HOGESCHOOL ROTTERDAM: Toets: Natuurkunde
Docent: vd Maas
VERSIE B
Opgave A: Een kogel wordt vertikaal omhoog geschoten met een snelheid van 300km/h. De kogel heeft een gewicht van 10N. 1. Wat is de tijd die verstrijkt tussen vertrek en het bereiken van een hoogte van 300m. a. 60,15 sec b. 5,18 sec c. 1,02 sec d. 12,5 sec 2. Bereken de energie die de kogel had op het moment van vertrek. a. 3541,7 J b. 45900 J c. 34722.2 J d. 42,5 J 3. Wat is de kinetische energie vervolgens op die 300 meter als we ervan uitgaan dat er geen wrijving is t.g.v. lucht. a. 539,84 J b. 42892,1 J c. 3001,86 d. 31720,3 J 4. Stel dat de kogel bij aanvang een energie heeft van 10.000 J Wat is dan grootste hoogte die de kogel kan bereiken? a. 9803,9 m b. 999,4 m c. 140 m/s d. 330 m Opgave B: In de tekening hiernaast is kracht F1 = 300N en F2 = 500N Het geheel van krachten is in evenwicht. 5. Bereken het gewicht van de kist. a. 715,7 N b. 22 kg c. 224,3 N d. 297,9 N
F2
20º
55º F1 6. Welke van de onderstaande parallellogrammen is het bijbehorende krachtenparallellogram van de hiernaast getekende situatie?
Studievoorbereiding TE NAT 08.03
1
a.
a.
b.
b.
c.
d. Het juiste krachtenparallellogram staat er niet bij. Opgave C: In de tekening hiernaast is een helling met daarop een blokje getekend. Het blokje ligt stil. De wrijvingscoëfficiënt is 0,7 7. Als alpha = 30º, hoe groot is dan de wrijvingskracht a. 86,1 N b. 213 N c. 149,1 N d. 123 N 8. Bereken dan ook de grootte van de normaalkracht a. 123 N b. 213 N c. 149,1 N d. 86,1 N
30º 246 N Opgave D: Een vrachtauto en een sportwagen vertrekken op het zelfde moment vanuit de zelfde positie van plaats. De sportwagen heeft een massa van 1200kg en de vrachtauto heeft een massa van 15,5.103kg . De auto rijden ieder de afstand van 1000m. De sportwagen doet dit in 10 secenden en de vrachtwagen in 25 seconden. We kunnen er vanuit gaan dat de luchtweerstand geen invloed heeft. 9. Bereken voor elk van de wagens de geleverde arbeid. a. 1200kJ 15,5 MJ b. 20kJ 70kJ c. 24kJ 1,085MJ d. het juiste antwoord staat er niet bij 10. Bereken het vermogen van de vrachtauto gedeeld door de sportwagen. a. 4,22 b. 2,98 c. 3,68 d. 5,67
Studievoorbereiding TE NAT 08.03
2
Opgave E: In de hieronderstaande tekening zijn weerstanden opgenomen. De spanningsklemmen hebben een potentiaalverschil van 18 V. R1=10 R2=20 R3=30 R4=40 R5=50 R6=60 11. Bereken voor deze schakeling de spanning V2 a. 11,71 V b. 8 V c. 15,14 V d. 9,8 V 12. Bereken de stroom in de ader I1 a. 0,164 A b. 0,11 A c. 0,29 A d. 0,18 A 13. Wat is het vermogen dat nodig is om deze schakeling te laten functioneren? a. 5,22 W b. 2,95 W c. 8,1 W d. 18 W Opgave F: Door 4 seconden eenparig vertraagd te rijden, gaat de snelheid van een motorrijder van 90 km/h naar 54 km/h. 14. Bereken de grote van deze vertraging. a. 9 m/s2 b. 2,5 m/s2 c. 40 m/s2 d. 144 m/s2 15. Bereken de afstand die in die 4 seconden wordt afgelegd. a. 288 m b. 280 m c. 120 m d. 80 m Opgave G: Een draad met een diameter van 0,3 mm en een lengte van 1dam wordt aangesloten op een spanningsbron van 10V. 16. Bereken de weerstand van deze draad als het een draad