Hogeschool Rotterdam, Rotterdam Opleiding: Croho: Varianten:
Pedagogiek; hbo-bachelor 35158 voltijd en deeltijd
Visitatiedatum:
26 mei 2009
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, november 2009
2/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Inhoud Inhoud
3
Deel A: Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per facet en onderwerp
5 7 7 11 12 14
Deel B: Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
17 19 23 38 42 45 50
Deel C: Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5:
Doelstelling van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
57 58 63 67 68 69
3/69
4/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
5/69
6/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Pedagogiek van Hogeschool Rotterdam heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is begonnen in maart 2009, toen het zelfevaluatierapport bij NQA werd aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek heeft het panel de opleiding gevisiteerd op 26 mei 2009. Het panel bestond uit: Mw. drs. H. Marx-Breet (domeindeskundige, gespreksleider) Mw. drs. M. Witmaar (domeindeskundige) Mw. J. van der Meulen (studentpanellid) Mw. drs. W.M.R. de Water (NQA auditor) Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (oktober 2007). Het panel beschikt over relevante werkvelddeskundigheid en over vakdeskundigheid. Onder vakdeskundigheid wordt verstaan het vertrouwd zijn met de meest recente ontwikkelingen en vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op het niveau/oriëntatie van de te beoordelen opleiding. Daarnaast beschikt het panel over onderwijsdeskundigheid, studentgebonden deskundigheid en visitatiedeskundigheid (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: • Deel A: het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. • Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) conform het voorschrift van de NVAO. Uitzondering hierop is facet 2.6: als gevolg van aanvullende instructies van de NVAO wordt hier het oordeel voldaan of niet voldaan gegeven. Dit Facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. • Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
In het studiejaar 2008-2009 verzorgt Hogeschool Rotterdam 80 bacheloropleidingen en 14 masteropleidingen. Bij aanvang van het studiejaar 2008-2009 waren er circa 28.000 studenten ingeschreven bij de hogeschool. Dat is een toename ten opzichte van september 2007: toen waren er 26.000 studenten. De hogeschool heeft in het studiejaar 2008-2009 circa 3000 werknemers, van wie er circa 1800 zijn ingezet als docerend personeel. Er is ongeveer 1150 fte onderwijscapaciteit beschikbaar.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
7/69
Missie van de hogeschool en hoofdlijnen van beleid De hogeschool wil zich profileren als kennisinstituut voor de regio Rotterdam en ziet als haar maatschappelijke taken: 1. Het opleiden van meer (kwantitatief) goed toegeruste (kwalitatief) beroepsbeoefenaren voor de arbeidsmarkt op hbo- en post-hbo niveau. 2. Het leveren van een inhoudelijke bijdrage aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk in de kenmerkende (maatschappelijke en economische) sectoren in de regio; daarbij behoort ook kennisontwikkeling en (toegepast) onderzoek. Daartoe werkt men aan vier hoofddoelen: 1. Verbreden van de participatie in het hoger onderwijs, onder meer via nieuwe doelgroepen, verbetering van de doorstroom in de beroepskolom en diplomagerichte maatwerktrajecten met erkenning van eerder verworven competenties (EVC). 2. Verzorgen van goed hbo-onderwijs, via ondersteuning aan de opleidingen en via het kennisgestuurde, praktijkgestuurde en studentgestuurde onderwijs van het Rotterdamse Onderwijs Model (ROM, zie hierna, op blz 9). 3. Bijdragen aan kennisontwikkeling en relevant praktijkgericht (ontwerp)onderzoek, in samenwerkingsverbanden binnen de regio Rotterdam, met name wat betreft de aanpak van weerbarstige vraagstukken die samenhangen met de economische en sociale ontwikkeling van de regio. 4. Ontwikkelen van contractactiviteiten en maatwerktrajecten voor bedrijven en instellingen, die gevoed worden door de opleidingen en onderzoekprogramma’s van de hogeschool. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan een praktijk van levenslang leren. Organisatie en sturing - Na een reorganisatie in 2007 zijn de 17 toenmalige ‘clusters’ omgevormd tot elf instituten. De instituutsvorming is in 2009 vrijwel afgerond. - De indeling in deze elf instituten sluit aan bij het onderscheiden van elf maatschappelijke sectoren in Rotterdam. De instituten hebben een samenhangend pakket van opleidingen, onderzoek (lectoraten), maatwerk- en contractactiviteiten. - De instituten worden ondersteund door 9 centrale diensten, waaronder de afdelingen Onderwijs en Kwaliteitszorg (O&K) en Personeel en Organisatie (P&O). - Het personeelsbeleid is gericht op het werven van en kansen bieden aan mensen die zich professioneel en met enthousiasme willen inzetten voor het realiseren van de ambities van de hogeschool. - De hogeschool ziet erop toe dat de voorzieningen en de communicatie afgestemd worden en blijven op de vereisten van een kennisinstelling. - De hogeschool ziet erop toe dat de ambities van de hogeschool zijn en blijven verankerd in het systeem van sturing en kwaliteitszorg, zodat een ieder systematisch kan werken aan het realiseren daarvan.
8/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
In de Statuten van de Hogeschool en in het Protocol Raad van Toezicht en College van Bestuur is vastgelegd hoe de formele verhouding en de omgangsvormen tussen het College van Bestuur en de Raad van Toezicht is. Voor elk van de elf sectoren heeft de hogeschool kernopgaven onderscheiden waaraan zij een bijdrage wil leveren. De elf instituten van de hogeschool die daarna zijn gevormd, zijn elk direct verbonden met een sector: zij werken via het onderwijs en via de kenniskringen aan de kernopgaven. De taken van de instituten zijn gericht op het samenhangend aanbieden van bachelor- en masteronderwijs en ten tweede het uitvoeren van onderzoek in lectoraten en contractactiviteiten voor de relevante maatschappelijke sector. Per instituut is een directie, met een voorzitter en een lid of adjunct-directeur. De voorzitters van de elf instituutsdirecties vormen, samen met het CvB, de Bestuursraad van de hogeschool. Dit is het belangrijkste overlegorgaan voor de ontwikkeling van het hogeschoolbeleid. De instituten en diensten zijn autonoom en resultaatverantwoordelijk. Het CvB biedt sturing aan de instituten in een 4-jarige cyclus van strategische beleidsvorming en in een jaarlijkse cyclus van planning- en control. Instrumenten daarbij zijn de diverse zogenoemde Hogeschoolkaders en enkele zogenoemde Handreikingen. De kaders zijn een dwingende richtlijn; de handreikingen bieden een overzicht van best practices. Onderwijs binnen de hogeschool De instituten stemmen het aanbod van opleidingen, minoren, masters en kenniskringen af op de thema’s die voor de stad en de regio van belang zijn. Dat leidt tot het aanbieden van nieuwe opleidingen of de herprofilering van bestaande opleidingen of minoren rond actuele thema’s. In alle opleidingsprogramma’s is ruimte opgenomen voor een minor. Een minor is een samenhangend programma van 30 studiepunten in het derde en vierde jaar van de bacheloropleiding en is in het curriculum van elke student een profilerend element. Een minor kan gericht zijn op verbreding, op verdieping of op doorstroom naar een masteropleiding. Naast de reguliere minoren zijn er 13 innovation labs (voorheen binnen de hogeschool aangeduid als themaminoren). De innovation labs zijn deels al in uitvoering en deels nog in ontwikkeling; naar verwachting kunnen de studenten vanaf februari 2010 binnen de innovation labs daadwerkelijk werken aan hun profilering. De Hogeschool hanteert sinds 2003 het Rotterdamse Onderwijsmodel, aangeduid als ROM. Dit onderwijsmodel is gebaseerd op drie leerlijnen: een kennisgestuurde leerlijn, een praktijkgestuurde leerlijn en een studentgestuurde leerlijn. Het model is zodanig ingericht dat in het begin van de opleiding de nadruk ligt op kennisgestuurd onderwijs en dat in de laatste opleidingsjaren de nadruk toenemend ligt op praktijkgestuurde opleidingsonderdelen. Assortimentsbeleid Een onderdeel van het strategisch beleid van de hogeschool is het assortimentsbeleid. Dit is gericht op de aansluiting van de inhoud en het aanbod van de opleidingen op de vragen uit de Rotterdamse regio.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
9/69
Binnen dit beleid vindt de afweging plaats rond het ontwikkelen van nieuwe opleidingen (bachelor, master en associate degrees), het instellen van lectoraten, lectoraatsopdrachten, het ontwikkelen van minoren, het werven van contractactiviteiten. Inhoudsgebieden voor aanpassing in het onderwijsaanbod zijn; - waterbeheersing: er is een nieuwe bacheloropleiding per 1 september 2009 - productdesign: er loopt een procedure voor een nieuwe masteropleiding - onderwijs: het voornemen is dat de nieuwe masteropleiding Leren en Innoveren vanaf 2010 wordt aangeboden, in samenwerking met Fontys Hogescholen en Hogeschool Utrecht - kunstonderwijs: in 2009 is er een behoefteonderzoek gaande naar nieuwe studiemogelijkheden op masterniveau. Diversiteitsbeleid Een ander onderdeel van het strategisch beleid van de hogeschool is het diversiteitsbeleid. Dit beleid, dat in 2006 is geformuleerd, moet vorm krijgen binnen de instituten en de opleidingen. Het beleid is gericht op het bieden van de noodzakelijke steun aan studenten uit diverse instroomcategorieën: verhoudingsgewijs neemt het belang van de doorstroom vanuit het mbo en instroom van opscholers en omscholers toe ten opzichte van de ’traditionele’ havo- en vwo-instromers. Daartoe behoort ook gerichte nadruk op instroom na EVCprocedures en de instroom van anderstaligen. De multiculturele diversiteit van de Rotterdamse regio dient een afspiegeling te krijgen in de studentenpopulatie van de hogeschool. In het kader van het diversiteitsbeleid is er een aanscherping van het instroombeleid van de opleidingen: aan studenten wordt zowel vóór als na de poort op verschillende manieren ondersteuning geboden om eventuele achterstanden weg te werken. Zo worden er summerschools georganiseerd en kunnen studenten in het kader van het keuzeonderwijs vakken volgen die hen in staat stellen hun kennis op specifieke gebieden bij te spijkeren. Mede hiertoe komt er in 2010 een uitbouw bij het gebouw aan het Museumpark voor een nieuwe afdeling waar kandidaat-studenten voor instroom terecht kunnen: het centrum voor studieadvies en assessment. Ook voor excellente studenten komt er specifieke aandacht. Daartoe komen er binnen de lectoraten en de daarmee verbonden kenniskringen mogelijkheden voor speciale verdieping en verbreding van hun opleiding en voor het werken aan een honoursdegree. Dit onderwijs wordt deels gerealiseerd in de bovenvermelde innovation labs. Enkele kengetallen Bij alle instituten van de hogeschool is er een min of meer eenzelfde hoeveelheid studenten ingeschreven, te weten tussen de 2.000 en 2.500. Er zijn echter enkele instituten met aanmerkelijk meer studenten (meer dan 3.400 in 2008) en enkele met minder (net geen 1400 studenten in 2008). Hieronder zijn enkele kengetallen weergegeven over de opleiding Pedagogiek, over het Instituut voor Sociale Opleidingen en over de hogeschool.
