Hogeschool Rotterdam, Rotterdam Opleidingen:
Croho: Varianten:
Cluster hbo-master; - Advanced Nursing Practice (ANP) - Physician Assistant (PA) 49246 en 49115 Duaal
Visitatiedatum:
16 september 2008
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, november 2008
2/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Inhoud Inhoud
3
Deel A: Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per facet en onderwerp
5 7 8 10 12 13
Deel B: Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
15 17 25 48 53 56 61
Deel C: Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5:
Doelstelling van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
65 66 75 81 83 85
3/85
4/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
5/85
6/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de hbo-master opleidingen Advanced Nursing Practice (ANP) en Physician Assistant (PA) van Hogeschool Rotterdam. heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is begonnen in juli 2008, toen het zelfevaluatierapport bij NQA is aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek heeft het panel de opleidingen gevisiteerd op 16 september 2008. Het panel bestond uit: De heer drs. J.B.A.M. van Bergen (voorzitter, domeinpanellid ANP); Mevrouw drs. Y. Heijnen-Kaales MBA (domeinpanellid ANP); Mevrouw dr. J. Cohen-Schotanus (domeinpanellid PA); Mevrouw drs. M. Hollander-Pasma (domeinpanellid PA); Mevrouw J.S.G. van Teeffelen-Selten (studentpanellid); Mevrouw ir. M. Dekker-Joziasse (NQA senior auditor); De heer J.R. Koopmans (NQA junior auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (oktober 2007). Het panel beschikt over relevante werkvelddeskundigheid en over vakdeskundigheid. Onder vakdeskundigheid wordt verstaan het vertrouwd zijn met de meest recente ontwikkelingen en vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op het niveau/oriëntatie van de te beoordelen opleiding. Daarnaast beschikt het panel over onderwijsdeskundigheid, studentgebonden deskundigheid en visitatiedeskundigheid (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleidingen op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens worden hier de eindoordelen geformuleerd. • Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van de oordelen worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) conform het voorschrift van de NVAO. Uitzondering hierop is facet 2.6, als gevolg van aanvullende instructies van de NVAO wordt hier het oordeel voldaan of niet voldaan gegeven. Dit Facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
7/85
1.2
Inleiding
Generieke kaders De Hogeschool Rotterdam (HR) biedt 80 bacheloropleidingen en 12 masteropleidingen aan. Het onderwijsaanbod van de HR is breed. De opleidingen van de HR zijn ondergebracht bij 11 instituten. De opleidingen worden ondersteund door 9 centrale diensten. Het College van Bestuur (CvB) fungeert als bevoegd gezag dat zich primair richt op de strategische positie en ontwikkeling van de hogeschool. De hogeschool positioneert zich als kennisinstelling. Na een periode van sterke groei gedurende een aantal jaren (de instroom is tussen 2002 en 2007 met 47% toegenomen), bedraagt het aantal ingeschreven studenten bij de HR ongeveer 26.000 studenten ingeschreven in 2008. Er werken circa 2050 personen bij de HR, waarvan circa 1300 docerend personeel. Er is ongeveer 875 fte onderwijscapaciteit beschikbaar. Vanuit de maatschappelijke rol van de hogeschool zijn twee hoofdtaken geformuleerd, oftewel aspecten van de bijdrage die de hogeschool wil leveren aan de ontwikkeling van de regio Rotterdam: - opleiden van voldoende hbo’ers voor de arbeidsmarkt; - bijdragen aan de ontwikkeling van de beroepsuitoefening in de regio. Om die taken goed te kunnen uitvoeren wordt binnen de HR gewerkt aan de realisatie van vier hoofddoelen: - Verbreden van de participatie in het hoger onderwijs, door te richten op nieuwe doelgroepen, door verbetering van de doorstroom in de beroepskolom en door het bieden van diplomagerichte maatwerktrajecten met erkenning van eerder verworven competenties (EVC); - In de praktijk van alledag verzorgen van goed hbo-onderwijs, door studenten intensief en attractief onderwijs en uitdagende opdrachten te geven binnen het kennisgestuurde, praktijkgestuurde en studentgestuurde onderwijs van het Rotterdams Onderwijsmodel (ROM). Hierdoor wordt het studiesucces geoptimaliseerd en worden studenten gericht voorbereid op een rol als resultaatgerichte en innovatieve probleemoplosser voor hun beroepspraktijk; - In nauwe samenwerking met de omgeving bijdragen aan kennisontwikkeling, relevant praktijkgericht (ontwerp)onderzoek doen, vooral gericht op het aanpakken van weerbarstige vraagstukken die met de economische en sociale ontwikkeling van de regio samenhangen; - Het ontwikkelen van contractactiviteiten en maatwerktrajecten voor bedrijven en instellingen, die gevoed worden door de opleidingen en onderzoekprogramma’s van de hogeschool. Daarmee draagt de HR bij aan een praktijk van levenslang leren. Deze hoofddoelen zijn ook sturend voor de interne organisatie: - instituten voor de verschillende sectoren, die elk een volledig en samenhangend pakket bieden van opleidingen, onderzoek (lectoraten) en maatwerk en contractactiviteiten; - personeelsbeleid voeren dat gericht is op het werven van en kansen bieden aan mensen die zichzelf willen overtreffen bij het realiseren van hun ambities, met een gerichte inzet op professionalisering;
8/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
-
de voorzieningen en de communicatie van de hogeschool afstemmen op de vereisten van een kennisinstelling; de ambities van de hogeschool in het systeem van sturing en kwaliteitszorg verankeren, opdat systematisch gewerkt wordt aan het realiseren daarvan.
De HR heeft elf maatschappelijke sectoren in Rotterdam en de regio onderscheiden met kernopgaven waaraan de hogeschool een bijdrage wil leveren. De elf instituten van de hogeschool zijn elk direct verbonden met een sector. De instituten zijn gericht op het onder één regie aanbieden van de drie hoofdtaken: bachelor- en masteronderwijs, onderzoek in lectoraten en contractactiviteiten voor de relevante maatschappelijke sector. Per instituut is een directie met een voorzitter en een lid of adjunct-directeur aangesteld. De voorzitters van de instituutsdirecties vormen met het CvB de Bestuursraad, die het belangrijkste overlegorgaan is voor de ontwikkeling van het hogeschoolbeleid. Het aanbod aan minoren – een samenhangend programma van 30 studiepunten in het derde en vierde jaar van de bacheloropleiding – is in het curriculum van elke student een profilerend element. Een minor kan gericht zijn op verbreding en/of verdieping of doorstroom naar een masteropleiding. De masteropleidingen dienen een duidelijke verbinding te hebben met de lectoraten van het instituut. Instituut voor Gezondheidszorg (IvG) De masteropleidingen ANP en PA-KV1 worden verzorgd door het Instituut voor Gezondheidszorg (IvG). Dit is in 2007 ontstaan vanuit een samenvoeging van het Instituut voor verpleegkunde en verloskunde en het Cluster paramedisch. Het instituut heeft ruim 2000 studenten en 245 medewerkers. Het IvG heeft de volgende lectoraten: Transities in de Zorg, Arbeid en Gezondheid, Eerstelijns Gezondheidszorg en Samenhang in de Ouderenzorg. Op het gebied van de verloskunde werkt men samen met het Erasmus MC. De Stichting Rotterdamse Opleiding Verloskunde fuseert met de Hogeschool Rotterdam. De bacheloropleiding wordt per september 2008 onderdeel van het IvG. Deze instellingen treden naar buiten onder de naam Verloskunde Academie Rotterdam (VAR). Bij de ontwikkeling van de masteropleidingen wordt nauw samengewerkt met het Erasmus MC, regionale zorginstellingen en kennisinstituten. Opleidingsspecifieke kaders De ANP is een tweejarige opleiding. De PA opleiding is gericht op Klinische Verloskundige (PA-KV) en kent een duur van 2,5 jaar. Beide opleidingen worden in duale vorm aangeboden. De opleiding ANP is toegankelijk voor verpleegkundigen met een afgeronde bacheloropleiding Verpleegkunde. PA-KV is toegankelijk voor personen met een afgeronde bacheloropleiding tot verloskundige. Voor beide opleidingen geldt minimaal twee jaar relevante praktijkervaring als toelatingseis.
1
PA-KV: Physician Assistant – Klinische Verloskunde
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
9/85
De masteropleidingen ANP en PA-KV worden aangeboden door het Instituut voor Gezondheidszorg. De dagelijkse leiding van de twee masteropleidingen berust bij één onderwijsmanager. De opleidingen hebben elk een opleidingscoördinator. De ANP-opleiding is in januari 2004 positief beoordeeld door de NVAO en in september 2004 gestart. De instroom ligt bij circa 20 studenten per jaar. De nurse practitioner is een verpleegkundige die beschikt over een grote klinische deskundigheid. Zij integreren op masterniveau verpleegkundig en medisch handelen in de directe patiëntenzorg. De grootste groep studenten is werkzaam in een klinische setting. In toenemende mate zijn studenten ook werkzaam in de huisartsenzorg, verpleeghuizen, ouderenzorg, jeugdgezondheidszorg en poliklinieken. Het team ANP heeft 12 docenten, inclusief de opleidingscoördinator, met een aanstellingsomvang in totaal van 5,2 fte. Met een totaal van 46 studenten geeft dit een docent-studentratio van 1 op 8,8. De PA opleiding van de HR onderscheidt zich van andere PA opleidingen in Nederland door de gerichtheid op de klinische verloskunde. De PA-KV is een gespecialiseerde verloskundige die in een ziekenhuis zwangerschap, baring en kraambed begeleidt van vrouwen met een medische indicatie. In oktober 2004 heeft de NVAO positief geoordeeld over de aanvraag master Klinische Verloskunde. Op advies van het ministerie OCW is de opleiding ingekaderd in de PA opleiding. Hiervoor zijn een aantal aanpassingen in het curriculum gedaan: duur 2,5 jaar in plaats van 2 jaar, stage in een ander werkveld dan klinische verloskunde, uitbreiding van pathologie en psychiatrie en de invoering van lichamelijk onderzoek en anamnese. In juni 2005 is de opleiding PA-KV goed gekeurd door de NVAO. De opleiding is gestart in september 2005. De instroom ligt per jaar rond elf studenten Bij PA-KV heeft het team 5 docenten, inclusief opleidingscoördinator, met een aanstellingsomvang van in totaal 3,1 fte. Met een totaal van 30 studenten, levert dat een docent-studentratio van 1 op 9,7. 1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleiding door het panel verliep volgens de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. Het onderzoek vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid (de validatie) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Vervolgens bereidden de panelleden zich in de periode augustus/september 2008 inhoudelijk voor op het bezoek d.d. 16 september 2008. Zij bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor
10/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel voorbereid. De opleidingen hebben in het zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welke domeinspecifieke referentiekaders zij kiezen. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen de domeinspecifieke kaders (en de opleidingsprogramma’s) zijn gebaseerd. Het bezoek door het panel Generieke audit In het kader van de visitatie van de te accrediteren opleidingen van de Hogeschool Rotterdam heeft op 12 februari 2008 een zogenoemde generieke instellingsaudit plaats gevonden. Het doel van deze generieke audit was het op een hoger aggregatieniveau verzamelen van informatie en evidenties die kunnen bijdragen aan het beoordelen van basiskwaliteit van de individuele opleiding. De audit richtte zich op de onderwerpen: Missie, Beleid en Uitgangspunten; Planning en Control; Kwaliteitszorg van de Hogeschool Rotterdam en Onderwijs en Personeel. De uitkomsten zijn in deze rapportage opgenomen, waar van toepassing op de masteropleidingen. De generieke audit, die plaatsvond op Locatie Museumpark in Rotterdam, had als uitgangspunt een Aanvullende rapportage Generieke Audit 2008 met bijlagen en bestond uit een materiaalbestudering en twee gesprekken: Gesprek over Beleid en Uitgangspunten, Planning en Control, en Kwaliteitszorg van de Hogeschool Rotterdam. Deelnemers vanuit HR: G.J. van Drielen, lid College van bestuur; J.G. Roelof, lid College van Bestuur; J.A. Sevenhuijsen, directeur dienst Concern Strategie; C. van de Kraan, directeur bureau AMC (Auditing, Monitoring and Control); P.M.F. Hupkens, directeur dienst O&K (Onderwijs en Kwaliteit); A. Hartman, manager kwaliteitszorg dienst Onderwijs en Kwaliteit; G.A.M. Neger, senior beleidsadviseur kwaliteitszorg O&K; C. Spee, auditor AMC. Gesprek over Onderwijs en Personeel. Deelnemers vanuit HR: J.G. Roelof, Lid van het CvB; J.A. Sevenhuijsen, directeur Concern Strategie; M.Y.B.P. Duivenvoorde, directeur Dienst Personeel en Organisatie; J.E. Huurman-van Buren, directeur Communicatie en externe Betrekkingen (CEB); G.A.M. Neger, senior beleidsadviseur kwaliteitszorg O&K; C. Spee, auditorAMC.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
11/85
Het NQA-panel bestond uit: dr. E.V. Schalkwijk, directeur NQA; drs. R.V. van der Dussen, accountmanager HR; drs. M.J.J. van Beers, auditor. Opleidingen audit NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het panelbezoek dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleidingen (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement, docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek heeft het panel ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel ruimte ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleidingen is beoordeeld. Met dit rapport kunnen de opleidingen accreditatie aanvragen bij de NVAO. De opleidingen hebben in november 2008 een concept van het Facetrapport (deel B) en Onderwerprapport (deel A) voor een controle op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding van de reactie van de opleidingen zijn enkele wijzigingen aangebracht, die weer zijn voorgelegd aan de opleidingen. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in november 2008. Het visitatierapport is uiteindelijk in november 2008 ter beschikking gesteld aan de opleidingen, die het samen met de accreditatieaanvragen kunnen indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleidingen eventueel leggen, de domeinspecifieke kaders en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als sprake is van: • weging van de oordelen op facetniveau; • benchmarking; • generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; • bepaalde accenten respectievelijk ‘best practices’.
12/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport. 1.5
Oordelen per facet en onderwerp
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor 1.3 Oriëntatie HBO bachelor Totaaloordeel Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen HBO 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Totaaloordeel Onderwerp 3 Inzet van personeel 3.1 Eisen HBO 3.2 Kwantiteit personeel 3.3 Kwaliteit personeel Totaaloordeel Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding Totaaloordeel Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen tot verbetering 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerd niveau 6.2 Onderwijsrendement Totaaloordeel
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Master ANP
Master PA
Goed Goed Goed Positief
Goed Goed Goed Positief
Goed Goed Goed Goed Goed Voldaan Goed Voldoende Positief
Goed Goed Goed Goed Goed Voldaan Goed Goed Positief
Goed Goed Goed Positief
Goed Goed Goed Positief
Goed Goed Positief
Goed Goed Positief
Voldoende Goed
Voldoende Goed
Goed Positief
Goed Positief
Goed Voldoende Positief
Goed Voldoende Positief
13/85
Doelstellingen opleiding Bij beide opleidingen worden de drie facetten beoordeeld met ‘goed’. De oordelen op het onderwerp zijn voor beide opleidingen derhalve positief. Programma Bij beide opleidingen ontvangen alle facetten het oordeel ‘goed’, behalve het facet ‘Beoordeling en toetsing’, waar de ANP het oordeel ‘voldoende’ ontvangt. Het facet 2.6 wordt beoordeeld met ‘voldaan’. Het oordeel op het onderwerp is voor beide opleidingen derhalve positief. Inzet van personeel Beide opleidingen ontvangen voor alle drie facetten het oordeel ‘goed’. Het oordeel op het onderwerp is voor beide opleidingen derhalve positief. Voorzieningen Beide opleidingen ontvangen voor beide facetten het oordeel ‘goed’. Het oordeel op het onderwerp is voor beide opleidingen derhalve positief. Interne kwaliteitszorg Beide opleidingen ontvangen voor het facet ‘Evaluatie resultaten’ het oordeel ‘voldoende’. De overige facetten ontvangen het oordeel ‘goed’. Het oordeel op het onderwerp is voor beide opleidingen derhalve positief. Resultaten Beide opleidingen ontvangen voor het facet ‘Gerealiseerd niveau’ het oordeel ‘goed’ en voor het facet ‘Onderwijsrendement’ het oordeel ‘voldoende’. Het oordeel op het onderwerp is voor beide opleidingen derhalve positief. Totaaloordeel Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan blijkt dat beide opleidingen op de zes onderwerpen positief scoren. De conclusie is dat het totaaloordeel voor beide opleidingen positief is.
14/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
15/85
16/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
ANP goed PA goed
Criterium: - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). De oordelen worden als volgt beargumenteerd: Generiek: • De functies van nurse practitioner en physician assistant zijn het resultaat van de taakherschikking in de gezondheidszorg. De ANP en PA nemen taken over van artsen en medisch specialisten. De arts krijgt daardoor meer ruimte voor ernstige, complexe of ongebruikelijke problematiek. Winst van de taakherschikking is kwaliteitsverbetering van de zorg: veilige, effectieve, patiëntgerichte en toegankelijke zorg. De tevredenheid van patiënten neemt toe door toegenomen aandacht voor begeleiding van de patiënt. Een ander voordeel is het carrièreperspectief voor hbo-opgeleiden, waarmee zij langer voor de gezondheidszorg worden behouden. • Landelijk hebben de vijf PA en negen ANP-opleidingen, in het landelijk opleidingsoverleg MPA/ANP, de standaarden vastgesteld ten aanzien van de eindkwalificaties, toelatingseisen, het werkplekleren en de studiebelasting. Afspraken over een EVCprocedure moeten nog worden uitgewerkt. • Voor beide opleidingen geldt dat zij hun beroeps- en opleidingsprofiel helder hebben beschreven in de Inhoudelijke opleidingskaders en Studiegidsen. Per beroepsrol zijn de bijbehorende competenties uitgeschreven naar beroepsetting en gedragsindicatoren. • Beide opleidingen spiegelen hun opleidingsprofiel aan het internationaal erkende beroepsprofiel Can-MEDS, dat zeven taakgebieden onderscheidt en dat wereldwijd de standaard is voor de opleiding van medisch specialisten. In het landelijke overleg MPA/ANP is overeengekomen dat per september 2008 de opleidingsprofielen gebaseerd zullen zijn op het Can-MEDS-profiel. Beide opleidingen concluderen, na vergelijking van het eigen profiel met het Can-MEDS profiel, dat deze elkaar in grote mate dekken en dat met aanpassing van een aantal gedragsindicatoren men voldoet aan het internationale kader. • De ANP en PA-masteropleidingen hebben hun visie op het beroep geactualiseerd en dit beroepsbeeld besproken met het werkveld via de adviesraad en met studenten via de opleidingscommissie. Het beroepsbeeld is opgenomen in het Inhoudelijk Opleidingskader per opleiding.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
17/85
ANP: • De ANP-opleiding heeft als doel advanced nurse practitioners op te leiden: - die gespecialiseerde en niet-routinematige verpleegkundige taken combineren met gestandaardiseerde medische taken bij een specifieke patiëntencategorie; - die gezondheidsproblemen kunnen diagnosticeren en behandelen; - waarbij de diagnostiek en behandeling zich ook richten op preventie en gezondheidsbevordering; - die een generalistische, brede kijk hebben op de patiënt en diens naasten in de veelal zeer gespecialiseerde omgeving; - die de zorgverlening bij patiënten met complexe problematiek gedurende het hele zorgtraject kunnen coördineren. Ten opzichte van de bacheloropleiding Verpleegkunde biedt de master-ANP verbreding en verdieping. Verdieping in het verpleegkundig vakgebied en in de wetenschappelijke onderbouwing van het handelen. Verbreding door het vaststellen van de medische diagnose en bij het medisch behandelplan. • De ANP-opleiding is vanaf de start opgebouwd conform eigen competenties. De opleiding baseert haar competenties op een verkennend onderzoek onder vier ziekenhuizen in de regio. Daarnaast zijn nationale en internationale bronnen geraadpleegd en zijn Amerikaanse en Australische competentieprofielen bestudeerd. De bevindingen zijn besproken met het werkveld in vijftien gesprekken met artsen, verpleegkundigen en zorgmanagers en in een klankbordgroep met negen leden uit het werkveld. Op basis hiervan zijn zeven beroepsrollen gedefinieerd, elk gerelateerd aan een beroepsdomein: medebehandelaar, specialist, onderzoeker, adviseur, regisseur, begeleider en professional. Deze zijn gespecificeerd in tien competenties, die elk weer zijn uitgewerkt in gedragsindicatoren. Hiermee wordt aangesloten op het model voor de bachelor Verpleegkunde, met verdieping en verbreding naar het medisch domein middels de beroepsrollen medebehandelaar en specialist. Voor het cohort 2008 is, na vergelijking met de Amerikaanse beroepsprofielen, het aantal rollen teruggebracht van zeven naar vijf. De rollen van onderzoeker en begeleider zijn geïntegreerd in de rol van specialist. De tien competenties zijn gehandhaafd: zorgverlenen, begeleiden, onderzoeken, vernieuwen, diagnosticeren, behandelen, regisseren, deskundigheid bevorderen, inhoudelijke leidinggeven en zelfsturend leren. • De ANP-opleiding zal, naar aanleiding van de vergelijking met het Can-MEDS-profiel, de gedragsindicatoren aanpassen voor de beroepsrollen specialist en professional. Een andere aanpassing in het profiel is gericht op het voornemen van het ministerie van VWS tot een algemene maatregel van bestuur om de verpleegkundig specialist zelfstandige bevoegdheid te geven om op eigen initiatief bepaalde voorbehouden handelingen te mogen verrichten, waaronder het voorschrijven van geneesmiddelen. • Het panel constateert dat de opleiding een helder beeld heeft van de ontwikkelingen in het (internationale) werkveld van de ANP en deze duidelijk en snel laat doorwerken in de gehanteerde competentieprofielen met beroepsrollen en gedragsindicatoren. Het opleidingsprofiel past binnen het Can-MEDS-profiel en volgt de ontwikkelingen aangaande de verpleegkundig specialist. Het opleidingsprofiel wordt gedragen in het werkveld van de opleiding. In gesprekken met het panel wordt het beroepsbeeld en het beroepsprofiel bevestigd door de studenten en afgestudeerden. Zij voelen zich excellente
18/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
•
verpleegkundigen met oog voor het cliëntperspectief en gericht op meer autonomie, klinisch leiderschap, communicatie, pionieren en een creatieve aanpak. Het klinisch redeneren en argumenteren wordt door afgestudeerden en studenten benoemd als grote meerwaarde om direct naast specialisten en huisartsen te kunnen functioneren. Het beroepsprofiel van de NP is ongeveer opgezet volgens de verdeling: 1/3 deel medische verdieping (medebehandelaar), 1/3 deel onderzoekgericht en 1/3 deel gericht op beroepsverdieping. Dit is in samenspraak met het werkveld uitgewerkt. Rol van de NP krijgt duidelijk aandacht in het onderwijs en de wijze waarop de studenten vanuit eigen leervragen moeten komen tot een omschrijving van de NP-rol en de problematiek van patiënten. Daarmee worden de leervragen van de studenten duidelijk ingekaderd.
