INHOUDSOPGAVE Inleiding
3
Hoofdstuk 1
VVE beleid in Deventer
4
Hoofdstuk 2
Bereiken we alle kinderen die we willen bereiken?
6
Hoofdstuk 3
Uitvoeringskwaliteit VVE
Hoofdstuk 4
Ouderbetrokkenheid
Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 5.1 Hoofdstuk 5.2 Hoofdstuk 5.2.1 Hoofdstuk 5.2.2
De opbrengsten van VVE Aantallen deelnemende scholen Resultaten VVE VVE, resultaten bij peuters VVE, resultaten bij kleuters
Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 6.1 Hoofdstuk 6.2 Hoofdstuk 6.3 Hoofdstuk 6.4
De opbrengsten van VVE: vervolg Resultaten bij alle kleuters Resultaten uitgesplitst naar leerlinggewicht Resultaten uitgesplitst naar VVE scholen, VVE volgscholen en reguliere Scholen Doorgaande lijn naar groep 3
Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 7.1 Hoofdstuk 7.2 Hoofdstuk 7.3 Hoofdstuk 7.4
Conclusies, aandachtspunten en aanbevelingen Doelstellingen van het Deventer VVE beleid Overige resultaten van de kinderen Monitor VVE Opbrengsten van VVE in Deventer in breder perspectief
2
INLEIDING In de gemeente Deventer wordt al vele jaren gewerkt aan Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE). In 2010 heeft de Onderwijsinspectie een bestandsopname gemaakt van de Voor- en Vroegschoolse Educatie in Deventer. In 2010 is ook de wet OKE, waarin o.a. het landelijke VVE-beleid is vastgelegd, in werking getreden. De bestandsopname en de wet OKE heeft geresulteerd in een aantal vernieuwingen binnen het Deventer VVE beleid. In maart 2012 zijn de VVE bestuursafspraken gerealiseerd tussen het rijk en gemeente. Hierin werden prestatieafspraken gemaakt waardoor er extra rijksmiddelen mogelijk werden. In 2013 heeft de Onderwijsinspectie onderzocht in hoeverre binnen de gemeente Deventer voortgang wordt geboekt op het terrein van VVE. De Stuurgroep VVE heeft Piet Bakker van de IJsselgroep ingehuurd om jaarlijks een monitor VVE te schrijven. In februari 2014 is de eerste monitor VVE verschenen; deze heeft betrekking op schooljaar 2012-2013. De monitor VVE is gericht op de centrale doelen van het VVE beleid. Deze liggen op het gebied van: x het bereik van VVE (worden kinderen die in aanmerking komen voor VVE bereikt?); x ouderbetrokkenheid en VVE; x de uitvoeringskwaliteit van VVE, inclusief de doorgaande lijn van voor- naar vroegschoolse educatie; x de effecten van VVE op de kinderen. Dit is de tweede monitor VVE en heeft betrekking op het schooljaar 2013-2014. Deze rapportage heeft weer de stand van zaken van VVE in de gemeente Deventer in kaart gebracht. Op basis van de beschreven opbrengsten worden zowel inhoudelijke aanbevelingen gedaan als aanbevelingen om de monitor VVE verder te verbeteren. Hoofdstuk 1 is geschreven door Marja de Jong (GGD). De hoofdstukken 2 en 3 zijn door Corine van Casteren (Kenniscentrum VVE, Sine Limite) geschreven. Hoofdstuk 4 t/m 7 is opgesteld door Piet Bakker (IJsselgroep). De gegevens van de toetsresultaten zijn verwerkt door Rob Segerink (SnapIT). De eindredactie was in handen van Titia Vollema (Sine Limite). Met dank aan de leden van de werkgroep Monitor VVE, te weten Marja de Jong (GGD), Foke Boersma (Sam&ko), Marieke Hottenhuis (Gemeente Deventer), Monique Zeeman (Gemeente Deventer) en Corine van Casteren (Kenniscentrum VVE, Sine Limite). Verder bedanken we de kinderopvangorganisaties, schoolbesturen en scholen die gegevens hebben aangeleverd voor deze monitor. Corine van Casteren Titia Vollema Sine Limite, Kenniscentrum VVE April 2015
3
Hoofdstuk 1
VVE BELEID IN DEVENTER
In dit hoofdstuk beschrijven we het VVE-beleid in Deventer en de manier waarop dit in de praktijk vorm wordt gegeven. Landelijk VVE beleid “Het doel van voor- en vroegschoolse educatie (vve) is het voorkomen, vroegtijdig opsporen en aanpakken van taal- en onderwijsachterstanden bij jonge kinderen. Uiteindelijk doel van VVE is dat peuters zonder of met een beperkte achterstand naar groep 1 van de basisschool kunnen en dat kleuters zonder of met een beperkte achterstand naar groep 3 van de basisschool kunnen. Vroege ontwikkelingsstimulering maakt kinderen kansrijker. Hun hersenen ontwikkelen zich beter en daardoor doen ze het beter op school. Het is daarom essentieel om bij jonge kinderen de brede ontwikkeling te stimuleren, zoals de taalontwikkeling, rekenontwikkeling, sociaal-emotionele en motorische ontwikkeling. Uit onderzoek komt naar voren dat bij kinderen die op jonge leeftijd weinig woorden kennen, de achterstand op latere leeftijd steeds groter wordt” (Bron: Ministerie OCW “Voortgang bestuursafsprakenG37 en afsluiten convenant VVE 24-11-2014)
Deventer beleid In Deventer is in het kader van VVE een complete aanpak gerealiseerd. Startend bij de signalering op het consultatiebureau, zo nodig de inzet van VVE- toeleiders, de daadwerkelijke plaatsingen op een kindercentrum, ouderparticipatie, een breed pallet aan aanbod kindercentra (variatie in methodiek, kwaliteit, bereikbaarheid), extra specialistische ambulante VVE- ondersteuning, toetsing op taal en rekenen tot aan extra ondersteuning in het onderwijs. Qua VVE-doelgroep is in Deventer nadrukkelijk gekozen voor een brede doelgroep VVE en niet beperkt tot de kinderen die vallen onder de zogenaamde gewichtenregeling. Het zijn in Deventer kinderen die meer stimulans of steun nodig hebben vanwege: sociaal-medische problemen, sociaaleconomische problemen, sociaal-emotionele problemen en / of een taalachterstand. VVE-aanbod Deventer kent verschillende typen kindercentra waar kinderen vanaf 2 tot 4 jaar terecht kunnen: - Reguliere kindercentra: voldoen aan wettelijke eisen en registratie LRKP. - VVE-Kindercentra: conform regulier maar voldoen hiernaast ook aan de wettelijke VVE kwaliteitsnormen en werken conform het kwaliteitskader Onderwijsinspectie. Er wordt gewerkt met een VVE-programma en gecertificeerde pedagogisch medewerkers. De kinderen gaan vier dagdelen naar het kindercentrum. - 3 + groepen (VVE): Conform VVE-kindercentra met het verschil dat de groep mede wordt geleid door een HBO-leerkracht onder de regie van het onderwijs. Pilot is in 2012 gestart om niet alleen keuzevrijheid van ouders te vergroten en daarmee het non-bereik op te lossen, maar ook om een aanbod te ontwikkelen waarbij HBO-leerkrachten direct op de groep werden ingezet in combinatie met een pedagogisch medewerker. De kinderen worden ingeschreven bij het kindercentrum, maar de groepen bevinden zich in een schoollocatie met aansluiting op de schooltijden en gaan vijf ochtenden naar de groep. Reguliere kindercentra en VVE kindercentra bieden peuters met een VVE-toekenning van hun tweede tot hun vierde jaar veertig weken per jaar vier dagdelen VVE van 3,5 uur.
4
De 3+ groep biedt wekelijks vijf dagdelen VVE van 3,5 uur. Hiernaast kunnen de kindercentra in het kader van de VVE- bestuursafspraken VVE-zomerschool aanbieden waardoor kinderen ook in vakantieperiodes het programma kunnen blijven volgen.
Kinderen volgen in hun ontwikkeling Op de Deventer basisscholen en op de voorschoolse voorzieningen wordt op grote schaal gewerkt met de Citotoetsen Taal en Rekenen. Deze toetsen geven een indicatie of kinderen aan het eind van groep 2 tot de risicogroep behoren van de 25% laagst scorende kinderen. VVE gaat natuurlijk over meer dan taal en rekenen. Daarom wordt ook de sociaal-emotionele ontwikkeling van deze kinderen gevolgd met behulp van observatielijsten. Doelen Het Deventer VVE-beleid is ambitieus. De doelen van het beleid zijn: 1. Opheffen non-bereik: alle kinderen die in aanmerking komen voor VVE maken daadwerkelijk gebruik van VVE . Het streefdoel is dat jaarlijks 95% van de kinderen die tot de doelgroep van VVE behoren, gebruik maken van het VVE-aanbod. De overige 5% is in beeld en de motieven van ouders om niet deel te nemen aan VVE zijn bekend. 2. De uitvoeringskwaliteit van VVE op kindercentra en scholen is hoog. Op gemeentelijk en locatieniveau is er continu aandacht voor het versterken van de kwaliteit van educatie, ontwikkelingsstimulering en onderwijs voor het jonge kind. - Minimaal een score 3 op alle indicatoren VVE-toezichtkader wat betreft gemeentelijk VVE-beleid op eindmeting Inspectie van het Onderwijs. - Minimaal een score 3 op alle indicatoren VVE-toezichtkader wat betreft de uitvoering VVE op kindercentra en scholen. - Er is een stedelijke werkwijze ontwikkeld gericht op het versterken, uitrollen, evalueren en borgen van hoge kwaliteit van de uitvoering VVE. 3. Ouders van kinderen met een VVE-toekenning zijn actief betrokken bij de ontwikkeling van hun kind. Er is minimaal een score 3 op alle indicatoren Ouders. - Alle VVE locaties voert gericht ouderbeleid; - Alle VVE-locaties heeft in het ouderbeleid opgenomen dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de thuistaal. 4. Opbrengsten realiseren: kinderen ontwikkelen hun taal- en rekenvaardigheden dankzij het VVEaanbod sneller dan gemiddeld. De streefdoelen zijn: - Minimaal 80% van de peuters met een VVE-toekenning vertoont een vaardigheidsgroei van minimaal 12 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 15 vaardigheidspunten1 op de toets Rekenen tijdens de peuterperiode (3-4 jaar). - Minimaal 80% van de kleuters met een startniveau van C, D of E vertoont een vaardigheidsgroei van minimaal 25 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 28 vaardigheidspunten op de toets Rekenen in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. - Kleuters met een startniveau A en B laten gemiddeld een licht versnelde vaardigheidsgroei (van minimaal 22 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 25 vaardigheidspunten op de toets Rekenen) zien in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. VVE-beleid in uitvoering Vanaf 2014 is de aandacht vooral gericht op het versterken en borgen van het VVE-beleid op alle VVElocaties. Eind 2013 is het Taaltraject VVE van start gegaan waarbij aan 96 deelnemers een traject van training en toetsing Taalniveau VVE is aangeboden. Daarnaast zijn alle pedagogisch medewerkers en leerkrachten werkzaam op VVE-locaties getraind in Woordenschatstimulering “Met Woorden in de Weer” en alle 23 VVE-locaties voorzien van de materialen LOGO3000. De Stuurgroep VVE heeft in 2014 het “Uitvoeringsplan versterken en borgen VVE-beleid” en het “Uitvoeringsplan Ouderbeleid VVE” vastgesteld. In het schooljaar2014-2015 kunnen alle VVE-locaties gebruik maken van het aanbod een VVE-analyse op locatie te laten uitvoeren. 1
Zie pagina hoofdstuk 5.2 voor een toelichting op de niveaus en vaardigheidsgroei. 5
De VVE-analyse kan dienen als basis voor een verbeterplan van de VVE-locatie. VVE-coaches ondersteunen VVE-locaties bij het oppakken van de verbeterpunten. Vanaf oktober 2014 t/m maart 2015 is er bij elf locaties (scholen, kindercentra en 3+ groepen) een VVE-analyse uitgevoerd. In de periode vanaf april t/m juni 2015 worden nog zes locaties bezocht. Alle VVE-scholen en drie van de vier VVE-kindercentrahouders maken gebruik van de VVE-analyse. De gemeente Deventer voert de regie op VVE, financiert voldoende plekken in de voorschoolse educatie en maakt afspraken met kindercentra over voorschoolse educatie en met schoolbesturen over vroegschoolse educatie. De Stuurgroep VVE ontwikkelt VVE-beleid en stemt dat af met betrokken organisaties. In de Stuurgroep VVE zijn de gemeente, Raster-Groep, GGD, Sam&ko, DOK13, de schoolbesturen Quo Vadis en Openbaar Primair Onderwijs Deventer en Sine Limite vertegenwoordigd. Het Deventer VVE-beleid wordt uitgevoerd onder regie van de Stuurgroep VVE door kindercentra en scholen, in samenwerking met de volgende organisaties: GGD (JGZ: Jeugdgezondheid) x Het consultatiebureau geeft VVE-toekenningen af. x Het consultatiebureau zet VVE-toeleiders in om ouders te stimuleren om hun peuter in te schrijven voor VVE. x De GGD gaat na of een kind daadwerkelijk is geplaatst op een kindercentrum. Kenniscentrum VVE x biedt advies en ondersteuning als een kindercentrum vragen heeft rondom een kind. x draagt door scholingsaanbod en inzet van expertise bij aan de invoering en kwaliteitsverbetering VVE. x zet toeleiders in op aanvraag van het consultatiebureau. x ondersteunt kindercentra, 3+ groepen en basisscholen bij versterking van de doorgaande lijn en de ouderbetrokkenheid. x volgt VVE-kinderen op een regulier kindercentrum (onder meer door toetsen af te nemen) x volgt de effecten van VVE-beleid. x is regisseur van de VVE-monitor. x heeft een projectleider VVE.
