Hoorcollege ‘Google en Wikipedia maken ons slim’ De stelling We nemen samen de stelling ‘Google en Wikipedia maken ons slim’ onder de loep. We gaan in de komende veertig minuten een pad naar hopelijk meer inzicht bewandelen, met zo nu en dan een zijpad en de voor de hand liggende uitkomst dat jullie zelf hierover moeten nadenken. Dat gezegd hebbende: met mijn verhaal zal ik jullie uiteraard op slinkse wijze proberen te indoctrineren van mijn eigen gelijk. En dat gelijk zal ik staven door gebruik te maken van vooral The Shallows van Nicholas Carr, Marshall McLuhan en Everything Bad is Good for You van Steven Johnson. De volledige tekst van dit hoorcollege komt online, maar ik wil je vragen de belangrijkste zaken op te schrijven, want dat is de helft van het werk. Dan over de stelling. De slimmeriken hadden natuurlijk al door dat je moeilijk tegen deze stelling kunt zijn wanneer het gaat om de snelle verwerving van kennis. Als ik wil weten hoe ik bananen het beste kan bewaren, kan ik snel en efficiënt slimmer worden door het Internet. Maar hoe zit het met kennis die meer tijd nodig heeft om te beklijven, bezinken, zich in je vast te zetten? Laat ik daarom de stelling voor vandaag tweaken: ‘het intensiever wordende gebruik van snelle en genetwerkte informatiedragers als Google en Wikipedia ten koste van een langzame informatiedrager zoals het papieren boek maakt slimmer.’ Mens en techniek We moeten hier even een stap opzij zetten en van een filosofisch afstandje naar de stelling kijken. Net zoals de andere stellingen gaat ook deze over de relatie mens en techniek. Denk ook maar aan de T van Technologie in DESTEP. Techniek grijpt op verschillende manieren in ons leven. Als verzorger van dit hoorcollege ben ik daar een levend voorbeeld van. Ik sta in een zaal die op zichzelf een techniek en een medium is; ik versterk mijn eigen zintuigen want ik draag een bril zodat ik mijn verhaal überhaupt kan lezen, ik versterk mijn stem met een microfoon en ik help jullie zintuigen door illustraties, woorden en afbeeldingen te projecteren op een scherm. Zonder techniek, zonder dat deze evaring gemedieerd was, zou het allemaal niet zoveel voorstellen. Wikipedia en Google zijn ook technieken natuurlijk. Het zijn technieken die onze mentale krachten verbeteren of uitbreiden. Wikipedia heeft zijn wortels in de fysieke encyclopedie, maar er zijn meerdere technologieën waarmee we onze mentale krachten ondersteunen. Voorbeelden zijn: de landkaart, het horloge, het boek, de typemachine, de krant. Door een landkaart krijg ik overzicht over een landschap, door een
horloge overzicht over de tijd. Het internet ontsluit een groot deel van de wereld voor mij. Het helpt, kortom, mijn verstand om iets van de wereld te begrijpen. Everything Bad is Good for You We hebben tegenwoordig veel middelen tot onze beschikking om iets van de wereld te begrijpen. Doet het ons ook goed dat we al die middelen tot onze beschikking hebben? Kijk eens mee naar deze columnist van New York Times: ‘I had thought that the magic of the information age was that it allowed us to know more but then I realized the magic of the information age is that it allows us to know less. It provides us with external cognitive servants – silicon memory systems, collaborative online filters, consumer preference algorithms and networked knowledge. We can burden these servants and liberate ourselves [cursivering HK].’ (Uit Carr 2011: 180-181) We zijn de Goden van ons eigen informatiewalhallah en hoeven niets meer te weten, maar kunnen alles opzoeken. Dan moeten we natuurlijk wel handig genoeg zijn om dingen op te zoeken. Bij de verplichte literatuur van deze week horen twee stukken uit Everything Bad is Good for You van de Amerikaan Steven Johnson (2005). Met deze provocatieve titel neemt hij het op voor de uitingen van de populaire cultuur: televisieseries, films en games. Johnson betoogt dat we dankzij deze media-uitingen slimmer zijn geworden en onderbouwt dat met IQ-scores. Met zijn betoog wil Johnson een weerwoord geven aan zeurpieten die menen dat onze cultuur infantiliseert, kindser wordt, of te gronde gaat: ‘Think of it as a kind of positive brainwashing: the popular media steadily, but almost imperceptibly, making our minds sharper [mijn cursivering, HK], as we soak in entertainment usually dismissed as so much lowbrow fluff.’ (Johnson 2006: xi) Elders zegt hij dat een aflevering van The Soprano’s, een amerikaanse televisieserie over een maffia-baas, zo complex in structuur is dat mijn denkvermogen flink aan de bak moet. Ik word er slimmer van. Cognitief behendiger. Als ik met Johnson naar Wikipedia kijk dan zien ik een complex weefsel van feiten en kennis dat mij als gebruiker mentaal voortdurend uitdaagt. Hallelujah kortom.