PA: • De Rotterdams PA-opleiding richt zich op het opleiden van PA’ers die werkzaam zijn in de klinische verloskunde, met als hoofddoel het bevorderen van de kwaliteit en de continuïteit van de verloskundige zorg in ziekenhuizen en universitair medische centra aan cliënten met een medische indicatie. De PA-KV’er kan zelfstandig complexe verloskundige problematiek oplossen en fungeert als spil in een multidisciplinair team en participeert in diagnostiek en behandeling. Zij kan wetenschappelijk onderzoek beoordelen en verricht zelf praktijkgericht onderzoek. Ten opzichte van de bachelor tot verloskundige biedt de master meer verdieping in het vakgebied verloskunde en wetenschappelijke onderbouwing van het handelen. Verbreding richt zich op anatomie, pathologie, fysiologie, farmacologie en psychiatrie. • Het beroepsprofiel is gebaseerd op het profiel master PA zoals dat door de Hogeschool Utrecht en Hogeschool van Arnhem en Nijmegen is ontwikkeld, in afstemming met het werkveld en voorbeelden uit de Verenigde Staten. In Rotterdam is in eerste instantie gekoerst op een masteropleiding Klinische Verloskunde. Deze is later verbreed naar de masteropleiding PA, met accent op klinische verloskunde. Het profiel kent zeven beroepsrollen: specialist, regisseur, begeleider, medebehandelaar, adviseur, onderzoeker en professional. Iedere rol is vertaald naar een competentie en de daarbij behorende gedragsindicatoren. In totaal zijn er 13 competenties: fysiologie bewaken, risico inschatten, triageren, coördinatie, communicatie, psychosociale zorg, diagnosticeren, behandelen, deskundigheid bevorderen, evidence based werken, onderzoeken, professionaliseren en kwaliteit vormgeven. Het profiel is getoetst aan de Amerikaanse Accreditation Standards for Physician Assistant Education (ARC-PA). De PA-KV’er verwerft dezelfde competenties als de PA’er, maar past deze toe in de setting van de klinische verloskunde. • De dertien competenties van de opleiding zijn gebaseerd op een aantal rollen en beroepsdomeinen (tussen haakjes weergegeven): expert (verloskundig expert binnen de tweede- en derdelijns zorg), regisseur (coördineren en managen van zorgprocessen), begeleider (uitvoeren van zorgprocessen), medebehandelaar (medische zorg), adviseur (deskundigheidsbevordering), onderzoeker (praktijkgericht onderzoek), en professional (beroep).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
19/85
•
•
•
Op basis van de ervaringen van de eerste afgestudeerden PA landelijk, is een landelijk beroepsprofiel ontwikkeld door de Nederlandse Associatie Physician Assistants (NAPA), in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor de Geneeskunde (KNMG). Toetsing van het Rotterdamse aan het concept landelijke profiel levert op dat er een goede dekking is van de taakgebieden uit het landelijke profiel PA. Tijdens de visitatie bleek dat de opleiding gericht is op de zeer specifieke klinische verloskunde. De opleiding heeft ruimte in het programma gecreëerd voor andere disciplines binnen het kader van de PA. Het onderdeel ouderenzorg komt niet in de opleiding voor. Het panel is positief gestemd over de verbreding van de opleiding. Het opleidingsprofiel PA-KV wordt gedragen in het werkveld van de opleiding. Het beroepsbeeld en het beroepsprofiel worden bevestigd in de gesprekken van het panel met studenten en alumni. Zij voelen zich zelfstandige professionals die op een hoger niveau kennis beheersen en daar in contact met de patiënten op een goede wijze mee om weten te gaan. Daarnaast kunnen ze in een breder perspectief kijken vanuit de kennis die zij hebben.
Internationalisering • Het beleid van de Hogeschool Rotterdam op het gebied van internationalisering is vastgelegd in de Beleidsnota Internationalisering HR (2005). In het strategisch beleidsplan per instituut dient het internationaliseringsbeleid van de opleidingen van het desbetreffende instituut in relatie tot het eigen beroepsprofiel te zijn uitgewerkt. Dit is door het IvG vastgelegd in het Beleidsplan Internationalisering (2006). • Het IvG ziet internationalisering als het proces van toenemende aandacht voor internationale ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied, zowel bij docenten als studenten. Doelen zijn: minimaal 25% Engelstalige literatuur in elk studiejaar, internationale ontwikkelingen en thema’s in het programma, onderwijsactiviteiten in het Engels en inhoudelijke samenwerking met buitenlandse partners. Uit gesprekken en het onderwijsmateriaal constateert het panel dat deze doelen ruim aandacht krijgen in het programma, bijvoorbeeld het aandeel Engelstalig literatuur bedraagt circa 1/3 deel, studenten nemen allen deel aan de buitenlandse reis met Engelstalige onderdelen en internationale kijk op de ontwikkelingen in het vakgebied en er is gerichte samenwerking met buitenlandse instellingen. • Het IvG is lid van Cohehre, een Europees consortium voor instellingen voor hoger gezondheidszorgonderwijs. Met drie instellingen uit België, Denemarken en Engeland wordt samengewerkt in het project Cultural minorities in health care. Voor de masteropleidingen geldt dat studenten: besef krijgen van de invloed van de nationale en culturele context op het denken en handelen van mensen, inzicht krijgen in het gezondheidssysteem in andere landen en de rol van de ANP en PA daarin, ervaren dat er ook veel overeenkomsten zijn en dat het verrijkend is ervaringen en kennis te delen en dat studenten best practice en innovatie uitwisselen met buitenlandse collega’s.
20/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Facet 1.2
Niveau master
ANP goed PA goed
Criterium: - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. De oordelen worden als volgt beargumenteerd: Generiek: • Ter ondersteuning van de invulling van de Dublin descriptoren op opleidingsniveau heeft de Hogeschool Rotterdam een hogeschoolbrede concretisering van de Dublin descriptoren geformuleerd voor zowel de bachelor- als de masteropleidingen. • Beide opleidingen hanteren deze concretisering en geven in het zelfevaluatierapport schematisch en uitgeschreven in een bijlage de koppeling per Dublin descriptor aan de competenties en bijbehorende gedragsindicatoren. Voor het masterniveau is met name de koppeling aan de onderzoekslijn en de afsluitende masterthesis van belang. ANP: • Een voorbeeld van de aangegeven koppeling tussen Dublin descriptor Kennis en Inzicht en gedragsindicatoren: - het verpleegkundig handelen wetenschappelijk onderbouwen; - complexe vraagstukken analytisch en systematisch in kaart brengen; - een beargumenteerde keuze maken van onderzoeksinstrumenten, aansluitend bij de onderzoeksvraag; - kritisch beschouwen van eigen onderzoeksresultaten; - kennen en toepassen van de principes van triage. Dublin descriptor Toepassen van kennis en inzicht is gekoppeld aan de gedragsindicatoren: - Leiding geven aan het uitvoeren van projecten om complexe problemen op te lossen; - Initiëren van ketenzorg en transmurale projecten; - het voorstellen van een integraal behandelplan aan de superviserende arts op basis van de diagnostische resultaten en de bestaande protocollen; - zelfstandig praktijkgericht onderzoek verrichten met gebruik van relevante methoden en technieken van wetenschappelijk onderzoek; - kwaliteitsstandaarden voor het beoordelen van kwantitatief en kwalitatief onderzoek toepassen. Dublin descriptor Oordeelsvorming wordt gekoppeld aan de gedragsindicatoren: - initiëren en bieden van psychosociale zorg, passend bij de transitiefase; - zelfstandig en innovatief veranderingsproject opzetten, uitvoeren, kritisch evalueren en waar nodig bijsturen;
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
21/85
-
een logisch consistent onderzoeksplan opstellen waarin doelstelling, probleemstelling, operationalisatie&design, onderzoeksmethoden, analyseplan en rapportage systematisch worden gepresenteerd en geanalyseerd; - met behulp van klinisch redeneren een medisch differentiaal diagnose opstellen op basis van epidemiologische inzichten, anamnese en lichamelijk onderzoek; - keuze maken uit toepasbare strategieën voor gewenste innovatie; - reflecteren op bruikbaarheid en implementatie van onderzoeksresultaten. • Het panel constateert dat de opleiding continu oog heeft voor en discussies voert over het te behalen masterniveau; intern in de opleiding en met het omringende werkveld. De aspecten initiatief en innovatief vermogen hebben daarbij een centrale rol: bijvoorbeeld het opzetten van pijnbeleid op een reuma-afdeling in samenspraak met alle disciplines. Ook het overdragen van kennis op verpleegkundigen is onderdeel van de rol van de ANP. De toegevoegde waarde van de ANP wordt meer en meer ingezien en het leidt tot meer projecten gericht op zorgvernieuwing. De ANP'er komt vaak binnen op een ‘beurs/project’ om iets te organiseren/vernieuwen en bouwt van daaruit de rol/functie verder uit binnen de zorginstellingen. PA: • Een voorbeeld van de koppeling van de Dublin descriptor Kennis en Inzicht aan de gedragsindicatoren: - het zelfstandig vertalen van actuele wetenschappelijke literatuur naar een in de praktijk bruikbare diagnostische, therapeutische of prognostische strategie; - het maken van een risico-inschatting bij een complex medische patiënt op basis van evidence based practice; - het zelfstandig opstellen van een differentiaal diagnose en behandelplan voor de complex medische patiënt op basis van evidence based practice; - het kritisch beschouwen van (eigen) onderzoeksopzet en -resultaten. Dublin descriptor Toepassen van Kennis en Inzicht wordt gekoppeld aan: - op wetenschappelijk verantwoorde wijze praktijkgericht onderzoek zelfstandig opzette en uitvoeren; - analyseren van scholingsbehoefte en de resultaten vertalen naar scholing en voorlichtingstrajecten voor verschillende disciplines; - ontwikkelen van een strategisch plan om (medische) fouten te voorkomen en dit in een multidisciplinaire context te implementeren; - nemen van initiatief en verantwoordelijkheid voor verbeteringen in de praktijk op basis van actueel wetenschappelijk onderzoek; - ontwikkelen van een op klachten gebaseerd triagesysteem (verifieerbare stroomschema’s) op basis van zelfontwikkelde criteria/discriminatoren. Dublin descriptor Oordeelsvorming is gekoppeld aan de gedragsindicatoren: - in het kader van kwaliteitszorg het toetsen van prestatie-indicatoren op betrouwbaarheid en validiteit en beargumenteren wat de voor- en nadelen zijn; - wetenschappelijk onderbouwen of verwerpen van obstetrische interventies volgens de principes van evidence based practice, zodat onnodige interventies worden voorkomen;
22/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
-
•
begeleiden van cliënten met een verhoogd verloskundig risico vanuit een fysiologische benadering en rekening houdend met ethische, psychische en sociale aspecten; - beargumenteren van een geïntegreerde visie op de (obstetrische) zorg binnen een multidisciplinair team, waarbij het belang van de cliënt voorop staat; - inzetten van een evidence based beleid, na pathologische veranderingen in de zwangerschap, met als uitgangspunt een zo gunstig mogelijke uitkomst. Ook voor de opleiding PA constateert het panel dat de opleiding continu oog heeft voor en discussies voert over het te behalen masterniveau; intern in de opleiding, met het omringende werkveld en in het landelijke overleg.
Facet 1.3
Oriëntatie HBO master
ANP goed PA goed
Criteria: - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - Een hbo-master heeft de kwalificaties voor het niveau van zelfstandig en/of leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarin een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. De oordelen worden als volgt beargumenteerd: Generiek: • In facet 1.1 heeft het panel reeds beschreven dat de eindkwalificaties in overleg met het werkveld zijn ontwikkeld. In facet 1.2 heeft het panel beschreven dat de opleiding het niveau adequaat heeft beschreven. • De beroepsgerichte identiteit van de eindkwalificaties komt tot uiting in de contacten met het beroepenveld op het niveau van de hogeschool, de instituten en de opleidingen in de Bureaus Externe Betrekkingen. Beide opleidingen maken gebruik van deze contacten. • Het beleid van de Hogeschool Rotterdam rond de masteropleiding is vastgelegd in de notitie Werkende Masters (2007). De daarin geschetste (nieuwe) Rotterdamse masteropleidingen hebben een functie als ‘mid-career masters’. In de eindkwalificaties staat centraal het vanuit verschillende disciplines op een onderzoekende manier aanpakken van weerbarstige maatschappelijke vraagstukken. Bestaande masteropleidingen kunnen een andere ontstaansgeschiedenis hebben en het karakter hebben van een vervolgopleiding die aansluit op een bacheloropleiding. ANP en PA: • Beide opleidingen borgen de aansluiting van hun doelstellingen op de ontwikkelingen in het vakgebied via continue toetsing van het inhoudelijk opleidingskader aan het landelijke overleg, de adviesraad, de studenten, de alumni en het werkveld. Het landelijke opleidingsoverleg M PA/M ANP volgt de ontwikkelingen in het (inter)nationale werkveld
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
23/85
•
•
•
en onderhoudt contacten met de beroepsverenigingen V&VNP2 en NAPA3. Beide opleidingen hebben een opleidingsadviesraad met vertegenwoordigers uit het management, van bestuurlijk niveau of werkend als ANP, PA of medisch specialist. De adviesraden informeren over ontwikkelingen in het werkveld en adviseren over beroepsbeeld, competentieprofiel en curriculum. Informatie over het werkveld wordt ook ontvangen via de leermeesters. Dit zijn de begeleiders van de student op de werkplek. Voor ANP geldt dat iedere student twee leermeesters heeft: een verpleegkundig zorgmanager en een medisch specialist of arts. Voor PA geldt dat iedere student een leermeester heeft: een gynaecoloog. De coach (begeleidend docent) onderhoudt de contacten met de zorginstelling en leermeesters en bezoekt de werkplek van de student minimaal twee keer gedurende de opleidingsperiode. Ook zijn er twee (ANP) of drie (PA) leermeesterbijeenkomsten waar informatie en wederzijdse verwachtingen worden uitgewisseld. Doordat alle programmaonderdelen worden geëvalueerd (vergelijk onderwerp 5), vindt automatisch reflectie plaats aan de werkervaring van de studenten en het belang voor de actuele beroepspraktijk. Het aantal bekostigde plaatsen is op basis van de landelijke vraag uitgebreid van 250 bij de start in 2004 naar 325 in 2005. Naar verwachting wordt dit verder uitgebreid naar 400 plaatsen in 2008-2009. Driekwart van de ziekenhuizen heeft ANP’ers in dienst; voor PA is dat 39%.
ANP: • De nurse practitioner onderscheidt zich van de bachelor Verpleegkunde door: - zorgverlening aan een specifieke patiëntengroep met complexe, onvoorspelbare en/of intensieve zorgproblemen; - een autonome functie-uitoefening, die zich uitbreidt buiten de werkterreinen van de verpleegkundige praktijk; - een regisserende, coördinerende en sturende rol in het gehele zorgproces; - wetenschappelijke onderbouwing van het handelen; - inhoudelijk leiderschap. (Poli)spreekuren worden veelal zelfstandig uitgevoerd door de nurse practitioner. Zij doet in multidisciplinair verband voorstellen voor medische differentiaal diagnosen, mogelijk aanvullend onderzoek en behandeling. De analyse is gebed in een maatschappelijke context en wordt onderbouwd uit verschillende invalshoeken. De oplossing is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek of evidence based practice. De nurse practitioner geeft leiding aan projecten waarin complexe problemen worden opgelost of innovaties worden voorbereid of geïmplementeerd. • Uit werkveldonderzoek landelijk en regionaal blijkt dat de afgestudeerden grotendeels voldoen aan de gestelde doelen: verbeterde kwaliteitszorg, verbeterde aandacht voor de patiënten of het ontlasten van artsen in bepaalde handelingsgebieden.
2 3
V&VN-NP: Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland, afdeling NP NAPA: Nederlandse Associate Physician Assistants
24/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
Toetsing aan het werkveld vindt ook plaats via de eigen afgestudeerde ANP’ers die ook weer als leermeesters optreden voor de huidige studenten. Zij kunnen het beroepsbeeld direct toetsen aan de daadwerkelijke effecten in de praktijk in de samenwerking met de medische professie.
PA: • Bij de ontwikkeling van het beroeps- en opleidingsprofiel is het werkveld en met name het Erasmus MC nauw betrokken geweest. De PA-KV’er wordt opgeleid tot zelfstandig beroepsbeoefenaar die tweedelijns en/of derdelijns verloskundige zorg verleent, binnen een ziekenhuis of universitair medisch centrum, als spil in een multidisciplinair team van verloskundigen, arts-assistenten, verpleegkundigen en kraamverzorgenden. De PA-KV’er stelt zelfstandig diagnoses op en maakt zelfstandig behandelplannen en heeft een innoverende en sturende rol met betrekking tot evidence based handelen en het borgen van de kwaliteit en de continuïteit van de zorg. Zij interpreteert wetenschappelijke bevindingen voor toepassing in de praktijk. • Evaluaties van programmaonderdelen leveren informatie over de relevantie voor de beroepspraktijk, als ook evaluatie onder alumni en leermeesters. • Net als bij de opleiding ANP vindt toetsing aan het werkveld ook plaats via de afgestudeerden van de opleiding. Zij kunnen relaties leggen tussen geformuleerde ambities en de realiteit van de praktijk. Daarover kunnen ze communiceren met de opleiding.
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen HBO
ANP goed PA goed
Criteria: - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. De oordelen worden als volgt beargumenteerd: Generiek: • De opleidingen hanteren het Rotterdams Onderwijsmodel (ROM; ‘outside in - inside out’) waarbij de beroepspraktijk een centrale plaats krijgt in het curriculum. Het ROM stoelt op drie pijlers: - kennisgestuurd leren: beroepsrelevante conceptuele kaders en vaardigheden;
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
25/85
-
•
•
•
•
praktijkgestuurd leren: leren in en van de beroepspraktijk; studentgestuurd leren: persoonlijke en professionele ontwikkeling, waaronder studieloopbaancoaching. In de loop van het programma neemt het kennisgestuurde deel af ten gunste van het praktijkgestuurde en studentgestuurde deel. Kennisverwerving vindt minder aanbodgestuurd plaats. In de Inhoudelijke Opleidingskaders van beide opleidingen is helder weergegeven hoeveel studiepunten per ROM-leerlijn worden besteed per kwartaal. Vanaf het begin van de studie wordt studenten geleerd om actuele vraagstukken aan te pakken die ze in hun beroepspraktijk tegenkomen. Het betreft zoveel mogelijk échte vraagstukken met een échte opdrachtgever; zoveel mogelijk samen met andere studenten, ook met studenten van andere opleidingen. De Hogeschool Rotterdam stimuleert dat instituten en opleidingen stevige verbindingen leggen met de beroepspraktijk en dat de beroepspraktijk wordt betrokken bij de opzet en inhoud van de opleidingen. Enerzijds gebeurt dit op hogeschool- en instituutsniveau via de relaties van de bureaus externe betrekkingen met de beroepspraktijk. Hierdoor zijn de instituten en opleidingen op de hoogte van actuele eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk worden gesteld. Anderzijds gebeurt dit via de binding van de masteropleidingen met de lectoraten en kenniskringen. De kenniskringen van lectoraten hebben een rechtstreekse verbinding met het onderwijs. Nieuw ontwikkelde inzichten worden vertaald in het onderwijsprogramma. Studenten leveren hun bijdrage door te participeren in onderwijsprojecten die gericht zijn op het aanpakken van vragen uit de praktijk. Masterstudenten dienen in staat te zijn zelfstandig toegepast onderzoek te doen. Dit leidt tot nieuwe kennis en praktische oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. De lectoraten werken samen in het programma De Gezonde Stad met gezamenlijk onderzoek en projecten met regionale zorginstellingen. Uit gesprekken en materiaal is het panel gebleken dat de opleidingen participeren in de onderzoeken en kenniskringen van de lectoraten en dat dit bijdraagt aan de inbedding van nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs. Een concreet voorbeeld is het toepassen van de Qmethode als onderzoekmethode. Deze methode is gebruikt bij een onderwzoek van een ANP-student, uitgevoerd onder leiding van een lector binnen de kenniskring. Hierna heeft de methode een plaats gekregen binnen het onderwijs in de onderzoekslijn. Uit het gesprek met het management komt naar voren dat de opleiding actuele ontwikkelingen binnen een half jaar in het curriculum kan doorvoeren. Een voorbeeld van een dergelijke ontwikkeling is de implementatie van het onderdeel Farmacologie in het curriculum. De normale termijn hiervoor is een (studie)jaar. Grote veranderingen van het curriculum gaan altijd via de adviesraad van de opleiding. Verder heeft het IvG binding met het werkveld via de adviesraad, die wordt samengesteld uit bestuurders en directieleden van gezondheidszorginstellingen en hoogleraren. De adviesraad zal de directie van het IvG adviseren over strategische vraagstukken en actuele ontwikkelingen. Onderzoek in het masteronderwijs verloopt via de ontwerpbenadering: voor een maatschappelijk vraagstuk worden criteria ontwikkeld waaraan de oplossing zou moeten voldoen waarbij wordt gekeken naar de kenmerken van de bestaande situatie. Het onderzoek richt zich eerst op het opsporen en onderzoeken van de aanpak bij vergelijkbare vraagstukken en het in kaart brengen van succesvolle
26/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
•
•
•
•
•
oplossingsmogelijkheden. Van die oplossingen wordt vanuit theoretische kaders de grondslag verkend en waar mogelijk vastgesteld. Uiteindelijk leidt dit tot een ontwerp van (bijdragen aan) mogelijke oplossingen voor het concrete maatschappelijke vraagstuk dat als vertrekpunt diende. Het IvG heeft convenanten met het Erasmus MC, de GGZ en een aantal grote thuiszorginstellingen van het van Kleef Instituut. Met het Erasmus MC is er een samenwerkingsovereenkomst op het gebied van de verloskunde. De ambitie is om op het gebied van verloskunde en perinatale zorg als kennisinstituut op te treden. De bacheloropleiding Verloskunde wordt per september 2008 onderdeel van het IvG. In de binnenschoolse programma’s worden de studenten breed opgeleid. Op de werkplek ontwikkelen zij zich in hun specialisme door te werken aan persoonlijke (praktijk)leerdoelen en door de inhoud van opdrachten te richten op het eigen specialisme. Elk leerarrangement bevat verplichte en aanbevolen literatuur, vastgelegd in verplichte literatuurlijsten ANP en PA. Landelijk is afgesproken dat in de literatuurlijst geen boeken worden opgenomen die in de bacheloropleiding Verpleegkunde worden gebruikt; deze kennis wordt als bekend verondersteld. De coördinator van een leerarrangement is verantwoordelijk voor jaarlijkse actualisatie van de literatuur- en bronnenlijsten. De opleidingen hebben een contactpersoon bij de mediatheek met wie wordt overlegd over aanschaf van vakliteratuur. Hij/zij attendeert de opleiding tweewekelijks op nieuwe publicaties. De hogeschool heeft full text abonnementen op Cinahl, Cochrane library en research databases. Daarnaast zoeken studenten zelf naar aanvullende literatuur voor hun opdrachten. Voor de masterthesis moet de student zelfstandig op zoek naar actuele wetenschappelijke publicaties. Het niveau daarvan moet blijken uit het eindproduct. Uit bestudering van de studentproducten blijkt dat dit ook dusdanig plaatsvindt. Richtlijnen voor verantwoord gebruik van literatuur zijn weergegeven in De Schrijfwijzer, ontwikkeld in samenwerking met de kenniskring Transities in de Zorg. Bij beide opleidingen worden onderzoekscompetenties met name aangetoond in de Masterthesis (14 EC): het afstudeeronderzoek is een zelfstandig uitgevoerd onderzoek naar patiëntgebonden praktijkproblemen, inclusief literatuurstudie. Het onderzoek is op wetenschappelijk verantwoorde wijze opgezet en uitgevoerd. Het verslag moet voldoen aan academische normen voor stijl en diepgang en bevat aanbevelingen voor de wijze waarop de onderzoeksresultaten kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk. Studenten presenteren hun onderzoeksresultaten op de werkplek aan de coach, leermeesters en collega’s. De opleidingen stimuleren studenten het afstudeeronderzoek betrekking te laten hebben op de projecten van de kenniskringen. In samenwerking met de kenniskringen wordt voor docenten en masterstudenten eenmaal per kwartaal een refereerlunch georganiseerd, waar internen en externen een lezing houden over de opzet, uitvoering en resultaten van onderzoek.
