Hogeschool Rotterdam Opleidingen: Bedrijfskundige informatica (BI), voltijd en deeltijd Grafimediatechnologie (GMT), voltijd Hogere informatica (INF), voltijd en deeltijd Technische informatica (TI), voltijd Visitatiedata: 28 en 29 oktober 2004
©NQA (Netherlands Quality Agency)
2
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Kengetallen 1.7 Schematisch overzicht oordelen 1.8 Totaaloordeel
5 7 7 9 10 11 12 16 17
Deel B:
Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
19 21 25 39 42 45 49
Deel C:
Doelstellingen van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Bijlagen Bijlage 1 Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Bijlage 2 Deskundigheden panelleden Bijlage 3 Bezoekprogramma
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
53 55 57 65
3
4
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
5
6
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Deel A: Onderwerpen
1.1
Voorwoord
In dit rapport doet het panel dat in opdracht van NQA de opleidingen Bedrijfskundige informatica, Grafimediatechnologie, (Hogere) Informatica en Technische Informatica van de Hogeschool Rotterdam heeft gevisiteerd, verslag van zijn werkwijze, bevindingen en conclusies. Het onderzoek vond plaats in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is feitelijk gestart in juli 2004, het moment waarop de opleiding haar zelfevaluatierapport bij de NQA aanleverde. Een visitatiebezoek vond plaats op 28 en 29 oktober 2004 en werd uitgevoerd door een panel dat bestond uit de volgende personen: De heer dr. L.L.M. Frederix (voorzitter); De heer ing. H.C. Prooy (domeinpanellid Informatica); De heer ing. R.J.H. Tolido (domeinpanellid Technische Informatica); De heer ir. D.P.M. Govers (domeinpanellid Bedrijfskundige Informatica); De heer drs. J.J.P. Teunen (domeinpanellid Grafimediatechnologie); De heer S. ter Burg (studentpanellid); Mevrouw ir. M. Dekker-Joziasse (NQA-auditor); De heer W.A.J. van Uden (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (12 mei 2003). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken en de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • deel B: een detailrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan hier uit van de vierpuntsschaal zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Dit detailrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De vier gevisiteerde opleidingen vormen samen het RIVIO (Rotterdams Instituut voor Informatica Opleidingen). Het RIVIO heeft een omvang van circa 57 fte en een studentenpopulatie van circa 1500 studenten. De jaarlijkse instroom bedraagt circa 400 studenten. De student/docent ratio is 26:1. Het hogeschoolbeleid is gericht op de aansluiting op de regio en kent de peilers: kennis-, praktijk- en studentgestuurd onderwijs. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
7
De opleiding BI-deeltijd bestaat al ruim 17 jaar. De BI-voltijd is gestart in 1982. De BI kent de differentiaties Beheer en Innovatie. Daarnaast kunnen studenten zich richten op een specifieke ‘Rotterdamse’ bedrijfstak: Logistiek/transport, Bank- en verzekeringswezen, MKB, Gezondheidszorg en Publieke diensten. In 2002 telde de opleiding BI 279 studenten voltijd en duaal en 79 deeltijdstudenten. Het onderwijs werd verzorgd door 14 docenten met een aanstellingsomvang van 10,3 fte. Dit levert een student:docentratio van 27,1. In 2003 telde de opleiding een instroom van 86 studenten. GMT is een unieke opleiding in Nederland. GMT leidt hbo’ers op met kennis van toepassingen en management van de ICT in de Grafimediasector. Deze sector omvat, naast de traditionele grafische bedrijven, ondernemingen uit de uitgeverij, reclame en nieuwe mediaproducenten. De opleiding sluit aan bij de vraag naar hbo-geschoolden op het gebied van informatieoverdracht en de bijbehorende technologie. De opleiding is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de grafische sector en wordt vormgegeven samen met het Grafisch Lyceum Rotterdam (GLR, vmbo- en mbo-opleidingen). De opleiding is in 1998 van start gegaan en in 2001 officieel erkend als zelfstandige opleiding GMT. Tussen 1998 en 2001 was het formeel nog afstudeerrichting van de informaticaopleiding. GMT telt drie differentiaties: Specialist Grafimediasystemen, Informatiemanager en Designer Grafimediaproducten. De opleiding telde in 2002 circa 300 studenten en werd verzorgd door 16 docenten met een aanstellingsomvang van 11,1 fte. Dit levert een student:docent-ratio van 27:1. In 2003 telde de opleiding een instroom van 157 studenten. De opleiding INF is in 2002 voortgekomen uit de toenmalige opleiding HIO (Hogere informatica). De opleiding kent vier differentiaties: Bioinformatica, Software Engineering, Telematica en Webtechnologie. In 2002 telde de opleiding 793 studenten. Het onderwijs werd verzorgd door 41 docenten met een gezamenlijke aanstellingsomvang van 29,3 fte. Dit levert een student:docentratio van 27,1. De INF-deeltijd is gestart in 2003-2004 en heeft nog geen afgestudeerden. Daarom is deze niet in alle aspecten meegenomen in de beoordeling: bijvoorbeeld rendementen en behaald kwalificaties. In 2003 telde de INF-opleiding in totaal een instroom van 184 studenten. De opleiding TI is in 2003 afgesplitst van de toenmalige opleiding HIO (Hogere informatica) en heeft daarmee nog geen afgestudeerden. De eerste twee studiejaren vertonen veel overeenkomst met de opleiding INF. De opleiding kent vooralsnog twee differentiaties: Embedded systems en Telematica. De opleiding telde in 2003 een instroom van 37 studenten. Bij alle vier de opleidingen is de duale variant in afbouw en daarom niet betrokken in deze visitatie. Studenten kunnen dan binnen de voltijdvariant een duale studieroute volgen op individuele basis, waarbij een contract tussen student, RIVIO en bedrijf wordt afgesloten. De duale route is sterk gebaseerd op de elementen uit de voltijdroute en wordt gezien als ‘onderwijs op maat’.
8
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Voor de vier opleidingen wordt op veel gebieden gezamenlijk beleid gevoerd. Vandaar dat is gekozen voor het schrijven van een gezamenlijk zelfevaluatierapport, met op relevante aspecten aandacht voor de afzonderlijke opleidingen en hun varianten. Dit beoordelingsrapport sluit aan bij die opzet. De opleidingen bevinden zich in een overgangsfase van oude naar nieuwe curricula volgens het ROM (Rotterdams Onderwijsmodel). Invoering van de vernieuwde curricula vindt RIVIObreed plaats in twee jaar tijd. Voor de voltijdopleidingen is in september 2004 gestart met de leerjaren 1 en 3 en voor de deeltijdopleidingen met de jaren 1 en 2. 1.3
Werkwijze
De visitatie van de RIVIO-opleidingen door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het beoordelingsprotocol van NQA en die hieronder wordt beschreven. Dit houdt tevens in dat het panel heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport plus de bijlagen een duidelijke basis bood voor het visitatiebezoek en dat de visitatie plaats vond op basis van het voor het RIVIO geldende domeinspecifieke referentiekader (zie facet 1.2). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke visitatiebezoek en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de screening) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Nadat het zelfevaluatierapport met de bijlagen in orde was bevonden (juli 2004), zijn de panelleden zich inhoudelijk gaan voorbereiden op het bezoek (september/oktober 2004). Zij lazen het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten, die doorgegeven werden aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het visitatiebezoek concreet voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundige in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het detailrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het visitatiebezoek NQA heeft een Bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het visitatiebezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleidingen (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement per opleiding en voor de opleidingen gezamenlijk met het instituutsmanagement en met een vertegenwoordiging van het college
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
9
van bestuur. Verder is er per opleiding gesproken met docenten en studenten. Met afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers zijn er gezamenlijke gesprekken gevoerd voor de vier opleidingen. Aan het begin en tijdens het bezoek is er ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel zogenaamde ‘schakelmomenten’ ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden schriftelijk beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren De NQA-auditor heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een conceptrapportage opgesteld en die voorgelegd aan de panelleden. Het panel heeft vervolgens het definitieve concept vastgesteld (november/december 2004). Het definitieve conceptrapport is eind december 2004 aan de opleiding voorgelegd ter correctie van feitelijke onjuistheden. Naar aanleiding daarvan zijn er enkele wijzigingen aangebracht. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in januari 2004. Het visitatie- of beoordelingsrapport is uiteindelijk in februari ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als er sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het detailrapport. Daar waar een argumentatie/beoordeling voor de deeltijd afwijkt van de voltijd, is dit expliciet vermeld. Indien niet vermeld, gelden voor de deeltijdopleiding dezelfde argumentatie/oordelen als voor de voltijdopleiding, aangezien de deeltijdopleiding inhoudelijk voornamelijk zijn gebaseerd op dezelfde module-inhouden als de voltijdopleiding. Volgorde en onderwijsmethodieken kunnen daarbij verschillen. Wat betreft de benchmarking wordt een vergelijk gemaakt met andere soortgelijke opleidingen in Nederland, behalve voor de in Nederland unieke GMT-opleiding. Voor de landelijke vergelijking maakt het panel gebruik van de centraal geregistreerde gegevens van
10
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
het CRIHO, aangezien deze een vergelijkbaarheid mogelijk maken. Dit in tegenstelling tot opleidingseigen kengetallen met verschillen in definitie en registratie. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding Het facet ‘Niveau bachelor’ is voor alle opleidingen met een ‘voldoende’ beoordeeld. De facetten ‘Domeinspecifieke eisen’ en ‘Oriëntatie hbo-bachelor’ zijn met oordelen ‘goed’ beoordeeld. De oordelen op het onderwerp zijn voor de vier opleidingen derhalve positief. De opleidingen hanteren de landelijk overeengekomen HBO-I-competenties, zoals vastgelegd in het landelijke opleidingsprofiel Beroeps- en opleidingsprofiel HBO-I (2000) en de landelijke bouwstenen voor competenties van het HBO-I-platform (versie 2004). In diverse beleidsdocumenten van het RIVIO en in de OnderwijsWerkplannen per opleiding worden deze uitgangspunten helder uitgewerkt en vertaald naar de ‘Rotterdamse setting’. De competenties sluiten aan bij de generieke hbo-kernkwalificaties van de commissie Franssen, en worden gekoppeld aan de internationale Dublin-descriptoren. 1.5.2 Programma Aan vijf van de acht facetten die tot dit onderwerp behoren, is bij de opleidingen het oordeel ‘goed’ toegekend. De facetten ‘Samenhang in het opleidingsprogramma’, ‘Studielast’ en ‘Beoordeling en toetsing’ krijgen de oordelen ‘voldoende’. De oordelen op het onderwerp zijn voor de vier opleidingen derhalve positief. Uit de documentatie en gesprekken blijkt dat de doelstellingen helder worden doorvertaald naar en verwerkt in het onderwijs. De opleidingen en het RIVIO zijn druk doende de ROMopzet in alle relevante aspecten van de onderwijspraktijk te integreren. De relatie tussen het onderwijs en de beroepspraktijk wordt daar duidelijk mee versterkt. Het panel oordeelt positief over de inhoud en opzet van de onderwijsprogramma’s. Studenten leren wat ze moeten leren. Positief is het dat men niet alleen de onderwijsprogramma’s hervormt, maar ook omringende zaken als voorlichting, aansluiting instroom, studiebegeleiding en toetsing in het geheel meeneemt. Aangezien de omvorming nog niet geheel is voltooid en een aantal opleidingsrichtingen nog maar een kort bestaan kennen, dient een aantal aspecten nog verder te worden doorvertaald in de onderwijsprogramma’s. Dit is mede de reden dat het panel op een aantal vlakken tot het oordeel ‘voldoende’ komt. 1.5.3 Inzet van personeel De facetten ‘Eisen hbo’ en ‘Kwaliteit van het personeel’ krijgen bij alle opleidingen het oordeel ‘goed’. Het facet ‘Kwantiteit van het personeel’ scoort ‘voldoendes’. De oordelen op dit onderwerp zijn voor de vier opleidingen derhalve positief. In het personeelsbeleid van het RIVIO wordt er duidelijk aandacht gegeven aan de hbo-eisen en (vak-)inhoudelijke kwaliteiten van de docententeams. Gerichte ondersteuning en scholingsmogelijkheden worden geboden. Hierbij werkt men gericht aan de versterking van de relatie met de beroepspraktijk. De hervorming van de opleidingsprogramma’s brengt de nodige werkdruk voor docenten, welke voor een groot deel wordt opgevangen door het enthousiasme van docenten. Dit heeft mede geleid tot het oordeel ‘voldoende’.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
11
1.5.4 Voorzieningen Het facet ‘Materiële voorzieningen’ wordt met ‘excellent’ beoordeeld voor het gehele RIVIO en het facet ‘Studiebegeleiding’ krijgt de oordelen ‘voldoende’. De oordelen op het onderwerp zijn voor de vier opleidingen derhalve positief. Het RIVIO heeft duidelijk geïnvesteerd in de fysieke faciliteiten en daarmee een prettige leeren werkomgeving gecreëerd. De studieloopbaanbegeleiding (SLB) is, mede door de invoering van het ROM, aangescherpt en meer competentiegericht opgezet. Het panel vindt de opzet van de SLB goed, maar heeft dit ten tijde van de visitatie in de uitvoering nog niet in zijn geheel aangetroffen. 1.5.5 Interne kwaliteitszorg De facetten ‘Evaluatie resultaten’ en ‘Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld ‘ zijn met een ‘voldoende’ beoordeeld. Het facet ‘Maatregelen tot verbetering’ krijgt het oordeel ‘goed’. De oordelen op dit onderwerp zijn voor de vier opleidingen daarom eveneens positief. Op hogeschool- en instituutsniveau zijn er heldere kaders voor kwaliteitszorg die consequent worden gehanteerd. Op opleidingsniveau krijgt dit met name vorm in het primaire onderwijsproces. Evaluatie van het onderwijs leidt tot verbeteracties. Er is sprake van een cyclische en ook pragmatische aanpak. De diverse geledingen worden daarbij duidelijk betrokken. 1.5.6 Resultaten Op beide facetten krijgen de opleidingen een ‘voldoende’. De oordelen op dit onderwerp zijn voor de vier opleidingen daarom ook positief. De opleiding hanteert streefnormen en meet de studieresultaten daar aan af. Analyse van gegevens leidt tot verbeteractiviteiten. Vanuit afgestudeerden en het werkveld wordt een positief beeld gepresenteerd over de kwalificaties van afgestudeerden en de aansluiting op het werkveld. Ook het panel is, na bestudering van afstudeermateriaal, tevreden over het bereikte niveau en de kwalificaties van studenten. 1.6
Kengetallen
Voor de RIVIO opleidingen geldt dat alleen voor BI een redelijke vergelijking van kengetallen met landelijke gemiddelden of met andere soortgelijke opleidingen mogelijk is. De opleidingen GMT en TI zijn van zo’n recente startdatum, dat er nog onvoldoende afgestudeerden zijn voor een goede vergelijking. Daarom is de meest relevante informatie die over de uitval na 1 jaar en na 3 jaar. Voor de opleiding INF geldt dat de cijfers niet goed landelijk vergelijkbaar zijn, omdat er bij sommige instellingen wel is overgegaan tot een opsplitsing van de vroegere HIO-opleiding en bij andere instellingen weer niet. Hogeschool Rotterdam is wel overgegaan tot een splitsing, maar staat in de HBO-raad kengetallen nog bij de HIO vermeld. Dit maakt een vergelijking onbetrouwbaar. Waar mogelijk wordt in onderstaande tabellen een vergelijking gemaakt met landelijke gemiddelde cijfers van de CRIHO-registratie (bron: website HBO-raad).
