Praktisch visieblad voor hoger onderwijs
jaargang 5 | december 2011 |10
Primeur: Arne Horst over Edugroepen met SURFconext Martin Wiersma Het Sociaal Kapitaal van alumni Ine van Emmerik Leren is oogsten
Šimek interviewt Šimek 0
Het Sociaal Kapitaal van alumni: Twee rollen en vier goede redenen Naar aanleiding van het Nationaal Alumni Congres 2011 Het Nationaal Alumni Congres 2011 was een levendig congres, goed bezocht, met een variëteit aan onderwerpen en enthousiaste sprekers. Naast een aantal cases van Nederlandse universiteiten, hogescholen en roc's, kwam ook de internationale invalshoek ruim aan bod. Mijn bijdrage bestond uit de presentatie van een onderzoek naar alumni dat ik in het voorjaar heb uitgevoerd. In dit artikel krijgt u een overzicht van enkele thema's van het congres en ga ik meer uitgebreid in op het onderzoek.
Het congres Geri Bonhof (CvB Hogeschool Utrecht) opende met de vraag of Nederlandse onderwijsinstellingen wel ‘werk maken’ van hun alumni. Ze zag een duidelijk verschil op dit punt tussen de Nederlandse universiteit waar ze onderwijs heeft genoten en Harvard waar ze enkele masterclasses heeft gevolgd. De laatste houdt de band vast en voorziet haar regelmatig van updates, bijvoorbeeld hun visie op de actualiteit. Daarna was ik aanwezig bij een Nederlandse casus, een mooie presentatie vanuit een alumnivereniging (Hou’ en Trouw, HvA). Sebastiaan Rustenburg deed ons onder andere verslag van de ondankbare taak om aan het eind van een diploma-uitreiking, wanneer iedereen klaar staat voor het feest, nog snel iets te zeggen over het lidmaatschap van de vereniging. Herkenbaar en misschien wel typerend voor de positionering van alumni als ‘randverschijnsel’ van onze reguliere opleidingen. Prikkelend was ook de bijdrage van Miles Stevenson (Sheffield University) die ons meenam naar de wereld van fondsenwerving bij alumni. In enkele jaren heeft hij de omvang van donaties en legaten bij zijn universiteit doen groeien van vrijwel nul tot jaarlijks vele miljoenen. Dat past niet in Nederland, denk je dan. Maar Stevenson vindt dat niet overtuigend. Hij zet zijn stelling kracht bij door te laten zien wat alumni als belangrijkste reden noemen om niet te doneren: dat het ze nooit gevraagd is... . Geri Bonhof gaf een wat ‘Rijnlandser’ perspectief op alumnibeleid: het hoort bij de taak van de moderne kennisinstelling. Daar voel ik me zeker bij thuis. Maar Stevenson is daar kort over. Als alumnibeleid geld blijft kosten zal het management op termijn besluiten de activiteiten te stoppen. Ook wel een sterk punt. Onze cultuur mag nog zo Rijnlands zijn, dit is toch een tijd van snijden.
1
Stevenson geeft aan dat je hoe dan ook glashelder moet kunnen maken wat je jaarlijks aan alumni-activiteiten en – inkomsten gerealiseerd hebt. Het opzetten van alumniactiviteiten wordt echter door veel instellingen ervaren als sleuren, zodat ook vanuit dit perspectief het beeld van een dood paard opdoemt. Willen onze alumni eigenlijk wel? Het onderzoek Naar de vraag wat alumni willen heb ik in het voorjaar onderzoek gedaan, bij een faculteit van de universiteit Utrecht. Hoewel de uitkomsten van het onderzoek niet zondermeer overdraagbaar zijn naar andere soorten opleidingen, zijn de begrippen die daarbij een rol spelen tamelijk universeel. Ik bespreek daarom een viertal voor het onderzoek relevante begrippen en aan de hand daarvan enkele resultaten. Netwerken Netwerken is een werkwoord geworden. Een woord dat niet alleen gebruikt wordt door baantjes- of klantenjagers, maar dat verwijst naar een reguliere activiteit voor professionals. Het netwerk biedt hen toegang tot ideeën, oplossingen, kennis en natuurlijk ook tot loopbaankansen. Daarnaast zijn er de sociale contacten, met familie, vrienden en kennissen. De contacten in beide netwerken worden gefaciliteerd door sociale media, maar wel tamelijk strikt gescheiden: het professionele netwerk binnen vooral LinkedIn, familie en vrienden binnen bijvoorbeeld Facebook.