ANP: • Het verbinding leggen met de beroepspraktijk is een duidelijk doel van de opleiding dat voor een groot deel vorm krijgt via het werkplekleren (55 EC). Dit vindt plaats op basis van het POP dat de student opstelt in overleg met de leermeesters en coach. Hierin
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
27/85
•
•
•
•
•
formuleert de student concrete leerdoelen en leeractiviteiten, inclusief een planning, voor het ontwikkelen van de competenties op de werkplek. Referentiekaders zijn de Studiegids en de Handleiding Praktijkleren met daarin de uitwerking van de competenties naar meetbare gedragsindicatoren. De voortgang wordt mede door de leermeesters beoordeeld. Indien de werkplek niet toereikend is voor het verwerven van de competenties, moet de student een stage volgen op een andere afdeling of zorginstelling. Meestal betreft het dan de competenties ‘uitvoeren diagnostische activiteiten’ en ‘uitvoeren behandelactiviteiten’. Studenten komen bij ieder programmaonderdeel in aanraking met praktijksituaties door middel van de praktijkopdrachten en gastcolleges. Per competentie zijn één of twee leerarrangement ontwikkeld die sterk praktijkgerelateerd zijn. Enerzijds worden theorieën, modellen en concepten aangereikt. Anderzijds heeft ieder leerarrangement een praktijkopdracht die in de beroepspraktijk wordt uitgevoerd en door leermeesters beoordeeld. De praktijkopdrachten leiden tot concrete beroepsproducten. Vier praktijkopdrachten zijn in samenwerking met de beroepspraktijk ontwikkeld. In het leerarrangement Diagnostiek is de praktijkopdracht een medische anamnese en lichamelijk onderzoek bij een patiënt. Dit wordt voorbereid met een kennistoets klinisch redeneren en het uitvoeren van een anamnese en lichamelijk onderzoek bij een simulatiepatiënt in de schoolse situatie. In het leerarrangement Onderwijs en Advisering is de theorieopdracht het formuleren van een advies, inclusief theoretische onderbouwing. De praktijkopdracht is het voeren van een adviesgesprek. Voor het leerarrangement Zorgvernieuwing maken studenten een plan van opzet en planning voor een project zorginnovatie. Het project wordt op de werkplek uitgevoerd, leidend tot een projectverslag. Het panel heeft de beroepsproducten van de praktijkopdrachten bestudeerd en vindt ze qua niveau en diepgang passen bij een master ANP. Naast praktijkopdrachten zijn in de leerarrangementen trainingen opgenomen: begeleidingsvaardigheden, adviesvaardigheden, klinisch redeneren, praktisch klinische vaardigheden (in het Erasmus MC uitgevoerd door medisch specialisten en artsen die ook de artsenopleiding verzorgen; het practicum is gelijk aan het practicum voor studenten geneeskunde) en onderzoeksvaardigheden. Dit biedt ruime mogelijkheden tot het verwerven van de gewenste beroepsvaardigheden. Teneinde dit in de werkleerplek te borgen, worden de leermeester vooraf getraind en ingelicht over de leerdoelen van de leerarrangementen. Een derde van de boeken is Engelstalig, waaronder twee belangrijke handboeken. Vrijwel alle wetenschappelijke artikelen zijn in het Engels. Het panel vindt de gebruikte literatuur relevant voor het vakgebied en het gewenste masterniveau en voldoende gericht op de actualiteit in het vakgebied. Bij de opleiding ANP zijn twee leerarrangementen volledig gericht op onderzoek: - leerarrangement Zorgonderzoek (7 EC) met methoden en technieken van kwalitatief en kwantitatief onderzoek; - de Masterthesis (14 EC).
28/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
•
•
•
Daarnaast zijn er vier leerarrangementen waar studenten theoretische en wetenschapschappelijke kennis leren gebruiken voor het verbeteren van de patiëntenzorg: - Zelfsturend Leren met training informatievaardigheden, onder meer gericht op strategieën voor het systematisch en gericht zoeken van wetenschappelijke publicaties; - Diagnostiek: theoretische, wetenschappelijke en klinische kennis gebruiken bij het diagnosticeren van gezondheidssituaties en gezondheidsproblemen; - Evidence Based Practice: studenten leren wetenschappelijk onderzoek te zoeken, te beoordelen op kwaliteit en bruikbaarheid en te gebruiken voor het verbeteren van de klinische praktijk en de zorgverlening; - Zorgvernieuwing: methoden en werkwijzen voor kwaliteitszorg in het primaire proces, gericht op zorgvernieuwing in de eigen beroepspraktijk, onderbouwd vanuit innovatie- en implantatietheorie. De opleiding organiseert masterclasses voor verpleegkundigen, nurse practitioners en artsen met als onderwerpen bijvoorbeeld ‘clinical casestudies and nurse practitioner perspective’, ‘kindermishandeling’ en ‘professionaliteit’. Ook is in 2007 een symposium georganiseerd door docenten en alumni, in samenwerking met het Erasmus MC, met als onderwerp het uitvoeren van onderzoek. De opleiding moedigt studenten aan te publiceren, naar aanleiding van onderzoek, casestudie of buitenlandse studiereis. Tot dusver hebben zes studenten gepubliceerd in een vaktijdschrift, waar onder een internationaal tijdschrijft; één student heeft een posterpresentatie gehouden op een internationaal congres. Het panel vindt de bijdragen van studenten relevant en van voldoende diepgang. De eigen rol van de student in deze activiteiten is helder omschreven. Alle studenten nemen deel aan de buitenlandse reis van acht dagen, meestal naar de Verenigde Staten. De reis is onderdeel van het leerarrangement Leiderschap, dat uit dertien bijeenkomsten bestaat. De voertaal is Engels; de docent is een native speaker. In de voorbereiding wordt iedere student gekoppeld aan een buitenlandse student en corresponderen zij over de functie van de nurse practitioner in de twee landen. Tijdens de studiereis bezoeken studenten zorginstellingen en lopen twee dagen mee met een nurse practitioner in hun specialisme en volgen een dag onderwijs aan een universiteit. Studenten bereiden een presentatie voor, die wordt gevolgd door een discussie met de buitenlandse studenten over de verschillen in zorgverlening. Na terugkomst geven studenten een presentatie over de leerervaringen aan de overige studenten en overige belangstellenden. Uit de gesprekken met studenten, docenten en afgestudeerden blijkt dat de buitenlandreis zeer hoog wordt gewaardeerd door de studenten. Het geeft hen een breder beeld op het eigen vakgebied en waardering voor het functioneren van ANP’ers in Nederland en het buitenland. Studenten hechten belang aan het gebruik van Engels en aan internationale uitwisseling van best practices. Studenten geven aan trotser te zijn op het Nederlandse zorgsysteem en dat zij in professioneel opzicht zijn gegroeid. De opleiding heeft overeenkomsten met twee Amerikaanse universiteiten. Ook zijn er contacten met universiteiten in Engeland, Nieuw Zeeland en Australië. De opleiding heeft het voornemen internationalisering op te nemen in meerdere leerarrangementen en zo te verweven met meerdere beroepsrollen. Daartoe wordt gewerkt aan de uitbreiding van contacten met Engelse en Deense universiteiten.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
29/85
•
Uit STO 2007 blijkt dat studenten tevreden zijn over de actualiteit (3,6), praktijkgerichtheid (3,2) en het onderzoeksgehalte van het programma (3,8). De opleiding sluit volgens studenten aan op hun ambities in de beroepspraktijk (3,9). 90% van de studenten vindt dat het programma goed aansluit op de actuele beroepspraktijk en dat er gericht aandacht is voor actuele ontwikkelingen. Alle respondenten vinden dat het programma hen goed voorbereidt op hun toekomstige beroep. Ook het systematisch ontwikkelen van vaardigheden wordt als voldoende/goed beoordeeld. Driekwart is van mening dat de opleiding functioneel gebruik maakt van vakliteratuur en vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk.
PA: • Het praktijkleren omvat in totaal 70 EC. Deze studiepunten worden behaald door op de werkplek zelfstandig te werken aan de ontwikkeling van competenties (48 EC), door aanvullende stages (20 EC) en een buitenlandse studiereis (2 EC). • Studenten werken zelfstandig aan de competenties. Studenten maken daartoe een POP4, in overleg met de leermeester en coach, dat wordt uitgewerkt in een PAP5 met concrete leerdoelen, -activiteiten en planning. Referentiekader is het Competentiepraktijkboek waarin de beroepsrollen, competenties en meetbare gedragscombinaties zijn uitgewerkt. • Voor verdieping en verbreding loopt iedere student verplicht de stages gynaecologie en echoscopie, elk 6 EC, en minimaal drie stages naar keuze van in totaal 8 EC in de afdelingen interne geneeskunde, psychiatrie, neurologie, cardiologie, spoedeisende hulp, chirurgie, anesthesie en neonatale intensive care. In 2007-2008 hebben studenten zelf een stageplaats gezocht. Het panel constateert dat het aantal EC voor stages weinig is in vergelijking met andere PA-opleidingen: bij twee collega PA opleidingen is 25 tot 30 EC gereserveerd voor stages. Daar tegenover staat dat dit ruimschoots gecompenseerd wordt door het praktijkleren binnen het programma PA-KV. • Alle studenten nemen verplicht deel aan de buitenlandse studiereis van 5-6 dagen. Bestemmingen in de afgelopen jaren waren: Verenigde Staten, Engeland en Zweden. Studenten lopen dan 2-3 dagen mee in een ziekenhuis en een lesdag op een universiteit, waar ze presentaties houden en discussiëren met buitenlandse studenten. In 2007 is tevens een training gevolgd in ‘fetal medicine and day assessment guidelines and protocols’ te Londen. Een aantal verloskundigen uit het St. George Hospital komen naar Rotterdam om zorginstellingen en studenten te bezoeken en tevens om een Engelse lesdag te verzorgen. Internationale contacten verlopen vaak via de European Midwife Association. Het panel constateert dat alle betrokkenen positief zijn over de buitenlandse studiereis. De reis draagt bij aan het brede perspectief van de opleiding en geeft de individuele student goed zicht op de internationale ontwikkelingen in het vakgebied. • Alle leerarrangementen bevatten verwerkingsopdrachten, die veelal in de praktijk worden uitgevoerd en waarop de leermeester feedback geeft. De opdrachten leiden vaak tot
4 5
POP Persoonlijk Ontwikkelingsplan PAP Persoonlijk Activiteitenplan
30/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
•
•
•
•
6
beroepsproducten, zoals stroomschema’s voor urgentiebepaling, prestatie indicatoren voor kwaliteitszorg, een lessencyclus, een adviesgesprek of het maken van een PICO6. Studenten brengen vaak eigen casuïstiek in. In het leerarrangement Omgaan met Fouten presenteren studenten een casus uit de eigen praktijk. Voor het leerarrangement Advisering voeren studenten in praktijk een adviesgesprek, waarbij ze feedback vragen van een collega. In het leerarrangement Onderwijs wordt door studenten een lessencyclus ontwikkeld en uitgevoerd. Vijf leerarrangementen zijn ontwikkeld door medisch specialisten van de opleiding geneeskunde van het Erasmus MC: Klinisch redeneren, Pathologie, Echoscopie, Algemene Anamnese, Systematisch Algemeen Lichamelijk Onderzoek en Evidence Based Practice. Daarnaast worden gastdocenten betrokken bij het leerarrangement Pathologie (een specialist per orgaanstelsel). Door middel van PGO (probleemgestuurd onderwijs) leren studenten in het eerste jaar aan de hand van casuïstiek om methodisch te werken aan de oplossing van een praktijkprobleem. Ook worden groepsvaardigheden ontwikkeld. De groepsleden brengen zelf casussen in voor de PGO-taken. De leerarrangementen bevatten gerichte trainingen (aantal met actrices) op het gebied van: discussiëren en argumenteren, communicatie, advisering, managementvaardigheden, anamnese en lichamelijk onderzoek, levensreddend handelen, verloskundige handelingen volgens nieuwste inzichten, echoscopievaardigheden, psychosociale begeleiding en onderzoeksvaardigheden. Alle trainingen, behalve communicatie en onderzoeksvaardigheden, worden verzorgd door gastdocenten, meestal medisch specialisten. Levensreddend handelen en verloskundige handelingen worden extern in een skills lab uitgevoerd, respectievelijk in het opleidingscentrum (Stichting Advanced Life Support) en in het Maxima Medisch Centrum in Veldhoven. De trainingen echoscopievaardigheden, anamnese en lichamelijk onderzoek vinden plaats in het Erasmus MC. Laatste is gelijk aan het practicum voor studenten geneeskunde. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat zij erg enthousiast zijn over de trainingen met actrices. Studenten voelen zich veilig en durven daarom meer. Op deze manier halen ze meer uit deze trainingen. Circa de helft van de verplichte literatuur is in het Engels. Studenten beamen dit in het gesprek met het panel en het panel heeft dit kunnen verifiëren aan het studiemateriaal tijdens de visitatie. Het panel is tevreden over de relevantie en actualiteit van de literatuur. Studenten PA-KV ontwikkelen onderzoeksvaardigheden in de leerarrangementen: - Zelfsturend Leren met een training informatievaardigheden gericht op strategieën voor het gericht zoeken naar wetenschappelijke publicaties; - Evidence Bases Practice gericht op de basiskennis en –vaardigheden om vanuit een praktijkprobleem gericht wetenschappelijke literatuur te zoeken, selecteren en beoordelen op kwaliteit en relevantie; - Onderzoeksvaardigheden met methoden en technieken van kwalitatief en kwantitatief onderzoek, waaronder statistiek. Onderdeel is een literatuurstudie;
PICO Patient, Interventie, Control, Outcome
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
31/85
-
•
• •
•
•
Casestudies, studenten onderzoeken en beschrijven interventies in een praktijksituatie en relateren deze aan wetenschappelijke bevindingen; - Kwaliteitszorg, waar studenten in de eigen beroepssituatie de kwaliteit van de zorg leren toetsen aan prestatie-indicatoren; - Triage, waar studenten gezamenlijk onderzoek doen naar het gebruik van een triagemodel. De opleiding werkt samen, met het Erasmus MC en de GGD, in het project Perinatale Sterfte, met als doel de perinatale sterfte in de regio Rotterdam te reduceren. De lector Eerstelijns Zorg is hierbij betrokken. Eén docent gaat zijn promotieonderzoek hierin vervullen. Zo mogelijk gaan ook studenten participeren in het onderzoek. De studenten schrijven een uitgebreide scriptie over hun afstudeeronderzoek, die als input dient voor onderzoekers van het lectoraat en kan daarmee een bijdrage leveren aan publicatie van artikelen. De student is dan medeauteur. De opleiding stimuleert studenten te publiceren. Tot dusver hebben twee studenten gepubliceerd in het Tijdschrift voor de Verloskunde. In 2008 is een symposium georganiseerd voor studenten en werkveld over actuele onderwerpen in de verloskunde. Twee afstudeerders hebben daar hun onderzoek gepresenteerd. Uit STO 2007 blijkt dat studenten tevreden zijn over de actualiteit (4,0), praktijkgerichtheid (3,7) en het onderzoeksgehalte (4,1) van de opleiding. Studenten oordelen positief (3,9) over de aansluiting tussen hun ambities en het opleidingsprogramma. Uit jaarevaluatie 2007 blijkt dat 78% van de studenten vindt dat het programma aansluit op de actuele beroepspraktijk. 95% vindt dat er gerichte aandacht is voor actuele ontwikkelingen en voor het systematisch ontwikkelen van vaardigheden. Alle respondenten vinden dat de opleiding gericht gebruik maakt van vakliteratuur. 94% vindt dat men goed gebruik maakt van vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk. De wetenschappelijke onderbouwing wordt door 95% positief beoordeeld. 84% onderschrijft de stelling dat wetenschappelijke vorming voldoende aansluit bij de praktijk. Ook over de buitenlandse studiereis zijn studenten zeer tevreden. Studenten geven aan dat binnen de opleiding aandacht wordt geschonken aan internationaal onderzoek, ook is er aandacht voor kwalitatief onderzoek naast kwantitatief onderzoek. Tevens geven studenten aan dat de voorbereidingen voor het onderzoek van de master thesis als rode draad door de opleiding loopt.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
ANP goed PA goed
Criteria: - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken op master niveau.
32/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
De oordelen worden als volgt beargumenteerd: Generiek: • Voor beide opleidingen geldt dat per competentie één of twee leerarrangementen zijn ontwikkeld. Voor ANP zijn er 11 leerarrangementen en voor PA 22. Dit is in competentiematrices helder weergegeven. Deze zijn sturend voor het onderwijs. De leerarrangementen zijn in hoge mate praktijkgerelateerd. Enerzijds worden theorieën, modellen en concepten aangereikt. Anderzijds bevat elk leerarrangement een praktijkopdracht waarin de theorie wordt toegepast. Alle leerarrangementen zijn gedigitaliseerd en opgenomen in de elektronische leeromgeving N@tschool. De leerarrangementen variëren in duur van 1 tot 5 kwartalen. • De handleidingen per leerarrangement zijn geschreven volgens vaste formats en bevatten informatie over: introductie, leerdoelen, studielast, onderwijsvorm, planning onderwijsbijeenkomsten, vereisten voorkennis en voorbereiding, wijze van toetsen en beoordelingscriteria en de verplichte en aanbevolen literatuur. In de Inhoudelijke Opleidingskaders en Studiegidsen is de dekking van de competenties door de programmaonderdelen en leerdoelen helder weergegeven. Iedere competentie wordt in meerdere leerarrangementen behandeld. De gedragsindicatoren zijn gebaseerd op de Amerikaans/Canadese modellen in combinatie met de Dublin descriptoren. De gedragsindicatoren zijn opgenomen in de Handleiding Praktijkleren (ANP) en in het Competentiepraktijkboek (PA). • De student bepaalt zelf, in overleg met coach en leermeester(s) in het leerarrangement Zelfsturend Leren, wat de inhoud van het POP en PAP wordt. De student geeft aan hoe hij/zij op de werkplek aan de leerdoelen (SMART geformuleerd) gaat werken. De student stelt het POP waarnodig geregeld bij, bij ANP per kwartaal. • De opleidingscoördinatoren ANP en PA zijn er verantwoordelijk voor dat de programma ‘s de student de gelegenheid bieden om alle competenties te verwerven. Elk leerarrangement wordt jaarlijks geëvalueerd en waarnodig bijgesteld in overleg met het docententeam. ANP: • Aan het einde van elk studiejaar geven de leermeesters in een beoordelingsformulier per gedragsindicator aan welk niveau de student heeft bereikt. In jaar 1 staan de competenties 1, 3, 5, 8, 9 en 10 centraal. Een onvoldoende beoordeling leidt tot aanpassing van het POP en een herbeoordeling. Hiermee wordt geborgd dat de student alle competenties voldoende ontwikkelt. • De geschiktheid van de werkplek voor het verwerven van de competenties wordt beoordeeld tijdens het intakegesprek met de student, dat op de werkplek wordt gevoerd in het bijzijn van de leermeesters. De eisen zijn opgenomen in de Handleiding Praktijkleren. Waarnodig worden aanvullende stageplaatsen afgesproken, als bepaalde gedragsindicatoren niet op eigen werkplek te realiseren zijn. De leermeesters krijgen een training in het begeleiden en beoordelen van de studenten. Het panel constateert dat de opleiding terecht aandacht heeft voor de rol van de leermeesters. Zij hebben een cruciale rol bij het praktijkleren en het kunnen behalen van de competenties. Het opleidings-
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
33/85
•
•
management heeft daar oog voor, ziet dat als groot aandachtspunt en werkt vanaf de intake van studenten aan het optimaliseren van de praktijkleeromgeving. Uit kwartaalevaluaties en de jaarevaluatie 2007 blijkt dat de studenten de samenhang en relevantie van het programma na een studiejaar meer overzien. Studenten oordelen per kwartaal wisselend over hun kennis van de leerdoelen, de relatie van leerdoelen met de eindkwalificaties en de relevantie van de programmaonderdelen voor het behalen van de eindkwalificaties. Dit is een aandachtspunt in de studiebegeleiding en bij de start van ieder leerarrangement. Uit bestudering van het onderwijsmateriaal en N@tschool constateert het panel dat de competenties en beroepsrollen naar de leerarrangementen zijn uitgewerkt. De handleidingen voor de leerarrangementen bieden voldoende informatie over opzet en inhoud van de onderdelen en de relatie tot de competenties. In POP en PAP wordt hier ook naar verwezen. Het panel vindt dat het onderwijsprogramma ruim de mogelijkheden biedt om de competenties te verwerven. Dit wordt jaarlijks geborgd door de opleidingscoördinator en de coördinatoren per leerarrangement in overleg met het docententeam.