6
HOOFDSTUK 2 BEREIKEN WE ALLE KINDEREN DIE WE WILLEN BEREIKEN? Ambitie 1 Opheffen non bereik doelgroep VVE Doelen 100% VVE-bereik: Alle kinderen die in aanmerking komen voor VVE worden gesignaleerden ontvangen een VVEtoekenning van de GGD. 95% VVE-gebruik: Van de 100% VVE-kinderen is er een kleine groep die door omstandigheden of bewuste keuze niet gebruik maakt van VVE door verhuizing, medische omstandigheden of visie ten aanzien van opvoeding. Procedure VVE-toekenning De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) van de GGD verstrekt sinds 2012 systematisch VVE-toekenningen aan kinderen vanaf 18 maanden. Dat gebeurt op het consultatiebureau bij een regulier contactmoment, of op verzoek van ouders of een verwijzer. De JGZ registreert de toekenning in het digitaal kind dossier en volgt de plaatsing van kinderen met een VVE toekenning, wat vervolgens ook wordt geregistreerd. Dat maakt het (non) bereik zichtbaar. Er vindt een betrouwbare en uitgebreide registratie van VVE toekenning plaats van kinderen vanaf geboortejaar 2009. Figuur 1 Toekenning, plaatsing en volgen van het kind is hieronder schematisch weergegeven.
Cijfers bij bovenstaand schema Totaal aantal kinderen in leeftijd 0-4 jaar in Deventer: In beeld bij consultatiebureau (GGD/JGZ) lft 0-4 jr: VVE toekenningen in 2014 (tussen 18 mnd en 4 jr): Toeleiding door toeleiders Raster in 2014: Inkoop VVE plaatsen (op regulier en VVE kindcentrum: Waarvan deelnemend aan 3 + groep:
4523 4469 240 212 498 181
(98,8%) (5,3%)
7
Met de gemeente Deventer is afgesproken dat de JGZ uitgebreid registreert op VVE. Dat wil zeggen dat er naast de toekenning en plaatsing, ook de vijf domeinen2 waarop gescreend wordt, worden vermeld. En verder: toestemming voor plaatsing, toestemming voor inzet toeleiders en of het een standaard consult of signaal van derden betrof. Kinderen met een VVE-toekenning kunnen gebruik maken van twee extra dagdelen op een kindercentrum. Als ouders hun kind niet uit zichzelf aanmelden op een kindercentrum, zet de GGD via het Kenniscentrum VVE zogenaamde toeleiders in. Deze toeleiders gaan op huisbezoek bij de betreffende ouders om hen uit te leggen wat VVE inhoudt en kan betekenen voor hun kind. Dit natuurlijk met als doel de ouders ertoe te bewegen hun kind als nog aan te melden op een VVEkindercentrum. In totaal hebben 240 kinderen in 2014 een VVE toekenning gekregen. De VVE toekenningen zijn per wijk (of postcodegebied) uitgesplitst. De wijken Voorstad, de Vijfhoek, Keizerslanden en Zandweerd hebben in absolute aantallen de meeste VVE kinderen. Zie tabel 1.
Tabel 1
Non bereik Van de 240 VVE kinderen nemen er 20 niet deel aan een VVE programma en is van 65 kinderen onbekend of ze geplaatst zijn op een kindercentrum. Het non-bereik is in elk geval 20 van de 240 kinderen met een VVE toekenning. Dat is 8%.
Tabel 2
2
De vijf domeinen zijn: sociaal-economisch, sociaal-cultureel, sociaal-emotioneel, sociaal-medisch en taal. 8
Mogelijke verklaringen voor het non bereik Als we verder inzoomen op de kinderen die niet deelnemen dan hebben van drie kinderen de ouders geen toestemming gegeven voor plaatsing. Van de overige (17) kinderen die niet deelnemen, hebben er tien ouders aangegeven dat ze niet willen dat de toeleiders worden ingezet. Het is hen waarschijnlijk zelf ook niet gelukt om het kind op een kindercentrum te plaatsen. Verder kunnen ook verhuizing, of persoonlijke omstandigheden de oorzaak zijn van niet deelnemen aan VVE. Om meer inzicht te krijgen in deze groep kinderen die niet deelnemen, kan een gesprek met de jeugdverpleegkundigen zinvol zijn. Zij weten welke redenen ouders aangeven om geen toestemming te geven voor plaatsing en/of het inzetten van de toeleiders. Plaatsing onbekend is niet gelijk aan non bereik Van 65 kinderen met een VVE toekenning is begin 2015 nog onbekend of ze geplaatst zijn. Een van de redenen is dat het kind nog te jong is (geboortejaar 2013) om met VVE te starten en in 2014 dus nog niet is geplaatst. Dat zijn 19 kinderen. Ook kan de toekenning in de laatste maanden van 2014 zijn afgegeven en dan zijn deze kinderen nog ‘onderweg’. Uit het jaarverslag van de toeleiders (zie kader) blijkt dat 37 kinderen met een VVE toekenning nog ‘in behandeling’ is. Verder kan het zijn dat er in een aantal gevallen nog geen terugkoppeling van het kindercentrum naar de JGZ is geweest en/of dat de registratie door de JGZ in het digitaal dossier nog niet volledig is. We gaan ervan uit dat de 65 onbekende plaatsingen rond de zomer 2015 grotendeels geplaatst zullen zijn.
Aantal toegeleide kinderen door toeleiders VVE Aanmeldingen 2014
Toegeleid
In behandeling
224 Doorloop uit 2013 Totaal
175 37 212
37 37
Toeleiding niet van toepassing 7 7
Niet toegeleid 3 3
In 2014 zijn 212 kinderen toegeleid. In totaal waren zeven toeleidingen niet van toepassing (reeds geplaatst of verhuisd naar buiten de gemeente) en hebben drie toeleidingstrajecten niet geleid tot plaatsing (allen om reden dat ouder geen tegenprestatie wil leveren). Niet toegeleide kinderen worden onderbouwd terug gemeld aan de jeugdverpleegkundige. Van 37 gezinnen is het toeleidingstraject nog in behandeling. Dat wil zeggen dat er nog een bezoek moet worden afgelegd aan het gezin, besproken moet worden wat zij nodig denken te hebben om de ontwikkeling van hun kind optimaal te kunnen stimuleren of dat het gezin nog een plaatsingsaanbod moet ontvangen. Uit: Rapportage VVE toeleiding 2014, Raster
Conclusies Signalering en toekenning VVE door JGZ en samenwerking in de keten zijn verbeterd. Van de 240 VVE toekenningen zijn er 204 op basis van het standaard consult door de jeugdgezondheidszorg tot stand gekomen. Dat is 85%. Ten opzichte van 2012-2013 is het (relatieve) aantal dat door de JGZ wordt gesignaleerd en toegekend verhoogd. Dit is het gevolg van een betere samenwerking tussen gemeente, Kenniscentrum VVE en JGZ. De professionals in de VVE zorgketen kennen elkaar beter en zijn beter op de hoogte van elkaars rol en werkzaamheden. VVE beleid en uitvoering sluiten nu beter aan bij de signalering en toekenning. Dat heeft ook een positieve invloed op het bereik. Aanbevelingen In plaats van bereik en non-bereik VVE kan er beter gesproken worden van wel of geen plaatsing. In 2014 zien we dat de JGZ 98% van de 0-4 jarigen bereikt en dat er waar nodig en wenselijk toekenning van VVE plaatsvindt. De daadwerkelijke plaatsing is echter minder. 8% van de kinderen die een VVE
9
toekenning hebben, zijn niet geplaatst. Gezien de redenen (verhuizing, persoonlijke keuzes en omstandigheden) en de cijfers van voorgaande jaren is dit acceptabel. Het is aan te bevelen om na te gaan of de 65 kinderen waarvan plaatsing nu onbekend is, geplaatst zijn of niet. Daarvoor dienen JGZ, toeleiders en kindercentra met elkaar in overleg te gaan en gegevens met elkaar te delen en vergelijken. Uiteraard moeten hierbij de privacy richtlijnen gewaarborgd zijn. Uiterlijk 1 juli 2015 rapporteert de werkgroep monitor VVE aan de stuurgroep VVE haar bevindingen ten aanzien van de ‘plaatsing onbekend’ kinderen.
Tabel 3
VVE toekenningen per domein
Tabel 4
10
HOOFDSTUK 3 UITVOERINGSKWALITEIT VVE Ambitie 2 Uitvoeringskwaliteit VVE x Kwaliteit van de uitvoering VVE op Kindercentra en scholen is hoog x Op gemeentelijk en locatieniveau is er continu aandacht voor het versterken van de kwaliteit van educatie, ontwikkelingsstimulering en onderwijs voor het jonge kind
Doelen x Minimaal een score 3 op alle indicatoren VVE-toezichtkader wat betreft gemeentelijk VVEbeleid op eindmeting Inspectie van het Onderwijs (IvhO) x Minimaal een score 3 op alle indicatoren VVE-toezichtkader wat betreft de uitvoering VVE op kindercentra en scholen op eindmeting IvhO x Er is een stedelijke werkwijze ontwikkeld gericht op het versterken, uitrollen, evalueren en borgen van hoge kwaliteit van de uitvoering VVE Inleiding In dit deel van de VVE-monitor kijken we naar de kwaliteit van de uitvoering VVE. Het toezichtkader VVE van Inspectie van het Onderwijs vormt de leidraad voor de monitoring. Om na te gaan of we de doelen bereiken maken we gebruik van de tussenmeting van Inspectie van het Onderwijs, het tussentijds verslag van de VVE-analyses en de voor VVE relevante kengetallen vanuit de Schoolondersteuningsplannen (SOP). De monitoring van de kwaliteit van de uitvoering is voor het eerst in de monitor opgenomen en ook zijn de ambities en doelen vastgesteld. Uit onderzoek blijkt dat de kwaliteit van pedagogisch medewerkers en leerkrachten doorslaggevend is voor een goede uitvoering van VVE en de resultaten die dat oplevert. Met o.a. de voorschoolse inzet van HBO-ers, VVE-analyses, het traject Taalniveau VVE, training en aanschaf materialen LOGO 3000, stimuleringsbedrag kindvolgysteem KIJK! en de inzet van de VVE-coaches investeert de gemeente Deventer in het versterken van de uitvoeringskwaliteit VVE. Resultaten 1. Minimaal een score 3 op alle indicatoren VVE-toezichtkader wat betreft gemeentelijk VVE-beleid op eindmeting IvhO Tabel 1. Oordelen Onderwijsinspectie gemeentelijk VVE-beleid Gemeentelijk VVE-beleid 1a1
Definitie doelgroepkind
1a2
Bereik
1a3
Toeleiding
1a4
Ouders
1a5
Integraal Programma
1a6
Externe zorg
1a7
Interne kwaliteitszorg van de voor- en vroegscholen
1a8
Doorgaande lijn
1a9
Resultaten
1b
VVE-coördinatie op stedelijk niveau
1c
Systematische evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau
1
2
3
4 ●
● ● ● ● ● ● ● ● ● ●
In 2013 heeft Inspectie van het Onderwijs met een tussenmeting de gemeentelijke kwaliteit van VVE en de kwaliteit op VVE-locaties in beeld gebracht. Bij de nulmeting in 2010 stelde de inspectie negen 11
verbeterpunten vast. Uit de tussenmeting blijkt dat de gemeente Deventer in 2013 alle verbeterpunten heeft weggewerkt en dat het gemeentelijk beleid op de indicatoren definitie doelgroepkind, toeleiding, resultaten, VVE-coördinatie, en de gemeentelijke evaluatie een voorbeeld voor anderen is. 2. Minimaal een score 3 op alle indicatoren VVE-toezichtkader wat betreft de uitvoering VVE op kindercentra en scholen op eindmeting IvhO In 2013 heeft de Inspectie van het Onderwijs een tussenmeting verricht naar de kwaliteit van de uitvoering VVE op VVE-locaties. De tussenmeting bestond uit een digitale vragenlijst voor alle VVE-locaties (zelfwaardering) en een bezoek aan 3 VVE-combinaties van kindercentra/scholen (oordelen IvhO). De conclusie is dat de kwaliteit van VVE op de bezochte locaties hoog is en op sommige aspecten een voorbeeld voor anderen: de warme overdracht, waarbij ouders en intern begeleiders zijn betrokken en het planmatig werken aan de verbetering en borging van de VVE-kwaliteit op de kindercentra. Verbeterpunten zijn het educatief handelen en het doelgericht plannen binnen de kindercentra en het volgen van de VVE-doelgroep, het evalueren van de opbrengsten van VVE en de aandacht voor VVE in de kwaliteitszorg binnen de scholen. Uit de respons op de digitale vragenlijsten komt een ander beeld naar voren. De hoge kwaliteit die de Inspectie constateert op gemeentelijk niveau en op de bezochte VVE-locaties wordt niet terug gezien in de door de VVE-locaties ingevulde vragenlijsten. De Inspectie van het Onderwijs concludeert in de tussenmeting dat de verdere uitrol van het VVE-beleid naar de overige VVE- locaties een punt van aandacht is. 3. Er is een stedelijke werkwijze ontwikkeld gericht op het versterken, uitrollen, evalueren en borgen van hoge kwaliteit van de uitvoering VVE De Stuurgroep VVE heeft in 2014 het ‘Uitvoeringsplan versterken en borgen VVE-beleid’ en het ‘Uitvoeringsplan Ouderbeleid VVE’ vastgesteld. Vervolgens konden alle VVE-locaties gebruik maken van de mogelijkheid om een kwaliteitsanalyse op locatie te laten uitvoeren. Alle VVE-scholen en bijna alle VVE-kindercentra hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. Deze meting kan als nulmeting dienen voor het aanscherpen van VVE-beleid op locatie. VVE-coaches kunnen ondersteuning bieden bij het oppakken van de verbeterpunten. Vrijwel alle VVE-locaties maken gebruik van dit aanbod. De VVEcoaches registreren de plannen van aanpak en de opbrengsten in de VVE-tool. Dit betekent dat we voor de volgende VVE-monitor 2014-2015 gebruik kunnen maken van de VVE-tool om op stedelijk niveau inzicht te krijgen in de verbeterpunten waar VVE-locaties met coaches mee aan de slag gaan en wat het resultaat is van de inzet van de VVE-coach. Uit VVE-analyses op de tot nu toe bezochte locaties blijkt dat het groepsmanagement, het pedagogisch klimaat, de respectvolle en responsieve houding van pedagogisch medewerker en leerkracht en de aandacht voor het stimuleren van de sociale competenties van voldoende kwaliteit is. Ook is er voldoende aandacht voor woordenschatstimulering en is er op alle bezocht locaties sprake van een zorgvuldige en warme overdracht. De ontwikkelpunten zijn een betere aansluiting van inrichting van de ruimte bij de speel- en ontwikkelbehoeften van het jonge kind, meer aandacht voor het versterken van de actieve betrokkenheid van de kinderen, het verrijken van het spel en de interactie tussen kinderen. Niet alle locaties volgen de brede ontwikkeling van kinderen met een erkend kindvolgsysteem. VVE maakt nog niet op alle locaties deel uit van de kwaliteitszorg Kengetallen Schoolondersteuningsprofiel (SOP) Vanaf het schooljaar 2013/2014 stelt elke school jaarlijks een SOP op. VVE maakt deel uit van de basisondersteuning op school. Kengetallen VVE zijn opgenomen in het SOP. In het SOP geven scholen o.a. aan of ze afspraken hebben gemaakt over doorgaande lijn, het educatief partnerschap met ouders en de warme overdracht. In de tabel hieronder een overzicht hoe de school zichzelf waardeert per onderdeel. In Deventer maken 16 scholen deel uit van het VVE-beleid. 12