10/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Enkele kengetallen voor 2008-2009 Instroom 2008
Pedagogiek
Voltijd: 226 Deeltijd: 51
Instituut SO
Voltijd: 777 Deeltijd: 190 8500
Hogeschool
Totaal aantal studenten in 2008-2009 Voltijd: 881 Deeltijd: 193 Totaal: 1074 Voltijd: 2438 Deeltijd: 636 28000
Docenten in 2008-2009 (fte)
Docent- studentratio 2008-2009
39,68 fte
1 : 27,1
112,61 fte
1 : 27,3
1150
1 : 24,3
Specifiek over de opleiding Pedagogiek In april 2009 hebben drie NQA-auditoren een generieke audit uitgevoerd bij de hogeschool Rotterdam. Daarbij is informatie verkregen die van belang is bij de beoordeling van de facetten van de Onderwerpen 3, 4 en 5 en van enkele facetten van Onderwerp 2. Deze informatie is verwerkt in dit rapport over deze opleiding. De opleiding Pedagogiek ressorteert onder het Instituut voor Sociale Opleidingen. In 1954 zijn de eerste colleges MO pedagogiek gestart. De opleiding peda VT in haar huidige vorm is rond 1998 gestart. De afgestudeerden werken in beroepen zoals casemanager kinderopvang/zorgkinderen, pedagogisch stafmedewerker, coördinator van opvoedbureau of opvoedwinkel, cursusleider voor opvoedingscursussen, leerplichtambtenaar, begeleiders onderwijsondersteuning, begeleider in de jeugdzorg en pleegzorg, ambulant begeleider bij mensen met een verstandelijke beperking en hun omgeving, beleidsmedewerker bij instellingen of overheid, procesbegeleider samenwerkingsverbanden. Tijdens de laatste visitatie is in 2003 geconstateerd dat de voltijdse opleiding wat te praktisch was en dat de deeltijdopleiding teveel vanuit vakdisciplines was gericht. De opleiding heeft na deze visitatie een ontwikkeling in gang gezet om te komen tot nieuwe beroepsgerichte competenties die zowel voor de voltijd- als voor de deeltijdopleiding gelden. Een andere constatering van visitatiecommissie van 2003 was dat de toetsing tekort schoot, volgens het toen geldende visitatiekader. 1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleiding door het panel verliep volgens de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. Het onderzoek vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid (de validatie) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Vervolgens hebben de panelleden zich in de periode april en mei 2009 inhoudelijk voorbereid op het bezoek 26 mei 2009. Zij hebben daartoe het zelfevaluatierapport (en bijlagen) bestudeerd en © NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
11/69
hun voorlopige oordelen geformuleerd op basis van argumenten. Ook hebben zij hun vragen geformuleerd. Zij hebben hun bevindingen doorgegeven aan de NQA-auditor, die op basis daarvan kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken heeft geïnventariseerd. Kort voor de visitatiedag had het panel een voorbereidende vergadering. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er waren gesprekken met het opleidingsmanagement, docenten, studenten, afgestudeerden en werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek heeft het panel ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken hadden de panelleden gelegenheid om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke (tussen-) oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren NQA heeft, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport kan de opleiding accreditatie aanvragen bij de NVAO. De opleiding heeft in juni 2009 een concept van het Facetrapport (deel B) voor een controle op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn er wijzigingen aangebracht. In het Onderwerprapport (deel A) wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleiding als geheel gegeven. Dit rapport is in oktober 2009 voor een controle op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in oktober 2009 en in november 2009, ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten.
12/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport. Daar waar een argumentatie/beoordeling voor de deeltijd afwijkt van de voltijd, is dit expliciet vermeld. Indien niet vermeld, geldt voor de deeltijdopleiding dezelfde argumentatie en dezelfde oordelen als voor de voltijdopleiding, aangezien de deeltijdopleiding inhoudelijk voornamelijk is gebaseerd op dezelfde moduleinhouden als de voltijdopleiding. Volgorde en onderwijsmethodieken kunnen daarbij verschillen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
13/69
1.5
Oordelen per facet en onderwerp
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor 1.3 Oriëntatie HBO bachelor Totaaloordeel Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen HBO 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Totaaloordeel Onderwerp 3 Inzet van personeel 3.1 Eisen HBO 3.2 Kwantiteit personeel 3.3 Kwaliteit personeel Totaaloordeel Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding Totaaloordeel Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen tot verbetering 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerd niveau 6.2 Onderwijsrendement Totaaloordeel
14/69
Opleiding Pedagogiek voldoende goed goed Positief goed goed goed goed goed voldaan goed goed Positief goed goed goed Positief goed goed Positief voldoende goed goed Positief voldoende voldoende Positief
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Doelstellingen opleiding Het panel heeft het eerste facet van dit onderwerp beoordeeld als voldoende en de overige twee facetten als goed. Het oordeel over het onderwerp is daarom positief. Programma Het panel heeft zeven facetten van dit onderwerp beoordeeld als goed, het oordeel voor het facet 2.6 (Duur) is ‘voldaan’. Het oordeel over het onderwerp is daarom positief. Inzet van personeel Het panel heeft de drie facetten van dit onderwerp beoordeeld als goed. Het oordeel over het onderwerp is daarom positief. Voorzieningen Het panel heeft de twee facetten van dit onderwerp beoordeeld als goed. Het oordeel over het onderwerp is daarom positief. Interne kwaliteitszorg: Het panel heeft het eerste facet als voldoende beoordeeld en de overige twee facetten als goed. Het oordeel over het onderwerp is daarom positief. Resultaten Het panel heeft de twee facetten van dit onderwerp beoordeeld als voldoende. Het oordeel over het onderwerp is daarom positief. Totaaloordeel Op grond van de oordelen, weergegeven in het voorgaande schema, en op grond van de inhoudelijke onderbouwing daarvan zoals die is vermeld in het tweede deel van dit rapport, blijkt dat het panel bij de zes onderwerpen tot een positief oordeel komt voor. De conclusie is dan ook dat het totaaloordeel over de opleiding positief is.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
15/69
16/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
17/69
18/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
Voldoende
Criterium - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding Pedagogiek is binnen de Hogeschool Rotterdam gepositioneerd binnen het Instituut voor Sociale Opleidingen. De studenten van de vier bacheloropleidingen van dit instituut, te weten Pedagogiek, SPH, MWD en CMV, worden opgeleid tot Bachelor Social Work. • Sinds 2005 heeft het Instituut een geïntegreerde benadering van de eindkwalificaties van de vier opleidingen Social Work, in aansluiting op de internationale ontwikkelingen in het denken over deze opleidingen. Het Instituut heeft een competentiematrix Social Work opgesteld. Dat is het document Hoofdlijnen Social Work (2007), waarin de competenties voor de vier opleidingen gelijkluidend zijn, met een nadere uitwerking per opleiding. Deze benadering is naar het oordeel van het panel in lijn met de landelijke en internationale discussie in het domein over de ontwikkeling van afzonderlijke competenties voor de opleidingen in het domein naar gezamenlijke competenties. De concretisering in beroepssituaties en de beroepscontexten zijn daarbij per opleiding verschillend. • Bij het maken van deze competentiematrix heeft het Instituut, naast de doelstellingen voor de Bachelor of Social Work, rekening gehouden met de landelijke en de eigen, Rotterdamse, doelstellingen voor de vier opleidingen. Voor Pedagogiek zijn dit onder meer: de Matrix Peda conversie, 2006, het landelijke Competentieprofiel hbo-pedagogiek 2008 en de Rotterdamse nota De opvoedrelatie centraal. Beroepsprofiel opleiding Pedagogiek Rotterdam, 2006. • Bij het ontwerpen en vaststellen van het hierboven vermelde landelijke Competentieprofiel Pedagogiek van 2008 was het landelijk overleg van de hogescholen met een opleiding Pedagogiek (LLP) betrokken, waaronder die van de Hogeschool Rotterdam. Ook vertegenwoordigers van de beroepsgroep waren betrokken bij dit profiel; het profiel opgenomen in het register van de HBO-raad. • De instituutsbrede matrix Social Work van het Rotterdamse Instituut voor Sociale Opleidingen is voor Pedagogie uitgewerkt in de competentiematrix van de opleiding Pedagogiek. Het panel heeft kunnen vaststellen dat de relevante landelijke nota’s over de pedagogiek daarin adequaat tot uiting komen. De competentiematrix is beschikbaar voor studenten, onder meer via de Opleidingswijzer 2008-2009 Pedagogiek (zie ook bij 2.2).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
19/69
•
•
•
•
•
•
•
Naast de hierboven genoemde nota’s (2e en 3e bullet) heeft de Rotterdamse opleiding Pedagogiek bij het denken over haar opleidingsdoelstellingen inspiratie gevonden in de uitgangspunten van de European Foundation on Social Quality (EFSQ) die als belangrijke facetten van ‘sociale kwaliteit’ ziet: sociaal economische zekerheid, sociale inclusie, sociale cohesie en sociaal empowerment. Een op de Rotterdamse situatie toegespitste nota over de opleidingsdoelstellingen voor Pedagogiek is de nota Hoofdlijnen Social Work 2007-2008 (Rotterdam, april 2007), waarin de landelijke doelstellingen zijn aangevuld met vragen uit de regio Rotterdam, zoals de prioriteiten bij diversiteit en bij het jeugdbeleid van de Gemeente Rotterdam. Dat is de specifieke Rotterdamse focus van pedagogiek. In het document Verantwoording curriculum Pedagogiek (2008) zijn de eindkwalificaties van de opleiding uitgewerkt, met daarin een combinatie van handelingsperspectieven (exploreren, positioneren, interveniëren) en contexten (psychosociaal, sociaalecologisch en maatschappelijk perspectief). Daarnaast zijn drie algemene competenties in de matrix verwerkt: deze zijn afgeleid uit de Dublin Descriptoren: communiceren, ondersteunen en verantwoordelijkheid nemen. Hiermee wordt het hbo-bachelor niveau bewaakt. Het beleid van de hogeschool voor internationalisering is vastgelegd in de beleidsnota Internationalisering HR (2005). In het strategisch beleidsplan per instituut is het internationaliseringsbeleid van de opleidingen van het instituut uitgewerkt, in relatie tot het eigen beroepsprofiel. Voor de opleiding Pedagogiek betreft dit vooral een inzet op de culturele diversiteit binnen de Rotterdamse regio, tot uiting komend in het onderwijs in de vorm van ‘internationalisation at home’ (zie bij 2.2) en in de minor International aid and development (zie ook bij 2.2). De opleiding bewaakt de eindkwalificaties door deelname aan de landelijke discussie over het beroepsprofiel hbo-pedagogiek in het LLP en door periodieke terugkoppeling met het beroepenveld en de beroepspraktijk. Hiertoe is onder andere een beroepenveldcommissie ingesteld. Via de landelijke HBO-Monitor krijgt de opleiding feedback over de aansluiting tussen de doelstellingen van de opleiding en het werkveld. De eindkwalificaties van de opleiding komen voldoende overeen met de landelijke eisen die worden gesteld aan de hbo-opleiding pedagoog. Het panel stelt vast dat de internationale oriëntatie in de opleiding vooral wordt vertaald naar de multiculturele samenleving van de grote stad waar de hbo-pedagoog voor wordt opgeleid. Het panel komt tot het oordeel voldoende aangezien de opleiding een beperkte invulling geeft aan een internationale oriëntatie wat betreft de opleidingsdoelstellingen. Zo heeft het panel geen documenten aangetroffen waaruit is af te leiden dat er een internationale vergelijking van de opleiding is of een positionering is van de opleiding ten opzichte van vergelijkbare opleidingen in het buitenland.
20/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criterium - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De verantwoording van het bachelorniveau is in de zelfevaluatie opgenomen in de vorm van een matrix waarin de Dublin Descriptoren en de competenties voor Pedagogiek tegen elkaar zijn afgezet. Hieruit is af te leiden dat alle Dublin Descriptoren meerdere keren terugkomen in de verschillende competenties van de opleiding. Als voorbeeld: de Dublin Descriptor ‘Kennis en Inzicht’ komt aan de orde bij de opleidingscompetenties Verhelderen vraagstelling, Opstellen handelingsplan, Versterken (directe) opvoedrelatie, Analyseren opvoedsituatie en Maatschappelijke oriëntatie. Het panel is van oordeel dat de Dublin Descriptors adequaat zijn afgedekt in de opleidingsdoelstellingen. • De borging van het profiel, de competenties en de eindkwalificaties plaats via verschillende lijnen zoals: Het volgen van landelijke discussies over het beroepsprofiel; Periodieke terugkoppeling met alumni; Het kritisch volgen van de opleiding door de beroepenveldcommissie; Bij ontwikkeling van een nieuwe minor wordt een expertmeeting georganiseerd met het werkveld. • Het panel kon na bestudering van de documentatie en na het visitatiebezoek vaststellen dat de opleiding heeft aangetoond dat de eindkwalificaties goed aansluiten bij het bachelorniveau zoals dat is omschreven in de Dublin Descriptoren.