Things are in the saddle Er lijkt dus geen vuiltje aan de lucht, zou je denken. Niet zolang je ervan uit gaat dat snelheid en behendigheid de enige deugden zijn én als je ervan uitgaat dat wij als gebruikers onze technologieën altijd volledig beheersen. Een amerikaanse denker Ralph Waldo Emerson zei ooit: ‘Things are in the saddle /And ride mankind’. Deze uitspraak wordt vaak uitgelegd als: techniek heeft de neiging de controle van ons over te nemen. Canadese denker Marshall McLuhan wees erop dat mens en techniek nauw met elkaar verbonden zijn. McLuhan publiceerde in 1964 een boek met de titel Understanding Media. McLuhan zegt daarin dat technologie, en dan met name die technologie die onze mentale vermogens sterkt, drastisch ingrijpt in hoe wij de wereld begrijpen. Voorbeeld. De klok en het polshorloge hebben een verregaande invloed gehad op hoe wij tijd ervaren. Voordat we tijd opdeelden in brokken uren, minuten en secondes, leefden we met de seizoenen en met de opkomst en ondergang van de zon. Op het moment dat je een klok hebt, houd je op met werken als het vijf uur is en niet op het moment dat je honger krijgt of als het donker. Kijk maar eens hoe veel zaken in jullie levens georganiseerd zijn. Veel dingen hebben een vaste begin- en eindtijd. McLuhan zei dat we door gebruik te maken van technologie vervreemd raken van een stuk van de werkelijkheid omdat technologie ingrijpt in onze kijk op diezelfde werkelijkheid. Op het moment dat ik een horloge draag, raak ik het vermogen kwijt om de dag en de seizoenen aan te voelen, als ik in een auto stap ga ik sneller van a naar b maar raak ik vervreemd van de tactiliteit (de tastbaarheid) van het stuk weg tussen a en b (ik voel de weersomstandigheden niet meer en ik ruik en voel de natuur niet) en als ik het internet zie als een vervanging van mijn geheugen dan verander mogelijk de kwaliteit of aard van mijn geheugen. McLuhan heeft het bestaan van het grafische Net niet meegemaakt, maar hij zou ons gewezen hebben op het feit dat we (a) de werkelijkheid zouden toetsen aan de kenmerken van het Internet. Dus: als ik een boek zie, denk ik als Internetgebruiker ‘waar is de searchknop’ en (b) zou hij zich afgevraagd hebben wat er met mijn hersenen gebeurt op het moment dat ik voortdurend online ben en gebruik maak van middelen als Google en Wikipedia. Wat doet die techniek met mij? Raak ik niet vervreemd of ‘alienated’ van iets wat me waardevol is? Van mijn geheugen bijvoorbeeld.