betreft: =6,5.10-6 m a. 929 b. 230,5 c. 0,22 d. het juiste antwoord staat er niet bij 17. Stel dat de weerstand van de draad 50 is: Bereken dan het energieverbruik gedurende 20 seconden? a. 200 J b. 500 J c. 0,1 J d. 40 J Opgave H: Voor een harmonisch trilling geldt voor de plaatsfunctie het volgende: Y(t)=5,0.sin(6 t) (in cm) 18. Wat is de beginfasehoek? a. 0 b. 1 c. 2 d. het juiste antwoord staat er niet bij 19. Wat is de frequentie van deze trilling? a. 4 b. 3 c. 2 d. 1 20. Bereken de uitwijking van deze trilling op tijdstip t=0,2 seconde a. 0,033 cm b. -0,294 cm c. 2,5 cm d. het juiste antwoord staat er niet bij Opgave I: Het water van een riviertje houdt een waterrad voortdurend in beweging. Maar het water brengt dat rad niet in beweging als het op een met het watermeedrijvend vlot zou zijn gemonteerd! 21. Welke conclusie is nu te trekken? a. Er zit geen energie in het water. b. Het rad zorgt ervoor dat het vlot meedrijft. c. Het rad werkt alleen op een snelheidsverschil van het water. d. Het rad wordt aangedreven door het vlot. Opgave J: Het onderliggende oppervlak is de afgelegde weg van een voorwerp in een: 22. a. s-t diagram b. v-t diagram c. a-t diagram d. x-t diagram
Studievoorbereiding TE NAT 08.03
3
Opgave K: De eenheid van vermogen is: 23. a. Joule b. Watt c. Newtonmeter d. Joule per uur Opgave L: De spanning van een platte batterij is: 24. a. 1,5V b. 3,0V c. 4,5V d. 9,0V Opgave M: Het verschil tussen een serieschakeling en een parallelschakeling is: 25. a. De opstelling van de lampjes. b. De schakeling van de componenten. c. De manier van aansluiting aan de spanningsbron. d. De parallelschakelingweerstand is altijd een kwart van de serieschakelingweerstand. 26. De kleurcode van de draden in een schakeling is aanwezig voor: a. Veiligheid. b. Gezelligheid. c. Handig bij het aansluiten. d. Omdat de draden verschillende doorsnede hebben. 27. Wat gebeurt er met de stroom na het apparaat: a. Gaat via de grond terug naar de centrale. b. Gaat via de hoogspanningsdraden retour naar de centrale. c. De trafo regelt het zo dat deze stroom teruggaat. d. De stroom gaat helemaal niet retour. 28. A. De maan is een lichtbron B. Een snaar is een geluidsbron Wat kun je zeggen over de beweringen A en B? a. A is juist en B is juist b. A is juist en B is onjuist c. A is onjuist en B is juist. d. A is onjuist en B is onjuist. Opgave N: De eenheid van soortelijke weerstand is: c. /m d. m 29. a. m/m2 b. De weerstand is niet mooi constant als de schakeling al enige tijd gesloten is. 30. Wat is de naam van een draad met een onveranderde weerstand? a. Constantaandraad b. PTC c. NTC d. isolatiedraad 31. A. Met een stroboscoop is de frequentie af te lezen. B. Met een oscilloscoop is de spanning op een schakeling te veranderen. a. A is onjuist en B is juist. b. A is juist en B is onjuist c. A is onjuist en B is onjuist. d. A is juist en B is juist 32. Wat is de reden dat er in onze meterkast een smeltveiligheid is aangebracht? a. Tegen hoge verbruikskosten b. Het apparaat te beschermen tegen doorbranden. c. Beveiliging tegen het oplopen van een stroomschok d. Tegen brandgevaar.
