgevoerd, waarbij meer ESF-3-aanvragen zijn ingenomen en meer ESF-3-einddeclaraties zijn gecontroleerd dan vooraf werd verwacht. In de sfeer van afdoening heeft het Agentschap SZW regelmatig bestuursrechtelijk ingegrepen voor gemiddeld relatief beperkte bedragen. Bij ESF- 3 werd in 20% van de gevallen een correctie van meer dan € 4.000,- doorgevoerd voor in totaal 4% van het gedeclareerde bedrag. Bij EQUAL werd in 3,6% van de gevallen een correctie van meer dan €4.000,- doorgevoerd voor in totaal 1,5% van het gedeclareerde bedrag. Teruggevorderde bedragen werden in 2004 nagenoeg geheel terugontvangen.
7.7
Toezichtoordeel Algemene Rekenkamer
De Algemene Rekenkamer heeft in zijn Rapport bij het jaarverslag SZW 2004 aangegeven, dat de toezeggingen over het M&O- beleid van het Agentschap SZW zijn gerealiseerd. De Algemene Rekenkamer heeft geconcludeerd dat het M&O- beleid is verbeterd en heeft geen tekortkomingen geconstateerd. Voor de verbetering heeft het Agentschap SZW onder meer aanvullende controlemaatregelen voor met terugwerkende kracht ingediende projecten ontwikkeld. De aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om deze te evalueren is overgenomen. Daarover zal in het jaarverslag over 2005 worden gerapporteerd.
48
Hoofdstuk 8 De Arbeidsinspectie De Arbeidsinspectie (AI) houdt toezicht op de naleving van wet- en regelgeving op de beleidsterreinen Arbeidsomstandigheden, Arbeidsmarkt en Arbeidsverhoudingen. De AI is tevens belast met de aan deze beleidsterreinen gerelateerde opsporing. In dit hoofdstuk wordt eerst gerapporteerd over de handhavingactiviteiten in het kader van de Wet Arbeid Vreemdelingen (paragraaf 8.1) en vervolgens over die in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet (paragraaf 8.2). In paragraaf 8.3 wordt een samenvatting gegeven en worden er conclusies getrokken uit de resultaten.
8.1
Wet arbeid vreemdelingen (WAV)
8.1.1 Inleiding Met de bestrijding van illegale tewerkstelling levert de AI een bijdrage aan een goed functionerende arbeidsmarkt. Bestrijding van illegale tewerkstelling voorkomt verdringing van prioriteitgenietend aanbod uit Nederland en overige landen binnen de Europese Unie waarvoor het vrije verkeer van werknemers geldt. De activiteiten van de AI dragen tevens bij aan het tegengaan van ontduiking van sociale premies en belastingwetgeving, concurrentievervalsing en misbruik van werknemers in de sfeer van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Overtreding van de WAV werd in 2004 nog alleen strafrechtelijk gesanctioneerd. Sinds 1 januari 2005 wordt niet-naleving van de WAV gesanctioneerd met een bestuursrechtelijke boete. In het kader van de intensivering van de aanpak van illegale arbeid zoals aangekondigd in de kabinetsnota “Bestrijding Fraude en Financieel-economische criminaliteit 2002-2006” d.d. 19 april 2002 en als invulling van de Amendement Verburg werkt de AI verder aan uitbreiding van de inspectiecapaciteit voor handhaving van de WAV. Het gaat om uitbreiding van ca. 65 fte per ultimo 2002 tot ca. 180 fte in 2006. De inspectiecapaciteit voor handhaving van de WAV bedroeg eind 2003 nog 91 fte. Eind 2004 zijn dat er 131. Het resterende deel van de uitbreiding is per 1 februari en 1 oktober 2005 ingestroomd (tot 170fte), of zal in de eerste helft van 2006 instromen. 8.1.2 Preventie Voorlichting Werkgevers zijn via spotjes op de radio, advertenties in bladen en de website van het Ministerie van SZW geïnformeerd over de invoering van een snel op te leggen bestuurlijke boete voor illegale tewerkstelling en over de verhoging van de boetebedragen van ca. € 1.000 naar € 4.000 of € 8.000 per illegaal werkende persoon. Verwacht wordt dat hiervan een preventief effect uitgaat. 8.1.3 Controle Verdeling inspectiecapaciteit over sectoren De verdeling over sectoren van de inspectiecapaciteit die beschikbaar is voor het toezicht op de naleving van de WAV, is gepland en gerealiseerd zoals weergegeven in de onderstaande tabel, waarin ter vergelijking ook de gerealiseerde inzet in 2003 is weergegeven. De AI heeft de inzet van de capaciteit in interventieteams in 2004 verhoogd. Dit is in lijn met het Amendement Verburg. De Landelijke Stuurgroep Interventieteams, waarin de AI verte-
49
genwoordigd is, bepaalt voor welke branches en/of regio’s interventieteams worden ingesteld. Voor de resultaten van de interventieteams zie hoofdstuk 2 (paragraaf 2.2 Controle) van deze rapportage. Voor de capaciteitsinzet buiten de interventieteams hanteert de AI een meerjarenaanpak, waarin voor het toezicht op de naleving van de WAV prioriteit wordt gelegd bij de sectoren Land- en tuinbouw, Horeca, Bouw en Uitzendbureaus. In de sector Bouw is in vergelijking met voorgaande jaren een groter accent gelegd op particuliere opdrachtgevers. De AI voert tevens inspecties uit naar aanleiding van signalen van interne (SIOD) en externe samenwerkingspartners (UWV, Belastingdienst) en tips van bijvoorbeeld burgers. Deze signalen worden zoveel mogelijk meegenomen in de sectorale projecten of door interventieteams. Signalen met betrekking tot illegale tewerkstelling in niet-prioritaire sectoren worden ook in behandeling genomen. Aantal inspecties De capaciteitsinzet in 2004 heeft geleid tot in totaal 6.362 inspecties en is verdeeld over de sectoren zoals weergegeven in de onderstaande tabel. Ter vergelijking zijn ook de gegevens voor 2003 opgenomen. Tabel 8.1 Capaciteitsinzet Aantal inspecties in 2004