PA: • De student wordt op elke gedragsindicator beoordeeld door de leermeester aan de hand van kort klinische beoordelingen (circa tien KKB’s per beroepsrol). Elke KKB moet met een voldoende worden afgesloten, waarmee wordt geborgd dat alle competenties voldoende worden beheerst. • De geschiktheid van de werkplek voor het ontwikkelen van de competenties wordt door de coach beoordeeld in een werkplekassessment. De student beschrijft de werkplek en geeft aan welke gedragsindicatoren op de werkplek te behalen zijn. Dit verslag wordt in het bijzijn van de leermeester doorgesproken. Waarnodig worden activiteiten op andere afdeling of taakherschikking afgesproken, als bepaalde gedragsindicatoren niet op de eigen werkplek te realiseren zijn. De leermeesters worden getraind in het begeleiden en beoordelen van studenten. • De opleiding spant zich in om de kwaliteit van de leerplek te borgen zodat de studenten daar in staat zijn hun competenties te behalen. Uit de gesprekken met de studenten komt naar voren dat studenten behoefte hebben aan heldere en goede selectiecriteria wat betreft leermeesters en duidelijke afspraken met betrekking tot leermomenten opdat zij in staat zijn aan hun competenties te werken. • De competenties en beroepsrollen zijn naar leerarrangementen uitgewerkt (twee of meer per rol/ competentie). Informatie over de te behalen competenties per leerarrangement zijn opgenomen in N@tschool. Elk leerarrangement wordt jaarlijks geëvalueerd opdat de studenten de benodigde competenties kunnen behalen. Daarnaast wordt het bereikte eindniveau jaarlijks geëvalueerd onder alumni en leermeesters. Het panel vindt dat het programma de mogelijkheden biedt om de competenties te behalen. • Uit kwartaalevaluaties blijkt dat studenten positief scoren ten aanzien van hun inzicht in de leerdoelen, de relatie van leerdoelen met de eindkwalificaties en de relevantie van de programmaonderdelen voor het behalen van de eindkwalificaties.
34/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
ANP goed PA goed
Criterium: - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. De oordelen worden als volgt beargumenteerd: Generiek: • Met betrekking tot de leerlijnen zijn voor de instituten/opleidingen richtinggevende kadernotities ontwikkeld. Zo zijn er handreikingen beschikbaar voor het ontwerpen van een curriculum van duale opleidingen. Deze op hogeschoolniveau vastgestelde randvoorwaarden stimuleren de borging van een inhoudelijk samenhangend studiepad voor de student. • In het curriculum van de opleiding worden volgens het ROM drie leerlijnen onderscheiden die in elke studiefase (in wisselende verhouding) aanwezig zijn en onderling inhoudelijk verbonden zijn: kennisgestuurd, praktijkgestuurd en studentgestuurd. Deze lijnen vormen de kern van het didactisch concept van de hogeschool (vergelijk 2.7) en dienen de samenhang van het onderwijs te stimuleren. In ieder leerarrangement wordt een beroepsrol centraal gesteld en worden samenhangende theorie- en praktijkopdrachten aangeboden. • In beide opleidingen worden drie inhoudelijke leerlijnen onderscheiden: een medische leerlijn, een onderzoeksleerlijn en een ANP of PA-KV leerlijn. • Afstemming tussen de werkplek en het opleidingsprogramma wordt gerealiseerd doordat studenten, onder begeleiding van coach en leermeester(s), in hun POP en PAP de leerdoelen (her)formuleren die toewerken naar het behalen van de competenties op masterniveau. • Het panel constateert dat ontwikkelingen snel worden ingebouwd in het onderwijsprogramma, bijvoorbeeld aandacht voor farmacologie. Dit kan door de snelle afstemming in het kleine docententeam en de korte lijnen met de adviesraad, de leermeesters en de opleidingscommissie. ANP: • De inhoudelijke leerlijnen in het programma zijn: - medische leerlijn: leerarrangementen Diagnostiek en Behandeling; - onderzoekslijn: leerarrangementen Zorgonderzoek en Masterthesis; - ANP lijn: leerarrangementen Best practice, Zorgvernieuwing, Begeleiding bij Transities, Ketenzorg, Onderwijs en advisering, Zelfsturend leren en Leiderschap. • Samenhang tussen de leerlijnen wordt geborgd door de beroepsproducten. Binnen de lijnen wordt de samenhang geborgd doordat één docent verantwoordelijk is voor het bewaken van de opbouw binnen een lijn. • Om de samenhang tussen theorie en praktijk te versterken gaat de opleiding met Korte Praktijk Beoordelingen (KPB’s) en beroepsproducten werken. Voor cohort 2008 geldt dat studenten in totaal vijfentwintig KPB’s en zeven beroepsproducten van elk 6 EC
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
35/85
•
•
•
•
ontwikkelen (1 per kwartaal). De masterthesis levert het laatste beroepsproduct. Het beroepsproduct wordt leidend voor de inhoud van het onderwijs. Beheersing van competenties wordt gecheckt via de beroepsproducten en de integrale toetsing aan het einde van ieder onderwijsblok. De samenhang tussen het programma en de werk/leersituatie van de studenten wordt geborgd via de procedures en beoordelingsprotocollen voor de leermeesters in de Handleiding Praktijkleren. De opleiding stemt dit af met de leermeesters bij het intakegesprek op de werkplek en via de trainingen van de leermeesters. Uit STO 2007 blijkt dat 96% van de studenten een rapportcijfer 6 of hoger geeft voor de inhoud van de opleiding. Driekwart geeft een 7 en 12,5% een 8. De samenhang krijgt in de jaarevaluatie een score 3,5. 71% is positief over de samenhang, 64% over de koppeling van programmaonderdelen aan situaties in de beroepspraktijk. Eveneens 96% geeft een 6 of hoger voor het onderwijsproces. 46% waardeert dit met een 7 en 21% met een 8. Het panel constateert uit bestudering van het onderwijsprogramma dat de leerarrangementen Zorginnovatie en de Masterthesis met name in de laatste periode aan bod komen, waarbij de samenhang met de voorgaande leerarrangementen niet altijd helder is voor studenten. Het opleidingsmanagement en docenten geven aan dat men werkt aan verdere integratie van beide leerarrangementen door het gehele programma. Het panel vindt dat een goede ontwikkeling. Studenten zien een goede mix tussen medisch, onderzoek en verpleegkundige specialisatie. De opleiding biedt studenten een generiek stuk dat gekoppeld aan de werkplek leidt tot verdere specialisatie. Studenten ervaren meer verdieping in wetenschappelijke achtergronden en de onderbouwing van het verpleegkundig handelen. De relatie tussen theorie en praktijk wordt door studenten positief gewaardeerd.
PA: • De inhoudelijke leerlijnen in het programma zijn: - medische leerlijn: anamnese en lichamelijk onderzoek, pathologie; - onderzoekslijn: in een zestal leerarrangementen waaronder Masterthesis; - PA lijn: vier leerarrangementen gericht op verdieping in de verloskundige discipline: echoscopie, foetale bewaking, verrichtingen in de verloskamer en levensreddend handelen. • Het programma bevat 2 EC keuzeruimte die de student vrij kan invullen met activiteiten die relevant zijn voor zijn opleiding. Het betreft vaak: een extra stage, het schrijven van een artikel of een lezing/presentatie op een congres of symposium. De coach moet hiervoor goedkeuring verlenen. • Het panel constateert dat de samenhang tussen theorie en praktijk en de samenhang tussen het programma en de praktijk leeromgeving van de student goed is uitgewerkt. In het competentiegerichte onderwijs zijn er weinig separate kennistoetsen. Studenten worden veel getoetst in hun werkomgeving (contextrijke toetsing). Er is sprake van integrale toetsing, mede door het gebruik van beroepsproducten. • In STO 2007 geven alle respondenten het rapportcijfer 6 of hoger voor de inhoud van de opleiding. Ruim de helft geeft een 7 en ruim een kwart een 8. De samenhang krijgt een
36/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
score van 3,7. in de jaarevaluatie is 88% positief over de samenhang en de koppeling van programmaonderdelen aan situaties in de beroepspraktijk. Voor het onderwijsproces geven alle studenten een 6 of hoger, 82% geeft een 7.
Facet 2.4
Studielast
ANP goed PA goed
Criterium: - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. De oordelen worden als volgt beargumenteerd: Generiek: • Alle ANP en PA opleidingen in Nederland worden in duale vorm aangeboden. De studenten zijn in dienst van een zorginstelling en hebben een arbeidsleerovereenkomst van minimaal 32 uur per week. Eén dag per week is voor onderwijs aan de hogeschool ingepland: hoorcolleges, trainingen en groepsbijeenkomsten. In het zelfevaluatierapport is schematisch de verdeling van de studielast over de kwartalen weergegeven. Elk kwartaal heeft 8 EC, op één kwartaal na van 9 EC. Bij PA is in het derde studiejaar sprake van 6 EC per kwartaal, omdat het onderwijs dan meer praktijkgestuurd is. • Voor het praktijkgedeelte (55 EC) maken studenten zelf een planning, in overleg met coach en leermeester. De student kan daarbij in hoge mate zelf bepalen en bewaken dat de studielast evenwichtig is. • In het OER7 van de opleidingen zijn normen vastgesteld met betrekking tot de studeerbaarheid van de programma’s. De programma’s worden conform deze normen uitgevoerd. • De opleidingen doen regelmatig onderzoek onder studenten naar factoren die zij als belemmerend voor hun studie ervaren en voeren waar nodig verbeteringen uit. Ook wordt in het kader van de studieloopbaanbegeleiding regelmatig bekeken of de feitelijke studielast overeenkomt met de geplande studielast. Studenten kunnen in de vaste overleggen met hun coach per half jaar hun studievoortgang en belemmeringen bespreken aan de hand van POP/PAP en portfolio. Tevens zijn er groepsbijeenkomsten per kwartaal (PA) of tweemaal per kwartaal (ANP). Factoren die een rol kunnen spelen in studiebelemmering zijn: de balans tussen werk, studie en privé, de communicatie met de leermeester en de studiefaciliteiten op het werk. • Als richtlijn voor het aantal contacturen per week hanteren de opleidingen: 8 lesuren per week.
7
OER Onderwijs Examenreglement
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
37/85
ANP: • Studiebelemmerende factoren worden ook besproken tijdens de drie bezoeken die de coach aflegt aan de werkplek van de student. Elke jaargroep heeft een groepsdocent die vraagbaak is voor de studenten en contactpersoon naar het docententeam. • Voor de onderwijsactiviteiten op school is wekelijks een lesdag ingeroosterd van 8-9 lesuren van 40 minuten. Dit wordt benut voor colleges, trainingen en groepsbijeenkomsten. Samen met individuele contacturen levert dit in het eerste studiejaar 370 en in het tweede studiejaar 352 contacturen. (dit is circa 8-9 uur per week, rekening houdend met vakantieweken). Voor het overgrote deel vindt voor het grootste deel plaats in de context van het beroep. Per week zijn er 15-20 uur genormeerd voor zelfstudie, waarvan plusminus tien uur buiten de werkplek. • Uit evaluaties is gebleken dat studenten de studielast als hoog ervaarden. Uit jaarevaluaties blijkt dat 56% van de tweedejaars de studielast als te hoog ervaarden en 44% als goed. In 2007 is gericht een diepteonderzoek uitgevoerd. Daaruit is gebleken dat voor één leerarrangement de studielast duidelijk te hoog was. Hierop zijn gericht aanpassingen doorgevoerd en is het aantal praktijkopdrachten bij dit onderdeel verlaagd. Het aantal schrijfopdrachten voor de studenten is verlaagd. Huidige studenten melden dat de studielast hoog is, maar wel haalbaar. • Er zijn verder geen duidelijke struikelvakken, de combinatie tussen werk, leren en privé is een verzwarende factor, zeker voor studenten die een nieuwe functie hebben in een nieuwe werksetting. Ook moeten studenten soms wennen aan het hanteren van de Engelse taal. • De opleiding heeft gerichte maatregelen getroffen om de leer-werkpleksituatie goed af te stemmen. Dit heeft ertoe geleid dat bij iedere student een intakegesprek op de werkplek wordt gehouden, zodat leercondities kunnen worden vastgelegd. Ook de handleiding Praktijkleren is op dit punt aangescherpt. Men verwacht dat met de introductie van de beroepsproducten in 2008-2009 de relatie tussen studie en werk verder wordt versterkt en dat de studielast evenwichtiger wordt gespreid. • De opleiding heeft tot doel de uitval van studenten verder te voorkomen door versterking van de voorlichting en begeleiding, door meer gerichtheid op toepasbare beroepsproducten, door het intake-assessment op de werkplek te laten plaatsvinden en zo de context voor de leerplek duidelijk in kaart te brengen. Daarnaast moeten studenten verplicht een leermeester hebben bij instroom. Aan leermeesters worden hoge eisen gesteld (opleidingsniveau, begeleidingstijd), want ze worden ook betaald voor de begeleiding. De opleiding geeft hiermee aan dat zij gericht reageert op signalen van studenten en alumni omtrent studielast en verbetering van randvoorwaarden voor werkgevers ten aanzien van de studietijd en faciliteiten die de studenten ter beschikking krijgen. Ook werkt de opleiding aan gerichte inhoudelijke aanpassingen om de studielast beter te stroomlijnen: verplaatsing van onderdelen, verlaging van het aantal toetsmomenten en hantering van beroepsproducten als integrale toetsing. • Het panel is van mening dat de opleiding zicht heeft op eventuele knelpunten bij de studielast en gericht maatregelen neemt ter verbetering van de studielast. Daarmee komt zij tot het oordeel goed.
38/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
PA: • Elke jaargroep heeft een mentor die vraagbaak is voor de studenten en contactpersoon naar het docententeam. De coach bezoekt tweemaal de werkplek van de student. Om meer inzicht te krijgen in het functioneren van de student op de werkplek, is het contact met de leermeesters geïntensiveerd in 2007-2008. • Op basis van ervaring van studenten doet de opleiding gerichte aanpassingen om de studielast werkbaar te houden. Zo is een PGO-taak van kwartaal 3 naar kwartaal 5 verplaatst, omdat het derde kwartaal als te vol werd ervaren. In het derde studiejaar (kwartaal 9 en 10) zijn onderwijsbijeenkomsten ingepland op verzoek van studenten om de motivatie van studenten en de binding met de opleiding op peil te houden. Ook is op verzoek van studenten het leerarrangement Kwaliteitszorg verplaatst van jaar 2 naar jaar 3. • De contacttijd is als volgt opgebouwd: in het eerste jaar zijn er totaal 376 contacturen, bestaande uit: 178 college-uren, 85 trainingsuren, 57 werkgroepuren en 56 uur voor individueel contact. In het tweede jaar zijn er totaal 404 contacturen, bestaande uit: 130 college-uren, 69 trainingsuren, 121 werkgroepuren en 84 uur voor individueel contact. Tenslotte in het halve derde jaar zijn er 83 contacturen, bestaande uit 17 college-uren, 20 werkgroepuren en 46 uur voor individueel contact. Per week zijn er 15-20 uur genormeerd voor zelfstudie, waarvan plusminus tien uur buiten de werkplek. • In STO 2007 geven studenten een score 3,1 bij de stelling dat de studielast voldoende is gespreid over het jaar. Uit kwartaalevaluaties blijkt dat studenten in het algemeen de studielast en studeerbaarheid als redelijk zwaar ervaren. In het gesprek met het panel geven studenten aan dat zij de twintig uur voor zelfstudie af en toe overschrijden. Een aantal studenten zou de opleiding liever in drie jaar voltooien, zodat er iets meer ruimte is voor de combinatie van werken, leren en een privé leven. Het panel vindt dat de studielast zwaar is, maar dat deze wel acceptabel is voor een duale opleiding. • Er zijn geen specifieke struikelvakken. De combinatie van werk, leren en privé is echter een verzwarende factor. • Met ingang van 2008-2009 worden op twee momenten tussentijdse evaluaties uitgevoerd bij de student en de leermeesters om vast te stellen hoever de student is gevorderd met de competentieontwikkeling. Het aantal KKB8’s in de praktijk wordt per 2008-2009 verminderd. Tijdens het gesprek met de docenten kwam naar voren dat het aantal KKB’s te omvangrijk was. Studenten beamen dit in de gesprekken. Nu wordt er doeltreffender getoetst.
Facet 2.5
Instroom
ANP goed PA goed
Criterium: - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: bacheloropleiding en eventueel (inhoudelijke) selectie.
8
KKB: kort klinische beoordeling
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
39/85
De oordelen worden als volgt beargumenteerd: Generiek: • De Hogeschool Rotterdam richt bij de instroom de aandacht op de werving van studenten vanuit nieuwe doelgroepen. Daarnaast wil de hogeschool de begeleiding en ondersteuning van studenten goed vorm geven, met als doel studenten te helpen ‘zichzelf te overtreffen’ en de studie succesvol af te ronden. • Voor studenten van buiten de EU heeft de hogeschool de Code of Conduct ondertekend. De Code of Conduct geldt voor alle opleidingen van de Hogeschool Rotterdam. Als aspirant studenten een buitenlands diploma hebben, wordt dit beoordeeld door de Nuffic. De opleidingen kennen geen studenten van buiten de EU. Indien nodig kan via een toelatingsassessment worden beoordeeld of de kandidaat op bachelorniveau denkt en werkt. Bij ANP en PA-opleidingen wordt landelijk door één bureau gewerkt aan het toelatingsassessment en een EVC-regeling • Met elke instromende student vindt een gestructureerde intake plaats. Daarbij worden de aanwezige kennis en vaardigheden in kaart gebracht. Studenten die daarvoor in aanmerking komen kunnen ondersteuningsprogramma’s dan wel vrijstellingen aanvragen. Voor het intakegesprek moeten studenten een portfolio samenstellen. Bij de intake worden ook eventuele deficiënties besproken. Dit betreft meestal de gebieden Engels en statistiek en bij ANP ook medische basiskennis. Studenten moeten op deze vakken snel naar eenzelfde startniveau worden getrokken. Studenten dienen de deficiënties verder via zelfstudie weg te werken. De opleiding biedt daartoe gericht literatuur en/of digitaal programma’s. • Landelijk zijn er 400 bekostigde masterplaatsen voor ANP en PA. De verdeling over de hogescholen vindt plaats in het bestuurlijk overleg. Aan Hogeschool Rotterdam zijn jaarlijks 20-25, in 2008-2009 zelfs 32 ANP plaatsen toegewezen; instroom 2008 bedraagt 35. Voor PA zijn dit er jaarlijks 15 en in 2008-2009 20 plaatsen; instroom 2008 bedraagt 15. • Beide opleidingen participeren in de open dagen en open avonden die hogeschoolbreed worden georganiseerd. Daarbij worden studenten en/of alumni ingeschakeld. De opleidingscoördinatoren onderhouden contacten met de zorginstellingen en diverse werkgebieden onder andere via jaarlijkse bezoeken. • Voor beide opleidingen geldt als toelatingseis: - afronding van verwante bacheloropleiding, respectievelijk Verpleegkunde, Verloskunde; - BIG-registratie als respectievelijk verpleegkundige of verloskundige; - minimaal twee jaar relevante praktijkervaring; - een functie van minimaal 0,8 fte in een zorginstelling, respectievelijk ziekenhuis; - een opleidingsplaats met een eigen opleider/leermeester. • De opleiding sluit een leerarbeidsovereenkomst met de student en werkgever, waarin afspraken worden bevestigd over de omvang en duur van de aanstelling en de faciliteiten die door de werkplek worden geboden voor de studie. Bij PA worden de geschiktheid van de werkplek gecheckt door de coach in het werkplekassessment en bij ANP tijdens het intakegesprek op de werkplek.