Into the wild Ik wil een zijpad inslaan met een film uit 2007 van Sean Penn. Ik vind dat overigens recent. Ik ga ervan uit dat deze film ook een boodschap heeft voor 2013. Het is het waar gebeurde verhaal van een jonge man, Christopher McCandless. Hij is een beetje ouder dan de meesten van jullie. Het verhaal speelt in de jaren negentig. McCandless is een veelbelovend student. Een intelligent jongeman. Hoge cijfers. Op het moment dat hij afstudeert, ligt de wereld voor hem open zou je kunnen zeggen. Toch besluit hij anders. Hij vertrekt vanuit zijn huis, verbrandt zijn geld, verknipt zijn credit card en steekt zijn duim in de lucht om door Amerika te liften. Zijn eindbestemming is Alaska. Into the Wild. Wat bijzonder is aan zijn onderneming is dat hij besluit om zonder al te veel technologie Alaska in te trekken. Hij neemt geen kaart mee. Het is voor de smartphone, maar die zou hij al zeker hebben thuisgelaten. McCandless wil van de kaart verdwijnen. Hij wil voelen hoe het is als zijn hoofd niet voorgevormd is door de lijnen van een landkaart. Wat is mijn oorspronkelijke richtingsgevoel, vraagt hij zich af. Als mens. Hij wil zien wie hij is zonder techniek. Of hij iemand is. Het enige wat hij meeneemt zijn zijn favoriete boeken, waaronder Thoreau, een geweer, een mes en kleren. Ik vind de opgave die McCandless zichzelf stelt de moeite van de beschouwing waard. We moeten hem serieus nemen omdat hij onderzoekt wat er met hem gebeurt als je iets wat je extern gemaakt had – we vertrouwen ons richtingsgevoel toe aan kaarten en tegenwoordig aan GPS systemen – weer verinnerlijkt. De prijs die hij betaalt, is hoog. McCandless overlijdt in de wildernis en dat komt doordat hij geen kaart mee wil nemen. Maar hij krijgt ook iets terug. Hij ervaart hoe het is om in the wild te zijn. Laten we kijken hoe hij zijn droom verwoordt. Laten we van Alaska terugkeren naar de genetwerkte wereld en de eerder genoemde uitspraak van de New York Times columnist memoreren: ‘I had thought that the magic of the information age was that it allowed us to know more but then I realized the magic of the information age is that it allows us to know less. It provides us with external cognitive servants – silicon memory systems, collaborative online filters, consumer preference algorithms and networked knowledge. We can burden these servants and liberate ourselves [cursivering HK].’
The Shallows Wat gebeurt er met ons brein ons verstand als we ons geheugen extern maken? Als we besluiten om minder te weten. Om daar iets over te zeggen wil ik gebruik maken van Nicholas Carrs The Shallows uit 2010. The Shallows is een kritische studie over de technologie Internet. Carr is niet zoals McCandless iemand die zich heeft teruggetrokken uit de wereld. Carr heeft een blog, een facebookpagina, e-mail, hij tweet. Laat ik zijn manier van denken parafraseren. Carr legt uit dat zij die denken dat je je geheugen kunt externaliseren – je hebt het in je pocket als je een smartphone hebt je hoeft het maar op te zoeken – in feite denken dat het geheugen vergelijkbaar is met een computer. Er zit een processor in ons hoofd die ons helpt ontbrekende stukjes kennis makkelijk op te zoeken met behulp van een zoekmachine (Google) die werkt met logaritmes en formules. Carr zegt dat dit een valse voorstelling van zaken is. Zo geeft hij ons inzicht in de werking van Google. Google geeft ons weliswaar gratis informatie – en wie zouden we zijn zonder Google –, maar het wil daar ook iets voor terug. En dat is ons zoekgedrag. Google heeft er belang bij dat we vaak doorklikken hoe meer informatie Google over ons verzamelt hoe beter het in staat is ons op maat gemaakte reclame aan te bieden. Heel het ontwerp is er op gericht dat we veel klikken. Het ontwerp is erop gericht dat we afgeleid zijn. Distracted. Dan legt Carr uit dat ons geheugen bestaat uit een kortetermijn of werkgeheugen en een langetermijngeheugen. Dat lange termijn geheugen als een associatief en organisch web van connecties. Je geheugen werkt niet als een finder venster, maar het is een web zoals een mindmap waar je dingen op een associatieve manier uit uitdiept als je ze nodig hebt. Als je iets voor langere termijn wil onthouden moet je dat als ware in het geheugen etsen door handig gebruiken van beelden en associaties. Wie hier meer over wil weten leze Het geheugenpaleis van Jonathan Safran Foer. Het geheugen is organisch. Het verandert. Hij vertelt dat door het Internet ons werkgeheugen voortdurend overbelast is. Op het moment dat we voortdurend van de ene hyperlink naar de andere springen, kan er niets beklijven kan er niets doorgesluisd worden naar het langetermijngeheugen. Onze kortetermijngeheugen kan maar 7 objecten tegelijkertijd voor korte tijd bevatten. En op het moment dat we multitasken, zijn we als jongleurs met informatie. We worden handig, maar ook shallow. Oppervlakkig. Vandaar dat hij het Net ook aanduidt als een technology of forgetfulness. Voor degenen die deze stelling onder hoede nemen: je leest de introductie en hoofdstuk 7 waarin Carr dieper ingaat op dit jongleren met informatie. Hij heeft het over ‘The Juggler’s brain’, het brein van de jongleur.
