Hogeschool Rotterdam, Rotterdam Opleiding: Croho: Opleiding: Croho:
Accountancy, hbo-bachelor 34406; varianten: voltijd/deeltijd/duaal Fiscale Economie, hbo-bachelor 34409; varianten: voltijd
Visitatiedatum: 4 oktober 2007
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, december 2007
2/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Inhoud
3
Deel A:
Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per facet en onderwerp
5 7 8 10 12 12
Deel B1:
Facetten Accountancy Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding Onderwerp 2 Programma 0Onderwerp 4 Voorzieningen Onderwerp 6 Resultaten
15 17 20 31 33
Deel B2:
Facetten Fiscale Economie Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding Onderwerp 2 Programma Onderwerp 4 Voorzieningen Onderwerp 6 Resultaten
37 39 43 54 55
Deel B3:
Gezamenlijke facetten Accountancy en Fiscale Economie Onderwerp 3 Inzet van Personeel Onderwerp 4 Voorzieningen Onderwerp 5 Interne kwaliteitzorg
59 61 64 66
Deel C:
Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
71 72 73 84 85
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
3/86
4/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
5/86
6/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de opleidingen Accountancy en Fiscale Economie van de Hogeschool Rotterdam heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is begonnen in augustus 2007, toen het zelfevaluatierapport bij NQA is aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek heeft het panel de opleiding gevisiteerd op 4 oktober 2007. Het panel bestond uit de heren: Prof. Dr. H.F.D. Hassink RA (voorzitter, domeinpanellid accountancy); J. Los AA FB (domeinpanellid fiscale economie); Drs. J. Maat (domeinpanellid accountancy); W.J.M.Mutsaers RA (domeinpanellid fiscale economie); J. Schueler (studentpanellid); W.A.J. van Uden (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (22 augustus 2005). Het panel beschikt over relevante werkvelddeskundigheid en over vakdeskundigheid. Onder vakdeskundigheid wordt verstaan het vertrouwd zijn met de meest recente ontwikkelingen en vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op het niveau/oriëntatie van de te beoordelen opleiding. Daarnaast beschikt het panel over onderwijsdeskundigheid, studentgebonden deskundigheid en visitatiedeskundigheid (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. Het facetrapport volgt de structuur van het zelfevaluatierapport. Dat wil zeggen dat een aantal facetten voor de beide opleiding afzonderlijk beoordeeld wordt en een aantal gezamenlijk. Het facetrapport bestaat daarom uit drie delen. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) conform het voorschrift van de NVAO. Uitzondering hierop is facet 2.6, als gevolg van aanvullende instructies van de NVAO wordt hier het oordeel voldaan of niet voldaan gegeven. Dit Facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
7/86
1.2
Inleiding
De Hogeschool Rotterdam (HR) biedt ongeveer 80 bacheloropleidingen en 12 masteropleidingen aan. Bij de HR staan ruim 23.000 studenten ingeschreven; de afgelopen jaren is er sprake van een grote groei van het aantal studenten. Het aanbod van de HR is breed. De opleidingen van de HR zijn tot het studiejaar 2006/2007 ondergebracht bij in totaal 17 clusters. De opleidingen worden ondersteund door negen centrale diensten. Het College van Bestuur fungeert als bevoegd gezag dat zich primair richt op de strategische positie en ontwikkeling van de hogeschool. De hogeschool ontwikkelt zich thans van een opleidingsinstituut naar een kennisinstituut. De missie van de HR luidt als volgt: De hogeschool Rotterdam is dé Rotterdamse hogeschool, waar mensen hun grenzen verleggen door leren en werken, denken en doen. De hogeschool biedt een breed pakket van HBO-opleidingen uit diverse sectoren aan voor ieder die daartoe de capaciteiten heeft en wil daarmee tegemoet komen aan de maatschappelijke behoefte aan hoger opgeleiden, in de eerste plaats in de regio. Bij de ontwikkeling van het aanbod van opleidingen, minoren, lectoraten en kenniskringen laat de HR zich leiden door de thema s die voor de stad en de regio van belang zijn. Er zijn in 2006 acht centrale thema s met een eigen programma geformuleerd die steden worden genoemd. Voorbeelden zijn de Gezonde stad, Bouwende stad, Creatieve stad en Lerende stad. Aan de steden zijn lectoraten, minoren gericht op centrale vragen uit de steden en projecten die een innovatieve bijdrage leveren aan de omgeving gekoppeld. Rond thema s die voor de regio belangrijk zijn, is er sprake van wederzijdse samenwerking. Hierbij levert het werkveld een actieve bijdrage aan de opleidingen en leveren de opleidingen bijdragen aan de ontwikkelingen van het werkveld (Outside in, Inside out). Centraal staat de ambitie van de HR zich te profileren als kennisinstituut voor de regio Rotterdam. De HR wil haar kracht ontlenen aan een stevige binding met de stad en de regio waarin zij geworteld is. Vooral het onderzoek van de lectoraten is gericht op concrete vraagstukken uit de omgeving van de HR. Hiermee wil zij als kennisinstituut een bijdrage leveren aan de innovatie en aan economische en sociale ontwikkeling van de omgeving. De opleidingen zijn tot het studiejaar 2006/2007 ondergebracht bij clusters. Met de ontwikkelingen rondom de steden en de snelle groei van het aantal studenten is de behoefte ontstaan de steden en de bijbehorende lectoraten, kenniskringen, masteropleidingen en contractactiviteiten organisatorisch een prominentere plaats te geven. Daarom worden vanaf september 2007 de opleidingen ondergebracht bij instituten. Er worden 11 instituten gevormd. De hogeschool hanteert bij de vorming van de instituten het uitgangspunt dat de twee-lagenstructuur wordt gehandhaafd en steden, clusters en (commercieel) maatwerk worden samengevoegd. De omvang van de nieuwe instituten is ongeveer 2500 studenten. De centrale taak van de instituten is het verzorgen van bacheloropleidingen. Daarnaast komt er meer ruimte voor maatwerktrajecten, kenniskringen en lectoraten. Ook de contractactiviteiten worden ondergebracht bij de instituten. Per instituut zal er een directie zijn met een voorzitter en een lid of adjunct-directeur.
8/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
De hogeschool hanteert in al zijn opleidingen het Rotterdams Onderwijs Model (ROM), zoals is vastgelegd in de notitie Waarom werken wij met het Rotterdams Onderwijs Model (ROM)? (2005). In het model zijn een praktijkgestuurde, een kennisgestuurde en een studentgestuurde leerlijn en een studieloopbaancoaching opgenomen. Daarmee beoogt de hogeschool een borging van zowel het noodzakelijke kennisniveau van de opleidingen als de praktijkgerichtheid van de opleidingen. Het beleid van de HR op het gebied van internationalisering is vastgelegd in de Beleidsnota Internationalisering Hogeschool Rotterdam 2005. De nota biedt een kader waarbinnen clusters en opleidingen naar eigen inzicht en in relatie tot het eigen beroepsprofiel invulling kunnen geven aan het internationaliseren van het onderwijs. Waar zinvol en relevant worden opleidingen aangezet internationale en interculturele aspecten in de programma s te integreren, student- en docentmobiliteit te stimuleren, een internationaal netwerk op te bouwen, Engelstalig onderwijs aan te bieden, te participeren in partnerschappen met buitenlandse onderwijsinstellingen en te participeren in internationale projecten met het oog op kennisuitwisseling. Ook is in de beleidsnota een aantal ambities verwoord op het gebied van internationalisering. Ten eerste wil de hogeschool een leeromgeving bieden waarbinnen studenten competenties kunnen verwerven om in een geïnternationaliseerde en interculturele beroepssetting en leefomgeving te functioneren. Verder wil de hogeschool door een actueel en innovatief onderwijsaanbod de concurrentiepositie binnen en buiten Nederland versterken. Tenslotte wil de hogeschool deelnemen aan internationale (interdisciplinaire) projecten die aansluiten bij de speerpunten van de hogeschool en waarmee de hogeschool zich kan profileren als innovatief kennisinstituut dat bijdraagt aan de ontwikkeling van landen met een onderwijsachterstand. Met het oog op het intensiveren en professionaliseren van de contacten met het werkveld en de HR, de clusters en de opleidingen voert de hogeschool een tweesporenbeleid. Dit betekent concreet het inrichten in de nieuwe organisatiestructuur van een HR-centraal Centrum Externe Betrekkingen als aanvulling op bestaande contacten met op externe contacten gerichte media: website, telefooncentrale, drukwerk. Het Centrum Externe Betrekkingen ondersteunt en voedt de HR bij de marktbepaling en het onderzoeken van het assortiment. Daarnaast worden op clusterniveau de externe betrekkingen geprofessionaliseerd door het inrichten van Bureaus Externe Betrekkingen als coördinatiepunt voor alle praktijkgerelateerde onderwijsactiviteiten en de relaties met de omgeving. Aldus vervullen deze bureaus een fysieke loketfunctie voor externe relaties en studenten. De opleidingen Accountancy (AC) en Fiscale Economie (FE) zijn ondergebracht bij het cluster HES Financieel Management (FINMA). Het FINMA verzorgt naast de bovengenoemde opleidingen ook de economische opleidingen Bedrijfseconomie (BE) en Financial Services Management (FSM). Voor de vier opleidingen wordt op veel gebieden gezamenlijk beleid gevoerd. In 2007-2008 was bij het instituut FINMA 64 fte aan onderwijzend personeel beschikbaar. In totaal zijn er 1774 studenten ingeschreven bij het instituut FINMA.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
9/86
1.3
Werkwijze
Generieke audit In het kader van de visitatie van de te accrediteren opleidingen van de HR heeft op 15 maart 2007 een zogenoemde generieke audit plaats gehad. De audit richtte zich op de zes NVAOonderwerpen voor zover die op concernniveau gestalte krijgen. De audit, die plaatsvond in Rotterdam, bestond uit een materiaalbestudering en een gesprek, en had als uitgangspunt het Zelfevaluatierapport Generiek Audit: Overtref jezelf. Het NQA-auditteam bestond uit: Dr. E. Schalkwijk, directeur NQA Drs. N. Göbel, senior auditor NQA I. de Jong, auditor NQA Drs. H. Vermeulen, accountmanager HR Het eerste gesprek had als onderwerp: Missie Beleid en Uitgangspunten van de Hogeschool Rotterdam; Planning en Control en kwaliteitszorg. Aanwezig hierbij waren: J. A.C.F. Tuytel, voorzitter CvB G.J. van Drielen, lid CvB C. van de Kraan, directeur bureau AMC J.A. Sevenhuijsen, directeur S&O Het tweede gesprek ging over Onderwijs- en Personeelbeleid. Aanwezig waren: J.A. Sevenhuijsen, directeur S&O M.Y.B.P. Duivenvoorde, directeur Dienst Personeel en Organisatie J.E. Huurman-van Buren, Projectleider Personeel en Implementatie (P&I) G. Brouwer, Directeur Externe Betrekkingen (Kenniskringen-Lectoraten) G.A.M. Neger, senior beleidsadviseur kwaliteitszorg S&O De rapportage van deze generieke audit is input voor de panels van de afzonderlijke opleidingen. Deze panels geven het oordeel per facet van de onderwerpen die in de generieke audit zijn onderzocht. Zij baseren zich op de rapportage van de generieke audit en de eigen observaties. De rapportage van de generieke audit is voorgelegd aan de hogeschool ter controle op feitelijke onjuistheden. Beoordeling op opleidingsniveau De beoordeling van de opleiding door het panel verliep volgens de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. Het onderzoek vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase.
10/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid (de validatie) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Vervolgens bereidden de panelleden zich in september 2007 inhoudelijk voor op het bezoek van 4 oktober 2007. Zij bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. De structuur van dit beoordelingsrapport volgt de structuur van het zelfevaluatierapport. Dat betekent dat de onderwerpen Doelstellingen van de opleiding, Programma en Resultaten, alsmede het facet Studiebegeleiding (4.2) per opleiding worden beschreven en beoordeeld. De overige onderwerpen en facetten worden voor beide opleidingen tezamen beschreven en beoordeeld. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement, docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek heeft het panel ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel ruimte ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport kan de opleiding accreditatie aanvragen bij de NVAO. De opleiding heeft in november 2007 een concept van het Facetrapport (deel B) voor een controle op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. In het Onderwerprapport (deel A) wordt door NQA een oordeel op
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
11/86
de onderwerpen en op de opleiding als geheel gegeven. Dit rapport is eveneens in november 2007 voor een controle op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in december 2007. Het visitatierapport is uiteindelijk in december 2007 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO.
1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als sprake is van: weging van de oordelen op facetniveau; benchmarking; generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; bepaalde accenten respectievelijk best practices . In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport. Daar waar een argumentatie/beoordeling voor de deeltijd of duale opleiding afwijkt van de voltijd, is dit expliciet vermeld. Indien niet vermeld, gelden voor deze twee opleidingsvarianten dezelfde argumentatie/oordelen als voor de voltijdopleiding, aangezien de deeltijd- en duale opleiding inhoudelijk voornamelijk zijn gebaseerd op dezelfde module-inhouden als de voltijdopleiding. Volgorde en onderwijsmethodieken kunnen daarbij verschillen. 1.5
Oordelen per facet en onderwerp
Doelstellingen opleiding Accountancy: Aan het facet 1.2 niveau bachelor is het oordeel goed toegekend bij de drie varianten en zijn de facetten 1.1 domeinspecifieke eisen en 1.3 oriëntatie HBO-bachelor beoordeeld met voldoende . Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding AC derhalve positief. Fiscale Economie: De facetten 1.2 niveau bachelor en 1.3 oriëntatie HBO-bachelor zijn beoordeeld met goed en het facet domeinspecifieke eisen met voldoende . Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding FE derhalve positief.
12/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Programma Accountancy (voltijd en deeltijd): De facetten 2.1 eisen HBO, 2.2 relatie doelstellingen en inhoud programma, 2.3 samenhang programma, 2.4 studielast en 2.5 instroom zijn beoordeeld met het oordeel goed . De facetten 2.7 afstemming tussen vormgeving en inhoud en het facet 2.8 beoordeling en toetsing zijn beoordeeld met voldoende . In afwijking van de beoordeling bij de voltijd- en deeltijdopleiding is het oordeel over facet 2.7 afstemming tussen vormgeving en inhoud bij de duale opleiding beoordeeld met goed . Aan het facet 2.6 duur wordt door alle drie de varianten voldaan. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Fiscale Economie: Aan de facetten 2.1 eisen HBO, 2.2 relatie doelstellingen en inhoud programma, 2.3 samenhang in opleidingsprogramma, 2.4 studielast, 2.5 instroom en 2.7 afstemming tussen vormgeving en inhoud is het oordeel goed toegekend en aan het facet 2.8 beoordeling en toetsing is het oordeel voldoende toegekend. Aan het facet 2.6 duur wordt voldaan. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Inzet van personeel Voor beide opleidingen en de vier varianten geldt dat aan alle facetten het oordeel goed is toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor beide opleidingen derhalve positief. Voorzieningen Accountancy: Aan de twee facetten behorend bij dit onderwerp is bij de drie varianten het oordeel voldoende toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Fiscale Economie: Aan het facet 4.2 studiebegeleiding is het oordeel goed toegekend en aan het facet 4.1 materiële voorzieningen het oordeel voldoende . Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Interne kwaliteitszorg Voor beide opleidingen en de vier varianten geldt dat aan het facet 5.1 evaluatie resultaten het oordeel goed is toegekend en dat de facetten 5.2 maatregelen tot verbetering en 5.3 betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld zijn beoordeeld met voldoende . Resultaten Accountancy: Aan het facet 6.1 gerealiseerd niveau is bij de drie varianten het oordeel voldoende toegekend en aan het facet 6.2 onderwijsrendement is het oordeel onvoldoende toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Fiscale Economie: Aan de facetten bij dit onderwerp is het oordeel voldoende toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
13/86
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet
Opleiding Accountancy
Varianten Voltijd Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen Voldoende 1.2 Niveau bachelor Goed 1.3 Oriëntatie HBO bachelor Voldoende Totaaloordeel Positief Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen HBO Goed 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud Goed programma 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma Goed 2.4 Studielast Goed 2.5 Instroom Goed 2.6 Duur Voldaan 2.7 Afstemming tussen vormgeving en Voldoende inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Voldoende Totaaloordeel Positief Onderwerp 3 Inzet van Personeel 3.1 Eisen HBO Goed 3.2 Kwantiteit personeel Goed 3.3 Kwaliteit personeel Goed Totaaloordeel Positief Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen Voldoende 4.2 Studiebegeleiding Voldoende Totaaloordeel Positief Onderwerp 5 Interne kwaliteitzorg 5.1 Evaluatie resultaten Goed 5.2 Maatregelen tot verbetering Voldoende 5.3 Betrekken van medewerkers, Voldoende studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerde niveau Voldoende 6.2 Onderwijsrendement Onvoldoende Totaaloordeel Positief
Deeltijd
Duaal
Opleiding Fiscale Economie Voltijd
Voldoende Goed Voldoende Positief
Voldoende Goed Voldoende Positief
Voldoende Goed Goed Positief
Goed Goed
Goed Goed
Goed Goed
Goed Goed Goed Voldaan Voldoende
Goed Goed Goed Voldaan Goed
Goed Goed Goed Voldaan Goed
Voldoende Positief
Voldoende Positief
Voldoende Positief
Goed Goed Goed Positief
Goed Goed Goed Positief
Goed Goed Goed Positief
Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Voldoende Positief
Voldoende Goed Positief
Goed Voldoende Voldoende
Goed Voldoende Voldoende
Goed Voldoende Voldoende
Voldoende Onvoldoende Positief
Voldoende Onvoldoende Positief
Voldoende Voldoende Positief
Totaaloordeel Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan blijkt dat de opleidingen Accountancy en Fiscale Economie op de zes de onderwerpen positief scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding positief is. 14/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Deel B1: Facetten Accountancy
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
15/86
16/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
Voldoende
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR stimuleert dat clusters en opleidingen stevige verbindingen leggen met de beroepspraktijk. De HR institutionaliseert en professionaliseert de relaties met de beroepspraktijk in de Bureaus Externe Betrekkingen op centraal en instituutsniveau. Hierdoor zijn de clusters en opleidingen op de hoogte van actuele eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden. Het aanbod aan minoren (een samenhangend programma van 30 EC in het derde en vierde jaar van de opleiding) is voor elke opleiding een profilerend element. De HR bevordert dat de minoren aansluiten op actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk. De minor biedt de student een extra inhoudelijke startkwalificatie en de student ontwikkelt een innovatieve competentie. De opleiding Accountancy (AC) heeft het landelijk vastgestelde opleidings- en beroepsprofiel uit 2001 De bachelor accountant overgenomen als basis voor haar opleidingsprogramma. In het beroepsprofiel zijn de te verwerven competenties voor de student AC beschreven. De competenties zijn verdeeld over zes domeinen: controletaken, administratieve dienstverlening, fiscaliteit, adviseren, participant van een beroepsorganisatie, en lid van een beroepsgroep. Enkele voorbeelden van competenties uit een aantal domeinen zijn: o Controlewerkzaamheden zelfstandig uitvoeren; o Als administratief aanspreekpunt van de cliënt fungeren; o Bij cliënten adviesbehoeften onderkennen en signaleren; o Fiscale belangen van de cliënt behartigen; o Eigen professionaliteit voortdurend ontwikkelen. Op landelijk niveau zijn deze competenties besproken met en goedgekeurd door het werkveld. Bovendien sluiten ze aan op de Wet op de AA s en de Wet op de RA s. Op advies van de eigen werkveldadviescommissie heeft de opleiding de competentie grenzen van het vakgebied verkennen geschrapt, omdat het werkveld van oordeel is dat die competentie voor een beginnend beroepsbeoefenaar te ver gaat. Hoewel de opleiding overlegt met het werkveld over de competenties is er geen documentatie over het al dan niet bestaan van wensen voor een aanvulling van de landelijke competenties met een opleidingsspecifieke, regionale component. Evenmin heeft de opleiding het landelijke beroepsprofiel een eigen inkleuring gegeven, gebaseerd op een eigen beroepsbeeld. Gelet op de internationale omgeving waarin de opleiding te Rotterdam verkeert, zouden daar naar het oordeel van het panel mogelijkheden moeten
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
17/86
zijn. Te denken valt aan competenties die een relatie hebben met de wereld van de internationale haven- en zeevaartbedrijven en multinationals. De internationale relevantie van het beroepsprofiel is geborgd via de achtste EG-richtlijn. In het gesprek met het panel heeft het management aangegeven dat men de opleiding wil gaan profileren door zich te richten op internationalisering en zeer grote ondernemingen. Aan dit voornemen is nog geen uitvoering gegeven, voor zover het panel kan nagaan. Het beroepsprofiel is voor studenten beschikbaar doordat het is opgenomen in de Studiegids 07/08 die aan alle studenten wordt uitgereikt. Desondanks heeft het panel van studenten vernomen dat de competenties hen niet bekend zijn. Dit geldt niet voor studenten in een duaal traject: zij werken aan het verwerven van competenties en leggen verantwoording af over hun vorderingen daarmee. Naast de landelijk vastgestelde opleidingscompetenties, maakt de opleiding ook gebruik van de landelijk vastgestelde domeincompetenties die betrekking hebben op de opleidingen Accountancy, Bedrijfseconomie, Fiscale Economie en Financial Service Management. De domeincompetenties komen grotendeels overeen met de opleidingscompetenties, maar ze zijn algemener geformuleerd en ook worden accenten anders gelegd. De domeincompetenties zijn specifieker waar het gaat om sociaalcommunicatieve vaardigheden en vaardigheden waarmee de student zijn eigen gedrag leert sturen. Alle competenties zijn benoemd in de Kwalificatiedekkingsmatrix AC 20072008 (zie ook facet 2.2). Het panel kent aan dit facet het oordeel voldoende toe, omdat er geen bewijs is dat er met het regionale beroepenveld is gesproken over een opleidingsspecifieke, regionale aanvulling op de competenties.