40/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
ANP: • Voor ANP geldt dat er meer aanmeldingen zijn dan bekostigde plaatsen. De verwachting is dat de vraag naar nurse practitioners in de komende jaren zal toenemen. Bij ANP wordt momenteel met name in huisartsenpraktijken en bij de GGZ meer bekendheid gegeven aan de functie van nurse practitioner door middel van informatiemateriaal en masterclasses. • Studenten zonder hbo-vooropleiding moeten deelnemen aan een assessment. Aan een gerichte EVC procedure wordt door een landelijke werkgroep gewerkt. • Om de overgang naar de masteropleiding te bevorderen, starten studenten met het leerarrangement Zelfsturend Leren, met een aantal introducties en basistrainingen: inhoud en organisatie van de opleiding, informatievaardigheden, studieloopbaancoaching, N@tschool en samenstellen POP/PAP en portfolio. Door middel van een SWOT-analyse brengen studenten hun startpositie in kaart. • Uit STO 2007 en jaarevaluaties blijkt dat studenten tevreden zijn over de aansluiting op de vooropleiding en de werkervaring. • Per 2008-2009 is er in het eerste jaar 3 EC keuzeruimte, die de student ook kan inzetten om deficiënties weg te werken. Daartoe worden keuzevakken aangeboden op het gebied van Engels, medische basiskennis, schrijfvaardigheid en computervaardigheden. • Uit gesprekken en materiaal constateert het panel dat de opleiding consciëntieus de toelatingseisen toepast. De instromende student, de werkplek en de begeleider/leermeester worden serieus gescreend voor toelating. PA: • Tot dusver slaagt de opleiding er niet in om alle toegewezen plaatsen te vullen. De instroom ligt rond de 11-15 studenten per jaar. Dit zou te maken kunnen hebben met de onbekendheid van de functie. Uit onderzoek blijkt dat de vraag naar physician assisstants de komende jaren zal toenemen. • Als in de loop van het eerste studiejaar blijkt dat de student onvoldoende vaardig is in statistiek, wordt bijspijkeronderwijs verzorgd. • De opleiding PA-KV richt zich bij de voorlichting op advertenties in de het Tijdschrift voor de Verloskundige en op deelname aan congressen en symposia. Een maal per jaar wordt een eigen congres georganiseerd voor internen en externen. De opleiding heeft een communicatie- en marketingplan opgesteld dat voorziet in de werving via verschillende kanalen, zoals brochures, website en film. • Uit evaluaties (2006, 2007) blijkt dat studenten positief oordelen over de aansluiting op vooropleiding en werkervaring. • Studenten die in aanmerking denken te komen voor vrijstellingen kunnen hun verzoek indienen bij de examencommissie. Deze zal elke aanvraag individueel behandelen. Studenten geven aan in het gesprek met het panel dat er vrijstellingen gehonoreerd worden en dat daarbij streng en rechtvaardig naar de aanvragen gekeken wordt. • Uit gesprekken en materiaal constateert het panel dat de opleiding consciëntieus de toelatingseisen toepast. Zowel de instromende student, als de leerwerkplek en begeleider worden getoetst.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
41/85
Facet 2.6
Duur
ANP voldaan PA voldaan
Criterium: - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-master: minimaal 60 studiepunten/european credit points. De oordelen worden als volgt beargumenteerd: • In de Inhoudelijk Opleidingskaders en de studiegidsen is de omvang van de studieprogramma’s helder weergegeven. Bij ANP betreft het 120 EC: 65 EC binnenschools en 55 EC voor het praktijkleren, verdeeld over twee studiejaren. Voor PA betreft het 150 EC: 80 EC voor het binnenschools programma en 70 EC voor het praktijkleren, verdeeld over 2,5 studiejaren.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
ANP goed PA goed
Criteria: - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. De oordelen worden als volgt beargumenteerd: Generiek: • Het Rotterdamse Onderwijsmodel (ROM) van de hogeschool is richtinggevend voor de opleidingen. Belangrijke uitgangspunten van het model zijn: een centrale plaats van de beroepspraktijk in de opleiding, een resultaatgerichte probleemaanpak en een stevige basis voor kennisontwikkeling. Dit is doorvertaald in het didactisch concept van het Instituut voor Gezondheidszorg dat gericht is op competentiegericht leren: het onderwijs is gericht op het verwerven van competenties die de student in staat stellen om professioneel te handelen in bepaalde probleem- of beroepssituaties. • De curricula zijn opgebouwd rond drie samenhangende leerlijnen: kennisgestuurd, praktijkgestuurd en studentgestuurd (vergelijk facet 2.3). Aanvullend op het ROM voor de bachelor, wordt in de masteropleidingen de praktijkgestuurde lijn verweven met de onderzoeksgestuurde lijn. De praktijkvragen worden gaande het masterprogramma steeds meer onderzoeksvragen die gedreven worden door onderzoeksopdrachten van de relevante kenniskring. Wat betreft de kennisgestuurde leerlijn wordt kennis aangeboden op het niveau van wetenschappelijke actualiteit. De studentgestuurde leerlijn krijgt met name individueel gestalte in de wijze waarop het onderzoek wordt ingericht en uitgevoerd. • De opleidingen hanteren een pragmatische mix van werkvormen. Voor de opleidingen geldt dat de leer- en werkomgeving een geïntegreerd geheel zijn. Praktijkervaringen van studenten zijn een belangrijk vertrekpunt voor het leren. De leeractviteiten roepen
42/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
•
nieuwsgierigheid op, bieden voldoende informatie, zetten aan tot denken en meningsvorming en bieden stimulans voor het toepassen van het geleerde. Het leren gebeurt actief en in samenwerking met anderen. In de loop van de studie is er sprake van een toenemende zelfsturing van het leerproces door de studenten en van ervaringsleren. De externe sturing neemt af. Er is aandacht voor het ontwikkelen van leervermogens. Dit wordt van begin af aan gestimuleerd door de inzet van POP en PAP/portfolio. Zelfreflectie, schriftelijk en mondeling, is voortdurend aan de orde in alle kwartalen en leerarrangementen. Op de vast ingeroosterde lesdag nemen studenten deel aan een mix van werkvormen: colleges, trainingen en groepsbijeenkomsten. Tijdens colleges staat kennisoverdracht centraal. De trainingsuren omvatten vaardigheidstrainingen, inclusief de theoretische onderbouwing. Daarnaast is er een variatie aan werkgroepen en individuele contacten; deels docentgestuurd en deels studentgestuurd. De opleidingen maken gebruik van ICT om het onderwijs optimaal vorm te geven en om bijvoorbeeld plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk te maken. De HR beschikt over een eigen elektronische leeromgeving N@tschool. Beide opleidingen maken daar veelvuldig gebruik van.
ANP: • In STO 2007 en jaarevaluaties oordelen studenten positief over de variatie in werkvormen. Zij wensen meer keuzemogelijkheden. Dit wordt in 2008-2009 ondervangen door 3 EC keuzeruimte in te bouwen. • Het eerste kwartaal wordt door studenten en docenten duidelijk gezien als een overgangsfase naar nieuwe didactisch werkvormen en aanpak. Studenten moeten qua voorkennis en studieaanpak naar elkaar toegroeien en een meer homogene studiehouding verkrijgen. • Het panel constateert dat de opleiding een mix van werkvormen hanteert die past bij de uitgangspunten van de opleiding. Studenten worden uitgedaagd tot verdieping in de materie en tot gerichte en onderbouwde onderzoeken en toepassing in de werkpraktijk. De opleiding doet aanpassing om de didactische werkvormen meer te stroomlijnen, bijvoorbeeld het verlagen van het aantal verwerkingsschrijfopdrachen van 14 naar 8 en de toenemende gerichtheid op beroepsproducten en daarmee de toepasbaarheid in de werkpraktijk. Dit maakt het voor studenten beter werkbaar. PA: • Leren reflecteren en samenwerkend leren komen nadrukkelijk aan bod in PGO-taken, studieloopbaanbegeleiding en in leerarrangementen. Studenten maken twee reflectieverslagen per beroepsrol, maken een verslag van de buitenlandreis en reflectieverslagen voor het leerarrangement Onderwijs, Communicatie en Omgaan met Fouten. • In het gesprek met het management en de docenten komt naar voren dat het aantal schrijfopdrachten wordt teruggebracht. Hiervoor in de plaats wil de opleiding meer kennistoetsing en beroepsproducten, in overeenstemming met het competentiegericht leren.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
43/85
•
•
In STO 2007 en jaarevaluties oordelen studenten positief over de afwisseling van werkvormen en de keuzemogelijkheden. Het panel onderschrijft dit. De mix van werkvormen sluiten aan bij het didactische concept. De toename van beroepsproducten en verminderingen van schrijfopdrachten ligt in het verlengde van de voorbereiding op de beroepspraktijk. De studenten laten zich in het gesprek met het panel positief uit over de trainingen communicatie met actrices/simulatiepatiënten. Doordat situaties zeer realistisch worden gespeeld, zijn de trainingen leerzaam en geven ze de studenten een dusdanig veilig gevoel qua leeromgeving, dat studenten zich meer durven te geven.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
ANP PA
voldoende goed
Criterium: - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. De oordelen worden als volgt beargumenteerd: Generiek: • De bewaking van de kwaliteit van de toetsen vindt primair plaats op het niveau van de opleidingen. De opleiding formuleert daartoe een eigen beleid. Centraal staat dat aangetoond kan worden dat elke eindkwalificatie wordt beoordeeld. Ook wordt de rol van de examencommissie vastgelegd. Voor de opleidingen ANP en PA is dit vastgelegd in de beleidsnotitie Toetsing M ANP en M PA-KV (juni 2008) in aanvulling op het toetsbeleid van het IvG zoals vastgelegd in de beleidsnota Toetsen en beoordelen 2007-2012. • Uitgangspunten voor toetsing zijn: - elke competentie wordt beoordeeld; - er is een variatie aan soorten toetsen die passen bij de verschillende typen leerdoelen; - inhoud en niveau van de toetsen passen bij inhoud en diepgang van het programmaonderdeel; - alle toetsen moeten met een voldoende worden afgesloten; - elke toets heeft heldere toetscriteria, door het team vastgesteld en getoetst aan de Dublin descriptoren. Deze criteria zij bij studenten bekend; - studenten krijgen feedback op gemaakte opdrachten en behaalde resultaten; - peer assessment wordt regelmatig ingezet als vorm van diagnostische toetsing. • In elk leerarrangement wordt aangegeven hoe er wordt getoetst en welke beoordelingscriteria worden gehanteerd. Studenten krijgen schriftelijke feedback op de gemaakte toets of opdracht. • Bij alle mondelinge opdrachten en toetsten (zoals anamnese, lichamelijk onderzoek, adviesgesprek, presentatie) wordt meteen feedback gegeven door de docent en eventuele medebeoordelaars. Achteraf wordt de beoordeling schriftelijk gemotiveerd.
44/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
•
•
•
•
In de studieloopbaancoaching worden POP (en PAP) per kwartaal (ANP) of per halfjaar (PA-KV) beoordeeld door de coach. De student moet aantonen te kunnen reflecteren op de ontwikkeling in haar loopbaan, daarin beredeneerde keuzes te kunnen maken en bewust de verantwoordelijkheid te nemen voor de studievoortgang. Het IvG heeft voor beide opleidingen één examencommissie. Deze bewaakt de gang van zaken tijdens tentamens en geeft richtlijnen en aanwijzingen voor het beoordelen en vaststellen van uitslagen. Ook klachten van studenten betreffende toetsing worden door de examencommissie afgehandeld. Uit de notulen heeft het panel de indruk dat de examencommissie zich met name richt op vrijstellingen en doorstroommaatregelen en niet zozeer op verdere ontwikkeling van het toetsbeleid. Het instituutsbrede expertisecentrum Toetsing en Assessment ondersteunt docenten bij kwaliteitsborging van toetsing en bewaakt de kwaliteit door steekproefsgewijs toetsen te analyseren. Dit past binnen het hogeschoolbrede project ter verbetering van de kwaliteit en efficiency van de toetsing (notitie Attractief en Intensief Onderwijs, 2008). Binnen de opleidingen ANP en PA is het toetsbeleid gericht op het terugdringen van het aantal schrijfopdrachten en het sterker neerzetten van kennistoetsing. Daarnaast wil men toe naar meer gerichte assessments (in het kader van competentiegericht leren) en minder gebruik van KKB’s. De opleidingen sluiten aan bij een landelijk ontwikkeling om de leer/werkplek nauwkeuriger vooraf te screenen, inclusief de begeleidingsmogelijkheden van de (klinische) leermeesters. Daartoe wordt groot belang gehecht aan het instroomassessment op de werkplek. Indien werkplekken/leermeesters niet voldoen, wordt het contract opgezegd. In het assessment worden verantwoordelijkheden en mogelijke veranderingen in positie van de student (tijdens en na) de opleiding vastgelegd.
ANP: • De toetsing van het praktijkleren staat beschreven in de handleiding Praktijkleren. • Praktijkopdrachten/beroepsproducten worden beoordeeld door de leermeesters. De student laat hierbij zien een competentie(deel) te kunnen toepassen, zowel praktisch als theoretisch. Bij alle praktijkopdrachten moet de student aantonen feedback van de leermeester of andere deskundige op de werkplek te hebben gevraagd en verwerkt. • In de kennisgestuurde lijn wordt bij elk leerarrangement zowel kennis als vaardigheden getoetst. Toetsvormen die men hanteert zijn: - kennistoets: MPO, onderzoeksvaardigheden; - vaardigheidstoets: PKV, praktijkopdracht diagnostiek en behandeling; - schrijf- en toepassingsopdrachten: schrijven van een advies, verbeterplan, casestudie, POP, begeleidingsplan; - mondelinge vaardigheden: presentaties, masterthesis, Engelse presentatie; - groepsopdracht: ketenzorg. De presentatie Ketenzorg wordt mede beoordeeld door de externe opdrachtgever. • Of de competenties zijn verworven, wordt getoetst in twee beoordelingsgesprekken aan het eind van het eerste en het tweede studiejaar. De student voert deze met de coach en beide leermeesters aan de hand van het POP en het portfolio. Ter voorbereiding hierop stelt de student een showdossier samen. De leermeesters vullen een
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
45/85
• • •
• •
•
•
•
beoordelingsformulier in, waarin ze per gedragsindicator het bereikte niveau aangeven. Aan het einde van jaar twee moet de student alle competenties op masterniveau beheersen. De afstudeeropdracht (individueel) wordt beoordeeld door twee beoordelaars. Deze worden gerekruteerd uit docenten met onderzoekservaring, de kenniskring en lectoren. Peerassessement wordt toegepast bij SLC, in werkgroepen en journal clubs. Studenten geven feedback op elkaars producten en functioneren. De opleiding stelt dat de toetsing gevarieerd en relevant is, maar dat de gehanteerde toetsvormen verbetering behoeven teneinde de competentiegerichtheid en studeerbaarheid te versterken. Uit evaluaties blijkt dat studenten positief oordelen over toetsing: duidelijkheid vooraf, passend bij het onderwijs, wijze van toetsing, bekendmaking resultaten. Om de toetsing van het praktijkleren te verbeteren, worden twee nieuwe toetsvormen ingevoerd: Korte Praktijk Beoordelingen en assessments. Bij KPB’s worden vaardigheden door leermeesters beoordeeld aan de hand van een beoordelingsformulier. Aan elk beroepsproduct wordt een aantal KPB’s gekoppeld, in totaal 25. De assessments worden gehouden aan het einde van het eerste en tweede jaar. De ontwikkeling van competenties zal worden beoordeeld door twee onafhankelijke assessoren. Hiervoor worden trainingen georganiseerd. Het panel constateert uit het toetsmateriaal dat er in alle kwartalen gericht aandacht wordt gegeven aan kennistoetsing. Voor de beoordeling van de praktijktoetsing (portfolio) zijn de keuze van de leermeesters en de praktijkomgeving cruciaal. De kwaliteitsborging van het praktijkleren blijft een punt van aandacht. In het praktijkleren gaat het telkens om contextspecifieke, werkplekspecifieke leerdoelen die ook nog eens per student specifieke zijn afhankelijk van zijn/haar achtergrond. De standaardisatie en borging van het beoordelingsproces in de praktijk is daarmee zeer complex en blijft een punt van voortdurende zorg. Studenten zijn afhankelijk van de leercondities die kunnen worden gerealiseerd en de verschillen die kunnen optreden per leermeester. Dit is een aandachtspunt binnen de opleiding en in de trainingen van de leermeesters. Het panel is van mening dat dit nog verder moet uitkristalliseren en worden vastgelegd in de procedures. Uit de gemaakte toetsen constateert het panel dat alleen de eindbeoordeling (consensus tussen de twee beoordelaars) zichtbaar is. De deelbeoordelingen en de wegingen zijn niet inzichtelijk. De toetsingscriteria zijn in correctiemodellen opgenomen en worden gehanteerd. Met lectoren vindt geregeld intervisie plaats over het bereikte niveau en de wijze van beoordelen. Met bovenstaande opmerkingen over toetsing praktijkleren en het ontbreken van inzicht in de eindbeoordeling komt het panel tot het oordeel voldoende. Het panel vindt het toetsen in het algemeen passend bij de leerinhoud en bij het gewenste hbo-masterniveau.