Land- en tuinbouw Uitzendbureaus Horeca Bouw Overige sectoren Totaal
1.387 871 1.741 504 1.859 6.362
Procentuele verdeling van in 2004 uitgevoerde inspecties 22% 14% 27% 8% 29% 100%
Aantal inspecties in 2003
1.280 378 869 343 1.068 3.938
Procentuele verdeling van in 2004 uitgevoerde inspecties 32% 10% 22% 9% 27% 100%
Het totale aantal inspecties in 2004 is toegenomen met 61% ten opzichte van 2003. De percentuele verdeling van zaken per branche wijkt af van de percentuele verdeling van de capaciteitsinzet per branche. Redenen hiervoor zijn onder meer dat de aantallen inspecties inclusief de zaken afkomstig uit interventieteams zijn en dat de benodigde tijd voor een werkplekcontrole (en daaruit voortkomende werkzaamheden) per sector aanzienlijk verschilt. De Arbeidsinspectie heeft een uniforme werkwijze ontwikkeld voor het onderkennen van valse en vervalste identiteitspapieren, die ertoe leidt dat deze worden onttrokken aan het verkeer. Hierbij wordt samengewerkt met de politie. Samenwerking en gegevensuitwisseling De AI werkt – ook buiten de interventieteams om – samen en wisselt gegevens uit met ketenpartners: de politie, de SIOD, de Belastingdienst en het UWV. Samenwerking en uitwisseling van gegevens draagt bij aan een efficiënte inzet van inspectiecapaciteit en komt daarmee zowel de naleving van de WAV als die van andere wetgeving ten goede. - De politie heeft in 2004 deelgenomen aan ca. 47% van de controles op de naleving van de WAV. Aanwezigheid van politie bij meer controles op de naleving van de WAV is gewenst in verband met de vaststelling van de identiteit van aangetroffen personen die geen identiteitsbewijs bij zich dragen. Indien de identiteit van een arbeidskracht niet vast staat, kan ook geen WAV- overtreding worden vastgesteld. Om de deelname van de politie aan WAV- controles te waarborgen wordt gewerkt aan dienstverleningsovereenkomsten met de politie. Voorts wordt de noodzaak van betrokkenheid van de politie verminderd door
50
-
-
de invoering van een verplichting voor de werkgever in de WAV om mee te werken aan de vaststelling van de identiteit van alle werkend aangetroffen personen. Deze wetswijziging zal in het voorjaar van 2006 zijn beslag krijgen. Per 1 juli 2004 is de samenwerkingsovereenkomst tussen de AI, de Belastingdienst en het UWV vernieuwd. De AI verstrekt sindsdien meer gegevens aan de Belastingdienst over aangetroffen illegaal werkenden en hun werkgevers. In de tweede helft van 2004 zijn met betrekking tot 449 werkgevers die de WAV met betrekking tot een of meerdere werknemers niet naleefden, aan de Belastingdienst gegevens verstrekt. Bezien wordt of en op welke wijze de AI in de toekomst aan de Belastingdienst informatie kan doorgeven over mogelijk zwart werkenden. Tevens wordt nagegaan welke gegevens de Belastingdienst de AI ter beschikking kan stellen ten behoeve van de selectie van risicovolle werkgevers. In 2004 zijn de samenwerkingsafspraken tussen de AI en de SIOD verder geïmplementeerd. De samenwerking betreft gezamenlijk optreden, uitwisseling van gegevens, afstemming over overdracht, uitwisseling van expertise op het gebied van opsporingsmethoden, ontwikkeling van risicoanalyse. In 2004 heeft de AI ca.50 grotere zaken aangemeld bij de SIOD.
Notoire overtreders In 2004 hebben bij 527 bedrijven die eerder de WAV hadden overtreden, hercontroles plaatsgevonden. Bij 177 (33%) van deze controles is opnieuw een overtreding vastgesteld. 8.1.4 Opsporing De AI verwachtte in 2004 in totaal ca. 900 processen verbaal wegens overtreding van de WAV aan het OM aan te leveren. Uiteindelijk is bij 1.063 werkgevers een overtreding van de WAV geconstateerd waarvoor een proces-verbaal is opgemaakt en aan het OM gezonden. De pv’s zijn over de branches verdeeld zoals weergegeven in de onderstaande tabel. Ter vergelijking zijn de gegevens over 2003 opgenomen. Tabel 8.2 Aantal pv’s in het kader van de WAV Geconstateerde overtredingen waarvoor pv is opgemaakt Land- en tuinbouw Uitzendbureaus Horeca Bouw Overige sectoren Totaal
2003
2004
242 52 221 36 180 731
246 46 340 72 359 1063
Het totale aantal aan het OM aangeleverde pv’s is in 2004 toegenomen met 45% ten opzichte van 2003. Vanwege de benodigde tijd voor het verzamelen van informatie voor het opstellen van een proces verbaal heeft ongeveer de helft van de in 2004 aangeleverde pv ’s betrekking op in 2003 geconstateerde overtredingen van de WAV. 8.1.5 Afdoening Het overgrote deel (meer dan 90 %) van de bij het OM aangeleverde pv’s heeft geleid tot het opleggen van een sanctie aan de betreffende werkgevers, in de vorm van een boete van ca. € 1.000 per aangetroffen illegaal tewerkgestelde.
51
Invoering bestuurlijke boete In 2004 is gewerkt aan de voorbereiding van het invoeren van de bestuurlijke boete per 1 januari 2005, waaronder de inrichting van een boetebureau bij de AI. Ook zijn voorzieningen getroffen voor de behandeling van bezwaren in eerste aanleg en beroep tegen het opleggen van een bestuurlijke boete.