www.sopdeventer.nl Een score van 1 betekent: Niet of nauwelijks; score 2 = in ontwikkeling; score 3 = voldoende; score 4 = in hoge mate
Aantal VVE-scholen met beleid vastgelegd in een plan, in totaal 16 scholen
2013-2014
2014-2015
1
2
3
4
1
2
3
4
2
4
6
4
1
1
2
12
6
10
1
7
8
5
7
1
6
9
Bij ons aanbod maken wij gebruik van de opbrengsten van de kindercentra Wij willen partnership met ouders realiseren t.a.v. de ontwikkeling van hun Wij willen partnership met ouders realiseren t.a.v. de ontwikkeling van hun kind 1
2
Wij hebben afspraken gemaakt over (warme) overdracht van voorschoolse voorzieningen naar school naar school
Meer scholen geven aan dat zij het afgelopen schooljaar gebruik hebben gemaakt van de informatie vanuit de kindercentra en dat er afspraken zijn over de warme overdracht met kindercentrum en ouders. Wat betreft het vormgeven van het partnerschap met ouders is er niet sprake van een stijgende lijn. Conclusies x Het gemeentelijk VVE-beleid voldoet aan de criteria van Toezichtkader. x T.a.v. de kwaliteit van de uitvoering VVE zijn nog een aantal ontwikkelpunten vastgesteld. x Met de VVE-analyses en de inzet van VVE-coaches is een werkwijze ontwikkeld om het VVEbeleid in kindercentra en scholen te versterken, te borgen en te monitoren.
13
HOOFDSTUK 4 OUDERBETROKKENHEID
Ambitie 3 Ouderbetrokkenheid x Kindercentrum/school vormt samen met ouders partnerschap om het jonge kind zowel thuis als op het kindercentrum/school een stimulerende en inspirerende omgeving te bieden waarin het zich optimaal kan ontwikkelen x Minimaal score 3 op alle indicatoren Ouders (Toezichtkader VVE)
Doelen x 100% van VVE locaties voert een gericht ouderbeleid, waarbij er doelen en activiteiten zijn, die gebaseerd zijn op de wensen, behoeften en verwachtingen van de verschillende groepen ouders. x 100% van de VVE-locaties heeft in het ouderbeleid opgenomen dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de thuistaal. Inleiding Als er sprake is van een gelijkwaardige samenwerkingsrelatie tussen ouders en pedagogisch werkers en/of leerkrachten, dan is de kans groter dat kinderen zich beter ontwikkelen. De kans op gunstige resultaten van VVE wordt groter als naast het VVE-aanbod aan de kinderen ook ouders thuis met hun kinderen leuke en stimulerende activiteiten uitvoeren. De effecten van VVE worden dan niet alleen sterker, ze blijven ook langer zichtbaar (de effecten doven minder uit). Ouderbeleid is dan ook een belangrijk onderdeel van het VVE-beleid. In dit deel van de monitor kijken we naar de kwaliteit van het ouderbeleid op gemeentelijk en op locatie niveau. Het toezichtkader VVE van Inspectie van het Onderwijs vormt de leidraad voor de monitoring. Om na te gaan of we de doelen bereiken maken we gebruik van de tussenmeting van Inspectie van het Onderwijs en het tussentijds verslag van de VVE-analyses. De gemeente voert beleidsregie op ouderbetrokkenheid. De visie op ouderparticipatie en opvoedingsondersteuning ‘Partnerschap in de driehoek’ (CJG, 2013) en uitvoeringsplan ouderbeleid VVE (2014) zijn daarbij richtinggevend. Resultaten 1. 100% van VVE locaties voert een gericht ouderbeleid, waarbij er doelen en activiteiten zijn, die gebaseerd zijn op de wensen, behoeften en verwachtingen van de verschillende groepen ouders. 2. 100% van de VVE-locaties heeft in het ouderbeleid opgenomen dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de thuistaal. In 2013 heeft Inspectie van het Onderwijs de gemeentelijke kwaliteit van VVE en de kwaliteit op VVElocaties in beeld gebracht. De Inspectie beoordeelt het VVE-ouderbeleid op gemeentelijke niveau als voldoende; de gemeente maakt voor het opstellen van beleid gebruik van diverse analyses; ouderparticipatie is vastgelegd in de gemeentelijke verordening en er wordt in CJG-verband gewerkt aan een brede visie op ouderparticipatie met daarin aandacht voor de doorgaande lijn van consultatiebureau t/m het voortgezet onderwijs. Tabel 1. Zelfwaardering VVE-locaties op basis van digitale vragenlijsten Indicator: Ouder B1 gericht ouderbeleid B2 Vooraf info aan ouders over VVE B3 Intake B4 Thuis vve-activiteiten B5 VVE-participatie van ouders op voor- en vroegschool B6 Info aan ouders over ontwikkeling kind
1
2 100%
3
4
88%
13%
83%
8%
14
B7 rekening houden met thuistaal
71%
21%
4%
De onderwijsinspectie heeft de kwaliteit op de VVE-locaties onderzocht d.m.v. een digitale vragenlijst aan alle VVE-locaties en een bezoek aan 3 VVE-locaties. In de vragenlijsten zijn de indicatoren B2, B4 en B6 niet meegenomen. Over het algemeen geven VVE-locaties zelf aan dat de verschillende aspecten van het ouderbeleid verbeterpunten zijn. Tabel 2. Oordelen Onderwijsinspectie bezochte VVE-locaties Indicator: Ouder B1 gericht ouderbeleid B2 Vooraf info aan ouders over VVE B3 Intake B4 Thuis vve-activiteiten B5 Vve-participatie van ouders op voor- en vroegschool B6 Info aan ouders over ontwikkeling kind B7 rekening houden met thuistaal
1
2
33% 50%
3 100% 100% 67% 33% 100% 100% 100%
4
17%
Bij de bezochte locaties zijn de meeste indicatoren van het aspect ouders als voldoende beoordeeld. Op twee locaties vragen de scholen bij de intake de ouders in onvoldoende mate naar de kindkenmerken (indicator B3). Dit is een verbeterpunt voor die locaties. Bij de helft van de bezochte locaties stelt de inspectie vast dat ouders te weinig worden geënthousiasmeerd om thuis ontwikkelingsgerichte vve-activiteiten met hun kinderen te ondernemen. Hier ligt nog een grote kans om het effect van VVE te vergroten. De scholen die hier voldoende scoren geven ouders materialen en tips mee om thuis mee te oefenen. VVE-analyses Omdat de analyses zoveel mogelijk op maat zijn gemaakt is niet op alle locaties de ouderbetrokkenheid meegenomen (bij 4 van de 11 locaties is het ouderbeleid niet meegenomen in de analyse). Daar waar dit wel onderdeel is geweest van de analyse blijkt dat er voldoende aandacht is voor het informeren van ouders zowel over VVE als over de ontwikkeling van kinderen. De intake is geborgd met een heldere procedure en intakeformulier en er wordt voldoende rekening gehouden met de thuistaal. Op het merendeel van de locaties bleek de participatie en het stimuleren van ouders om ook in de thuissituatie stimuleren activiteiten met hun kind te doen een ontwikkelpunt te zijn. Conclusies x Op gemeentelijk niveau zijn visie, ambities en doelstellingen goed vastgelegd x Uit de antwoorden op de vragenlijst blijkt dat het ouderbeleid op een groot aantal VVE-locaties nog verbeterd kan worden op de aspecten gericht ouderbeleid, intake, VVE-participatie en het rekening houden met de thuistaal x Ouderbeleid op de bezochte locaties is op een groot aantal aspecten van voldoende kwaliteit. x Er is op vrijwel alle VVE-locaties meer aandacht nodig voor het stimuleren dat ouders thuis met hun kind VVE-activiteiten oppakken (OOG= Ontwikkelings Ondersteunend Gedrag Thuis) Aanbevelingen x Op basis van de gegevens uit voorgaande hoofdstukken en de hierboven genoemde resultaten van rapport Onderwijsinspectie vindt evaluatie en bijstelling van het ouderbeleid VVE plaats in de Stuurgroep VVE. Welke acties moeten op stedelijk niveau ondernomen worden?
15
HOOFDSTUK 5 DE OPBRENGSTEN VAN VVE In dit hoofdstuk beschrijven we de opbrengsten van VVE voor de deelnemende kinderen en onderzoeken we of de doelen van het VVE-beleid bereikt zijn. Hierbij kijken we alleen naar de taal- en de rekenontwikkeling, zoals die gemeten wordt via de Cito-toetsen Taal en Rekenen. We gaan steeds eerst in op de peuters en vervolgens op de kleuters. In paragraaf 5.1. beschrijven we hoeveel peuters en kleuters er in Deventer zijn en geven we aan hoeveel kinderen deelnemen aan VVE. In paragraaf 5.2 beschrijven we hoe we de resultaten in beeld brengen. In paragraaf 5.2.1 staan de opbrengsten beschreven voor de peuters, in 5.2.2 voor de kleuters. 5.1 Aantallen deelnemende kinderen Peuters Uit de demografische gegevens van de gemeente Deventer valt af te leiden dat op teldatum 1 – 1 – 2014 het aantal 0 – 4 jarige kinderen per geboortejaar varieert van 1080 tot 1186. Over schooljaar 2013 - 2014 zijn van 294 driejarige peuters toetsgegevens aangeleverd. Alleen kinderen met een VVE-toekenning worden getoetst. Door deze gegevens te vergelijken met de demografische gegevens van de gemeente kan een schatting gemaakt worden van het percentage kinderen aan wie een VVE-toekenning wordt verstrekt. Dat percentage ligt tussen de 25% en de 27%. Dit percentage ligt ruim twee keer zo hoog als de percentages gewichtenleerlingen in groep 1 en 2 van het Deventer basisonderwijs (zie hieronder). Kleuters Op teldatum 1 oktober 2013 bezochten in totaal 2220 vier- en vijfjarige leerlingen de basisscholen in Deventer. Van hen hadden er 1958 een leerlinggewicht3 van 0 (= 88,20%); 136 een leerlinggewicht van 0,3 (= 6,13%) en 126 een leerlinggewicht van 1,2 (= 5,68%). In Deventer wordt onderscheid gemaakt tussen VVE-scholen, VVE-volgscholen en reguliere scholen. x VVE school: 40% of meer van de kinderen in groep 1 en 2 scoort D of E op de CITO-Taaltoets en/of heeft op sociaal-emotioneel gebied ondersteuning nodig; x VVE volgschool: Tussen 20 en 40% van de kinderen in groep 1 en 2 scoort een D of E op de CITOTaaltoets en/of heeft op sociaal-emotioneel gebied ondersteuning nodig; x Reguliere scholen: Minder dan 20% van de kinderen in groep 1 en 2 scoort een Dof E op de CITOTaaltoets en/of heeft op sociaal-emotioneel gebied ondersteuning nodig. In bijlage 2 is een tabel opgenomen met de aantallen en percentages gewichtenleerlingen van alle Deventer basisscholen geordend op percentage gewichtenleerlingen in groep 1 en 2. NB: De doelgroep van het Deventer VVE-beleid wordt primair gevormd door de kinderen die een VVEtoekenning hebben gekregen. Daarnaast wordt er binnen het Deventer VVE-beleid gekeken naar het niveau waarop de kleuters instromen in het basisonderwijs. Uit de demografische gegevens van de gemeente Deventer valt af te leiden dat op teldatum 1 – 1 – 2014 het aantal 4- en 5-jarige kinderen respectievelijk 1154 en 1169 is. Het totaal aantal 4- en 5-jarigen in het Deventer basisonderwijs bedraagt 2.220 kinderen; per leeftijdsgroep is dat ± 1110. Dit aantal correspondeert met de demografische gegevens van de gemeente.