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Ter ondersteuning van de invulling van de Dublin descriptoren op opleidingsniveau heeft de HR een hogeschoolbrede concretisering van de Dublin descriptoren geformuleerd voor zowel de bacheloropleidingen als de masteropleidingen in het document Kwaliteitsbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (versie september 2006). De Dublin descriptoren zijn in hoofdstuk VIII van dat document nader uitgewerkt voor bachelor- en masteropleidingen. Zo is de Dublin descriptor oordeelsvorming op bachelorniveau als volgt uitgewerkt: o Uit de beschrijving van programmaonderdelen en toets-/studieopdrachten van studenten blijkt dat studenten hebben geleerd relevante data te verzamelen en te interpreteren.
18/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Uit de beschrijving van programmaonderdelen en toets-/studieopdrachten van studenten blijkt dat studenten hebben geleerd (wetenschappelijk) onderzoek te interpreteren. o Uit de beschrijving van programmaonderdelen en toets-/studieopdrachten van studenten blijkt dat studenten hebben geleerd aan de hand van data zich een oordeel te vormen zoals dat nodig is bij de uitoefening van het toekomstige beroep. o Uit de beschrijving van het studieprogramma en toets-/studieopdrachten blijkt dat studenten leren relevante sociaal-maatschappelijke, wetenschappelijke of ethische aspecten in hun oordeelsvorming te betrekken. Om docenten in staat te stellen te omschrijven op welk niveau een competentie in een module verworven moet worden, heeft de hogeschool een taxonomie samengesteld van vijf niveaus. De taxonomie is afgeleid van de task type taxonomy van Arendsen en Coun. Elk van de taakniveaus is te beschrijven met een aantal werkwoorden, bijvoorbeeld: o Niveau B (taaktype 2): berekenen, classificeren, experimenteren, groeperen, voorspellen. o Niveau E (taaktype 5): combineren, ontwerpen, samenstellen, theoretiseren. Het panel is van oordeel dat met deze concretiseringen van de Dublin descriptoren het niveau van de kwalificaties helder beschreven is. Voor de opleiding AC bevat het document Kwalificatiedekkingsmatrix AC 2007-2008 een dekkingsmatrix die inzichtelijk maakt in welke modulen de studenten werken aan het verwerven van bepaalde opleidings-, domein- of bachelorkwalificaties. In alle blokboeken is het fragment van de dekkingsmatrix opgenomen waarmee van de modulen uit dat blok duidelijk is aan welke competenties gewerkt wordt. o
Facet 1.3
Oriëntatie HBO bachelor
Voldoende
Criteria - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een HBO-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het landelijke beroepsprofiel is tot stand gekomen in overleg met twee beroepsorganisaties: het NIVRA en de NOvAA. Ook de Commissie Eindtermen Accountancy heeft de kwalificaties beoordeeld. Hiermee is geborgd dat de kwalificaties wat inhoud en niveau betreft, aansluiten bij de wensen van het werkveld. Wel stelt het panel op basis van de kwalificaties en notulen van de werkveldadviescommissie vast dat het domein AA ondervertegenwoordigd is in de kwalificatiestructuur. Op regionaal niveau heeft de opleiding de kwalificaties eveneens besproken met het werkveld. Op grond van die gesprekken is besloten om de opleidingskwalificatie O29 (de grenzen van het vakgebied verkennen) te laten vervallen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
19/86
In de Studiegids 07/08 van alle opleidingsvarianten wordt kort een beroepsbeeld van de accountant geschetst. Kenmerkend in dit beeld zijn: o De functiegebieden in het vrije beroep, bij de overheid of in het bedrijfsleven; o Het toenemende belang van accountancy door de steeds complexer wordende omgeving, onder andere door internationalisering; o Een beschrijving van taakgebieden voor een accountant: controle, risicoonderzoek, oordeelsvorming over interne beheersingssystemen, adviestaken. De beroepsgerichte identiteit van het HR-onderwijs komt tot uiting in de contacten met het beroepenveld op het niveau van de hogeschool, de clusters en de opleidingen in de Bureaus Externe Betrekkingen. Het cluster Financieel Management (FinMa) heeft zijn Bureau Externe Betrekkingen de naam FOX gegeven. FOX is een anagram van FinMa OIIO Xperience. Met OIIO wordt bedoeld het geheel van maatregelen waarmee de Hogeschool Rotterdam probeert de beroepspraktijk in het onderwijs te krijgen (Outside In) en het onderwijs te laten bijdragen aan de omgeving (Inside Out). Het panel beoordeelt dit facet met voldoende omdat het domein AA nog niet goed in de kwalificaties tot uitdrukking komt.
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen HBO
Goed
Criteria - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR wil de praktijk een centrale plaats gegeven in het curriculum door de beroepspraktijk in de school te halen (Outside in). Vanaf het begin van de studie wordt studenten geleerd om vraagstukken aan te pakken die ze in hun beroepspraktijk tegenkomen. Het betreft zoveel mogelijk echte vraagstukken met een echte opdrachtgever. Zoveel mogelijk samen met andere studenten, ook met studenten van andere opleidingen. In de opleiding AC komt die praktijkgericht reeds in het eerste jaar tot uiting. In het project het Ondernemingsplan maken studenten in gemengde groepen een ondernemingsplan. In het project Belastingrecht helpen studenten met het invullen van belastingaangiftes van particulieren. In het tweede jaar van de opleiding ontmoeten de studenten de beroepspraktijk door projecten cost accounting, planning & control en administratieve organisatie. Deze projecten komen aan de orde doordat studenten deelnemen aan de minionderneming of doordat ze een echte opdracht uitvoeren via 20/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
FOX. Door de inbreng van FOX neemt het aantal authentieke praktijksituaties en aan de praktijk ontleend studiemateriaal toe. In dit kader heeft het cluster convenanten afgesloten met enkele grote instellingen in de regio. In deze convenanten zijn afspraken vastgelegd over gastdocentschappen en het beschikbaar stellen van materiaal. Later in de studie brengen de studenten hun stage- en afstudeerperiode in de beroepspraktijk door. Deze twee periodes, met een studieomvang van respectievelijk 27 en 13 EC, zijn belangrijke schakels voor de interactie met de beroepspraktijk. De kwaliteit van de stage- en afstudeerplaatsen wordt zorgvuldig bewaakt vanwege het belang ervan voor de erkenning door de NIVRA en de NOvAA. In 2006 is de Taskforce Praktijksturing actief geworden, gericht op het versterken van het praktijkgestuurde onderwijs in de opleidingen. Zij heeft de specifieke opdracht opleidingen te ondersteunen zodat deze actief aan de slag kunnen gaan met vragen/opdrachten die in de omgeving leven ( authentieke leerervaringen ). Thans zijn er zes projecten geselecteerd die zullen resulteren in een serie handreikingen voor de opleidingen voor het omgaan met praktijkopdrachten in het onderwijs. Elke student van de HR wordt een aantal keuzemogelijkheden geboden. Daarmee wordt ingespeeld op de diversiteit van de beginsituaties en leervragen van de studenten. Ten eerste zijn 12 EC gereserveerd voor keuze- en bijspijkeronderwijs. Voorts omvat ieder curriculum een minor met een omvang van 30 EC. De opleiding heeft een overzicht van de minoren waaruit studenten kunnen kiezen. De minoren bieden de studenten een extra inhoudelijke startkwalificatie. Het werken aan concrete vraagstukken uit de beroepspraktijk staat centraal in het minorprogramma. Ook verdiept de student zich in nieuwe conceptuele kaders. Er worden drie typen minoren onderscheiden: verbredende minoren, verdiepende minoren, en doorstroomminoren. Het assortiment aan minoren sluit aan bij de strategische inzet van de hogeschool (speerpunten). Kenniskringen hebben een rechtstreekse verbinding met het onderwijs. Nieuw ontwikkelde inzichten worden vertaald in het onderwijsprogramma. Ook dragen de studenten bij aan het ontwikkelen van die kennis. Studenten leveren hun bijdrage door te participeren in onderwijsprojecten die gericht zijn op het aanpakken van reële vragen uit de praktijk. Het panel heeft inzage gehad in de verplichte literatuur van de opleiding. Het panel stelt vast dat de gebruikte literatuur actueel en van goed niveau is, zeker waar het de kernvakgebieden betreft. De literatuur sluit aan bij de eisen die de Overall Toets (OAT) stelt. De OAT borgt ook dat de inhoud van het opleidingsprogramma aansluit bij actuele ontwikkelingen in het vakgebied. De OAT is een landelijke toets waarvoor een student moet slagen om toegelaten te worden tot de masteropleiding registeraccountant en de posthbo-opleiding AA. De OAT wordt landelijk samengesteld en geactualiseerd. Algemene beroepsvaardigheden van een bachelor komen op verschillende momenten in het programma aan bod. Tijdens projecten leert de student samen te werken met collega-studenten, te rapporteren en te presenteren; bij een aantal modulen Engels leert de student te presenteren en te rapporteren in de Engelse taal; in het vierde jaar neemt adviseren als beroepsvaardigheid een belangrijke plaats in het programma. Met name de domeincompetenties 7 (sociale en communicatieve vaardigheden) en 8 (zelfsturing)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
21/86
borgen dat de student in staat wordt gesteld algemene beroepsvaardigheden te trainen gedurende het opleidingsprogramma. Studenten, werkveldvertegenwoordigers en alumni zijn van mening dat het niveau van Engels omhoog moet en kan. In de gesprekken beluistert het panel ontevredenheid over de mondelinge en schriftelijke vaardigheden van studenten in het Engels. Het belang van goede Engelse taalvaardigheid neemt toe naarmate studenten meer geconfronteerd worden met internationale werkomstandigheden, zoals regelgeving en klanten. De afstemming tussen praktijk en theorie is bij deeltijd- en duale studenten geborgd doordat ze een werkplek dienen te hebben die hen in staat stelt relevante praktijkervaring op te doen die past bij de ontwikkeling die ze dienen te doorlopen. De opleiding controleert de kwaliteit van de werkplek met een werkplekscan waarin aandacht wordt besteed aan organisatorische kenmerken, de werksituatie van de student, en de kwaliteit van de werkplekbegeleider. Deeltijd- en duale studenten werken in een authentieke beroepssituatie waardoor de interactie met de beroepspraktijk en het werken met aan de praktijk ontleend studiemateriaal geborgd zijn. Uit het studenttevredenheidsonderzoek van najaar 2006 blijkt dat 91% van de studenten tevreden tot zeer tevreden is over mate waarin men iets geleerd heeft tijdens de studie. 76% is tevreden over de projecten die in het studieprogramma uitgevoerd worden. En 90% van de respondenten (N=300) is tevreden over het niveau van de opleiding.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Goed
Criteria - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De Kwalificatiedekkingsmatrix AC 2007-2008 geeft goed inzicht in de mate waarin de beoogde competentieverwerving door studenten in het programma tot uitdrukking komt. Van iedere module uit alle programmavarianten (voltijd, deeltijd, duaal) is beschreven welke soort competenties er aan bod komen. Daarbij wordt inzichtelijk welke opleidingscompetenties, welke domeincompetenties en welke bachelorkwalificaties op een bepaald niveau worden ontwikkeld. De matrix maakt ook inzichtelijk dat een aantal soorten competenties elkaar overlappen. Uit de matrix blijkt dat het programma de competenties in alle opzichten dekt. Bij iedere periode van de opleiding (vier periodes per studiejaar) hoort een blokboek waarin de modulebeschrijvingen van de desbetreffende periode zijn opgenomen. Het panel is positief over deze vorm van informatievoorziening aan studenten. De modulebeschrijvingen in een blokboek hebben een vaste structuur waardoor studenten over een aantal elementen van het onderwijs in de desbetreffende periode geïnformeerd 22/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
worden. Ondanks de eenduidige structuur, vindt het panel de informatie over de leerdoelen kwalitatief verschillend wat specificiteit en meetbaarheid betreft. Ook pleit het panel ervoor in iedere module te verwijzen naar de competenties waaraan studenten in de module werken. De leerlijnen van het Rotterdams Onderwijs Model (ROM) garanderen dat kennis, praktijk, studentsturing en studieloopbaancoaching voldoende aandacht krijgen in het programma. In alle jaren komen deze vier elementen van het ROM aan bod. Het kennisdeel heeft vooral betrekking op de theoretische kennis van de kern van het beroep. In de praktijklijn wordt kennis gekoppeld aan beroepsproducten die in groepjes of individueel gemaakt worden. Het deel studentsturing garandeert dat studenten bij zichzelf geconstateerde tekortkomingen wegwerkt, keuzevakken doet, een minor en capita selecta volgt. Bij studieloopbaancoaching werkt de student aan zijn persoonlijke ontwikkeling tot beroepsbeoefenaar. Het programma biedt inhoudelijk voldoende mogelijkheden om de vereiste competenties te verwerven. Er is aandacht voor vraagstukken uit vakgebieden als cost accounting, bedrijfseconomie, bedrijfsadministratie, administratieve organisatie, management, recht, externe verslaggeving, belastingrecht. De theorie wordt gekoppeld aan opdrachten, waardoor het praktijkelement wordt ingebracht in het programma. De contexten waarin de vraagstukken aan de orde komt varieert van handel en productie tot dienstverlening. Voor deeltijd- en duale studenten is de context gebonden aan hun werksituatie. Hoewel het panel van mening is dat de kwaliteit van de blokboeken nog verbeterd kan worden, in het bijzonder wat het formuleren van leerdoelen en de relatie met de competenties betreft, vindt het dat de overige indicatoren van dit facet hierin compenserend werken. Het panel beoordeelt het facet daarom met goed.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Goed
Criterium: - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: In de curricula van de opleidingen worden drie hoofdlijnen onderscheiden die in elke studiefase (in wisselende verhouding) aanwezig zijn en onderling inhoudelijk verbonden zijn: kennisgestuurd (beroepsrelevante conceptuele kaders en vaardigheden), praktijkgestuurd (leren in en van de beroepspraktijk) en studentgestuurd (studieloopbaancoaching, bijspijker- en keuzeonderwijs en minoren). De omvang van deze lijnen is in het Rotterdamse Onderwijsmodel (ROM) vastgelegd (zie facet 2.7). Voor deze leerlijnen zijn voor de clusters/opleidingen richtinggevende kadernotities ontwikkeld. Zo zijn er handreikingen beschikbaar voor de functie en organisatie van de minoren, de invulling van het onderwijs in de laatste twee jaar van de studie naast de minor en het ontwerpen van een curriculum van een deeltijd en duale opleiding. Het didactisch concept zoals vastgelegd in het ROM bevordert dat het curriculum als een samenhangend geheel wordt ontworpen en ontwikkeld. In elke fase van de opleiding is er sprake van een wisselwerking tussen theorie en praktijk. Er zijn diverse excursies in de © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
23/86
eerste twee studiejaren. In het curriculum is stagevoorbereiding als apart blok opgenomen. Uit gesprekken met studenten is het panel gebleken meer aandacht behoeft. In het onderdeel studieloopbaancoaching is aandacht voor beroepspraktijkvorming en voorbereiding op de stage, maar studenten herkennen dit nog niet allemaal in hun dagelijkse onderwijspraktijk, vertelden ze het panel. In het duale traject zijn die voorbereiding en terugkoppeling volgens studenten wel herkenbaar. Om de horizontale samenhang tijdens een onderwijsperiode te borgen heeft ieder onderwijsblok een thema dat gebaseerd is op een bepaald competentiegebied. Projecten en beroepsproducten zijn de samenbindende elementen in een blok. Waar mogelijk worden de onderliggende vakken in samenhang getoetst zoals controleleer en administratieve organisatie in blok 3 van het derde jaar, of externe verslaggeving en bedrijfsadministratie in het blok 4 van het tweede jaar. Ook de OAT is een integrerende toets. De verticale samenhang komt tot uitdrukking in het feit dat een student vaker aan dezelfde competenties werkt, maar dat doet in een andere context (handel, productie of dienstverlening) of in een context die complexer wordt naarmate de student in het programma vordert. Het curriculum bevat een aantal keuzeonderdelen met een omvang van 42 studiepunten. Daarvan zijn er 30 bestemd voor een minor. Studenten AC kunnen kiezen uit alle minoren van de hogeschool. Het cluster Financieel Management biedt zelf vier minoren aan: Business and Control, Internationaal Ondernemen en de Fiscus, International Business and Control, en Sparen en Beleggen. Studenten die willen doorstuderen aan de Erasmus Universiteit kunnen een doorstroomminor volgen die gericht is op de wetenschappelijke vervolgopleiding accountancy. Alle minoren van het cluster bevatten voor studenten AC een voorbereiding op de OAT die landelijk wordt afgenomen. De voorbereiding heeft een omvang van 15 studiepunten. In het eerste en tweede jaar van de opleiding hebben de studenten 6 studiepunten keuzeruimte, in totaal 12 studiepunten. Deze ruimte kunnen studenten besteden aan het verbeteren van zwakke onderdelen in hun competentieverwerving (deficiënties) of aan verdieping of verbreding door het volgen van extra vakken. In de deeltijdopleiding zijn in totaal 6 studiepunten beschikbaar voor keuzemodulen in de eerste twee jaar. Deeltijders kunnen kiezen uit twee minoren: risk management en treasury. Ook voor hen is een deel van de minoren bestemd ter voorbereiding op de OAT. Tevens kunnen deeltijdstudenten kiezen voor een doorstroomminor. Duale studenten hebben vanaf het studiejaar 2007-2008 keuzemogelijkheden in het programma, waaronder de mogelijkheid een minor te kiezen. De resultaten van het studenttevredenheidsonderzoek 2006 laten zien dat 78% van de respondenten tevreden is over de samenhang tussen de vakken in het curriculum.