Facet 1.3
Oriëntatie HBO bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Hetgeen is gesteld bij de facetten 1.1 en 1.2 geldt evenzeer bij dit facet. • In het verleden waren de opleidingsdoelstellingen bij Pedagogiek in Rotterdam in wat te sterke mate gericht op de onderwijssituatie, zoals tijdens de bezoekdag is besproken met het opleidingsmanagement en het beroepenveld. Hierbij speelt mee dat de opleiding hbopedagogiek nog relatief jong is en zich nog verder moest ontwikkelen in de praktijk. Het panel kon vaststellen dat de opleiding door heldere communicatie werkt aan een duidelijk profiel voor de hbo-pedagoog. Een element daarbij is: de hbo-pedagoog moet
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
21/69
• •
•
•
•
ondersteuning kunnen bieden en interventies kunnen doen, gericht op het kind in de opvoedsituatie. In het zelfevaluatierapport vat de opleiding de recente ontwikkelingen in het beroepsprofiel samen onder de noemers: - Opvoedingsondersteuning - Jeugd en Overlast - Voorkomen en bestrijden van voortijdig schoolverlaten - Voeding en beweging - Meer leertijd voor kinderen. De opleiding heeft onder andere een voorlichtingsfilm gemaakt waarin zichtbaar is wat een hbo-pedagoog het werkveld te bieden heeft bij opvoedingsondersteuning. De opleiding richt zich primair op de opvoedingsproblemen in de Rotterdamse situatie, zoals blijkt uit de documentatie over het opleidingsprofiel en zoals is besproken tijdens de bezoekdag. Daarbij zet de hogeschool en specifiek deze opleiding zich in om een bijdrage te leveren aan kennisontwikkeling voor deze stad. Als voorbeeld wordt genoemd het recente congres over het thema Schooluitval (2008). Studenten hadden daarbij een rol en diverse partijen zijn tijdens het congres bij elkaar gebracht om tot kennisontwikkeling en kennisdeling over dit onderwerp te komen. Dit congres heeft er ook toe bijgedragen dat er in het beroepenveld meer kennis ontstaat over het beroepsprofiel van een hbo-pedagoog. De opleiding geeft aan dat de interne evaluatie heeft geleid tot: - de start van een tweejarig onderzoek naar afgestudeerde studenten - het instellen van een nieuwe module “Werkveld en beroepenoriëntatie; - het versterken van de relatie met het werkveld; - evaluatie van het beroeps- en competentieprofiel (januari 2008) met de beroepenveldcommissie. De opleiding sluit aan op het landelijke beroepsprofiel, waarbij de concretisering is gericht op vragen uit de Rotterdamse regio, dit in overeenstemming met de regiogeoriënteerde taakopvatting van de hogeschool. De werkvelden en functies van de hbo-pedagoog zijn als volgt benoemd: - Kinderopvang. Functievoorbeelden: casemanager kinderopvang/zorgkinderen, pedagogisch stafmedewerker; - Onderwijsondersteuning. Functievoorbeelden: leerplichtambtenaar, begeleider en trainer sociale vaardigheden; - Opvoedingsondersteuning. Functievoorbeelden: coördinator van opvoedbureau of opvoedwinkel, cursusleider voor opvoedingscursussen; - Jeugdhulpverlening/gehandicaptenzorg. Functievoorbeelden: begeleider pleegzorg, ambulant begeleider bij mensen met een verstandelijke beperking en hun omgeving; - Jeugdbeleid/algemeen. Functievoorbeelden: Beleidsmedewerker bij instellingen of overheid, procesbegeleider samenwerkingsverbanden. Tijdens de bezoekdag heeft het panel de verslagen van de beroepenveldcommissie kunnen inzien waaruit de betrokkenheid van deze commissie is af te leiden bij de borging van validatie van het beroepsprofiel (Verslagen beroepenveldcommissie).
22/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
•
•
•
Dat betreft onder meer: - Validering van landelijk competentieprofiel - Het eigen beroepsprofiel van de opleiding - Niveau afgestudeerden - Opzet afstuderen - Integrale leerlijn in jaar 1 - Opzet propedeuseprogramma. Het Bureau Externe Betrekkingen van het instituut en dat van hogeschool hebben ook een functie bij het bewaken van de beroepsgerichte identiteit van de eindkwalificaties, in de contacten met het beroepenveld. Ook het Rotterdams Onderwijs Model (ROM, zie ook in de Inleiding en bij 2.3) en het kwaliteitszorgbeleid (zie bij Onderwerp 5) dragen bij tot borging van het beroepsgeoriënteerde karakter van de opleiding. Uit de resultaten van de HBO-monitor (HBO-monitor, 2007) is af te leiden dat afgestudeerden deels werkzaam zijn in functies waarvoor andere sociaalagogische opleidingen eveneens opleiden. De opleiding heeft de conclusie getrokken dat de competentieset herijkt moest worden (in de context van social work) en de communicatie naar het werkveld diende te verbeteren. Het is het panel gebleken dat de opleiding dit heeft uitgewerkt en ingevoerd door de stages die worden aangeboden aan tweede- en vierdejaarsstudenten in het voortgezet onderwijs en door het ontwikkelen van de minor ‘Voorkomen van Voortijdig Schoolverlaten’. Tijdens het gesprek met alumni en beroepenveld werd bevestigd dat de afgestudeerden over voldoende kennis en vaardigheden beschikken om te voldoen aan het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar. Wel wordt de opmerking gemaakt dat gezien de problematiek waar een hbo-pedagoog mee wordt geconfronteerd in de beroepspraktijk en de rol die afgestudeerden moeten spelen naar opvoeders (ouders) in begeleidingssituaties de jonge leeftijd van afgestudeerden als een probleem kan worden gezien.
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen HBO
Goed
Criteria - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
23/69
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding hanteert bij het invullen en onderhouden van de kennisgestuurde leerlijn de Body of Knowledge en Skills (BOKS) die landelijk is vastgesteld voor de opleidingen Pedagogiek. Dat is de basis voor de literatuurlijst; het panel heeft kunnen vaststellen dat er actuele vakliteratuur wordt gebruikt. • Het panel had uit de documentatie van de opleiding de indruk gekregen dat internationalisering vooral de vorm heeft van aandacht voor de multiculturele opbouw van de samenleving in een grote stad als Rotterdam. De docenten benadrukten echter in het gesprek tijdens de bezoekdag dat internationalisering breder aanwezig is in de opleiding. Zo zijn er onder meer buitenlandse stages en uitwisselingsprogramma’s met België en Tsjechië. Een van de afgestudeerden met wie het panel heeft gesproken, had haar stage gedaan op Curaçao. De docenten vertelden het panel over de voorbereidingen voor uitbreiding van de mogelijkheden voor buitenlandse stages. • Docenten toonden voorts aan dat er aandacht is voor Engelstalige literatuur en de Engelse actualiteit van de pedagogiek, doordat Engelstalige artikelen worden opgenomen in de readers. Het panel constateert toch dat de aandacht voor buitenlandse vakliteratuur vergroot zou kunnen worden; zo had het panel vastgesteld dat er in het afstudeerwerk zelden verwijzingen zijn naar buitenlandse vakliteratuur (zie ook 6.1). • Met de aanpak volgens het Rotterdams Onderwijsmodel (ROM, zie ook bij 2.2. en 2.7) is er een kader voor een kennisgerichte benadering van het onderwijs, gekoppeld aan een gerichte betrokkenheid van en op de beroepspraktijk waartoe de studie opleidt. Dat betreft onder meer de benadering van de praktijk via ‘authentieke leerervaringen’. Vanaf het begin van de studie leren de studenten om vraagstukken aan te pakken die ze in hun beroepspraktijk tegenkomen. Het betreft zoveel mogelijk echte vraagstukken met een echte opdrachtgever, waar mogelijk samen met andere studenten, ook van andere opleidingen binnen en buiten het eigen instituut. De opleiding geeft hieraan vorm door casussen uit de (Rotterdamse) beroepspraktijk. Enkele voorbeelden van actuele opdrachten die zijn ontleend aan de Rotterdams praktijk zijn: - Voer een ‘moeder-kind’ programma voor Antilliaanse moeders en kinderen uit met behulp van een daarvoor gemaakt draaiboek (tijdens een stage). - Maak een stappenplan voor leidsters en ouders voor het pedagogisch handelen met betrekking tot huilbaby’s. - Stel een advies op voor een Rotterdamse deelgemeente over de inzet van opvoedingsondersteuning; - Ontwikkel een lessenreeks voor het vmbo ter voorkoming van schooluitval en voer dit tijdens een stage uit; - Ontwikkel een dagarrangement voor een brede school door een hbo-pedagoog. • In ieder leerjaar van de voltijdse opleiding zijn er stages, per studiejaar oplopend in tijdsduur en complexiteit van de stageopdracht. De opdrachten zijn gericht op de Rotterdamse problematiek, in aansluiting op de focus van de opleiding (zie bij 1.1), zoals bij opdrachten over talentontwikkelingen van kansarme kinderen)
24/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
•
•
•
•
•
•
De opbouw van de stages is als volgt: - Studiejaar 1: Beroepsoriënterende en selecterende stage van 100 uur totaal. Doelstelling: oriëntatie op de doelgroep; - Studiejaar 2: Beroepsvoorbereidende (lint)stage, 6 uur per week (10 EC) met doelstelling: Leren werken met de doelgroep - Studiejaar 3: Beroepsvormende stage van 3 dagen per week met doelstelling Methodisch leren en handelen - Studiejaar 4. Beroepsvormende stage en specialisatie gedurende 2,5 dag per week. Doel van deze stage is coördineren, leidinggeven en beleid. Om de kwaliteit van de stages te garanderen evalueert de opleiding de stages systematisch. Een van de resultaten van die evaluaties is dat in het studiejaar 2008-2009 de stagebegeleiding is aangepast: meer systematisch en meer intensief. Voor de deeltijdopleiding zijn er geen stages. Het onderwijs sluit aan op de casuïstiek van de werkplek van studenten. De docenten zorgen er daarbij voor dat casuïstiek breed is en dat die het gehele pedagogische werkterrein omvat. De opleiding heeft een procedure waarmee de relevantie van de werkplek wordt bewaakt (zie bij 2.5). De organisatie van de contacten tussen de opleiding en het werkveld, via projecten, stages, bedrijfsbezoeken en via gastlezingen, is binnen het instituut belegd bij het Bureau Externe Betrekkingen (BEB). Dit gebeurt in aansluiting op het OIIO-beleid (Outside InInside Out) van de hogeschool, waarbij de werkveldcommissie het eerste aanspreekpunt is voor de opleiding. Het BEB bewaakt de kwaliteit van de stageadressen en de relevantie van de werkplek van deeltijdstudenten. Dat gebeurt aan de hand van vooraf vastgestelde criteria. Tijdens de bezoekdag heeft het panel kunnen vaststellen dat de betrokkenheid van dit bureau bij de opleiding groot is, onder meer doordat de projectcoördinator van de opleiding tevens deel uitmaakt van het bureau. Ook uit de gesprekken met studenten bleek de laagdrempeligheid van het BEB: de studenten noemden de grote betrokkenheid van het BEB om hen te helpen stageplaatsen te vinden die passen bij hun studiefase. Alle opleidingen van de hogeschool nemen ‘onderzoek’ expliciet op in het curriculum. Het panel heeft kunnen vaststellen dat het opleidingsprogramma aparte onderzoeksmodulen bevat waarin de studenten aanleren om wetenschappelijke artikelen te interpreteren en benutten en om evidence based te werken. In deze onderzoeksmodulen leren de studenten ook om praktijkgericht onderzoek uit te voeren en worden zij hiertoe methodologisch toegerust. Het panel heeft kunnen vaststellen dat het ontwikkelen van de beroepsvaardigheden voor een hbo-pedagoog in het programma van zowel voltijd- als de deeltijdopleiding voldoende worden gewaarborgd door binnenschoolse cursussen zoals het aanleren van sociale competenties en door de stages die nadrukkelijk onderdeel zijn van het curriculum. Uit de meting van de tevredenheid van de studenten (STO 2007; rapportage in 2008) is af te leiden dat op bijna alle vragen behorend bij de “eisen hbo” de tevredenheid is toegenomen. Dit beeld werd bevestigd in het gesprek dat het panel had met studenten.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
25/69