Carr pleit er ten eerste voor het kortetermijngeheugen meer tijd te geven door langzaam te leren, door bijvoorbeeld lineair te lezen. Van kaft tot kaft. Hij vergelijkt het kortetermijngeheugen met een bad dat je het beste langzaam vult, zodat de aansluiting met het langetermijngeheugen verbetert. Dat is belangrijk want het brein is plastisch en sterk beïnvloedbaar. Overigens wordt in Everything Bad is Good for You overigens ook gezegd dat het langzame lezen onvervangbare kwaliteiten heeft: ‘Reading Portrait of a Lady […] you experience another person thinking and sensing with a clarity that can be almost uncanny. But that cognitive immersion requires a physical immersion for the effect to work: you have to commit to the book, spend long periods of time devoted to it.’ (Johnson 2006: 187) Ik ben mijn geheugen Waarom is de vorming van een langetermijngeheugen zo belangrijk? Het is toch handig als je niet van alles hoeft te onthouden? Zie de New York Times columnist. Ik kom bij de kern van het betoog van Carr en ook bij de kern van mijn eigen betoog. Carr maakt zich bezorgd dat als we ons geheugen uitbesteden en ophouden met het aanmaken van langetermijnherinneringen we iets verliezen waar we de impact niet helemaal van overzien. Denk hier ook aan McLuhan die eigenlijk ook al zei: you win some you lose some. Het geheugen is iets organisch. Het aanmaken van herinneringen is meer dan een functioneel proces. Carr beweert, en ik ben bereid daar in mee te gaan, dat het vormen van ons geheugen essentieel is voor wie we zijn als mensen. De kennis die ik heb over mezelf maar ook over de buitenwereld – ik herinner mij de naam regisseur van Into the Wild, de muziek, de plot en het hoofdkarakter en dat zegt iets over mij – is voor mij belangrijk en bepaalt wie ik ben. Er is bovendien een relatie tussen creativiteit en het geheugen. Het bedenken van iets werkelijk nieuws is gebaat bij connecties tussen dat wat al je weet. Bij de oude Grieken was het geheugen de moeder van de muzen.
Slot In The Shallows wordt een student aangehaald. Een digital native: ‘I am unable to focus on anything in a deep or detailed manner. The only thing my mind can do, is plug back into that distracted frenzied blitz of online information.’ (Carr 2011: 226) Vorig jaar kreeg ik het volgende antwoord op mijn twitteroproep ‘een maand zonder internet’ van een tweedejaarsstudent. Ook het microgegeven dat jonge kinderen op yoga en meditatieles zitten wegens informatieoverload lijkt me een niet te negeren teken. En neem het recent verfilmde verhaal over een jonge man die de ruwe wildernis van Alaska zonder landkaart. Die film lees ik als symbool voor het ongemak dat er onder ons gebruikers soms heerst over de rol van technologie in ons leven. Ik kan me niet goed voorstellen hoe het is om zonder Google en Wikpedia te leven. Deze technologieën spelen een centrale rol in mijn leven. Maar waarom dan toch vind ik mezelf soms mediterend op een kussen en heb ik net als Daan Dagevos soms het gevoel dat ik tot iets gedwongen word. Dat ik iets kwijtraak. Dat zal toch niet alleen aan mijn wat opstandige natuur liggen. Ja. Ik weet alles over bananen en het schoonmaken van mijn toilet, maar ik geloof niet dat dat de zaken zijn die het leven uiteindelijk de moeite waard maken. Ik dank jullie voor je aandacht.
Voor dit hoorcollege maakte ik voornamelijk gebruik van: Carr, Nicholas. The shallows; What the Internet Is Doing to Our Brains. New York London: W.W. Norton & Company, 2011. Print. [Eerste druk 2010] Johnson, Johnson. Everything Bad is Good for You. London: Penguin Books, 2006. Print. [Eerste druk 2005] Penn, Sean. Into the Wild. Paramount Vantage: 2007. Film. Harold Konickx maart 2013