Studievoorbereiding TE NAT 08.03
4
HOGESCHOOL ROTTERDAM: Toets: Natuurkunde
Docent: vd Maas
VERSIE B
Opgave A: Een kogel wordt vertikaal omhoog geschoten met een snelheid van 300km/h. De kogel heeft een gewicht van 10N. 1. Wat is de tijd die verstrijkt tussen vertrek en het bereiken van een hoogte van 300m. a. 60,15 sec b. 5,18 sec c. 1,02 sec d. 12,5 sec 2. Bereken de energie die de kogel had op het moment van vertrek. a. 3541,7 J b. 45900 J c. 34722.2 J d. 42,5 J 3. Wat is de kinetische energie vervolgens op die 300 meter als we ervan uitgaan dat er geen wrijving is t.g.v. lucht. a. 539,84 J b. 42892,1 J c. 3001,86 d. 31720,3 J 4. Stel dat de kogel bij aanvang een energie heeft van 10.000 J Wat is dan grootste hoogte die de kogel kan bereiken? a. 9803,9 m b. 999,4 m c. 140 m/s d. 330 m Opgave B: In de tekening hiernaast is kracht F1 = 300N en F2 = 500N Het geheel van krachten is in evenwicht. 5. Bereken het gewicht van de kist. d. 297,9 N a. 715,7 N b. 22 kg c. 224,3 N
F2
20º
55º F1 6. Welke van de onderstaande parallellogrammen is het bijbehorende krachtenparallellogram van de hiernaast getekende situatie?
Studievoorbereiding TE NAT 08.03
5
a.
a.
b.
b.
c.
d. Het juiste krachtenparallellogram staat er niet bij. Opgave C: In de tekening hiernaast is een helling met daarop een blokje getekend. Het blokje ligt stil. De wrijvingscoëfficiënt is 0,7 7. Als alpha = 30º, hoe groot is dan de wrijvingskracht a. 86,1 N b. 213 N c. 149,1 N d. 123 N 8. Bereken dan ook de grootte van de normaalkracht a. 123 N b. 213 N c. 149,1 N d. 86,1 N
30º 246 N Opgave D: Een vrachtauto en een sportwagen vertrekken op het zelfde moment vanuit de zelfde positie van plaats. De sportwagen heeft een massa van 1200kg en de vrachtauto heeft een massa van 15,5.103kg . De auto rijden ieder de afstand van 1000m. De sportwagen doet dit in 10 secenden en de vrachtwagen in 25 seconden. We kunnen er vanuit gaan dat de luchtweerstand geen invloed heeft. 9. Bereken voor elk van de wagens de geleverde arbeid. a. 1200kJ 15,5 MJ b. 20kJ 70kJ c. 24kJ 1,085MJ d. het juiste antwoord staat er niet bij 10. Bereken het vermogen van de vrachtauto gedeeld door de sportwagen. a. 4,22 b. 2,98 c. 3,68 d. 5,67
Studievoorbereiding TE NAT 08.03
6
Opgave E: In de hieronderstaande tekening zijn weerstanden opgenomen. De spanningsklemmen hebben een potentiaalverschil van 18 V. R1=10 R2=20 R3=30 R4=40 R5=50 R6=60 11. Bereken voor deze schakeling de spanning V2 a. 11,71 V b. 8 V c. 15,14 V d. 9,8 V 12. Bereken de stroom in de ader I1 a. 0,164 A b. 0,11 A c. 0,29 A d. 0,18 A 13. Wat is het vermogen dat nodig is om deze schakeling te laten functioneren? d. 18 W a. 5,22 W b. 2,95 W c. 8,1 W Opgave F: Door 4 seconden eenparig vertraagd te rijden, gaat de snelheid van een motorrijder van 90 km/h naar 54 km/h. 14. Bereken de grote van deze vertraging. a. 9 m/s2 b. 2,5 m/s2 c. 40 m/s2 d. 144 m/s2 15. Bereken de afstand die in die 4 seconden wordt afgelegd. a. 288 m b. 280 m c. 120 m d. 80 m Opgave G: Een draad met een diameter van 0,3 mm en een lengte van 1dam wordt aangesloten op een spanningsbron van 10V. 16. Bereken de weerstand van deze draad als het een draad