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Goed
Criteria - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft de competenties en eindkwalificaties beschreven in het document Beroeps- en competentieprofiel HBO-pedagoog, december 2008. Daarin is een matrix opgenomen waarin de drie invalshoeken exploreren, positioneren en interveniëren zijn gecombineerd met de drie perspectieven: psycho-sociaal perspectief, sociaal-ecologisch perspectief en maatschappelijk perspectief. In een toelichting op de competentiematrix zijn alle eindkwalificaties van de hbo-pedagoog uitgewerkt. Deze competenties zijn vervolgens concreet uitgewerkt in het studieprogramma, te weten de Opleidingswijzer 2008-2009. • Het programma heeft vorm gekregen volgens verschillende principes. De eindkwalificaties zijn leidraad zijn voor het programma; zij zijn geconcretiseerd in leerdoelen voor de programmaonderdelen. Naast de eindkwalificaties, en, daarin begrepen, de Dublin Descriptoren, hanteert de opleiding het ROM, met een uitwerking van de leerlijnen van De Bie. Met een wisselende omvang zijn de drie leerlijnen, samenhangend, in elke studiefase zichtbaar: kennisgestuurd, praktijkgestuurd en studentgestuurd. Deze lijnen zijn de kern van het didactisch concept van de hogeschool, het ROM. Het doel is versterking van de samenhang in het onderwijs. De eindkwalificaties zijn daardoor in onderlinge samenhang geconcretiseerd in leerlijnen, werkvormen en toetsvormen, zoals het panel heeft kunnen constateren. Ter verduidelijking een voorbeeld van de samenhang tussen leerlijnen, werkvormen en toetsvormen: Leerlijnen ROM Studentgestuurd
•
Leerlijn Studieloopbaan
Werkvormen Groepsbijeenkomsten Individuele gesprekken Portfolio Competentieprofiel
Toetsvormen Portfolio Persoonlijk ontwikkelingsplan
De borging van het programma is als volgt: - De opleidingsmanager is verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijs en de leerdoelen van de verschillende modulen. De opleidingsmanager wordt door de curriculumcommissie geadviseerd;
26/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
-
•
•
•
•
De curriculumcommissie is verantwoordelijk voor de uitwerking van een samenhangend en studeerbaar curriculum voor voltijd en deeltijd opleiding, adviseert de onderwijsmanager en heeft tot taak een langetermijnvisie op de ontwikkeling van het onderwijs te ontwikkelen; - De modulebeheerder is verantwoordelijk voor de uitwerking van het competentieprofiel in de modulehandleidingen en heeft een controlerende taak; - De docenten moeten via het Format Studiehandleiding een consequente en consistente uitwerking geven aan het programma vanuit de leerdoelen. Het opleidingsmodel is gebaseerd op de concepten: proactief leren, bejegening als beginnend beroepsbeoefenaar en competentiegericht leren met de praktijk centraal. De focus van de opleiding verschilt per leerjaar: - Jaar 1: Pedagoog; een mooi beroep, - Jaar 2: Tussen betrokkenheid en controle, - Jaar 3: Pedagogisch werk in uitvoering. Tijdens dit studiejaar vindt de meest intensieve stage plaats waarbij de studenten een jaar lang drie dagen in de week stage lopen. Hoofddoel van deze stage is het methodisch leren werken in de praktijk. - Jaar 4: De transitie van school naar werk. In dit jaar maken de studenten de overgang van opleiding naar werk. Dit wordt gemarkeerd door het afleveren van het ‘meesterstuk’. In de deeltijdse variant zijn er geen stages (zie ook 2.1); de praktijkgestuurde lijn heeft daarmee een andere vorm dan die bij de voltijdse studie. De deeltijdstudenten brengen hun werk als realistische beroepssituatie in bij het binnenschoolse onderwijs; opdrachten die aan de praktijk gerelateerd zijn, worden door deeltijders op de werkplek uitgevoerd. De beroepspraktijk wordt door deeltijdstudenten ook gebruikt om te reflecteren op hun ontwikkeling, iets wat bij voltijdstudenten gebeurt tijdens de stage. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport vermeld dat er tijdens de interne audit in november 2006 is gebleken dat studenten het hbo-bachelor-niveau van het opleidingsprogramma als onvoldoende waardeerden. Vooral bij de Dublin Descriptoren 1 (kennisniveau) en 2 (inzicht en toepassing) zagen zij verbeteringen mogelijk. Hieraan heeft de opleiding gevolg gegeven door met name deze Dublin Descriptor beter uit te werken in het onderwijsprogramma: meer theorie, meer concrete toepassingen daarvan via de opdrachten. Uit het tevredenheidsonderzoek onder studenten (STO 2007) is af te leiden dat de tevredenheid de afgelopen jaren is toegenomen. Dit beeld werd bevestigd in het gesprek dat het panel tijdens de bezoekdag had met studenten. Onder meer op grond van gesprekken met docenten, de alumni en de studenten heeft het panel tijdens de bezoekdag kunnen vaststellen dat de, in leerlijnen samenhangende, programmaonderdelen een goede mogelijkheid bieden om het vereiste niveau te bereiken. Er is tijdens het bezoek besproken dat een opleiding voor hbo-pedagoog een specifieke persoonlijke ontwikkeling van de studenten vereist, bijvoorbeeld in de bejegening van mensen. Tijdens de studie zijn dat vooral medestudenten en docenten, later in de beroepspraktijk gaat het om cliënten. De studie is confronterend op dit punt en de portfolio’s hebben een belangrijke rol om na te gaan of, en om te bereiken dat, een student over de vereiste competenties beschikt. De beroepspraktijk wordt hierbij intensief betrokken, onder meer door middel van stageverslagen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
27/69
•
Het panel heeft op grond van het voorgaande kunnen vaststellen dat de opleiding een programma heeft opgesteld van vakgerichte inhoud en de ontwikkeling van competenties waarmee voor voltijd- en deeltijdstudenten de eindkwalificaties kunnen worden bereikt.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Goed
Criterium - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding maakt gebruik van de hogeschoolkaders en handreikingen voor het versterken van de samenhang in de studie, zoals handreikingen voor de functie en organisatie van de minoren, de invulling van het onderwijs in de laatste twee jaar van de studie naast de minor en het ontwerpen van een curriculum van een deeltijd en duale opleiding. Deze op hogeschoolniveau vastgestelde randvoorwaarden zijn gericht op de borging van een inhoudelijk samenhangend studiepad van de studenten. Mede door het werken met het leerlijnenmodel wordt de inhoudelijke afstemming in het onderwijsprogramma geborgd. • De studenten hebben een aantal keuzemogelijkheden binnen hun opleiding. Daarmee wil de opleiding aansluiten bij de diversiteit bij de instroom en bij leervragen van individuele studenten. De keuzeruimte in het eerste studiejaar is bij voorrang gericht op ondersteuning van studenten, bijvoorbeeld doordat zij met achterstanden instromen. Voor zover een student de keuzeruimte niet voor dit doel nodig heeft, kan hij gebruik maken van het hogeschoolbrede keuzeonderwijs. • Het curriculum omvat een minor met een omvang van 30 EC. De student maakt daarvoor een keuze uit een reeks minoren die relevant zijn voor deze opleiding, zoals de minor International aid and development. Het werken aan concrete vraagstukken uit de beroepspraktijk is centraal in het minorprogramma. Ook verdiept de student zich in nieuwe conceptuele kaders. • Samenhang in het programma in het verloop van de opleiding (de verticale samenhang) wordt onder meer bereikt door de volgende aanpak: - De propedeuse staat in het teken van oriëntatie op het beroep, waarbij in elk kwartaal het werkveld van de pedagoog aan bod komt; - In het tweede jaar wordt op de werkvelden doorgewerkt met als thema methodisch handelen; - In het derde jaar staat het werken in de praktijk centraal; - In het vierde jaar gaat de aandacht uit naar het behalen van bekwaamheden van beginnende beroepsbeoefenaars. Beleid en coaching staan als thema’s centraal. • Samenhang binnen de vier jaarlijkse blokken (horizontale samenhang) van het curriculum wordt onder meer bereikt door: - Per kwartaal wordt er een beroepsproduct en een werkveld centraal gesteld. In het eerste studiejaar gaat het om kinderopvang, onderwijsondersteuning, opvoedingsondersteuning en jeugdzorg.
28/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
-
•
In het tweede jaar staat het thema ‘methodisch handelen’ centraal. De werkvelden komen in het tweede jaar op eenzelfde wijze terug: School en gezin, onderwijs en buurt, jeugd en publieke ruimte en opgroeien en opvoeden in lastiger omstandigheden. De samenhang tussen binnenschools- en buitenschool leren (theorie en praktijk) krijgt gedurende ieder studiejaar aandacht zoals het panel heeft kunnen vaststellen uit de zelfevaluatie, de Opleidingswijzer2008-2009 en tijdens de gesprekken met studenten, opleidingsmanagement en docenten. Enkele voorbeelden ter illustratie: - In het eerste jaar is ruim een derde deel van de studietijd (21 EC) ingeruimd voor praktijkgestuurd onderwijs zoals: Activiteitenplan kinderopvang, Aanleren sociale competenties, Advies opvoedingsondersteuning, Project Social Work, Praktijkervaring en reflectie. - In het tweede studiejaar is eveneens een belangrijk deel (21EC) ingeruimd voor praktijkgestuurd onderwijs in de vorm van de modulen: Ouderbetrokkenheid, Dagarrangementen en de (lint) stage. - In het derde en vierde studiejaar betreft het praktijkgestuurde onderwijs de stage (31 EC per studiejaar). - Het deeltijdcurriculum kent een soortgelijke opbouw kijkend naar de samenhang tussen binnenschools- en buitenschools leren.
deeltijdse variant: • De opzet van de deeltijdse variant sluit aan bij de hogeschool-handreiking voor versterking van de samenhang bij de deeltijdse variant. Er is daarvoor een aanvulling op het ROM, te weten voor de curriculumopbouw voor deeltijd- en duale varianten. Dit is vooral een aanpassing van de verhouding tussen de praktijkgestuurde, de kennisgestuurde en de studentgestuurde leerlijnen (studieloopbaancoaching en keuzeonderwijs). • Voor het onderwijs in de deeltijdse variant is het een vereiste dat de opleiding voor een deel plaatsvindt op, en met ondersteuning vanuit, de werkplek. Een equivalent van 24 studiepunten per jaar (gemiddeld 2 dagen per week) kan daarom te boek staan als ‘werk’-leren. De praktijk wordt gebruikt als leerervaring (Action Learning, zie ook bij 2.7): studenten leren aan de hand van de praktijk hun ervaring te verbreden door middel van reflectie en analyse, met behulp van theoretische concepten en door middel van de confrontatie met praktijkervaringen van medestudenten. Studieloopbaancoaching is ook voor deeltijdstudenten een essentieel onderdeel van de studie. algemeen • De opleiding wil de samenhang nog verder versterken, onder meer door het meer expliciet invlechten van methodisch handelen en het meer systematisch aanleren van reflectievaardigheden. • Uit de studentenevaluaties (STO 2007) is af te leiden dat de studenten meer dan in vorige jaren tevreden zijn over de samenhang in het studieprogramma. Als voorbeeld: op het thema ‘er is voldoende samenhang in het onderwijsprogramma’ scoorde de opleiding in 2004 een 2.82 en in 2007 een 3.64 (op een 5-puntsschaal).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
29/69
•
De beoordeling of de stages voldoende aansluiten bij het overige onderwijs bleef nagenoeg gelijk (2004: 3.35, 2007: 3.36) (Resultaten van het Studententevredenheidsonderzoek 2007 van de Hogeschool Rotterdam voor de opleidingen Pedagogiek en SPH, febr. 2008). Het panel heeft tijdens de bezoekdag op basis van de gesprekken met het onderwijsmanagement, docenten en studenten kunnen vaststellen dat de samenhang in het programma zowel theoretisch goed is uitgewerkt als ook in de praktijk wordt gebracht en dat die wordt herkend door docenten en studenten.