“Mijn schoonmoeder heeft pas een (LinkedIn) account aangemaakt, ik heb haar uitgelegd dat dat eigenlijk niet voor haar bestemd is. Het mag wel, maar dat is niet zoals het gebruikt wordt, en ik heb haar ook niet toegevoegd”
Waar in de sociale omgeving de gezelligheid overheerst, kijken de deelnemers in een professioneel netwerk vooral naar het nut. De betekenis van een netwerk wordt daar bepaald door de waarde die het heeft of kan hebben in de professionele context. Hoewel iedereen wel inziet dat die waarde er kan zijn, ziet niet iedereen die waarde ook ontstaan. Naast een zeer actieve groep netwerkers, die enthousiast zijn over de mogelijkheden en de opbrengst, zijn er vooral veel ‘volgers’. Ze kijken mee en haken af als er niets van hun gading langskomt. Het fundament voor zo’n netwerk –als iedereen iets brengt valt er voor iedereen wel wat te halen- komt daardoor vaak niet tot stand. Veel LinkedIn-groepen leiden dan ook een kwijnend bestaan. Ook in het real-life netwerken zijn de verschillen groot. Ook hier is ieder zich bewust van het potentieel, maar leidt dat niet altijd tot actieve en doelgerichte participatie. Maar de echte netwerker combineert als vanzelf de virtuele en real-life netwerken. Versterkt de eigen professionaliteit door collegiale uitwisseling en zit dicht op de loopbaankansen.
“En als je zo kijkt: ik heb maar weinig gesolliciteerd in mijn carrière. Dus ook voor de stappen die ik heb gemaakt geldt de 80-20 verhouding: 20% heb ik gezet via sollicitatie, maar 80% vanuit netwerkcontacten”
Sociaal Kapitaal De waarde van zo’n netwerk wordt het ‘sociaal kapitaal’ genoemd. Dat verwijst naar de ‘opneembare bronnen’ in het netwerk. Wie op velen een beroep kan doen, heeft dus een omvangrijk sociaal kapitaal. Bourdieu heeft over dit begrip uitgebreid geschreven. Hij brengt het sociaal kapitaal in relatie met twee andere vormen van kapitaal: het economisch kapitaal en het cultureel kapitaal. Het economisch kapitaal heeft uiteraard met geld te maken, dat staat bijvoorbeeld in verband met de loopbaan. Het cultureel kapitaal is bij Bourdieu enerzijds verbonden met iemands afkomst, maar ook aan de opleiding die iemand genoten heeft. Interessant zijn dan de ‘trade-offs’, de mogelijkheid om bijvoorbeeld het cultureel kapitaal van een opleiding te ‘verzilveren’ in een economisch kapitaal. Het sociaal kapitaal biedt eveneens loopbaankansen en dus ook mogelijkheden tot ‘verzilvering’.