8.2
Arbeidsomstandighedenwet en Arbeidstijdenwet
De AI verricht verschillende activiteiten om de arbeidsbeschermende wetgeving te handhaven. Het wettelijk kader waarbinnen de AI opereert, wordt onder andere gevormd door de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbo-wet) en de Arbeidstijdenwet (ATW). In deze wetten staan voorschriften die de veiligheid en de gezondheid van de werknemers moeten beschermen. De handhaving van de Arbo-wet en de ATW is gericht op de bescherming van de werknemer. Zowel werkgevers als werknemers kunnen overtredingen begaan. Aanspreekpunten van de AI voor naleving van de Arbo-wet zijn de werkgever en de werknemer. Bij constatering van overtredingen zullen vooral de werkgevers worden aangesproken op naleving van de wet, omdat de meeste bepalingen zich op de werkgever richten en zij de voorwaarden scheppen voor naleving door werknemers. Werknemers moeten op het werk de nodige zorgvuldigheid in acht nemen en instructies opvolgen om gevaren te vermijden. Voor de ATW zijn de werkgevers het aanspreekpunt en, in geval van overtredingen van de bepalingen rond kinderarbeid, tevens de ouders. De handhavende werkzaamheden in verband met de Arbo-wet en de ATW worden binnen de AI sinds april 2003 verricht vanuit 4 landelijk georganiseerde bedrijfstakdirecties (Bouw, Industrie, Commerciële dienstverlening en Publieke dienstverlening). Per 1 november 2004 is – zoals al eerder voor de Arbo-wet het geval was – het instrument bestuurlijke boete ingevoerd voor de handhaving van de ATW. In 2004 heeft concrete toepassing van het instrument nog niet plaatsgevonden. 8.2.1 Preventie De preventieve activiteiten hebben als doel het stimuleren van de naleving en het voorkomen van overtredingen. Preventieve taken van de AI bij de Arbo-wet en de ATW zijn het geven van voorlichting (handhavingcommunicatie via persberichten over projectplannen en belangrijke incidenten en publicatie van projectrapportages), het verstrekken van folders en informatie via de Internetsite van SZW en de AI en het voeren van overleg met brancheorganisaties en centrale vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers over de aanpak in de handhavingprojecten van de AI. In 2004 hebben grotere campagnes gelopen in de Bouw, de Metaal, de Voeding- en Genotmiddelenindustrie, het Vervoer, de Gezondheidszorg en het Onderwijs. De AI verleent vergunningen op het gebied van de Kernenergiewet ( KEW) en geeft adviezen aan de Belastingdienst over de toepassing van de Farbo- regeling. In 2004 werden 452 KEWvergunningen verstrekt en 246 vergunningen ingetrokken, en werden 2.779 Farbo- meldingen in behandeling genomen. 8.2.2 Controle In branches en bedrijven waar de grootste risico’s op ernstige overtredingen en misstanden worden verwacht wordt zodanige handhavingdruk opgebouwd dat de naleving van regels 52
wordt bevorderd. Op basis van risicoanalyse en daarop gebaseerde prioriteitenstelling wordt een inspectieprogramma per sector opgesteld. De AI voert actieve inspecties uit in arbo-projecten. Dat zijn voornamelijk op branches gerichte landelijke handhavingprojecten, waarbij op basis van risicoanalyse keuzes worden gemaakt ten aanzien van de onderwerpen en branches, die in de aanpak worden opgenomen. Reactieve inspecties worden uitgevoerd naar aanleiding van binnengekomen klachten en ongevalmeldingen. Klachten over arbeidsomstandigheden en meldingen van ernstige arbeidsongevallen worden altijd door de AI in behandeling genomen. Risicovolle activiteiten De AI besteedt bijzondere aandacht aan de meest risicovolle industriële activiteiten. De 38 inspecteurs die belast zijn met de uitvoering van het Besluit Risico Zware Ongevallen (BRZO ’99) bijeengebracht in de directie Major Hazard Control (MHC), verrichten vanuit 4 geografisch gespreide teams hun werkzaamheden. Daarbij wordt nauw samengewerkt met andere overheden, die in dit veld taken en bevoegdheden hebben, zoals Gemeenten, Provincies, Brandweer en VROM- inspectie. Tabel 8.3 Capaciteitsinzet Capaciteit
Actieve inspecn.a.v. Klacht n.a.v. Ongeval tie % ingezet voor 34 6.5 22 Bron: AI- Jaarverslag 2004 en Registratiesysteem Gisai
MHC 11
Overige waaronder WAV) 26,5
Misstanden en ernstige risico’s Om de in 2004 beschikbare inspectiecapaciteit weloverwogen en verantwoord te kunnen inzetten, zijn voor de handhavingstaken prioriteiten gesteld. Eerste prioriteit is de aanpak van misstanden en ernstige risico’s. Dit betekent voor de controle op arbeidsomstandigheden dat de inzet is gericht op de grote ongevalveroorzakers, ziekmakers en WAO- veroorzakers in de werksituatie. Uit het door de AI gehanteerd risicoanalysemodel AIRA kwamen de volgende prioriteiten naar boven. • Acuut gevaarlijke stoffen (o.a. ontvlambare, ontplofbare en pyrotechnische); • kracht zetten (o.a. tillen, duwen en trekken); • Wegvliegende en wegschietende onderdelen (i.v.m. sneldraaiende arbeidsmiddelen); • Ondeugdelijke inrichting arbeidsplaats; • Gevaarlijke stoffen (o.a. vluchtige organische stoffen, bestrijdingsmiddelen, lasrook, huidirriterende stoffen en mutagene-/reprotoxische stoffen); • Beeldschermwerk (o.a. RSI-oorzaken); • Kankerverwekkende stoffen (o.a. asbest en kwarts). Deze zijn in de betreffende branches meegenomen in de projectmatige aanpak van de inspecties. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar het voorkomen van de risico’s, maar ook naar de mate van naleving in de branches. In 2004 liepen in verschillende stadia van uitvoering ca. 50 inspectieprojecten. Over 26 afgeronde projecten zijn projectverslagen gepubliceerd. Arbeidstijden Op het gebied van arbeidstijden kregen onacceptabel lange werktijden in enkele specifieke branches, kinderarbeid en bijbanen van scholieren prioriteit.