Facet 2.4
Studielast
Goed
Criterium - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding sluit aan bij de richtlijnen van de hogeschool voor het versterken van de studeerbaarheid. Deze richtlijnen zijn vastgelegd in de hogeschoolnotitie ‘Werken aan attractief en intensief onderwijs’ (januari 2008). Het uitgangspunt is het realiseren van een ambitieuze studiecultuur, die onder meer ontstaat door studenten te enthousiasmeren, uit te dagen, intensief te begeleiden. Hieronder een samenvatting van de instrumenten daarvoor: - Het opleidingsjaar is ingedeeld in vier kwartalen van negen lesweken. - Het keuzeonderwijs in het eerste en tweede opleidingsjaar wordt aangeboden op vaste dagdelen, te weten op dinsdag- en donderdagochtend; onderwijs voor de minoren in het 3e en 4e jaar wordt op maandagen gegeven. - In het eerste kwartaal van het eerste studiejaar is een nulmeting of diagnostische toets met studenten opgenomen om achterstanden op te sporen, attitudes en motivatie te inventariseren en op basis daarvan afspraken met de studenten te maken, bijvoorbeeld over deelname aan ondersteunende programma’s of activiteiten; - Om de toetslast te verlichten streven opleidingen ernaar onderwijseenheden in grotere onderdelen onder te brengen en tot een maximum van drie schriftelijke toetsen aan het einde van ieder kwartaal te komen. - De hogeschool heeft het minimum aantal contacturen per studiejaar vastgelegd. Voor voltijdopleidingen is het aantal wekelijkse contacturen vanaf september 2009 bepaald op 20, 20, 12, 12 voor respectievelijk het 1e, 2e, 3e en 4e studiejaar. Dit aantal uren heeft betrekking op een gemiddelde over een heel cursusjaar. Daarbij worden alle aantoonbaar begeleide contactmomenten meegerekend, zoals de stagebegeleiding. • Voor het bevorderen van de studeerbaarheid bij Pedagogiek zijn er daarnaast maatregelen zoals een maatwerkprogramma voor studenten die instromen uit het mbo; spreiding toetsing over het gehele jaar met meerdere mogelijkheden per jaar om studieonderdelen af te ronden; studieloopbaancoaching voor iedere student.
30/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
•
•
•
•
•
•
Een andere maatregel voor het versterken van de studeerbaarheid is dat de docenten en de coaches zoveel mogelijk op school bereikbaar zijn voor studenten. Er wordt ook gewerkt met peercoaches (studenten uit leerjaar 4) om meer maatwerk te leveren en de begeleiding laagdrempelig te houden. De docenten zijn ingedeeld in jaarteams zodat er een grotere samenhang en betrokkenheid is per leerjaar. Daardoor kunnen mogelijke belemmeringen snel worden gesignaleerd, bijvoorbeeld voor studenten met problemen zoals vertraging, achterstanden en studenten die met een beperking of handicap studeren. Het management van de opleiding doet structureel onderzoek onder studenten naar factoren die zij als belemmerend ervaren voor hun studie. Daarbij wordt ook onderzocht in hoeverre de feitelijke studielast overeenkomt met de geplande studielast. De opleiding zag in de lage tevredenheidsscores over de spreiding van de studielast in de voorgaande jaren aanleiding tot het nemen van maatregelen zoals: - Meer nadruk op spreiding van studielast over de kwartalen; - Spreiding van de contacttijd over minimaal drie dagen - Aanpassing van de opbouw van het vierde studiejaar, vooral in het 3e en 4e kwartaal. Uit het meer recente studententevredenheidsonderzoek (STO 2009) is af te leiden dat de tevredenheid over de spreiding van de studielast toeneemt. Ook de vraag aan de studenten of de opleiding te doen is in de tijd die ervoor staat is in 2009 positiever beantwoord dan voorgaande jaren (STO 2009: 3,8 op een schaal van 5). Dit beeld van toenemende tevredenheid over de studeerbaarheid werd op de bezoekdag bevestigd in het gesprek dat het panel had met de studenten. Een andere conclusie uit het STO 2007 was dat studenten de studie op sommige punten ‘zwaar’ vonden, onder meer doordat de casuïstiek van deze studie confronterend is. In de reflexieleerlijn wordt hieraan in de afgelopen jaren versterkte aandacht besteed, onder meer door versterkte nadruk op begeleiding van de persoonlijke ontwikkeling van studenten. In het gesprek met de studenten tijdens de bezoekdag hoorde het panel dat de studieloopbaancoach een belangrijke rol heeft bij het signaleren van problemen tijdens de studie of tijdens een stage en bij het zoeken naar oplossingen. Ook docenten hebben een rol als stagebegeleider en zorgen daarbij onder meer voor ondersteuning en advies tijdens het opstellen van het plan van aanpak door de student. Dit is vastgelegd in het document Stagebegeleiding SLC, 2008-2009. In dit document zijn onder andere de rollen van werkbegeleider en stagebegeleider vastgelegd, evenals de frequentie van de gesprekken. Studenten constateerden voorts (STO 2007) dat er via de Jaarraad (zie ook bij 5.1) feedback mogelijk is op (de zwaarte van) het jaarprogramma. Via een nieuwsbrief koppelt de opleiding sindsdien terug wat er met de aanbevelingen is gedaan. De studenten waarderen dit zeer. Uit de studieresultaten blijkt niet dat er specifieke, algemene, struikelvakken zijn. Tijdens de bezoekdag heeft het panel dit besproken met docenten, studenten en alumni. In dit gesprek werd dit beeld bevestigd: geen algemene struikelvakken. De opleiding biedt afdoende contacturen, zoals het panel hoorde van de studenten. Echter, ter bevordering van het studiesucces, zijn er in het studiejaar 2009-2010 meer contacturen. Dit sluit aan bij het beleid van de hogeschool wat betreft toename van het aantal contacturen (zie hierboven, 1e bullet). In een overzicht:
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
31/69
Studiejaar
Aantal contacturen studiejaar 2008-2009 (afgerond) 460 265 176 185
1 2 3 4
•
•
Aantal contacturen studiejaar 2009-2010 (afgerond) 581 579 251 266
Minder tevreden zijn de studenten over het tijdig bekend maken van de resultaten van toetsen: de doelstelling dat toetsresultaten binnen 15 werkdagen bekend zijn, wordt niet steeds gerealiseerd. Voor studenten met een functiebeperking is er op hogeschoolniveau een platform van collega-studenten die eveneens een functiebeperking hebben. Met de studieloopbaancoach zijn eventuele belemmeringen te bespreken.
deeltijdse variant • Voor de deeltijdvariant zijn er specifieke maatregelen voor het versterken van de studeerbaarheid. Dat betreft onder meer: concentratie van het onderwijs op twee dagdelen per week en de aanstelling van een deeltijdcoördinator. • Deeltijdstudenten waardeerden de studeerbaarheid minder positief dan voltijdstudenten (STO 2007). Het opleidingsmanagement heeft de achtergronden geanalyseerd: in het bijzonder het samenvallen van modulen waarbij in groepen moet worden samengewerkt wordt door deeltijdstudenten aangegeven als problematisch. De opleiding heeft dit probleem onderkend en heeft verbeteringen doorgevoerd in de aanpak van het onderwijs bij het samenwerken in groepen.
Facet 2.5
Instroom
Goed
Criterium - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het instroombeleid van de opleiding sluit aan bij de handreiking van de hogeschool in het project Studiesucces. Dit hogeschoolprogramma is gericht op versterking van de aansluiting tussen de opleiding en de vooropleiding, en de achtergrond, van instromende studenten. Het gaat om de volgende maatregelen die voor de hogeschool als geheel zijn genomen en die deels instituuts- of locatiespecifiek worden geconcretiseerd: - Startgesprekken: Vanaf 2009 wordt met elke student zo mogelijk ‘vóór de poort’ een startgesprek gevoerd, waarin een potentieprofiel wordt opgesteld. Hierin wordt vastgesteld wat de talenten en de potentiële struikelblokken van iedere instromer zijn en welke extra ondersteuning (summerschool, ondersteunend onderwijs, steun door peercoach) eventueel nodig is.