Mijn onderzoeksvraag was of rond een opleiding een sociaal kapitaal ontstaat dat door de (oud)cursisten als waardevol wordt gezien. Het sociale weefsel Hoe typeren we het soort contacten dat we hebben in zo’n netwerk, deels via sociale media? Er wordt nogal eens geringschattend over gesproken. Onze koningin heeft daaraan bijgedragen door haar zorg uit te spreken over contacten via sociale media die ‘werkelijke’ contacten zouden vervangen. Dat was een overtrokken beeld: al jaren voor haar toespraak bleek uit onderzoek dat de contacten via sociale media vooral een aanvulling zijn, er was geen afname van de ‘werkelijke’ contacten. Toch voelen we aan dat zulke contacten anders zijn dan die met bijvoorbeeld familie en vrienden. Duyvendak & Hurenkamp benoemen dat mooi als ‘lichte gemeenschappen’ (communities-light) waarin de banden ‘weak ties’ zijn. Lichtere verbanden dus. Maar voldoende sterk om van ‘opneembare bronnen’ te spreken. En de opneembaarheid blijkt duurzaam: de alumni geven aan na de opleiding klaar te staan voor oud-groepsgenoten, ook als ze daar al langer geen contact meer mee hebben De life-cycle Bezien vanuit de student is een opleiding deel van een levensloop. Er is iets daarvoor -bijvoorbeeld een voorafgaande opleiding- en er is iets daarna -bijvoorbeeld de (start van) een loopbaan. De overgangen kunnen markant zijn, toch is elke fase vooral een schakel in een langere ketting. Bezien vanuit de opleidingsinstelling is dat anders. Vóór de opleiding is de potentiële student een ‘prospect’ die geworven moet worden. Daarin wordt flink geïnvesteerd, waarbij het contact vaak wordt onderhouden vanuit een afdeling Communicatie & Marketing. Eenmaal binnen krijgt de actuele student een ander soort aandacht. Er worden geen gadgets meer uitgedeeld, er moet gestudeerd worden. Hier zijn het de docenten die hun aandacht geven aan de studenten, vaak in ruime mate. Dat schept een band. Zodra de oud-student de opleiding heeft verlaten (hopelijk met diploma) is het echter ineens voorbij met al die aandacht. Voor de instelling lijkt de alumnus geen relevante entiteit meer. Als de alumni daarna nog iets vernemen is dat meestal vanuit een alumnibureau of alumnivereniging. Het blijkt dan buitengewoon lastig om ze te vinden en te interesseren voor iets als een borrel. Het lijkt alsof we ze over een drempel moeten sleuren … die we zelf gecreëerd hebben. Geld is er meestal niet of nauwelijks voor alumniactiviteiten. Dat staat in schril contrast met de flinke marketingbudgetten die de instellingen spenderen. Maatschappelijk gezien is dat dubieus. Het is immers macro gezien volstrekt irrelevant naar welke onderwijsinstelling studenten gaan. Maar het is wel relevant om een duurzame bijdrage aan de professionaliteit van alumni te leveren. Het gebrek aan belangstelling voor alumni is ook merkwaardig omdat alumni in zeker opzicht weer potentiële studenten zijn,
2
van postinitieel onderwijs. Dit maakt de levensloop van de student vanuit het perspectief van de opleider tot een cylus. In hoeverre dat aansluit bij de wensen van de alumni komt in het volgende ter sprake. Wat verwachten de alumni Uit het onderzoek blijkt dat de alumni belangstelling hebben voor twee rollen van hun opleiding. De eerste rol heeft betrekking op de inhoudelijke ontwikkeling. Hoewel ze net een opleiding hebben afgerond zijn de alumni zich er van bewust dat scholing nodig blijft om up-to-date te blijven. Ze zijn niet 1 direct op zoek naar een grootschalige opleiding , maar wel naar korte, inhoudelijk sterke seminars die aansluiten bij actuele vraagstukken in hun branche. Hoewel er daarvoor vaak wel een commercieel aanbod is, zouden ze het juist op prijs stellen als het nieuwe wordt geplaatst in de context van de vakinhoud die ze van hun opleiding hebben meegekregen. Ze zien dus een rol als duurzame kennispartner voor hun opleider. Die rol wordt helaas door maar weinig reguliere opleiders ingevuld. Nederland heeft een slechte reputatie in het LevenLang Leren, zie bijvoorbeeld de OECD-rapporten waarin we traditioneel op dit punt binnen Europa zeer laag genoteerd staan. En dat ondanks 25 jaar pogingen vanuit de overheid om die situatie te verbeteren. Het onderwerp staat vaak wel prominent in de meerjarenplannen van de instellingen. Maar intussen zien we deeltijdopleidingen sluiten en zien we nauwelijks de updates waar alumni om vragen. Dat is vooral jammer omdat de instellingen alles in huis hebben om die rol wel te nemen. Met alle kennis in huis en een doelgroep die graag wil moet er toch iets mogelijk zijn?! Een ander aspect van die rol als duurzame kennispartner is dat alumni soms contact willen hebben met hun voormalig docenten. Bijvoorbeeld als er problemen in het werk van de alumnus opduiken zijn waar zo’n docent een goed verhaal over had. Het kan bijzonder vruchtbaar zijn als die docent dat verhaal ook eens in die werkomgeving houdt of daarover adviseert. Voor docenten is dat een eervolle uitnodiging en een leerzaam contact met het beroepenveld. Een win-win situatie, lijkt me.