53
Samenwerking De AI werkt intensief samen met andere rijksinspecties zoals de VROM- Inspectie (relatie milieu en arbeidsbescherming), de IVW (relatie railonderhoud en arbeidsveiligheid) en het Staatstoezicht op de Mijnen. De samenwerking met andere inspectiediensten en overheden is in 2004 verder op gang gekomen, onder meer in het kader van het Project Andere Overheid. Steeds meer worden plannen en voornemens uitgewisseld met andere inspectiediensten en wordt op operationeel niveau samengewerkt, waarbij zelfs gezamenlijke projecten worden uitgevoerd. Onder andere was dat het geval met de IVW (baanwerkers en vervoer), de VROM- Inspectie (asbestketen, ammoniakkoelinstallatie) en de AID (bestrijdingsmiddelen in de glastuinbouw). 8.2.3 Afdoening Inzet handhavinginstrumenten algemeen Voor de afdoening van geconstateerde overtredingen beschikt de AI in het kader van de Arbowet over vijf en in het kader van de ATW vooralsnog over vier handhavinginstrumenten. Lichte instrumenten zijn: het geven van een waarschuwing of het stellen van een eis tot naleving. Zware instrumenten zijn: het stilleggen van werk, het opleggen van een boete of opmaken van een proces-verbaal. De AI kan voor overtredingen van de Arbo-wet sinds november 1999 een bestuurlijke boete opleggen. Sinds 1 oktober 2004 kan dat ook voor overtreding van de ATW. Tabel 8.4 Aantal afgesloten zaken2 en inzet handhavinginstrumenten Afgeronde zaken aantal afgeronde zaken 2004 % afgerond met handhavinginstrument 2004 aantal afgeronde zaken 2003 % afgerond met handhavinginstrument 2003
Actieve inspectie 20.501 51 14.276 58
n.a.v. Klacht 2440 903 2.052 67
n.a.v. Ongeval 2634 63 2.191 55
Tabel 8.5 Top vijf overtredingen (actieve inspecties, 2003 en 2004) naar mate van constateren Rangorde 1 2 3 4 5
2003 RI&E en PvA Inrichting arbeidsplaatsen Gevaarlijke stoffen en biol. agentia. Arbeidsmiddelen Arbozorg en organisatie Rest Totaal
% 21% 18% 17% 12% 7% 26% 100%
2004 Inrichting arbeidsplaatsen RI&E en PvA Arbeidsmiddelen Gevaarlijke stoffen en biol. agentia Fysieke belasting Rest Totaal
% 19% 17% 15% 12% 7% 30% 100%
Tabel 8.6 Procentuele verdeling van de 5 meest voorkomende in 2004 geconstateerde overtredingen waarbij lichte en zware handhavinginstrumenten worden ingezet. Licht Instrument RI&E en Plan van Aanpak4 Arbeidsmiddelen
18,4% 14,3%
Zwaar instrument Inrichting Arbeidsplaatsen Arbeidsmiddelen
41,8 % 19,6%
2
Deze zaken zijn in 2004 of eerder gestart. Een zaak is de samenvattende activiteit van inspectie, interventie en controle op de naleving van de opgelegde interventie. 3 Percentage inzet handhavinginstrumenten in het geval van gegronde klachten 4 RI&E = Risico-inventarisatie en – Evaluatie; PVA = Plan van Aanpak op grond van de RI&E.
54
Inrichting Arbeidsplaatsen 13,6 % RI&E van PvA Gevaarlijke stoffen en biol. Agen- 13,3% Gevaarlijke stoffen en biol. Agentia tia Fysieke belasting 8,1%. Werk- en rusttijden Rest 40,4% Rest Totaal 100% Totaal Bron: AI- Jaarverslag 2004 en Registratiesysteem Gisai
11,9% 8,2% 8,1% 10,4% 100%
Inzet handhavinginstrumenten bij afgeronde actieve Arbo-wet -inspecties De AI heeft in 51% van de afgeronde actieve inspecties een handhavinginstrument ingezet. Bij de interventies in de 20.501 afgesloten actieve arbozaken in 2004 gaat het in totaal om circa 19.000 overtredingen, waarop een handhavinginstrument is ingezet. Hierbij zijn de overtredingen bij klachten en ongevallen niet meegenomen. Het lagere percentage in 2004 voor de RI&E heeft niet zo zeer te maken met een betere naleving, maar met aanpassing in de controlestrategie. Vanaf 2004 wordt de aanwezigheid van een RI&E niet gecontroleerd als bij inspectie in het bedrijf op werkplekniveau geen overtredingen worden geconstateerd. Inzet handhavinginstrumenten bij afgeronde Arbo-wet- inspecties en onderzoeken n.a.v. klachten en ongevallen In 2004 zijn 2440 inspectietrajecten afgesloten naar aanleiding van een klacht over arbeidsomstandigheden. In ongeveer een kwart van alle afgeronde onderzoeken was sprake van een zwaar handhavingmiddel. Dit percentage ligt ongeveer op het niveau van 2002 en 2003. Bij de 2.634 afgeronde ongevalonderzoeken is in 63% van de gevallen een zwaar instrument (boete, stillegging of PV) ingezet. Dit is een verdere stijging ten opzichte van 2003 (55 %) en 2002 (47%). Een verklaring hiervoor is te vinden in een verdere professionalisering van het ongevalonderzoek. Aanpak major hazards In 2004 heeft de AI 25 veiligheidsbeoordelingen en 5 PBZO beoordelingen uitgevoerd. Het aantal inspectietrajecten bedroeg 137 en het aantal ongevals- en incidentonderzoeken 20. Inzet handhavinginstrumenten bij ATW- inspecties In 2004 heeft in totaal 763 keer handhaving van ATW- inspectiepunten plaatsgevonden. Daarbij is 1.314 keer een handhavinginstrument ingezet. Deze cijfers komen overeen met die van 2003. De focus bij de handhaving op het gebied van werk- en rusttijden is sterker gericht op de aanpak van misstanden en ernstige overtredingen, waardoor het aantal inspectieprojecten waarin het thema arbeidstijden een aandachtspunt is, beperkt is. In 74 % van de gevallen waarin op de ATW is gehandhaafd ging het om een licht instrument en in 26 % van de gevallen om een zwaar instrument. Daarbij is in 234 gevallen procesverbaal opgemaakt en aan het OM gezonden. In 2003 was dat nog 275 maal het geval. Opgelegde boeten in het kader van de Arbo-wet De AI maakt voor haar lik- op- stuk- benadering van de Arbo-wet voornamelijk gebruik van de bestuurlijke boete. Het aantal boeteopleggingen is ten opzichte van 2003 opnieuw toegenomen. In 2004 is een totaal van 3644 bestuurlijke boeten met een totaalbedrag van bijna € 7,4 mln. opgelegd, waarvan een klein deel (€ 20.545) aan werknemers (179 boetebeschikkingen). In 2003 waren die cijfers respectievelijk: 3130 boeteopleggingen met in totaal € 6,7 miljoen totaal aan boetes, waarvan € 2.373 aan 21 werknemers.