12
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Tabel 1a: Gegevens Bedrijfskundige Informatica-voltijd Rotterdam versus landelijk gemiddelde voltijd (LG) (instroomcohort eerste keer hogeschool).
Percentage diploma behaald na 5 jaar Gemiddelde studieduur van gediplomeerden uitstroomcohort jaar x (in maanden) Percentage uitval na 1 jaar Gemiddelde studieduur studiestakers in maanden van het uitstroomcohort in jaar x (in maanden)
Opl. LG Opl. LG
1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 36,5 44,1 40,4 35,0 36,1 48,3 44,0 46,4 45,1 44,0 52,6 52,0 51,5 55,5 53,3 53.8 47,5 46,4 47,6 48,5 49,9
Opl. Land. gem. Opl. Land. gem.
33,6 31,7
51,4 35,0
40,2 41,7
40,9 34,6
34,2 32,5
22
14,0 17,3
19,3 17,7
18,4 16,7
17,5 17,7
24,0 20,7
21,6
Bronnen: zelfevaluatierapport RIVIO 2004, Hogeschool Rotterdam en website HBO-raad.
Uit deze gegevens blijkt dat de BI-voltijd iets minder gunstig scoort dan de landelijke gemiddelden. Het percentage afstudeerders ligt gemiddeld 7% lager dan het landelijke gemiddelde. Afstudeerders en uitvallers verblijven een kwart tot een half jaar langer op de school dan het landelijk gemiddelde. Het percentage uitval ligt vaak iets hoger dan het landelijk gemiddelde, met een aantal uitschieters naar boven. In het zelfevaluatierapport vergelijkt de opleiding zichzelf met een aantal andere grotere, ‘stedelijke’ hogescholen en uit die vergelijking blijkt dat de opleiding BI gemiddeld scoort ten aanzien van het rendement na 5 jaar. Tabel 1b: Gegevens Bedrijfskundige Informatica deeltijd versus landelijk deeltijd (instroomcohort eerste keer hogeschool).
Percentage diploma behaald na 5 jaar Gemiddelde studieduur van gediplomeerden uitstroomcohort jaar x (in maanden) Percentage uitval na 1 jaar Gemiddelde studieduur studiestakers in maanden van het uitstroomcohort in jaar x (in maanden)
Opl. Land. gem. Opl. Land. gem.
1994 1995 1996 1997 1998 1999 50,0 11,1 41,7 21,7 33,3 28,0 30,2 32,8 25,6 27,9
Opl. Land. gem. Opl. Land. gem.
2000
2001
2002
2003
46,7 47,1
44,4 46,4
52,0 39,7
59,1 42,6
58,4 45,2
53,8
42,4 39,7
46 50,4
39 48,3
34 58,4
32 33,0
29
15,4 18,6
20,8 17,3
17,7 19,0
18,6 17,1
18,7 23,5
19,2
Bronnen: zelfevaluatierapport RIVIO 2004, Hogeschool Rotterdam en website HBO-raad.
Uit de gegevens blijkt dat de BI-deeltijd wisselend scoort ten opzichte van de landelijke rendementsgegevens na 5 jaar studietijd. De gemiddelde studieduur van afgestudeerden loopt op en studenten doen langer over hun studie vergeleken met het landelijk gemiddelde. Het percentage uitval na 1 jaar schommelt, evenals het landelijk gemiddeld. Studiestakers verlaten gemiddeld na 1,5 jaar de opleiding.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
13
Tabel 2: Grafimediatechnologie voltijd, hogeschool Rotterdam (instroomcohort eerste keer hogeschool). 2001 Percentage uitval na 1 jaar
2002
2003
Opl.
34,0
36
CRIHO
34,7
39,7
27
Bronnen: zelfevaluatierapport RIVIO 2004, Hogeschool Rotterdam en website HBO-raad.
Het percentage uitval na 1 jaar ligt voor de GMT-opleiding in 2001 gunstig, indien vergeleken wordt met de andere informaticaopleidingen. Tabel 3a: Informatica voltijd, bron zelfevaluatierapport RIVIO 2004. 1994 Percentage diploma behaald na 5 jaar Gemiddelde studieduur van gediplomeerden uitstroomcohort jaar x (in jaar) Percentage uitval na 1 jaar Gemiddelde studieduur studiestakers in maanden van het uitstroomcohort in jaar x (in maanden)
1995
1996
Opl.
1997 1998 47
1999
2000
2001
2002
2003
Opl.
4,0
4,6
4,4
4,4
4,3
3,8
3,9
Opl.
30
48
33
44
26
*
*
Opl.
2,0
1,7
1,3
1,3
1,3
1,6
*
* Niet te bepalen door conversie van HIO naar INF
Uit de gegevens blijkt de gemiddelde studieduur van afgestudeerden en van uitvallers daalt en daarmee zich gunstig ontwikkeld. Het percentage uitval na 1 jaar schommelt. In het zelfevaluatierapport vergelijkt de opleiding haar slagingspercentage na 5 jaar met andere hogeschool uit stedelijke gebieden en daarin liggen de slagingspercentages van Rotterdam INF vaak gunstiger. Tabel 3b: Informatica deeltijd, bron zelfevaluatierapport RIVIO 2004.* 1994 Percentage diploma behaald na 5 jaar Gemiddelde studieduur van gediplomeerden uitstroomcohort jaar x (in jaar) Percentage uitval na 1 jaar Gemiddelde studieduur studiestakers in maanden van het uitstroomcohort in jaar x (in maanden)
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
Opl. Opl.
Opl. Opl.
* Nog geen gegevens beschikbaar. Opleiding gestart in september 2003.
14
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Tabel 4: Technische Informatica voltijd, hogeschool Rotterdam (instroomcohort eerste keer hogeschool) Bron: RIVIO-administratie; er zijn nog geen gegevens in de HBO-raad kengetallen database opgenomen. 2001 Percentage uitval na 1 jaar
Opl.
2002
2003 47*
CRIHO Bronnen: zelfevaluatierapport RIVIO 2004 en website HBO-raad. *25% van de uitval is geswitched naar andere RIVIO-opleidingen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
15
1.7
Schematisch overzicht oordelen
Totaaloverzicht oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet
vt Onderwerp 1 Doelstellingen 1.1 V 1.2 G 1.3 G Totaaloordeel Positief Onderwerp 2 Programma 2.1 G 2.2 G 2.3 V 2.4 V 2.5 G 2.6 G 2.7 G 2.8 V Totaaloordeel Positief Onderwerp 3 Personeel 3.1 G 3.2 V 3.3 G Totaaloordeel Positief Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 E 4.2 V Totaaloordeel Positief Onderwerp 5 Kwaliteitszorg 5.1 V 5.2 G 5.3 V Totaaloordeel Positief Onderwerp 6 Resultaten 6.1 V 6.2 G Totaaloordeel Positief
16
GMT
BI dt
TI
INF vt
dt
V G G Positief
V G G Positief
V V G G G G Positief Positief
V G G Positief
G G V V G G G V Positief
G G V V G G G V Positief
G G G G V V V V G G G G G G V V Positief Positief
G G V V G G G V Positief
G V G Positief
G V G Positief
G G V V G G Positief Positief
G V G Positief
E V
E V
Positief
Positief
E E V V Positief Positief
E V Positief
V G V Positief
V G V Positief
V V G G V V Positief Positief
V G V Positief
V G
V V
Positief
Positief
V V G G Positief Positief
V N.V.T. Positief
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
1.8
Totaaloordeel
Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan in paragraaf 1.5 waaruit blijkt dat de opleidingen op alle zes de onderwerpen positief scoren, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleidingen POSITIEF is.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
17
18
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
DEEL B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
19
20
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
DEEL B:
Onderwerp 1
Facet 1.1
Facetten
DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
Niveau bachelor
BI GMT INF TI
voldoende voldoende voldoende voldoende
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. De oordelen ‘voldoende’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: INF, TI en BI: • Sinds 2000 werkten de opleidingen met de landelijke afspraken van het HBO-I platform1 zoals vastgelegd in het Beroeps- en opleidingsprofiel HBO-I (augustus 2000). Daarnaast hanteerde men voor de specifieke opleidingen enkele eigen competenties. • Per september 2004 zijn de curricula gebaseerd op de landelijke vastgestelde bouwstenen voor competenties zoals vastgesteld door het HBO-I platform (versie 2004) ten aanzien van de Bachelor of ICT2. Het betreft acht bouwstenen voor algemene ICTcompetenties en vijf bouwstenen voor de specifieke beroepscompetenties van de afzonderlijke opleidingen. • De acht algemene ICT-bouwstenen zijn een vertaling van de tien hbo-kernkwalificaties, die op hun beurt de Europese bachelor (Dublin) descriptoren omvatten. Dit is in een bijlage van het Eindrapport werkgroep Bachelor of ICT, HBO-I (juni 2004) verantwoord. In de verschillende opleidingswerkplannen (OWP) wordt hieraan gerefereerd. • De vijf bouwstenen voor beroepsspecifieke competenties zijn een vertaling van de lifecycle van informatiesystemen: analyseren, adviseren, ontwerpen, realiseren en exploiteren en onderhouden. • De bouwstenen zijn richtinggevend voor de opleidingen en ze zijn verder uitgewerkt in de OWP’s die het panel van het RIVIO en van de afzonderlijke opleidingen heeft aangetroffen. De contexten waarin een afgestudeerde de afzonderlijke competenties beheerst, bepalen uiteindelijk de individuele competentieprofielen van studenten. • In het OWP van het RIVIO worden de beroepsspecifieke competenties verder uitgewerkt tot competentieprofielen met niveauomschrijvingen uit Frameworks3. De Bachelor of ICT wordt geacht alle beroepscompetenties te behalen op niveau 3: Zelfstandige toepassing van competenties in meer complexe situaties. Bij INF wordt tot einde schooljaar
1
HBO-I platform is het landelijk samenwerkingsverband van HBO-Informaticaopleidingen. Eindrapport werkgroep Bachelor of ICT, HBO-I, juni 2004 3 veel gebruikte competentieomschrijving in het beroepsdomein van ICT’ers. 2
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
21
2003/2004 gebruik gemaakt van de Frameworkscompetenties voor de sturing van de differentiatierichtingen. • Het RIVIO vertaalt de specifieke beroepscompetenties naar onderscheiden opleidingsprofielen. De daarin genoemde opleidingskwalificaties zijn gebaseerd op de landelijke bouwstenen voor competenties en op de uitgangspunten van het ROM. • De deeltijdvarianten van INF en van BI richten zich op dezelfde competentiesets als de voltijdopleidingen. • Dat de opleidingen blijven werken aan de opleidingscompetenties blijkt uit het feit dat bij INF en TI eind december 2004 nog beroepsspecifieke competenties voor de differentiaties worden toegevoegd. GMT: • De competenties voor GMT zijn ontwikkeld in overleg met het werkveld en het GOC4. • GMT volgt de (acht) landelijke algemene ICT-competenties van het HBO-I platform, waarmee men de Dublin-descriptoren afdekt. • De beroepscompetenties voor de Grafimediatechnoloog zijn in 2002 vertaald in drie differentiaties. De vakinhoudelijke competenties zijn gerangschikt naar vier hoofdgebieden: bedrijfsprocessen, software engineering, beheer en exploitatie en design. In een overzicht wordt verantwoord hoe deze de vijf algemene bouwstenen voor beroepscompetenties van het HBO-I platform dekken. • In de differentiatie kan de student kiezen voor verbreding door middel van aanvullende sets competenties of voor verdieping door het behalen van een extra hoog niveau bij bepaalde competenties. De niveauaanduidingen zijn ontleend aan Frameworks.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
BI GMT INF TI
goed goed goed goed
Criteria: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). De oordelen zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Praktijkgerichtheid en samenwerking met bedrijven en instellingen in de Rotterdamse regio zijn centrale punten in het hogeschoolbeleid. De hogeschool wil de praktijk naar binnen halen en een kennisinstituut vormen voor de regio. Speerpunt is: Rotterdam als ICT-stad.
4
Grafisch opleidingscentrum, landelijk orgaan voor de Grafische Branche; thans kenniscentrum GOC genaamd.
22
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
• Een van de activiteiten om dat te bereiken is de toetsing van de beroepsprofielen aan de ontwikkelingen in bedrijven en instellingen in de Rotterdamse regio. Vergelijkbaar worden de opzet en de inhoud van de curricula (OWP’s) ter toetsing voorgelegd aan de BVC. • In gesprekken met vertegenwoordigers uit het werkveld concludeert het panel dat de beroepsprofielen en de curricula in het algemeen aansluiten bij de wensen en eisen vanuit de praktijk en dat de opleidingen hier actief mee omgaan. • Ten aanzien van internationale eisen vermeldt het zelfevaluatierapport dat de opleidingen voldoen aan en werken volgens de eisen van internationale raamwerken zoals: - Professional Standards, curricula, syllabi On Computing Education and Training5; - Criteria van de Europese Commissie6. TI en INF: • Voor de recent gestarte opleiding TI is in de startfase direct overleg gevoerd met het bedrijfsleven over competenties en inhoud van het curriculum. Tevens is men gestart met relatiemanagement vanuit het RIVIO waarbij men systematisch contacten onderhoudt met diverse instanties (onderwijs en bedrijfsleven) teneinde competenties en curricula te borgen. Daarnaast worden via het relatiemanagement contacten gelegd voor het verkrijgen van actuele en specifieke stageplaatsen, projectopdrachten en onderwijscases. Voor INF en TI is een top tien van bedrijven opgesteld voornamelijk uit de Rotterdamse regio. BI: • Bij BI is, met invoering van het ROM, de relatie met de praktijk vergroot. De student kan als specialisatie kiezen voor een van de vijf sectoren die passen bij Rotterdam en de regio: logistiek/transport, bank/verzekeringen, MKB, gezondheidszorg en publieke diensten. Stage en afstuderen kan zoveel mogelijk in de regio plaatsvinden, aangezien er een redelijk constante bedrijvenstroom is. Op deze wijze vindt continue afstemming met het afnemende veld plaats. GMT: • De opleiding GMT sluit sinds haar start in 2001/2002 aan bij de vraag vanuit het de grafimediasector naar hbo-opgeleiden. Deze behoefte werd mede onderbouwd door onderzoek terzake verricht door het GOC. De eindkwalificaties van de opleiding GMT zijn gebaseerd op het in samenspraak met het relevante beroepenveld opgestelde beroepsen opleidingsprofiel. • Vastgesteld kan worden dat sinds de start van de opleiding in september 2001 de bedrijfsprocessen in de branche aan sterke verandering onderhevig zijn. Er is thans sprake van een ontwikkeling in de richting van mediatechnologie en een verminderde gerichtheid op de oorspronkelijke grafische sector. Hierdoor loopt de werkgelegenheid in de traditionele grafische bedrijven terug en vinden minder afgestudeerden in die sector een baan. De opleiding GMT erkent en herkent deze ontwikkeling en speelt daar met de
5
Bachelors of Science, EC-Socrates-Erasmus programma, 2003. Bachelors of Science in Computer Science, Computer Engineering, Software Engineering, Information Systems, European Commission, 2003.