1
Dat zou bij bijvoorbeeld hbo-bachelor-alumni anders kunnen zijn, een deel daarvan zal wellicht direct naar een master willen doorstromen.
3
De tweede rol die alumni voor hun opleider zien heeft te maken met het eerder besproken Sociaal Kapitaal. In de groepen rond de opleidingen wordt dit kapitaal zeker opgebouwd. Maar het zijn toch ‘weak ties’. Om die verbanden meer duurzaamheid te geven is enige activiteit nodig in de fase na de opleiding. Het blijkt voor de groepen niet gemakkelijk om dat geheel zelf te verzorgen. Daar kan de opleider zeker een bijdrage leveren. Die kan zowel in sociale media als in real-life enige ondersteuning bieden in de structuur en het functioneren van het netwerk. Deze rol noem ik de netwerk facilitator. De alumni herkennen de waarde van zo’n netwerk en vinden die rol daarom van groot belang. Het wordt zeker gewaardeerd als een opleider deze rol goed oppakt. Men kent de voorbeelden van opleidingen die daarom bekend staan, zoals Nyenrode. Het belang van die rol bevat ook een waarschuwing. Wat is in deze tijd nog de waarde van een opleiding die geen waardevol netwerk weet te bieden? De respondenten benoemden dat als teleurstellend, en mogelijk als reden om zo’n opleiding niet aan anderen aan te raden. Met deze twee rollen kan de opleider een mooie combinaties maken, bijvoorbeeld van inhoudelijk sterke ‘updates’ en daaraan gekoppelde netwerkevents. Ze brengen een continuïteit in de life-cycle. In elke fase is er een nauw contact, met wisselende inhoud.