46/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
PA: • Na afloop van elk leerarrangement wordt de student op het masterniveau getoetst. Elke toets moet met een voldoende worden afgesloten. • Alle opdrachten worden in de les besproken in het kader van feedback leveren aan studenten. • Bij alle mondelinge toetsen en presentaties is een tweede docent als beoordelaar aanwezig, die vaak vanuit een andere inhoudelijke expertise of opdracht mede beoordeelt. De toetsing van praktijkleren is beschreven in het Competentiepraktijkboek • Studenten laten met de praktijkopdracht zien dat zij een competentie(deel) beheersen, zowel praktisch als theoretisch. Bij een aantal opdrachten moeten studenten aantonen feedback van de leermeester of andere deskundige op de werkplek te hebben ontvangen en verwerkt. Bijvoorbeeld bij de opdrachten triagesysteem, adviesgesprek, ontwikkelen van prestatie-indicatoren, het maken van een PICO en het schrijven van een casestudie. • Een aantal leergangen wordt afgesloten met een kennistoets. Dit is een multiplechoicetoets, een open-vragen-toets of een casustoets. Kennistoetsen zijn gericht op inzicht, toepassing en transfer. Vaardigheidstoetsen kunnen verschillende vormen hebben, zoals simulatie of rollenspel met actrices. Afhankelijk van de setting wordt door de docent het oordeel van de (simulatie)patiënt, medisch specialist, actrices en medestudenten meegewogen. • Studenten worden op elke gedragsindicator door de leermeester of een ander medisch specialist beoordeeld door middel van een KKB (kort klinische beoordeling). Het aantal KKB’s is van 74 naar 25 teruggebracht; 74 beoordelingen waren er te veel. Uit het gesprek met de docenten kwam naar voren dat een aantal KKB’s zijn vervangen door beroepsproducten en dat in een aantal KKB’s competenties zijn samengevoegd. • De coach van de student beoordeelt de stage op basis van het stageverslag en het commentaar van de stagebegeleider. Bij alle stages worden de mastervaardigheden van de student beoordeeld. Factoren transfer en zelfreflectie, innovatief zijn en initiatief tonen spelen daarbij een centrale rol. • De individuele afstudeeropdracht wordt beoordeeld door de onderzoeks/afstudeerbegeleider en een tweede beoordelaar. Afhankelijk van het onderwerp is de tweede beoordelaar een docent, medisch specialist, een lector of een lid van een kenniskring. • Peerassessment wordt toegepast bij SLC, PGO, de trainingen communicatie en anamnese en lichamelijk onderzoek, de leerarrangementen Evidence Based Practice, Casestudy, Onderwijs, Advisering, Kwaliteitszorg en Masterthese. Twee studenten geven feedback aan elkaar of een groep geeft feedback op een presentatie van een student. • Uit evaluaties blijkt dat studenten positief oordelen over toetsing: duidelijkheid vooraf, passend bij het onderwijs, wijze van toetsing, bekendmaking resultaten. Leermeersters geven in evaluatiebijeenkomsten aan dat zij tevreden zijn over de toetsvorm van korte klinische beoordelingen. • Het panel constateert na de materiaalbestudering dat er weinig kennis wordt getoetst. In het gesprek met de docenten komt naar voren dat docenten vinden dat kennis goed getoetst wordt. Naast meerkeuzevraag-toetsen zijn er toetsen die zijn opgebouwd met het oog op het toepassen van kennis. Het aantal meerkeuzevraag toetsen is beperkt en
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
47/85
• •
wordt slechts bij een aantal vakken afgenomen. Docenten geven ook aan dat er veel getoetst wordt in de praktijk (contextrijke omgeving), wat past bij competentiegericht opleiden. Het panel onderschrijft dit. Alumni geven in de gesprekken aan dat de verdeling van toetsing praktijk en theorie (kennis) evenwichtig verdeeld is. Met bovenstaande opmerkingen over kennistoetsing komt het panel tot het oordeel voldoende. Het panel vindt de toetsvormen in het algemeen passend bij de leerinhoud en bij het gewenste hbo-masterniveau
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van personeel
Eisen HBO
ANP goed PA goed
Criterium: - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Generiek: • De uitgangspunten van het personeelsbeleid van de Hogeschool Rotterdam zijn vastgelegd in het Beleidsplan afdeling P&O 2003-2006. Het beleid is in 2006 geactualiseerd. Centraal staat het uitgangspunt dat werknemers zich kunnen ontwikkelen om een optimale bijdrage te leveren aan de strategische doelstellingen van de hogeschool. De hogeschool stelt zich ten doel dat de docenten beschikken over voor de opleiding relevante en actuele praktijkkennis. De kenniskringen/lectoraten die geworteld zijn in de beroepspraktijk vervullen een structurele rol bij de professionalisering van de docenten. • De opleidingen stellen op basis van het hogeschoolbeleid een meerjaren personeelsbeleidsplan op, waarbinnen specifiek aandacht wordt besteed aan scholing. De instituten dan wel opleidingen voeren een beleid gericht op actuele praktijkervaring van docenten en op het actief betrekken van docenten bij onderzoek en beroepsontwikkeling. • Met de snelle groei van het studentenaantal van de afgelopen jaren, is het voor de instituten mogelijk (jonge) professionals uit de beroepspraktijk aan te trekken. Hierdoor is het mogelijk geworden nieuwe en actuele praktijkkennis in huis te halen. ANP en PA: • De ontwikkelingsrichting voor het personeelsbeleid is weergegeven in het personeelsbeleidsplan van het IvG, in samenhang met het strategisch beleid van het IvG. De belangrijkste veranderingen waarop het personeelsbeleid zich richt, zijn de vernieuwingen in het onderwijsaanbod, de invoering van het ROM en rol van het IvG in
48/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
•
•
•
•
•
•
de regionale kennisstructuur. De onderwijsteams zijn resultaatverantwoordelijk voor een opleiding of deel daarvan. Ieder docent heeft één onderwijsteam als thuisbasis. De masteropleidingen ANP en PA-KV hebben gezamenlijk een onderwijsmanager en elk een opleidingscoördinator. Eenmaal per twee weken is er teamoverleg. Een keer per maand is er managementoverleg tussen directeur IvG en onderwijsmanager met onderwijscoördinatoren. Bij de werving van personeel is praktijkkennis een belangrijk criterium. Alle docenten van de masteropleidingen hebben relevante beroepservaring. Bij de opleiding ANP gaat het om beroepservaring in diverse werkvelden van de gezondheidszorg of ervaring als onderzoeker op het gebied van gezondheidszorg. Eén docent heeft een eigen expertisecentrum op het gebied van gezondheidszorg, met een Europese oriëntatie. Bij PA-KV betreft de beroepservaring verloskunde, gynaecologie en onderzoek. Eén docent is tevens gynaecoloog aan het Erasmus MC. Daarnaast zetten beide opleidingen gastdocenten uit de beroepspraktijk in en wordt een deel van het onderwijs extern door medisch specialisten verzorgd. Dit betreft het praktijkleren (leermeester), maar ook in het opleidingsprogramma. Docenten komen voortdurend met de praktijk in aanraking via de studenten en hun leermeesters. Vrijwel alle docenten zijn coach, bezoeken de werkplekken van de studenten en onderhouden contact met de leermeesters. Bij ANP lopen de coaches met iedere student een dagdeel mee in de zorginstelling. De coaches PA-KV voeren werkplekassessments uit. Een aantal docenten neemt deel aan de vergaderingen van de adviesraad (tweemaal per jaar). Ook als afstudeerbegeleider hebben docenten contact met de beroepspraktijk via het praktijkgericht onderzoek van de studenten. Docenten houden hun praktijkkennis verder up-to-date door: - uitvoeren van promotieonderzoek en praktijkgericht onderzoek voor de kenniskring; - deelname aan refereerlunches van de kenniskring per kwartaal; - de jaarlijkse studiereis met studenten naar zorginstellingen in het buitenland; - bezoek aan (internationale) symposia en congressen, waar zij presentaties houden; - contacten met alumni. In het STO oordelen studenten ANP en PA positief op de stelling ‘mijn docenten zijn voldoende op de hoogte van de beroepspraktijk’. In de jaarevaluatie ANP vindt 78% van de studenten dat docenten regelmatig een verband leggen tussen het vakgebied en de uitoefening van het beroep. Bij PA-KV geeft de jaarevaluatie een score van 4,4. Uit gesprekken en documentatie constateert het panel dat de borging van de beroepspraktijk een belangrijk aandachtspunt is binnen de opleidingen. De opleidingen zijn lerende organisaties die snel inspelen op ontwikkelingen in en adviezen uit het beroepenveld. Uit gesprekken, cv’s en het studiemateriaal blijkt dat de docenten voldoende verbinding leggen tussen de opleidingsprogramma’s en de beroepspraktijk. Daarnaast wordt voor specifieke kennis gerichte gastdocenten ingezet: bijvoorbeeld een specifiek medisch specialisme of internationale ervaring. Doordat studenten continu eigen casuïstiek inbrengen, blijven docenten ook op de hoogte van ontwikkelingen en actualiteit. Voor verdere scholing van docenten is voldoende ruimte beschikbaar: 8% van de aanstellingsomvang.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
49/85
•
Naast inbreng van studenten halen docenten PA ook veel informatie en know-how uit het landelijk overleg van de opleidingen PA. Op deze manier blijven ze actueel.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
ANP goed PA goed
Criterium: - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Generiek: • De hogeschoolbrede groei van studenten vraagt om een groei in het personeelsbestand. Daarnaast speelt een vervangingsvraag door mobiliteit en pensionering een rol. Kernopgaven van het personeelsbeleid in 2008 zijn werving, binding en ontwikkeling van personeel. Door het bieden van uitdagingen en ontplooiingsmogelijkheden in een dynamische omgeving, probeert de hogeschool voldoende mensen aan zich te binden om de visie als ‘kapitaal’ van het kennisinstituut waar te maken. • De hogeschool heeft als streefdoel gesteld dat de opleidingen minimaal 65% van het budget besteden aan onderwijsactiviteiten. ANP en PA: • Het team ANP heeft 12 docenten, inclusief de opleidingscoördinator, met een aanstellingsomvang in totaal van 5,2 fte. Met een totaal van 46 studenten geeft dit een docent-studentratio van 1 op 8,8. Bij PA-KV telt het team 5 docenten, inclusief opleidingscoördinator, met een aanstellingsomvang van in totaal 3,1 fte. Met een totaal van 30 studenten, levert dat een docent-studentratio van 1 op 9,7. Docenten maken geen melding van hoge werkdruk. Studenten geven aan dat docenten goed bereikbaar zijn. • Daarnaast wordt voor beide opleidingen een deel van het medisch onderwijs extern verzorgd (Erasmus MC). Het betreft 7 EC bij ANP en 20 EC bij PA-KV. Ook worden studenten extern begeleid door de leermeesters. • De inzet van het personeel is overeenkomstig het formatieplan, de kaders voor de taakbelasting en taaktoedeling. Het IvG gebruikt het hogeschoolbrede taaktoedelingsinstrument (TTI). Daarin is vastgesteld dat 72-86% wordt besteed aan onderwijsuitvoering en -ontwikkeling, 8-18% aan deskundigheidsbevordering en 6-10% voor management en organisatie. • Omdat de instroom voor de masteropleidingen jaarlijks landelijk wordt verdeeld, is deze ruim van te voren bekend. De begroting en taaktoedeling kan daarmee vroegtijdig worden berekend. • Nieuwe docenten krijgen een tijdelijk contract, met een vaste aanstelling na maximaal drie jaar. Het beleid is gericht op een flexibele ruimte van 10%. Het IvG streeft naar brede inzetbaarheid van de docenten.
50/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
Het ziekteverzuim is zeer laag: <1 procent in 2007 (exclusief langdurig zieken). Uit het gesprek met het management blijkt dat er op het moment van visiteren geen langdurig zieken zijn. In het gesprek met het panel geven de studenten aan dat ze nog geen uitval van docenten hebben meegemaakt. Eventuele uitval wordt opgevangen met personen uit het netwerk van het Erasmus MC.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
ANP goed PA goed
Criterium: - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Generiek: • In 2008 ligt het accent op het ontwikkelen van de vaardigheden van docenten die nodig zijn bij de intensivering van het onderwijs en van de begeleiding van studenten via SLC. Ook ligt het accent op de ontwikkeling van onderzoeksvaardigheden. Gemiddeld wordt 10% van de arbeidstijd ingezet voor scholing. De opleidingen dan wel instituten verwoorden in een eigen scholingsplan de plannen met betrekking tot professionalisering van hun personeel voor de komende vier jaar. • De personeelsontwikkeling wordt gestuurd in de jaarlijkse cyclus van plannings- en beoordelingsgesprekken, zowel voor zittend als voor het nieuwe personeel. Aan het begin van de cyclus worden resultaatafspraken gemaakt met iedere medewerker ten aanzien van het verzorgen van onderwijs, werk in de organisatie en professionalisering. Aan het eind van de cyclus wordt de medewerker beoordeeld op realisatie van de afspraken. Nieuwe docenten nemen deel aan een inwerkprogramma. • Ter ondersteuning van het personeelsbeleid is in 2005 het HR-project Professionalisering en Implementatie in het leven geroepen. Doelstelling van het project is het opzetten en uitvoeren van deskundigheidsbevorderingstrajecten voor onderwijzend en ondersteunend personeel. Het project ondersteunt noodzakelijke veranderingen op het terrein van onderwijs, personeel en organisatie. Voor docenten gaat het om kennis en vaardigheden op het gebied van onderwijskunde, didactiek, ICT en het ROM (studieloopbaancoaching, actualiseren van vakkennis, praktijksturing, internationalisering en nieuwe taken zoals toegepast onderzoek). Masteropleidingen: • Van de docenten die masteronderwijs verzorgen, verwacht de hogeschool dat zij actuele praktijkervaring kunnen koppelen aan een goed onderzoeksinzicht. De docenten hebben minimaal een opleiding op hbo-masterniveau en zijn betrokken bij het onderzoeksprogramma van het instituut. Waar nodig wordt voor docenten een professionaliseringstraject ingezet gericht op onderzoeksvaardigheden en op het begeleiden van onderzoek. Personeel dat een onderzoeksvraag wil indienen komt in
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
51/85
aanmerking voor toekenning van een zogenoemde promotievoucher. Door deze voucher worden docenten in staat gesteld om gedurende vier jaar, één dag in de week aan hun promotieonderzoek te werken. Door het instituut waar zij hun onderzoek uitvoeren, wordt daar nog een dag aan toegevoegd. Dit wordt toegepast binnen het IvG. ANP en PA: • Een universitaire opleiding is een eis voor docenten van de masteropleidingen. Het instituut streeft naar minimaal 50% gepromoveerden onder de docenten. Uit de documentatie constateert het panel dat alle docenten, op één na, een universitaire opleiding hebben. Ook deze ene docent gaat per 2008-2009 een universitaire opleiding volgen. • Vrijwel alle ANP-docenten hebben gepubliceerd. Zes docenten hebben zeer ruime onderzoekservaring en een uitgebreide lijst van publicaties. Vijf (van de tien) docenten zijn gepromoveerd, twee docenten zijn bezig met promotie en één docent werkt aan een onderzoeksvoorstel. Vijf docenten zijn lid van de kenniskring en voeren zelf onderzoek uit. • Twee docenten van het team PA-KV zijn gepromoveerd en hebben ruime onderzoekservaring. Eén docent breidt een promotieonderzoek voor. • Uit cv’s blijkt dat de inhoudelijke expertise in de teams aanwezig is voor realisatie van het programma. Het medisch onderwijs is voor een deel uitbesteed via een contract met Erasmus MC, de Advanced Life Support Group en Maxima MC in Veldhoven. • De docenten zijn didactisch geschoold, op basis van een afgeronde lerarenopleiding of de interne didactische cursus. • Elke nieuwe docent krijgt een inwerkcoach, die een inwerkprogramma opstelt. Het takenpakket wordt gedurende enkele kwartalen steeds uitgebreid, totdat hij het hele functieprofiel beheerst. • In de onderwijsbegroting is 12% gereserveerd voor deskundigheidsbevordering (DBT). Dit wordt besteed aan het op de hoogte blijven van ontwikkelingen in het onderwijs, het vakgebied en het beroepenveld en de voorbereiding op nieuw onderwijs. Voor docenten die een didactische opleiding of universitaire opleiding volgen, is extra tijd beschikbaar. Jaarlijks worden door het IvG scholingsprioriteiten vastgesteld, met een meerjarenscholingsbeleidsplan als basis. Van daaruit stellen docenten persoonlijke ontwikkelingsplannen op. Norm is dat iedere docent minimaal een keer per jaar een vakinhoudelijk symposium bijwoont. De resultaten van de scholing worden in de jaarlijkse functionerings- en beoordelingscycli geborgd. In de gesprekken wordt het oordeel van collega’s en studenten betrokken. Het panel heeft een overzicht van de gevolgde activiteiten ten behoeve van deskundigheidsbevordering ingezien; een aantal voorbeelden zijn: grootstedelijke problematiek, studiedag masterniveau, praktijkgericht onderzoek en foetal medicine unit. Dit overzicht is per docent geordend • Teamscholing is gericht op de sturing van studenten en het beoordelen van het masterniveau. Hiertoe houden de afstudeerbegeleiders ook intervisiebijeenkomsten onder leiding van de lector. Leermeesters krijgen een training in het begeleiden en beoordelen van studenten.
52/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
In STO 2007 oordelen studenten positief over de inhoudelijke deskundigheid, deskundigheid in het begeleiden van onderzoek en didactische bekwaamheid van de docenten ANP en PA-KV.
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
ANP goed PA goed
Criterium: - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Generiek: • De Hogeschool Rotterdam streeft op het gebied van huisvesting en voorzieningen naar een hoge kwaliteit. Dit betekent dat er voor studenten en medewerkers sprake is van een plezierige studeer- en werkomgeving. Om goede huisvesting te realiseren wordt geïnvesteerd in de bestaande bouw en wordt nieuwbouw gerealiseerd. • Een onderdeel van het ROM is gericht op de onderwijsorganisatie. In de notitie Onderwijsorganisatie Heroverwogen is beleid geformuleerd gericht op verbetering van de ‘kleine kwaliteit’. Dit betekent concreet dat vanaf 2004 een hogeschoolbrede roosterorganisatie is ingevoerd, roosterprocessen zijn herzien en bedrijfstijden en de docentbelasting zijn aangepast. De directeuren zijn verantwoordelijk voor de implementatie van het beleid. ANP en PA: • In de zomer van 2005 is de huisvesting van IvG op locatie Museumpark gerenoveerd. De werkplekken voor docenten zijn verbeterd. Er zijn vergaderruimtes gecreëerd voor onderlinge overleg. Voor het onderwijs zijn voldoende voorzieningen aanwezig: mediatheek, leslokalen, skills lab, computerfaciliteiten en het onderwijsplein voor onderling overleg tussen studenten en met docenten. Een aantal practica en trainingen in praktische vaardigheden vindt plaats in de skills labs van het Erasmus MC en het Maxima MC en de ALS-groep. • In de mediatheek hebben studenten en docenten toegang tot databases en de collectie nationale en internationale boeken en tijdschriften. Via HINT, het intranet van de hogeschool, kunnen studenten ook andere mediatheken raadplegen. Op locatie Museumpark zijn de volgende databases beschikbaar: Cinahl, Cochrane library, Factselect, Invert, Nursing and Allied Health en Picarta. Tijdens de rondleiding bleken de mediatheek voorzieningen goed. Alle verplichte en aanbevolen literatuur is aanwezig in de collectie. Studenten kunnen de website van de mediatheek thuis raadplegen en hebben zo ook toegang tot de databanken.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
53/85
•
• •
In STO 2007 oordeelt 96% van de ANP en 82% van de PA studenten positief over de voorzieningen. Het meest tevreden zijn ze over de restauratieve voorzieningen en de mediatheek. De opleidingen beschikken over voldoende computer- en onderwijsondersteunende voorzieningen. Over de digitale leeromgeving N@tschool zijn studenten minder tevreden. Zij melden dat dit nog niet door alle docenten goed wordt gehanteerd. De medische leermeesters hebben geen goede toegang. De opleidingen hebben deze signaleringen omgezet in een gericht verbeterplan dat ten uitvoer wordt gebracht. Daarmee komt het panel tot het oordeel goed.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
ANP goed PA goed
Criteria: - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Generiek: • Studieloopbaancoaching (SLC) is een centraal onderdeel van het ROM. Daarom is SLC een vast onderdeel van iedere studiefase. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de kadernotitie Studieloopbaancoaching aan de HR (2006). SLC maakt deel uit van het studentgestuurde onderwijs en omvat onderdelen als oriëntatie op de studie en beroep, selectie, bewaken en bevorderen van de studievoortgang, planning van studie en loopbaan, bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid en het opbouwen van een netwerk. De professionele ontwikkeling van de student staat in de SLC centraal. Ook bij de invulling van de keuzemogelijkheden binnen het programma vervult SLC een belangrijke functie. • De digitale leeromgeving N@tschool biedt de mogelijkheid tot het aanleggen van een digitaal portfolio. Aan de hand hiervan kunnen studenten laten zien welke competenties zijn gerealiseerd en welke nog moeten worden aangeleerd. • Het beleid met betrekking tot de informatievoorziening is gericht op bevordering van de studievoortgang en op de behoeften van de studenten. Ten aanzien van de informatievoorziening zijn door de hogeschool een aantal concrete streefdoelen geformuleerd. In 2007 is een nieuw studentvolgsysteem (Osiris) geïntroduceerd dat ook voor de SLC van belang is, met name om de studievoortgang te volgen en daarover afspraken met studenten vast te leggen.
54/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Masteropleiding • De SLC in de masteropleiding richt zich aan het begin met name op de overgang van bachelor- naar masteronderwijs en de ontwikkeling van onderzoekscompetenties. Vervolgens zal de SLC aandacht hebben voor de relatie tussen de masteropleiding en het werkperspectief. ANP en PA-KV: • Vrijwel alle docenten fungeren als coach en iedere docent begeleidt zes tot acht studenten. SLC bestaat uit groepscoaching en individuele gesprekken. De coach bezoekt de werkplek van de student en onderhoudt contact met de leermeesters over voortgang en eventuele knelpunten. Docenten ANP en PA-KV volgen gezamenlijk een certificeringstraject studieloopbaancoach. • Studenten sturen hun eigen leerproces aan door het opstellen van een POP. Dit wordt gestart in het eerste jaar in het leerarrangement Zelfsturend Leren. Hulpmiddelen hierbij zijn: leerstijlentest van Kolb, SWOT-analyse en het reflectiemodel Korthagen. Het POP wordt periodiek bijgesteld en in het portfolio opgenomen, waarin ook het bewijsmateriaal voor de competentieontwikkeling wordt opgenomen. • Tijdens groepscoaching brengen studenten casussen in, gerelateerd aan de studie of beroepspraktijk. Zelfreflectie en het geven en ontvangen van feedback staan centraal. Daarnaast hebben de bijeenkomsten een sociaal-emotionele functie. • Elke jaargroep heeft een eigen mentor (PA-KV) of groepsdocent (ANP), die vraagbaak is voor de studenten en intermediair naar het docententeam. • Tijdens het afstuderen krijgen alle studenten twee begeleiders. De tweede begeleider is een medisch specialist, docent, lector of lid van kenniskring en vult de eerste begeleider aan qua inhoudelijke expertise. De studenten hebben met hun onderzoeksbegeleider groepsbijeenkomsten, waarin de voortgang van hun afstudeeronderzoek wordt besproken. Verder maken ze naar behoefte individuele afspraken met hun afstudeerbegeleider. • Uit gesprekken met de PA-KV alumni blijkt dat studenten een attitude wordt bijgebracht om de eigen leermomenten te bewaken op de werkplek. Onder andere met gesprekstechnieken worden studenten hiermee gemotiveerd. • Ten aanzien van studievertragers is specifiek beleid opgesteld. Een vertrager is iemand die meer tijd nodig heeft dan de nominale studieduur + een kwartaal. Risicostudenten worden in het teamoverleg besproken, waarna de coach in samenspraak met de student actie onderneemt, bijvoorbeeld aanpassing studieplan. Met studievertragers worden gerichte afspraken gemaakt over het vervolg, consequenties voor begeleiding op de werkplek en condities voor voortgang. • Informatie over roosters, roosterwijzigingen, ziek- en betermeldingen van docenten en andere relevante informatie krijgen studenten via het intranet (HINT). Ook studieresultaten worden via het intranet bekeken en uitgeprint. Tweemaal per jaar krijgen studenten hun studieresultaten schriftelijk uitgereikt. • Alle studenten en medewerkers hebben een eigen e-mailadres. Informatie over leerarrangementen kunnen studenten vinden in N@tschool. Dit is ook het communicatiemedium met docenten, leermeesters en medestudenten.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
55/85
•
In STO en jaarevaluaties scoren studenten positief over de studieloopbaanbegeleiding en informatievoorziening. De tevredenheid over de tijdigheid van roosters is echter iets lager.
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
ANP voldoende PA voldoende
Criterium: - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Generiek: • Het kwaliteitsbeleid van de hogeschool staat beschreven in het document Kwaliteitszorgbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (2006). Het motto is: ‘Kwaliteit is doelbereiking’. Het kwaliteitszorgkader is ontleend aan het strategisch beleid van de hogeschool en aan het accreditatiekader van de NVAO. • Het kwaliteitsbeleid van hogeschool berust op drie pijlers: 1. De beleids- en jaarplancyclus van planning en control (P&C-cyclus) zoals vastgelegd in het meerjarig strategisch beleidsplan van het instituut, met aandacht voor de beleidsterreinen financiën, onderwijs en kwaliteit van management en sturing. Het jaarlijkse managementcontract met prestatiedoelen vervult hierbij een centrale rol. Elk instituut dient over een gesystematiseerd geheel van procedures en documenten te beschikken, waaruit de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteitscriteria kan worden vastgesteld. 2. De interne kwaliteitszorgsystematiek van opleidingen, gericht op cyclische kwaliteitsverbetering van de domeinen: Onderwijskwaliteit, Kwaliteit van management en sturing, en Operationele kwaliteit. Voor deze domeinen zijn de NVAO-criteria en de HR-doelen uitgewerkt in toetsbare streefdoelen. Binnen dit kader ontwikkelt de opleiding een eigen kwaliteitsbeleid. 3. Monitoring door het bureau Auditing, Monitoring en Control (AMC) middels periodieke audits bij de opleidingen. De interne audits hebben zowel een verantwoordingsfunctie als een spiegelfunctie. • Het document Toetsbare streefdoelen van de Hogeschool Rotterdam (2006) dient als handvat bij de bepaling van de toetsbare streefdoelen van het instituut en de opleidingen. De Instituutsdirecteur is integraal verantwoordelijk voor de verdere invulling van die kaders en het goed verlopen van de kwaliteitszorg. • De opleiding heeft verschillende evaluatie-instrumenten tot haar beschikking om periodiek te meten in welke mate de streefdoelen zijn gerealiseerd. De hogeschool verricht op instellingsniveau eens per twee jaar een studenten tevredenheidsonderzoek
56/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
(STO). Eind 2007 heeft een nieuw STO plaatsgevonden waarvan de resultaten eind februari 2008 zijn gepubliceerd. De hogeschool beschikt over het DocumentatieKwaliteitsbeheerSysteem (DKS) van Infoland om kwaliteitszorg digitaal te ondersteunen. Het systeem biedt applicaties waarmee een intern kwaliteitszorgsysteem kan worden opgebouwd en onderhouden. Zowel bij externe als bij interne audits wordt door de opleidingen het DKS en de Compliance Manager uit dat systeem standaard ingezet.