55
De toename is vooral toe te schrijven aan het groter aantal uitgevoerde inspecties in 2004 ten opzichte van vorige jaren. Vanaf 1 november 1999 tot en met december 2004 is in totaal voor € 26.447.643,- aan boetes opgelegd, waarvan inmiddels € 24.492.276,- is betaald (92,7 %). Opgemaakte processen-verbaal in het kader van de Arbo-wet en de ATW In 2004 is op grond van de Arbo-wet 114 maal proces-verbaal opgemaakt. In het kader van de behandeling van klachten was dat 35 maal, in het kader van ongevalonderzoek 54 maal. In 2003 is op grond van de Arbo-wet 111 maal proces-verbaal opgemaakt, in vrijwel alle gevallen in het kader van ongevalonderzoek. In het kader van de major hazards is 6 maal proces verbaal opgemaakt. In het kader van de ATW in 2004 zijn er 234 pv’s opgemaakt en naar het OM verzonden. In 2003 waren dat er 275. Door de invoering van de bestuurlijke boete wordt het instrument PV nu ook in het kader van de ATW steeds minder ingezet. 8.2.4 Onderzoek ARK naar handhaven en gedogen op o.a. het gebied van de arbeidsomstandigheden In 2004 heeft de Algemene Rekenkamer een rijksbreed onderzoek verricht naar handhaven en gedogen op een achttal beleidsthema’s, waaronder de arbeidsomstandigheden. Het onderzoek leidde op het thema arbeidsomstandigheden tot een drietal opmerkingen, die op een of ander manier tot verbetering aanleiding geven: - het meer formuleren van na te streven nalevingniveaus - het (beter) inzichtelijk maken van de effectiviteit van de handhaving - het inzichtelijk maken van de consequenties van keuzes in de handhaving voor de posterioriteiten. De AI was in samenwerking met de beleidsdirectie al gestart met de aanpak van deze aanbevelingen. Bij de aanbeveling op het gebied van de posterioriteiten is de kanttekening gemaakt dat bij het (meer) transparant maken daarvan rekening moet worden gehouden met niet bedoelde gevolgen voor de naleving.
8.3
Samenvatting en conclusies
Samenvatting m.b.t. de WAV Van de beschikbare capaciteit voor het toezicht op de naleving van de WAV werd in 2004 37% ingezet in interventieteams, 17% in de sector uitzendbureaus, 12% in de land- en tuinbouw, 8% in de horeca, 6% in de bouw en 20% in overige sectoren. In totaal zijn in 2004 – inclusief de zaken afkomstig uit interventieteams - 6.362 zaken op het terrein van illegale tewerkstelling gestart. Hiervan hadden er 871 (14%) betrekking op uitzendbureaus, 1.387 (22%) op de land- en tuinbouw, 1.741 (27%) op horecabedrijven, 504 (8%) op de bouwnijverheid en 1.859 (29%) op overige sectoren. Controles op de naleving van de WAV hebben geleid tot aanlevering van 1.063 processen verbaal bij het OM. Het aantal inspecties en het aantal bij het OM aangeleverde processen verbaal is in 2004 – in lijn met de uitbreiding van capaciteit – fors gestegen. De extra capaciteit is - conform het Amendement Verburg – voor een groot deel ingezet via multidisciplinaire interventieteams. Eind 2005 zal de uitbreiding van de capaciteit voor het toezicht op de naleving van de WAV zijn afgerond.
56
De AI werkt samen met ketenpartners, waaronder politie, SIOD, Belastingdienst en UWV. De versterking van deze samenwerking heeft een hoge prioriteit en krijgt onder meer gestalte via de interventieteams. In 2005 is de AI gestart met de uitvoering van het lik-op-stuk-beleid op illegale arbeid door het invoeren van een bestuurlijke boete. Bovendien zijn de boetebedragen fors verhoogd: van ca. € 1.000 naar € 8.000 (indien de werkgever een rechtspersoon is) en € 4.000 (indien de werkgever een natuurlijk persoon is) per aangetroffen illegaal werkende. Samenvatting m.b.t. de Arbo-wet en de ATW Door het ministerie worden – naast een basisprogramma van voorlichting over wetgeving – grote campagnes uitgevoerd om de naleving van de wetgeving op het gebied van gevaarlijke stoffen en voorkomen van ongevallen te verbeteren. In branches en bedrijven waar de grootste risico’s op ernstige overtredingen en misstanden worden verwacht wordt zodanige handhavingdruk opgebouwd dat de naleving van regels wordt bevorderd. Eerste prioriteit is de aanpak van misstanden. Dit betekent voor de controle op arbeidsomstandigheden dat de inzet mede is gericht op de grote ongevalveroorzakers, ziekmakers en WAO- veroorzakers in de werksituatie. Klachten over arbeidsomstandigheden en meldingen van ernstige arbeidsongevallen worden altijd door de AI in behandeling genomen. De AI beschikt voor de Arbo-wet en de ATW over vijf repressieve handhavinginstrumenten. In 2004 heeft de AI - mede als resultaat van een verbeterde risicoanalyse en van de productieverhoging als zodanig - meer overtredingen van de Arbo-wet geconstateerd dan in voorgaande jaren. Het aantal geconstateerde overtredingen is gestegen van 15.500 in 2003 naar 17.500 in 2004 In 50% van de afgeronde actieve inspecties is een handhavinginstrument ingezet. In 2004 zijn verder 2440 inspectietrajecten afgesloten naar aanleiding van een klacht. In 24,7 % van alle afgeronde klachten was sprake van een zwaar handhavingmiddel. Dit percentage is nagenoeg gelijk aan voorgaande jaren. Bij de 2.634 afgeronde ongevalonderzoeken betrof het in 63 % van de gevallen waarin een instrument het een zwaar instrument (boete, stillegging of PV). Dit is een verdere stijging ten opzichte van 2003 (55 %) en 2002 (47%). In 2004 is een totaal van 3644 bestuurlijke boeten voor overtredingen van de Arbo-wet opgelegd met een totaalbedrag van bijna € 7,4 mln., waarvan een klein deel (€ 20.545) aan werknemers (179 boetebeschikkingen). In 2003 waren die cijfers respectievelijk: 3130 boeteopleggingen met in totaal € 6,7 miljoen totaal aan boetes, waarvan € 2.373 aan 21 werknemers. De AI besteedt bijzondere aandacht aan de meest risicovolle industriële activiteiten. De 38 inspecteurs die belast zijn met de uitvoering van het Besluit Risico Zware Ongevallen (BRZO ’99) zijn bijeengebracht in de directie Major Hazard Control (MHC). Daarbij wordt nauw samengewerkt met andere overheden, die in dit veld taken en bevoegdheden hebben, zoals Gemeenten, Provincies, Brandweer en VROM- inspectie. Op het gebied van arbeidstijden kregen onacceptabel lange werktijden, kinderarbeid en bijbanen van scholieren prioriteit. Conclusies De uitbouw van de AI als gevolg van de Amendement Verburg bij de SZW- begroting van 2003, de verdere professionalisering van de organisatie en de verbeterde risicoanalyse laten duidelijk effecten zien. Dat alles vertaalt zich in betere resultaten op de vooraf geformuleerde prestatie-indicatoren.