32/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
-
•
• •
•
•
•
Summerschool: Studenten voor wie dat nuttig is, krijgen de mogelijkheid om voor het begin van hun opleiding deel te nemen aan een summerschool. Daarmee kunnen zij zich aanvullend voorbereiden op hun opleiding. Op alle vier locaties van de hogeschool wordt in 2009 een summerschoolprogramma aangeboden. - Studieloopbaancoaching: Studenten die een ‘risicoprofiel’ hebben krijgen aanvullende begeleidingsgesprekken bij de studieloopbaancoaching (zie ook bij 4.2). - Peercoaching: Studenten van wie de studieloopbaancoach vermoedt of van oordeel is dat peercoaching een zinvolle aanvulling is, wordt aanvullende begeleiding aangeboden in de vorm van peercoaching. Peercoaching is niet vrijblijvend: studenten die hiervan gebruik maken, gaan een verplichting aan die wordt vastgelegd in afspraken tussen de student en de coördinator peercoaching. In het geheel is 5% van het programma (12 EC) gereserveerd voor keuze- en bijspijkeronderwijs. Dit is enerzijds om studenten in staat te stellen eventuele achterstanden in hun beginsituatie in te lopen. De hogeschool biedt daartoe een scala aan bijspijkercursussen en ondersteuning, waarnaar studenten in de eerste studiefase verwezen kunnen worden. Anderzijds hebben studenten de mogelijkheid die 12 EC te benutten voor keuzeonderwijs uit een hogeschoolbreed aanbod van enkele honderden programma’s met uiteenlopende thema’s. In verband met instroom van studenten van buiten de EU heeft de hogeschool de Code of Conduct ondertekend. De hogeschool streeft ernaar dat haar studentenpopulatie een afspiegeling is van de omgeving en dat de hogeschool aansluit bij de culturele diversiteit in Rotterdam. Aspirant-studenten met een allochtone achtergrond krijgen daarom extra aandacht bij de instroom. De afgelopen jaren was er bij de hogeschool een toename van het aantal instromende studenten. De instroom vanuit mbo-4 naar het hbo blijft daarbij landelijk gezien wat achter. Om meer studenten onder niet-reguliere doelgroepen te werven, wordt de marketingstrategie van de hogeschool aangepast en verfijnd. Er zijn daarvoor extra inspanningen: - ‘Voor de poort’, door de werving van studenten expliciet te richten op nieuwe doelgroepen. Studenten van de hogeschool worden hierbij betrokken. In dit verband hanteert de hogeschool de term ‘outreach’. - ‘Na de poort’ spant de hogeschool zich in voor adequate begeleiding en ondersteuning, om studenten te helpen hun studie succesvol af te ronden. Er zijn geen eisen aan het vakkenpakket van kandidaat-studenten voor de opleiding Pedagogiek. In de afgelopen jaren was er bij de instroom een verdubbeling van het aandeel studenten met een mbo-achtergrond; de instroom uit het vwo is meer dan gehalveerd (van 32% naar 11%). Ook de havo-instroom afgenomen (van 43% naar 33%). Er zijn verkorte studietrajecten: - Voor studenten met een PABO-diploma is er een verkort traject: deze studenten stromen in het derde jaar in. - Voor instromers uit het mbo wordt er, zo nodig een programma op maat gemaakt (zie ook bij 4.2).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
33/69
-
•
•
•
•
Er is een verkort traject voor mbo’ers met een verwante vooropleiding, op grond van landelijke afspraken (Schutssluisregeling). Deze landelijke regeling liep tot 20082009. Met het wegvallen van deze landelijke regeling vervalt voor de opleiding ook de mogelijkheid tot een studieverkorting tot drie studiejaren zonder meer. Vanaf 2009 stromen alle MBO-ers in in een apart brugkwartaal en moeten daar aantonen dat zij op basis van al aantoonbaar aanwezige kennis en competenties in aanmerking komen voor studieverkorting. - Daarnaast hanteren alle opleidingen van het ISO verzwaarde eisen aan studenten die in aanmerking willen komen voor verkorting van hun studie. De normale vrijstellingsregels (OER) blijven dan van kracht: ook mbo-instromers behouden de mogelijkheid vrijstelling aan te vragen op grond van al aanwezige competenties en kennis. Voor instroom van de deeltijdse variant worden alleen kandidaten geaccepteerd die een passende werkkring hebben. De criteria daarvoor zijn vastgelegd in de OER; het Bureau Externe Betrekkingen stelt vast of de functie voldoet aan deze criteria. Enkele voorbeelden van relevante beroepen zijn activiteitenbegeleider in de gehandicaptenzorg, pedagogisch medewerkster in de kinderopvang, voorschool assistent basisonderwijs, kinderwerker, junior gezinsvoogd (jeugdhulpverlening) Uit de tevredenheidcijfers is af te leiden dat studenten tevreden zijn over de aansluiting van hun vooropleiding op deze hbo-opleiding. Op de vraag of studenten vinden dat de opleiding voldoende aansluit bij hun vooropleiding, gaven studenten in 2004 hiervoor het cijfer 3.14 (gemiddeld) en in 2007 was de gemiddelde tevredenheidsscore 3.21 (5puntsschaal). Tijdens de bezoekdag is tijdens het gesprek met de studenten gebleken dat er geen problemen zijn bij de aansluiting tussen vooropleiding en opleiding hbo-pedagogiek, noch wat betreft de leerstof noch wat betreft de onderwijsaanpak. Zoals eerder vermeld, zijn er geen specifieke struikelvakken en studenten hebben geen opmerkingen bij de werkvormen die de opleiding hanteert. Een algemeen deficiëntieprogramma heeft de opleiding dan ook niet kunnen opstellen. Het panel constateert, mede na het gesprek met studenten, docenten en opleidingsmanagement, dat de opleiding zich een tweeledig doel stelt voor de toekomst. Enerzijds is dat het vergroten van de instroom afkomstig van vwo en anderzijds is dat (passend bij het Rotterdamse opleidingsmodel) het vergroten van de instroom uit groepen die ‘minder gemakkelijk voor een hbo-opleiding kiezen’ en van mbo‘ers (zie ook bij 6.2).
Facet 2.6
Duur
Voldaan
Criterium - De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten.
34/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het curriculum heeft een omvang heeft van 240 EC. Dit geldt voor de voltijd- en de deeltijdopleiding. De curriculumcommissie ziet toe op de naleving van de 240 EC-norm. Bij evaluaties wordt onderzocht of de geraamde studieduur in overeenstemming is met de feitelijke studieduur. De studielast van alle modulen van zowel propedeuse als hoofdfase is beschreven in de Opleidingswijzer 2008-2009 Pedagogiek. • Het panel heeft ook tijdens de bezoekdag kunnen vaststellen dat de studieduur en studiebelasting voldoen aan de gestelde normen van 60 studiepunten (EC) per jaar. • Vrijstellingen en verkorte opleidingstrajecten zijn goed verantwoord en worden adequaat bewaakt.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding heeft het didactisch concept beschreven in het document Verantwoording curriculum pedagogiek, (november 2008). In dit document is verwoord hoe het onderwijs bij Pedagogiek aansluit aan op de uitgangspunten van het ROM (zie ook bij 2.2). De opleiding kent, en hanteert, de hogeschoolnotitie ROM in deeltijd en duaal (2005). Dit is een handreiking voor het ontwerpen van deeltijd opleidingen. • In het curriculum van de opleiding zijn de drie samenhangende leerlijnen van het ROM te herkennen: - Kennisgestuurd: deze lijn legt een fundament van kennis en vaardigheden. - Praktijkgestuurd: in deze lijn leren studenten vraagstukken uit hun toekomstige beroepspraktijk aan te pakken. - Studentgestuurd: in deze lijn staat de individuele student centraal, waarbij de studenten begeleid wordt met de studieloopbaancoaching (SLC). Iedere student krijgt in het keuzeonderwijs en de minor de ruimte om accenten in het eigen programma aan te brengen. • De werkvormen sluiten aan op de module-inhoud, de opleidingsvariant en de studiefase, met een toenemende zelfsturing van het leerproces door de studenten in het verloop van de opleiding. Het panel constateerde dat de opleiding grote variëteit aan werkvormen hanteert, zoals werkgroepen, hoorcolleges, rollenspellen, reflectieverslagen, veldonderzoek, procesverslagen, groepsbijeenkomsten, individuele gesprekken, werken aan portfolio en competentieprofiel. • Uit eerder onderzoek, zoals het STO 2007, had het opleidingsmanagement afgeleid dat de voorwaarden voor het bereiken van het hbo-bachelorniveau verbeterd moesten worden. De opleiding heeft mede daarom de contacttijd in het eerste en tweede studiejaar verhoogd. Bewaking van de onderwijsaanpak gebeurt mede door het werken met vaste formats, zoals het format voor de studiehandleidingen bij de modulen, en door
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
35/69
•
•
overleg, zoals het teamoverleg en de besprekingen in de curriculumcommissie en de opleidingscommissie. De opleiding maakt gebruik van ICT om het onderwijs vorm te geven en om plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk te maken. Daartoe gebruikt de opleiding de elektronische leeromgeving van de hogeschool: N@tschool. Uit de resultaten van het STO (STO 2007; rapportage in 2008) is af te leiden dat studenten tevreden zijn over de variatie van werkvormen. Dit beeld werd bevestigd tijdens de bezoekdag: het panel heeft kunnen vaststellen tijdens de gesprekken met docenten, studenten en alumni dat de keuze van de werkvormen aansluit bij de opleidingsinhoud en dat er een goede afwisseling is van werkvormen.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Goed
Criterium - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De hogeschoolnotitie Attractief en Intensief Onderwijs (2008) biedt een aantal nieuwe kaders voor de toetsing. Met een hogeschoolbreed project wordt beoogd de kwaliteit en efficiency van de toetsing op een hoger plan te brengen. • Een ander hogeschooldocument waarmee de opleiding rekening heeft gehouden bij de toetsopzet, is het hogeschoolkader Kwaliteitszorg. Hierin zijn streefdoelen opgenomen voor ‘toetsing’. Enkele daarvan zijn: - Een student wordt in staat gesteld zijn beoordeelde toets in te zien; hij kan een toelichting krijgen op de beoordeling. - Er zijn duidelijke beoordelingscriteria vastgelegd voor de verschillende stages, afgestemd op de geformuleerde stagedoelen. - De beoordeling van de stages gebeurt door de opleiding, met inbreng van de stageof werkbegeleider. - Voor elk onderdeel van het programma is vooraf bekend hoe de toetsing zal plaatsvinden - De studieloopbaancoach bespreekt met de student diens studieresultaten en vergelijkt die met de beoogde competenties. Dit gebeurt aan de hand van het (digitaal) portfolio van de student. - Er is een negatief bindend studieadvies (BSA) met een drempel zoals vastgelegd in de OER. • In 2003 achtte de toenmalige visitatiecommissie de toetsopzet van de opleiding onvoldoende. De opleiding heeft sindsdien gewerkt aan versterking op dit punt. Recentelijk is het toetsbeleid verder aangescherpt, zoals is vastgelegd in de Nota toetsbeleid 2008 Pedagogiek en SPH (december 2008) en in de nota Competentieoverzicht per studiejaar Opleiding Pedagogiek (januari 2009). Hiermee is onder andere vastgelegd wat de algemene eisen zijn die aan toetsen worden gesteld,
36/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
•
•
•
•
welke specifieke uitgangspunten er zijn voor toetsen en welke bijzondere eisen er zijn voor de onderdelen van drie leerlijnen van het Rotterdamse onderwijsmodel. Ook is in de nota vastgelegd hoe de kwaliteitsbewaking van de toetsen is geregeld, met een omschrijving van de rol van de examencommissie is. Dit is ook vastgelegd in de OER. Het toetsbeleid van de opleiding is een integraal onderdeel van het hogeschoolbreed vastgestelde onderwijsexamenreglement. De belangrijkste uitgangspunten van het toetsbeleid zijn de volgende: - Het toetsbeleid sluit aan bij de visie op leren en onderwijzen van de opleidingen. Er is een logische relatie tussen de leerlijnen, werk- en toetsvormen; - Toetsen hebben tot doel om het niveau te meten en de studenten feedback te geven op studievoortgang; - Er wordt gebruik gemaakt van de inzet van ICT-toepassingen bij toetsen zoals computergestuurde afname van toetsen, nakijkprogramma’s en computersimulatieprogramma’s. Het panel heeft toetsmateriaal ingezien tijdens de bezoekdag en heeft met de studenten en de docenten gesproken over de toetsen. Op grond daarvan heeft het panel kunnen vaststellen dat de opleiding een adequate variatie heeft aan toetsvormen: reflectieopdrachten zoals portfolio of praktijkverslag, verwerkingsopdrachten zoals meerkeuzetoetsen of open vragentoets, werkopdrachten zoals het opstellen van een plan of onderzoeksverslag. De toetsen zijn over het algemeen van voldoende niveau en sluiten aan bij de leerdoelen en Dublin descriptoren. Als voorbeeld: er wordt via kennistoetsen en reflectieverslagen getoetst op het kunnen toepassen van kennis en inzicht. Uit de ter inzage gelegde toetsen heeft het panel kunnen constateren dat de feitelijke beoordeling adequaat en herkenbaar is. Studenten gaven tijdens de bezoekdag aan dat er bij groepsopdrachten aandacht is voor ‘meeliften’. Zo worden er bij groepsopdrachten samenwerkingscontracten opgesteld en ondertekend door de studenten. Dit geeft houvast en maakt het mogelijk elkaar te houden aan de vooraf vastgelegde taakverantwoordelijkheid. In het document Plagiaatpreventiebeleid (2008) is vastgelegd hoe de docenten handelen bij (verdenking) van plagiaat. Ook is daarin vastgelegd wat onder fraude moet worden verstaan, hoe fraude kan worden bestreden en welke sancties er mogelijk zijn. Tijdens de bezoekdag is het panel in het gesprek met docenten gebleken dat docenten intensief gebruik maken van het digitale Handboek toetsconstructie (2008) om de toetsen te laten voldoen aan de gestelde eisen. Onderdelen daarbij zijn onder meer: gezamenlijke toetsconstructie en overleg over geldigheid en betrouwbaarheid van de toetsen, vaststellen van criteria en normstellingen. De opleiding gebruikt hierbij de toetsmatrijs met behulp waarvan competenties worden gekoppeld aan leerdoelen en deze weer aan toetsvragen. Ook bij het nakijken van toetsen wordt de kwaliteit bewaakt; onder meer door scheiding van beoordeling en begeleiding, controle door collega’s bij nakijkwerk.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
37/69
•
•
Wat betreft de feedback op toetsen gaven studenten tijdens de bezoekdag aan dat de beoordelingscriteria vooraf bekend zijn. Verslagen kunnen inclusief de beoordeling van de docent worden opgevraagd. Bij het halen van onvoldoendes wordt er altijd een terugkoppeling gegeven. Inmiddels (STO 2009) is af te leiden uit de tevredenheidsmetingen onder studenten dat studenten tevreden zijn over de toetsing. Het gaat dan vooral om de onderdelen: - vooraf wordt duidelijk aangegeven waarop ik wordt beoordeeld en - de toetsing sluit voldoende aan bij het onderwijs.