5.2 Resultaten VVE Inleiding In de volgende paragrafen presenteren we de resultaten van de peuters en de kleuters en onderzoeken we in welke mate de doelen van het Deventer VVE-beleid gerealiseerd worden. 3
Voor informatie over de gewichtenregeling in het basisonderwijs, zie: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/taalachterstand/vraag-en-antwoord/wat-is-de-gewichtenregelingin-het-basisonderwijs.html 16
De resultaten van VVE die we hieronder beschrijven, zijn een bewerking van de toetsgegevens van de peuters en de kleuters die verzameld zijn in het schooljaar 2011/2012 en 2012/2013. Toelichting over Citotoetsen De toetsen hebben betrekking op de ontwikkelingsgebieden taal en rekenen. De toetsen maken deel uit van het Cito-leerlingvolgsysteem en zijn landelijk genormeerd. Kinderen worden op basis van de toetsgegevens ingedeeld in 5 niveaugroepen: de 25% hoogst scorende kinderen, de 25% die boven het gemiddelde scoren, de 25% die onder het gemiddelde scoren en de 25% zwakst scorende kinderen. Binnen deze laatste 25% worden nog de 10% zwakste leerlingen onderscheiden4. Er worden dus vijf niveaus onderscheiden: niveau percentage A 25 % hoogst scorende kinderen B 25 % boven het gemiddelde C 25 % onder het gemiddelde D 15 % sterk onder het gemiddelde E 10 % laagst scorende kinderen Kinderen die D scoren lopen risico op een niet succesvolle schoolloopbaan en kinderen die E scoren lopen zelfs een groot risico. De toetsen zijn zo genormeerd dat van kinderen die op enig toetsmoment bijvoorbeeld C scoren, verwacht mag worden dat ze op volgende toetsmomenten C blijven scoren. Gemiddeld blijven kinderen dus in de loop der jaren op hun startniveau A, B, C, D of E. In de praktijk fluctueren de scores natuurlijk, maar het percentage kinderen met een versnelde ontwikkeling (van E naar D of C bijvoorbeeld) is gelijk aan het percentage kinderen met een vertraagde ontwikkeling (van C naar D of E bijvoorbeeld). Kinderen kunnen in hun peuter- en kleuterperiode zes maal worden getoetst: als ze net 3 jaar zijn (P1), als ze bijna 4 jaar zijn (P2), in groep 1 in januari / februari (M1) en in mei / juni (E1) en in groep 2 in dezelfde periodes opnieuw (M2 en E2). (De letters M en E staan voor Midden en Eind van het schooljaar) Toelichting over de gebruikte figuren om resultaten in beeld te brengen De gemiddelde scores van groepen kinderen geven we weer via onderstaande grafieken.
De kleuren geven de niveaubanden weer. De banden lopen van links naar rechts schuin omhoog, omdat het taal- en rekenvaardigheidsniveau van kinderen groeit tijdens hun peuter en kleuterperiode. De wat grillige lijnen geven aan dat zowel de taal- als de rekenontwikkeling van kinderen niet in elke periode in hetzelfde tempo verloopt. 4
Cito heeft voor diverse toetsen nieuwe normen bepaald. Uit onderzoek van Cito was namelijk gebleken dat van de kinderen die na het normeringsonderzoek de toetsen maakten, ruim meer dan 50% van de kinderen boven het landelijk gemiddelde scoort. De normen die opgesteld zijn naar aanleiding van het normeringsonderzoek zijn dus te laag en corresponderen niet met het daadwerkelijke landelijk gemiddelde. Cito heeft de normen van een aantal toetsen daarom bijgesteld, zodat ze beter overeenkomen met de werkelijkheid. Uit navraag bij Cito blijkt dat ook de normen voor de peuter- en de kleutertoetsen niet overeenkomen met het daadwerkelijk landelijk gemiddelde. Ook op deze toetsen scoort meer dan 50% van de kinderen boven het landelijk gemiddelde. 17
De zes toetsmomenten staan op de horizontale as van de grafieken genoteerd. Toelichting over vaardigheidsgroei Naast het vaststellen van de niveaubanden waarbinnen een toetsscore van een groep kinderen zich bevindt, is het mogelijk om de ontwikkeling van kinderen te laten zien via het in beeld brengen van de vaardigheidsgroei. De gemiddelde vaardigheidsgroei tussen toetsmomenten is landelijk vastgesteld tijdens de ontwikkeling van de toetsen. Bijvoorbeeld: bij de toets rekenen is de vaardigheidsgroei van P1 tot P2 gemiddeld 7 punten. Door de vaardigheidsgroei van de Deventer kinderen te vergelijken met het landelijk gemiddelde kunnen we onderzoeken of de Deventer kinderen zich gunstiger ontwikkelen dan gemiddeld. Een belangrijk voordeel van het werken met vaardigheidsscores is dat het dan niet uitmaakt of een kind vooruitgaat binnen bijvoorbeeld de B-band of dat hij door zijn vaardigheidsgroei in een hogere band terechtkomt (bijvoorbeeld de van de B- naar de A- band). Bij alle resultaten die we presenteren vergelijken we kinderen met zichzelf: we onderzoeken de mate waarin de ontwikkeling van kinderen afwijkt van die van de landelijke vergelijkingsgroep. De hoop en verwachting is natuurlijk dat kinderen die deelnemen aan VVE zich sneller ontwikkelen dan gemiddeld in Nederland het geval is. We brengen in twee paragrafen de resultaten in beeld van verschillende groepen kinderen: x In paragraaf 4.3.1. bespreken we de resultaten bij de peuters die aan het eind van schooljaar 2013/2014 een VVE-toekenning hadden en getoetst zijn. NB: Peuters die geen VVE-toekenning hebben, worden niet getoetst. Van deze kinderen hebben we dus geen gegevens. x In paragraaf 4.3.2. bespreken we de resultaten bij de kleuters die aan het eind van schooljaar 2013/2014 in groep 2 zaten. NB: het betreft hier de gegevens van alle Deventer kleuters, dus niet alleen van de kleuters met een leerlinggewicht groter dan nul of met een VVE-toekenning.
5.2.1
VVE, resultaten bij de peuters
Ambitie 4 De doelgroep VVE laat een aanzienlijk snellere ontwikkeling zien dan gemiddeld op de CITO-toetsen Taal en Rekenen. Doelen Minimaal 80% van de peuters met een VVE-toekenning vertoont een vaardigheidsgroei van minimaal 12 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 15 vaardigheidspunten op de toets Rekenen tijdens de peuterperiode (3-4 jaar). Om deze doelen in het juiste perspectief te plaatsen is het van belang te weten dat de gemiddelde vaardigheidsgroei van P1 naar P2 landelijk voor Taal 6 punten en voor Rekenen 7 punten is. Inleiding Peuters met een VVE-toekenning worden twee maal getoetst: als ze net drie jaar zijn (P1) en als ze bijna vier jaar zijn (P2). De toetsgegevens van de peuters zijn digitaal verwerkt. Van elk kind wordt het niveau van de toetsscores op het eerste en het tweede toetsmoment vergeleken. In totaal zijn er toetsgegevens beschikbaar van 294 peuters. Van een groot aantal peuters is echter alleen de P1 of de P2-score bekend. Dat is logisch omdat van de jongste peuters nog geen P2-score bekend is. De P1- en de P2-score zijn bekend van 152 peuters (Taal) en van 131 peuters (Rekenen). Van deze kinderen
18
zijn de resultaten verwerkt5. Een aanzienlijk aantal peuters is nog niet toetsbaar als ze net drie jaar zijn. Dat betreft met name kinderen die nog onvoldoende Nederlands begrijpen om de toetsvragen te kunnen beantwoorden. Deze kinderen scoren dan 0 items goed. Op het tweede toetsmoment, als de kinderen bijna vier jaar oud zijn, is hun beheersing van het Nederlands over het algemeen voldoende om de toetsvragen te kunnen beantwoorden. Dat maakt dat het niet realistisch is om de vaardigheidsgroei van deze kinderen te berekenen door de vaardigheidsscore van P1 af te trekken van die score op P2. Dat zou een overschatting geven van hun vaardigheidsgroei. Daarom beschrijven we de ontwikkeling van deze kinderen (29 bij de Taaltoets en 37 bij de Rekentoets) apart. Resultaten De onderstaande figuren hebben betrekking op alle 3-jarige kinderen met een VVE-toekenning van wie P1- en P2-scores beschikbaar zijn, met uitzondering van de kinderen die op P1 een score van 0 hebben. Het betreft de resultaten van dezelfde kinderen op de twee tijdstippen P1 en P2. De vierkante zwarte blokjes in de figuren markeren de gemiddelde scores van de kinderen op een toetsmoment. Figuur 1: ontwikkeling alle getoetste peuters Taal + Rekenen (respectievelijk 123 en 94 kinderen)
Op de toets Taal scoren de kinderen als ze net 3 jaar zijn (P1) gemiddeld hoog in de D-band. Na ruim een half jaar is de gemiddelde score gestegen naar een lage B-score. De taalontwikkeling van deze peuters verloopt dus veel sneller en gunstiger dan landelijk gemiddeld het geval is, waardoor ze hun achterstand inlopen. Op de toets Rekenen scoren de kinderen als ze net 3 jaar zijn (P1) gemiddeld hoog in de D-band. Na ruim een half jaar is de gemiddelde score gestegen naar een score midden in de B-band. Ook de rekenontwikkeling van deze peuters verloopt dus zeer veel sneller en gunstiger dan landelijk gemiddeld het geval is. De peuters lopen ook hun achterstand wat betreft rekenontwikkeling in. Het percentage kinderen in de risicozone (D- en E-score) op Taal neemt in de peuterperiode af van 59% tot 28%6. Bij Rekenen is er een afname van 55% naar 20%. Het percentage kinderen dat wat betreft taalen rekenontwikkeling in de risicozone scoort, neemt dus sterk af. Het percentage kinderen met een A- of B-score op de Taaltoets neemt in de peuterperiode toe van 19% tot 57%. Bij Rekenen neemt het aantal kinderen dat A of B scoort toe van 17% tot 54%. Het aantal peuters met een VVE-toekenning dat hoog scoort op taal en rekenen neemt dus sterk toe. De peuters die nog niet toetsbaar zijn als ze net drie jaar zijn, laten de volgende ontwikkeling zien. De 29 peuters die op de Taaltoets eerst niet toetsbaar waren, scoren op toetsmoment P2, als ze bijna vier jaar zijn, gemiddeld op de grens van de D- en de E-band. 76% van deze kinderen scoort in de D- of de Eband, maar 24% van deze kinderen scoort al in de C-band of hoger7. 5
Van nog eens 13 kinderen hebben de ouders geen toestemming gegeven voor het gebruik van de gegevens van hun kinderen voor de VVE-monitor.