6
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
23
aanpassing van het curriculum op in (bijvoorbeeld door aandacht voor websiteontwikkeling en het realiseren van CD-ROM/DVD producties. Ook de jongste samenstelling van de BVC weerspiegelt dit denken. Vertegenwoordigers van uitgeverijen, multimediabedrijven en grafimediabedrijven die voorop lopen in de ontwikkeling van nieuwe mediatechnologie maken deel uit van de commissie, zoals de voorzitter van het ‘Landelijk Media Overleg’ en de voormalig vice-voorzitter van de KVGO. In het Landelijk Media Overleg komen de branches samen die zich met nieuwe media(technologie) bezig houden en voor de KVGO geldt dat het zich als brancheorganisatie, onder andere middels het GOC, inzet voor innovatie en de ontwikkeling van de bedrijfsprocessen binnen de sector. • De opleiding GMT is een jonge opleiding. In de korte tijd van haar bestaan hebben docenten van de opleiding zich op internationale congressen (bijvoorbeeld te Berkeley, Lugano en Wenen) met regelmaat georiënteerd op de situatie buiten Nederland.Thans worden mogelijkheden voor een meer structurele samenwerking onderzocht. Het eerste overleg hierover heeft plaats gevonden. • Het panel is van mening dat de opleiding GMT de verantwoordelijkheid heeft om de markt- en beroepsveranderingen duidelijk te blijven volgen. Vanwege haar unieke positie in Nederland moet door de opleiding worden geïnvesteerd in meer structurele contacten met vergelijkbare opleidingen in het buitenland.
Facet 1.3
Oriëntatie hbo-bachelor
BI GMT INF TI
goed goed goed goed
Criteria: De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hboopleiding vereist is of dienstig is. De oordelen zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Uit de argumentatie in facetten 1.1 en 1.2 blijkt dat de competenties waartoe de opleidingen opleiden in samenwerking met de beroepenvelden zijn opgesteld (HBO-I platform en de Grafimediabranche). • In de algemene competenties en in de beroepsspecifieke competenties wordt gewerkt met niveauaanduidingen (1 t/m 4, Frameworks). De bachelor of ICT dient alle beroepscompetenties op niveau 3 (expertniveau) te behalen. Vanuit differentiaties is het mogelijk op specifieke competenties niveau 4 (excellent niveau) te behalen. • In het zelfevaluatierapport is verduidelijkt hoe het hbo-niveau (de Dublin-descriptoren) zijn uitgewerkt in de thema’s en activiteiten binnen het kennis en praktijkgestuurde onderwijs. 24
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
In de OWP’s zijn deze lijnen terug te vinden. Hierbij gaat aandacht uit naar aantoonbare kennis, aansluiting op actuele ontwikkelingen, beroepspraktijkgerichte vraagstukken en opdrachten, methodische en oplossingsgerichte aanpak, samenwerking, beroepshouding, communicatie- en adviesvaardigheden, informatieanalyse, transfer naar nieuwe context en studieloopbaanbegeleiding. • De kenmerken van ICT-sector (projecten in wisselende omgevingen) passen goed bij hbo-competenties (integratie, samenwerken, transfer, projectmatig, oplossingsgericht en methodisch werken, bijdragen aan beroepsontwikkeling). • Uit de OWP’s blijkt dat er specifiek veel aandacht wordt gegeven aan de beroepsoverstijgende vaardigheden en competenties (de acht algemene competenties). Deze zijn vertaald naar een ABV-lijn7 die in alle jaren en projecten herkenbaar is opgenomen.
Onderwerp 2
Facet 2.1
PROGRAMMA
Eisen hbo
BI GMT INF TI
goed goed goed goed
Criteria: Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. De oordelen ‘goed’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Uit bestudering van de OWP’s en het studiemateriaal van de opleidingen constateert het panel dat de centrale thema’s van modulen en projecten zijn gebaseerd op actuele beschrijvingen van relevante beroepssituaties. In elk semester staat een project centraal dat is gebaseerd op een beroepssituatie. Dit past bij de opzet van het ROM om de praktijkgerichtheid te vergroten en meer praktijksituaties in het onderwijs in te brengen. De sterke aandacht voor de praktijk wordt bevestigd in gesprekken met studenten, afgestudeerden, docenten en werkveldvertegenwoordigers. • Studenten worden gedurende de hele studie in aanraking gebracht met de beroepspraktijk door middel van beroepsoriëntatie en aan de praktijk ontleende 7
Algemene Beroepsvaardigheden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
25
•
•
•
•
•
•
•
•
26
onderwijscasussen, projectopdrachten, onderzoeksopdrachten, leerwerkbedrijven, stageen afstudeeropdrachten. Meer dan de helft van de studieduur van de curricula is op deze wijze ingevuld. De stages (half jaar) zijn voor de reguliere instroom geplaatst in de eerste helft van het derde studiejaar. Het afstuderen (half jaar) is voor de reguliere instroom geplaatst in de tweede helft van het vierde jaar. De actualiteit van de curricula wordt jaarlijks getoetst door de curriculumcommissie. Ook de beroepenveldcommissie levert jaarlijks, tijdens meerdere bijeenkomsten, duidelijke inbreng door het leveren van feedback op de actualiteit en beroepspraktijkgerichtheid van de onderwijsprogramma’s. Contacten met het werkveld (via docenten, stage, afstuderen, leerwerkbedrijven (Lynx van GMT en IT4S van BI, Asimo van TI), gastcolleges, projectopdrachten etc.) leveren geregelde input voor actualisering van het onderwijs. Een aantal projecten is geadopteerd door bedrijven uit de regio. De bedrijven denken mee bij opzet en onderhoud van de projecten, dit om de praktijkrelevantie te waarborgen. In de OWP’s, de modulewijzers en in de boekenlijsten zijn duidelijke verwijzingen naar actuele vakliteratuur opgenomen. Bij praktijkgerichte opdrachten wordt verwezen naar voorgeschreven en aanbevolen recente (wetenschappelijke) literatuur. De boekenlijst wordt jaarlijks geactualiseerd door modulebeheerder en/of curriculumcommissie. Ook de studiedictaten zijn geactualiseerd voor het begin van het studiejaar. In de kennisgestuurde leerlijn van alle curricula wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de Algemene Beroepsvaardigheden (ABV-notities Competentiegericht werken in projecten en De ABV-lijn in de RIVIO-curricula). Het toepassen van kennis en inzicht op dit gebied wordt enerzijds aan de orde gesteld in afzonderlijke (flankerende) modulen en anderzijds komt dit terug in de inhoud en beoordeling van de projecten, zowel wat betreft het ‘product’ als het ‘proces’. Competenties op het gebied van samenwerken, communiceren, beroepshouding en adviseren (zie de notitie De ABV-lijn in de RIVIOcurricula) komen hierbij aan de orde. Daarnaast wordt in de kennislijnen aandacht gegeven aan specifieke beroepsgerichte kennis per opleiding, welke ondersteunend zijn voor de projecten in de praktijkgerichte leerlijn. Onderzoeksvaardigheden komen aan de orde in met name de projecten, modulen Onderzoek, stages en afstudeeropdrachten. Bij de beoordeling van deze onderdelen wordt hier aandacht aan besteed. In de projecten wordt aandacht besteed aan het analyseren van probleemstellingen en aan de valide onderbouwing vanuit literatuur en onderzoeksresultaten. Uit gesprekken met studenten blijkt dat zij tevreden zijn over de aansluiting van het projectonderwijs op situaties in de beroepspraktijk. Met name het projectmatig leren werken, past goed bij de werkelijke werksettings in de informaticaberoepspraktijk. Dit beeld wordt bevestigd in een studententevredenheidsonderzoek waar studenten in het algemeen positief oordelen over het lesmateriaal, het inhoudelijk niveau van de opleiding en de mate van voorbereiding op de arbeidsmarkt. Het instellen van relatiemanagers per opleiding draagt bij aan de contacten met het werkveld en verdere afstemming van het onderwijs op actuele ontwikkelingen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
• Via alumni worden signalen over ontwikkelingen in de beroepspraktijk ontvangen en vertaald naar het curriculum. Alumni worden ook ingezet voor gastcolleges. • De opleidingen hebben een abonnement op de kennisbank van Gartner8, waarmee men goed inzicht heeft in actuele ontwikkelingen en literatuur. • Het RIVIO werkt mee aan de ontwikkeling van een kenniskring ICT and Logistics, ten einde de onderzoeksgerichtheid bij studenten en docenten te vergroten en aan te sluiten bij actuele ontwikkelingen. GMT: • Studenten volgen modulen SOTA (State Of The Art) waarin workshops worden georganiseerd handelend over onderwerpen van trendbureaus (Gartner en IDP Gebruikersgroep). Daarin zijn ook gastsprekers en bedrijfsbezoeken opgenomen. • Resultaten van afstudeerwerk en onderzoeksopdrachten worden opgenomen in een GMT-kennisbank die door docenten en studenten is te raadplegen. • De opleiding maakt gebruik van de databank van de IDP Gebruikersgroep (Integrated Demand Publishing Group) welke inzicht geeft in actuele ontwikkelingen en literatuur. INF: • Waarborging van actualiteit vindt plaats via: informatiedagen op het gebied van vakliteratuur georganiseerd in samenwerking met Academic Service en Pearson Education, een abonnement op Gartner en op de Gale Group9, modulen SOTA, alsmede het betrekken van externe gecommitteerden bij afstudeersessies. Deeltijd: • Voor de deeltijdopleidingen BI en INF geldt dat veel docenten en studenten werkzaam zijn in het werkveld en van daaruit direct kennis, ervaring en vraagstukken inbrengen in het onderwijs. • Bij werkopdrachten moet de student een koppeling leggen tussen de theorie over een bepaald ICT-onderwerp en de daadwerkelijke praktijk van de eigen werkomgeving.
8 9
toonaangevende informatiebron op het gebied van ICT ontwikkelingen Gale levert digitaal meer dan 600 tijdschriften.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
27
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
BI GMT INF TI
goed goed goed goed
Criteria: Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. De oordelen ‘goed’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • De opleidingen volgen de landelijke kaders van het HBO-I platform en de kaders van de Hogeschool Rotterdam en het RIVIO. Deze kaders zijn in de OWP’s uitgewerkt naar opleidingskwalificaties en -competenties per opleiding. • In de OWP’s is in competentiematrices de relatie tussen de modulen/projecten en opleidingscompetenties weergegeven. Daaruit blijkt dat de competenties worden gedekt door de modulen en dat duidelijk is aangegeven tot op welk niveau de betreffende competenties moeten worden behaald. Niveau 1 en 2 worden behaald in de eerste twee studiejaren. In het derde en vierde studiejaar werken studenten toe naar niveau 3 voor alle competenties. Vanuit de differentiaties is het vervolgens mogelijk om op bepaalde competenties niveau 4 te bereiken. • In de modulebeschrijvingen in de OWP’s en in de modulewijzers worden de leerdoelen consequent vermeld. Ook wordt aangegeven aan welke competenties ze een bijdrage leveren. Het RIVIO is hiermee gestart in 2001. Door de overgang van oude curricula naar nieuwe ROM-curricula zijn verschillende nummeringen van competenties in gebruik. Uit gesprekken met management en docenten van de opleidingen blijkt dat de opleidingen het geheel helder in kaart hebben gebracht en dit ook kunnen verantwoorden. • Uit eigen bestudering van het studiemateriaal concludeert het panel dat het studiemateriaal goed aansluit op de leerdoelen en zij heeft de indruk dat daarmee de beoogde competenties kunnen worden bereikt. Studenten hebben via projecten, opdrachten, differentiatiekeuze, stage en afstudeeropdracht genoeg mogelijkheden voor een specifieke invulling van hun studieprogramma en aansluiting op de centrale competenties. • Aandacht voor algemene hbo-kwalificaties (de acht algemene competenties van het HBOI platform) is verder uitgewerkt in de ABV-lijn in ieder curriculum. Vaardigheden zoals bijvoorbeeld probleemoplossend vermogen, analyse, communicatie en transfer krijgen binnen ieder project aandacht en worden expliciet in de beoordeling daarvan betrokken. Onderzoeksvaardigheden komen met name in het derde en vierde jaar aan de orde in onderzoeksopdrachten, stage en afstuderen. 28
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
• Conceptuele (beroepsgerichte) kennis komt aan de orde in de kennislijn in de vorm van flankerende modulen die de projecten ondersteunen. • Uit studententevredenheidsonderzoek (2004) blijkt dat studenten in het algemeen positief oordelen (60-90% tevreden) over de aansluiting tussen het onderwijs en de wensen van het werkveld. Alleen bij GMT-voltijd en INF-voltijd voelen studenten zich minder goed (4050% tevreden) voorbereid op de arbeidsmarkt. • Om de kwaliteit van stageplaatsen te garanderen werkt het RIVIO met een ‘zwarte lijst’ van bedrijven waarover men niet tevreden is. Tegelijkertijd wil men de kwaliteit van stageplaatsen verhogen door via relatiemanagement meer contacten met vaste bedrijven op te zetten. BI: • Voor BI geldt dat de traceerbaarheid en de weergave van de opleidingscompetenties consequenter en meer expliciet kan plaatsvinden. INF en TI: • Studenten melden het panel dat de opleidingen veel mogelijkheden bieden tot het vormgeven aan eigen specialisaties. Dit resulteert in persoonlijke invulling van de te bereiken competenties door middel van Persoonlijke Opleidings Plannen (vergelijk het gestelde bij facet 4.2). • De opleidingen beschikken, mede via het relatiemanagement, over genoeg stageplaatsen. Bedrijven kunnen zich via de website van het RIVIO aanmelden als stage/afstudeerbedrijf. Mede daardoor overtreft het aanbod van stageplaatsen het aanbod van studenten. TI: • Voor de opleiding TI geldt dat zij, in opzet van de eerste studiejaren en de plannen voor de laatste studiejaren, de mogelijkheden biedt tot het bereiken van de kwalificaties. Aangezien de opleiding in 2002 is afgesplitst van INF, moet de realisatie van het gehele programma en de bereikte kwalificaties van de afgestudeerden nog blijken. GMT: • Studenten GMT melden dat het soms moeilijk is om geschikte stageplaatsen te vinden passend bij de gekozen differentiaties. Zij wensen daar meer ondersteuning bij.