24/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Facet 2.4
Studielast
Goed
Criterium: - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: In de OER van iedere opleiding zijn normen vastgesteld met betrekking tot de studeerbaarheid van het programma. Het programma wordt conform deze normen uitgevoerd. Alle vier de studiejaren hebben een geplande studielast van 60 European Credits (= studiepunten), waarmee de jaarlijkse studielast in klokuren begroot is op 1680 uren. Ieder studiejaar is verdeeld in vier periodes van 15 studiepunten. Het management en de curriculumcommissie bewaken de verdeling van de studielast. De opleidingen doen regelmatig onderzoek onder studenten naar factoren die zij als belemmerend voor hun studie ervaren en voeren waar nodig verbeteringen uit. Ook wordt regelmatig in kaart gebracht of de feitelijke studielast overeenkomt met de geplande studielast. In het studenttevredenheidsonderzoek van 2005 was 73% van de studenten tevreden tot zeer tevreden over de studielast. Het programma bevat een aantal drempels waarmee de opleiding wil bevorderen dat studenten op bepaalde momenten aan minimumeisen voldoen. Deze drempels zijn: het bindend studieadvies, toelatingsvoorwaarden voor de stage en toelatingsvoorwaarden voor het afstuderen. De drempels zijn beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) en in de Stagehandleiding opleiding Accountancy en de Handleiding Afstudeerproject voltijdopleiding Accountancy. De opleiding heeft een inhoudelijke en een kwantitatieve norm voor het negatief bindend studieadvies. Indien een student minder dan 37 studiepunten behaald heeft in het eerste jaar, wordt een negatief bindend advies uitgebracht. Evenzo indien de student minder dan 45 studiepunten heeft behaald en niet heeft voldaan aan de eis dat minstens 6 studiepunten zijn behaald voor de modulen FINBIV0101, FACCLR0113, FACCLR0114, FINBLR0214 en FINFIN0102. Een student die na twee jaar inschrijving de propedeuse niet heeft behaald krijgt ook een negatief bindend advies. Volgens de studenten is de module FINFIN0102 een struikelvak. Om toegelaten te worden tot de stage dient de student de propedeuse en 46 studiepunten in de hoofdfase behaald te hebben. Bovendien moet de toets FINGBBO121 met minstens een 5,0 te zijn afgesloten. Verder dient de student het programma stagevoorbereiding goed afgerond te hebben (dit programmaonderdeel wordt door de studenten met wie het panel gesproken heeft niet herkend). Ten slotte moet de stageopdracht goedgekeurd te zijn door FOX. Voor toelating tot de afstudeeropdracht moet de student alle programmaonderdelen van het derde, vierde en vijfde semester afgerond te hebben. Ook moet de stage met minimaal een voldoende beoordeeld zijn. Het bureau FOX heeft goedkeuring gegeven aan de afstudeeropdracht.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
25/86
In het gesprek met het panel zeiden studenten gemiddeld ongeveer 30 klokuren per week te studeren. Het aantal contacturen varieert. Voltijdstudenten hebben in de eerste twee jaar 17,8 contacturen per week, in het derde jaar 10,3 en het vierde jaar 11,8. Voor de deeltijdvariant zijn dat respectievelijk: 9,8 uren, 10,5 uren, 11,8 uren en 9,8 uren. Duale studenten hebben respectievelijk 15,8 contacturen, 14,5 uren, 12,5 en 12,8 uren. De overige uren worden besteed aan het werken aan projecten en het maken van huiswerk. Dit beeld van de studielast komt overeen met de resultaten van evaluaties. Dit geldt ook voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van docenten. Studenten zijn daarover tevreden. Docenten zijn voor en na de lessen bereid vragen te beantwoorden. Ook reageren ze naar het oordeel van de studenten snel op e-mail. Een krappe meerderheid van de studenten is niet tevreden over de termijn waarbinnen resultaten van opdrachten en tentamens beschikbaar zijn. De norm daarvoor bedraagt 10 werkdagen en die norm wordt vaak niet gehaald, blijkt uit de resultaten van het studenttevredenheidsonderzoek 2006. Alumni meldden het panel dat de voorbereiding op de landelijke Overall Toets (OAT) in het vierde jaar leidde tot een enorme verzwaring van de studielast. Bovendien waren de resultaten vaak niet goed. Het management van de opleiding ziet dit als een oorzaak van de relatief grote ontevredenheid (37% van de respondenten) over de verdeling van de studielast. De opleiding heeft de voorbereiding op de OAT daarom gespreid over een langere periode. Daardoor vermindert de studielast en ook verwacht de opleiding door een langere voorbereiding een beter slagingspercentage te behalen.
Facet 2.5
Instroom
Goed
Criterium: - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR wil adequaat inspelen op de diversiteit die kenmerkend is voor Rotterdam. Er is sprake van een grote en groeiende diversiteit in de populatie van aspirant-studenten met betrekking tot vooropleiding, leeftijd, moedertaal en sociale en culturele achtergrond. Van de grote steden heeft Rotterdam het laagste gemiddelde opleidingsniveau van de bevolking. De hogeschool streeft ernaar dat haar studentenpopulatie een afspiegeling is van de omgeving. Aspirant-studenten met een allochtone achtergrond krijgen daarom extra aandacht. De afgelopen jaren is er sprake geweest van een sterke stijging van het aantal instromende studenten. Desondanks blijkt uit gegevens van de hogeschool dat de doorstroming vanuit mbo-4 naar het hbo in belangrijke mate achterblijft bij de landelijke cijfers. Vooral voor allochtone deelnemers aan het mbo in Rotterdam blijkt de overstap naar het hbo niet vanzelfsprekend. Om meer studenten onder niet-reguliere doelgroepen te werven, wordt de marketingstrategie van de hogeschool aangepast en verfijnd. Het
26/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
cluster Financieel Management onderhoudt structurele contacten met de ROC s in de regio om de doorstroming en de aansluiting te bevorderen. Het cluster verzorgt daartoe een blok onderwijs aan de ROC s voor deelnemers die overwegen door te gaan studeren aan het hbo. De HR wil op twee vlakken extra inspanningen leveren. Voor de poort door de werving van studenten expliciet te richten op nieuwe doelgroepen. De HR spoort verborgen talenten op en daagt hen uit de stap richting hoger onderwijs te wagen. Studenten van de hogeschool spelen hierbij een centrale rol. In dit verband hanteert de HR de term outreach . Na de poort spant de hogeschool zich in om de begeleiding en ondersteuning van studenten goed vorm te geven, met als doel studenten te helpen zichzelf te overtreffen en de studie succesvol af te ronden. De keuze voor diversiteit brengt met zich mee dat de diversiteit onder studenten van een opleiding toeneemt. Dit heeft gevolgen voor de manier waarop studenten worden benaderd; de hogeschool antwoordt hierop met een flexibel aanbod van keuzemogelijkheden in het onderwijs. Voorts is het in alle opleidingen ontwikkelen van maatwerktrajecten voor studenten met eerder verworven competenties (EVC) een aandachtspunt. De hogeschool streeft naar een gestandaardiseerde EVCprocedure voor alle opleidingen. Voor studenten buiten de EU heeft de hogeschool de Code of Conduct ondertekend. De instroom van studenten van buiten de EU bij de opleiding AC is verwaarloosbaar. Uit gesprekken met een enkele buitenlandse student en alumnus is gebleken dat zij in staat zijn het programma af te ronden indien ze zich inspannen Nederlands te leren en gemotiveerd zijn voor een hbo-studie. De diverse doelgroepen van de hogeschool worden met een diversiteit aan leerroutes bediend. Naast voltijdprogramma s biedt de hogeschool waar mogelijk en zinvol ook onderwijs in deeltijd en duale vorm aan. Dit is van toepassing op de opleiding AC. Met elke instromende student vindt een gestructureerde intake plaats, die elementen in zich heeft van een EVC-procedure. Daarbij worden de aanwezige kennis en vaardigheden in kaart gebracht. Voorts bieden de opleidingen studenten die daarvoor in aanmerking komen ondersteuningsprogramma s dan wel vrijstellingen aan. Voor toelating tot de opleiding gelden de wettelijke toelatingseisen. Voor diverse vooropleidingen zijn alternatieve leerroutes ontworpen die leiden tot meer maatwerk voor de desbetreffende groep studenten. De opleiding helpt aspirant-studenten bij het maken van een studiekeuze door het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten, open dagen en proefstudeerdagen. Daarnaast verstrekt de opleiding informatie over de opleiding en studeren aan de HR door middel van folders, brochures en de website. Het cluster meet hoe studenten de aansluiting tussen hun vooropleiding en hun huidige opleiding waarderen. De respondenten zijn in meerderheid (rond de 85%) tevreden over de aansluiting. Mogelijk is het oordeel zo positief omdat uitvallers de vragenlijst niet meer invullen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
27/86
Facet 2.6
Duur
Voldaan
Criteria - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot. de omvang van het curriculum: HBO-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Alle opleidingsvarianten voldoen aan de eis die gesteld wordt aan de omvang van het curriculum. In de OER en de studiegids is inzichtelijk gemaakt dat de curricula van de drie opleidingsvarianten een omvang van 240 studiepunten hebben.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
vt, dt: Voldoende du: Goed
Criteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De hogeschool heeft het Rotterdamse Onderwijsmodel (ROM) ontwikkeld dat richtinggevend is voor alle opleidingen. Belangrijke uitgangspunten van het model zijn: een centrale plaats van de beroepspraktijk in de opleiding en een resultaatgerichte probleemaanpak, een stevige basis voor kennisontwikkeling, inspelen op de diversiteit in de populatie van studenten en de mogelijkheid tot opleidingsoverstijgende samenwerking van studenten, met name in projecten en minoren. Deze benadering komt samen onder de noemer Denken en Doen . De hogeschool kiest met het ROM voor een pragmatische mix van werkvormen. Uitgangspunt is dat in de curricula drie samenhangende leerlijnen zijn aan te wijzen: kennisgestuurd, praktijkgestuurd en studentgestuurd. Ieder van de drie leerlijnen omvat directe betrokkenheid van docenten. In de loop van de studie is er sprake van een toenemende zelfsturing van het leerproces door de studenten. Daarmee kiest de hogeschool voor een zowel kennisgeoriënteerde als studentgeoriënteerde werkwijze gebaseerd op een open uitwisseling met de praktijk. De opleiding AC past dit concept in de dagelijkse onderwijspraktijk toe. Dit blijkt zowel uit de documentatie als uit de gesprekken met studenten en docenten. In de kennisgestuurde leerlijnen worden verschillende werkvormen toegepast: hooren instructiecolleges, werkcolleges, practica, projecten en zelfstudieopdrachten zijn de meest voorkomende. In de modulebeschrijvingen in de blokboeken is opgenomen welke werkvormen in een module gebruikt worden. In de praktijkgestuurde leerlijn komen variaties voor die samenhangen met de opleidingsvorm: voltijd, deeltijd of duaal. Waar in de voltijdse variant de praktijk vorm krijgt door middel van projecten, stage en afstuderen, gebeurt dat in de deeltijdse en
28/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
duale variant door het werken in een authentieke omgeving. De projecten in de voltijdse opleiding leiden tot een beroepsproduct zoals een jaarrapport, een advies, of een ingevuld aangiftebiljet. De kwaliteit van de werkplek van duale en deeltijdstudenten wordt bewaakt door de werkplekscan en halfjaarlijkse bezoeken door een docentbegeleider. De studentgestuurde leerlijn biedt studenten mogelijkheden zelf keuzes te maken en de eigen ontwikkeling in beeld te brengen. De keuzemogelijkheden bestaan uit minoren en keuzemodulen. De studenten zijn bekend met deze keuzemogelijkheden. De eigen ontwikkeling staat centraal in het programma van studieloopbaanbegeleiding. Hoewel studenten tevreden zijn over de studentgestuurde leerlijn, blijken ze niet te weten aan welke competenties zij gedurende hun opleiding behoren te werken. Het begrip competentie is studenten, met uitzondering van de duale studenten, onbekend. Al worden competenties in de modulebeschrijvingen genoemd, er wordt kennelijk geen aandacht aan besteed in de lessen. Het panel vindt dit een belangrijk aandachtspunt voor de opleiding indien ze studentsturing een belangrijke functie geeft in de loop van het curriculum. De opleidingen maken gebruik van ICT om het onderwijs optimaal vorm te geven en om bijvoorbeeld plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk te maken. De HR beschikt over een eigen elektronische leeromgeving N@tschool. De opleiding AC gebruikt N@tschool voor het plaatsen van studie- en lesmateriaal en in mindere mate voor communicatie tussen studenten onderling of tussen studenten en docenten. Voor de voltijd- en duale opleiding is deze informatie actueel, voor de deeltijdopleiding nog niet . De opleiding wil dit in het studiejaar 2007-2008 verbeteren. In de notitie ROM in deeltijd en duaal (2005) wordt een handreiking geboden voor het ontwerpen van deeltijd- en duale opleidingen. Het wezenlijke voor een deeltijd- en duale opleiding is dat het leren voor een deel plaatsvindt op en met behulp van de werkplek. In het model staat standaard 24 EC per jaar (gemiddeld twee dagen per week) te boek als werk -leren. De praktijk wordt gebruikt als leerervaring en er wordt gebruik gemaakt van allerlei vormen van Action Learning. Duale studenten moeten op hun werkplek zowel praktijk- als kenniskwalificaties kunnen behalen. Ook voor de duale studenten geldt een 50/50 getalsverhouding tussen kennisgestuurde en praktijkgestuurde studiepunten. De opleiding AC voert de notitie uit voor het duale en deeltijdprogramma. De studenten die het panel gesproken heeft zijn positief over de combinatie van en verhouding tussen werken en leren. Het studenttevredenheidsonderzoek 2006 laat zien dat een ruime meerderheid van de studenten tevreden is over de gebruikte werkvormen en over de wijze waarop de lessen worden gegeven. In een algemeen oordeel geeft 86% van de respondenten aan tevreden te zijn over de inhoud en vormgeving van het onderwijs. Het panel beoordeelt het facet met voldoende voor de voltijdse en deeltijdopleiding omdat er in het onderwijs onvoldoende aandacht is voor de competenties. Daardoor kunnen studenten in de studentgestuurde leerlijn en bij stage en afstuderen niet bepalen welke competenties ze nog moeten ontwikkelen. In de duale opleidingsvariant hebben de competenties wel een duidelijke plaats en functie in het programma.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
29/86
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voldoende
Criteria - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De bewaking van de kwaliteit van de toetsen vindt plaats op het niveau van de opleidingen. Zij formuleren daartoe een eigen beleid. Centraal staat dat aangetoond kan worden dat elke eindkwalificatie wordt beoordeeld. Ook wordt de rol van de examencommissie vastgelegd. De bewaking van de toets- en beoordelingskwaliteit van de toetsen van het cluster Financieel Management is geregeld in het FINMA Toets- en Beoordelingsbeleid. Vooral hoofdstuk 3, het toetsenboek, is een handleiding voor de kwaliteitsbewaking van het toetsproces. In het toetsenboek worden diverse soorten toetsen beschreven: gesloten toetsen, open vragen, vaardigheidstoetsen, toetsing van houding/attitude, overall toets en stage. Op elk van de toetsen wordt een korte introductie gegeven en er zijn aanwijzingen voor de constructie ervan. Het cluster onderscheidt 12 stappen voor het ontwikkelen en afnemen van toetsen. Dit stappenplan begint met het bepalen van het doel van de toets en eindigt met het geven van feedback aan studenten. Aan alle toetsen worden de eisen van validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid gesteld. Hoewel een toetsenboek een goed middel is om de toetspraktijk te verbeteren, heeft het panel uit de gesprekken de indruk dat het boek niet leeft bij de docenten. Ook uit de documentatie over de toetsen blijkt niet dat de procedures uit het boek worden toegepast. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat het toetsenboek aangepast dient te worden. In de kwaliteitsbewaking van het toetsproces spelen de toetscommissie en de examencommissie een rol. De opleiding heeft sinds een jaar een toetscommissie, maar de effecten ervan zijn nog niet aanwijsbaar; de commissie is haar positie in de toetsingsprocessen nog aan het zoeken. De examencommissie speelt een rol bij het vaststellen van de resultaten van toetsen: zij bepaalt of studiepunten worden toegekend of niet. Het panel heeft een aantal van de opleidingsgebonden toetsen ingezien en stelt vast dat deze in het algemeen aansluiten bij de leerdoelen van de modulen waarvan ze onderdeel zijn. Bijna 80% van de studenten is tevreden over de kwaliteit van de toetsen blijkt uit een tevredenheidsonderzoek van 2006. De landelijke Overall Toets voor de opleidingen accountancy (een andere dan in het toetsenboek genoemd wordt) speelt een belangrijke rol voor het bepalen van het gerealiseerde niveau van de studenten. De OAT borgt min of meer dat studenten overal in het land een vergelijkbaar kennisniveau bereiken. Van de deelnemende studenten uit Rotterdam heeft tot nu toe ongeveer de helft de OAT in een keer behaald. De opleiding werkt aan verbetering van dit resultaat door de voorbereiding op de OAT eerder te beginnen en meer te spreiden (zie ook facet 2.4).
30/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Voor de beoordeling van de stage- en afstudeerperiode is in de handleiding een beoordelingsformulier opgenomen. Uit de ter inzage gelegde rapportages van de stage- en afstudeerperiode maakt het panel op dat er beoordelingsformats worden gebruikt die tot doel hebben de intersubjectiviteit tussen beoordelaars te bevorderen. Ook constateert het panel dat Engelstalige samenvattingen vaak van slechte kwaliteit zijn of geheel ontbreken. Er worden heldere beoordelingscriteria toegepast voor de diverse toets- en beoordelingsvormen (waaronder stages, projecten en afstudeerwerkstukken). Docenten geven inhoudelijke feedback op opdrachten en behaalde resultaten. Studenten zijn tevreden over de kwaliteit van de feedback die ze krijgen op concepten van opdrachtuitwerkingen en de definitieve versies, zodat ze van hun prestaties kunnen leren. Het panel beoordeelt het facet met voldoende omdat de procedures die beschreven zijn in het toetsenboek nog niet consequent worden toegepast. Wel is duidelijk dat het geheel van toetsen en beoordelen op een voldoende betrouwbare wijze geschiedt.