57
Hoofdstuk 9 Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst 9.1
Inleiding
Na de eerste jaren van opbouw heeft de SIOD zich in 2004 vooral gericht op de kerntaak van de organisatie: het opsporen van zware complexe fraude op het terrein van werk en inkomen. De instroom van de laatste 40 medewerkers in april 2004 markeerde het einde van de opbouwfase van de organisatie. Tevens heeft de SIOD zich in 2004 toegelegd op het verder uitbouwen en verstevigen van de relaties met partners als het Openbaar Ministerie (OM), de Arbeidsinspectie (AI), de FIODECD en andere collega-(al dan niet opsporings)diensten.
9.2
Opsporing
9.2.1 Afgeronde opsporingsonderzoeken In 2004 heeft de SIOD in totaal 69 opsporingsonderzoeken afgerond. Daarmee zijn de afgesproken 65 opsporingsonderzoeken uit het Handhavingarrangement Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2004 gehaald. De 69 onderzoeken hebben geresulteerd in 66 processen-verbaal. Hiervan zijn er 62 ten behoeve van het Openbaar Ministerie en vier ten behoeve van een rechtshulpverzoek voor een buitenlandse opsporingsinstantie. Daarnaast heeft de SIOD 3 projecten afgerond met als doel inzicht te krijgen in verschillende fraudesoorten: het project “Westland” dat tot doel had inzicht te verkrijgen in malafide faciliteerders van illegale werkkrachten in de land- en tuinbouw in deze regio, het project “Labyrint” dat West-Afrikaanse Criminele Netwerken in kaart heeft gebracht en resulteerde in zes strafrechtelijke onderzoeken en het project “Grens” dat een onderzoek betrof naar identiteitsfraude binnen de keten werk en inkomen. In 2004 zijn in totaal 75 rechtspersonen en 168 natuurlijke personen als verdachten aangemerkt. Eind 2004 liepen er 37 opsporingsonderzoeken door naar 2005. In de hieronder staande tabel worden de 69 meldingen die uiteindelijk in 2004 hebben geleid tot een afgesloten opsporingsonderzoek, onderverdeeld naar de organisaties waarvan de melding afkomstig was. Tabel 9.1 Herkomst van de 69 afgesloten opsporingsonderzoeken Melder UWV Arbeidsinspectie GSD FIOD-ECD SIOD Overige Totaal
Aantal 16 5 2 7 18 21 69
Uit de tabel blijkt dat achttien onderzoeken gegenereerd zijn op basis van eigen analyses van de SIOD. De analyses van SIOD worden gebaseerd op Informatiegestuurde Opsporing (IGO). Informatie-gestuurd opsporen is een werkwijze waarbij inzicht in de aard en omvang van fraude bepalend is voor de keuze van de fraudeproblematiek die aangepakt gaat worden en voor de keuze van de wijze waarop dit zal plaatsvinden. In 2004 werd in dit kader door de SIOD een start gemaakt met themagericht werken, waarbij op basis van een risicoanalyse een zestal thema’s (branches) werd geselecteerd die in 2005 extra aandacht van de SIOD krijgen.
58
De SIOD ontwikkelde IGO in 2004 verder door onder meer de uitvoering van de drie eerdergenoemde projecten: Westland, West-Afrikaanse Criminele Netwerken en Grens. Daarnaast werden thematische verkenningen uitgevoerd, onder andere van de reïntegratiebranche. De SIOD heeft in zijn onderzoeksplanning een onderverdeling gemaakt naar de fraudesoorten: Illegale Tewerkstelling, Premieontduiking en Uitkeringsfraude en ten slotte Fraude met (SZW-)subsidiegelden. Eén opsporingsonderzoek kan meer fraudevormen bevatten, maar de registratie vindt plaats op basis van de meest prominent aanwezige fraudesoort. Terwijl in de prognose werd uitgegaan van 21 opsporingsonderzoeken op het terrein van illegale tewerkstelling, heeft de SIOD uiteindelijk 32 opsporingsonderzoeken afgerond. Daarnaast wilde de SIOD tenminste 21 opsporingsonderzoeken specifiek richten op premieontduiking en uitkeringsfraude, wat met 36 opsporingsonderzoeken ruimschoots is gehaald. De fraude met (SZW-)subsidiegelden heeft met het afronden van 1 opsporingsonderzoek helaas niet geleid tot de afronding van de geplande 13 opsporingsonderzoeken. Dat dit aantal niet is gehaald komt deels doordat de SIOD op dit thema onvoldoende meldingen heeft ontvangen en deels doordat de SIOD pas in de loop van 2004 zijn beleid ten aanzien van fraude met subsidies nader heeft aangescherpt. Tabel 9.2: Aantal voorgenomen en afgeronde opsporingsonderzoeken, per fraudesoort in 2004 Fraudevorm Illegale tewerkstelling
Voorgenomen 21
Afgerond 32
Premieontduiking en uitkeringsfraude
21
36
Fraude met (SZW-)subsidiegelden
13
1
Totaal
65
69
Van de 69 opsporingsonderzoeken hadden 9 onderzoeken een internationaal karakter. Dit houdt in dat het internationale element van het feitencomplex een essentieel bestanddeel vormt, in die zin dat zonder dat element de vermoedelijke fraude niet of niet in die mate gepleegd had kunnen worden. 9.2.2 Opbrengsten Premie-, fiscaal en maatschappelijk nadeel In de processen-verbaal is weergegeven welk premie- en fiscaal nadeel de SIOD heeft geconstateerd in het strafrechtelijke onderzoek. Onder premie- en fiscaal nadeel wordt verstaan het geschatte nadeel dat UWV, de SVB en de Belastingdienst hebben opgelopen op basis van de feiten die de SIOD heeft vastgesteld. Het geschatte premie- en fiscaal nadeel beperkt zich daarbij tot de periode waarop het SIOD- onderzoek betrekking heeft gehad. Ook wordt in de pv’s het maatschappelijke nadeel weergegeven. Hieronder verstaat de SIOD het onrechtmatig verkregen voordeel dat een onderneming heeft genoten van bijvoorbeeld het tewerkstellen van illegalen. Op basis van het geschatte nadeel kunnen de Belastingdienst, UWV en SVB een navordering of een terugvordering (ingeval van teveel betaalde subsidie of uitkering) instellen. Het maatschappelijke nadeel wordt door de rechter meegewogen in de strafmaat. De opsporingsonderzoeken hebben gezamenlijk een premienadeel van bijna € 18 miljoen en een totaal fiscaal nadeel van bijna € 27 miljoen aan het licht gebracht. Daarmee is de beoogde opbrengst van € 12,6 miljoen aan sv- gelden ruimschoots gehaald. In de hieronder staande tabel worden de opbrengsten nader toegelicht.