Facet 2.3
Samenhang in het opleidingsprogramma
BI GMT INF TI
voldoende voldoende voldoende voldoende
Criteria: Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
29
De oordelen ‘voldoende’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • De samenhang van de curricula is een van de speerpunten van het ROM, met in iedere fase een wisselwerking tussen theorie en praktijk, gericht op het verwerven van vaardigheden en concepten, een optimale aansluiting op de beginsituatie en toewerken naar zelfverantwoordelijk leren. • Iedere RIVIO-opleiding is per 2004 opgebouwd langs de lijnen: -vakinhoudelijke lijn (in de afzonderlijke curricula gespecificeerd); -projectenlijn; -ABV-lijn. De projectenlijn is de backbone/rode draad in de eerste twee studiejaren. De vakinhoudelijke en ABV-lijn zijn ondersteunend. In het derde en vierde jaar staan de stage, de differentiatie en het afstuderen centraal; met aanvullend ondersteunend onderwijs. Deze opzet is in de voltijdopleidingen in de jaren 1 en 3 ingevoerd en bij de deeltijdopleidingen in de jaren 1 en 2. • De samenhang tussen de leerlijnen en tussen de curriculumonderdelen is beschreven in diverse documenten: OWP’s en studiegidsen, geven inzicht in de verschillende leerroutes (voltijd, deeltijd, verkorte studieroutes et cetera) en de competentiematrices. Deze matrices worden verder uitgewerkt in de modulewijzers. • In elke onderwijsperiode wordt aandacht besteed aan de inhoud en de onderlinge relaties van de diverse onderdelen van het curriculum. In elke fase van de studie is er sprake van wisselwerking tussen theorie en praktijk. In de kennisgestuurde lijn komen conceptuele kaders en vaardigheden aan de orde die studenten nodig hebben om in het praktijkgestuurde deel van de studie beroepsvraagstukken te kunnen oplossen. In de loop van de studie leert de student steeds meer in en van de praktijk. De student verwerft steeds meer verantwoordelijkheid en zelfstandigheid. • De samenhang van de curricula wordt gewaarborgd door de curriculumcommissie RIVIO, met specifieke ‘kamers’ voor de opleidingen. Basis hiervoor zijn module-evaluaties en studentgesprekken. Jaarcoördinatoren en modulebeheerders bewaken de samenhang tussen modulen en bespreken deze in de docententeams en met de opleidingsmanagers. De opbouw en samenhang van de curricula is ook een terugkerend thema op de agenda van de beroepenveldcommissies. • Uit studententevredenheidsonderzoek (2004) blijkt dat de studenten in het algemeen tevreden zijn over de samenhang tussen vakken (60-90% tevreden). Bij GMT-voltijd en INF-voltijd zijn de scores lager (55-60% tevreden). • In de StudieLoopbaanBegeleiding (SLB) en in de modulen Beroepsoriëntatie wordt de samenhang in de curricula en de relatie met de beroepspraktijk expliciet behandeld, opdat de student snel inzicht krijgt in de studie en de beroepsmogelijkheden. Daarmee kan de student meer vanuit het totaalbeeld redeneren en gericht studiekeuzes maken. • De samenhang tussen opleiding en stagepraktijk wordt bewaakt door de stagecoördinatoren en de examencommissies. Zij beoordelen of stageplaatsen en werkplaatsen van deeltijdstudenten voldoen aan de eisen qua niveau en begeleiding.
30
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
• Uit gesprekken met afgestudeerden, docenten en studenten concludeert het panel dat de samenhang in de RIVIO-opleidingen is verbeterd met de ROM-opzet en het centraal stellen van competenties. Door het projectonderwijs vindt meer integratie plaats en is het onderwijs meer beroepsgericht ingevuld. • Met de invoering van het ROM verwacht het RIVIO dat de samenhang van de curricula verder zal worden versterkt. Aangezien het ROM nog niet volledig is doorgevoerd, zullen evaluaties dit in de toekomst moeten uitwijzen. Dit is een reden waarom het panel komt tot een oordeel voldoende. Zij sluit het oordeel goed voor de toekomst niet uit. BI-deeltijd: • Deeltijdstudenten hebben naast de projecten gedurende elke onderwijsperiode ook hoorcolleges. Dit sluit beter aan bij de werkleersituatie. Wel is ook bij de deeltijd de praktijkgestuurde component vergroot onder andere door gerichte werkopdrachten en een stage-eis van 80 dagen. Vanaf het derde studiejaar moeten studenten werkzaam zijn in het IT beroepsveld. In het verleden konden studenten op basis van de ervaring in het werkveld vrijstelling aanvragen voor de stage. De aanvraag werd door de examencommissie getoetst aan stagenormen (relevantie werkzaamheden en begeleidingsmogelijkheden). Per 2004 maken deeltijdstudenten een stageverslag en reflecteren zij op de getoonde vorderingen ten opzichte van het voorgaande studiejaar. Daarbij beschrijven zij in een portfoliovorm onder andere een indeling van een aantal werkdagen.
Facet 2.4
Studielast
BI GMT INF TI
voldoende voldoende voldoende voldoende
Criteria: Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. De oordelen ‘voldoende’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • In het Strategisch Plan en in de nota Toetsbeleid zijn de RIVIO-criteria voor studeerbaarheid vermeld: evenwichtige spreiding studielast, termijnen voor bekendmaking toetsresultaten, voldoende herkansingsmogelijkheden, vaste docentspreekuren en een roostervrije dag per week voor elke opleiding. • De studiebelasting is in de OWP’s en in de modulewijzers meestal helder weergegeven. Ze bedraagt 240 EC10, met 60 EC per jaar. 10
EC: European Credits, waarbij 1 EC-studiepunt staat voor 28 studiebelastingsuren, de gemiddelde studietijd voor havisten om 1 EC te kunnen halen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
31
• Via module-evaluaties en via (twee)jaarlijkse studententevredenheidsonderzoeken wordt de tevredenheid van studenten over de studielast gemeten. Knelpunten worden binnen de opleidingsteams besproken en geanalyseerd. • Aangezien studenten het minst tevreden waren over de termijnen voor de toetsresultaten is de controle daarop aangescherpt. Het handelt hier met name over de verwerking van de resultaten in de centrale administratie en niet zozeer over nakijktermijnen. • De opleidingen nemen signalen van studenten serieus en gebruiken deze om de samenhang en studielast van de curricula te verbeteren. Een voorbeeld is de plaatsing en volgorde van de diverse wiskundevakken bij INF en het aandeel programmeren in BI. • Opleidingen worden in de regel als ‘niet overdreven zwaar’ beoordeeld door studenten. Gemiddeld is 70% van de RIVIO studenten tevreden over de studielast (studentenonderzoek, 2004). • De opleidingen zijn relatief kleinschalig, overzichtelijk en de interne verhoudingen zijn informeel. De kleinschaligheid en de overzichtelijkheid, alsmede het ontbreken van lange formele lijnen, worden - zo is het panel gebleken - door de studenten zeer gewaardeerd. Zij zijn positief over de kwaliteit van begeleiding en ondersteuning en over de bereikbaarheid van docenten. • Het panel constateert dat er ook aandacht is voor de financiële studielast. Via diverse maatregelen worden de bijkomende studiekosten (verplichte literatuur, readers, printen et cetera) laag gehouden (€ 500 per jaar). Daarom is er ook geen verplichting tot het aanschaffen van een laptop. Wel worden studenten gestimuleerd tot het aanschaffen van een eigen harde schijf. • Het panel heeft in de gesprekken geen melding gekregen over onoverkomelijke problemen met betrekking tot de studievoortgang. Daar waar knelpunten optreden worden deze besproken en waar mogelijk snel aangepakt, bijvoorbeeld door extra ondersteuning bij struikelvakken, meer persoonlijke aandacht in de studieloopbaanbegeleiding, extra ondersteuning bij deficiënties in Nederlandse of Engelse taal of in wiskunde. Ook door aanpassing van de vakinhoud en door verandering in modulevolgordes probeert men het curriculum en de studielastspreiding te verbeteren. • De opleidingen hebben, ondanks de beschikbaarheid van module-evaluaties, weinig zicht op de feitelijke studiebelasting van studenten, zeker bij de deeltijdopleidingen. Om normen voor studiebelasting te kunnen ontwikkelen, gaat men nader onderzoek naar feitelijke studiebelasting opzetten. GMT: • Aangezien GMT studenten in de loop van het studie jaar op onregelmatige momenten van stage terugkomen, wordt het onderwijsprogramma van het derde en vierde jaar twee keer per jaar aangeboden. Dit vermindert eventuele studieachterstanden. • Binnen GMT wordt bekeken wat verdere mogelijkheden zijn tot het meer in eigen tempo kunnen studeren. Door middel van ELO (Elektronische Leer Omgeving) wordt leerstof meer interactief aangeboden. Resultaten hiervan op doorstroom en studieprestaties moeten in 2005 blijken.
32
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
INF: • Men hanteert drie formele studiedrempels: de propedeuse, de start van de stage en de start van het afstuderen ten einde studenten te stimuleren en een stuwmeer van niet behaalde onderdelen te voorkomen. Deeltijd BI: • De BI-deeltijd kent een afwijkende studielastverdeling. Het derde studiejaar heeft 90 EC: 60 EC voor de reguliere studielast voor de avondstudie en 30 EC voor stage tijdens het werk overdag, mits de werkkring aan de stagecriteria voldoet. Het vierde jaar kent daarom 30 EC. Het derde studiejaar is daarmee zwaarder belast. Door de combinatie van de stage met het werk, vinden studenten het echter uitvoerbaar. Het panel heeft hier geen klachten over ontvangen.
Facet 2.5
Instroom
BI GMT INF TI
goed goed goed goed
Criteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. De oordelen ‘goed’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • De opleidingen volgen de kaders voor het instroombeleid zoals vastgelegd in het Positionpaper van de hogeschool en het Strategisch Plan van het RIVIO. • De opleidingen hanteren de wettelijke toelatingseisen: alle studenten met diploma havo, vwo of mbo-niveau 4. Voor TI geldt: havo met doorstroomprofielen N&T en N&G, havo E&M en C&M met wiskunde B1. • Op RIVIO niveau worden veel activiteiten ondernomen om de aansluiting op de kwalificaties van instromende studenten vorm te geven: - naast hogeschool open dagen en informatieavonden op middelbare scholen, organiseert het RIVIO proefstudeerdagen en specifieke voorlichting; - RIVIO-breed biedt men een drietal verkorte leerroutes aan naast de reguliere voltijdroute: 3-jarig voor verwant mbo, 3,5-jarig voor beperkt verwant mbo (niet structureel aangeboden, meer op basis van individuele vrijstellingen) en 3-jarig voor vwo met een jaarlijkse verhoogde studielast van 73 EC (alsmede voor 20 EC vrijstelling op basis van de vwo-vooropleiding). Deze studieroutes zijn ontstaan op basis van onderzoek naar de kwalificaties van vwo- en mbo-studenten en de onderwijsinhouden van vwo en mbo. - geregeld overleg met ROC’s uit de regio over de mbo-routes in onder andere het project Aansluiting mbo-hbo; © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
33
- vrijstellingen worden verleend op basis van intakegesprekken; - men biedt bij de start van de studie diagnostische toetsen aan voor Engels, Wiskunde en Nederlands. Per september 2004 zijn studenten verplicht om bij tekortkomingen een bijspijkercursus te volgen. Per september 2004 krijgt iedere student een intakegesprek. Studenten met buitenlandse vooropleiding moeten deficiënties in het Nederlands verplicht wegwerken via de Helpdesk NT2; - bij onervarenheid met computers wordt studenten aangeraden de modulen Europees Computer Rijbewijs (ECDL) te volgen; - curriculumonderdelen Projectmatig werken en Studieloopbaanbegeleiding krijgen in het eerste jaar meer aandacht om de studenten beter te begeleiden. • Het wel of niet verlenen van vrijstellingen wordt door de examencommissie inhoudelijk beargumenteerd. • Het RIVIO heeft inzicht in de achtergronden van de instromende studenten en gebruikt deze gegevens om de aansluiting te optimaliseren, bijvoorbeeld door in te spelen op de groeiende instroom van mbo’ers en buitenlandse studenten. Studenten met een buitenlands diploma krijgen extra begeleiding aangeboden. Ook worden specifieke aanpassingen gerealiseerd, zoals het verplicht stellen van het onderdeel Programmeren bij de opleidingen INF en TI voor mbo-instromers. • Uit tevredenheidsonderzoek (2004) blijkt dat van de studenten 58% BI-vt, 71% BI-dt, 66% GMT, 65% INF en 60% TI tevreden is over aansluiting op de vooropleiding. Deeltijd INF en BI: • De instroom varieert sterk qua vooropleiding en werkervaring. Daarom worden er met alle studenten intakegesprekken gehouden om te bepalen of vooropleiding of eerder verworven competenties aanleiding geven tot het verlenen van vrijstellingen. GMT: • Studenten van het Grafisch Lyceum Rotterdam (GLR) met de afstudeerrichting IT-media volgen een specifieke 3-jarige route. Het panel constateert dat tot nu toe slechts weinig (10-20) GLR-studenten doorstromen per studiejaar. De instroom neemt wel toe, mede op basis van de groei van de afstudeerrichting IT-Media op het GLR (thans 4 klassen). • Per september worden startende studenten ook facultatief getoetst op kennis van wiskunde en kunnen een bijspijkerprogramma wiskunde volgen. • In de voorlichting wordt het technische karakter van de studie benadrukt om de profilering van de studie helder te maken naar studenten met meer creatieve verwachtingen. INF en BI: • Deze opleidingen kennen geen 3,5-jarige route voor beperkt verwant mbo. Met mbokandidaten van beperkt en niet-verwante mbo-vooropleidingen worden individueel intakegesprekken gevoerd om te bepalen of er vrijstellingen mogelijk zijn of dat er deficiënties moeten worden weggewerkt.
34
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
INF: • Uit instroomonderzoek is gebleken dat niet alle mbo-instromers het gewenste kennisniveau Programmeren en Wiskunde bezitten. Daarop heeft de opleiding de vrijstellingsregeling voor de mbo-instroom aangepast. Dat houdt in dat alle studenten van begin af aan de onderdelen Programmeren moeten volgen en na een diagnostische toets wiskunde eventuele deficiënties moeten wegwerken. Studenten oordelen positief over een overbruggingsmodule/bijspijkertoets wiskunde; • De aansluiting mbo-hbo wordt verbeterd doordat een eindproject mbo aansluit bij een eerste project hbo, doordat het leerwerkbedrijf INF samenwerkt met de leerwerkbedrijven van het mbo en doordat mbo’ers met extra wiskunde vrijstellingen kunnen krijgen. TI: • Eerstejaarsstudenten TI waren niet tevreden over de aansluiting. Ze vonden de studie te wiskundig van aard. De wiskundige geaardheid van TI wordt thans in de voorlichting meer benadrukt. Wel waren studenten tevreden (80%) over het niveau van de studie.
Facet 2.6
Duur
BI GMT INF TI
goed goed goed goed
Criteria: De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. De oordelen ‘goed’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Alle routes hebben een studieomvang van 240 EC. De reguliere routes zijn onderverdeeld in acht semesters van 30 EC. Leerroutes kunnen in lengte en zwaarte variëren doordat aangesloten wordt op specifieke situaties in voorkennis en studiemogelijkheden. • De studieomvang van de opleidingen, de varianten en de doorstroomroutes is helder verantwoord in de OWP’s en in de studiegids. • De propedeuse (60 EC) is gericht op het leggen van een basis met inzicht in studieinhoud en beroepsmogelijkheden. De hoofdfase (180 EC) is opgebouwd uit verbreding en voorbereiding op de stage (60 EC tweede jaar), stage (30 EC in derde jaar), eindstudie met verrijking en verdieping (60 EC in semesters 6 en 7) en een afstudeerperiode bij een externe organisatie (30 EC semester 8). BI-deeltijd: • BI deeltijd kent een andere verdeling van de studiepunten en daarmee een kortere studieduur van 3,5 jaar. De student volbrengt in het derde studiejaar de stage overdag in
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
35
de eigen BI-werkkring (30 EC) en studeert daarnaast het hele jaar ’s avonds voor 60 EC. Uit gesprekken met studenten blijkt dat dit geen problemen oplevert. INF: • INF deeltijd heeft een studieduur van 3,5 jaar doordat vanaf het tweede studiejaar de eis geldt dat studenten werkzaam moeten zijn in de beroepspraktijk en daarmee vrijstellingen kunnen krijgen voor praktijkgerelateerde onderdelen als stage en beroepsoriëntatie.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
BI GMT INF TI
goed goed goed goed
Criteria: Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. De oordelen ‘goed’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Tot 2004 was het didactisch concept gebaseerd op de hogeschoolnota Denken en doen (1999). Kernbegrippen waren: projectonderwijs op basis van werkelijk praktijksituaties, competentiegericht onderwijs, multidisciplinair met specialisatie in eindfase, mix aan werkvormen, ICT en krachtige leeromgeving, vraaggestuurd onderwijs in eindfase en een ontwikkeling van leerling, via gezel naar meester. • Vanaf 2004 worden de curricula meer samenhangend ontwikkeld volgens het Rotterdams Onderwijs Model (ROM)11, dat wil zeggen: competentiegericht opgezet met wisselwerking tussen theorie en praktijk in iedere fase, met oog voor aansluiting in het begin van de studie en met aandacht voor zelfstandig en zelfverantwoordelijk leren. De curricula zijn ontwikkeld langs een kennisgestuurde, een praktijkgestuurde en een studentgestuurde lijn. Daarnaast en daarbinnen zijn er ook vakinhoudelijke lijnen, een projectenlijn met toenemende complexiteit en een ABV-lijn. • Het panel constateert dat de didactische opzet goed overeenkomt met de uitgangspunten van Denken en doen, het Positionpaper en de wens te komen tot een duidelijke samenhang tussen onderwijs en beroepspraktijk. De relatie met de beroepspraktijk is versterkt met de praktijkgestuurde lijn en met de inbreng van competentiegericht onderwijs. De leerstof wordt meer geïntegreerd aangeboden. De studentgerichtheid is versterkt met extra aandacht voor studieloopbaanbegeleiding en beroepsoriëntatie in de studentgerichte lijn. • De didactische opzet is in de OWP’s van het RIVIO en van de opleidingen verder uitgewerkt naar de specifieke curriculaopzet, onderwijswerkvormen, onderwijsinhoud en leeractiviteiten van de studenten. 11
ROM is ondermeer uitgewerkt in het Positionpaper 2003-2007 (2003).