Vier goede redenen De alumni willen dus wel degelijk contact met hun opleiding en met hun mede-alumni. Waarom ondernemen opleidingen dan zo weinig pogingen en zijn die soms weinig succesvol? Ten eerste, denk ik, omdat ze zich niet wezenlijk verdiept hebben in de vraag van alumni. Daardoor kan men kiezen voor ‘ongewenste’ activiteiten of concluderen dat de vraag er niet is. Maar ik denk ook dat veel instellingen niet goed voor ogen hebben wat hun eigen belang is. Dat is wel nodig, als motor voor activiteit en continuïteit. In het congres passeerden tenminste vier goede redenen. Ten eerste de reden die Geri Bonhof gaf: het is een vanzelfsprekende taak voor de hedendaagse kennisinstelling. Dat positioneert alumni-activiteiten als maatschappelijke opdracht. Dat lijkt me terecht. Het is in alle opzichten wenselijk dat onderwijsinstellingen meer postinitieel onderwijs aanbieden, in welke vorm dan ook. Dat hoeft zeker geen liefdadigheid te zijn, de alumni hebben doorgaans werk en het mag dus wat kosten. Het faciliteren van het netwerk is maatschappelijk evenzeer relevant. Het versterkt de professionaliteit en het sociaal en mogelijk het economisch kapitaal van de alumni. Het levert misschien niet direct geld op, hoewel dat indirect zeker mogelijk is. Maar het voelt vooral als on-maatschappelijk om het tijdens de opleiding opgebouwde sociaal kapitaal zomaar te laten vervliegen. De tweede reden sluit aan bij de specifieke context van alumni. Contact met alumni betekent contact met het beroepenveld. En wel met een groep die precies het verband tussen de
opleiding en het beroepenveld weet te leggen. Dat is van grote waarde. Niet alleen omdat de accreditatie er om vraagt, maar omdat het een dynamiek in de opleiding kan brengen. Het is een rijke bron van ervaring met actuele thema’s, realistische cases, stageplaatsen en van feedback op het curriculum. Alumni zijn daar graag toe bereid, vinden het juist jammer dat ze zo weinig gevraagd worden. Dit ligt dus voor het grijpen! De derde reden is de vraag naar post-initieel onderwijs. Dat ligt in het hart van de doelstelling van een onderwijsinstelling. Het biedt ook uitstekende kansen voor een commercieel aanbod, van korte seminars tot post-hbo, post-academisch onderwijs en postinitiële masteropleidingen. Daarbij zijn tevreden alumni goede ambassadeurs voor de opleiding. Wie de alumni structureel tot ambassadeur maakt voor initieel en postinitieel onderwijs verzekert zich van een duurzame instroom.
Er gebeurt dus van alles, maar er is nog heel veel te doen. Een goede, integrale visie helpt daarbij, om initiatieven geen incidenten te laten zijn. Een congres als het NAC levert daar een bijdrage aan. Belangrijk is daarom dat de organisator Hans Hoornstra namens Formedia- aankondigde dat het wordt voortgezet in een breder kader, onder de vlag van de internationale CASE-organisatie als CASE-Lowlands (gepland op 11 en 12 mei 2012). Aan de slag! Met enkele interessante perspectieven, relevante begrippen, twee rollen en vier goede redenen hoop ik dat u motivatie, inspiratie en gereedschap hebt gekregen om vruchtbaar aan de slag te gaan met uw alumni. Ik nodig u uit om meer onderzoek te (laten) doen, om beter te begrijpen waar de band met alumni te vinden is. Ik wens u strong ties!
Als vierde reden noem ik de fundraising. Zeker, dat klinkt ‘onHollands’, maar Stevenson was toch behoorlijk overtuigend. Met het oog op het Rijnlandse ‘geven en nemen’ lijkt me dat wie ‘werk maakt’ van z’n alumni en ze goed faciliteert een goede kans maakt op substantiële inkomsten uit deze bron. De stand van zaken Tijdens het NAC2011 werd de ‘Nationale Alumni Prijs’ uitgereikt. De beschrijving van de kandidaten in het juryrapport geeft een beeld van stappen vooruit, maar zeker nog niet van een ‘organisch’ perspectief op alumni, als onlosmakelijk deel van het netwerk van de opleiding. De prijs werd gewonnen door de faculteit REBO van de Universiteit Utrecht, waar alumni gastdocent zijn bij de arbeidsmarktoriëntatie van studenten. Dat is een goede keuze, een gedeeltelijke invulling van de boven genoemde ‘tweede reden’. Wel is te hopen dat de faculteit het daar niet bij laat.
4
Martin Wiersma EXPHO – Expertisecentrum Hoger Onderwijs Onderzoekt, informeert, publiceert en adviseert over de actuele thema’s in het hoger onderwijs Meer informatie vindt u op: www.expho.nl U kunt contact opnemen via:
[email protected] Informatie over het NAC2011: http://formedia.nl/presentaties