ANP en PA-KV: • De masteropleidingen hebben een notitie Kwaliteitszorg opgesteld voor de periode 20082010, als uitwerking van de instituutskwaliteitsnota. Daarin is een overzicht opgenomen van alle evaluaties, de frequentie, de doelgroep, de verantwoordelijke, de verslaglegging en de cycus van verbetering. • Integraal onderdeel van kwaliteitsbeleid is de interne audit, deze is uitgevoerd april 2007. Daaruit bleek dat er wel evaluaties werden uitgevoerd en verbeteringen werden doorgevoerd, maar dat er onvoldoende werd gedocumenteerd. Daarna is een gezamenlijk werkplan opgesteld om alle benodigde beleids- en bewijsstukken te ontwikkelen en alle stappen van de PDCA-cyclus te documenteren. Het panel constateert dat de opleidingen daar een verbeterslag in maken die nog niet geheel is afgerond. • Studenten participeren in STO (digitaal) en kwartaal (digitaal)- en jaarevaluaties (schriftelijk). Daarmee worden alle leerarrangementen en de eerst uitvoerende docenten geëvalueerd. • Als streefwaarden bij evaluaties wordt gehanteerd: - STO (5 punt) minimaal 3; - kwartaalevaluaties (4-punt), maximaal 2,5 (hoe lager hoe groter tevredenheid); - jaarevaluatie: minimaal 80% tevredenheid, voldoende scores. Te lage scores worden besproken in management- en teamoverleg. • De opleiding heeft het voornemen de kwartaalevaluaties (onderwijs en docent) meer af te stemmen op de jaarevaluaties (gericht op samenhang en algemene zaken). Verder wordt met de invoering van Infoland de PDCA-cyclus aangescherpt per kwaliteitsdomein en worden alle documenten vastgelegd in de vorm van een kwaliteitshandboek. De evaluatieve rol van de leermeesterbijeenkomsten wordt versterkt, door hen meer te bevragen op kwaliteitsverbetering van het onderwijs. • Het panel constateert dat de interne kwaliteitszorg bij de opleidingen zich positief ontwikkelt tot een meer formeel systeem. Het onderwijs wordt periodiek geëvalueerd. De afstemming tussen de kwartaal- en de jaarevaluaties moet nog meer vorm krijgen. In de kleine organisatie van de opleidingen wordt dit gecompenseerd door de vele directe en korte communicatielijnen. • Een ander aandachtspunt is de borging van de bijdragen van de (medische) leermeesters. De leermeesters begeleiden en beoordelen circa een derde deel van de opleidingsprogramma’s. De opleidingen zijn bezig de rol en inbreng van de leermeesters te versterken en meer te borgen. Het aantal leermeesterbijeenkomsten is uitgebreid en heeft een minder evaluatief en meer een actief karakter.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
57/85
•
De gewenste formalisering van het kwaliteitssysteem en de verdere borging van de inbreng van de leermeesterbijdragen leiden het panel naar het oordeel voldoende.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
ANP goed PA goed
Criterium: - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Generiek: • De Hogeschool Rotterdam heeft een aantal instrumenten voor handen om de werking van de pdca-cyclus van de instituten dan wel de opleidingen te monitoren. Deze instrumenten zijn onder meer kwaliteitsbewaking in de vorm van interne audits, reviews en onderzoeken, toepassen branchecode, beoordelingsgesprekken met het opleidingsmanagement en het managementcontract. • De afspraken die in het kader van de P&C-cyclus tussen het CvB en de instituutsdirecteur worden gemaakt, worden jaarlijks vastgelegd in een managementcontract. In het managementcontract zijn de beleidsdoelen en verbeterplannen van het instituut geformuleerd. • De instituten hebben in redelijke mate de ruimte om de beheersprocessen omtrent onderwijskwaliteit zelf vorm te geven. De hogeschool stimuleert dat de instituten/opleidingen onderzoek doen naar de oorzaken van het eventueel niet bereiken van de streefdoelen. Voorts wordt van elk instituut/opleiding een kwaliteitszorgplan verwacht waarin de interne kwaliteitszorg is uitgewerkt aan de hand van de PDCA-cyclus en waarin is de borging van de kwaliteitsverbetering middels verbeterplannen en/of voortgangsrapportages is vastgelegd. In de verbeterplannen worden de verbeteracties, doelen, termijnen, middelen en verantwoordelijkheden omschreven. • Enkele voorbeelden van verbetermaatregelen op hogeschoolniveau die vanuit het systeem van interne kwaliteitszorg zijn ingezet: - een herprogrammering van het onderwijs gericht een betere aansluiting tussen geprogrammeerde en feitelijke studielast, een verbetering van de studiebegeleiding en een verbetering van het opleidingsrendement; - nieuwe kaders voor de toetsing ten einde de kwaliteit en efficiency van de toetsing te verhogen; - het opstellen van een Risicoregister (2007) met benoeming van de belangrijkste risico’s en de verantwoordelijken voor het beheersen van het betreffende risico. ANP en PA: • Verbeteringen die zijn ingezet na de Toets Nieuwe Opleiding NVAO en de interne audit van 2007 zijn: - ontwikkeling van de noodzakelijke beleidsstukken; - het masterniveau is onderzocht door toetsing aan de Dublin descriptoren;
58/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
•
•
•
- er is een toetsingsmatrix ontwikkeld; - er is een toetsings- en assessementcentrum opgericht; - er zijn vernieuwde inhoudelijke opleidingskaders geschreven. De verbeteracties worden vastgesteld in het projectplan Herijking M ANP en het Actieplan PA-KV 2008-2009. Evaluatieresultaten worden besproken in het teamoverleg en daar formuleert men verbetervoorstellen die aan de opleidingscommissie worden voorgelegd. Na terugkoppeling worden ze in het teamoverleg vastgesteld. STO resultaten worden breed besproken in het managementoverleg, teamoverleg en de opleidingscommissie. De opleidingscoördinator formuleert verbeteractiviteiten. Informatie uit exitgesprekken en adviesraad wordt door de opleidingscoördinator onder docenten verspreid. Uit STO blijkt dat studenten positief oordelen over de mate waarop de opleiding reageert op klachten en problemen. 90% zegt verbeteringen op te merken in het opleidingsprogramma. De opleiding maakt zichtbaar wat ze doet met kritiek en suggesties voor verbetering. Dit wordt in het panelgesprekken met studenten bevestigd. Studenten vinden dat kritiekpunten in de opleidingscommissie gericht worden besproken en daadwerkelijk leiden tot verbeteringen, bijvoorbeeld de toegenomen aandacht voor medische vakken en een geleidelijker groei naar het masterniveau vanuit het bachelorniveau. Ook alumni herkennen dat vroegere kritiekpunten hebben geleid tot de huidige verbeteracties, bijvoorbeeld het werken met POP/PAP, de inbouw van keuzeonderwijs, aandacht voor Engels, aandacht voor anatomie/fysiologie en ict-vaardigheden. Het panel is van mening dat de opleidingen in de voorgaande periode veel werk hebben verzet ter verbetering van de interne kwaliteitszorg en de geconstateerde aandachtspunten.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
ANP goed PA goed
Criterium: - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Generiek: • De hogeschool verwacht van de instituten en opleidingen dat zij kunnen aantonen op welke wijze medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld zijn betrokken bij evaluatieonderzoek en het formuleren van verbeterplannen. De door de opleiding gehanteerde evaluatie-instrumenten zijn vastgelegd in het kwaliteitszorg handboek van de opleidingen. Dit is voor het IvG in ontwikkeling.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
59/85
•
De hogeschool verwacht in ieder geval dat de opleidingsdirecteur de resultaten van de kwaliteitsmetingen en de eventuele daaruit voortvloeiende verbeteracties bespreekt met de opleidingscommissie. Uit notulen van de opleidingscommissies blijkt dat dit plaats vindt.
ANP en PA: • Docenten en studenten worden bij kwaliteitszorg betrokken via de diverse evaluaties en via deelname in de reguliere overleg- en inspraakorganen. Evaluatieresultaten worden mondeling naar studenten teruggekoppeld via de opleidingscommissie. ANP en PA hebben ieder een eigen opleidingscommissie, bestaande uit vier studenten en drie docenten. Zij komen vier keer per jaar bijeen en zij beoordelen evaluatiegegevens, conclusies en verbeteracties, en doen verbetervoorstellen. • Met studenten die de studie staken wordt een exitgesprek gevoerd om motieven te achterhalen en mogelijke verbeterpunten te definiëren. Het panel heeft kunnen constateren dat dit ook plaats vindt. • Docenten worden eenmaal per jaar geëvalueerd door collega’s en studenten in het kader van de gesprekscyclus personeelsbeleid. De voorzieningen (werkplekken) worden in de jaarevaluatie geëvalueerd. Via coachingsgesprekken wordt feedback verkregen over de begeleiding door de leermeesters. • Met ingang van 2008 wordt een jaarlijks onderzoek onder alumni en leermeesters uitgevoerd, waarin hun mening wordt gevraagd over het niveau en de relevantie van de competenties voor de beroepspraktijk. Feedback vanuit het werkveld komt ook vanuit de adviesraad. Afgestudeerden geven aan dat zij betrokken blijven bij de opleidingen mede door vraag naar bijscholing vanuit alumniraad: farmacologie, klinisch redeneren, leiderschap. Ook treden afgestudeerden op hun beurt weer aan als leermeesters en dragen van daaruit bij aan de verdere verbetering van de training van leermeesters. • Lectoren spelen een belangrijk rol bij de kwaliteit van het afstuderen. Ze begeleiden de masterthese en leiden de intervisiebijeenkomsten van afstudeerdocenten. • Werkveld en alumni worden via evaluatie bevraagd en zijn via werkcontacten betrokken bij de opleiding tijdens werkplekbezoeken en leermeesterbijeenkomsten. Zowel ANP als PA hebben een alumnivereniging sinds juli 2007 onderdeel van de instituutsbrede alumnivereniging. • Uit gesprekken blijkt dat er voor het alumnibeleid nog het een en ander moet gebeuren, aldus de PA-KV alumni. Verder worden alumni betrokken bij de opleiding om deel te nemen aan de adviesraad en om presentaties te verzorgen voor de eerstejaars studenten. • Studenten zijn tevreden over inspraakmogelijkheden. Minder tevreden zijn ze over de mate waarin ze geïnformeerd worden over de uitkomsten van evaluaties. Dit is een verbeterpunt. Uit STO 2007 blijkt dat studenten tevreden zijn over de mate van onderwijsevaluatie en mate waarin de mening van de student wordt gepeild.
60/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
ANP goed PA goed
Criterium: - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: ANP en PA: • De hogeschool neemt jaarlijks deel aan de HBO-Monitor. Hieruit blijkt dat afgestudeerden over het algemeen snel een baan hebben gevonden die beroep doet op hun hbomasterkwalificaties. Jaarlijks wordt een managementsamenvatting van de resultaten van de HBO-Monitor aan de instituten verschaft. • ANP en PA-KV hanteren dezelfde afstudeervoorwaarden en eisen voor beoordeling, zoals beschreven in de handleiding voor het leerarrangement Masterthese. De beoordelingscriteria zijn getoetst aan de Dublin descriptoren en zijn aangescherpt ten aanzien van het masterniveau. De aangescherpte criteria zijn gehanteerd sinds september 2007. • De afstudeeropdracht is een zelfstandig onderzoek, praktijkgericht en wetenschappelijk onderbouwd, gericht op de verbetering van de beroepspraktijk. Het traject omvat de onderdelen: startnotitie, literatuurstudie, onderzoeksvoorstel, uitvoering van het onderzoek, verslaglegging en presentatie. • Afgestudeerden blijven in het algemeen verbonden aan de zorginstelling waar ze tijdens hun opleiding werkten. ANP’ers werken veelal in de regio Rotterdam. PA’ers werken in heel Nederland. • Uit onderzoek KBA (Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt) en landelijk onderzoek ANP blijkt dat volgens afgestudeerden volop taakherschikking heeft plaatsgevonden van arts naar ANP en PA, bijvoorbeeld het voorschrijven van medicatie. De rol van professional komt het meest aan de orde, gevolgd door de rollen communicator en klinisch expert. • Middels een standaardformulier wordt het masterniveau en alle beroepsrollen geëvalueerd onder studenten, leermeesters en werkplekmanagers. Uit eigen ANPalumnionderzoek blijkt dat alumni positief tot zeer positief scoren ten aanzien van de beroepsrollen. De beroepsrollen specialist en regisseur worden het meest relevant gevonden. Bij PA scoort de beroepsrol onderzoeker goed en de overige rollen zeer goed tot uitstekend. Bij beide opleidingen zijn studenten positief over het masterniveau. • Het panel heeft van beide opleidingen een tiental afstudeerwerkstukken bestudeerd. Het panel heeft daarbij gelet op: de relevantie van de vraagstelling/probleemstelling, de aansluiting op de kwalificaties, de onderzoeksmethodieken, onderbouwing van de conclusies, het gebruik van relevante literatuur, consequentheid in beoordeling en het masterniveau. In het algemeen is het panel zeer te spreken over de
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
61/85
•
•
•
•
afstudeerwerkstukken. Ze getuigen van hbo-masterniveau qua probleemstelling, onderzoeksmethodieken en onderbouwing en zijn vooral gericht op diagnosticeren en oplossen van actuele problemen in de beroepspraktijk. De beoordelingen zijn niet geheel inzichtelijk. Het eindoordeel is zichtbaar, maar niet de weging tussen de oordelen van beide beoordelaars. De eerste beoordelaar beoordeelt het afstudeerproces in zijn geheel. De tweede beoordelaar is een expert die op specifieke beoordelingsmomenten optreedt. Daarmee wordt een scheiding tussen beoordeling en begeleiding ingebouwd. De beoordelingscriteria worden duidelijk geformuleerd en goed gehanteerd. Waar nodig wordt een derde beoordelaar ingeschakeld. Studenten ontvangen gerichte feeback. De geleverde beroepsproducten zijn goed toepasbaar in de beroepspraktijk en worden daar als vernieuwend ervaren. Studenten tonen een zelfstandig werk- en denkvermogen op masterniveau. Dit wordt goed begeleid tijdens tussentijdse afstudeerbijeenkomsten waar studenten ook ervaringen kunnen uitwisselen. Het panel constateert dat de ANP-opleiding aandacht heeft voor de wens van docenten en afgestudeerden om de hbo-masterthesis in een vaste leerlijn op te nemen met een opbouw door het hele programma. Dit biedt meer mogelijkheden tot koppeling aan leerarrangementen en daarmee nog meer innovatiegerichtheid. Het panel is van mening dat de afstudeerproducten daarmee verder kunnen komen dan de diagnosticering en advisering die nu vaak centraal staat en kunnen ze nog meer gericht worden op de implementatie en evaluatie daarvan. De PA studenten geven in het gesprek met het panel aan dat de masterthesis als een rode draad door de opleiding verweven is. Zij zijn dus goed voorbereid ten tijde van afstuderen. Uit de gesprekken die het panel had met de PA-KV docenten blijkt dat docenten weinig sturend zijn in het masterthesis proces, ze kijken wel met de student naar de haalbaarheid van het onderzoek. Bij de eindwerkstukken die het panel van de opleiding PA-KV heeft bekeken, was er één waarvan de discussie met betrekking tot de vraagstelling iets aan de magere kant is uitgewerkt, ook qua onderbouwing met literatuur. Het panel constateert dat de beoordeling van de opleiding adequaat is uitgevoerd, sterke scripties krijgen duidelijk een hogere waardering dan minder sterke scripties. De alumni en het werkveld geven in het gesprek met het panel aan dat de afgestudeerde PA-VK’ers beschikken over meer vaardigheden dan enkel verloskundige vaardigheden. Er wordt een verdieping ervaren op de klinische verloskunde. Daarnaast beschikken zij over een wetenschappelijke achtergrond. Deze verdieping maakt dat de PA-KV’er meer gerichte aandacht heeft voor internationale ontwikkelingen.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
ANP voldoende PA voldoende
Criteria: - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
62/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Algemeen: • Het College van Bestuur heeft in 2005 het onderwijsrendement tot een van de speerpunten van het beleid verheven. Het rendement is een vast onderdeel van de managementcontracten. De hogeschool verwacht van de instituten en de opleidingen dat streefcijfers worden geformuleerd voor het propedeuserendement, het afstudeerrendement, de studieduur van studiestakers en de studieduur van afstudeerders. Als de resultaten niet in overeenstemming zijn met de streefcijfers volgt een verklaring/analyse. De rendementsgegevens van de opleidingen worden vergeleken met die van andere soortgelijke opleidingen in Nederland of elders; indien er sprake is van afwijkingen worden deze geanalyseerd. Indien nodig wordt verbeterbeleid uitgevoerd. • Het streven tot verhoging van studiesucces en tot voorkoming van onnodige uitval van studenten heeft de aanzet gegeven tot de intensivering van het onderwijs en de begeleiding hogeschoolbreed. • De studentenpopulatie van de hogeschool bestaat voor een groot deel – althans meer dan het landelijk gemiddelde – uit studenten met een niet-Nederlandse culturele achtergrond en studenten die als eerste uit hun gezin of omgeving de stap naar het hoger onderwijs maken. Dit leidt volgens de hogeschool tot extra opgaven, juist met het oog op rendement en studiesucces. Dit geldt niet zozeer voor de masteropleidingen ANP en PA. • Het instituut hanteert de volgende streefcijfers: ANP tenminste 80% van de studenten behaalt het diploma binnen drie jaar; PA tenminste 80% van de studenten behaalt het diploma binnen vier jaar. • Uit rendementsgegevens blijkt dat bij ANP 86% van de studenten het diploma heeft behaald. Voor het volgende cohort is dit nog niet behaald (62%); wel is daar nog mogelijkheid toe gezien het aantal vertragers (30%, nog studerend). De uitval is voor deze cohorten vergelijkbaar met vier andere ANP opleidingen. • Voor de PA geldt dat het rendement voor cohort 2005-2006 (64%) beduidend lager ligt dan landelijk (82%). Dit kan nog verbeteren aangezien 18% van het cohort vertraging heeft opgelopen en nog wel studerende is. De uitval ligt daarmee duidelijk hoger (18% ten opzichte van 6% landelijk). Uitval wordt voor een groot deel veroorzaakt door privéomstandigheden of door onvoldoende ondersteuning door leermeesters. Dit laatste wordt door de opleiding aangepakt middels: intakegesprek, wegwerken deficiënties, leerarrangementen met introductie en basistrainingen, coachingsgroepen met vaste docent, exitgesprekken en risicoanalyse. • De opleidingen voldoen niet geheel aan de eigen streefnormen. Analyse van de cijfers is moeilijk gezien de kleine groepen studenten en het geringe aantal jaargangen dat tot nu toe is gediplomeerd. • Op basis van de beschikbare gegevens komt het panel tot het oordeel voldoende en bevestigt daarmee het eigen oordeel van de opleidingen. Er zijn meerdere jaargangen gediplomeerden nodig om een volledig beeld en bijbehorende beoordeling te kunnen opstellen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
63/85
64/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
65/85
Bijlage 1:
66/85
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
67/85
68/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
69/85
70/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
71/85
72/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
73/85
74/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Bijlage 2:
Deskundigheden panel
Hogeschool Rotterdam, geclusterde opleidingen Master Advanced Nursing Practice en Master Physician Assistant
Panellid: Mevrouw dr. J. Cohen-Schotanus
Panellid: Mevrouw drs. M. Hollander-Pasma
Panellid student: Mevrouw J.S.G. van Teeffelen-Selten
X
X
X
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
X
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
X
X
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Studentgebonden deskundigheid Visitatiedeskundigheid
Panellid NQA: De heer J.R. Koopmans
Panellid: Mevrouw drs. Y. Heijnen-Kaales MBA
Relevante werkvelddeskundigheid
Panellid NQA: Mevrouw ir. M. Dekker-Joziasse
Panellid: De heer drs. J.B.A.M. van Bergen
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s; oktober 2008
X
X
X
X
X
Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden: Panellid de heer drs. J.B.A.M. van Bergen De heer Van Bergen is ingezet vanwege zijn domeindeskundigheid op het gebied van gezondheidszorg, zijn onderwijsdeskundigheid door zijn ervaring in wo en het hbo in verschillende functies en zijn auditdeskundigheid, verkregen door betrokkenheid bij de visitatie van de opleiding verplegingswetenschap van de Universiteit Maastricht; de visitatie van het kenniscentrum innovatie van zorgverlening aan de Hogeschool Utrecht volgens de si-quest methode. Ook heeft de heer Van Bergen talrijke proefvisitaties voorgezeten binnen de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. De heer Van Bergen is vertrouwd met de meest recente ontwikkelingen en vertrouwd met lesgeven, beoordeling en toetsing op minstens het niveau van de te beoordelen opleiding van opleidingen mondhygiëne, fysiotherapie, ergotherapie, voeding en diëtetiek en de opleiding tot leraar voortgezet onderwijs 2e graad in de verpleegkunde. Voor de opleidingen tot verpleegkundige, normaal en in de maatschappelijke gezondheidszorg, voor kaderfuncties in de gezondheidszorg, masteropleidingen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
75/85
advanced nursing practice en physician assistant beschikt de heer Van Bergen bovendien over relevante werkvelddeskundigheid en internationale deskundigheid op het vakgebied. Voor deze visitatie is hij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1966 – 1972 1970 – 1972
Sociologie Universiteit van Amsterdam Studie Ziekenhuiswetenschappen Universiteit van Utrecht
Werkervaring: o.a. 1987 – 2007 Directiefuncties bij de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en rechtsvoorgangers Laatste functie: faculteitsdirecteur bij de faculteit gezondheid, gedrag en maatschappij Voorzitter sectoraal adviescollege hgzo van de HBO-raad 1992 – 2007 bestuursfuncties in de gezondheidszorg Lid van adviescommissies t.b.v. de overheid Auteur op gebied van gezondheidszorg
Panellid mevrouw drs. Y. Heijnen-Kaales MBA Mevrouw Heijnen is ingezet als panellid vanwege haar werkvelddeskundigheid. Zij is vanuit de praktijk als verpleegkundige via managementfuncties in beleids- en bestuursfuncties in de zorg terechtgekomen. Zij heeft een gedegen kennis van de zorg en daarnaast expertise op het gebied van kwaliteitsverbetering in de zorg. Zij heeft onderwijsdeskundigheid vanuit haar functie als opleidingsfunctionaris, tevens beschikt zij over een ruime ervaring als voorzitter bij vergaderingen en bijeenkomsten. Voor deze visitatie is mevrouw Heijnen individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1984 – 1987 1987 – 1989 1989 – 1991 1992 – 1996 1997 – 1998 2004 – 2006
Werkervaring: 1984 – 1987 1987 – 1988 1988 – 1993 1993 – 1998 1998 – 2000
2000 – 2003
76/85
Opleiding tot Z-verpleegkundige, Groot-Schuylenburg te Apeldoorn Management in de gezondheidszorg (middle management), I.B.W. Tweedegraads lerarenopleiding Verpleegkunde te Nijmegen. Doctoraal opleiding Gezondheidswetenschappen studierichting Verplegingswetenschap, Rijksuniversiteit Utrecht Orion-project, “leertraject voor Leiderschap in de Verpleging en Verzorging”, LCVV (Landelijk Centrum Verpleging & Verzorging) i.s.m. De Baak Master of Business Administration (MBA), NCOI Business School, Hilversum. Afstudeerscriptie: Regelen door ontregelen, Organisatiestructuren voor kennisintensieve organisaties
Leerling Z-verpleegkundige, Groot-Schuylenburg te Apeldoorn. Z-verpleegkundige, Groot-Schuylenburg te Apeldoorn. Praktijkbegeleidster afdeling Opleidingen, Groot-Schuylenburg te Apeldoorn. Verpleegkundig staffunctionaris, Groot-Schuylenburg te Apeldoorn. Hoofd Bureau Zorg & Innovatie op Groot-Schuylenburg te Apeldoorn, een zorginstelling die aan 725 mensen met een verstandelijke beperking haar diensten aanbiedt. Beleidsadviseur Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
2003 – 2004
Programmaleider Wetenschap in Praktijk Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging (LEVV). 2004 – heden Adjunct Directeur Landelijk Expertisecentrum Verpleging & Verzorging (LEVV), onafhankelijk kenniscentrum dat zich richt op kwaliteitsverbetering van de zorg door de beroepsuitoefening van verpleegkundigen en verzorgenden te versterken. Diversen: Vice-voorzitter Raad van Toezicht Coloriet Lid Raad van Toezicht Stichting de Opbouw Vice-voorzitter NIPV (Nederlands Instituut voor Psychiatrische Verpleegkunde)
Panellid mevrouw dr. J. Cohen-Schotanus Mevrouw Cohen is ingezet als panellid vanwege haar auditdeskundigheid, haar onderwijsdeskundigheid en haar domeindeskundigheid. Mevrouw Cohen heeft zitting gehad en ook als voorzitter gefungeerd in diverse visitatiecommissies voor opleidingen geneeskunde, bewegingswetenschappen en gezondheidswetenschappen en in accreditatiepanels in de medische sector, zowel op universitair niveau als op professioneel masterniveau. Zij heeft daarnaast onderwijsdeskundigheid door haar ervaring als curriculumontwikkelaar en docenttrainer. Domeindeskundigheid heeft zij vooral door haar expertise op het gebied van onderwijsontwikkeling in het medische domein, daarnaast is zij deskundige op gebied van toetsing, rendement en kwaliteitszorg. Voor deze visitatie is zij aanvullend individueel geïnstrueerd over de hogeschool en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1961 – 1967 1968 – 1974 1994 Hele periode
HBS-B Doctoraal psychologie, bijvak onderwijskunde Dissertatie: effecten van curriculumveranderingen Diverse cursussen op gebied van onderwijs en management
Werkervaring: 1972 – 1974 Studentassistent Centrum Onderzoek Wetenschappelijk Onderwijs Groningen (prof. Wijnen) 1974 – 1991 Onderwijsontwikkelaar faculteit geneeskunde RUG 1991 – 1997 Coördinator facultaire kwaliteitszorg FMW/RUG 1997 – 2001 Projectleider Scholing en omscholing docenten (RUG) 1998 – 2006 Hoofd afdeling onderwijsontwikkeling en kwaliteitszorg FMW/RUG 1998 – heden Universitair Hoofddocent 1998 – 2006 Lid managementteam Onderwijsinstituut FMW/RUG 2006 – heden Hoofd Centrum Innovatie en Onderzoek Medisch Onderwijs, UMCG Diversen: - consultant curriculumplanning en toetsprogramma’s, zowel nationaal als internationaal - diverse publicaties op het gebied van (medisch) onderwijs
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
77/85
Panellid mevrouw drs. M. Hollander-Pasma Mevrouw Hollander is ingezet als panellid vanwege haar auditdeskundigheid, haar domeindeskundigheid en haar onderwijsdeskundigheid. Mevrouw Hollander heeft ervaring als interne en externe auditor van het Niaz en het Vumc en heeft deelgenomen aan de visitatie van de opleiding Hbo-V van een andere hogeschool in 2006. Zij beschikt over onderwijsdeskundigheid door haar opleiding tot 2e graads docent verpleegkunde en over domeindeskundigheid op de vakgebieden verpleegkunde, verzorging, pedagogiek en management in de gezondheidszorg. Bovendien beschikt zij over internationale deskundigheid op het gebied van gezondheidszorgkader, opleiding tot verpleegkundige en masteropleiding advanced nursing practice. Voor deze visitatie is mevrouw Hollander aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1976 – 1978 1976 – 1979 1977 – 1981 1980 – 1981 1981 – 1982 1983 – 1985 1985 – 1987 1992 – 1994 1995 1995 1996 – 1998 1996 – 1998 1999 2000 2001 2003
docentenopleiding, De Aemstelhorn, sociale academie Opleiding tot verpleegkundige A, Boerhave ziekenhuis, Harderwijk doctoraal pedagogiek, universiteit van Leiden Kinderaantekening, Juliana kinderziekenhuis Den Haag Intensive Care opleiding – neonatologie, Juliana kinderziekenhuis Den Haag Kaderopleiding in de Gezondheidszorg, De Aemstelhorn - sociale Academie Voortgezette opleiding Gezondheidszorg – Beroepsinnovatie, Hogeschool Midden Nederland Hoger management van de gezondheidszorg, IBW opleiding voor interne en externe audit, NIAZ- PACE leader effectiveness training, van Houten trainingen juridische bestuurswetenschappelijke opleiding, propedeuse, Universiteit van Amsterdam sociologie: verzorging & beleid deeltijd, propedeuse, Universiteit van Amsterdam leergang hoger management, Opleidingscentrum VU ziekenhuis avondcolleges transfer tussen wetenschap & praktijk, LCVV leadership Development De Baak, management centrum vno-ncw avondcolleges bedrijfsvoering in de zorg, Managementstudiecentrum
Werkervaring: 1982 – 1989 hoofdverpleegkundige kinderafdeling, Boven IJ Ziekenhuis, hoofd stafbureau directie, Ziekenhuis Amsterdam Noord, waarnemend hoofdverpleegkundige interne afdeling, Ziekenhuis Amsterdam Noord 1989 – 1991 staflid concernstaf Raad van Bestuur, Academisch ziekenhuis Utrecht 1991 – 1992 consultant V&V, Bureau Zoomers voor Interim-management, adviezen, projecten en opleidingen in non-profit organisaties 1992 – 1995 coördinator drugsafdelingen GG&GD - Amsterdam 1995 – 2001 diensthoofd kliniek voor gynaecologie & verloskunde, IVF centrum, kinderkliniek & intensive care neonatologie en intensive care voor kinderen, AZVU, Amsterdam 2001 – 2006 senior beleidsadviseur, programmaleider beroepen, opleidingen & wetgeving AVVV, Utrecht 2006 – heden directeur Wonen & Zorg, Omring Den Koogh, Den Helder
78/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Diversen: 1997 – 2001 1998 – 2002 1997 – 2004 2000 – 2002 2002 – 2007 2002 – 2005 2002 – 2006 2002 – 2003 2002 – heden 2005 – heden 2005 – 2006 2005 – heden 2006 – heden
lid bestuurscommissie Kwaliteitsplatform AVVV bestuurslid Vereniging voor Kinderverpleegkundigen lid European Society of Peadiatric and Neonatal Intensive Care (ESPNIC) aandachtsgebied vervolgopleidingen webmaster, website VVKV adviseur BAC- VBG lid college LRVV waarnemend voorzitter Platform Nurse Practitioner & Physisian assistant lid bestuurscommissie OVDB (in opdracht van ministerie van OC&W) lid klankbordplatform ministerie van VWS herregistratie verpleegkundigen, registratie verzorgenden lid commissie kwaliteit en veiligheid V&VN lid kamer Centraal Orgaan Ziekenhuisopleidingen, CZO (voorheen LRVV) lid klachtencommissie Groene Hart ziekenhuis, Gouda voorzitter platform verzorging V&VN
Panellid student: mevrouw J.S.G. van Teeffelen-Selten Mevrouw Van Teeffelen is ingezet als panellid student. Zij is laatstejaars duaalstudent master Advanced Nursing Practice aan een andere hogeschool en werkt als nurse practitioner i.o. bij een huisartsenpraktijk. Daarnaast geeft zij voor haar eigen bedrijf trainingen voor EHBO aan BHV en aanverwante trainingen. Mevrouw Van Teeffelen beschikt over studentgebonden deskundigheden met betrekking tot de studielast, de onderwijsaanpak, de voorzieningen en de kwaliteitszorg bij masteropleidingen in de gezondheidszorg. Zij heeft ervaring als studentpanellid van haar hogeschool bij een visitatie. Voor deze visitatie is mevrouw Van Teeffelen aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1967 – 1970 1970 1990 en later 1993 2003 2003 2006-2007
Opleiding A verpleegkundige CCU opleiding Docentenopleiding EHBO, BLS, ALS, PBLS Opleiding spoedeisende hulp verpleegkundige SOSA opleiding meldkamerambulance verpl. TNCC opleiding master ANP
Werkervaring: 1970 – 1974 1979 – 2007 1979 – 1994 1998 – 2004 2007 – heden
SEH / nachthoofd ziekenhuis Veghel SEH verpleegkundige (part-time) Ambulance verpleegkundige (part-time) Meldkamerambulance verpleegkundige NP i.o. in huisartsenpraktijk.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
79/85
Mevrouw ir. M. Dekker-Joziasse Mevrouw Dekker is ingezet als NQA-auditor. Zij heeft ruim twaalf jaar ervaring met visitaties in alle sectoren van het hbo en in het wo. Zij bezit auditorkwaliteiten vanwege jarenlange visitatie-ervaring en cursussen gevolgd bij Lloyd’s, daarnaast verzorgt zij trainingen over het visitatie- en accreditatiestelsel. Haar kennis van het hoger onderwijs is ondermeer ontstaan door docentschap WU en onderwijskundige cursussen. Opleiding: 1977 – 1983 1983 – 1989
VWO, Christelijke Scholengemeenschap Walcheren te Middelburg Opleiding Tuinbouwplantenteelt, Wageningen Universiteit
Werkervaring: 1990 – 1991 Adviseur bij Tuinbouwkundig Adviesbureau 1991 – 1995 Toegevoegd docent Wageningen Universiteit, vakgroep Tuinbouwplantenteelt, belast met onderwijsontwikkeling 1995 – 2004 Beleidsmedewerker afdeling Kwaliteitszorg, HBO-raad, 7 visitatietrajecten in diverse sectoren/domeinen van het hbo. 2004 – heden NQA, senior auditor en accountmanager Cursussen: Training Auditor Hoger Onderwijs, oktober 2003, NQA i.s.m. Lloyd’s Register Tweedaagse cursus Interne Kwaliteitsaudits, december 2002, Lloyd’s Register
Panellid NQA de heer J.R. Koopmans De heer Koopmans heeft in 2008 de opleiding Facility Management aan de Hanzehogeschool Groningen afgerond. Met zijn Bachelor Degree of Business Administration is hij begin 2008 als junior auditor bij NQA begonnen. Hij is bekend met het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en is ingewerkt in de werkwijze van NQA. Opleiding: 1992 – 1996 1996 – 1998 1998 – 2002 2004 – 2008
Mavo Mbo Levenmiddelentechnologie (nu Mbo Voeding) Mbo Informatie en Communicatie Technologie Hbo Facility Management
Werkervaring: 2002 – 2004 2007 2007 2008 – heden
Restaurant Lyf's, zelfstandig werkend kelner Novon Schoonmaak, Managementstage bedrijfsbureau (assistant to the manager) Alysis Zorggroep, Afstudeerstage facilitair bedrijf (advies m.b.t. klanttevredenheid) NQA, junior auditor
80/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Bijlage 3:
Bezoekprogramma clustervisitatie PA en ANP, Hogeschool Rotterdam
Clustervisitatie / daar waar relevant opsplitsing van panel in twee subpanels Tijdstip Programmaonderdeel Deelnemers 08.30 – 11.00 Ontvangst Materiaalbestudering
Visitatiepanel
11.00 – 11.45 Gesprek met opleidingsmanagement
Opleidingsmanagement
11.45 – 12.30 Gesprek vertegenwoordigers Gesprek werkveld en afgestudeerden vertegenwoordigers van de M ANP werkveld en afgestudeerden van de M PA-KV
- Leden werkveldcommissie - Stagebegeleiders - Werkgevers afgestudeerden - Recent afgestudeerden (max. 3 jaar)
12.30 – 13.15 Lunchpauze
13.15 – 14.00 Gesprek met studenten M ANP
Gesprek met studenten M PA-KV
Representatieve groep studenten, verspreid over opleidingen (in geval van cluster), studiejaren, varianten, vooropleiding
14.00 – 14.45 Gesprek met docenten M ANP
Gesprek met docenten M PA-KV
Representatieve groep docenten: verspreid over opleidingen (in geval van cluster), vakken, specifieke taken (bijv. begeleiding/ stagebegeleiding), varianten et cetera.
14.45 – 15.15 Gesprek met College van Bestuur (indien van toepassing) Rondleiding
College van Bestuur
15.15 – 17.00 Eventuele extra gesprekken Materiaal bestuderen Intern paneloverleg
Visitatiepanel
17.00 – 17.30 Tweede gesprek met opleidingsmanagement
Opleidingsmanagement
17.30 – 18.00 Afsluitend paneloverleg
Visitatiepanel
Omstreeks 18.00 uur
Visitatiepanel
Afsluiting
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
81/85
Gespreksdeelnemers: Opleidingsmanagement: Mw. Drs. C. Pool-Tromp, voorzitter directie Instituut voor Gezondheidszorg, Hogeschool Rotterdam Dhr. Drs. J. van Veen, onderwijsmanager Management in de Zorg, Leraar Gezondheidszorg en Welzijn, master ANP en master PA-KV Werkveld en afgestudeerden: ANP: Mw. W. Bijsterbosch, MSc, directeur Zorgbrug Mw. J. Smit M ANP, NP en verpleegkundig leermeester bij MCRZ Mw. H. Bredero, M ANP, NP en verpleegkundig leermeester bij Erasmus MC-Sophia Kinderziekenhuis Mw. J. van Vliet, voorzitter adviesraad en bestuurder Vlietland Ziekenhuis, voorzitter landelijke beroepsvereniging Dhr. P. Gundlach M ANP, NP, lid adviesraad, verpleegkundig leermeester MCRZ Mw. C. Pek M ANP, NP, verpleegkundig leermeester, Erasmus MC Dhr. Kerker, cardioloog, Ikazia ziekenhuis, gastdocenten en medisch leermeester PA: Mw. T. Bakker, afdelingsmanager/Hoofd Verloskunde Amphia Ziekenhuis Dhr. prof. dr. E. Steegers, Gynaecoloog, Erasmus MC dhr. dr. J. van Roosmalen, gynaecoloog, LUMC mw. dr. S. Kooi, gynaecoloog Albert Schweitzer Ziekenhuis Mw. E. Joziasse-Fitzpatrick M PA, Klinisch Verloskundige Erasmus MC Mw. M. de Bruijn M PA, klinisch verloskundige Rode Kruis Ziekenhuis Mw. K. den Hollander M PA, klinisch verloskundige Erasmus MC Mw. E. van Vliet M PA, klinisch verloskundige Erasmus MC Docenten: ANP: Mw. K. Buijs Mw. drs. A. ter Maten Mw. drs. C. Klingeman Mw. drs. L. van Straalen Mw. drs. A. van Bruchem
PA: mw. drs. I. v.d. Velden mw. drs. A. Willemsen mw. E. Cellissen MSc dhr. dr. R. Rijke
Studenten: ANP: Mw. A. v.d. Dool, 1e jaar Dhr. P. Schetters, 1e jaar Mw. M. Hollaar, 1e jaar Mw. M. den Hoed-Oosterom, 2e jaar Dhr. W. Breeman, 2e jaar Mw. S. v.d. Gaag, 2e jaar
82/85
PA: mw. W. Meijer, 1e jaar mw. S. Frauenfelder, 1e jaar mw. A. Jaarsveld, 1e jaar mw. M. Ringoir, 1e jaar mw. B. Engeltjes, 2e jaar mw. A. Rietveld, 2e jaar Mw. D. Heijmans, 2e jaar Mw. I. Verbruggen, 2e jaar
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Bijlage 4:
1.
2. 3.
4.
5. 6.
7.
8. 9.
10. 11.
Overzichtslijst van door de opleidingen ter inzage gelegd materiaal
Beleidsdocumenten op opleidings-, instituuts- en hogeschoolniveau waaruit in kwalitatieve en kwantitatieve zin blijkt hoe in de afgelopen jaren aan de opleiding gestalte is gegeven en welk beleid de opleiding de komende jaren voor ogen heeft. Onderwijsbeleid en toetsbeleid. Een representatieve selectie uit het studiemateriaal, zoals: • Readers/syllabi (selectie) • Moduleboeken en handleidingen of studiewijzers (compleet overzicht), • (Stage- en afstudeer)handleidingen • Literatuurlijst en boekenlijst + selectie van boeken (onderscheiden in verplicht en aanbevolen) • Projectopdrachten (selectie). Een representatieve set van gemaakte toetsen (inclusief beoordelingen): • Toetsen • Opdrachten • Portfolio’s en assessments • Stageverslagen • Projectverslagen. Personeelsbeleid (o.a. functie- en kwalificatieprofielen, documentatie over functioneren en professionaliseren, scholingsplan). Informatie over het interne kwaliteitszorgsysteem: • Beleid, overzicht van evaluatie-instrumenten, streefcijfers • Recente evaluatierapporten (zowel intern als extern, inclusief de meetinstrumenten) van aspecten van het onderwijs, zoals verslagen van gecommitteerden, evaluaties door studenten en docenten, module-evaluaties, studenten tevredenheidsonderzoek, uitkomsten en analyses van evaluaties en verbeteractiviteiten. Samenstelling van relevante overlegorganen (opleidingscommissie, werkveldadviescommissie, examencommissie, stafoverleg, e.a.) statuten/reglementen en /notulen van de overlegorganen. Overzicht van externe contacten en aard van die contacten. Afstudeerproducten: van beide masteropleidingen zijn tien afstudeerwerken voorafgaand aan het panelbezoek bestudeerd door de panelleden, inclusief beoordelingen voor zo ver aanvullend op de reeds toegestuurde documenten. Daarnaast heeft het panel andere studentproducten ingezien, waaruit blijkt dat de eindkwalificaties worden bereikt. Dit kunnen bijvoorbeeld portfolio’s, stagewerkstukken/-verslagen of andere producten zijn. Deze informatie lag tijdens het panelbezoek ter inzage. De meest recente voorlichtingsbrochure en overig relevant voorlichtingsmateriaal. Alle overige documenten waar de opleiding in het zelfevaluatierapport naar verwijst.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
83/85
84/85
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
Bijlage 5:
Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
Beroepsprofiel Nurse Practitioner, Nederlandse Vereniging van Nurse Practitioners, maart 2004. Opleidingscompetenties, verkort weergegeven: 1. uitvoeren van diagnostische activiteiten; 2. uitvoeren van therapeutische activiteiten; 3. uitvoeren van evidence based zorgverlening; 4. verrichten praktijkgericht onderzoek; 5. implementeren vernieuwingen en integrale kwaliteitszorg; 6. geven van voorlichting, onderwijs en consulten; 7. regisseren van zorgprocessen; 8. begeleiden van patiënten tijdens transitie; 9. tonen van leiderschap; 10. sturen van eigen leerproces. Beroepsprofiel Physician Assistant, Nederlandse Associatie Physician Assistants, 1 juli 2007. Opleidingscompetenties PA-KV, verkort weergegeven: 1. waarborgt fysiologische aspecten binnen het medisch zorgproces; 2. coördineert en prioriteert de verloskundige zorg; 3. geeft psychosociale begeleiding aan cliënten in complexe situaties; 4. verricht zelfstandig diagnostiek en behandeling; 5. verzorgt scholing, consulten en adviezen; 6. verricht zelfstandig onderzoek en geeft vorm aan kwaliteitszorg; 7. vervult een voorterkkersrol in alle aspecten van beroepsontwikkeling.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-masteropleidingen PA en ANP
85/85