36
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
• De modulebeschrijvingen tonen dat er gebruik wordt gemaakt van afwisselende werkvormen: collegevormen, trainingen, workshops, practica, buitenschoolse opdrachten, portfolio, leerwerkbedrijven, stage, afstudeerproject et cetera. Daarbij vormen de projecten de rode draad. Het panel constateert dat er aldus een goede balans wordt gecreëerd tussen theorie en praktijk. In het eerste en tweede jaar is een grotere praktijkcomponent ingevoerd met de projecten en praktijkopdrachten. In het derde en vierde jaar laat men juist meer theoretische lijnen doorlopen ter onderbouwing van de praktijkonderdelen. Een voorbeeld is de invoering van terugkomdagen tijdens de stage, waar studenten leerervaringen uitwisselen, hun POP en stageopdrachten bespreken. • De hogeschool streeft naar een krachtige leeromgeving (ELO, Elektronische LeerOmgeving) voor studenten ter ondersteuning van de verschillende leerroutes en mogelijke individuele leerroutes (onderwijs op maat). Centraal daarin staan het portfolio, communicatiemiddelen en e-learning. Het panel constateert dat dit binnen de opleiding GMT het verst is doorgevoerd. GMT vervult in dezen een pilotrol binnen het RIVIO en heeft de ELO deels zelf ontwikkeld, naast het hogeschoolsysteem N@tschool. Dit blijkt met name uit de studentgestuurde lijn, waar studenten en docenten gebruik maken van Persoonlijke Ontwikkelings Plannen, portfolio’s en van de ELO. De ELO biedt informatie over de opbouw van de studie, competenties, lesroosters, readers en ander lesmateriaal, de uitval van lessen en toetsuitslagen. Bij de andere opleidingen wordt de ELO echter nog weinig gebruikt. • Studenten zijn in het algemeen goed te spreken over de ICT-voorzieningen (hardware en software) en de inzet van ICT in het onderwijs: ICT practica en lessen informatica, teleleermodule SQL, e-mail als communicatiemiddel, het internet, het bulletinboard en de websites van de docenten. • Uit studententevredenheidsonderzoek blijkt dat 87% BI-vt, 91% BI-dt, 86% GMT, 77% INF en 85% TI-studenten tevreden is over de afwisseling in werkvormen. 88% van de BI-dt is tevreden over het gebruik van ICT in het onderwijs.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
BI GMT INF TI
voldoende voldoende voldoende voldoende
Criteria: Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. De oordelen ‘voldoende’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Het toetsbeleid is vastgelegd in het Onderwijsexamenreglement (OER) in de studiegids, in de nota Toetsbeleid (april 2004) en in het bijbehorende Toetshandboek (april 2004). Er is een RIVIO toetscommissie die de toetsing evalueert en aanbevelingen doet voor de ontwikkeling van toetsen. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
37
• Iedere module wordt afgesloten met een toets. In de modulebeschrijvingen staat vermeld hoe en welke opleidingskwalificaties worden getoetst per module en hoe de beoordeling tot stand zal komen. Voor elke toets is er een herkansing in hetzelfde studiejaar. Inzagetermijnen staan beschreven in de studiegids. De regels rond toetsing van stage en afstuderen zijn RIVIO-breed vastgelegd. De stage- en afstudeercoördinatoren zijn hiervoor verantwoordelijk. • De examencommissie van de opleidingen ziet toe op de kwaliteit en organisatie van de toetsen. • Aangezien het competentiegerichte onderwijs (ROM) nog niet geheel is doorgevoerd, is het hierop aansluitende toetsbeleid nog in ontwikkeling. Nadere scholing van de RIVIOdocenten is nodig op het gebied van toetsontwikkeling en competentiegericht toetsen. • Op basis van gesprekken met docenten en management constateert het panel dat het toetsbeleid is verbeterd en meer op de validering van competentiegericht onderwijzen en studeren is ingericht. Beoordelingen worden beter verantwoord en intersubjectief oordelen wordt verminderd. Meeliftgedrag onder studenten wordt meer direct aangepakt via de studentengroepen zelf. Voor schriftelijke toetsen zijn de cesuur en de normering beschreven. De opleidingen werken aan nadere omschrijving van criteria/indicatoren voor het meten van competentieontwikkeling en vastlegging hiervan in het portfolio en POP. De opleidingen zijn bezig met het opstellen van jaarlijkse toetsplannen om overzicht te krijgen in spreiding en variatie van toetsvormen. Bij GMT is dit het verste gevorderd. • Het competentiegericht toetsen wordt ondersteund met training van docenten in het criteriumgericht interviewen en het beoordelen van studenten in hun projectgroepswerk. • 87% van de BI-vt, 97% BI-dt, 77% GMT, 74% INF en 82% TI-studenten is tevreden over de wijze van toetsing en over de aansluiting van de toets op de leerstof BI-deeltijd: • Deeltijdstudenten kunnen deelnemen aan examens van externe instanties (bijvoorbeeeld Microsoft en EXIN). Dit vergroot de herkenbaarheid van hun CV en versterkt hun positie op de arbeidsmarkt. GMT: • Het panel constateert dat de opleiding GMT duidelijk het verst is met de invoering van het competentiegericht toetsen bij stage, afstuderen en praktijkopdrachten. GMT hanteert assessments met gedetailleerde beoordelingslijsten en geeft studenten feedback op de getoonde competenties. De relatie tussen de beoordelingsindicatoren bij het afstuderen en de competenties kan concreter worden weergegeven. Docenten kunnen de beoordelingslijsten meer consequent hanteren. Dit zou ook een middel kunnen zijn om de studenten meer individueel te beoordelen bij gezamenlijke afstudeerprojecten. • Docenten ontvangen trainingen in criteriumgericht interviewen ten behoeve van het afnemen van assessments en het beoordelen van studenten op hun taken en rollen in groepswerk.
38
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
BI: • Bij de beoordeling van BI-afstudeerwerkstukken worden wel beoordelingslijsten gebruikt die zijn gerelateerd aan de competenties. TI: • De ontwikkeling van het derde en vierde studiejaar was ten tijde van de visitatie nog niet afgerond. TI zal de RIVIO kaders volgen bij beoordeling van stage en afstuderen.
Onderwerp 3
Facet 3.1
INZET VAN PERSONEEL
Eisen hbo
BI GMT INF TI
goed goed goed goed
Criteria: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. De oordelen ‘goed’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Het RIVIO heeft het hogeschoolpersoneelsbeleidsplan12 uitgewerkt naar een Meerjarenpersoneelbeleidsplan RIVIO 2004-2007 (mei 2004). • Ontwikkeling van het personeel is daarbinnen een belangrijke opgave om de gewenste relatie met de praktijk vorm te geven. • Uit het overzicht van het personeel concludeert het panel dat een groot deel van het personeel recente ervaring heeft met de beroepspraktijk of daar nog in werkzaam is. Bij de werving van docenten is bewust geselecteerd op personen die in de branche werkzaam zijn en als parttimedocent willen werken. Daarnaast wordt 10% van de formatie gevuld met personen die niet in loondienst zijn, zodat sneller wisseling kan optreden. • Docenten volgen de ontwikkelingen in de beroepspraktijk door middel van docentstages, stage-, afstudeer- en projectbegeleiding, gerichte scholing (10% van de taakomvang), het bijhouden van vakbladen, bezoek aan congressen, relatiemanagement met bedrijven in de regio, verzorging van modulen State of the Art met veel gastdocenten et cetera. Docenten krijgen gelegenheid om (buitenlandse) congressen en symposia te bezoeken, maar dit gebeurt vooral op eigen initiatief. Per 2005 wordt de docentstage verplicht voor docenten die niet meer werkzaam zijn in de IT-beroepspraktijk. • In de scholingsplannen heeft het panel geen gerichte aanduiding van vakinhoudelijke scholing met tijdspad en bestedingsmogelijkheden aangetroffen. Vakinhoudelijke scholing is nog voornamelijk afhankelijk van het enthousiasme van de docent zelf en zijn aanvraag. 12
Beleidsplan P&O 2003-2006
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
39
• Uit de gesprekken concludeert het panel dat docenten met veel enthousiasme hun vakgebied en de relevante vaktijdschriften bijhouden en waar mogelijk ontwikkelingen in het onderwijs inbrengen. Het panel ziet dit bevestigd in het studiemateriaal en de projecten, stage en afstudeeropdrachten. GMT: • Via de samenwerking met docenten van het GLR worden ook actuele ontwikkelingen gesignaleerd en opgenomen in het onderwijs. • In het verleden was er een duidelijk verschil tussen docenten van het GLR en RIVIOdocenten in aanpak en invulling van het onderwijs. Om dit in de toekomst te voorkomen zijn er nadere afspraken gemaakt en zijn docenten van het GLR bijna fulltime werkzaam ten behoeve van de opleiding GMT. De docenten werken samen in teams en daarbinnen worden afspraken gemaakt over de taken en de uitvoering ervan. Ook niveauafstemming is voortdurend onderwerp van gesprek. BI, TI en INF: • In functioneringsgesprekken en in het POP (per september 2004) wordt aandacht besteed aan de praktijkervaring van docenten en de mogelijkheden om dit verder te ontwikkelen. Per jaar is 10% van de tijd beschikbaar voor oriëntatie en het bijspijkeren van kennis. Vanaf het studiejaar 2005/2006 worden er tweemaandelijkse ‘opfris’stages georganiseerd voor docenten.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
BI GMT INF TI
voldoende voldoende voldoende voldoende
Criteria: Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. De oordelen ‘voldoende’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Personeel en overige middelen worden toegewezen volgens een hogeschoolsystematiek conform de aantallen instromers en afstudeerders. Formatietoewijzing aan opleidingen vindt plaats op basis van studentenaantallen. Personeelstoewijzing is vastgelegd in onder andere de nota’s Meerjarenpersoneelsbeleidsplan RIVIO 2004-2007 (mei 2004) en Strategisch Planningsproces RIVIO (mei 2004). • Het RIVIO telt ongeveer 57 fte personeel en circa 1500 studenten. Dit geeft een student/docentratio van 26:1. • Onderwijzend personeel heeft binnen de RIVIO-aanstelling 10% ruimte voor deskundigheidsbevordering en 10% voor management en organisatie. Voor de invulling
40
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
•
• •
• •
•
•
van de werkzaamheden werkt men met een taaktoedelingsinstrument (TTI). Docenten zijn aangesteld bij het RIVIO en daarmee binnen het hele RIVIO inzetbaar. Voor ingrijpende onderwijsvernieuwing kan het RIVIO beroep doen op extra ondersteuning via het Innovatiefonds van de hogeschool, zoals bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van het ROM. Het RIVIO heeft een laag ziekteverzuim: 3,0% in 2003 en 4,5% in 2002. Uit de gesprekken concludeert het panel dat studenten tevreden zijn over de kwaliteit en verzorging van het onderwijs. Zij oordelen positief over de bereikbaarheid van en ondersteuning door docenten. In het studentenonderzoek 2003 is circa 80% van de RIVIO-studenten tevreden over de docenten. Uit gesprekken blijkt dat studenten geen onoverkomelijke problemen ervaren door uitval of vervanging van docenten. Het panel constateert dat de docententeams bij alle opleidingen sterk betrokken zijn en hechte teams van professionals vormen. De invoering van het ROM heeft een verschuiving in de taken en rollen van de docenten gebracht: minder overdracht van theorie en meer coaching en begeleiding en assessments. Dit vergt een aanpassing van de docenten en brengt wijzigingen in werkdruk met zich mee. In het algemeen zijn de docenten bij de verschillende opleidingen realistisch over de extra werkdruk die de invoering van het ROM met zich meebrengt. Docenten melden dat toegenomen werksatisfactie dit gedeeltelijk opvangt/compenseert. Docenten voelen zich ondersteund door het management en de verdere facilitering voor hun werk door scholing. Bij de GMT-opleiding die het verste is met de invoering van het ROM, wordt de werkdruk meer nadrukkelijk ervaren door docenten. Daardoor komt de reguliere scholing onder druk te staan en is deze teveel afhankelijk van het eigen initiatief van de docenten. Docenten ervaren door de ontwikkelingsactiviteiten een hogere werkdruk en spreken van een onderbezetting. Het panel is van mening dat de ervaring van docenten ten aanzien van de werkdruk een aandachtspunt is dat verder onderzoek vraagt.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
BI GMT INF TI
goed goed goed goed
Criteria: Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De oordelen ‘goed’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Uit het personeelsoverzicht blijkt dat de docenten inhoudelijk en onderwijskundig zijn gekwalificeerd voor de verzorging van het onderwijs. Alle docenten hebben in ieder geval een relevante hbo-opleiding afgerond en bezitten een didactisch getuigschrift hbo.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
41
• Het panel constateert dat de groep docenten een geëngageerde indruk maakt, sterk is betrokken bij het ontwikkelen van de opleidingen en het voortdurend op koers houden ervan. De docenten zijn een krachtige motor voor de innovatie van het onderwijs. • In het Meerjarenpersoneelsplan, het Scholingsbeleidsplan (oktober 2003) en in het jaarlijkse scholingsplan besteedt het RIVIO aandacht aan de reguliere en persoonlijke scholing van docenten. Dit gebeurt op basis van informatie uit functioneringsgesprekken. Het gebruik van POP’s verdient verdere ontwikkeling, dit wordt bevestigd met het voornemen om dit per studiejaar 2005-2006 meer regulier in te zetten. • RIVIO breed worden per jaar 22 dagdelen gereserveerd voor algemene scholing. Deze staan nu veelal in het teken van de invoering van het ROM, bijvoorbeeld studieloopbaanbegeleiding, assessments, toetsing praktijkgerichte situaties et cetera. Per 2005 worden docentstages verplicht voor docenten zonder actuele kennis van de beroepspraktijk. • Vakinhoudelijke scholing vindt plaats door het initiatief vanuit de docententeams en de docenten individueel. Relevantie van cursussen moet worden aangetoond. Verdere scholingsmogelijkheden zijn docentstages of detacheringen. Uit de gesprekken concludeert het panel dat docenten veel tijd steken in het op de hoogte blijven van de ontwikkelingen in het werkveld. Zij acht dit ook noodzakelijk gezien het hoge tempo waarmee de ontwikkelingen elkaar opvolgen. • In studentenquêtes worden geen negatieve oordelen gegeven ten aanzien van de kwalificaties van docenten. GMT: • Een gedeelte van het lesprogramma wordt verzorgd door docenten van het GLR. In het begin heeft dit tot aanpassingsproblemen geleid. GLR-docenten waren gewend les te geven aan vmbo- en mbo-leerlingen en hadden geen ervaring met lesgeven en beoordelen op hbo-niveau. Dit uitte zich in té schools lesgeven en onduidelijkheid over het beoordelingsniveau. Studenten werden niet voldoende getraind in zelfstandig leren. Het panel constateert dat er inmiddels voldoende maatregelen zijn genomen om er voor te zorgen dat de docenten van het GLR op hetzelfde niveau onderwijs verzorgen en studentbegeleiding bieden als de RIVIO-docenten. GLR-docenten zijn bijgeschoold. GLR en RIVIO-docenten werken meer samen in dezelfde modulen/projecten. Beoordelingen van afstudeerwerk en het afnemen van assessments in de leerjaren 3 en 4 worden altijd door twee docenten gedaan (GLR- en RIVIO-docent). Voorts hebben de GLR-docenten een vrijwel volledige aanstelling, op gelijke voorwaarden als bij het RIVIO en verzorgen zij onderwijs in alle studiejaren. Inmiddels wordt door de RIVIO GMT-docenten ervaren dat er geen verschil meer is tussen het onderwijs vanuit het GLR en RIVIO.