Onderwerp 4
Facet 4.2
Voorzieningen
Studiebegeleiding
Voldoende
Criteria - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Studieloopbaancoaching (SLC) is een belangrijk onderdeel van het ROM. Daarom hebben de opleidingen in elke studiefase SLC in het programma opgenomen. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de kadernotitie Studieloopbaancoaching aan de HR (2006). SLC maakt deel uit van het studentgestuurde onderwijs en omvat onderdelen als oriëntatie op de studie en beroep, selectie, bewaken en bevorderen van de studievoortgang, planning van studie en loopbaan, bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid en het opbouwen van een netwerk. De professionele ontwikkeling van de student staat in de SLC centraal. De student leert onder begeleiding van een (zo mogelijk door de HR gecertificeerde) studieloopbaancoach de individuele ontwikkeling van de studieloopbaancompetenties en de eigen studievoortgang te bewaken en te sturen, gericht op de door de opleiding beoogde eindkwalificaties. Ook bij de invulling van de keuzemogelijkheden binnen het programma vervult SLC een belangrijke functie. Uit zowel het tevredenheidsonderzoek als uit de gesprekken die het panel met studenten gevoerd heeft, blijkt dat de SLC-functie nog niet goed uit de verf komt. © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
31/86
Hoewel het percentage studenten dat tevreden is over SLC in de periode 2005-2006 is toegenomen van 45% tot 67% blijkt er onder studenten toch nog kritiek. In het gesprek met het panel concretiseerden studenten dat als volgt: gesprekken met de SLC worden vaak niet gehouden, als ze er zijn blijkt de SLC vaak geen duidelijke richting te kunnen bieden. De opleiding signaleert ook zelf dat de SLC-functie in de opleiding versterking nodig heeft. De werkzaamheden van de coach worden in 2006 gemiddeld met een 6.9 beoordeeld door de studenten van FINMA. De HR werkt thans in het kader van SLC aan de invoering van een digitaal portfolio. Het digitaal portfolio is een ruimte binnen het programma N@tschool waarin studenten hun materialen kunnen verzamelen. Aan de hand hiervan kunnen studenten laten zien welke competenties zijn gerealiseerd en welke nog moeten worden aangeleerd. Het systeem was ten tijde van het visitatiebezoek nog niet operationeel en de opleiding kon nog geen portfolio s tonen. Vooral van deeltijd en duale studenten wordt verwacht dat zij vanaf de start voor een deel van hun opleiding zelf richting en invulling geven aan het (standaard)programma. SLC is daarom minstens even noodzakelijk als bij de voltijdstudenten. De deeltijd- en duale studenten van AC vinden dat ze goed gebruik kunnen maken van de coaching vanuit de opleiding. De deeltijd- en duale studenten die het panel gesproken heeft, zijn wel tevreden over de begeleiding die ze krijgen, al koppelen ze dat niet altijd aan een SLC, omdat die rol nog niet volledig is ingevoerd. Een goede implementatie van de SLC wordt bevorderd door de taskforce Diversiteit en Studieloopbaancoaching. De opleidingen worden in de gelegenheid gesteld studenten in te zetten voor peer-coaching, dat wil zeggen ouderejaars studenten die als mentor of tutor ondersteuning bieden aan andere studenten. Deze extra begeleiding heeft als oogmerk de studievoortgang te bevorderen, uitval te voorkomen, en het studierendement te verbeteren. Het cluster financieel management heeft met peer-coaching geëxperimenteerd. De resultaten zijn bemoedigend. Het merendeel van de coaches en de gecoachten is positief over de effecten van het coachen. Wel blijkt uit de evaluatie van het project dat de rollen van de peer coach en de SLC nog beter op elkaar moeten worden afgestemd. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid een negatief bindend studieadvies (BSA) uit te brengen met een drempel zoals is vastgelegd in de OER. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van inhoudelijke selectiecriteria (zie facet 2.4). Het beleid met betrekking tot de informatievoorziening is gericht op bevordering van de studievoortgang en op de behoeften van de studenten. Ten aanzien van de informatievoorziening is door de hogeschool een aantal concrete streefdoelen geformuleerd: voor de gekozen meetobjecten moet minstens 70% van de respondenten tevreden of zeer tevreden zijn. In 2007 wordt een nieuw studentvolgsysteem (Osiris) geïntroduceerd dat ook voor de SLC van belang is. Studenten staat een groot aantal middelen ter beschikking om zich te informeren over actualiteiten op de hogeschool en binnen de faculteit, hun studievoortgang, les- en tentamenroosters (en wijzigingen daar in), tentamencijfers en dergelijke. Voor een deel zijn dat traditionele media zoals de hogeschoolkrant en de studiegids, maar digitale middelen krijgen een steeds groter belang. Via het intranet van de hogeschool kunnen studenten gebruik maken van FINMA-nieuws en Nieuws on Line. 32/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Met behulp van de Cats Infozuil kunnen ze informatie opvragen over studieresultaten, wat ook kan via het studievoortgangregistratiesysteem CATS/CAAS. Via N@tschool wordt lesmateriaal ter beschikking gesteld. Uit het studenttevredenheidsonderzoek 2006 blijkt dat de tevredenheid over de studievoortgangregistratie, snelheid waarmee toetsuitslagen bekend zijn, de organisatie van het keuzeonderwijs, en de informatie over stage en afstuderen niet aan de norm voldoet. Wel aan de norm voldoet de tevredenheid over de studiegids, de websites van de hogeschool en het cluster, beschikbaarheid van het lesrooster en de roostervrije dag. De opleiding heeft maatregelen genomen om de zwakke punten te verbeteren. Het oordeel voldoende wordt aan dit facet toegekend omdat het functioneren van SLC nog verbetering behoeft om aan de streefdoelen van de hogeschool te voldoen en de informatievoorziening voor met name stage en afstuderen verbeterd dient te worden.
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerde niveau
Voldoende
Criteria - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR verwacht van de clusters/opleidingen dat periodiek onderzoek wordt gedaan onder afgestudeerden naar hoe de opleiding achteraf wordt gewaardeerd. De aandacht gaat in het bijzonder uit naar het bereikte niveau en de aansluiting op de beroepspraktijk. Het panel heeft een tiental afstudeerwerkstukken uit de periode 2005-2007 ter inzage ontvangen. Het panel is positief over het niveau en de actualiteit van de werkstukken. Ook de breedte van het domein komt in de werkstukken naar voren; de onderwerpkeuze van de studenten is goed. Studenten stellen onderwerpen als de Wta, administratieve organisatie en interne controle, inkoopprocessen, en managementinformatiesystemen aan de orde. Op basis van diezelfde werkstukken stelt het panel echter ook vast dat studenten (en hun begeleiders) meer aandacht dienen te geven aan onderzoeksmethodologie zoals probleemstelling, probleemaanpak en verantwoording van het onderzoek. Ook is het panel van mening dat studenten creatiever met vraagstellingen en responsie daarop moeten omgaan om sjabloonmatige uitwerkingen te vermijden. Tevens is meer aandacht gewenst voor de persoonlijke reflectie van de student op zijn afstudeerwerk.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
33/86
Een belangrijk element om het opleidingsniveau te handhaven is de OAT die landelijk wordt afgenomen. Hoewel het rendement dat studenten van AC van de HR behalen rond de 50% ligt (met variaties tussen de opleidingsvarianten), is de opleiding tevreden over de toets zelf, juist vanwege de mogelijkheden die hierdoor ontstaan om te benchmarken. Dat heeft de opleiding tot nu toe overigens niet gedaan. De werkveldvertegenwoordigers waarmee het panel gesproken heeft zijn positief over het niveau dat afgestudeerde AC ers hebben bereikt. Zij zijn van oordeel dat afgestudeerden op bachelorniveau kunnen worden ingezet in hun organisaties. Wel zijn zij van oordeel dat het niveau waarop studenten het Engels beheersen omhoog moet. Ook alumni hebben die opvatting. (Zie ook facet 2.1) De alumni hebben geen problemen ervaren toen ze begonnen met werken. Ze zijn van mening dat hun kennis en vaardigheden van voldoende niveau zijn om als beginnend beroepsbeoefenaar aan de slag te kunnen. Wel vinden ze dat ze in het eerste jaar na het afstuderen nog moeten groeien in de mate waarin ze zelfstandig kunnen werken. Het panel vindt dat begrijpelijk. Het panel beoordeelt dit facet met voldoende omdat de methodologie van onderzoek niet in voldoende mate aandacht krijgt in de afstudeerwerkstukken. Tevens is het slagingspercentage voor de OAT niet hoog.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Onvoldoende
Criteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het college van bestuur heeft in 2005 het onderwijsrendement tot een van de speerpunten van het beleid verheven. Het rendement is een vast onderdeel van het managementcontract. De HR verwacht van de clusters/opleidingen dat streefcijfers worden geformuleerd voor het propedeuserendement, het afstudeerrendement, de studieduur van studiestakers en de studieduur van afstudeerders. Als de resultaten niet in overeenstemming zijn met de streefcijfers volgt een verklaring/analyse. De eigen rendementsgegevens van de opleidingen worden vergeleken met die van andere soortgelijke opleidingen in Nederland of elders; indien er sprake is van afwijkingen worden deze geanalyseerd. Indien nodig wordt verbeterbeleid uitgevoerd. De streefrendementen zijn in het zelfevaluatierapport van de opleiding als volgt geformuleerd: o Uitval in de propedeuse: maximaal 35% o Diploma behaald in vier jaar: 55%; vertrekpunt hierbij is het opleidingsrendement van 50% in 2006, dat moet groeien naar 55% in 2010. Vergelijking van de streefcijfers met de gerealiseerde cijfers maakt duidelijk dat de opleiding de streefcijfers niet haalt. De uitval in de propedeuse ligt in de periode 2000
34/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
tot 2005 rond de 48%. Het studiejaar 2001 wordt dan buiten beschouwing gelaten vanwege een uitzonderlijk hoog percentage uitvallers. Het opleidingsrendement na vier jaar is voor de cohorten 2000 tot 2002 gestegen van 7% naar 18%. Van het cohort 2000 is inmiddels 28% geslaagd, van het cohort 2001 16% en van het cohort 2002 18%. Dat is nog ver beneden de streefcijfers van de opleiding. Vergelijking met de rendementen aan andere AC-opleidingen in het land levert op dat de het opleidingsrendement na 5 jaar bij de HR ongeveer 10% lager ligt dan het landelijke gemiddelde. De studie-uitval na 1 jaar is gemiddeld genomen enkele procenten lager dan het landelijke gemiddelde; maar na 3 jaar is het enkele procenten hoger dan het landelijke gemiddelde. Ook de studieduur van geslaagden van AC van de HR hoewel geen streefcijfer van de opleiding is in de jaren 20002005 5 tot 8 maanden langer dan het landelijke gemiddelde, maar wel stijgend. Als het landelijke gemiddelde opleidingsrendement rond de 33% ligt, dan is een streefcijfer van 55% (na 5 jaar) in 2010 erg ambitieus en optimistisch. De vijfjaarsrendementen van de opleiding laten een grillig verloop zien (bron: www.hboraad.nl). De opleiding ziet de tegenvallende rendementen als een serieus probleem en heeft een uitgebreid stelsel van verbeterplannen ontwikkeld. Een aantal van deze verbeterplannen is gebaseerd op evaluaties onder studenten, zoals het ontwikkelen van bijspijkerprogramma s en verbetering van studieloopbaancoaching. Voor een aantal andere plannen voor rendementsverbetering ontbreekt naar het oordeel van het panel een goede analyse. Hiertoe behoren voorgestelde verbeteringen als het aanstellen van een coördinator studievoortgang, aanbieden van meer herkansingen, bevorderen van instroom uit het vwo, het instellen van een curriculumcommissie. Hoewel een aantal van deze maatregelen na verloop van tijd van invloed zullen zijn op de rendementen, is het de vraag of ze op grond van een correcte analyse worden genomen. Vanwege het feit dat de opleiding de eigen streefcijfers (ook al zijn die erg ambitieus) niet realiseert, meestal beneden de landelijke gemiddeldes blijft en geen goede analyse heeft van de oorzaken van de rendementsproblematiek, beoordeelt het panel dit facet met een onvoldoende. Omdat er slechts een zeer beperkt aantal deeltijdse en duale studenten is, heeft het panel zijn oordeel over dit facet niet gesplitst.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
35/86
36/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Deel B2: Facetten Fiscale Economie
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
37/86
38/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
Voldoende
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR stimuleert dat clusters en opleidingen stevige verbindingen leggen met de beroepspraktijk. De HR institutionaliseert en professionaliseert de relaties met de beroepspraktijk in de bureaus externe betrekkingen op centraal en instituutsniveau. Hierdoor zijn de clusters en opleidingen op de hoogte van actuele eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden. Het aanbod aan minoren (een samenhangend programma van 30 EC in het derde en vierde jaar van de opleiding) is voor elke opleiding een profilerend element. De HR bevordert dat de minoren aansluiten op actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk. De minor biedt de student een extra inhoudelijke startkwalificatie en de student ontwikkelt een innovatieve competentie. De opleiding maakt gebruik van het beroeps- en opleidingsprofiel dat is opgesteld door het Landelijk Overleg Fiscale Economie (LOFE). Dit profiel is besproken met de regionale werkveldadviescommissies van de opleidingen en in 2006 voor het laatst bijgesteld. Tevens is het profiel gevalideerd door drie belangrijke instanties in het werkgebied van de fiscalist, te weten: de Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs, het directoraat-generaal Belastingdienst van het Ministerie van Financiën en het bestuur van de Federatie van Financiële Planners. Het profiel is vastgelegd in De HBO (bachelor)-fiscalist (versie 2 2006). Het beroeps- en opleidingsprofiel is verdeeld in drie segmenten die tezamen twaalf competenties bevatten: segment 1: beroepsinhoudelijke competenties 1. invullen en beoordelen van belastingaangiften 2. controleren op fiscaal terrein 3. informeren op fiscaal terrein 4. werkzaamheden met betrekking tot fiscaal-juridisch en financieel advies 5. vertegenwoordigen op fiscaal terrein segment 2: professionaliteit 6. persoonlijke ontwikkeling 7. sociaal-communicatieve bekwaamheid 8. ethisch normbesef 9. besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid segment 3: participant in een arbeidsorganisatie
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
39/86
10. leiderschap 11. resultaatgerichtheid 12. kwaliteitsbewustzijn De competenties zijn beschreven met het oog op de beginnende beroepsbeoefenaar. Beginnend wordt gedefinieerd als de eerste vijf werkzame jaren na het afstuderen aan een hbo-opleiding. In De HBO (bachelor)-fiscalist zijn deze competenties toegelicht met een aantal kennis-, vaardigheids- of attitudekenmerken waardoor de competenties meer inhoud krijgen. Competentie 3 (informeren op fiscaal terrein) wordt bijvoorbeeld als volgt toegelicht: Voor bovenstaande competentie heeft de hbo-fiscalist kennis en vaardigheden met betrekking tot: de relevante fiscale wet- en regelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie; het bijhouden van het vakgebied; het anticiperen op veranderingen in (fiscale) wet- en regelgeving en jurisprudentie ten behoeve van zijn cliënt; het omgaan met klanten, leidinggevenden, vakgenoten en deskundigen uit andere vakgebieden.
Het competentieprofiel is besproken met de regionale werkveldadviescommissie. Uit de documentatie die het panel heeft ingezien, blijkt echter niet dat er toevoegingen zijn gedaan om aan het landelijke profiel een opleidingsspecifieke, regionale invulling te geven, gebaseerd op een eigen beroepsbeeld. In het document De HBO (bachelor)-fiscalist worden opleidingen daartoe wel uitgenodigd. Gezien de locatie van de opleiding in Rotterdam, met zijn internationale context, zou een regionale inkleuring van het profiel wel mogelijk moeten zijn. De opleiding richt zich niet alleen op de twaalf landelijke competenties, maar houdt ook rekening met de domeincompetenties die gelden voor het domein Economics, waartoe de opleiding behoort. Deze competenties zijn opgenomen in de Kwalificatiedekkingsmatrix FE 2006-2007. De domeincompetenties zijn enerzijds wat algemener geformuleerd, anderzijds worden de sociaal-communicatieve bekwaamheden en zelfsturing meer benadrukt. Het beroepsprofiel van de hbo-fiscalist is niet getoetst aan een internationale standaard. In de Beleidsnotitie Internationalisering 2005-2009 van het cluster Financieel Management wordt aandacht besteed aan dit probleem. Daarin wordt gesteld dat het traject voor het ijken van beroepsprofielen Bedrijfseconomie, Financial Servicemanagement en Fiscale Economie (in internationaal perspectief) is nog niet afgerond. Een datum waarop dat traject wel zal zijn afgerond is niet bekend.
40/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Het panel beoordeelt dit facet met voldoende en niet met goed, omdat de opleiding geen standpunt heeft ingenomen betreffende een opleidingsspecifieke, regionale inkleuring van het kwalificatieprofiel.
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Ter ondersteuning van de invulling van de Dublin descriptoren op opleidingsniveau heeft de HR een hogeschoolbrede concretisering van de Dublin descriptoren geformuleerd voor zowel de bacheloropleidingen als de masteropleidingen in het document Kwaliteitsbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (versie september 2006). De opleiding FE wijkt hiermee af van de beschrijving van het hbo-niveau uit het landelijke beroepsprofiel De HBO (bachelor)-fiscalist, dat is gebaseerd op de 10 generieke hbokwalificaties. De Dublin descriptoren zijn in hoofdstuk VIII van dat document nader uitgewerkt voor bachelor- en masteropleidingen. Zo is de Dublin descriptor kennis en inzicht op bachelorniveau als volgt uitgewerkt: o Uit de beschrijving van programmaonderdelen van de opleiding blijkt dat studenten kennis en inzichten bestuderen uit vakliteratuur en gespecialiseerde handboeken op het gebied van het relevante beroepsdomein en beroepsrelevante takken van wetenschap. o Deze kennis en inzichten weerspiegelen aantoonbaar de laatste ontwikkelingen. o Uit de beschrijving van programmaonderdelen van de opleiding en toets/studieopdrachten van studenten blijkt dat studenten deze kennis en inzichten toepassen bij het oplossen van aan de beroepspraktijk ontleende vraagstukken en opdrachten. o Uit documenten blijkt dat en op welke wijze het studieprogramma qua inhoud aansluit bij de kwalificaties van instromende studenten. Om docenten in staat te stellen te omschrijven op welk niveau een competentie in een module verworven moet worden, heeft de hogeschool een taxonomie samengesteld van vijf niveaus. De taxonomie is afgeleid van de task type taxonomy van Arendsen en Coun. Elk van de taakniveaus is te beschrijven met een aantal werkwoorden, bijvoorbeeld: o Niveau A (taaktype 1): noemen, opsommen, beschrijven, interpreteren, afleiden, samenvatten. o Niveau C (taaktype 3): beredeneren, ordenen, verklaren, onderscheiden, herkennen, construeren, inrichten, afleiden. Het panel is van oordeel dat met deze concretiseringen van de Dublin descriptoren het niveau van de kwalificaties helder beschreven is.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
41/86
Voor de opleiding FE bevat het document Kwalificatiedekkingsmatrix AC 2007-2008 een dekkingsmatrix die inzichtelijk maakt in welke modulen de studenten werken aan het verwerven van bepaalde opleidings-, domein- of bachelorkwalificaties. In alle blokboeken is het fragment van de dekkingsmatrix opgenomen waarmee van de modulen uit dat blok duidelijk is aan welke competenties gewerkt wordt.