6
Zie ook bijlage 3. 19
De 37 peuters die op de Rekentoets eerst niet toetsbaar waren, scoren op toetsmoment P2, als ze bijna vier jaar zijn, gemiddeld midden in de D-band. 65% van deze kinderen scoort in de D- of de E-band, maar 35% van deze kinderen scoort al in de C-band of hoger. De kinderen die nog niet toetsbaar waren toen ze net drie jaar waren laten dus in hun peuterperiode een opmerkelijk gunstige ontwikkeling zien. Eén van de doelstellingen van het Deventer VVE-beleid heeft betrekking op de vaardigheidsgroei van de peuters. De grafieken in figuur 2 geven antwoord op de vraag of deze doelen gerealiseerd zijn in schooljaar 2013 – 2014. Figuur 2 vaardigheidsgroei van alle peuters Taal en Rekenen (respectievelijk 123 en 94 kinderen)
De gemiddelde vaardigheidsgroei van de peuters op de toets Taal is 15,4 vaardigheidspunten. Dat ligt ver boven het landelijk gemiddelde (van 6 punten). Uit de onderste figuur blijkt dat 60% van de peuters een vaardigheidsgroei van 12 of meer boekt. De gemiddelde vaardigheidsgroei van de peuters op de toets Rekenen is 18,5 vaardigheidspunten. Dat ligt zeer ruim boven het landelijk gemiddelde (van 7 punten). Uit de onderste figuur blijkt dat 56% van de peuters een vaardigheidsgroei van 15 of meer boekt. Conclusies over de resultaten van de peuters De Deventer peuters die deelnemen aan het VVE-aanbod laten aan het begin van de peuterperiode een laag niveau zien op de toetsen Taal en Rekenen. Aan het eind van de peuterperiode scoren de peuters die aan het begin van de peuterperiode wel toetsbaar waren, rond het landelijk gemiddelde. De peuters die aan het begin van hun peuterperiode nog niet toetsbaar waren, laten in de peuterperiode ook een zeer gunstige ontwikkeling zien, maar scoren nog wel ruim onder het landelijk gemiddelde. Het streefdoel: minimaal 80% van de peuters vertoont een vaardigheidsgroei van minimaal 12 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 15 vaardigheidspunten op de toets Rekenen, wordt echter niet behaald. Van de Deventer peuters laat 60% (Taal) en 56% (Rekenen) een dergelijke sterk versnelde ontwikkeling zien. 7
Zie ook bijlage 3. 20
Resultaten peuters uitgesplitst naar uitvoeringsvariant In Deventer wordt voorschoolse VVE aangeboden in drie categorieën voorschoolse voorzieningen: x 3+ groepen: bieden peuters van 3 jaar met een VVE-toekenning vijf dagdelen VVE van 3,5 uur (17,5 uur). De groep wordt begeleid door een leerkracht en een pedagogisch medewerker. Er wordt gewerkt met een VVE programma en de medewerkers zijn VVE opgeleid. Doelgroep kent een zeer grote achterstand en is gevarieerd qua lengte van ondersteuningsduur. Sommige kinderen stromen door vanuit een VVE- of regulier centrum, maar een aantal kinderen komt direct vanuit de thuissituatie. x VVE-kindercentra: bieden peuters van 2 en 3 jaar vier dagdelen VVE van 3,5 uur (14 uur). De groep wordt begeleid door twee pedagogisch medewerkers. Er wordt gewerkt met een VVE programma en de medewerkers zijn VVE opgeleid. x Reguliere kindercentra: bieden peuters van 2 en 3 jaar vier dagdelen VVE van 3,5 uur (14 uur). De groep wordt begeleid door twee pedagogisch medewerkers. Hieronder geven we aan hoe de peuters zich gemiddeld ontwikkelen binnen deze drie uitvoeringsvarianten. Opmerkingen: x We hebben erg weinig gegevens van kinderen in 3+ groepen: dat maakt de grafieken die betrekking hebben op deze variant minder betrouwbaar8. x Het is de eerste keer dat we deze drie varianten naast elkaar presenteren. Onderstaande resultaten moeten daarom als een eerste verkenning gezien worden. Figuur 3 resultaten peuters uitgesplitst naar uitvoeringsvariant: VVE-kindercentra: respectievelijk 60 (taal) en 46 (rekenen) kinderen
3+ groepen : respectievelijk 12 (taal) en 10 (rekenen) kinderen
8
De gegevens van de 3+ groepen van Sam&ko staan geregistreerd bij een kindercentrum van Sam&ko waardoor de kinderen niet herleidbaar zijn als 3+ groep. 21
Reguliere kindercentra : respectievelijk 51 (taal) en 38 (rekenen) kinderen
Conclusies naar aanleiding van figuur 3: x Het instroomniveau van de kinderen die de VVE-groepen en de 3+ groepen bezoeken, ligt lager dan het instroomniveau van de kinderen die naar de reguliere groepen gaan. x In alle uitvoeringsvarianten is er sprake van een vaardigheidsgroei die ver boven het landelijk gemiddelde ligt. De vaardigheidsgroei van de peuters die naar een reguliere groep gaan is echter beduidend geringer dan de vaardigheidsgroei van de peuters die naar een VVE-kindercentum of een 3+ groep gaan. De gemiddelde vaardigheidsgroei, uitgesplitst naar uitvoeringsvariant, bedraagt: Uitvoeringsvariant voorschools VVE
Vaardigheidsgroei Taal Deventer
Idem: landelijk gemiddelde
Vaardigheidsgroei Rekenen
Idem: landelijk gemiddelde
VVE-kindercentra
18,5 punten
6 punten
24,4 punten
7 punten
3+ groepen
16,7 punten
6 punten
14,8 punten
7 punten
Reguliere kindercentra
11,3 punten
6 punten
12,3 punten
7 punten
5.2.2. VVE, resultaten bij de kleuters Ambitie 2 De doelgroep VVE laat een aanzienlijk snellere ontwikkeling zien dan gemiddeld op de CITO-toetsen Taal en Rekenen. Doelen x x
Minimaal 80% van de kleuters met een startniveau van C, D of E vertoont een vaardigheidsgroei van minimaal 25 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 28 vaardigheidspunten op de toets Rekenen in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Kleuters met een startniveau A en B laten gemiddeld een licht versnelde vaardigheidsgroei (van minimaal 22 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 25 vaardigheidspunten op de toets Rekenen) zien in groep 1 en 2 van het basisonderwijs.
Om deze doelen in het juiste perspectief te plaatsen is het van belang te weten dat de gemiddelde vaardigheidsgroei van M1 naar E2 landelijk voor Taal 19 punten en voor Rekenen 21 punten is. Inleiding
22
De toetsgegevens van alle kinderen die aan het einde van schooljaar 2013/2014 in groep 2 zaten zijn verwerkt. Zo kunnen we op een betrouwbare manier de ontwikkeling van de kinderen in beeld brengen over een langere periode. Dat doet goed recht aan VVE: kinderen nemen immers gedurende enkele jaren deel9. Uit tabel 1 in bijlage 2 kan afgeleid worden hoeveel kinderen er in schooljaar 2013 – 2014 in groep 2 zaten. In oktober 2013 zaten er op de Deventer basisscholen in totaal 2220 vier- en vijfjarige kinderen. De helft van dat aantal (1110) geeft een redelijke schatting van het aantal kinderen in groep 2. Onder deze ± 1110 kinderen bevinden zich naar schatting 131 leerlingen met een leerlinggewicht groter dan 0. Een aantal scholen in Deventer heeft geen gegevens aangeleverd voor de VVE-monitor. Het betreft de volgende scholen: Nicolaasschool, De Rank, Deventer Leerschool, Deventer Montessorischolen, L’Ambiente, Vrije school Kleine Johannes. De Vrije school Kleine Johannes neemt geen toetsen af bij de kleuters; van de overige scholen is niet bekend waarom er geen gegevens zijn aangeleverd. Het totaal aantal kinderen in groep 2 in schooljaar 2013 – 2014 op deze scholen schatten we op 216 kinderen, waaronder zich ongeveer zes leerlingen bevinden met een leerlinggewicht groter dan 0. In totaal hebben we gegevens ontvangen van 957 kinderen die in schooljaar 2013 – 2014 in groep 2 zaten. Daaruit kan geconcludeerd worden dat we van de scholen die gegevens hebben aangeleverd, gegevens hebben van een zeer hoog percentage van de kinderen. Omdat we de ontwikkeling van de kinderen in de kleuterperiode willen volgen, verwerken we alleen de gegevens van kinderen van wie we toetsgegevens hebben op vier toetsmomenten: M1, E1, M2 en E2. Dat betreft voor de toets Taal 470 kinderen en voor de toets Rekenen 488 kinderen. Een vrij groot aantal scholen blijkt in groep 1 niet of nauwelijks toetsen af te nemen. Dit betreft de Rivierenwijk, Dorpsschool, De Flint, De Kleine Planeet, De Sleutel, De vijf-er, De Windroos, De TiNtaan, Het Roessink, Kolmenscate, Panta rhei, Prins Mauritsschool, Bernardusschool, Slingerbos, De Olijfboom en De Zonnebloem. Resultaten kleuters met een startniveau van C, D of E Kinderen die aan het begin van de kleuterperiode relatief laag scoren op de toetsen vormen een belangrijke doelgroep van het Deventer VVE-beleid. Deze kinderen krijgen meer stimulering. Hieronder brengen we in beeld hoe de ontwikkeling verloopt van de kleuters die aan het begin van de kleuterperiode C, D of E scoren op de toetsen. Het betreft de resultaten van dezelfde leerlingen op de vier tijdstippen M1, E1, M2 en E2. De leerlingen worden dus met zichzelf vergeleken op vier verschillende tijdstippen. Figuur 4: Resultaten Taal en Rekenen van kinderen die C, D of E scoren op M1 (respectievelijk 127 en 175 lln)
9
NB: kinderen die in juni 2014 in groep 2 zaten en in de periode 2011/2014 zijn blijven zitten, zijn niet meegenomen, omdat dat een verkeerd beeld zou geven. Die kinderen (16 in totaal) doen immers twee jaar over groep 2: het ligt voor de hand dat zij het tweede jaar in groep 2 hoger scoren dan het eerste jaar. Het meenemen van de zittenblijvers zou dus een te rooskleurig beeld geven. In bijlage 4 laten we zien hoe deze groep kleuters zich ontwikkeld heeft.
23
x x x x
De grafieken laten een versnelde vaardigheidsgroei zien, zowel bij Taal als bij Rekenen. De leerlingen lopen hun achterstanden dus gedeeltelijk in. Op de toets Taal en de toets Rekenen scoren de leerlingen halverwege groep 1 op de grens van de Den de C-band; aan het einde van groep 2 scoren ze hoog in de C- band. Van de leerlingen die op de taaltoets bij toetsmoment M1 C, D of E scoorden, scoort anderhalf jaar later nog 61 % C, D of E. 39 % van deze kinderen scoort dus aan het einde van groep 2 A of B10. Van de leerlingen die op de rekentoets bij toetsmoment M1 C, D of E scoorden, scoort anderhalf jaar later nog 62 % C, D of E. Van deze kinderen scoort 38 % aan het einde van groep 2 dus A of B.
Zijn de resultaatafspraken gerealiseerd? De doelstelling van het Deventer VVE-beleid is: minimaal 80% van de kleuters met een startniveau van C, D of E vertoont een vaardigheidsgroei van minimaal 25 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 28 vaardigheidspunten op de toets Rekenen tijdens de kleuterperiode. Uit de onderste figuren kan afgelezen worden of deze doelstelling behaald is. Bij Taal behaalt 35 % van de kinderen die op M1 C, D of E scoren de gewenste vaardigheidsgroei van 25 of meer punten; bij Rekenen behaalt 32 % van de kinderen die op M1 C, D of E scoren de gewenste vaardigheidsgroei van 28 of meer punten. De doelen van het gemeentelijke VVE-beleid t.a.v. deze groep leerlingen worden dus niet behaald. Wel is het zo dat zeer veel leerlingen een bovengemiddelde vaardigheidsgroei laten zien: 73% bij Taal en 70% bij Rekenen. De onderste figuren laten verder zien dat de vaardigheidsgroei van kinderen met lager opgeleide ouders beduidend lager is dan de vaardigheidsgroei van kinderen van hoger opgeleide ouders. In paragraaf 7.2 gaan we hier nader op in. Resultaten kleuters met een startniveau van A of B Meer stimulans aan kinderen die relatief laag scoren op toetsen mag niet ten koste gaan van kinderen die aan het begin van de kleuterperiode juist relatief hoog scoren. Hieronder brengen we in beeld hoe de ontwikkeling van de kleuters die aan het begin van de kleuterperiode A of B scoren op de toetsen. Figuur 5: Resultaten Taal en Rekenen van kinderen die A of B scoren op M1 (respectievelijk 349 en 319 leerlingen)
10
Zie ook bijlage 5 24
Uit de figuren blijkt dat bij de gemiddelde vaardigheidsgroei bij Taal 19 vaardigheidspunten bedraagt. Bij Rekenen ligt de gemiddelde vaardigheidsgroei op 25 vaardigheidspunten. Landelijk bedraagt de gemiddelde vaardigheidsgroei van M1 tot E2 voor Taal 19 punten en voor Rekenen 21 punten. De Deventer kinderen die op M1 A of B scoren, laten op Taal een vaardigheidsgroei zien die op het landelijk gemiddelde ligt, bij Rekenen ligt die vaardigheidsgroei 4 punten boven dat gemiddelde. Zijn de resultaatafspraken gerealiseerd? De doelstelling van het Deventer VVE-beleid is: Kleuters met een startniveau A en B laten gemiddeld een licht versnelde vaardigheidsgroei (van minimaal 22 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 25 vaardigheidspunten op de toets Rekenen) zien in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. De doelen van het gemeentelijke VVE-beleid t.a.v. deze groep leerlingen worden dus niet behaald op Taal; bij Rekenen wordt het gemeentelijke doel wel behaald. Beide figuren laten zien dat de vaardigheidsgroei van kinderen met lager opgeleide ouders beduidend lager is dan de vaardigheidsgroei van kinderen van hoger opgeleide ouders. In paragraaf 6.2 gaan we hier nader op in.
25
HOOFDSTUK 6 OPBRENGSTEN VAN VVE: VERVOLG In Hoofdstuk 5 is onderzocht in hoeverre de doelen van het Deventer VVE-beleid die betrekking hebben op de resultaten van de kinderen behaald zijn. Uit de verzamelde gegevens van de kleuters is nog meer interessante informatie te halen. In 6.1 bespreken we de resultaten van alle kinderen; In 6.2 onderzoeken we de resultaten van de kinderen uitgesplitst naar leerlinggewicht. In 6.3 kijken we naar de ontwikkeling van de kinderen die een VVE-school, een VVE-volgschool of een reguliere school bezoeken.