Onderwerp 4
Facet 4.1
42
VOORZIENINGEN
Materiële voorzieningen
BI GMT INF TI
excellent excellent excellent excellent
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Criteria: De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. De oordelen ‘excellent’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • De RIVIO-opleidingen zijn sinds 2003 gehuisvest in het gebouw Museumpark. De vijf etages van het RIVIO zijn zeer herkenbaar met hun verzorgde en goed beheerde inrichting. Iedere opleiding/etage heeft een eigen huiskleur en daarmee een eigen identiteit gekregen. Er zijn voor studenten en docenten aangename werkruimten met veel transparante wanden als teken voor de openheid van het onderwijs, de werkcultuur en sfeer. • De beoogde ‘high tech’ uitstraling komt tot uiting in de uitstekende IT-voorzieningen: flatscreens, smartboards, beamers, een multimedialokaal en AV-sets. De ICT-materialen zijn up-to-date en worden frequent (hardware per twee jaar en software per vier jaar) vernieuwd. • Les- en practicumlokalen zijn goed ingericht en goed toegankelijk voor studenten. Er zijn verschillende ruimten voor de verschillende groepgroottes. Indien nodig maken de opleidingen gebruik van elkaars lokalen. • Studenten kunnen beschikken over voldoende computerwerkplekken (1 computer per vier studenten) voor individueel of groepswerk. Studenten geven aan liever op de eigen afdeling op de computers te werken, dan op de algemene voorzieningen waar de computers vaak bezet worden gehouden voor niet onderwijsgebonden activiteiten. • Studenten kunnen met eigen laptops aansluiten op het netwerk. Om de kosten voor studenten beperkt te houden wordt de aanschaf van een laptop niet verplicht gesteld. Wel wordt studenten geadviseerd een eigen harde schijf aan te schaffen. • Naast het gebruik van de RIVIO-computers kunnen studenten beschikken over 170 computers (waarvan 70 uitgerust met removable harddisc) in het Open Leercentrum. Daar zijn tevens 12 projectruimtes beschikbaar. Alle computers van de hogeschool zijn aangesloten op Gigaport voor een snelle internetverbinding. Op de vijfde etage op het Onderwijsplein zijn print-, kopieer- en vergaderfaciliteiten beschikbaar. • De mediatheek beschikt over een goede collectie (boeken, tijdschriften en audio-viduele middelen) die actueel wordt gehouden. Het RIVIO participeert in de mediatheekcommissie voor aanschaf en collectievorming. • Iedere medewerker met een aanstelling van 0,5 fte of meer beschikt over een eigen werkplek met eigen computer. Voor overige docenten zijn er flexwerkplekken. • Het gebouw kent ruime openingstijden van 6.30 uur tot 22.00 uur. Voor deeltijdstudenten zijn de ICT-helpdesk en de mediatheek meeste avonden opengesteld tot 20.00 uur, respectievelijk 21.00 uur. • Uit het studententevredenheidsonderzoek blijkt dat 90% van de studenten tevreden is over de lokalen, practicaruimten en overige huisvesting. 70% is tevreden over de computerfaciliteiten. Klachten richten zich met name op het niet permanent beschikbaar zijn van computers in de piekuren. Het panel acht dit onvermijdelijk. Deeltijdstudenten wensen meer aansluitingen voor laptops.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
43
TI: • De TI-opleiding beschikt over up-to-date robotmaterieel om de theoretische concepten achter embedded software en robotica zo praktisch mogelijk handen en voeten te geven.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
BI GMT INF TI
voldoende voldoende voldoende voldoende
Criteria: De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. De oordelen ‘voldoende’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • In het document Studieloopbaanbegeleiding, een integrale benadering (RIVIO, april 2004) is het beleid rond de begeleiding van studenten en de studie helder beschreven. • In de propedeuse is er sprake van een mentoraat met vaste studiegroepen en individuele studenten. De nadruk ligt op het kennismaken met de studie en de opleiding, het bekend raken met de eisen van de opleiding en het wegwerken van deficiënties. • In de hoofdfase ligt de nadruk op het coachen van de individuele competentieontwikkeling en de te ondernemen studieactiviteiten. Gedurende de hoofdfase worden studenten steeds door dezelfde docent begeleid. • Het bevorderen van de toenemende eigen verantwoordelijkheid van de student wordt ondersteund door: persoonlijke ontwikkelingsplan (POP, gericht op studiekeuzes en reflectie), (digitaal) portfolio (monitoring studievoortgang), en een minder sturende en meer individuele begeleiding. De ELO (Elektronische LeerOmgeving) biedt studenten de informatie ter oriëntatie en voor de studievoortgangregistratie. • Studenten krijgen na iedere tentamenperiode (4x per jaar) een overzicht met hun studieresultaten uit het systeem CATS/CAAS. Studenten kunnen ook op ieder moment via Internet de eigen studievoortgang bekijken. • Het panel constateert dat de studieloopbaanbegeleiding een heldere opzet heeft die aansluit bij de competentiegerichtheid. Uit gesprekken met studenten en docenten blijkt dat er variatie optreedt in de mate waarin het systeem is ingevoerd en in de wijze waarop docenten het uitvoeren. Bij de opleiding GMT is het systeem met portfolio en POP’s en ondersteuning via de ELO het verst doorgevoerd. Het portfolio vormt een soort ‘cv’ met een verzameling van prestaties gerelateerd aan de te behalen competenties. Bij GMT staat in iedere modulewijzers vermeld wat verwachte bijdragen zijn voor portfolio en POP. Bij INF, TI en BI gebruiken studenten wel POP, maar nog geen portfolio. De verschillen in functie tussen portfolio en POP zijn voor studenten niet helder. Het RIVIO erkent dat de
44
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
studieloopbaanbegeleiding verder ontwikkeld moet worden en geeft docenten/mentoren gerichte scholing (circa 20 in 2004). • Uit studententevredenheidsonderzoeken blijkt dat studenten in beperkte mate tevreden zijn over de studieloopbaanbegeleiding en de informatievoorziening. Het betreft met name de termijn van het bekend maken van cijfers/beoordelingen. In juni 2004 zijn daar nadere regels voor opgesteld. • Het panel constateert dat de studieloopbaanbegeleiding in ontwikkeling is en verdere uitbouw verdient. Uit gesprekken blijkt dat studenten tevreden zijn over de persoonlijke begeleiding die ze altijd kunnen vragen bij de docenten. Zij ervaren deze als klantgericht en toegankelijk.
Onderwerp 5
Facet 5.1
INTERNE KWALITEITSZORG
Evaluatie resultaten
BI GMT INF TI
voldoende voldoende voldoende voldoende
Criteria: De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. De oordelen ‘voldoende’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Het RIVO werkt volgens de kaders van het kwaliteitsbeleid van de hogeschool dat is vastgelegd in de documenten Kwaliteitsbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (juni 2004) en Positionpaper 2003-2007. Het beleid is, volgens het INK-model, uitgewerkt naar een Kwaliteitshandboek RIVIO. Drie resultaatgebieden worden doorgemeten: onderwijs, organisatie en operationele kwaliteit. • Het motto van het hogeschoolkwaliteitsbeleid is: doelgericht, systematisch en cyclisch werken aan het bereiken van gestelde doelen. Daarbij werkt men met de stappen van de Deming-circle: plan-do-check-act. Auditing, Monitoring en Control wordt verzorgd door de afdeling AMC. • De opleidingen worden getoetst aan de ‘toetsbare streefdoelen voor de Hogeschool Rotterdam’, eventueel aangevuld met opleidingseigen toetsbare streefdoelen. Deze zijn deels gebaseerd op de NVAO-criteria voor accreditatie. • Binnen het RIVIO hanteert men een vierjarige controlecyclus voor beleidsdocumenten en een jaarlijkse cyclus voor de Kwaliteitskalender (uitkomsten PDCA) met bijbehorend jaarlijkse Ontwikkel- en verbeterkalender (verbetervoorstellen uit evaluaties en audits). De kwaliteitsmanager bewaakt de procedures en rapporteert aan het Cluster Management Team van het RIVIO. In 2003-2004 is een nulmeting verricht, op basis waarvan
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
45
•
•
•
•
•
verbeterlijsten zijn opgesteld die de start vormden voor de voorbereiding op de accreditatie. Uit gesprekken met het management en uit de bestudeerde kwaliteitszorgdocumentatie blijkt dat het RIVIO diverse evaluaties periodiek en systematisch uitvoert aan de hand van de hogeschool of eigen streefdoelen. Het betreft ondermeer: module-evaluaties, studententevredenheidsonderzoek, stage-evaluaties, afstudeerevaluaties, werkgeversonderzoek, alumnionderzoek, groepsgesprekken met studenten en personeelstevredenheidsonderzoek. Voor deze instrumenten is de wijze van evaluatie, de frequentie, de doelgroep, de verantwoordelijke persoon en de aspecten van bevraging helder beschreven. Verder hanteert men de HBO-monitor, functioneringsgesprekken, BVC-evaluatie en de accreditatie als bronnen van informatie. Ook de Kwaliteitskalender en de Ontwikkel- en verbeterkalender geven heldere en overzichtelijke beschrijvingen van te ondernemen acties, middelen, verantwoordelijke, uitvoeringsperiode en deadlines. Uit documentatie en gesprekken blijkt dat het kwaliteitszorgsysteem nog in ontwikkeling is. Het panel merkt op dat onderzoeksmethoden nog consequenter in opzet en uitvoering kunnen worden. Het is daarbij niet altijd helder wat de precieze streefdoelen zijn of wat de conclusies en aanbevelingen zijn uit bepaalde evaluaties. Als norm voor verbetering hanteert men dat uitkomsten beter moeten zijn dan bij een vorige meting, de score hoger is dan 3 (schaal 1 tot 5) en dat tweederde van respondenten tevreden is. Voor rendementen hanteert men als streefnorm voor alle opleidingen: 70% propedeuserendement en 90% hoofdfaserendement. Het panel constateert dat de onderbouwing van streefnormen niet altijd helder is en verdere ontwikkeling/specificatie behoeft per opleiding. Het panel vindt het positief dat men investeert in gesprekken met studenten als een belangrijk middel om meer gerichte informatie en verbeterpunten te verkrijgen.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
BI GMT INF TI
goed goed goed goed
Criteria: De uitkomsten van deze evaluaties vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. De oordelen ‘goed’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Zoals in facet 5.1 is gemeld, worden er vanuit evaluaties verbeteracties geformuleerd en worden uitkomsten en verbeterplannen opgenomen in de jaarlijkse kwaliteitskalenders. Verbeteracties die snel kunnen leiden tot meer waardering bij de studenten (quick wins),
46
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
worden direct opgepakt. De kwaliteitsmanager is verantwoordelijk voor het opstellen en de uitvoering van de verbeterplannen. • Uit gesprekken concludeert het panel dat veel zaken cyclisch en ook pragmatisch worden aangepakt. Dit past in het kader van ‘Denken en doen’, het motto van de hogeschool. • Uit de omvang en de informele verhoudingen binnen de opleiding vloeit voort dat er geen sprake is van een sterk gebureaucratiseerde aanpak ten aanzien van kwaliteitsbeleid en interne informatie. Toch beschikt de opleiding ook over een duidelijk uitgewerkte interne systematiek van evaluatie, doorvoering van verbeteringen en een sterke en actieve betrokkenheid van de voornaamste partijen daarbij (docenten management en werkveld). Het jaarverslag kwaliteitszorg dat het panel heeft ingezien, is geen uitgebreid boekwerk. Toch is er sprake van een consequent doorlopen en sterk praktisch georiënteerd model van doorlopende verbetering. • Uit gesprekken met studenten blijkt dat zij tevreden zijn over de wijze waarop zij hun mening kenbaar kunnen maken. Studenten vinden dat hun opmerkingen voldoende door docenten worden opgepakt. Als voorbeeld noemden zij dat studenten aangaven dat er ten onrechte in de opleiding geen aandacht was voor de theoretische grondslagen van programmeren en datastructuren en dat er veel problemen waren met het leren programmeren in de programmeertaal Java. Vrij snel zijn er bijlessen gekomen voor studenten die moeite hebben met Java, waarin de theoretische onderbouwing nader belicht wordt en is de toetsvorm van programmeren in Java verbeterd.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
BI GMT INF TI
voldoende voldoende voldoende voldoende
Criteria: Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. De oordelen ‘voldoende’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Het RIVIO stelt zich ten doel de eigen medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld te betrekken bij de interne kwaliteitszorg. • In het zelfevaluatierapport en in het kwaliteitszorgplan is duidelijk aangegeven bij welke evaluaties de verschillende doelgroepen worden betrokken. Daarnaast wordt in het zelfevaluatierapport beschreven op welke wijze de doelgroepen ook meer direct contact en betrokkenheid tonen met de opleidingen. • Medewerkers hebben inspraak via onder andere curriculumcommissie, opleidingsteam, opleidingscommissie, Clustermedezeggenschapsraad (CLMR), kwaliteitsauditteams en via participatie in kwaliteitszorgprojecten, verbetertrajecten, inspraakrondes et cetera.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
47
• Studenten hebben inbreng via onder andere studentenoverleg, evaluaties, voorlichtingsbijeenkomsten en open dagen, opleidingscommissie, CMLR en via participatie in kwaliteitszorg projecten. • Alumni worden bij de opleiding betrokken via onder andere participatie in verbeterprojecten, HBO-monitor, gastcolleges en stage- en afstudeerplaatsen. Een alumnivereniging is net gestart en moet verder vorm krijgen. • Het beroepenveld wordt bij de opleiding betrokken via onder andere parttime en gastdocenten, de beroepenveldcommissie, leerwerkbedrijven en de beoordelingscommissie bij afstudeeropdrachten. Een specifieke actie is het aanstellen van relatiebeheerders die als taak hebben duurzame relaties met het beroepenveld op te bouwen. Voor INF en TI is een top tien van bedrijven in de regio opgesteld als wenselijke relatiepartners. Via internetaanmeldingen heeft het RIVIO een database met 600 bedrijven waarmee men op enigerlei wijze relaties onderhoudt. • De functie van de beroepenveldcommissies is aangescherpt. De frequentie van de bijeenkomsten was laag. De inhoud van de vergaderingen is blijkens de verslagen daarentegen goed en draagt gericht bij aan verbeteringen in het onderwijs. Met name de per opleiding uitgevoerde afstemmingsvergaderingen zijn interactief van aard en sterk inhoudelijk gericht op de aansluiting van de curricula op de ontwikkelingen in het werkveld. In het algemeen vindt het panel de samenstelling van de BVC van dien aard, dat gesproken kan worden van een gezaghebbend adviesorgaan. • Ook met andere onderwijsinstellingen is er overleg over optimalisatie van aansluiting van vooropleidingen en doorstroomroutes naar masteropleidingen. Ook nemen opleidingen deel aan landelijk overleg van bepaalde opleidingen, bijvoorbeeld ten aanzien van bioinformatica. • Veel van bovenstaande ‘officiële’ contacten zijn in de documentatie en in gesprekken met het panel bevestigd. Daarnaast constateert het panel dat de opleidingen en het RIVIO openstaan voor spontane opmerkingen en contact uit de doelgroepen. Externen beoordelen het RIVIO als non-bureaucratisch en zijn positief over de snelheid en kwaliteit van de interacties met de omgeving en het oppakken van suggesties. GMT: • De Grafimediabranche is nog sterk georganiseerd in bonden van grafische ondernemingen en via GOC (opleidings en onderzoekcentrum). De opleiding heeft de BVC uitgebreid met vertegenwoordigers uit de multimediabranche en grote uitgeverijen en met een grafische denktank gericht op MKB. Er zijn geen structurele contacten met grote uitgeverijen en multimediabedrijven in Nederland buiten de eigen regio. Uit notulen blijkt dat de opkomst tijdens BVC-bijeenkomsten beperkt was is. Om deze redenen heeft het panel twijfels of de BVC voldoende breed is samengesteld en of zij slagvaardig kunnen optreden. Het panel vindt het positief dat de opleiding werkt aan de uitbreiding van de BVC richting uitgeverijen, AV-facilitaire bedrijven, multimediabedrijven en grafimediabedrijven die voorop lopen in de ontwikkeling van nieuwe media technologie. Uit onderzoek blijkt dat bedrijven uit 21 branches zich met nieuwe mediatechnologie bezig houden en dus een potentieel veel breder werkveld voor studerenden en afgestudeerden zou kunnen opleveren. De uitstroom van afgestudeerden naar bedrijven buiten de Grafimediabranche bevestigt dit. 48
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
• Tot voor kort had GMT geen structurele contacten met buitenlandse bedrijven, opleidingen en onderzoeksinstellingen op GMT-gebied. Het panel vindt het positief dat er inmiddels via docentbezoeken aan congressen contacten zijn ontstaan met enkele buitenlandse GMT-opleidingen (New York, Italië en Zwitserland). Geprobeerd wordt om deze contacten uit te bouwen. Van een structureel formeel contact of samenwerking is nu nog geen sprake. Het panel ziet ook mogelijkheden voor contacten in Duitsland en Finland.