Facet 1.3
Oriëntatie HBO bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een HBO-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De beroepsgerichte identiteit van het HR-onderwijs komt tot uiting in de contacten met het beroepenveld op het niveau van de hogeschool, de clusters en de opleidingen in de Bureaus Externe Betrekkingen. De opleiding heeft de competenties zoals die zijn beschreven in De HBO (bachelor)fiscalist besproken met de eigen werkveldadviescommissie. In het gesprek dat het panel met vertegenwoordigers uit deze commissie heeft gevoerd, is dat bevestigd. In De HBO (bachelor)-fiscalist is beschreven voor welke beroepen en taken de opleiding FE opleidt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar functies in de private en de publieke sector, MKB en grootbedrijven. Verder worden in het document maatschappelijke ontwikkelingen beschreven betrekking hebben op het beroepenveld en het vakgebied van de fiscalist. Daarin is onder andere aandacht voor ontwikkelingen bij de overheid en de belastingadviespraktijk, in wetgeving, financiële planning, en automatisering en informatisering. Ook worden in De HBO (bachelor)-fiscalist werkzaamheden beschreven die tot bepaalde functies behoren. Van de aangiftemedewerker bij een internationale belastingadviespraktijk wordt bijvoorbeeld verwacht dat die cliënten kan begeleiden bij en informeren over hun aangifte, bezwaar- en beroepsschriften kan voorbereiden, juridische en fiscale problemen kan signaleren, en het adviseren over inkomens-, vermogen- en estateplanning. Vergelijkbare beschrijvingen van functietaken worden gegeven voor medewerkers bij lokale belastingadviespraktijken, de belastingdienst en lokale overheden. De beroepsgerichte identiteit van het HR-onderwijs komt tot uiting in de contacten met het beroepenveld op het niveau van de hogeschool, de clusters en de opleidingen in de Bureaus Externe Betrekkingen. Het cluster Financieel Management (FinMa) heeft zijn Bureau Externe Betrekkingen de naam FOX gegeven. FOX is een anagram van FinMa OIIO Xperience. Met OIIO wordt bedoeld het geheel van
42/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
maatregelen waarmee de Hogeschool Rotterdam probeert de beroepspraktijk in het onderwijs te krijgen (Outside In) en het onderwijs te laten bijdragen aan de omgeving (Inside Out).
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen HBO
Goed
Criteria - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR wil de praktijk een centrale plaats gegeven in het curriculum door de beroepspraktijk in de school te halen (Outside in). Vanaf het begin van de studie wordt studenten geleerd om vraagstukken aan te pakken die ze in hun beroepspraktijk tegenkomen. Het betreft zoveel mogelijk echte vraagstukken met een echte opdrachtgever. Zoveel mogelijk samen met andere studenten, ook met studenten van andere opleidingen. De opleiding FE brengt vanaf het eerste jaar praktijkgeoriënteerd werken in het curriculum. Er is een project Ondernemingsplan, een project Belastingrecht, een project samenloop OB en Overdrachtsbelasting en de HUBA-stage (Hulp bij Belasting Aangifte). De opdrachten voor deze projecten worden in samenwerking met adviesbureaus of overheidsinstellingen ontwikkeld en uitgevoerd. Het Bureau Externe Betrekkingen (FOX) vervult een steeds belangrijker rol in de totstandkoming van samenwerking tussen opleiding en beroepspraktijk. Ook neemt de inbreng van aan de praktijk ontleend studiemateriaal toe door de activiteiten van FOX. Ook heeft het cluster enkele convenanten afgesloten met grote instellingen in de regio, waaronder de belastingdienst. In deze convenanten zijn afspraken vastgelegd over gastdocentschappen en het beschikbaar stellen van materiaal. Een belangrijk element dat vorm geeft aan de doelstellingen op het gebied van internationalisering is de international taxweek voor vierdejaars studenten. Samen met studenten FE van andere opleidingen in Nederland en het buitenland, werken de studenten aan projecten op het terrein van internationale belastingonderwerpen. Deze opdrachten zijn tevens gericht op de beroepspraktijk. Daarnaast kunnen studenten een minor kiezen met internationale aspecten. In het derde en vierde jaar van hun studie brengen de studenten een stage- en afstudeerperiode in de beroepspraktijk door. Deze twee periodes, met een © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
43/86
studieomvang van respectievelijk 27 en 13 EC, zijn belangrijke schakels voor de interactie met de beroepspraktijk. Een enkele student brengt de stage buiten Nederland door. Maar dit is een zeldzaamheid, zeggen de studenten. In 2006 is de Taskforce Praktijksturing actief geworden, gericht op het versterken van het praktijkgestuurde onderwijs in de opleidingen. Zij heeft de specifieke opdracht opleidingen te ondersteunen zodat deze actief aan de slag kunnen gaan met vragen/opdrachten die in de omgeving leven ( authentieke leerervaringen ). Thans zijn er zes projecten geselecteerd die zullen resulteren in een serie handreikingen voor de opleidingen voor het omgaan met praktijkopdrachten in het onderwijs. Elke student van de HR wordt een aantal keuzemogelijkheden geboden. Daarmee wordt ingespeeld op de diversiteit van de beginsituaties en leervragen van de studenten. Ten eerste zijn 12 EC gereserveerd voor keuze- en bijspijkeronderwijs. Voorts omvat ieder curriculum een minor met een omvang van 30 EC. De opleiding heeft een overzicht van de minoren waaruit studenten kunnen kiezen. De minoren bieden de studenten een extra inhoudelijke startkwalificatie. Het werken aan concrete vraagstukken uit de beroepspraktijk staat centraal in het minorprogramma. Ook verdiept de student zich in nieuwe conceptuele kaders. Er worden drie typen minoren onderscheiden: verbredende minoren, verdiepende minoren, en doorstroomminoren. Het assortiment aan minoren sluit aan bij de strategische inzet van de hogeschool (speerpunten) en bestaat voor de opleiding FE uit het volgende aanbod: o Internationaal ondernemen en de fiscus o Praktijkuitstroom (een variant van de eerste minor, maar niet internationaal gericht) o WO-minor (voor studenten die willen doorstromen naar de universiteit) o Business control en ondernemerschap o International business and control o Sparen en beleggen Kenniskringen hebben een rechtstreekse verbinding met het onderwijs. Nieuw ontwikkelde inzichten worden vertaald in het onderwijsprogramma. Ook leveren de studenten bij aan het ontwikkelen van die kennis. Studenten leveren hun bijdrage door te participeren in onderwijsprojecten die gericht zijn op het aanpakken van reële vragen uit de praktijk. Het panel heeft inzage gehad in de literatuur die in het onderwijs gebruikt wordt. In de modulebeschrijvingen in de blokboeken wordt deze literatuur vermeld. Op grond van deze waarnemingen constateert het panel dat de literatuur van voldoende niveau is en aansluit bij actuele ontwikkelingen. Algemene beroepsvaardigheden van een bachelor komen op verschillende momenten in het programma aan bod. Tijdens projecten leert de student samen te werken met collega-studenten, te rapporteren en te presenteren; bij een aantal modulen Engels leert de student te presenteren en te rapporteren in de Engelse taal; in het vierde jaar neemt adviseren als beroepsvaardigheid een belangrijke plaats in het programma. Met name de domeincompetenties 7 (sociale en communicatieve vaardigheden) en 8 (zelfsturing) borgen dat de student in staat wordt gesteld algemene beroepsvaardigheden te trainen gedurende het opleidingsprogramma. In
44/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
de Kwalificatiedekkingsmatrix FE 2007-2008 is inzichtelijk gemaakt wanneer welke vaardigheden aan bod komen in het programma. Zowel uit het studiemateriaal als uit gesprekken met docenten en studenten, heeft het panel kunnen concluderen dat er voldoende aandacht is voor ontwikkelingen op gebieden als inkomstenbelasting, tax assurance en auditing. Meer aandacht is gewenst voor controleleer. Eveneens is uit de gesprekken gebleken dat studenten, werkveld en alumni meer aandacht wensen voor taalvaardigheid in Engels en Nederlands, in die zin dat een hoger niveau gerealiseerd wordt. Uit het studenttevredenheidsonderzoek van 2006 blijkt dat 90% van de respondenten N=57) uit de opleiding FE tevreden tot zeer tevreden is over het onderwijsprogramma. Over het niveau is 89% van de respondenten tevreden.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Goed
Criteria - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De Kwalificatiedekkingsmatrix FE 2007-2008 geeft goed inzicht in de mate waarin de beoogde competentieverwerving door studenten in het programma tot uitdrukking komt. Van iedere module uit het programma is beschreven welke soort competenties er aan bod komen. Daarbij wordt inzichtelijk welke opleidingscompetenties, welke domeincompetenties en welke bachelorkwalificaties op een bepaald niveau worden ontwikkeld. De matrix maakt ook inzichtelijk dat een aantal soorten competenties elkaar overlappen. Uit de matrix blijkt dat het programma de competenties in alle opzichten dekt. Bij iedere periode van de opleiding (vier periodes per studiejaar) hoort een blokboek waarin de modulebeschrijvingen van de desbetreffende periode zijn opgenomen. Het panel is positief over deze vorm van informatievoorziening aan studenten. De modulebeschrijvingen in een blokboek hebben een vaste structuur waardoor studenten over een aantal elementen van het onderwijs in de desbetreffende periode geïnformeerd worden. Ondanks de eenduidige structuur, vindt het panel de informatie over de leerdoelen kwalitatief verschillend wat specificiteit en meetbaarheid betreft. Ook pleit het panel ervoor in iedere module te verwijzen naar de competenties waaraan studenten in de module werken. De leerlijnen van het Rotterdams Onderwijs Model (ROM) garanderen dat kennis, praktijk, studentsturing en studieloopbaancoaching voldoende aandacht krijgen in het
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
45/86
programma. In alle jaren komen deze vier elementen van het ROM aan bod. Het kennisdeel heeft vooral betrekking op de theoretische kennis van de kern van het beroep. In de praktijklijn wordt kennis gekoppeld aan beroepsproducten die in groepjes of individueel gemaakt worden. Het deel studentsturing garandeert dat studenten bij zichzelf geconstateerde tekortkomingen wegwerkt, keuzevakken doet, een minor en capita selecta volgt. Bij studieloopbaancoaching werkt de student aan zijn persoonlijke ontwikkeling tot beroepsbeoefenaar. Het programma biedt inhoudelijk voldoende mogelijkheden om de vereiste competenties te verwerven. Er is aandacht voor vraagstukken uit vakgebieden als belastingrecht (IB, OB, Overdrachtsbelasting, LB, AWR), cost accounting, bedrijfseconomie, bedrijfsadministratie, administratieve organisatie, pensioenen/sparen/beleggen, externe verslaggeving, en financiële planning. De theorie wordt gekoppeld aan opdrachten, waardoor het praktijkelement wordt ingebracht in het programma. De contexten waarin de vraagstukken aan de orde komt varieert van particulieren tot ondernemingen en van fiscale jaarrekening vennootschap tot bedrijfsbeëindiging. Hoewel het panel van mening is dat de kwaliteit van de blokboeken nog verbeterd kan worden, met name wat het formuleren van leerdoelen en de relatie met de competenties betreft, vindt het dat de overige indicatoren van dit facet hierin compenserend werken. Het panel beoordeelt het facet daarom met goed.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Goed
Criteria - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: In de curricula van de opleidingen worden drie hoofdlijnen onderscheiden die in elke studiefase (in wisselende verhouding) aanwezig zijn en onderling inhoudelijk verbonden zijn: kennisgestuurd (beroepsrelevante conceptuele kaders en vaardigheden), praktijkgestuurd (leren in en van de beroepspraktijk) en studentgestuurd (studieloopbaancoaching, bijspijker- en keuzeonderwijs en minoren). De omvang van deze lijnen is in het Rotterdamse Onderwijsmodel (ROM) vastgelegd (zie facet 2.7). Voor deze leerlijnen zijn voor de clusters/opleidingen richtinggevende kadernotities ontwikkeld. Zo zijn er handreikingen beschikbaar voor de functie en organisatie van de minoren, de invulling van het onderwijs in de laatste twee jaar van de studie naast de minor en het ontwerpen van een curriculum van een deeltijd en duale opleiding. Het didactisch concept zoals vastgelegd in het ROM bevordert dat het curriculum als een samenhangend geheel wordt ontworpen en ontwikkeld. In elke fase van de opleiding is er sprake van een wisselwerking tussen theorie en praktijk. Deze horizontale samenhang komt tot uitdrukking in de projecten die studenten ieder blok doen en een wekelijks integratiecollege. In dat college wordt de samenhang tussen de onderdelen van het blok toegelicht. De projecten borgen dat studenten de theorie 46/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
en de vaardigheidstrainingen uit het blok in de praktijk brengen en dat de toepassing ervan getoetst wordt. In blok 8 van het programma (het laatste blok van het tweede studiejaar) is het centrale thema het verwerven van inzicht in de fiscale en financiële situatie van een onderneming. Daaraan is een aantal vakken verbonden: externe verslaglegging, bedrijfsadministratie en belastingrecht (IB-winst, AB en inleiding Vbp). Ook volgen studenten trainingen uit de praktijklijn: Engels, recht en statistiek. In een project van het leerbedrijf brengen ze kennis en vaardigheden in praktijk. Onderwerpen voor het leerbedrijf worden door het bureau FOX aangedragen. Uit evaluatieonderzoek van het cluster (tevredenheidsonderzoek 2006) blijkt dat 84% van studenten tevreden is over de projecten in het onderwijs. De verticale samenhang in het curriculum komt tot uitdrukking in een concentrische aanpak. Dat wil zeggen dat dezelfde aspecten van het beroep, dezelfde competenties, in verschillende fasen van de opleiding terugkomen. Hoe verder een student in het programma gevorderd is, des te complexer zal context zijn of des te ingewikkelder de problematiek. Ter illustratie: in het eerste jaar leert een student te helpen bij en te adviseren over de aangifte inkomstenbelasting van particulieren, in het tweede jaar over de aangifte inkomstenbelasting van ondernemers, in het derde jaar over de vennootschapsbelasting, en in het vierde jaar over financiële planning. In het onderdeel studieloopbaancoaching is aandacht voor beroepspraktijkvorming en voorbereiding op de stage. Studenten FE bevestigen in het gesprek met het panel dat deze voorbereidende activiteiten plaats vinden. Ook wordt in het onderdeel studieloopbaancoaching met studenten gesproken over de minorkeuze. Er is in totaal voor 42 studiepunten aan keuzeruimte in het curriculum opgenomen. In het eerste en tweede jaar van de opleiding hebben de studenten 6 studiepunten keuzeruimte, in totaal 12 studiepunten. Deze ruimte kunnen studenten besteden aan het verbeteren van zwakke onderdelen in hun competentieverwerving (deficiënties) of aan verdieping of verbreding door het volgen van extra vakken. In het vierde jaar kiezen alle studenten een minor uit het aanbod van de hogeschool of van het cluster. Een minor heeft een omvang van 30 studiepunten. Het cluster biedt aan studenten FE een zestal minoren aan: Internationaal ondernemen en fiscaliteit (IOF), Praktijkuitstroom (een IOF-variant met minder internationale aspecten), een WO-minor, Business control en ondernemerschap, International business and control, en Sparen en beleggen. De laatste drie minoren zijn verbredend en stimuleren studenten over de grenzen van hun eigen vakgebied heen te kijken. De eerste twee minoren hebben de vorm van een stage. Deze twee minoren zijn al wel door studenten gevolgd, maar ze zijn nog niet geëvalueerd. Het panel vindt het belangrijk dat deze evaluatie wel gebeurt, om de kwaliteit van de stageplaatsen en de leeropbrengsten voor studenten te bewaken. Uit evaluaties die het cluster heeft gehouden blijkt dat een ruime meerderheid van studenten tevreden is over de samenhang in het programma. In 2006 was zelfs 91% van de respondenten tevreden.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
47/86
Facet 2.4
Studielast
Goed
Criteria - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: In de OER van iedere opleiding zijn normen vastgesteld met betrekking tot de studeerbaarheid van het programma. Het programma wordt conform deze normen uitgevoerd. Een collegejaar is opgedeeld in vier periodes waarvan de omvang varieert van 12 tot 20 studiepunten. Hoewel dit een ongelijke verdeling van de studielast over een collegejaar met zich mee lijkt te brengen, klagen studenten niet over verschillen in studielast. Wel geven ze aan per lesblok tussen de 30 en 40 klokuren met hun studie bezig te zijn, verdeeld over contacturen, projecten en zelfstudie. Aan contacturen zijn in het eerste jaar 17,8 klokuren ingeroosterd, in het tweede jaar 17,0, in het derde jaar 11,0 en in het vierde jaar 5,8. De opleidingen doen regelmatig onderzoek onder studenten naar factoren die zij als belemmerend voor hun studie ervaren en voeren waar nodig verbeteringen uit. Ook wordt regelmatig in kaart gebracht of de feitelijke studielast overeenkomt met de geplande studielast. In het studenttevredenheidsonderzoek van 2005 was 73% van de studenten tevreden tot zeer tevreden over de studielast. Het programma bevat een aantal drempels waarmee de opleiding wil bevorderen dat studenten op bepaalde momenten aan minimumeisen voldoen. Deze drempels zijn: het bindend studieadvies, toelatingsvoorwaarden voor de stage en toelatingsvoorwaarden voor het afstuderen. De drempels zijn beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) en in de Stagehandleiding opleiding Fiscale Economie en de Handleiding Afstudeerproject voltijdopleiding Fiscale Economie. De opleiding heeft een inhoudelijke en een kwantitatieve norm voor het negatief bindend studieadvies. Indien een student minder dan 37 studiepunten behaald heeft in het eerste jaar, wordt een negatief advies uitgebracht. Evenzo indien de student minder dan 45 studiepunten heeft behaald en niet heeft voldaan aan de eis dat minstens 6 studiepunten zijn behaald voor de modulen FINBIV0101, FFEBLR0113, FFEBLR0114, FINBLR0214 en FINFIN0102. Een student die na twee jaar inschrijving de propedeuse niet heeft behaald, ontvangt ook een negatief bindend advies. Om toegelaten te worden tot de stage dient de student de propedeuse te hebben behaald. Daarnaast dient hij niet meer dan 30 studiepunten achterstand te hebben opgelopen in de hoofdfase aan het einde ver periodeblok 3.1. Verder dienen de modulen FFEBLR0121, FFEBLI0122 en FFEBLRO0122 met een voldoende te zijn afgesloten. Ook dient de student het programma stagevoorbereiding goed afgerond te hebben. Ten slotte moet de stageopdracht goedgekeurd zijn door FOX.
48/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Voor toelating tot de afstudeeropdracht moet de student alle programmaonderdelen van het derde, vierde en vijfde semester afgerond te hebben. Ook moet de stage met minimaal een voldoende beoordeeld zijn. Ten slotte heeft de onderwijsmanager het afstudeerproject voorlopig goedgekeurd. De opleiding is klein er studeren ongeveer 40 studenten. Daardoor zijn de contacten tussen docenten en studenten vaak informeel, waardoor allerlei verbeteringen in het onderwijs snel gerealiseerd kunnen worden. De studenten meldden in het gesprek met het panel dat ze tevreden zijn over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van docenten en de snelheid en bereidheid waarmee ze vragen beantwoorden. Ruim de helft van de studenten is echter niet tevreden over de termijn waarbinnen resultaten van opdrachten en tentamens beschikbaar zijn. De norm daarvoor bedraagt 10 werkdagen en die norm wordt vaak niet gehaald, zeggen studenten. Het panel vindt desondanks dat het oordeel goed op dit facet van toepassing is.