6.1 Resultaten van alle kleuters In figuur 6 presenteren we de toetsgegevens van de leerlingen die in 2013/2014 in groep 2 zaten en die niet zijn blijven zitten in de periode 2011/2014. Figuur 6: Resultaten Taal en Rekenen (betreft respectievelijk 470 en 488 leerlingen)
De kinderen scoorden op de toets Taal in januari 2013 (M1) gemiddeld op de grens van de A-band en de B-band en anderhalf jaar later (E2) ligt hun score laag in de A-band. Op de toets Rekenen scoorden de kinderen in januari 2013 (M1) gemiddeld op de grens van de A-band en de B-band en anderhalf jaar later (E2) ligt hun score nog steeds op de grens van de A- en de B-band. Ten opzichte van de landelijke vergelijkingsgroep verloopt de taalontwikkeling van de kinderen dus iets gunstiger dan het landelijk gemiddelde en de rekenontwikkeling verloopt conform het landelijk gemiddelde. Het percentage kinderen in de risicozone (D- en E-score) op de Taaltoets neemt in anderhalf jaar iets af van 9 % tot 8 %11. Bij de toets Rekenen neemt het percentage kinderen in de risicozone (D- en E-score) in anderhalf jaar af van 15 % tot 13 %. Het percentage kinderen dat wat betreft taal- en rekenontwikkeling in de risicozone scoort is dus op alle toetsmomenten veel lager dan het landelijk gemiddelde (25%) en neemt in de kleuterperiode nog iets verder af. Het percentage kinderen met een A- of B-score op de Taaltoets neemt in anderhalf jaar af van 73 % tot 70%; bij de Rekentoets neemt het percentage kinderen met een A- of B-score in anderhalf jaar toe van 64% tot 69%. Het percentage kinderen dat boven het landelijk gemiddelde scoort is in Deventer dus erg hoog.
6.2 Resultaten uitgesplitst naar leerlinggewicht VVE heeft als primair doel het verkleinen van de onderwijsachterstanden bij kinderen die het grootste risico lopen op een dergelijke achterstand. Binnen het landelijke Onderwijsachterstandenbeleid (OAB) vormen kinderen van laagopgeleide ouders de doelgroep van VVE in het basisonderwijs. In het landelijke 11
Zie ook bijlage 6. 26
achterstandenbeleid wordt gewerkt met de gewichtenregeling. Er worden drie categorieën onderscheiden: kinderen met een leerlinggewicht van 1.2 (zeer laag opgeleide ouders), van 0.3 (laag opgeleide ouders) en van 0 (hoger opgeleide ouders). In paragraaf 4.1 hebben we een overzicht gegeven van de Deventer kleuters, uitgesplitst naar leerlinggewicht; zie ook bijlage 2 voor een gedetailleerd overzicht. Alle leerlingen Hieronder presenteren we de resultaten van alle leerlingen op de toetsen Taal en Rekenen uitgesplitst naar leerlinggewicht. Omdat het om relatief kleine aantallen leerlingen gaat, nemen we de kinderen met een leerlinggewicht van 0,3 en 1,2 samen. Figuur 7: Resultaten Taal uitgesplitst naar leerlinggewicht: 0 (397 lln) en 0.3 + 1,2 (47 lln) en Rekenen uitgesplitst naar leerlinggewicht: 0 (414 lln) en 0.3 + 1,2 (48 lln)
Conclusies op basis van de bovenstaande grafieken: x Op de toets Taal scoren de leerlingen met een leerlinggewicht van 0 halverwege groep 1 en aan het einde van groep 2 laag in de A-band. De kinderen met een leerlinggewicht van 0,3 en 1,2 scoren gemiddeld ongeveer een band lager dan de kinderen zonder leerlinggewicht. Maar de gewichtenleerlingen scoren gemiddeld wel rond het landelijke gemiddelde (de grens van de C- en de B-band). Dit is verrassend hoog. x Op de toets Rekenen scoren de leerlingen met een leerlinggewicht van 0 halverwege groep 1 en aan het einde van groep 2 rond de grens van de A- en de B-band. De kinderen met een leerlinggewicht van 0,3 en 1,2 scoren gemiddeld een band lager dan de kinderen zonder leerlinggewicht, op de grens van de C- en de B-band, dus ongeveer op het landelijk gemiddelde. x Er is bij de gewichtenleerlingen geen sprake van een versnelde vaardigheidsgroei wat betreft taal- en rekenniveau. Als er al sprake is van een versnelde vaardigheidsgroei, dan wordt die geboekt door de kinderen met hoger opgeleide ouders.
27
De onderstaande figuren geven de vaardigheidsgroei van de kleuters weer, uitgesplitst naar leerlinggewicht. Figuur 8: vaardigheidsgroei kleuters Taal en Rekenen, uitgesplitst naar leerlinggewicht: alle lln: 477; 0: 404 lln en 0.3 + 1,2: 47 lln en Rekenen uitgesplitst naar leerlinggewicht: alle lln: 496; 0: 414 lln en 0.3 + 1,2: 48 lln
Conclusies naar aanleiding van figuur 8 x Bij de Taaltoetsen ligt de gemiddelde vaardigheidsgroei van alle leerlingen iets boven het landelijk gemiddelde. Echter, met name kinderen van hoger opgeleide ouders laten een bovengemiddelde vaardigheidsgroei zien; de kinderen van lager opgeleide ouders vertonen een vaardigheidsgroei die onder het landelijk gemiddelde ligt. x Bij de Rekentoetsen ligt de gemiddelde vaardigheidsgroei van alle leerlingen ruim boven het landelijk gemiddelde. Echter, met name kinderen van hoger opgeleide ouders laten een bovengemiddelde vaardigheidsgroei zien; de kinderen van lager opgeleide ouders vertonen een vaardigheidsgroei die iets boven het landelijk gemiddelde ligt. x Hierbij is het wel van belang te benadrukken dat het gemiddelde taal- en rekenniveau van de Deventer leerlingen aan het begin van de kleuterperiode erg hoog is. Een bovengemiddelde vaardigheidsgroei is dan moeilijk te realiseren. Leerlingen met startniveau C, D of E Hieronder beschrijven we de resultaten van de leerlingen die aan het begin van hun schoolloopbaan C, D of E scoren, uitgesplitst naar leerlinggewicht. Figuur 9: Resultaten Taal en Rekenen van kinderen die C, D of E scoren op M1, uitgesplitst naar leerlinggewicht. : 0 (93 lln) en 0.3 + 1,2: 20 lln) en Rekenen uitgesplitst naar leerlinggewicht: 0 (141 lln) en 0.3 + 1,2: 24 lln)
28
Ook als gekeken wordt naar de taal- en rekenontwikkeling van de kinderen die aan het begin van de kleuterperiode C, D of E scoren, valt op dat de vaardigheidsgroei van de kinderen van hoger opgeleide ouders veel groter is dan de vaardigheidsgroei van de kinderen van lager opgeleide ouders. Bij Taal behaalt 33%12 van de kinderen van hoger opgeleide ouders de gewenste vaardigheidsgroei van 25 of meer vaardigheidspunten, terwijl dat bij slechts 20% van de kinderen van lager opgeleide ouders het geval is. Bij Rekenen behaalt 35% van de kinderen van hoger opgeleide ouders de gewenste vaardigheidsgroei van 28 of meer vaardigheidspunten, terwijl dat bij slechts 23% van de kinderen van lager opgeleide ouders het geval is. Wel is het zo dat zeer veel leerlingen een bovengemiddelde vaardigheidsgroei laten zien: 73% bij Taal en 70% bij Rekenen. Bij de leerlingen met een leerlinggewicht van 0,3 of 1,2 zijn die percentages 70% en 33%. Leerlingen met startniveau A of B Hieronder brengen we in beeld hoe de ontwikkeling van de kleuters verloopt die aan het begin van de kleuterperiode A of B scoren op de toetsen, uitgesplitst naar leerlinggewicht. Figuur 10: vaardigheidsgroei Taal en Rekenen van kinderen die A of B scoren op M1. Taal: alle lln: 349; 0: 308 lln en 0.3 + 1,2: 27 lln en Rekenen: alle lln: 319; 0: 279 lln en 0.3 + 1,2: 24 lln
12
De gemiddelde vaardigheidsgroei van alle kinderen ligt iets hoger dan de gemiddelde vaardigheidsgroei van de kinderen van hoger opgeleide ouders. Dit wordt veroorzaakt door de gemiddeld zeer hoge vaardigheidsgroei op een school die geen leerlinggewicht heeft geregistreerd. De kinderen van deze school tellen daarom niet mee in de twee kolommen met kinderen met een leerlinggewicht van 0 of 0,3 / 1,2. 29
Uit de figuren blijkt opnieuw dat er aanzienlijke verschillen zijn in vaardigheidsgroei tussen kinderen van hoger en lager opgeleide ouders. Bij Taal ligt de gemiddelde vaardigheidsgroei van de kinderen van hoger opgeleide ouders op 19 punten, terwijl de kinderen van lager opgeleide ouders een gemiddelde vaardigheidsgroei van iets minder dan 15 punten laat zien. Bij Rekenen is het beeld vergelijkbaar: kinderen van hoger opgeleide ouders vertonen een vaardigheidsgroei van 25 punten, terwijl de kinderen van lager opgeleide ouders een gemiddelde vaardigheidsgroei van 21 punten laat zien. Hoe verhouden zich nu de verschillende leerlinggewichten tot de verschillende startniveaus? 11% van alle kinderen heeft een leerlinggewicht van 0,3 of 1,2. Van de kinderen met een startniveau van C, D of E op Taal heeft 18% een leerlinggewicht van 0,3 of 1,2 en van de kinderen met een startniveau van D of E op Taal heeft 23% een leerlinggewicht van 0,3 of 1,2. Bij de toets Rekenen liggen de percentages iets lager: 15% en 17%. Binnen de groep leerlingen met lagere scores op M1 zijn de leerlingen van lager opgeleide ouders oververtegenwoordigd. Deze kinderen laten bovendien minder vaak een versnelde ontwikkeling zien dan kinderen van hoger opgeleide ouders. 6.3 Resultaten uitgesplitst naar VVE-scholen, VVE-volgscholen en reguliere scholen Binnen het Deventer VVE-beleid wordt onderscheid gemaakt tussen VVE-scholen, VVE-volgscholen en reguliere scholen13. Hieronder gaan we na of de kinderen die gebruik maken van deze drie categorieën scholen, verschillen in begin- en eindniveau en of er verschillen zijn in vaardigheidsgroei. In figuur 10 staan de opbrengsten van de drie categorieën scholen onder elkaar. Figuur 11: resultaten Taal en Rekenen voor VVE-scholen, VVE-volgscholen en reguliere scholen (VVE: Taal: 99, Rekenen: 112; VVE-volg: Taal: 132, Rekenen: 134; regulier: Taal: 239, Rekenen: 242)
13
Zie Hoofdstuk 5.1 30
Conclusies op basis van de grafieken in figuur 11: x Het startniveau van de leerlingen op reguliere scholen ligt gelijk (Taal) of iets hoger (Rekenen) dan op de VVE-volgscholen. Het startniveau van de leerlingen op de VVE-volgscholen ligt zowel voor Taal als voor Rekenen iets hoger dan bij de leerlingen van VVE-scholen. Deze verschillen zijn natuurlijk te verwachten, omdat de categorieën scholen gedefinieerd worden op basis van het percentage gewichtenleerlingen. Om na te kunnen gaan of de categorieën scholen verschillen in effectiviteit bij het werken met gewichtenleerlingen splitsen we in figuur 11 de vaardigheidsgroei uit naar leerlinggewicht. Figuur 12: vaardigheidsgroei kleuters Taal en Rekenen, uitgesplitst naar categorie scholen en naar leerlinggewicht
31
Conclusies op grond van figuur 12 x Met uitzondering van de VVE-scholen bij Taal laten de kinderen van lager opgeleide ouders een geringere vaardigheidsgroei zien dan de kinderen van hoger opgeleide ouders. x Op de VVE-scholen laten de kinderen van lager opgeleide ouders een hogere vaardigheidsgroei zien dan op de VVE-volgscholen en de reguliere scholen. Op de VVE-scholen laten deze kinderen een vaardigheidsgroei zien die rond of licht boven het landelijk gemiddelde ligt. Bij de andere categorieën scholen ligt de vaardigheidsgroei van deze kinderen lager, met uitzondering van Rekenen op de reguliere scholen. x Er zijn geen duidelijke verschillen in vaardigheidsgroei tussen de VVE-volgscholen en de reguliere scholen. 6.4 Doorgaande lijn naar groep 3 In de VVE-monitor 2012-2013 is het niveau en de vaardigheidsgroei beschreven van de kinderen die in dat schooljaar in groep 2 zaten. In grote lijnen kwam daaruit naar voren dat het gemiddelde niveau aan het eind van groep 2 op de toetsen Taal en Rekenen bovengemiddeld hoog is en dat de kinderen in de kleuterperiode een licht versnelde taal- en rekenontwikkeling hebben laten zien. Een interessante vraag is dan: hoe ontwikkelen deze kinderen zich in groep 3 en verder? Om die vraag te kunnen beantwoorden, zijn de resultaten verzameld van de kinderen die in schooljaar 2013 – 2014 in groep 3 zaten op een drietal toetsen: x Woordenschat x Begrijpend lezen x Rekenen / wiskunde14
14
Cito heeft voor de toetsen Begrijpend lezen en Rekenen / wiskunde nieuwe normen bepaald. Uit onderzoek van Cito was namelijk gebleken dat van de kinderen die na het normeringsonderzoek de toetsen maakten, ruim meer dan 50% van de kinderen boven het landelijk gemiddelde scoort. De normen die opgesteld zijn naar aanleiding van het normeringsonderzoek zijn dus te laag en corresponderen niet met het daadwerkelijke landelijk gemiddelde. Cito heeft de normen van een aantal toetsen daarom bijgesteld, zodat ze beter overeenkomen met de werkelijkheid. In dit hoofdstuk presenteren we grafieken die uitgaan van de nieuwe, realistischer normen. 32
Deze toetsen geven een goed beeld van kennis en vaardigheden die van groot belang zijn voor de schoolloopbaan van de kinderen. We kunnen de toetsen voor groep 3 en hoger niet weergeven in één grafiek met de kleutertoetsen. Deze toetsen liggen niet op één schaal en hebben bovendien betrekking op andere domeinen. De drie toetsen Woordenschat, Begrijpend lezen en Rekenen / wiskunde lopen door tot en met groep 8. Dat maakt dat we de taal- en rekenontwikkeling van de kinderen in principe kunnen volgen tot het einde van de basisschool. Beschikbare gegevens Toetsgegevens uit groep 3 zijn beschikbaar van veel kinderen: x Woordenschat: 822 kinderen, waaronder 101 kinderen met een leerlinggewicht > 0 x Begrijpend lezen: 551 kinderen, waaronder 58 kinderen met een leerlinggewicht > 0 x Rekenen/wiskunde: 788 kinderen, waaronder 114 kinderen met een leerlinggewicht > 0 Opmerking Het aantal kinderen van wie toetsgegevens uit groep 3 beschikbaar zijn is veel groter dan het aantal kinderen van wie de toetsgegevens uit de kleuterperiode beschikbaar zijn. De onderstaande grafieken van groep 3 hebben dus betrekking op een andere (grotere) groep kinderen dan de grafieken die in de VVEmonitor 2012 – 2013 gepresenteerd zijn. Resultaten groep 3 We presenteren hieronder de resultaten van alle leerlingen, ook uitgesplitst naar leerlinggewicht, op de toetsen Woordenschat, Begrijpend lezen en Rekenen / wiskunde. Figuur 13: Resultaten Woordenschat uitgesplitst naar leerlinggewicht: alle leerlingen: 822; gewicht 0: 692; gewicht 0,3 en 1,2: 101.