Onderwerp 6
Facet 6.1
RESULTATEN
Onderwijsrendement
BI GMT INF TI
voldoende voldoende voldoende voldoende
Criteria: Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. De oordelen ‘voldoende’ zijn gebaseerd op de volgende argumenten: Algemeen: • Tot 2005/2006 hanteert het RIVIO de normen dat de feitelijke verblijfsduur voor uitvallers en afstudeerders niet hoger mag zijn dan de normatieve bekostigingsnormen van 1,35 en 4,5 jaar. Daarnaast moeten uitvalpercentages vergelijkbaar zijn met die van soortgelijke opleidingen van hogescholen in andere grote steden (weergegeven in de bijlagen van de zelfevaluatie). • Uit de gegevens uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de bekostigingsnormen door de INF (voltijd en deeltijd) en door de BI (voltijd en deeltijd) vaak wel worden behaald. Voor GMT en TI is nog geen vergelijking mogelijk gezien de recente startdata van de opleidingen. • De vergelijking van INF en BI met soortgelijke opleidingen bij andere grotere hogescholen geeft aan dat het vijfjaarsrendement INF voltijd (45-55%) voor instroomcohorten 1995 tot 1997 redelijk gunstig tot vergelijkbaar scoorden met ander INF voltijdopleidingen (variantie van 33-52%). Voor de BI voltijd geldt dat het vijfjaarsrendement (39-46%) vergelijkbaar scoort met de gemiddelde BI-voltijdopleiding van vijf andere grotere hogescholen (variantie van 29-56%). • Per 2005/2006 hanteert het RIVIO de volgende streefnormen, zoals vastgelegd in het Strategisch Plan: - tenminste 75% van de studenten die op 1 februari staan ingeschreven in het eerste studiejaar stromen na twee jaar door in de hoofdfase; - van de hoofdfasegroep behaalt 90% het bachelordiploma binnen 4,5 jaar;
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
49
- de gemiddelde verblijfsduur van gediplomeerde (verwante mbo-instromers) is minder dan 3,5 jaar. • Om de verblijfsduur te beperken is een bindend studieadvies ingesteld (minimaal 37 EC behaald na het eerste studiejaar, waarvan tenminste zes in opleidingsspecifieke modulen). • In het zelfevaluatierapport geeft het RIVIO inzicht in de kengetallen van de vier opleidingen en geeft zij voor INF en BI een vergelijking met drie andere hogescholen uit grote steden voor het vijfjaarsrendement. • Het RIVIO signaleert dat het afstudeerrendement na vijf jaar afneemt en dat de gemiddelde verblijfsduur van uitvallers toeneemt. Ze noemt dit terecht een ongewenste ontwikkeling. De opleidingen nemen diverse maatregelen om de rendementen te verbeteren: aanscherping van de SLB en de module Beroepsoriëntatie, gerichte begeleiding van hogerejaars studenten met studievertraging, eerdere mogelijkheden tot herkansing van tentamens, verplichte diagnostische toetsing van eerstejaars studenten op kennis van Nederlands, Engels en Wiskunde met aansluitend aanbod van deficiëntieprogramma’s, voortdurende afstemming van de curricula, overleg met aanleverende ROC’s en de invoering van exitgesprekken en nadere analyse van rendementsgegevens. Het panel is van mening dat het RIVIO voldoende aandacht heeft voor de rendementen en genoeg maatregelen neemt ter verbetering. De uiteindelijke effecten op de rendementen zullen in de toekomst moeten blijken.
Facet 6.2
Gerealiseerd niveau
BI GMT INF TI
goed voldoende goed n.v.t.
Criteria: De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Deze oordelen betreffen met name de INF, BI en GMT, aangezien er van de TI nog geen afgestudeerden zijn. De oordelen zijn gebaseerd op de volgende argumenten. Algemeen: • De realisatie van de beoogde eindkwalificaties wordt getoetst in de projecten, aan de hand van POP en portfolio en in de afstudeeropdracht. • De afstudeeropdracht vindt in principe bij een extern bedrijf plaats, waarbij de afstudeeropdracht moet voldoen aan vooraf gestelde criteria in zake onder andere de begeleidingsmogelijkheden, voldoende inhoud en diepgang in de opdracht. • Beoordeling van de afstudeeropdracht vindt plaats door twee docenten en zoveel mogelijk met een extern gecommitteerde. Ook van de bedrijfsbegeleider wordt een onderbouwde beoordeling gevraagd.
50
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
• Uit evaluatie gegevens blijkt dat bedrijfsbegeleiders meestal positief oordelen over de kennis en beroepsvaardigheden van afstudeerders. • Uit een jaarlijkse enquête onder afgestudeerden van het RIVIO blijkt dat 68% van de studenten weer dezelfde opleiding zou kiezen. Alleen afgestudeerden van GMT scoren minder positief (58%). Deze afgestudeerden geven aan dat ze een minder technische en meer designgeoriënteerde opleiding hadden verwacht. Huidige GMT-studenten scoren positiever (82%), wat er op kan duiden dat de aanscherping van de voorlichting een gunstig effect heeft. • Ten aanzien van de voorbereiding op het beroep is 55% van de RIVIO-studenten tevreden en 34% matig tevreden. Ook hier scoort GMT duidelijk lager (39%) dan de andere opleidingen. Het RIVIO ziet dit als een aandachtspunt en versterkt daarom onder andere de module Beroepsoriëntatie. Het werkveld oordeelt, in de jaarlijkse enquête, overigens positiever over de aansluiting: 47% redelijk en 45% goed. • Uit evaluaties en uit gesprekken blijkt dat studenten snel een baan op hbo-niveau vinden. 89% heeft een baan op hbo-niveau. Afgestudeerden geven aan dat zij goede kansen op de arbeidsmarkt hebben met hun opleiding, mede door de aandacht voor de beroepspraktijk in het onderwijs. • Tot voor kort gaf het RIVIO een baangarantie aan studenten BI van de voormalige HES. Indien zij niet binnen een jaar een geschikte baan op hbo-niveau zouden kunnen vinden, kregen zij het collegegeld terugbetaald. Daar is in het verleden slechts twee keer gebruik van gemaakt. Ook dit is een indicatie dat afgestudeerden snel een geschikte baan vinden. • Tijdens de visitatie heeft het panel van de drie opleidingen de afstudeerproducten bestudeerd. Zij heeft daarbij een variatie aan diepgang en diversiteit aangetroffen. Het panel is van mening dat de afstudeerproducten van voldoende niveau zijn. Ze zijn beroepspraktijkgericht en leveren producten die functioneel zijn in de praktijk. Het panel vindt dat veel werkstukken handelen over implementatie en minder op ontwikkeling van producten. Voor BI is dit acceptabel. Voor INF had het panel ook meer ontwikkelingsgerichte opdrachten verwacht. Het heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat veel INF-afstudeeropdrachten plaats hebben in ‘kleinere’ bedrijven in de regio en daarmee meer toepassingsgericht zijn. In de opzet van diverse afstudeerverslagen kan meer aandacht worden besteedt aan een probleemdefinitie, de onderzoeksopzet en de terugkoppeling van resultaten aan de probleemstelling. Veel beschrijvingen van afstudeeronderzoeken vallen met de deur in huis. In de beschrijving van het afstudeeronderzoek kan meer aandacht worden besteed aan het ‘denken’ voorafgaand aan het ‘doen’. • In haar afweging tot het oordeel laat het panel sterk meewegen dat de afstudeerproducten goed in de praktijk toepasbaar zijn en dat afgestudeerden goed en snel functioneren in het werkveld. Voor GMT geldt dat de geluiden meer kritisch ten aanzien van de voorbereiding op het beroep en de aansluiting op de arbeidsmarkt.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
51
52
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
53
54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Bijlage 1:
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
55
56
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
57
58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Deskundigheden panelleden
Relevante werkvelddeskundigheid
X
X
Onderwijskundige kennis en kennis van het hoger onderwijs
X
Kennis en/of ervaring t.a.v. relevante internationale ontwikkelingen werkveld
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Panellid NQA: ir. M. Dekker-Joziasse
X
Panellid NQA: W.A.J. van Uden
X
Panellid student: S. ter Burg
Auditorkwaliteiten
Panellid Grafische Mediatechnologie: drs. J.J.P. Teunen
X
Panellid Bedrijfskundige informatica: ir. D.P.M. Govers
Voorzitterskwaliteiten
Panellid Technische informatica: ing. R.J.H. Tolido
Panellid Informatica: ing. H.C. Prooy
Panellid, voorzitter: dr. L.L.M. Frederix
Vereiste deskundigheid volgens NVAO
X
X
X
X
X
Specifieke aanvullingen vanuit bestand panelleden in willekeurige volgorde: De heer dr. L.L.M. Frederix voornamelijk ingezet vanwege zijn ervaringen als voorzitter in meerdere complexe geclusterde visitatietrajecten. Heeft deelgenomen aan de NQA-auditortraining hoger onderwijs. Heeft vanuit eerdere visitaties kennis van de accreditatiesystematiek. Heeft vanuit opleiding en werkervaring ruime (internationale) kennis van het (hoger) onderwijs en onderwijsprocessen en van de ICT-sector. Opleiding: Tot 1978 1978 1988
Mulo, Opleiding Middelbare Sociale Arbeid en Pedagogiek MO A en B Doctoraal Pedagogiek en Andragogiek KU Nijmegen Promotie Sociale Wetenschappen RU Maastricht: Onderzoek en ontwikkeling van ho (netwerkanalyse en beleidsontwikkeling in het hbo).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
59
Werkervaring: 1964-1980 Ministerie van Sociale Zaken, DG Arbeidsvoorziening; laatstelijk directeur Arbeidsbureau Venlo. 1980-1984 Welzijnssector leidinggevende en beleidsontwikkelende functies. Deeltijd docentschappen in hbo en Limburgs Universitair Centrum Hasselt (B). 1984-1987 Provincie Limburg, plaatsvervangend Chef Kabinet Commissaris van de Koningin Limburg (veiligheids-, politiebeleid). 1987-1990 ICT-sector beleidsadvisering telematica en onderzoek naar kwalificatiestructuren en opleidingsbeleid in de ICT, ontwikkelen en managen van een opleidingsunit voor postacademische scholing in telematica. Onderzoeker voor vraagstukken van kwalificatie in het beroepenveld en nieuwe opleidingen toegespitst op ICTontwikkelingen in logistiek en transport. 1990-2002 Voorzitter RBA Limburg inclusief daaraan gekoppelde bestuurlijke rollen o.a. in Sociaal Economische Adviesraad Limburg. Projectmanager voor informatie- en adviespraktijken en een Europees informatienetwerk voor publieksvoorlichting gericht op werk, scholing en sociale zekerheid in opdracht van de Europese Commissie. 1990-heden Adviespraktijk voor beleidsadvisering en management, onder meer betrokken bij de informatisering van nieuwe diensten en ICT toepassingen voor publieksvoorlichting, arbeidsbemiddeling en informatie- en adviesdiensten bij Arbeidsvoorziening Nederland. De heer ing. H.C. Prooy Is met name ingezet vanwege zijn kennis van en ervaring in IT-bedrijven en ook zijn internationale ervaring. Hij heeft de NQA-auditortraining hoger onderwijs gevolgd. Opleiding: HTS-Elektrotechniek, Post hbo Besturingstechnologie, Nima A, B en C, London Business School Senior Executive Program. Werkervaring: 1983-1986 1986 1986-1989 1989-1992 1992-1996 1996-1998 1998
Endress & Hauser, verkoper binnendienst Siemens Data Systemen, sales representative BSO, commercieel manager Cat Benelux, adjunct directeur Origin/IPCC, directeur Origin International, Vice President Co-founder en CEO van Siennax
De heer ing. R.J.H. Tolido Is met name ingezet vanwege zijn kennis en ervaring betreffende de informaticasector en daarbinnen opererende bedrijven. Hij heeft een brede internationale ervaring. Hij heeft daarnaast docentervaring in het hbo en wo en is auteur van diverse methodische IT-handboeken. Opleiding 1971-1977 1977-1978 1978-1982
60
Atheneum Nederlanse Taal- en letterkunde (propedeuse) HTS Hogere Informatica
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Werkervaring 1983-1984 1984-1985 1985-1986 1986-heden
Defensie Computer Centrum, analist Siemens-systeemspecialist Olivetti AT&T, Unix systeemspecialist Capgemini, heden Chief Technology Officer Northern Europe Asia Pacific
Overige activiteiten: Meerdere jaren docent avondafdeling Haagse Hogeschool. Regelmatig gastcolleges voor universiteiten en hogescholen in Nederland en Belgie. Meer dan 20 jaar ervaring in de IT, via betrekkingen bij diverse mondiale spelers in de IT-industrie. Auteur van diverse methodische boeken in gebruik bij universiteiten en hogescholen. Architect van de Systems Development Workbench (SDW), toendertijd marktleider in tools voor systeemontwikkeling. Columnist voor IT-vakbladen en frequent spreker op nationale en internationale seminars. Externe examinator Kenniscentrum CIBIT/Universiteit Middlesex (MSc-opleiding). Rijksgecommitteerde Haagse Hogeschool. Lid programmaraad en beoordelingscommissie Jacquard, NWO stimuleringsprogramma voor innovatie van software engineering. Lid adviesraad Software Release Magazine.