Facet 2.5
Instroom
Goed
Criteria - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR wil adequaat inspelen op de diversiteit die kenmerkend is voor Rotterdam. Er is sprake van een grote en groeiende diversiteit in de populatie van aspirantstudenten met betrekking tot vooropleiding, leeftijd, moedertaal en sociale en culturele achtergrond. Van de grote steden heeft Rotterdam het laagste gemiddelde opleidingsniveau van de bevolking. De hogeschool streeft ernaar dat haar studentenpopulatie een afspiegeling is van de omgeving. Aspirant-studenten met een allochtone achtergrond krijgen daarom extra aandacht. De afgelopen jaren is er sprake geweest van een sterke stijging van het aantal instromende studenten. Desondanks blijkt uit gegevens van de hogeschool dat de doorstroming vanuit mbo-4 naar het hbo in belangrijke mate achterblijft bij de landelijke cijfers. Vooral voor allochtone deelnemers aan het mbo in Rotterdam blijkt de overstap naar het hbo niet vanzelfsprekend. Om meer studenten onder nietreguliere doelgroepen te werven, wordt de marketingstrategie van de hogeschool aangepast en verfijnd. Het cluster Financieel Management onderhoudt structurele contacten met de ROC s in de regio om de doorstroming en de aansluiting te bevorderen. Het cluster verzorgt daartoe een blok onderwijs aan de ROC s voor deelnemers die overwegen door te gaan studeren aan het HBO. De HR wil op twee vlakken extra inspanningen leveren. Voor de poort door de werving van studenten expliciet te richten op nieuwe doelgroepen. De HR spoort verborgen talenten op en daagt hen uit de stap richting hoger onderwijs te wagen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
49/86
Studenten van de hogeschool spelen hierbij een centrale rol. In dit verband hanteert de HR de term outreach . Na de poort spant de hogeschool zich in de begeleiding en ondersteuning van studenten goed vorm te geven, met als doel studenten te helpen zichzelf te overtreffen en de studie succesvol af te ronden. De keuze voor diversiteit brengt met zich mee dat de diversiteit onder studenten van een opleiding toeneemt. Dit heeft gevolgen voor de manier waarop studenten worden benaderd; de hogeschool antwoordt hierop met een flexibel aanbod van keuzemogelijkheden in het onderwijs. Voorts is het in alle opleidingen ontwikkelen van maatwerktrajecten voor studenten met eerder verworven competenties (EVC) een aandachtspunt. De hogeschool streeft naar een gestandaardiseerde EVCprocedure voor alle opleidingen. Voor studenten buiten de EU heeft de hogeschool de Code of Conduct ondertekend. De diverse doelgroepen van de hogeschool worden met een diversiteit aan leerroutes bediend. Naast voltijdprogramma s biedt de hogeschool waar mogelijk en zinvol ook onderwijs in deeltijd en duale vorm aan. De opleiding FE heeft biedt alleen een voltijdse variant aan. Met elke instromende student vindt een gestructureerde intake plaats. Daarbij worden de aanwezige kennis en vaardigheden in kaart gebracht. Voorts bieden de opleidingen studenten die daarvoor in aanmerking komen ondersteuningsprogramma s dan wel vrijstellingen aan. Voor toelating tot de opleiding gelden de wettelijke toelatingseisen. Voor studenten met de vooropleiding administrateur op niveau 4 van het mbo is een alternatieve leerroute ontwikkeld van 3,5 jaar. Studenten die daarvoor in aanmerking komen starten in februari met hun opleiding. De opleiding helpt aspirant-studenten bij het maken van een studiekeuze door het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten, open dagen en proefstudeerdagen. Daarnaast verstrekt de opleiding informatie over de opleiding en studeren aan de HR door middel van folders, brochures en de website. Het cluster meet hoe studenten de aansluiting tussen hun vooropleiding en hun huidige opleiding waarderen. De respondenten zijn in meerderheid (rond de 85%) tevreden over de aansluiting. Mogelijk is het oordeel zo positief omdat uitvallers de vragenlijst niet meer invullen.
50/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Facet 2.6
Duur
Voldaan
Criteria - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: HBO-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: In de Curriculumbeschrijving Bachelor FE 2007-2008 zijn alle blokken waaruit het curriculum bestaat kort beschreven en is het aantal studiepunten genoemd dat bij ieder blok hoort. Het totaal aantal studiepunten volgens deze beschrijving bedraagt 240, gerekend in Europen Credits.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De hogeschool heeft het Rotterdamse Onderwijsmodel (ROM) ontwikkeld dat richtinggevend is voor alle opleidingen. Belangrijke uitgangspunten van het model zijn: een centrale plaats van de beroepspraktijk in de opleiding en een resultaatgerichte probleemaanpak, een stevige basis voor kennisontwikkeling, inspelen op de diversiteit in de populatie van studenten en de mogelijkheid tot opleidingsoverstijgende samenwerking van studenten, met name in projecten en minoren. Deze benadering komt samen onder de noemer Denken en Doen . De hogeschool kiest met het ROM voor een pragmatische mix van werkvormen. Uitgangspunt is dat in de curricula drie samenhangende leerlijnen zijn aan te wijzen: kennisgestuurd, praktijkgestuurd en studentgestuurd. Ieder van de drie leerlijnen omvat directe betrokkenheid van docenten. In de loop van de studie is er sprake van een toenemende zelfsturing van het leerproces door de studenten. Daarmee kiest de hogeschool voor een zowel kennisgeoriënteerde als studentgeoriënteerde werkwijze gebaseerd op een open uitwisseling met de praktijk. De opleiding FE past dit concept toe in de dagelijkse onderwijspraktijk. Dit blijkt zowel uit de documentatie als uit de gesprekken met studenten en docenten. In de kennisgestuurde leerlijnen worden verschillende werkvormen toegepast: hooren instructiecolleges, werkcolleges, practica, projecten en zelfstudieopdrachten zijn de meest voorkomende. In de modulebeschrijvingen in de blokboeken is opgenomen welke werkvormen in een module gebruikt worden. Ongeveer 35% van de studiepunten verwerven de studenten met deze leerlijn. In de loop van de studie neemt de leerlijn af van 50% van de tijd tot circa 15%.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
51/86
De praktijkgestuurde leerlijn krijgt vorm in projecten, de HUBA-stage, de derdejaarsstage en de afstudeeropdracht. De projecten moeten leiden tot een beroepsproduct zoals een ingevuld aangifteformulier voor diverse soorten belastingen, een schriftelijk of mondeling advies, en een resultatenrekening. Deze leerlijn is zeer belangrijk om het principe Outside In Inside Out (OIIO) vorm te geven. Ongeveer 40% van de studiepunten behalen studenten met deze leerlijn, die in het begin van de opleiding ongeveer 34% van de onderwijstijd in beslag neemt en in het vierde jaar 50%. De studentgestuurde leerlijn biedt studenten mogelijkheden zelf keuzes te maken en de eigen ontwikkeling in beeld te brengen. De keuzemogelijkheden bestaan uit minoren en keuzemodulen. De studenten zijn bekend met deze keuzemogelijkheden. De eigen ontwikkeling staat centraal in het programma van studieloopbaanbegeleiding. De studenten FE zijn tevreden over de studentgestuurde leerlijn. Ze laten het panel blijken op de hoogte te zijn met de competenties die ze moeten verwerven. Ze werken nog niet met een portfolio, maar dat is volgens de docenten wel in ontwikkeling. In het begin van de opleiding neemt deze leerlijn 10% van de opleidingstijd in beslag; aan het einde van de opleiding ongeveer 30%. De oorzaak daarvan is vooral het aandeel van de minoren. Met de studentgestuurde leerlijn is ongeveer 25% van het aantal studiepunten gemoeid De opleidingen maken gebruik van ICT om het onderwijs optimaal vorm te geven en om bijvoorbeeld plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk te maken. De HR beschikt over een eigen elektronische leeromgeving N@tschool. ICT als onderwijsondersteunend middel wordt gebruikt voor computerboekhouden, bedrijfseconomie en informatiekunde. Het studenttevredenheidsonderzoek van 2006 wijst uit dat 85% van de studenten tevreden is over de werkvormen in het onderwijsprogramma. 90% is tevreden over inhoud en vormgeving van het onderwijs in algemene zin
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voldoende
Criteria - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De bewaking van de kwaliteit van de toetsen vindt plaats op het niveau van de opleidingen. Zij formuleren daartoe een eigen beleid. Centraal staat dat aangetoond kan worden dat elke eindkwalificatie wordt beoordeeld. Ook wordt de rol van de examencommissie vastgelegd. De bewaking van de toets- en beoordelingskwaliteit van de toetsen van het cluster Financieel Management is geregeld in het FINMA Toets- en Beoordelingsbeleid. Met name hoofdstuk 3, het toetsenboek, is een handleiding voor de kwaliteitsbewaking van het toetsproces.
52/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
In het toetsenboek worden diverse soorten toetsen beschreven: gesloten toetsen, open vragen, vaardigheidstoetsen, toetsing van houding/attitude, overall toets en stage. Op elk van de toetsen wordt een korte introductie gegeven en er zijn aanwijzingen voor de constructie ervan. Het cluster onderscheidt 12 stappen voor het ontwikkelen en afnemen van toetsen. Dit stappenplan begint met het bepalen van het doel van de toets en eindigt met het geven van feedback aan studenten. Aan alle toetsen worden de eisen van validiteit, betrouwbaarheid en bruikbaarheid gesteld. Hoewel een toetsenboek een goed middel is om de toetspraktijk te verbeteren, heeft het panel uit de gesprekken de indruk dat het boek niet leeft bij de docenten. Ook uit de documentatie over de toetsen blijkt niet dat de procedures uit het boek worden toegepast. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport ook zelf aan dat de procedures uit het toetsenboek nog niet alle geïmplementeerd zijn en dat het toetsenboek wellicht aanpassing behoeft. In de kwaliteitsbewaking van het toetsproces spelen de toetscommissie en de examencommissie een rol. De opleiding heeft sinds een jaar een toetscommissie, maar de effecten ervan zijn nog niet aanwijsbaar; de commissie is haar positie in de toetsingsprocessen nog aan het zoeken. De examencommissie speelt een rol bij het vaststellen van de resultaten van toetsen: zij bepaalt of studiepunten worden toegekend of niet. Het panel heeft een aantal van de opleidingsgebonden toetsen ingezien en stelt vast dat deze in het algemeen aansluiten bij de leerdoelen van de modulen waarvan ze onderdeel zijn. Projecten worden vrijwel altijd afgesloten met een individuele mondelinge toelichting van de student aan de hand van een beoordelingsprotocol. Bijna 80% van de studenten is tevreden over de kwaliteit van de toetsen blijkt uit een tevredenheidsonderzoek van 2006. Stages worden afgerond met een beoordeling door de bedrijfsbegeleider en een docent aan de hand van een checklist. De beoordeling gebeurt in onderling overleg, maar de docent heeft een beslissende stem. Om studenten de gelegenheid te geven kennis te nemen van de resultaten van schriftelijke toetsen organiseert de opleiding inzage. Daarbij zijn de beoordelingsmodellen beschikbaar en is een vakdocent aanwezig om de resultaten te bespreken. De beoordelingscriteria zijn volgens het panel helder. Het panel beoordeelt het facet met een voldoende in plaats van goed, omdat de implementatie van procedures uit het toetsenboek nog niet is afgerond. Het panel is overigens wel van oordeel dat het afnemen en beoordelen van toetsen in voldoende mate valide en betrouwbaar gebeurt.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
53/86
Onderwerp 4
Facet 4.2
Voorzieningen
Studiebegeleiding
Goed
Criteria - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Studieloopbaancoaching (SLC) is een belangrijk onderdeel van het ROM. Daarom hebben de opleidingen in elke studiefase SLC in het programma opgenomen. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de kadernotitie Studieloopbaancoaching aan de HR (2006). SLC maakt deel uit van het studentgestuurde onderwijs en omvat onderdelen als oriëntatie op de studie en beroep, selectie, bewaken en bevorderen van de studievoortgang, planning van studie en loopbaan, bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid en het opbouwen van een netwerk. De professionele ontwikkeling van de student staat in de SLC centraal. De student leert onder begeleiding van een (zo mogelijk door de HR gecertificeerde) studieloopbaancoach de individuele ontwikkeling van de studieloopbaancompetenties en de eigen studievoortgang te bewaken en te sturen, gericht op de door de opleiding beoogde eindkwalificaties. Ook bij de invulling van de keuzemogelijkheden binnen het programma vervult SLC een belangrijke functie. Uit een tevredenheidsonderzoek onder studenten van het cluster Financieel Management blijkt dat 45% van de studenten nog niet tevreden is over het functioneren van de SLC. Dit geldt volgens de studenten die het panel gesproken heeft niet voor de opleiding FE. Zij zijn zeer tevreden over de begeleiding die ze krijgen. De kleinschaligheid van de opleiding heeft op dit vlak een zeer positief effect. Een goede implementatie van de SLC wordt bevorderd door de taskforce Diversiteit en Studieloopbaancoaching. De opleidingen worden in de gelegenheid gesteld studenten in te zetten voor peer-coaching, dat wil zeggen ouderejaars studenten die als mentor of tutor ondersteuning bieden aan andere studenten. Deze extra begeleiding heeft als oogmerk de studievoortgang te bevorderen, uitval te voorkomen, en het studierendement te verbeteren. Een aantal studenten FE heeft aan het project peer-coaching meegedaan. Zij zijn positief over de inhoud, de resultaten en de aanpak. Wel blijkt uit de evaluatie van het project dat de rollen van de peer coach en de slc nog beter op elkaar moeten worden afgestemd. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid een negatief bindend studieadvies (BSA) uit te brengen met een drempel zoals is vastgelegd in de OER. Daarbij wordt ook gebruik gemaakt van inhoudelijke selectiecriteria (zie facet 2.4). Het beleid met betrekking tot de informatievoorziening is gericht op bevordering van de studievoortgang en op de behoeften van de studenten. Ten aanzien van de 54/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
informatievoorziening zijn door de hogeschool een aantal concrete streefdoelen geformuleerd. In 2007 wordt een nieuw studentvolgsysteem (Osiris) geïntroduceerd dat ook voor de SLC van belang is. Studenten staat een groot aantal middelen ter beschikking om zich te informeren over actualiteiten op de hogeschool en binnen de faculteit, hun studievoortgang, les- en tentamenroosters (en wijzigingen daar in), tentamencijfers en dergelijke. Voor een deel zijn dat traditionele media zoals de hogeschoolkrant en de studiegids, maar digitale middelen krijgen een steeds groter belang. Via het intranet van de hogeschool kunnen studenten gebruik maken van FINMA-nieuws en Nieuws on Line. Met behulp van de Cats Infozuil kunnen ze informatie opvragen over studieresultaten, wat ook kan via het studievoortgangregistratiesysteem CATS/CAAS. Via N@tschool wordt lesmateriaal ter beschikking gesteld. Uit het studenttevredenheidsonderzoek 2006 blijkt dat de tevredenheid over de studievoortgangregistratie, snelheid waarmee toetsuitslagen bekend zijn, de organisatie van het keuzeonderwijs, en de informatie over stage en afstuderen in het cluster Financieel Management niet aan de norm voldoet. Door de kleinschaligheid van de opleiding leiden deze aspecten niet tot problemen in de opleiding. Wel aan de norm voldoet de tevredenheid over de studiegids, de websites van de hogeschool en het cluster, beschikbaarheid van het lesrooster en de roostervrije dag.