33
Conclusies op basis van de bovenstaande grafieken x Het beginniveau voor alle leerlingen ligt hoog in de C-band, iets onder het landelijk gemiddelde. De kinderen van hoger opgeleide ouders hebben een beginniveau dat op het landelijk gemiddelde ligt; de kinderen van lager opgeleide ouders hebben een startniveau ongeveer midden in de D-band, ruim onder het landelijk gemiddelde. x Alle leerlingen, ook de kinderen van laag opgeleide ouders, laten een vaardigheidsgroei zien die ver boven het landelijk gemiddelde ligt. x Het niveau op de woordenschattoets aan het einde van groep 3 ligt gemiddeld hoog in de B-band. De kinderen met een leerlinggewicht van 0,3 of 1,2 scoren aan het einde van groep 3 op het landelijk gemiddelde. Figuur 14: Resultaten Begrijpend lezen uitgesplitst naar leerlinggewicht: alle leerlingen: 551; gewicht 0: 464; gewicht 0,3 en 1,2: 58.
Toelichting en conclusies naar aanleiding van bovenstaande grafieken x Het eerste afnamemoment bij de toets Begrijpend lezen is E3. In het eerste halfjaar van groep 3 ligt de nadruk nog geheel op het technisch lezen en kan de toets Begrijpend lezen nog niet worden afgenomen. x Het eindniveau voor alle leerlingen ligt iets onder het midden van de B-band. Dat is ruim boven het landelijk gemiddelde. De kinderen van hoger opgeleide ouders scoren op E3 midden in de B-band; de kinderen van lager opgeleide ouders hebben een eindniveau ongeveer midden in de C-band, een stukje onder het landelijk gemiddelde.
34
Figuur 15: Resultaten Rekenen / Wiskunde uitgesplitst naar leerlinggewicht: alle leerlingen: 788; gewicht 0: 645; gewicht 0,3 en 1,2: 114.
Toelichting en conclusies naar aanleiding van bovenstaande grafieken x Het begin- en het eindniveau voor alle leerlingen ligt op de grens van de B- en de C-band, op het landelijk gemiddelde. De kinderen van hoger opgeleide ouders scoren op de grens van de B- en de C-band; de kinderen van lager opgeleide ouders scoren laag in de C-band, ruim onder het landelijk gemiddelde. x De vaardigheidsgroei van de Deventer leerlingen lijkt iets onder het landelijk gemiddelde te liggen. Samengevat komen de resultaten van de kinderen in groep 3 hierop neer x Aan het einde van groep 3 liggen de scores van alle leerlingen gemiddeld op (Rekenen / wiskunde) of boven (Woordenschat en Begrijpend lezen) het landelijk gemiddelde. x De scores van de kinderen van laag opgeleide ouders liggen bij alle toetsen gemiddeld ongeveer een niveauband lager dan de scores van de kinderen van hoger opgeleide ouders. x De gemiddelde vaardigheidsgroei laat een divers beeld zien: bij Woordenschat ligt de vaardigheidsgroei ruim boven het landelijk gemiddelde, bij Rekenen / wiskunde ligt deze op of iets onder het landelijk gemiddelde.
35
HOOFDSTUK 7 CONCLUSIES, AANDACHTSPUNTEN, AANBEVELINGEN Deze rapportage betreft de tweede VVE-monitor in de gemeente Deventer. In 7.1 gaan we in op de vier hoofddoelstellingen van het Deventer VVE-beleid: we trekken conclusies en doen aanbevelingen. In 7.2 trekken we conclusies en doen we aanbevelingen naar aanleiding van de overige resultaten van de kinderen zoals beschreven in hoofdstuk 5 In 7.3 gaan we in op de VVE-monitor zelf en doen we voorstellen voor de verbetering en verdere uitbouw van de VVE-monitor. In 7.4 plaatsen we de opbrengsten van VVE in Deventer in een breder perspectief op basis van uitkomsten van nationaal en internationaal onderzoek op het terrein van VVE. Waar dat relevant is vergelijken we de gegevens uit de eerste Deventer VVE-monitor met die hiervoor beschreven opbrengsten.
7.1 De doelstellingen van het Deventer VVE-beleid Ambitie 1 Opheffen non bereik doelgroep VVE Doelen 100% VVE-bereik: Alle kinderen die in aanmerking komen voor VVE worden gesignaleerden ontvangen een VVE-toekenning van de GGD. 95% VVE-gebruik: Van de 100% VVE-kinderen is er een kleine groep die door omstandigheden of bewuste keuze niet gebruik maakt van VVE door verhuizing, medische omstandigheden of visie ten aanzien van opvoeding. Conclusies Signalering en toekenning VVE door JGZ en samenwerking in de keten zijn verbeterd. Van de 240 VVE toekenningen zijn er 204 op basis van het standaard consult door de jeugdgezondheidszorg tot stand gekomen. Dat is 85%. Ten opzichte van 2012-2013 is het (relatieve) aantal dat door de JGZ wordt gesignaleerd en toegekend verhoogd. Dit is het gevolg van een betere samenwerking tussen gemeente, Kenniscentrum VVE en JGZ. De professionals in de VVE zorgketen kennen elkaar beter en zijn beter op de hoogte van elkaars rol en werkzaamheden. VVE beleid en uitvoering sluiten nu beter aan bij de signalering en toekenning. Dat heeft ook een positieve invloed op het bereik. Aanbevelingen In plaats van bereik en non-bereik VVE kan er beter gesproken worden van wel of geen plaatsing. In 2014 zien we dat de JGZ 98% van de 0-4 jarigen bereikt en dat er waar nodig en wenselijk toekenning van VVE plaatsvindt. De daadwerkelijke plaatsing is echter minder. 8% van de kinderen die een VVE toekenning hebben, zijn niet geplaatst. Gezien de redenen (verhuizing, persoonlijke keuzes en omstandigheden) en de cijfers van voorgaande jaren is dit acceptabel. Het is aan te bevelen om na te gaan of de 65 kinderen waarvan plaatsing nu onbekend is, geplaatst zijn of niet. Daarvoor dienen JGZ, toeleiders en kindercentra met elkaar in overleg te gaan en gegevens met elkaar te delen en vergelijken. Uiteraard moeten hierbij de privacy richtlijnen gewaarborgd zijn. Uiterlijk 1 juli 2015 rapporteert de werkgroep monitor VVE aan de stuurgroep VVE haar bevindingen ten aanzien van de ‘plaatsing onbekend’ kinderen.
36
Ambitie 2 Uitvoeringskwaliteit VVE x Kwaliteit van de uitvoering VVE op Kindercentra en scholen is hoog x Op gemeentelijk en locatieniveau is er continu aandacht voor het versterken van de kwaliteit van educatie, ontwikkelingsstimulering en onderwijs voor het jonge kind
Doelen x Minimaal een score 3 op alle indicatoren VVE-toezichtkader wat betreft gemeentelijk VVE-beleid op eindmeting Inspectie van het Onderwijs (IvhO) x Minimaal een score 3 op alle indicatoren VVE-toezichtkader wat betreft de uitvoering VVE op voor- en vroegscholen op eindmeting IvhO x Er is een stedelijke werkwijze ontwikkeld gericht op het versterken, uitrollen, evalueren en borgen van hoge kwaliteit van de uitvoering VVE Conclusies x Het gemeentelijk VVE-beleid voldoet aan de criteria van Toezichtkader. x T.a.v. de kwaliteit van de uitvoering VVE zijn nog een aantal ontwikkelpunten vastgesteld. x Met de VVE-analyses en de inzet van VVE-coaches is een werkwijze ontwikkeld om het VVEbeleid in kindercentra en scholen te versterken, te borgen en te monitoren. Aanbevelingen x In de monitor 2013/2014 is voor het eerst de kwaliteit van de uitvoering VVE in beeld gebracht. Graag discussie binnen de Stuurgroep VVE of deze opzet een voldoende beeld geeft om op stedelijk niveau de kwaliteit van de uitvoering te evalueren en bij te stellen
Ambitie 3 Ouderbetrokkenheid x Kindercentrum/school vormt samen met ouders partnerschap om het jonge kind zowel thuis als op het kindercentrum/school een stimulerende en inspirerende omgeving te bieden waarin het zich optimaal kan ontwikkelen x Minimaal score 3 op alle indicatoren Ouders (Toezichtkader VVE)
Doelen x 100% van VVE locaties voert een gericht ouderbeleid, waarbij er doelen en activiteiten zijn, die gebaseerd zijn op de wensen, behoeften en verwachtingen van de verschillende groepen ouders. x 100% van de VVE-locaties heeft in het ouderbeleid opgenomen dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de thuistaal.
Conclusies x Op gemeentelijk niveau zijn visie, ambities en doelstellingen goed vastgelegd x Uit de antwoorden op de vragenlijst blijkt dat het ouderbeleid op een groot aantal VVE-locaties nog verbeterd kan worden op de aspecten gericht ouderbeleid, intake, VVE-participatie en het rekening houden met de thuistaal. x Ouderbeleid op de bezochte locaties is op een groot aantal aspecten van voldoende kwaliteit. x Er is op vrijwel alle VVE-locaties meer aandacht nodig voor het stimuleren dat ouders thuis met hun kind VVE-activiteiten oppakken.
37
Aanbevelingen x Op basis van de gegevens uit voorgaande hoofdstukken en de hierboven genoemde resultaten van rapport Onderwijsinspectie vindt evaluatie en bijstelling van het ouderbeleid VVE plaats in de Stuurgroep VVE. Welke acties moeten op stedelijk niveau ondernomen worden?