betreft: =6,5.10-6 m a. 929 b. 230,5 c. 0,22 d. het juiste antwoord staat er niet bij 17. Stel dat de weerstand van de draad 50 is: Bereken dan het energieverbruik gedurende 20 seconden? a. 200 J b. 500 J c. 0,1 J d. 40 J Opgave H: Voor een harmonisch trilling geldt voor de plaatsfunctie het volgende: Y(t)=5,0.sin(6 t) (in cm) 18. Wat is de beginfasehoek? a. 0 b. 1 c. 2 d. het juiste antwoord staat er niet bij 19. Wat is de frequentie van deze trilling? a. 4 b. 3 c. 2 d. 1 20. Bereken de uitwijking van deze trilling op tijdstip t=0,2 seconde d. het juiste antwoord staat er niet bij a. 0,033 cm b. -0,294 cm c. 2,5 cm Opgave I: Het water van een riviertje houdt een waterrad voortdurend in beweging. Maar het water brengt dat rad niet in beweging als het op een met het watermeedrijvend vlot zou zijn gemonteerd! 21. Welke conclusie is nu te trekken? a. Er zit geen energie in het water. b. Het rad zorgt ervoor dat het vlot meedrijft. c. Het rad werkt alleen op een snelheidsverschil van het water. d. Het rad wordt aangedreven door het vlot. Opgave J: Het onderliggende oppervlak is de afgelegde weg van een voorwerp in een: 23. a. s-t diagram b. v-t diagram c. a-t diagram d. x-t diagram
Studievoorbereiding TE NAT 08.03
7
Opgave K: De eenheid van vermogen is: 23. a. Joule b. Watt c. Newtonmeter d. Joule per uur Opgave L: De spanning van een platte batterij is: 24. a. 1,5V b. 3,0V c. 4,5V d. 9,0V Opgave M: Het verschil tussen een serieschakeling en een parallelschakeling is: 25. a. De opstelling van de lampjes. b. De schakeling van de componenten. c. De manier van aansluiting aan de spanningsbron. d. De parallelschakelingweerstand is altijd een kwart van de serieschakelingweerstand. 26. De kleurcode van de draden in een schakeling is aanwezig voor: a. Veiligheid. b. Gezelligheid. c. Handig bij het aansluiten. d. Omdat de draden verschillende doorsnede hebben. 27. Wat gebeurt er met de stroom na het apparaat: a. Gaat via de grond terug naar de centrale. b. Gaat via de hoogspanningsdraden retour naar de centrale. c. De trafo regelt het zo dat deze stroom teruggaat. d. De stroom gaat helemaal niet retour. 28. A. De maan is een lichtbron B. Een snaar is een geluidsbron Wat kun je zeggen over de beweringen A en B? a. A is juist en B is juist b. A is juist en B is onjuist c. A is onjuist en B is juist. d. A is onjuist en B is onjuist. Opgave N: De eenheid van soortelijke weerstand is: 29. a. m/m2 b. c. /m d. m De weerstand is niet mooi constant als de schakeling al enige tijd gesloten is. 30. Wat is de naam van een draad met een onveranderde weerstand? a. Constantaandraad b. PTC c. NTC d. isolatiedraad 31. A. Met een stroboscoop is de frequentie af te lezen. B. Met een oscilloscoop is de spanning op een schakeling te veranderen. a. A is onjuist en B is juist. b. A is juist en B is onjuist c. A is onjuist en B is onjuist. d. A is juist en B is juist 32. Wat is de reden dat er in onze meterkast een smeltveiligheid is aangebracht? a. Tegen hoge verbruikskosten b. Het apparaat te beschermen tegen doorbranden. c. Beveiliging tegen het oplopen van een stroomschok d. Tegen brandgevaar.
Studievoorbereiding TE NAT 08.03
8