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerde niveau
Voldoende
Criteria - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR verwacht van de clusters/opleidingen dat periodiek onderzoek wordt gedaan onder afgestudeerden naar hoe de opleiding achteraf wordt gewaardeerd. De aandacht gaat in het bijzonder uit naar het bereikte niveau en de aansluiting op de beroepspraktijk. In 2006 zijn de eerste drie studenten van de opleiding afgestudeerd, in 2007 gevolgd door acht andere. De opleiding heeft derhalve nog niet veel ervaring met afgestudeerden. Wel maken docenten gebruik van hun ervaring met afstudeerders bij andere opleidingen. Het panel heeft een aantal afstudeerwerkstukken uit 2006 en2007 ingezien. De werkstukken getuigen van een goed niveau en ze spelen in op actuele vraagstukken. De onderwerpkeuze van studenten toont aan dat er belangstelling is voor diverse aspecten van de fiscale economie. Tot nu toe gekozen onderwerpen zijn: deelnemingsvrijstelling, de verliesrekening van een fiscale eenheid,
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
55/86
verliesverrekening in een internationale omgeving, een onderzoek naar de werking van de thincapregeling. Hoewel het inhoudelijke niveau goed is, vindt het panel dat studenten en hun begeleiders meer aandacht moeten schenken aan methodologische aspecten zoals adviesvraag, probleemstelling en verantwoording van de manier waarop het advies tot stand is gekomen. Om te voorkomen dat werkstukken erg op elkaar gaan lijken pleit het panel ook voor creativiteit in vraagstelling. Daarnaast constateert het panel dat Engelstalige samenvattingen vaak van slechte kwaliteit zijn of geheel ontbreken. Er is nog niet veel afstudeermateriaal beschikbaar en daarom is het panel voorzichtig in zijn oordeel. De alumni die het panel gesproken heeft, zijn allen tevreden over de kwaliteit en het niveau van de opleiding. In een evaluatie met vertegenwoordigers van de opleiding hebben ze wel enkele inhoudelijke verbeteringen aangedragen die de opleiding inmiddels aan het implementeren is. Het gaat om het inbrengen van meer jurisprudentie en het uitbreiden van het aandeel Europees belastingrecht in het curriculum. De invoering van deze verbeteringen wordt in het studiejaar 2007-2008 afgerond. Werkveldvertegenwoordigers tonen zich in het gesprek met het panel eveneens tevreden over de kwaliteiten die studenten als stagiair en afgestudeerde inbrengen. Het panel beoordeelt dit facet met voldoende omdat de methodologie van advisering niet in voldoende mate aandacht krijgt in de afstudeerwerkstukken. Ook zijn er nog maar weinig afstudeerwerken waarop het panel zijn oordeel kan baseren.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het college van bestuur heeft in 2005 het onderwijsrendement tot een van de speerpunten van het beleid verheven. Het rendement is een vast onderdeel van het managementcontract. De HR verwacht van de clusters/opleidingen dat streefcijfers worden geformuleerd voor het propedeuserendement, het afstudeerrendement, de studieduur van studiestakers en de studieduur van afstudeerders. Als de resultaten niet in overeenstemming zijn met de streefcijfers volgt een verklaring/analyse. De eigen rendementsgegevens van de opleidingen worden vergeleken met die van andere soortgelijke opleidingen in Nederland of elders; indien er sprake is van afwijkingen worden deze geanalyseerd. Indien nodig wordt verbeterbeleid uitgevoerd. De streefrendementen zijn in het zelfevaluatierapport van de opleiding als volgt geformuleerd: o Uitval in de propedeuse: maximaal 35%
56/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Diploma behaald in vier jaar: 55%; vertrekpunt hierbij is het opleidingsrendement van 50% in 2006, dat moet groeien naar 55% in 2010. De opleiding haalt de norm voor uitval in de propedeuse niet. Van de instromende studenten in de jaren 2002 tot 2004 is na twee jaar ongeveer 45 % uitgevallen. Wel is de uitval na 1 jaar teruggedrongen van 31% in 2002 naar 21% in 2005. De gemiddelde studieduur van de uitvallers ligt, blijkens de gegevens die op de website van de HBO-raad beschikbaar zijn, rond de 13 maanden. Dat is ruim beneden het landelijke gemiddelde van rond de 22 maanden. Over het opleidingsrendement zijn nog geen meerjarige gegevens bekend. Van het eerste cohort zijn inmiddels vijf studenten afgestudeerd. De studentenaantallen zijn klein, waardoor één student meer of minder al leidt tot behoorlijke procentuele veranderingen. Ook bestaat de opleiding nog maar enkele jaren, waardoor het moeilijk is trends af te leiden uit de tot nu toe behaalde rendementsresultaten. Hoewel de rendementen nog niet aan de norm van het cluster voldoen, beoordeelt het panel dit facet met een voldoende omdat de getallen te klein zijn om analyses en daarop gefundeerde maatregelen te nemen. o
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
57/86
58/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Deel B3: Gezamenlijke facetten Accountancy en Fiscale Economie
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
59/86
60/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van Personeel
Eisen HBO
Goed
Criteria - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De uitgangspunten van het personeelsbeleid van de HR zijn vastgelegd in het Beleidsplan afdeling P&O 2003-2006. Het beleid is in 2006 geactualiseerd. Centraal staat het uitgangspunt dat werknemers zich kunnen ontwikkelen om een optimale bijdrage te leveren aan de strategische doelstellingen van de hogeschool. De HR stelt zich ten doel dat de docenten beschikken over voor de opleiding relevante en actuele praktijkkennis. De kenniskringen die geworteld zijn in de beroepspraktijk vervullen een structurele rol bij de professionalisering van de docenten. De clusters/opleidingen stellen op basis van het hogeschoolbeleid een meerjaren personeelsbeleidsplan op, waarbinnen specifiek aandacht wordt besteed aan scholing. De clusters/opleidingen voeren een beleid gericht op actuele praktijkervaring van docenten en op het actief betrekken van docenten bij onderzoek en beroepsontwikkeling. Bij de opleidingen AC en FE komt de betrokkenheid bij de beroepspraktijk onder andere tot uitdrukking in het gegeven dat ongeveer 10 docenten recente werkervaring hebben. Uit het geheel van ter beschikking gesteld CV s blijkt een verschuiving van docenten die direct na hun opleiding het onderwijs ingaan naar docenten die eerst een aantal jaren werkervaring hebben opgedaan en soms ook in deeltijd in de beroepspraktijk blijven werken. Het panel vindt dit een positieve ontwikkeling. In het Clusterformatieplan 2007-2010 is opgenomen dat alle docenten contacten met de beroepspraktijk dienen te onderhouden door het begeleiden van stages en afstudeerprojecten en door het onderhouden van contacten met beroepsbeoefenaren die gastlessen verzorgen. De docenten met wie het panel gesproken heeft, zeggen dat dit in de praktijk daadwerkelijk wordt toegepast. Het personeelsbeleid zal in 2007 verder worden ontwikkeld ten aanzien van het formatie- en vacaturebeleid, professionalisering en arbeidsvoorwaarden. Ook is een pilot ontwikkeld om de docentstages een meer centrale plaats te geven, dit voornemen is overgenomen in het Clusterformatieplan 2007-2010 van het cluster Financieel Management. Een belangrijk element in de contacten met de beroepspraktijk is het Bureau Externe Betrekkingen (FOX) dat als scharnierpunt fungeert om docenten in te zetten als acquisitie van opdrachten en het ontwikkelen van netwerken met het beroepenveld. Dit past ook binnen het Outside In/Inside Out beleid van de hogeschool. Het panel heeft inzage gehad in een tweetal convenanten dat het cluster heeft afgesloten met een aantal organisaties in het werkveld zoals de Belastingdienst en de ABN-AMRO. In deze convenanten is bijvoorbeeld vastgelegd dat de © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
61/86
desbetreffende organisatie jaarlijks een aantal gastlessen en/of excursies verzorgd, studenten en docenten werkervaringsplaatsen biedt en bijdragen levert aan de onderwijsontwikkeling. Een van de docenten uit de teams voor AC en FE neemt deel aan het lectoraat governance/risk management. Dit lectoraat brengt onderwijs en beroepspraktijk op dit terrein bij elkaar door het uitvoeren van praktijkgerichte onderzoeken.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Goed
Criteria - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR heeft als streefdoel gesteld dat de opleidingen minimaal 65% van het budget besteden aan onderwijsactiviteiten. In 2007 wil de afdeling P&O de werving- en selectieactiviteiten professionaliseren om het grote aantal vacatures efficiënter en effectiever te kunnen vervullen. De functiebeschrijving is leidend bij het opstellen van de vacature voor wat betreft de taakinhoud. Naast aandacht voor werving wordt in 2007 door de afdeling P&O beleid ontwikkeld voor de verhouding vast en flexibel personeel en voor een adequate verdeling van de docentfuncties over de salarisschalen. Bij de toewijzing van onderwijstaken aan docenten wordt het taaktoedelingsinstrument (TTI) gebruikt. Het TTI wordt in 2007 geëvalueerd met als belangrijkste onderwerpen deskundigheidsbevordering en ervaren werkdruk. Het panel is van mening dat een TTI-instrument zoals het cluster dat hanteert goede mogelijkheden biedt de taken goed te verdelen. Met dit instrument wordt in overleg met de vakgroepen bepaald welke docenten in het cluster aan welke opleiding onderwijs gaan verzorgen. Er zijn afspraken gemaakt over het terugdringen van het ziekteverzuim; met name de preventie van ziekteverzuim krijgt aandacht. Het ziekteverzuim in het cluster is teruggedrongen van 6,56 in 2005 naar 3,77% in 2006. Tot april bedroeg het ziekteverzuim in 2007 3,51%. Daarmee lijkt het cluster beneden de norm van 4,2% van de hogeschool te blijven. Ondanks de groei van het aantal studenten is het cluster er in geslaagd de studentdocent ratio binnen de norm van de hogeschool te houden, te weten 1:33. In het Clusterformatieplan wordt een student-docent rationorm van 1:30 gehanteerd, waarbij rekening wordt gehouden met de verwachte groei van het aantal studenten in relatie tot de noodzakelijke uitbreiding van het docentencorps. Het docentencorps is de afgelopen jaren in omvang gegroeid van 41 fte in 2005 naar 64 fte in 2007 om in de pas te blijven met de groei van het aantal studenten (voor het instituut als geheel:
62/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
1774 op 1-10-2007). De huidige, werkelijke student-docent ratio bedraagt 1:28 voor het instituut. In de meerjarenprognose van het cluster is rekening gehouden met verdere groei van het aantal studenten en met een bijpassende groei van het docentencorps. De studenten zijn tevreden over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van hun docenten. Ook buiten de contacturen om zijn ze bereid studenten te helpen en hun vragen te beantwoorden. In het tevredenheidsonderzoek is rond de 90% van de studenten van beide opleidingen tevreden tot zeer tevreden over de sfeer in de opleiding en de bereikbaarheid van medewerkers van de opleiding. Ook de docenten zijn tevreden over de sfeer; zij zijn enthousiast over hun opleidingen.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Goed
Criteria - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Om de kwaliteit van het personeel van de HR te waarborgen hanteert de HR sinds 2007 een jaarlijkse gesprekscyclus tussen leidinggevende en medewerker (evaluatiegesprekken, planningsgesprekken en beoordelingsgesprekken). Aan het begin van de cyclus worden resultaatafspraken gemaakt met iedere medewerker ten aanzien van het verzorgen van onderwijs, werk in de organisatie en professionalisering. Aan het eind van de cyclus wordt de medewerker beoordeeld op realisatie van de afspraken. Ter ondersteuning van het personeelsbeleid is in 2005 het HR-project Professionalisering en Implementatie in het leven geroepen. Doelstelling van het project is het opzetten en uitvoeren van deskundigheidsbevorderingtrajecten voor onderwijzend en ondersteunend personeel. Het project bevordert noodzakelijke veranderingen op het terrein van onderwijs, personeel en organisatie. Voor docenten gaat het om kennis en vaardigheden op het gebied van onderwijskunde, didactiek, ICT en het ROM (studieloopbaancoaching, actualiseren van vakkennis, praktijksturing, internationalisering en nieuwe taken zoals toegepast onderzoek). Van het reguliere budget wordt 10% ingezet voor deskundigheidsbevordering. Nieuwe docenten nemen deel aan een inwerkprogramma. De opleidingen/clusters verwoorden in een eigen scholingsplan dat past binnen het HR-beleid de plannen met betrekking tot professionalisering van hun personeel voor de komende 4 jaar. Professionalisering is gekoppeld aan de gesprekscyclus die HRbreed wordt toegepast. In 2007 wordt veel aandacht besteed aan de implementatie van de gesprekscyclus (planningsgesprekken, evaluatiegesprekken, beoordelingsgesprekken en POP-gesprekken). In het cluster werken 55 docenten. Daarvan hebben er 30 een academische opleiding afgerond; een van hen is gepromoveerd. 24 Docenten hebben een hbo-achtergrond met een lesbevoegdheid. Een nieuwe docent volgt nog de didactische cursus om © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
63/86
lesbevoegd te worden. In het Clusterformatieplan 2007-2010 is opgenomen dat alle docenten in de beleidsperiode geschoold moet zijn of worden in studieloopbaancoaching. Ook wil het cluster door interne scholing de samenhang tussen onderwijsvisie van de hogeschool en het curriculum van de opleidingen versterken. Het team dat het meest betrokken is bij het onderwijs van de opleiding FE bestaat uit 8 personen. Uit de CV s blijkt dat er voldoende docenten aanwezig zijn met een fiscale opleiding en met diverse specialisaties om het onderwijs op voldoende niveau te verzorgen. Ook docenten die ondersteunende vakken verzorgen, hebben cursussen gevolgd op het gebied van financiële dienstverlening. Een drietal docenten heeft recente werkervaring bij de overheid en de financiële dienstverlening. Het onderwijs aan de opleiding AC wordt verzorgd dor 19 docenten. Onder hen zijn 4 docenten met een academische accountancyopleiding en 7 docenten met een bedrijfseconomische opleiding op academisch niveau. Daarnaast is expertise aanwezig op gebieden als taalvaardigheid, wiskunde en recht. Ongeveer 7 docenten hebben recente werkervaring in de financiële dienstverlening of bij de overheid. Uit de CV s blijkt verder dat de docenten scholingscursussen hebben gevolgd op diverse aspecten van het vakgebied waarin ze onderwijs verzorgen of op het werkterrein van de accountancy of fiscale economie. Het management van de opleiding en het instituut is qua werkervaring en opleiding gekwalificeerd voor het leiden van instituut en opleidingen.
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Voldoende
Criteria - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR streeft op het gebied van huisvesting en voorzieningen naar een hoge kwaliteit. Dit betekent dat er voor studenten en medewerkers sprake is van een plezierige studeer- en werkomgeving. Om goede huisvesting te realiseren wordt geïnvesteerd in de bestaande bouw en wordt nieuwbouw gerealiseerd. Een onderdeel van het ROM is gericht op de onderwijsorganisatie. In de notitie Onderwijsorganisatie Heroverwogen is beleid geformuleerd gericht op verbetering van de kleine kwaliteit . Dit betekent concreet dat vanaf 2004 een hogeschoolbrede roosterorganisatie wordt ingevoerd, roosterprocessen worden herzien en bedrijfstijden en de docentbelasting worden aangepast. De directeuren zijn verantwoordelijk voor de implementatie van het beleid.
64/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Het gebouw aan de Kralingse Zoom, waar het cluster Financieel Management is gevestigd, beschikt over een ruim geoutilleerde mediatheek. Het panel heeft deze mediatheek bezocht en stelt vast dat er voldoende mogelijkheden zijn actuele vakliteratuur en tijdschriften te raadplegen. Studenten kunnen via de mediatheek gebruik maken van een groot aantal databases met relevante bronnen zoals Accountancy Nieuws, de Accountant, Harvard Business Review, Ondernemingsrecht en Belastingmagazine. De opleiding spant zich in om de computerfaciliteiten op peil te houden. Door de groei van het aantal studenten van het cluster zijn er echter minder computers per student beschikbaar dan de hogeschoolnorm voorschrijft. In de publieksruimtes van het gebouw, waarvan het onderwijsplein een zeer belangrijke is, zijn ook computerwerkplekken voor studenten ingericht. In het gehele gebouw is een draadloos computernetwerk geïnstalleerd waardoor studenten overal met laptops op het netwerk kunnen inloggen. De studenttevredenheid over computerfaciliteiten is blijkens onderzoeken toegenomen van 39% in 2005 naar 62% in 2006. De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan dat het aantal lokalen aan de krappe kant is door de groei van de studentenaantallen sinds 2002. Ondanks een reeks aanpassingen in het gebouw, heerst er enige schaarste in onderwijsruimtes. De opleiding voert maatregelen uit die leiden tot meer leslokalen. Zo zijn er in het jaar voorafgaand aan de visitatie twee lokalen en vier werkkamers bij gekomen. Medewerkers van het cluster beschikken over werkruimtes waarin computerfaciliteiten beschikbaar zijn per medewerker. Het aantal docenten is met de studentenaantallen meegegroeid, en ook het aantal werkruimtes is toegenomen. Medewerkers zijn tevreden over de werkruimtes en faciliteiten die hun ter beschikking staan. De restauratieve voorzieningen in het gebouw stemmen medewerkers en studenten tot tevredenheid. De groei van het aantal studenten heeft geleid tot tekort aan onderwijsruimtes. Hoewel het cluster maatregelen neemt om deze tekorten terug te dringen, is het nog niet opgeheven. Het panel beoordeelt het facet daarom met een voldoende.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
65/86
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitzorg
Evaluatie resultaten
Goed
Criteria - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het kwaliteitsbeleid van de HR staat beschreven in het document Kwaliteitszorgbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (2006). Het motto is: Kwaliteit is doelbereiking . Het kwaliteitszorgkader is ontleend aan het strategisch beleid van de HR en aan het accreditatiekader van de NVAO. Het kader is verder uitgewerkt in concrete streefdoelen voor de HR. Het kwaliteitsbeleid van HR berust op drie pijlers. Ten eerste de beleids- en jaarplancyclus van planning en control. Basis voor het management en sturing is de planvorming van het cluster zoals die is vastgelegd in het strategisch beleidsplan van het cluster. Binnen de P&C-cyclus worden de beleidsterreinen financiën, onderwijs en kwaliteit van management en sturing onderscheiden. Het jaarlijkse managementcontract met prestatiedoelen vervult hierbij een centrale rol. Een tweede pijler is de interne kwaliteitszorgsystematiek van opleidingen waarin cyclisch en methodisch wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering. De kwaliteitszorg heeft betrekking op de domeinen onderwijskwaliteit, kwaliteit van management en sturing, operationele kwaliteit. In het HR-kwaliteitskader zijn onder genoemde domeinen de NVAO-criteria opgenomen. De HR heeft de NVAO-criteria en de HR-doelen uitgewerkt in toetsbare streefdoelen. Binnen dit kader ontwikkelen de opleidingen hun eigen kwaliteitsbeleid. Een derde en laatste pijler is Auditing, Monitoring en Control (AMC). Het bureau AMC is relatief zelfstandig en biedt het College van Bestuur onafhankelijke informatie. Ook heeft het AMC een adviestaak. Als onderdeel van het kwaliteitsbeleid voert het AMC periodiek audits uit bij de opleidingen. Dit gebeurt halverwege de accreditatiecyclus. De interne audits hebben zowel een verantwoordingsfunctie als een spiegelfunctie. Het cluster heeft zijn eigen kwaliteitsbeleid afgeleid van het hogeschoolbeleid en dat vastgelegd in het Kwaliteitshandboek FINMA in control (mei 2007). Hierin zijn de taken en verantwoordelijkheden van functionarissen beschreven. Ook is de PDCAcyclus op cluster- en opleidingniveau beschreven. De opleidingen meten periodiek in welke mate de streefdoelen zijn gerealiseerd. Bij deze metingen wordt in ieder geval de mening van de studenten over de inhoud, vorm en organisatie van het onderwijs bevraagd. Deze onderzoeksobjecten zijn onderverdeeld in een variërend aantal items. Het streefdoel voor ieder item is dat minimaal 70% van de studenten tevreden of zeer tevreden is en minder dan 30% is ontevreden of zeer ontevreden. Daar waar studenten gevraagd wordt een rapportcijfer te geven, ligt de norm op 6,5. Het panel heeft vastgesteld dat de opleiding aan de hand van deze streefdoelen
66/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