Ambitie 4 De doelgroep VVE laat een aanzienlijk snellere ontwikkeling zien dan gemiddeld op de CITO-toetsen Taal en Rekenen. Doelen x Minimaal 80% van de peuters met een VVE-toekenning vertoont een vaardigheidsgroei van minimaal 12 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 15 vaardigheidspunten15 op de toets Rekenen tijdens de peuterperiode (3-4 jaar). x Minimaal 80% van de kleuters met een startniveau van C, D of E vertoont een vaardigheidsgroei van minimaal 25 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 28 vaardigheidspunten op de toets Rekenen in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. x Kleuters met een startniveau A en B laten gemiddeld een licht versnelde vaardigheidsgroei (van minimaal 22 vaardigheidspunten op de toets Taal en van minimaal 25 vaardigheidspunten op de toets Rekenen) zien in groep 1 en 2 van het basisonderwijs. Conclusies t.a.v. de peuters We beschikken over voldoende gegevens over de ontwikkeling van de peuters om verantwoord conclusies te kunnen trekken. x De zeer ambitieuze doelstelling van het Deventer VVE-beleid wordt niet bereikt. Van de Deventer peuters laat slechts 60% (Taal) en 56% (Rekenen) de gewenste zeer sterk versnelde ontwikkeling zien. x De peuters met een VVE-toekenning hebben, als ze net drie jaar zijn, een relatief laag niveau van taalen rekenontwikkeling. Een deel van deze kinderen is zelfs niet toetsbaar, omdat ze onvoldoende Nederlands beheersen om de instructies te snappen. Een laag instroomniveau ligt ook voor de hand, want deze kinderen zijn juist geselecteerd omdat ze een verhoogd risico lopen op een ontwikkelingsachterstand. x De ontwikkeling van de peuters met een VVE-toekenning verloopt veel gunstiger dan gemiddeld in Nederland het geval is. Hun taal- en denkontwikkeling is met sprongen vooruit gegaan. Hun achterstand in taal- en rekenontwikkeling is aan het einde van de peuterperiode ingelopen. x Vergelijking tussen de opbrengsten van de drie uitvoeringsvarianten van voorschools VVE die in Deventer ingezet worden, laten enkele opvallende verschillen zien. Omdat het onderzoek naar de opbrengsten van de voorschoolse uitvoeringsvarianten een eerste verkenning betrof, is het nog te vroeg om hieruit conclusies te trekken. Conclusies t.a.v. de kleuters We beschikken over veel verwerkbare gegevens van kleuters en ontbrekende gegevens hebben vooral betrekking op reguliere scholen die bezocht worden door lagere percentages gewichtenleerlingen. Dat maakt het verantwoord om conclusies te trekken over de resultaten van de kleuters. x De (ambitieuze) doelstelling die betrekking heeft op kleuters met een startniveau van C, D of E wordt niet behaald: bij Taal behaalt 35% van de kinderen die op M1 C, D of E scoren de gewenste vaardigheidsgroei van 25 of meer punten; bij Rekenen behaalt 32% van de kinderen die op M1 C, D of E scoren de gewenste vaardigheidsgroei van 28 of meer punten. Deze percentages liggen ruim onder het gewenste percentage van 80%. 15
Zie pagina 10 voor een toelichting op de niveaus en vaardigheidsgroei. 38
x x x
De doelstelling die betrekking heeft op kleuters die aan het begin van groep 1 A of B scoren op de toetsen wordt behaald op Rekenen; bij Taal ligt de feitelijke vaardigheidsgroei ongeveer 3 vaardigheidspunten onder de gewenste vaardigheidsgroei. Bij Taal wordt het doel dus niet behaald. De kinderen die relatief laag scoren op de toetsen aan het begin van groep 1 laten een versnelde ontwikkeling zien en verkleinen hun achterstand op het landelijk gemiddelde aanzienlijk. De opbrengsten van VVE in schooljaar 2013-2014 lijken bij de kleuters sterk op de opbrengsten over schooljaar 2012 – 2013. In 2012 – 2013 waren te weinig gegevens van de peuters beschikbaar om die te kunnen vergelijken met de opbrengsten van 2013 – 2014.
7.2 Overige resultaten van de kinderen Er is een grote hoeveelheid toetsgegevens verwerkt voor de VVE-monitor. Uit analyses is relevante informatie beschikbaar gekomen, die niet direct met de ambities te maken heeft. Hieronder enkele conclusies vanuit deze analyses. Conclusies Het valt op dat het (start)niveau van de kleuters in Deventer erg hoog is. Zowel bij Taal als bij Rekenen scoren de kinderen gemiddeld rond de grens van de A- en de B-band. Dat is een bandbreedte boven het landelijk gemiddelde. Ook de kinderen van laag opgeleide ouders scoren hoog: rond het landelijk gemiddelde. Een gedeeltelijke verklaring voor deze hoge scores ligt in het feit dat de normen waarop de indeling in niveaubanden is gebaseerd niet sporen met de daadwerkelijke verdeling van de toetsscores (zie de voetnoot bij paragraaf 5.2). x Verder valt op dat er aanzienlijke verschillen zijn in vaardigheidsgroei tussen kinderen van hoger en lager opgeleide ouders. De vaardigheidsgroei bij kinderen van hoger opgeleide ouders is veel groter dan bij kinderen van lager opgeleide ouders. Dat betekent dat de achterstanden die kinderen van laag opgeleide ouders hebben aan het begin van hun onderwijsloopbaan niet worden ingelopen, in tegendeel: hun achterstanden worden juist groter. x Er wordt een bovengemiddelde vaardigheidsgroei gerealiseerd bij kinderen die op een laag niveau instromen in de kleutergroepen. Maar ook binnen deze groep wordt de grootste winst geboekt door de kinderen van hoger opgeleide ouders. Kinderen van lager opgeleide ouders die op een laag niveau instromen, boeken wel een vaardigheidsgroei die boven het landelijk gemiddelde ligt. x De drie categorieën scholen (VVE-scholen, VVE-volgscholen en reguliere scholen) laten een aantal opvallende verschillen zien: Het beginniveau van de kinderen verschilt tussen de drie categorieën scholen op de verwachte manier: het beginniveau op de VVE-scholen is het laagst en op de reguliere scholen het hoogst. De onderlinge verschillen zijn echter niet heel groot. De vaardigheidsgroei in taalontwikkeling die de kinderen laten zien in hun kleuterperiode is het grootst op de reguliere scholen. Die grotere vaardigheidsgroei is echter alleen te zien bij de kinderen van hoger opgeleide ouders; de kinderen van lager opgeleide ouders op de reguliere scholen laten juist een geringere vaardigheidsgroei in hun taalontwikkeling zien. Bij Rekenen zijn de verschillen tussen de drie categorieën scholen minder sterk. Voor zowel Taal als Rekenen geldt dat kinderen van laag opgeleide ouders de sterkste vaardigheidsgroei laten zien op de VVE-scholen. Aanbevelingen x Om de doelen van het Deventer VVE-beleid te realiseren, is het gewenst om maatregelen te nemen om de effectiviteit van het onderwijs te verhogen, bij voorkeur via het verbeteren van de pedagogische en didactische vaardigheden van de leerkrachten. Dat kan bijvoorbeeld door het gericht inzetten van IB’ers en andere professionals in de rol van coach. Uit recent onderzoek blijkt dat dat een veelbelovende aanpak is. (Zie ook paragraaf 7.4)
39
7.3 De VVE-monitor De VVE-monitor kan en zal op een aantal punten verbeterd en uitgebreid worden gedurende de komende periode. Beschikbaarheid van gegevens x Ook al beschikken we over verwerkbare toetsgegevens van veel meer peuters dan over schooljaar 2012 - 2013, van een aanzienlijk aantal peuters ontbreken nog de toetsgegevens. De verwachting is dat over schooljaar 2014 – 2015 van een nog hoger percentage van de peuters verwerkbare gegevens beschikbaar zijn. x We verwerken alleen gegevens van kleuters van wie we vier toetsscores hebben (M1, E1, M2 en E2). We beschikken over verwerkbare gegevens van iets minder dan de helft van de Deventer kleuters (470 / 488 van de ongeveer 1110 kleuters). We missen met name gegevens van basisscholen die niet of nauwelijks bezocht worden door gewichtenleerlingen. Sommige van deze scholen hebben geen gegevens aangeleverd, een aantal scholen blijkt in groep 1 geen toetsen af te nemen16. Aanbevelingen: x Het is gewenst om nog bestaande drempels voor het beschikbaar stellen van toetsgegevens weg te nemen. Dat kan bijvoorbeeld door toestemming van ouders voor het aanleveren van toetsgegevens te vragen als ze hun kind aanmelden. x Het verdient aanbeveling om basisscholen te stimuleren hun toetsgegevens in het vervolg wel aan te leveren en om ook in groep 1 toetsen af te nemen. x Het is gewenst te onderzoeken of de bruikbare kleutergegevens (van ongeveer de helft van de totale populatie) voldoende representatief is voor de populatie. Dat kan bijvoorbeeld door niveau en vaardigheidsgroei van de kinderen van wie alle gegevens beschikbaar zijn, te vergelijken met het niveau en de vaardigheidsgroei van de kinderen van wie M1 of M1 en E1 ontbreekt. x Een belangrijke doelgroep binnen het Deventer VVE-beleid wordt gevormd door kinderen met een VVE-toekenning. Het is gewenst om de ontwikkeling van deze kinderen ook te volgen in het basisonderwijs. Daarvoor is het noodzakelijk dat het Burgerservicenummer van de kinderen gebruikt kan worden om de toetsgegevens van de peuters en de kleuters te koppelen. Bovendien moet uitgezocht worden of dergelijk gebruik van het BSN toegestaan is. Verdere ontwikkeling van de monitor VVE De monitor VVE zal de komende periode nog verder ontwikkeld worden. In de nabije toekomst zijn de volgende ontwikkelingen te verwachten: x We zullen onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de sociaal emotionele ontwikkeling van de kinderen te volgen in de peuter- en de kleuterperiode. Op basis van nationaal en internationaal onderzoek is in grote lijnen bekend welke aspecten van sociaal emotionele ontwikkeling een sterke voorspellende waarde hebben voor de schoolloopbaan van de kinderen. We gaan onderzoeken hoe de kindercentra en de VVE-basisscholen dergelijke gegevens kunnen verzamelen en vervolgens bedenken hoe we op basis van die gegevens uitspraken kunnen doen over de effecten van VVE op de sociaal emotionele ontwikkeling van de kinderen in hun peuter- en kleutertijd. x We volgen vanaf schooljaar 2013/14 de ontwikkeling van de kinderen ook in groep 3 en hoger van het basisonderwijs. Dat maakt het mogelijk om te beoordelen of geboekte resultaten een blijvend karakter hebben of later gedeeltelijk “uitdoven”.
16
Zie bijlage 2 40
7.4 De opbrengsten van VVE in Deventer in breder perspectief Nederlands en internationaal onderzoek naar effecten van programma’s in de voor- en vroegschoolse periode kunnen gebruikt worden om de resultaten van de kinderen die deelnemen aan VVE in een breder perspectief te plaatsen. x Allereerst is duidelijk dat een aantal structurele voorwaarden gerealiseerd moeten worden: alleen intensieve programma’s hebben duidelijk effect. Je moet jong beginnen (peuterleeftijd of eerder), lang doorgaan (minimaal twee jaar) en intensief met de kinderen werken (3 à 5 keer per week). x Ook is duidelijk dat wat wij in Nederland een ontwikkelingsgerichte aanpak noemen, het meeste effect heeft. Dat betekent dat kinderen een actieve rol moeten hebben en de speelleeromgeving rijk en uitdagend moet zijn. Er moet een goed voorbereid en uitdagend activiteitenaanbod verzorgd worden. Dat alles moet leiden tot hoge betrokkenheid van de kinderen, een voorwaarde voor effect. Zo’n aanpak leidt tot veel stimulerende interacties tussen medewerkers en kinderen; dat is één van de belangrijkste voorspellers van gunstige effecten. Begeleid spel en begeleid en verrijkt rollenspel dragen bij aan pedagogische en vooral educatieve kwaliteit. Het belang van (begeleid) spel wordt steeds duidelijker, met name ook voor aspecten van sociaal emotionele ontwikkeling zoals zelfsturing. x “Als kwalitatief hoogwaardige instellingsprogramma’s gecombineerd worden met aansluitende gezinsprogramma’s, ontstaan de sterkste effecten op de korte termijn die ook langer intact blijven en die een uitstraling hebben naar andere, niet onmiddellijk aangestuurde variabelen.” Zo’n combinatie met oudergerichte activiteiten versterkt de effecten van het werken met de kinderen, op voorwaarde dat ouders voorbeelden krijgen van positieve interacties en / of gelegenheid om te oefenen en feedback te krijgen. Alleen voorlichting geven aan ouders heeft geen effect17. Deze conclusie is relevant voor Deventer. Hier wordt VVE immers gecombineerd met een versterkte oudercomponent. Bovendien is duidelijk dat VVE in Deventer vroeg begint en intensief werkt. x Uit recent onderzoek komt een veelbelovende route naar kwaliteit naar voren: intensieve, brede programma’s gecombineerd met continue professionele ontwikkeling via coaching op de werkvloer. Die coaches werken bij voorkeur intern,binnen de organisatie, maar zijn wel zelf goed getraind. In Deventer wordt sinds enige tijd gewerkt met VVE-coaches die professionals observeren en begeleiden en die via training leren op de essentiële vaardigheden van de professionals te letten. Daarom mag verwacht worden dat deelname aan VVE gecombineerd met diverse oudergerichte activiteiten ook op de langere termijn effecten heeft op de kinderen. Als dat inderdaad het geval is, is de forse investering die VVE vraagt van pedagogisch medewerkers en leerkrachten en van overheidsmiddelen de moeite meer dan waard. De opbrengsten van VVE kunnen ook in economisch perspectief geplaatst worden: de investeringen in VVE worden op termijn ruimschoots terugverdiend via lagere sociale kosten en hogere (belasting)opbrengsten. Investeren in de ontwikkeling jonge kinderen is dus ook economisch rendabel18. Deze conclusies zijn met name gebaseerd op langlopend wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van programma’s die in de jaren ’60 en ’70 in de Verenigde Staten zijn uitgevoerd. Opvallend is dat alle programma’s die ook op lange termijn gunstige resultaten lieten zien, bestonden uit een combinatie van een programma dat op een voorschoolse instelling werd uitgevoerd en intensieve ondersteuning van de ouders.
17
Zie: F. Smit, G. Driessen, J. van Kuijk en C. de Wit, VVE en ouders. Ouderbetrokkenheid en –participatie in de Voor- en Vroegschoolse Educatie, ITS – Radboud Universiteit Nijmegen, 2008. 18 Zie: James J. Heckman and Dimitriy V. Masterov: The Productivity Argument for Investing in Young Children, NBER Working Paper, 2007
41