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van personeel
Eisen HBO
Goed
Criterium - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding sluit bij de werving en ontwikkeling van docenten aan bij de uitgangspunten van het personeelsbeleid van de hogeschool (Beleidsplan afdeling P&O 2003-2006). Dit beleid is in 2006 geactualiseerd. Een van de uitgangspunten is dat de docenten moeten beschikken over voor de opleiding relevante en actuele praktijkkennis. De kenniskringen die geworteld zijn in de beroepspraktijk hebben een structurele rol bij professionalisering van de docenten. De opleiding stelt op basis van het hogeschoolbeleid een meerjaren personeelsbeleidsplan op, waarbinnen specifiek aandacht wordt besteed aan scholing, gericht op versterking van de actuele praktijkervaring van docenten en op het actief betrekken van docenten bij onderzoek en beroepsontwikkeling. • Het is het panel gebleken, op grond van de informatie van de opleiding (zelfevaluatie en cv’s van docenten) en uit het visitatiebezoek, dat alle docenten in contact komen met het werkveld in hun functie als stagebegeleider of als begeleider van afstudeeropdrachten, door werkbezoeken en door de gastlezingen. In verband met de groei van de opleiding in de studiejaren 2006-2008 heeft de opleiding nieuwe medewerkers aangetrokken uit het werkveld. Tevens zet de opleiding gastdocenten uit het werkveld in bij de modulen. • Voor docenten is er een mogelijkheid om via docentstages een korte periode ervaring in het werkveld op te doen. Uit de evaluaties onder studenten is af te leiden dat zij positief oordelen over de deskundigheid van docenten en de wijze waarop docenten de beroepspraktijk bij het onderwijs betrekken (STO 2007). De scores variëren tussen 3.28 en 3.55 op een 5-puntsschaal, afhankelijk van het cohort. Daarnaast is de kwaliteit van docenten onder studenten onderzocht in de Docentenmeter 2008-2009. Daarin bleek dat studenten de docenten op kennis van de beroepspraktijk beoordelen met een 4.0 voor voltijdonderwijs en 3.9 voor deeltijdonderwijs (op een schaal van 5).
38/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
•
•
Tijdens de bezoekdag gaven studenten in het gesprek met het panel aan tevreden te zijn over de praktijkkennis van hun docenten. Voorbeelden van actuele praktijkkennis die docenten behandelen zijn: opvoedingsproblemen in ‘de grote stad’ waar de multiculturele samenleving vaak een rol bij speelt en het werken aan opvoedingsvaardigheden van ouders. Tijdens de bezoekdag bleek dat het werkveld nieuwe mogelijkheden ziet voor hbo-studenten van deze opleiding: zij signaleren dat het bestrijden van onderwijsachterstanden veel aandacht van hbo-pedagogen zal vergen. Ook zien zij mogelijkheden voor afgestudeerden als wijkpedagogen of buurtmakelaars. Het beroepenveld geeft aan dat de contacten met de opleiding er vaak toe leiden dat hun praktijkvragen en -voorbeelden later als thema in de opleiding wordt opgenomen. Het panel heeft kennis genomen van een overzicht van stage-instellingen (Relaties van de opleiding Pedagogiek met het beroepenveld, 2008) waarmee de opleiding contacten onderhoudt en de samenstelling van de beroepenveldcommissie
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Goed
Criterium - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het personeelsbeleid van het instituut is vastgelegd in het personeelsplan. Het instituut, en de opleiding Pedagogiek, sluiten met hun HRM-beleid aan bij de benadering van de hogeschool. De kernactiviteiten van de hogeschool in het HRM-beleid voor periode 2007-2012 zijn werven, ontwikkelen en binden van personeel. Dit beleid is gebaseerd op enkele verwachtingen: - Het personeelsbestand moet groeien vanwege toename van het aantal studenten - Er komt een toenemende vervangingsvraag door mobiliteit en pensionering; - Er is een krapte op de arbeidsmarkt die werving van nieuw personeel bemoeilijkt, al kan de economische recessie die zich aftekent hierin een nuance aanbrengen - Medewerkers moeten nieuwe vaardigheden gaan beheersen, in verband met veranderende vraag uit de omgeving (onderwijsaanpak, contractactiviteiten, meer gericht kennisvragen vanuit de omgeving). • Voor het toewijzen van onderwijstaken aan docenten heeft de hogeschool in 2008 het PTD model ingevoerd, met als uitgangspunt de centrale rol van de onderwijsuitvoering in de taken van docenten, op basis van de contacttijd tussen docent en studenten. Invoering van het model werd noodzakelijk in verband met plannen voor intensivering van het onderwijs. Van de tijd die docenten voor onderwijstaken inzetten wordt gemiddeld, over het gehele opleidingsteam, ten minste de helft besteed aan rechtstreeks contact met studenten (individueel of in groepen).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
39/69
•
•
•
•
De norm van de hogeschool is een docent/student-ratio tussen 1:25 en 1:30. De opleiding geeft in haar zelfevaluatierapport aan dat de deze ratio bij Pedagogiek in de afgelopen jaren is gedaald van 1:37 (2006) naar 1: 27 (2008); de opleiding voldoet daarmee aan de hogeschoolnorm én aan haar eigen norm. Bij de opleiding zijn per 1 oktober 2008 65 docenten (39,68 fte) in dienst. Daarnaast maakt de opleiding gebruik van medewerkers van verschillende onderdelen van het ISO bedrijfsbureau dat een totale formatie kent van 19,72 fte (01/10/2008). De inzet van de docenten wordt daarbij bewaakt: het panel heeft kunnen vaststellen dat er aandacht is voor werkbelasting, arbeidsomstandigheden en ziekteverzuim. Het ziekteverzuim ligt met 4,17% in het studiejaar 2007/2008 lager dan het gemiddelde bij de hogeschool (5,1%). Uit evaluaties onder studenten is af te leiden dat de studenten positief oordelen over de bereikbaarheid van docenten. Uit het STO 2007 is af te leiden dat studenten het punt ‘mijn docenten zijn in het algemeen voldoende bereikbaar’ in 2004 gemiddeld met 3.29 beoordeelden en in 2007 meer positief, te weten met 3.46 (5-puntsschaal). Dit beeld werd bevestigd in het gesprek dat het panel tijdens de bezoekdag had met studenten: zij vinden dat hun docenten goed bereikbaar zijn en zij hebben geen klachten over lesuitval. Tijdens de bezoekdag heeft het panel kunnen vaststellen dat de docenten tevreden zijn over de uitbreiding van het docentenkorps waardoor de werkdruk flink is verminderd. Ook door het instellen van ‘eigenaarschap’ van inhoudelijke thema’s is de werkdruk verminderd.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Goed
Criterium - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het professionaliseringsbeleid van de hogeschool is vastgelegd in de Kadernotitie Professionalisering Hogeschool Rotterdam (december 2006). Bij de centrale Dienst P&O is er een afdeling voor het ontwikkelen van trajecten voor deskundigheidsbevordering voor onderwijzend en ondersteunend personeel. Deze trajecten zijn onder meer gericht op versterking van kennis en vaardigheden op het gebied van onderwijskunde, didactiek, ICT en het ROM (studieloopbaancoaching, actualiseren van vakkennis, praktijksturing, internationalisering en nieuwe taken zoals toegepast onderzoek). • In de nota Functiemix (2008) zijn de functiebeschrijvingen voor de docentfuncties in de schalen 10, 11 en 12 herzien. Ook is er een nieuwe functie van hoofddocent (schaal 13) omschreven. Aan deze schalen is een rolbeschrijving verbonden van docenten: van uitvoerend docent (schaal 10) via kerndocent (schaal 11) naar hogeschooldocent (schaal 12). Een hoofddocent functioneert als sleutelfiguur in onderzoek en innovatie. Hoofddocenten hebben een leidende rol bij onderzoek en onderwijsontwikkeling bij masteropleidingen.
40/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
•
•
•
• •
•
•
•
De personeelsontwikkeling wordt op instituutsniveau gestuurd in de jaarlijkse cyclus van plannings- en beoordelingsgesprekken, zowel voor zittend als voor het nieuwe personeel. Aan het begin van de cyclus worden resultaatafspraken gemaakt met iedere medewerker over het verzorgen van onderwijs, werk in de organisatie en professionalisering. Aan het eind van de cyclus wordt de desbetreffende medewerker beoordeeld op realisatie van de afspraken. Gezien de groei en verdere ontwikkeling van de opleidingen Pedagogiek en SPH is er een notitie opgesteld die de kaders van het organisatiebeleid vaststelt (Organisatiestructuur P&S, juni 2008). Hierin worden taken en verantwoordelijkheden beschreven van het Onderwijsmanagement, docenten, het jaarteam, moduleteam, modulebeheerder, curriculumcommissie, opleidingscommissie, werkveldcommissie, jaarraad en instituutsorganen. In deze notitie wordt het belang van kwalitatief goed geschoolde docenten onderkend. De verhouding academisch geschoolde docenten ten opzichte van niet academisch geschoolden is 3:1 bij de opleiding. Verdere gegevens over het docentenkorps zijn: 55% is vrouw en 93% van de docenten is autochtoon. Gezien het Rotterdamse Onderwijsmodel en de doelstellingen van de opleiding over de gewenste instroom (zie 2.5) acht het panel het voor de opleiding Pedagogiek relevant om na te gaan of de verhouding allochtone/autochtone docenten voor de toekomst een relevante factor is. Het personeelsbeleid richt zich op het aantrekken en vasthouden van medewerkers die beschikken over de vereiste vaardigheden en over een adequaat werk- en denkniveau. In de uitvoering van het personeelsbeleid staat het werken aan de kwaliteit van docenten centraal. Voor nieuwe medewerkers is een inwerkprogramma beschikbaar, vastgelegd in de nota Personeel Professionalisering ISO 2008-2011. Dit inwerkprogramma heeft het panel tijdens de bezoekdag ingezien. Hieruit is af te leiden dat het inwerktraject voor nieuwe medewerkers sinds 2007 wordt gehanteerd. Nieuwe docenten worden gevolgd en waar nodig ondersteund, voor oudere docenten wordt gewerkt met een leeftijdsbewust personeelsbeleid met als doel de kwaliteit van vaardigheden en inzetbaarheid te blijven garanderen. Uit de verslagen in de personeelsdossiers is het panel gebleken dat de functioneringsgesprekken plaatsvinden volgens een vast format, dat er gebruik gemaakt wordt van 360 graden feedback en dat docenten loopbaanbegeleidingstrajecten of scholingstrajecten volgen, passend bij eventuele kanttekeningen bij hun functioneren. Tijdens de gesprekken met het onderwijsmanagement is de transformatie van de opleiding van de afgelopen zes jaar aan de orde gesteld. Tijdens dit gesprek bleek dat oudere docenten onder andere door het instellen van ‘eigenaarschap’ van thema’s sterker betrokken blijven bij de opleiding. Tijdens de bezoekdag heeft het panel onder meer kunnen vaststellen dat de opleiding serieus werk maakt van de kwaliteitsbevordering van docenten. Dit bleek onder andere uit de begeleiding van nieuwe docenten en personeelsdossiers van docenten. Per docent is er een vast bedrag per jaar beschikbaar voor deskundigheidsbevordering; voor deeltijders een evenredig deel (Richtlijn deskundigheidsbevordering 2007). De besteding van dit budget per docent is een onderdeel bij de functioneringsgesprekken. Er wordt steeds gezocht naar maatwerk per docent, naast de collectieve scholing die voor alle
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
41/69
•
•
docenten geldt. Alle docenten moeten bijvoorbeeld hun didactisch aantekening halen als zij nog geen onderwijsbevoegdheid hebben. Tijdens de bezoekdag kwam ter sprake in het gesprek met docenten dat kwaliteitsbevordering van nieuwe docenten wordt versterkt door in duo’s te werken. Het panel heeft geconstateerd dat er nog geen medewerkerstevredenheidsonderzoek is geweest bij de opleiding. Gezien de fase waarin de opleiding verkeert (betrekkelijke stabiliteit na een grote transformatie van inhoudgestuurd onderwijs naar competentiegericht onderwijs) kan op grond van een dergelijk onderzoek het personeelsbeleid nog verder versterkt worden, meent het panel. Het College van Bestuur heeft intussen (voorjaar 2009) laten weten dat de hogeschool vanaf 2009 structureel en regelmatig een tevredenheidsonderzoek zal houden onder alle medewerkers. Het panel is het eens met de constatering van de opleiding dat zij een goed functionerend docententeam heeft. Studenten oordelen positief over de wijze waarop de docenten de leerstof presenteren en over de werksfeer tijdens de lessen. Er is waardering voor de inspirerende wijze van lesgeven en de wijze waarop feedback wordt gegeven.