evaluatiegegevens verzamelt door middel van vragenlijsten. Op basis van de resultaten worden verbeterplannen opgesteld. De HR verricht eens per twee jaar een studententevredenheidsonderzoek (STO). Het laatste is in 2005 gehouden. Eind 2007 vindt een nieuw STO plaats waarvan de resultaten in het voorjaar van 2008 wordt gepubliceerd. In het kwaliteitshandboek van het cluster is een opsomming opgenomen van de instrumenten voor kwaliteitszorg. Hieronder vallen studenttevredenheidsonderzoeken, docenttevredenheidsonderzoeken, moduleevaluaties, blokscans, project- en docentevaluaties, studielastmetingen, werkveldmeters en dergelijke. Uit de verbeterplannen blijkt dat het cluster nog niet alle meetinstrumenten inzet, maar het panel meent dat de wel ingezette instrumenten een goed beeld geven van de gerealiseerde kwaliteit. Het cluster heeft de resultaten van afgenomen metingen aan het panel ter beschikking gesteld. Ook maakt het cluster gebruik van gegevens die extern worden verzameld zoals de HBO-Monitor, de Keuzegids Hoger Onderwijs en overzichten van de HBO-raad. De hogeschool beschikt over het DocumentatieKwaliteitsbeheerSysteem (DKS) van Infoland om kwaliteitszorg digitaal te ondersteunen. Het systeem biedt applicaties waarmee een intern kwaliteitszorgsysteem kan worden opgebouwd en onderhouden. Documenten kunnen voor externen (visitatiepanels) beschikbaar gesteld via de Compliance Manager. Het panel heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criteria - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR stimuleert dat clusters/opleidingen onderzoek doen naar de oorzaken van het niet bereiken van de streefdoelen. Voorts wordt van elk cluster/opleiding een kwaliteitszorgplan verwacht waarin de interne kwaliteitszorg is uitgewerkt aan de hand van de PDCA-cyclus en waarin is vastgelegd hoe is geborgd dat voor elk kwaliteitsaspect het proces van kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Naar aanleiding van evaluaties en nader onderzoek stellen clusters/opleidingen verbeterplannen op, waarin verbeteracties, doelen, termijnen en verantwoordelijkheden worden beschreven. De verbeterplannen kunnen worden opgenomen in de managementcontracten. In het studiejaar 2006-2007 heeft het cluster 24 verbeterplannen geformuleerd. De schaal en reikwijdte van de verbeterplannen varieert. Zo is er een verbeterplan voor het aanpassen van de praktijkinbreng in de projecten, voor het opnieuw inrichten van studieloopbaancoaching en ook voor het opnemen van competenties in de afstudeergids. Alle verbeterplannen zijn opgebouwd volgens een vast stramien dat is opgenomen in het Kwaliteitshandboek FINMA in control. Ieder verbeterplan bevat
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
67/86
een datum voor de start, het onderwerp en de relatie met de NVAO-facetten, eigenaars, probleem- en doelstellingen, acties en evaluatie. Wat ontbreekt, is de geplande tijdsinvestering die nodig is om de verbetering tot stand te brengen en de (financiële) middelen die daarvoor gereserveerd moeten worden. Uit de toelichting die in de verbeterplannen onder het kopje Probleem wordt gegeven, blijkt dat de oorsprong van de verbeterplannen divers is. Externe ontwikkelingen komen vaak voor, af en toe is er een verwijzing naar de vorige visitatie (waarvan het verbeterplan kennelijk in 2006 nog moet worden ontwikkeld). Een enkele keer komt een verbeterplan voort uit evaluaties onder studenten of medewerkers. Van een aantal verbeterplannen dat wordt genoemd, zijn inmiddels resultaten bekend. Zo is duidelijk dat de PDCA-cyclus doorlopen wordt in bijvoorbeeld: o Ontwikkeling BEB-FOX, geïnitieerd vanwege het HR-brede beleid de externe betrekkingen tussen instituut en werkveld te coördineren in het nieuw te vormen Bureau externe betrekkingen. o Peercoaching, geïnitieerd omdat de rendementscijfers van 2005 hiertoe aanleiding gaven Het panel kan daarom niet vaststellen of de PDCA-cyclus daadwerkelijk doorlopen wordt. Naar aanleiding van de visitatie van AC heeft het instituut twee maal een bestuurlijke reactie opgesteld waarin de maatregelen sinds de vorige visitatie worden beschreven. Enkele van deze maatregelen zijn: ontwikkeling van competentiegericht onderwijs, actualisatie beroepsbeeld, ontwikkeling competentiematrix en invoering van integratiemodulen. Een compleet overzicht is opgenomen in Bestuurlijke reactie Accountancy (januari 2006). De opleiding FE is nog niet eerder gevisiteerd. Omdat het voor het panel niet inzichtelijk is of de geplande verbeteracties daadwerkelijk binnen de geplande tijd zijn uitgevoerd (ondanks enkele positieve voorbeelden) en omdat evenmin blijkt of de PDCA-cyclus met een nieuwe evaluatie gesloten wordt, beoordeelt het panel dit facet met voldoende in plaats van goed.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
Voldoende
Criteria - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR verwacht van clusters/opleidingen dat zij kunnen aantonen op welke wijze medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld zijn betrokken bij evaluatieonderzoek en het formuleren van verbeterplannen. De studenten worden niet alleen betrokken bij kwaliteitszorg door het invullen van vragenlijsten. Hun inbreng wordt ook geregeld via opleidingscommissies en het studentenoverleg. Het panel heeft verslagen van deze commissies en het overleg ingezien en stelt vast dat ze conform de vastgelegde frequentie bijeenkomen. In de opleidingscommissies wordt gesproken over onderwijskwaliteit en de kwaliteit van
68/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
management en sturing; in het studentenoverleg staan onderwijskwaliteit en operationele kwaliteit centraal. Onder operationele kwaliteit vallen bijvoorbeeld de les- en tentamenroosters en de beschikbaarheid van lesmateriaal. Ook docenten worden betrokken bij de verbetering van de kwaliteit. Als het gaat om onderwijskwaliteit, dan vervullen de curriculumcommissie, de kwaliteitszorgcommissie en de opleidingscommissie een belangrijke rol. Van de vergaderingen van deze commissies heeft het panel verslagen kunnen inzien via de compliance manager. Het werkveld is voornamelijk betrokken via de werkveldcommissies per opleiding. Maar ook via overleg met stage- en afstudeerbegeleiders wordt informatie over de kwaliteit van de opleidingen verzameld. Van de werkveldadviescommissies heeft het panel vastgesteld dat ze bijeenkomen conform de vastgestelde frequentie van twee keer per jaar. Dit blijkt niet alleen uit de verslagen, maar het is bevestigd in het gesprek dat het panel met werkveldvertegenwoordigers heeft gevoerd. Uit deze gesprekken is gebleken dat zij tevreden zijn over wijze waarop de opleidingen met hun inbreng omgaan. Het panel is overigens van mening dat de werkveldadviescommissie voor AC aangevuld zou moeten worden met AAdeskundigheid. Leden van de werkveldadviescommissie beaamden dat. Voor alumni heeft het cluster een alumnivereniging opgericht: Reverso. De alumni die het panel gesproken heeft waren niet allen bekend met deze vereniging. Tevens vertelden ze dat ze niet betrokken zijn bij de opleiding op het eenmalig invullen van een enquêteformulier na. Verder gebruiken de opleidingen informatie uit de HBOMonitor om ervaringen van afgestudeerden te betrekken bij de onderwijskwaliteit. Het panel beoordeelt het facet met voldoende in plaats van goed, omdat de betrokkenheid van de alumni gering is. De opleiding maakt naar het oordeel van het panel nog te weinig gebruik van de alumnivereniging bij kwaliteitsverbetering van de opleiding.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
69/86
70/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
71/86
Bijlage 1:
72/86
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
73/86
74/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
75/86
76/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
77/86
78/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden opleiding Fiscale Economie en Accountancy Hogeschool Rotterdam
Panellid: de heer drs. J. Maat
Panellid: De heer W.J.M. Mutsaers RA
X
X
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
X
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
X
X
X
X
X
X
Panellid NQA: De heer W.A.J. van Uden
Panellid de heer J. Los MBA:
Relevante werkvelddeskundigheid
Panellid student: J. Schueler
Panellid de heer prof.dr. H.F.D. Hassink RA
Deskundigheid cf. Protocol VBI s; 22 augustus 2005
Studentgebonden deskundigheid Visitatiedeskundigheid
Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden in willekeurige volgorde:
Panellid de heer prof.dr. H.F.D. Hassink RA De heer Hassink is ingezet als panellid vanwege zijn deskundigheid op het gebied van Economisch hoger onderwijs. Daarnaast is de heer Hassink vanuit werkervaring op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied. Hij heeft vanuit opleiding en werkervaring kennis van de accreditatiesystematiek. Aanvullend is de heer Hassink voor deze visitatie individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1985 1990 1990 1993 1990 1992 1992 2006 2005
Universiteit Maastricht: Bedrijfseconomie Universiteit Maastricht: Opleiding Assistent-in-opleiding Universiteit Maastricht: Postdoctorale Opleiding tot Registeraccountant Diverse korte trainingen en cursussen op het gebied van didactiek en onderzoeksvaardigheden Training leiderschapsvaardigheden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
79/86
Werkervaring: 1987 2006 Universiteit Maastricht (achtereenvolgens, deels gelijktijdig): Student-assistent Universitair Docent Bedrijfseconomie, o.a. in de opleiding Fiscale Economie Universitair Hoofddocent Bedrijfseconomie Hoogleraar Bedrijfseconomie, in het bijzonder Accountantscontrole Hoogleraar directeur postdoctorale Accountants- en Controllersopleiding Voorzitter Examencommissie Business School Voorzitter van diverse commissies Lid van de faculteitsraad Lid van diverse beoordelingscommissies Lid en voorzitter van diverse verenigingen 1995 1997 Accountant bij Accountantsdienst Rabobankgroep 1993 2005 Trainer/docent in diverse (post-) doctorale en post-HBO-programma op het gebied van management, accountancy en control 1990 2006 Auteur van een groot aantal artikelen en papers (>50) (populair en wetenschappelijk, nationaal en internationaal) op het gebied van bedrijfseconomie en accountancy Overig: 2006 2007
Op verzoek van faculteitsbestuur FdEWB UM doorlichten opleiding Fiscale Economie UM.
Panellid de heer W.J.M. Mutsaers RA: De heer Mutsaers is ingezet als panellid vanwege zijn domeindeskundigheid en onderwijsdeskundigheid op het gebied van Accountancy en Belastingrecht. Hij is van beroep registeraccountant en docent accounting en boekhouden. Door zijn werkervaring als docent Accounting en Boekhouden aan de Universiteit van Tilburg beschikt de heer Mutsaers tevens over onderwijsdeskundigheid. Door zijn deelname in 2007 als docent aan de visitatie Recht en Management bij de Universiteit van Tilburg heeft de heer Mutsaers kennis van de accreditatiesystematiek. Daarnaast is hij voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: Opleiding tot Registeraccountant; MO handelswetenschappen; Heao BE, Heao AC Werkervaring: Ministerie van O&W: Interne accountantsdienst Ministerie van Financiën: Rijksaccountant; Teamleider; Collegiaal bestuurder Uvt: docent Boekhouden en Accounting
80/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Panellid de heer drs. J. Maat De heer Maat is ingezet als panellid vanwege zijn domeindeskundigheid, zijn onderwijsdeskundigheid en zijn visitatiedeskundigheid. De heer Maat heeft ruim 25 jaar ervaring als hoofddocent Management Accounting en Financial Accounting aan de economische faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam, daarnaast heeft hij ervaring als scriptiebegeleider en examinator. De heer Maat heeft naast zijn werkervaring als docent, ervaring als lid van verschillende bestuurscommissies, waaronder het bestuur van het Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg, de Stichting Max Havelaar, Stichting Icco, Kerk in actie en het Van Dam Ziekenhuis in Rotterdam. De heer Maat heeft tevens ervaring als voorzitter van de visitatiecommissie voor de opleidingen bedrijfseconomie. Voor deze visitatie is de heer Maat aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA, Opleiding: 1956 1962
Bedrijfseconomie NEH, doctoraal
Werkervaring 1962 1968 1968 2004 1994 2004 1982
Medewerker Instituut Ziekenhuiseconomie Hoofddocent vakgroep Kosten- en winstvraagstukken, Economische faculteit, Erasmus Universiteit Rotterdam heden Scriptiebegeleider Externe Verslaggeving, NIVRA, Nyenrode heden Scriptiebegeleider Financial Accounting, Erasmus Universiteit Rotterdam 2004 Voorzitter inspraakoverlegorgaan, personeelsdelegatie EUR
Panellid de heer J. Los MBA: De heer Los is ingezet als panellid vanwege zijn vakdeskundigheid. De heer Los heeft AA- en FBopleiding voltooid en heeft daarna ruime ervaring opgedaan als Accountant en Fiscaal adviseur. Gedurende 20 jaar was Los werkzaam als zelfstandig accountant/belastingadviseur en aantal jaren als partner van een groot internationaal accountantskantoor. In 2002 was hij lid van de door de HBOraad ingestelde visitatiecommissie die onder meer de HBO-opleidingen Fiscale Economie heeft beoordeeld. De heer Los heeft vanuit opleiding en werkervaring ervaring met de accreditatiesystematiek en is daarnaast tevens individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en de werkwijze van NQA. Opleiding: 1960 1962 1964 1966 1967 1971 1975 1975 1993 2000 2003 2005 1975 heden
Mulo-B Praktijkdiploma Boekhouden MBA IBM-systeemopleiding Wiskunde voor de Economische Wetenschappen SPD I en II Federatiebelastingadviseur Inschrijving als Accountant administratieconsulent Inschrijving als AA met certificerende bevoegdheid Mediationleergang via SRA Academie, inschrijving lid NMI NMI-gecertificeerd mediator Forensisch mediator Cursussen op het vakgebied van Accountancy, Fiscaliteit en Mediation mede in het kader van de PE-verplichtingen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
81/86
Werkervaring 1960 1965 1965 1969 1969 1975 1975 1987 1997 2004
Assistent Accountant Verenigde Accountantskantoren Medewerker Interne Accountantsdienst Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij Medewerker Fiscaal adviesbureau Kantoor Eikelboom, mede-auteur fiscale KluwerUitgaven 1986 Eigenaar Kantoor Eikelboom BV (AA-) Accountancy en (FB-)Fiscaliteit 1997 Partner bij Dijker-groep/Dijker van Dien/Coopers&Lybrand (Dijker van Dien), in die periode Lid Bestuurscollege en Voorzitter Beroepsgroep AA 2004 Zelfstandig gevestigd onder de naam Accountants+adviesgroep Los B.V. te Amersfoort heden Gevestigd als zelfstandig mediator onder de naam Los Mediation B.V. te Amersfoort
Diversen: 1980 1980 1984 1990 1980 1990
2005
2000
1985 1984 1990 1993 1993
Lid Examencommissie AA Lid dagelijks bestuur Nederlandse Orde van Accountants Administratieconsulenten Voorzitter NovAA Lid Raad AA, adviesorgaan van de Regering Lid commissies Maeijer en Geelhoed, die zich bogen over de toekomst van het Accountantsberoep 2004 Voorzitter/adviseur redactieraad diverse Kluwer-uitgaven op accountants- en fiscaal terrein Lid Raad van toezicht HEAO Arnhem Vice-voorzitter SRA Lid DB enkele lokale/kerkelijke besturen heden Voorzitter SRA Secretaris/penningmeester NMI Secretaris/penningmeester Stichting Forensische Mediation heden Lid DB Kamer van Koophandel Gooi-Eemland Secretaris/penningmeester Stichting Accountant Mediators
Panellid student de heer J. Schueler De heer Schueler is ingezet als student panellid. Hij is vierdejaars student Accountancy aan de Hogeschool Utrecht. Bij deze opleiding is hij klassenvertegenwoordiger en behoort hij tot de gemeenschappelijke opleidingscommissie die de opleidingen Accountancy, Bedrijfseconomie en Financial Services Management vertegenwoordigt. Ook heeft de heer Schueler zitting in de Facultaire Raad van de Faculteit Economie en Management van de Hogeschool Utrecht. De heer Schueler is qua leeftijd representatief voor de primaire doelgroep van de opleidingen. Hij heeft studentgebonden deskundigheid met betrekking tot studielast, onderwijsaanpak, voorzieningen en kwaliteitszorg bij opleidingen Accountancy. De heer Schueler is voor deze visitatie individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en de werkwijze van NQA.
Opleiding: 1998 2004 2004
82/86
HAVO, profiel Economie en Maatschappij, Meerwegen College Farel te Amersfoort. Diploma behaald (juli 2004) Heden Bachelor Accountancy, Hogeschool Utrecht. Propedeutisch getuigschrift behaald (juli 2005)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Werkervaring: 2006 KPMG Accountants NV, Stagiair 2006 Heden Hogeschool Utrecht, Docentassistent Diversen: 2005 Heden 2005 2006 2006
Heden
2006 2007 2007
Heden Heden
2007
Heden
Klassenvertegenwoordiger, Hogeschool Utrecht Vice-voorzitter Gemeenschappelijk Opleidingscommissie Economics, Hogeschool Utrecht Voorzitter Gemeenschappelijke Opleidingscommissie Economics, Hogeschool Utrecht Lid benoemingsadviescommissie onderwijsmanager bedrijfseconomie, Institute for Business Economics, Hogeschool Utrecht Ambassadeur Opleidingscommissies, Hogeschool Utrecht Lid Facultaire Medezeggenschapsraad, Faculteit Economie en Management, Hogeschool Utrecht Lid HBO-Commissie, USF Studentenbelangen
Panellid NQA de heer W.A.J. van Uden De heer Van Uden is ingezet als NQA-auditor. Hij heeft diverse auditcursussen gevolgd en heeft ruime ervaring met visiteren in bijna alle sectoren van het HBO. De heer Van Uden heeft ervaring in het hoger beroepsonderwijs als docent in uiteenlopende sectoren en als opleidingsmanager en beleids-medewerker aan de Hogeschool Zeeland. In de periode van 2000 tot 2002 heeft hij als medewerker kwaliteitszorg gewerkt bij de afdeling kwaliteitszorg van de HBO-Raad. Hij heeft dat werk voortgezet bij NQA, daarnaast is hij sinds 2001 directeur-eigenaar van een communicatieadviesbureau. Opleiding: 1969 1975 1975 1976 1976 1981 1981 1983 1987 1987 1996
Atheneum A Propedeuse Psychologie Lerarenopleiding Nederlands en geschiedenis Kandidaatsexamen Nederlands Nederlands MO B NIMA PR A Postdoctorale opleiding Corporate communication in bedrijfskundig perspectief, Erasmus Universiteit
Werkervaring: 1982 1983 1983 1989 1989 1991 1991 2006 1993 2004 2004 2001 2001
Militaire dienstplicht Docent Nederlands MTS Docent Communicatie MEAO Docent Communicatie Hogeschool Zeeland Opleidingsmanager opleiding Communicatie Hogeschool Zeeland (onderbreking 00- 02) heden beleidsadviseur kwaliteitszorg Hogeschool Zeeland heden Beleidsmedewerker Kwaliteitszorg HBO-raad, secretaris visitatiecommissies/Auditor NQA heden Eigenaar communicatieadviesbureau
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
83/86
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Programma visitatie Accountancy en Fiscale Economie op 4 oktober 2007 Tijdstip
Programmaonderdeel
Deelnemers
8.30
Materiaalbestudering
(Visitatiepanel)
11.00 uur
11.00
11.45 uur
Gesprek met opleidingsmanagement
W. van den Brink (directeur) R. Kerman (onderwijsmanager) R. Engelkes-Obdeijn (onderwijsmanager)
11.45
12.30 uur
Gesprek met studenten (parallelle gesprekken)
AC: Annet de Jong, Yvonne Koppelaar, Jolanda Maayen, Roel de Jong, Ibrahim Azor, Gert-Jan van der Maas FE: Priscilla Pablo, Estelle de Boer, Rejauna Rojer, Bart de Jong, Ibrahim el Fare, Appie Amakran
12.30
13.30 uur
lunchpauze
13.15
14.00 uur
Gesprek met docenten (parallelle gesprekken)
AC: E. Kalkman-groen, J. de Heer, B. van Hillo-Visser, R. Lamé, N. Molhoek, M. de Ruiter-Weiss FE: M. Lagendijk-Zwartbol, L. Peters, M. Roelof
14.00
14.45 uur
Gesprek met werkveld en afgestudeerden (parallelle gesprekken)
AC: Werkveld: A.N Vogel, E. van Wijngaarden, B.J. Brilman, M.A. Groenen Afgestudeerden: G.J. Witteloostuijn, V. Lee Piang, J. Nuijten, R. van Veen, K. Acar FE: Werkveld: J.E. van der Leije, M.J.W. Molendijk, D. van Harras, R. van der Merwe, K. Hekkens Afgestudeerden: T. Raja, B. Dulak, R. van Oijen, V. Verkerk
14.45
17.00 uur
Eventuele extra gesprekken, rondleiding Materiaal bestuderen Intern overleg
(Visitatiepanel)
17.00
17.30uur
Tweede gesprek met opleidingsmanagement en afronding
W. van den Brink (directeur) R. Kerman (onderwijsmanager) R. Engelkes-Obdeijn (onderwijsmanager)
84/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
Via het documentbeheerssysteem Infoland heeft het panel ook digitaal toegang gehad tot een groot aantal (van onderstaande) documenten. Onderwijsontwerpdocumenten Landelijk vastgesteld Beroeps- en opleidingsprofiel Eindkwalificaties Curriculum / Leerplannen (incl. leerdoelen) voor de verschillende jaren Onderwijs- en examenregeling van het lopende en het voorgaande collegejaar Verslagen van examencommissie Studentenstatuut Onderwijskundige visie Studiemateriaal: studieboeken en readers moduleboeken studiehandleidingen stagehandleidingen afstudeerhandleiding literatuurlijst studiegids Toetsing beoordelingscriteria beoordelingsformulieren representatieve set toetsen en opdrachten van verschillende programmaonderdelen per leerjaar met beoordeling (van onvoldoende tot goed) representatieve set van stageverslagen en de beoordeling ervan (variatie in beoordeling) eindwerkstukken met beoordeling (variatie in beoordeling) Feedback op onderwijs Studentenenquêtes Notulen van de Opleidingscommissie Notulen van de Beroepenveldcommissie Verslagen onderwijsevaIuatie docentenvergaderingen HBO-monitor Organisatie Organogram Functiebeschrijvingen management, docenten, beleidsmedewerkers Managementcontracten Statuut/reglement van diverse commissies en overlegverbanden Verbeterplannen Personeelsbeleid
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleidingen AC en FE
85/86
Scholingsbeleid Kwaliteitszorgbeleid I Kwaliteitszorghandboek Beleidsdocumenten (internationalisering, e-learning, etc.) Ondersteunende zaken Uitdraaien van voortgangsregistratiesysteem Bereikte resultaten met betrekking tot de kwantitatieve door- en uitstroom van studenten Studiebegeleidingsbeleid Faciliteitenbeleid Voorlichting Voorlichtingsbrochure van het lopende en het voorgaande studiejaar Ander voorlichtingsmateriaal Diversen Bezichtiging van faciliteiten (mediatheek, onderwijsruimtes en dergelijke)
86/86
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, accountancy & fiscale economie