De heer ir. D.P.M. Govers Met name ingezet vanwege zijn kennis van de bestuurlijke informatica. Hij heeft de NQAauditortraining hoger onderwijs gevolgd. Opleiding: 1975 VWO 1982 Bestuurlijke Informatiekunde, Wiskunde & Informatica, TU Delft Werkervaring: 1980-1982 Informatie-analist, Peek & Cloppenburg, Rijswijk 1982-1986 Organisatie- & informatie-adviseur en projectleider Ministerie van Binnenlandse Zaken, Den Haag 1986-1988 Projectleider facilitair rekencentrum IDETA, Koninklijke Bijenkorf Beheer, Amsterdam 1988-1989 Organisatie-adviseur HEMA, Amsterdam 1989-1992 Hoofd goederen administratie, distributiecentrum HEMA en lid managementteam, Utrecht 1992-1994 Projectleider NS-Goederenverkeer, Utrecht 1994-1995 Projectleider NS Infra Services, Utrecht 1995-1996 Hoofd Algemene Zaken, Railpro, NS, lid managementteam, Hilversum 1996-1997 Manager logistiek & informatievoorziening, Railpro, Hilversum Vanaf 1997 Zelfstandig adviseur 1997-1998 Consultant Volker Stevin Rail & Traffic, Utrecht 1998 Implementatie coördinator, Regionaal Energiebedrijf REMU, Utrecht 1998 Consultant Van Ommeren, Rotterdam 1999 Procesbegeleider Telecai Utrecht 1999-2000 Projectleider proefimplementatie CHIP-kaart NS Reizigers, Utrecht
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
61
2000-2001 2001 2002-2003 2003-heden
Projectmanager vervanging ticketingsystemen, NS Reizigers, Utrecht Consultant Ministerie van Justitie, centrale IT-organisatie voor de rechtspraak (ICTRO), Zeist projectmanager ERP-implementatie NOB, Hilversum en CIRIS BV Projectmanager CHIPkaart implementatie, vervoersbedrijf Connexxion BV, Hilversum
Overige opleiding en werkzaamheden: 1985-1987 Avonddocent AMBI-modulen, NOVI, Utrecht 1982-1984 Rijks Opleidingen Instituut, Organisatie leergang (vergelijkbaar met SIOO) 1990-1991 MBA Leergang Nijenrode t.b.v. MD-traject Kon. Bijenkorf Beheer 1994 MBA Leergang voor MD-traject NS 1985-heden Diverse automatiserings opleidingen en seminars 2000-heden Opleiding voor intuïtieve ontwikkeling (healing, reading, leading)
De heer drs. J.J.P. Teunen Is met name ingezet vanwege zijn kennis en ervaring in de sector van de Grafimediatechologie. Hij heeft de NQA-auditortraining hoger onderwijs gevolgd. Opleiding: 1968 MAVO A + wiskunde 1973 MTS Werktuigbouwkunde HBO Personeel en Arbeid (2 jaar) 1984 Kandidaats Sociologie 1988 Doctoraal Sociologie, specialisatie Arbeid en Organisatiesociologie en Economie (bijvak) Werkervaring 1974-1975 1982-1992 1982-1987 1989-1992 1990-1993 1994-heden
Tekenaar constructeur, GVB Amsterdam en Martonair Docent Bedrijfseconomie (MTS Autotechniek) Documentairemaker, videoproducties (o.a. RVU) Onderzoeker (contracten: TNO STB; UvA; RUL) Universitair Docent Organisatiesociologie (UvA) Senior onderzoeker Kenniscentrum GOC, Unit Arbeidsmarkt
De heer S. ter Burg Vooral ingezet vanwege het feit dat hij studeert aan de opleiding Bedrijfskundige Informatica aan de Hogeschool van Utrecht (4e jaar) en kennis van andere informatica-opleidingen. Hij heeft bestuurlijke ervaring door zijn deelname aan Opleidingscommissie, Studievereniging, Facultaire Medezeggenschapsraad en bestuurslidmaatschap van het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg te Utrecht). Hij heeft de NQA-auditortraining hoger onderwijs gevolgd. Opleiding: 1991-1996 1996-1998 1998-1999 1999-heden
62
HAVO te Harderwijk VWO te Harderwijk Studie Industrieel Ontwerpen TU Delft Opleiding Bedrijfskundige Informatica, Hogeschool van Utrecht
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Werkervaring: 1999 Verkoopmedewerker Primafoon te Harderwijk, advisering telefonie en IT-diensten en producten 2000 Verkoopmedewerker Music Store te Utrecht 2001-2002 Beheerder en baliemedewerker Sportpark Olympos te Utrecht 2002-2003 Algemeen bestuurslid ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) 2003 Internationale stage in Los Angeles voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken 2004 Werkzaam bij SURF.
De heer W.A.J. van Uden Ingezet als NQA-auditor. Hij heeft eerdere ervaring met visitaties en audits. Heeft kennis van het hoger onderwijs via zijn werkzaamheden op de Hogeschool Zeeland en zijn werkzaamheden voor HBO-raad/NQA. Opleiding: 1969-1975 1975-1976 1976-1981 1981 1983-1987 1987 1996
Werkervaring: 1982-1983 1983-1989 1989-1991 1991-heden 1993-heden 2001-heden 2001-heden
Atheneum A Propedeuse Psychologie Lerarenopleiding Nederlands en geschiedenis Kandidaatsexamen Nederlands Nederlands MO B NIMA PR A Postdoctorale opleiding Corporate communication in bedrijfskundig perspectief, Erasmus Universiteit
Militaire dienstplicht Docent Nederlands MTS Docent Communicatie MEAO Docent communicatie Hogeschool Zeeland Opleidingsmanager opleiding Communicatie Hogeschool Zeeland (onderbreking ’00-’02) Beleidsmedewerker Kwaliteitszorg HBO-raad, secretaris visitatiecommissies/Auditor NQA Eigenaar communicatieadviesbureau
Mevrouw ir. M. Dekker-Joziasse Ingezet als NQA-auditor. Zij heeft eerdere ervaring met visitaties in de gezondheidszorg: kaderopleidingen gezondheidszorg en de opleidingen Optometrie en Orthoptie. Daarnaast 9 jaar ervaring met visiteren in bijna alle sectoren van het hbo. Bezit auditorkwaliteiten vanwege jarenlange visitatie-ervaring en cursussen gevolgd bij Lloyds. Zij geeft zelf de NQA-training voor auditor hoger onderwijs. Kennis van het hoger onderwijs ondermeer door docentschap WU en onderwijskundige cursussen. Opleiding: 1977-1983 1983-1989
VWO, Christelijke Scholengemeenschap Walcheren te Middelburg Opleiding Tuinbouwplantenteelt, Wageningen Universiteit
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
63
Werkervaring: 1990-1991 Adviseur bij Tuinbouwkundig Adviesbureau ETKO 1991-1995 Toegevoegd docent Wageningen Universiteit, vakgroep Tuinbouwplantenteelt, belast met onderwijsontwikkeling 1995-2004 Beleidsmedewerker afdeling Kwaliteitszorg, HBO-raad, 7 visitatietrajecten in diverse sectoren/domeinen van het hbo. 2004-heden Auditor NQA, trajecten in gezondheidszorg, informatica, aangewezen onderwijs en SPH. Cursussen: Training Auditor Hoger Onderwijs, oktober 2003, NQA i.s.m. Lloyds Register Tweedaagse cursus Interne Kwaliteitsaudits, december 2002, Lloyds Register
64
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
65
66
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Programma visitatie rivio 28 en 29 oktober 2004
Donderdag 28 oktober 2004 11.30 uur
Aankomst panel Leden panel: Dhr. L.L.M. Frederix (voorzitter) Mevr. Ir. M. Dekker-Joziasse (NQA-panellid) Dhr. S. ter Burg (studentlid) Dhr. Ir. H.C. Prooy (domeindeskundige Inf. en TI) Dhr. Ir. D.P.M. Govers (domeindeskundige BI) Dhr. Drs. J.J.P.Teunen (domeindeskundige GMT) Dhr. Ing. R.J.H. Tolido (domeindeskundige TI en Inf.) Dhr. W.A.J. van Uden (NQA ondersteunend panellid)
11.45 uur
Ontvangstcomité RIVIO-management Henk Bakker (onderwijsmanager BI) Frank van der Linden (coördinator kwaliteitszorg RIVIO) Hans van der Moolen (directeur RIVIO) Adrie van der Padt (onderwijsmanager TI) Pim Schouten (onderwijsmanager INF) Henk Zweers (onderwijsmanager GMT)
12.00 – 15.00 uur
Overleg panel en bestuderen materiaal.
Hierna splitst het panel zich in twee groepen: 15.00 – 15.30 uur
Lokaal MH 06.334 Management Inf en TI Roel Bakker Peter den Brok Tony Busker Adrie v.d. Padt Pim Schouten
Lokaal MH 07.107 Docenten GMT Anne v. Brussel Maurice v.d. Drift John Grobben Sandra Hekkelman Dirk Kroon Rene Slootweg Patrick Ubags
Lokaal MH 06.326 Bestuderen Materiaal BI Frank v.d. Linden
Panelleden: Prooy en Tolido Frederix (vz.) en Dekker
Panelleden: Teunen, ter Burg en van Uden
Panellid: Govers
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
67
15.30 -16.00 uur
16.00 – 16.30 uur
16.30 – 17.00 uur 17.00 – 17.30 uur
17.30 – 18.00 uur 18.00 – 18.30 uur
Onderwijsmanagement BI Henk Bakker Carla Bombeld Janneke Jung Marc v. Pelt
Docenten Inf. en TI Roel Bakker Joop Blankert Peter den Brok Hossein Chamani Wim Franken Marijke Hagen Marco Hazebroek Ron Plazier
Bestuderen Materiaal GMT Sandra Hekkelman
Panelleden: Govers, Frederix, Dekker Lokaal MH 06.334 Onderwijsmanagement GMT John Grobben Rene Slootweg Henk Zweers
Panelleden: Prooy, Tolido, ter Burg en van Uden Lokaal MH 07.107 Docenten BI Ria Bode Carla Bombeld Luuk Delahaye Janneke Jung Toon Kuipers Frank v.d. Linden Marc v. Pelt Ron Stobbe
Panellid: Teunen Lokaal MH 06.326 Bestuderen Materiaal Inf en TI Marco Hazebroek Peter den Brok
Panelleden: Teunen, Frederix Panelleden: Govers, ter Panelleden: Prooy en Tolido en Dekker Burg, van Uden Afstemming panel RIVIO Management: Henk Bakker Adrie van der Padt Het gehele panel Frank van der Linden Hans van der Moolen Pim Schouten Henk Zweers Rondleiding, o.l.v. Anne v. Brussel, Hans v.d. Moolen en Arie de Vries Overleg panel
Vrijdag 29 oktober 2004 09.00 – 10.00 uur
10.00 – 11.00 uur
11.00 – 11.30 uur
68
Lokaal MH 06.334 Lokaal MH 07.107 Lokaal MH 06.326 Overleg met werkveld-vertegenwoordigers Dhr. Drs. M.C.C. Bom, lid BVC Dhr. Ir. A.G. Noppen, lid BVC Het hele panel Dhr. Ing. D.J. Brokken, lid BVC Dhr. Prof. Dr. Drs. L. Rothkrantz lid BVC Dhr. C. Noordam, lid BVC Mevr. J. van der Zwaag Dhr.T.B.M.van Zeijl, lid BVC
Overleg met afgestudeerden Emiel Bakker (GMT) Rutger Frantzen (Inf) Bob Pikaar (GMT) Erwin Huisman (Inf) Pieter Breedijk (BI) Erik van der Leun (Inf) Mark de Keizer (BI) Robert Jan Oranje (Inf) Niek Verbunt (BI) Marcel Schot (Inf)
Het hele panel
Overleg panel
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
11.30 – 12.15 uur welke studentengroep het beste in welk lokaal? Ter bepaling van het RIVIO
12.15 – 13.00 uur 13.00 – 13.30 uur
13.30 – 15.00 uur 15.00 – 15.30 uur 15.30 – 16.00 uur
16.00 – 16.30 uur Circa 16.30 uur
Studenten BI e Matthijs Eijsberg (3 jrs) Guyon v.d. Giessen (2e jrs) e Bart de Jongh (2 jrs) e Hugo Kruijssen (3 jrs) John Pegels (DT) Martijn Pluimers (DT) e Martin Slager (4 jrs) e Jannes Vink (4 jrs)
Studenten GMT e Marloes Groenewegen (2 jrs) e Jelle van de Haterd (3 jrs) e Stef Henderson (2 jrs) e Hans Jantzen (4 jrs) e Brian Hokke (4 jrs) Jeffrey Klink Logeman (2e jrs) e Alexander Roos (2 jrs) e Charlotte Schoenmakers (3 jrs) Farhad Taheri (2 jrs)
Studenten Inf. en TI e Jaap Crezee (3 jrs. Inf Martijn Faber (2e jrs. I) e Remco Gribling (2 jrs. Inf) Huub van Niekerk (2e jrs. TI) e Ahn Tam Vo (4 jrs. Inf) Falco Vermeer (3e jrs. Inf) e Marijana Vujkovic (4 jrs. Inf)
Panelleden: Govers en Frederix
Panelleden: Teunen en ter Burg
Panelleden: Prooy, Tolido en Dekker
Lokaal MH 06.113 Lunch en overleg panel Lokaal MH 06.334 Mogelijke demonstratie ELO en demonstratie ITproject Panelleden: Prooy, Tolido, Govers, Teunen en ter Burg Overleg panel Gesprek met College van Bestuur Dhr. Drs. G. Schuijff RIVIO Management Henk Bakker Frank van der Linden Hans van der Moolen Adrie van der Padt Pim Schouten Henk Zweers Overleg panel Multifunctionele Ruimte 5e etage Mondelinge rapportage
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam opleidingen RIVIO
Lokaal MH 06.326 Mogelijkheid tot bestuderen materiaal
Panelleden: Frederix en Dekker
Het hele panel
Het hele panel
69