59
Tabel 9.3 Benadelingbedrag van 69 afgeronde opsporingsonderzoeken in 2004 Nadeel Premie nadeel Fiscaal nadeel Maatschappelijk nadeel Totaal
9.3
Totaal € 17.996.048 € 26.831.850 € 39.738.347 € 84.566.245
Activiteiten gericht op vergroting inzicht in fraude
De SIOD wil het inzicht vergroten in de aard en omvang van fraude op het SZW- terrein. Hiervoor gebruikt de SIOD de volgende instrumenten: de Monitor Sociale Fraude, de inzet van de instrumenten Risico- en Criminaliteitsanalyse die de opsporing ondersteunen en het delen van inzichten met relevante partners. Monitor Sociale Fraude In 2003 is de eerste versie van de Monitor Sociale Fraude verschenen. In 2004 is een update verschenen van de Monitor Sociale Fraude waarin, door middel van het uitwerken van het begrip crimineel ondernemerschap in risicofactoren, een basis werd gelegd voor de invulling van het thematisch werken door de SIOD in 2005. De SIOD verkent verschillende thema’s om nader te bekijken op welke onderwerpen de opsporingscapaciteit wordt ingezet en welke branches als risicovol worden aangemerkt. Risico- en Criminaliteitsanalyse In 2004 heeft de SIOD onderzoek gedaan naar methoden van risicoanalyse bij partnerorganisaties. Tevens is in samenwerking met de Arbeidsinspectie een systematiek ontwikkeld voor risicoanalyse die in 2005 verder zal worden uitgewerkt. In 2004 is met het amendement- Verburg extra geld ter beschikking gekomen om de ondersteuning van de interventieteams met analysedeskundigheid te intensiveren. De criminaliteitsanalisten van de SIOD hebben in het afgelopen jaar in 55 projecten ondersteuning geleverd, zeventien meer dan in 2003. Van deze 55 projecten waren er zes van externe partners, waaronder vier omvangrijke projecten van de interventieteams. Criminaliteitsanalisten zijn in staat grote hoeveelheden informatie inzichtelijk te maken voor de recherche. Het grootste deel van de ondersteuningsverzoeken betrof verzoeken om dadergroepanalyses, waarbij netwerken van daders en betrokkenen uiteen worden gerafeld en met elkaar in verband worden gebracht. Verder is informatie over telefoonverkeer en informatie uit grote bestanden vergeleken en inzichtelijk gemaakt. Inzichten uit onderzoeken delen De SIOD genereert met zijn opsporingsonderzoeken ook relevante informatie voor beleid, wetgeving en uitvoering. Deze signaleringen worden direct onder de aandacht gebracht van de verantwoordelijke beleidsdirecties, andere departementen of uitvoeringsinstanties. Op deze wijze levert de SIOD een bijdrage aan de verbetering van wet- en regelgeving, beleidsinnovatie en beleidsuitvoering. Ieder opsporingsonderzoek van de SIOD wordt afgesloten met een beleidsdocument waarin deze beleidssignaleringen nader zijn uitgewerkt. Een voorbeeld van een beleidssignalering is de aanbeveling om de inlenersplichten ten aanzien van de vaststelling en registratie van de identiteit van werknemers uit te breiden. Dit ter bestrijding van identiteitsfraude.
60
9.4
Samenwerking
Omdat veel meldingen combinaties van fraude bevatten werkt de SIOD samen met andere instanties om grote en complexe fraudes effectief te kunnen bestrijden. In 2004 is de samenwerking met de FIOD-ECD geëvalueerd. Op grond hiervan zijn in maart 2005 nieuwe afspraken gemaakt om bijvoorbeeld gezamenlijk arbeidsmarktfraude aan te pakken. In het convenant staat onder meer dat de FIOD-ECD de hoofdzakelijk SZW- georiënteerde zaken aan de SIOD overdraagt. Daarnaast wordt met FIOD-ECD operationeel goed samengewerkt op het terrein van digitale recherche en op het terrein van specialistische ondersteuning door Observatieteams (OT’s). De SIOD heeft in 2004, maar ook in 2005, afspraken met de AI gemaakt om te komen tot een sluitende aanpak van arbeidsmarktfraude. De afspraken hebben onder meer betrekking op risicoanalyse, uitwisseling van fraudesignalen en operationele afspraken voor een gezamenlijke aanpak van het fenomeen. De afspraken tussen beide organisaties zijn opgenomen in een samenwerkingsconvenant. Niet alleen met de AI, maar ook met het UWV is een convenant gesloten. Bovendien zal in 2005 de samenwerking met de Stichting Meld Misdaad Anoniem (M.) en de Koninklijke Marechaussee (KMar) een verdere verdieping krijgen. Ten slotte is zowel in 2004 als 2005 met de Nationale Recherche (NR) samengewerkt bij het ontwikkelen van expertise op het terrein van mensenhandel en mensensmokkel. In het recent opgerichte ‘Expertisepunt mensenhandel en mensensmokkel’ van de NR heeft ook de SIOD zitting. De inbreng van de SIOD is vooral gericht op de zogenoemde ‘Slavernijachtige uitbuiting' op het terrein van arbeid en diensten zoals in het nieuwe mensenhandelartikel ‘273a Wetboek van Strafrecht’ is omschreven.
9.5
Conclusie
De SIOD heeft zijn doelstellingen in 2004 grotendeels gehaald. Het aantal opsporingsonderzoeken is hoger dan gepland en de aan het UWV en de Belastingdienst gerapporteerde schadebedragen overtreffen ruimschoots de doelstelling voor 2004.
61
Bijlage 1 Overtredingen
Overtredingen inlichtingenplicht ABW/WWB
UWV
2002
2003
2004
aantal constateringen cbs fraudestatistiek* alle overtredingen inlichtingenplicht** nulbenadelingen
17.1 60 43.8 50
16.3 70 41.0 20
17.6 50 41.5 90
totaal exclusief nulbenadeling
43.8 50
41.0 20
41.5 90
32.3 25 1.69 0 2.95 0 nb
30.3 08 1.66 0 2.58 0 nb
29.7 81 1.58 9 4.06 0 nb
100
106
29
boeten/tijdelijke verlaging uitkering*** processen verbaal geen afdoening boetewaarschuwingen
totaalbedrag fraude x € 1 mln **** totaalbedrag aangiften x € 1 mln totaalbedrag bestuursr. x € 1 mln gemiddeld fraudebedrag
SVB
totaal
2002
2003
2004
2002
2003
2004
2002
2003
2004
48.19 1 34.91 7 13.27 4
36.11 0 21.12 1 14.98 9
28.71 9 13.21 7 15.50 2
32.6 25
37.2 53
36.8 31
124.6 66
114.3 83
107.1 40
32.6 25
37.2 53
36.8 31
89.75 9
93.26 2
93.92 3
15.16 3 505
16.62 6 603
15.63 5 566
8.79 4 433
10.3 57 544
10.2 79 529
56.28 2 2.628
57.29 1 2.807
55.69 5 2.684
1.235
1.538
1.241
31
141
338
4.216
4.259
5.639
31.28 8
17.35 1
11.30 4
23.3 67
26.2 11
25.6 85
114
23
25
24
17
22
22
140
153
160
33
36
11
14
12
6
9
9
46
56
57
71
74
78
12
11
11
11
13
13
94
97
103
2.28 3
2.59 4
2.74 1
1.740
1.661
1.522
514
582
596
1.560
1.640
1.699
206.4 23 123.8 94 54.56 5 27.96 4
235.1 28 132.0 89 68.53 8 34.50 1
226.2 35 122.6 48 65.53 1 38.44 8
9.91 4 4.16 9 5.74 5
14.6 10 6.49 8 8.11 2
aantal overtredingen overige verplichtingen aantal maatregelen maatregelwaarschuwingen niet opgelegde maatregelen
Werkgeversfraude en overtreding inlichtingenplicht
aantal controles aantal onderzoeken aantal constateringen totaalbedrag schade x € 1 mln* aantal processen verbaal
2002
UWV 2003
SIOD 2002 2003 2004
AI (wav) 2002 2003 2004 3.163 3.938 6.362
2004
861 517 34
826 465 23
888 487 23
3 3 0
68 68 17
69 69 18
658
731
1.063
160
168
122
2
84
66
658
731
1.063
2002 3.163 864 1.178 35 820
62
Totaal 2003 2004 3.938 6.362 894 957 1.264 1.619 40 41 983
1.251
Bijlage 2 Afkortingen ABW
Algemene bijstandswet
AgSZW
Agentschap SZW
AI
Arbeidsinspectie
AKO
Algemeen Keten Overleg
AKW
Algemene kinderbijslagwet
ANW
Algemene nabestaanden wet
AOW
Algemene Ouderdoms Wet
Arbo
Arbeidsomstandigheden
ARK
Algemene Rekenkamer
ATB
Arbeidstijdenbesluit
ATW AWBZ
Arbeidstijdenwet Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
BKWI
Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CTB
Controle Team Buitenland
CWI
Centra voor Werk en Inkomen
ESF
Europees Sociaal Fonds
FIOD
Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
FPO
Fraude Preventie en Opsporing
FRIS
Frauderegistratiesysteem
FTE
Fulltime Equivalent
GBA
Gemeentelijke Basisadministratie
IB
Inlichtingenbureau
IBF
Internationaal Bureau Fraude-informatie
IB-groep
Informatiebeheergroep
ID-fraude Indentiteitsfraude IOAW Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers IOAZ
Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
IRH
Integrale Rapportage Handhaving
IVA
Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten
IWI
Inspectie Werk en Inkomen
M&O
Misbruik en Oneigenlijk Gebruik
MRZ
Machine Readable Zone
OM
Openbaar Ministerie
O&O Opleiding en Ontwikkeling POROSZ Periodiek Onderzoek Regelovertreding Sociale Zekerheid PV
Procesverbaal
RI&E RIF SIOD SUWI SVB SZW TW
Risico-inventarisatie en …………….. Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst Structuur Uitvoering Werk en Inkomen Sociale Verzekeringsbank Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Toeslagenwet
63
UWV VIS VNG WAO WAV WAZ WFSV WGA WGW WIA WKA WSW WW WWB ZFW ZW
Uitvoeringsorganisatie werknemersverzekeringen Verificatie Informatie Systeem Vereniging van Nederlandse Gemeenten Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet Arbeid Vreemdelingen Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen Wet Financiering Sociale Verzekeringen Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten Warenwet Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen Wet koppeling afwijkingsmogelijkheid Wet sociale werkvoorziening Werkloosheidswet Wet Werk en Bijstand Ziekenfondswet Ziektewet
64
Bijlage 3 Overzicht van gebruikte bronnen. Bestrijding Fraude en Financieel-economische criminaliteit 2002-2006, d.d. 19 april 2002; Tweede Kamer, 17 050, nr. 234. Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies, d.d. 24 juni 2003 Tweede Kamer 2002-2003, 17 050, nr. 250 Handhavingprogramma 2003-2006 d.d. november 2002 (SZW0200847; Begrotingshoofdstuk XV voor het jaar 2004, (TK 2003-2004, 29 200 XV, nr. 2). Het Opsporingsbeleidsplan Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2004, d.d. 10 februari 2004; TK 2003-2004, SZW0400133. Het Handhavingarrangement Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2004 d.d. 10 februari 2004; TK 2003-2004, SZW0400133. Illegalennota d.d. 23 april 2004; Tweede Kamer 2003-2004, 29 537, nr. 2. Jaarverslag SIOD 2004 Directieplan SIOD 2005. Jaarverslag CWI, TK 26448, nr. 207, 17 mei 2005 Jaarverslag UWV, TK 26448, nr. 207, 17 mei 2005 Jaarverslag SVB, TK 26448, nr. 207, 17 mei 2005 Jaarverslag BKWI, TK 26448, nr. 207, 17 mei 2005 Jaarverslag IB, TK 26448, nr. 207, 17 mei 2005 Jaarverslag SIOD 2004, TK 26448, nr. 207, 17 mei 2005 Handhaving door de Sociale Verzekeringsbank, Rapportage 2004, mei 2005 Rapport Beoordeling rapportage handhaving Sociale Verzekeringsbank 2004 + Nota van Bevindingen, IWI, R05/12, september 2005 De SVB in het eerste halfjaar van 2005, BCU05/0288 Opsporingsbeleidsplan Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2004” (aan de Kamer aangeboden bij brief d.d. 10 februari 2004; TK 2003-2004, SZW0400133). Handhavingarrangement Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2004” (aan de Kamer aangeboden bij brief d.d. 10 februari 2004; TK 2003-2004, SZW0400133). Jaarverslag Arbeidsinspectie 2003 (SZW0400397)
65
Jaarverslag Arbeidsinspectie 2004 (SZW0500381)
66