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Goed
Criterium - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding streeft ernaar dat de huisvesting en de voorzieningen aantoonbaar aansluiten bij het karakter van de opleiding. Daartoe evalueert de opleiding jaarlijks of er maatregelen nodig zijn. De opleiding gaf in haar zelfevaluatierapport aan dat er op dit moment (voorjaar 2009) twee complicerende factoren zijn: - de nog enigszins gespreide huisvesting van de opleidingen binnen het gebouw; - de voortdurende groei van het aantal studenten bij deze opleiding. • De hogeschool ontwikkelt een huisvestings- en voorzieningenplan voor het gebouw Museumpark, waar ook de opleidingen van het Instituut voor Sociale Opleidingen, waaronder Pedagogiek, zijn ondergebracht. Voor de ruimtebehoefte hanteert de opleiding de hogeschoolnormen. Deze ruimten voldoen op grond van de hogeschoolnormen en op basis van het huidige aantal studenten: lokalen voor onderwijs, ruimtes voor docenten, ruimtes voor zelfstudie en ruimtes voor ondersteunende diensten. • Er is een mediatheek in het gebouw aan het Museumpark, voor alle opleidingen die in dat gebouw zijn ondergebracht. Er is draadloos internet in het gebouw; op het intranet is informatie over studiefaciliteiten, mediatheek, audiovisuele middelen, studiegids, roosters, roosterwijzigingen en uitslagen van tentamens. De ICT-voorzieningen worden
42/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
•
•
ook gebruikt om de studenten te attenderen op actuele ontwikkelingen en bij studieloopbaancoaching. Vanaf het studiejaar 2008-2009 heeft het hogeschoolbeleid om alle ISO-opleidingen te huisvesten op één etage steeds meer vorm. De opleiding verwacht dat de tevredenheid met de huisvesting onder de studenten zal toenemen; ten tijde van de bezoekdag waren er daarover nog geen evaluaties beschikbaar. Het meest recente onderzoek dateert van 2007: de studenten gaven toen aan tevreden te zijn over de voorzieningen en de huisvesting. De tevredenheid over de studentenadministratie scoorde het laagst maar was wel voldoende. Tijdens de bezoekdag heeft het panel bij de rondleiding vastgesteld dat er afdoende studie- en werkplekken zijn voor de studenten. Het gaat onder andere om groepsvertrekken voor computergebruik, inlogplaatsen voor laptops, overlegruimtes voor groepswerk. Verder heeft het panel de mediatheek bezocht; er is een kantine en een aula. Het panel heeft kunnen vaststellen dat Informatie over de studie via intranet 24 uur per dag beschikbaar is. De onderwijsruimtes beschikken over moderne apparatuur (zoals beamers). De toegankelijkheid van de voorziening is optimaal, door de ruime openingstijden van het gebouw (dagelijks van 8 uur tot 22 uur).
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Goed
Criteria - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • Het beleid voor de studieloopbaanbegeleiding voor voltijd- en deeltijdstudenten is vastgelegd in een document Handleiding Studieloopbaancoaching, 2007. In dit document zijn de doelstellingen, de opzet en de invulling van de begeleiding uitgewerkt. Enkele elementen zijn daarbij: - studenten krijgen minimaal drie maal per jaar advies over hun studievoortgang; (zie regel 35 - de opleiding onderzoekt regelmatig onder studenten hoe hun ervaringen met de studieloopbaanbegeleiding zijn en wat hun behoeften en waardering hierbij zijn. • Hiermee sluit de opleiding aan bij het hogeschoolbeleid voor studieloopbaancoaching, (SLC). Dit is een essentieel onderdeel van het ROM, in de studentgestuurde leerlijn. SLC is daarom opgenomen als programmaonderdeel in elke studiefase. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de kadernotitie van de hogeschool Studieloopbaancoaching aan de HR (2006). SLC omvat studieonderdelen als oriëntatie op de studie en beroep, selectie, bewaken en bevorderen van de studievoortgang, planning van studie en loopbaan, bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid en het opbouwen van een netwerk.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
43/69
•
•
•
•
•
•
•
•
SLC is naast ‘werkvorm’ (een leerlijn, besproken bij facetten 2.2. en 2.7) ook een toetsvorm (via portfolio, besproken bij facet 2.8), een vorm van individuele begeleiding en ook een instrument voor versterking van de studeerbaarheid (zie ook bij 2.4). De professionele ontwikkeling van de student staat centraal bij de SLC. De studenten leren hun ontwikkeling van de studiecompetenties en de eigen studievoortgang te bewaken en te sturen. Dit gebeurt onder begeleiding van een, zo mogelijk door Hogeschool Rotterdam gecertificeerde, studieloopbaancoach. De SLC is vooral intensief in het eerste jaar van de voltijdopleidingen. Daarbij hoort dat voor elke student bij het begin van zijn studie systematisch in beeld wordt gebracht welke achterstanden hij heeft en welke ondersteuning daarbij geboden moet worden. Die ondersteuning kan vorm krijgen in bijspijkercursussen, maar ook in extra ondersteuning door peercoaches. In de hierboven vermelde kadernotitie zijn kwaliteitseisen geformuleerd over het aantal gesprekken en wijze van verslaglegging. De studieloopbaancoach heeft ten minste drie keer per jaar een gesprek met de student over zijn studievoortgang. Wanneer er problemen zijn die de competentie en mogelijkheden van de opleidingscoach te boven gaan, kan het Bureau Studentenzaken gesprekken voeren om een individueel studietraject aan te bieden. De opleiding evalueert de resultaten van de studiebegeleiding periodiek (kwartaal evaluaties en STO). Daarbij is onder meer gebleken (STO 2007) dat studenten meer begeleiding verwachten bij de stages. Hiertoe heeft de opleiding maatregelen genomen zoals: - bezoekplan van stage instellen met het doel stageplaatsen te werven; - opzetten van een stage-site; - de formatie van de stagecoördinator is tijdelijk uitgebreid. De opleiding heeft een aantal doelstellingen geformuleerd voor versterking van de informatie over de studievoortgang. Deze doelen heeft de opleiding ook kunnen realiseren, zoals het panel heeft vastgesteld tijdens de bezoekdag in de gesprekken met alumni en studenten. Het gaat om de volgende doelstellingen: - Alle studenten hebben ten minste drie maal per jaar een individueel gesprek met de mentor/coach; - Ten hoogste vier weken na afloop van de tentamenperiode zijn geactualiseerde overzichten beschikbaar voor de student; - Een actueel studiepunten overzicht is op elk moment voor de student beschikbaar via het systeem Osiris. Uit de studentevaluaties (STO 2004 en STO 2007) is af te leiden dat de studenten toenemend positief zijn in hun oordeel over de studieloopbaancoaching. In 2004 was de tevredenheidsscore 2.5 en in 2007 was dat 3.39 in 2007 (5-puntsschaal). Tijdens de bezoekdag is in het gesprek met het onderwijsmanagement gebleken dat de ruime instroom van mbo-studenten - intussen is dat ruim een derde van de instroom extra aandacht krijgt. Om de aansluiting van mbo naar hbo goed te laten verlopen, wordt er hogeschoolbreed een starttest aangeboden, onder meer voor rekenen en taal. Op basis van de uitkomsten daarvan wordt er per student een capaciteitsprofiel opgesteld, zo nodig resulterend in een aanvullend deficiëntieprogramma. De studieloopbaancoach
44/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
•
•
•
•
heeft daarbij een belangrijke rol. Studenten geven tijdens de bezoekdag aan dat de toegankelijkheid van de studieloopbaancoach goed is. Van deeltijdstudenten wordt verwacht dat zij vanaf de start in belangrijke mate zelf richting en invulling geven aan het (standaard)programma. SLC is daarom in de deeltijdse variant een minstens even belangrijk onderdeel van het curriculum als in de voltijdse variant. Het beleid rond de informatievoorziening is gericht op bevordering van de studievoortgang en op de behoeften van de studenten. De hogeschool hanteert daarvoor een aantal concrete streefdoelen. In 2007 is een nieuw studentvolgsysteem (Osiris) geïntroduceerd dat ook voor de SLC van belang is, met name om de studievoortgang te volgen en daarover afspraken met studenten vast te leggen. De informatie over de studievoortgang is ook beschikbaar via het digitaal portfolio, een ruimte binnen het ICT-programma N@tschool waarin studenten hun materialen kunnen verzamelen. Aan de hand hiervan kunnen studenten zien en laten zien welke competenties zij hebben gerealiseerd en welke zij nog moeten verwerven. De opleiding hanteert een negatief bindend studieadvies (BSA), met een drempel van 36 EC: studenten die aan het einde van hun eerste studiejaar deze 36 EC niet hebben behaald, kunnen zich niet opnieuw inschrijven voor de opleiding. Dit geldt ook voor studenten die de 60 EC van het eerstejaarsprogramma niet hebben behaald aan het einde van hun tweede studiejaar. Dit is vastgelegd in de OER.
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
voldoende
Criterium - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De verantwoordelijkheden van het kwaliteitszorgsysteem zijn vastgelegd. De directeur van het instituut is integraal verantwoordelijk voor het goed lopen van het systeem. Per jaar wordt een evaluatieplan vastgesteld, waarin is omschreven welke evaluaties er in dat jaar zullen plaatsvinden. Richtlijn daarbij is het document Kwaliteitszorgbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (2006). Het kwaliteitszorgkader van de hogeschool is gebaseerd op het strategisch beleid van de hogeschool en volgt het accreditatiekader van de NVAO. • Het kwaliteitszorgplan van de opleiding Pedagogiek is vastgelegd in het document Kwaliteitszorgsysteem Pedagogiek en SPH (december 2008).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
45/69
•
•
•
•
•
Dit kwaliteitsplan is gebaseerd op de uitgangspunten van de hogeschool, met drie peilers: - De beleids- en jaarplancyclus van planning en control; - De systematiek van interne kwaliteitszorg van de opleidingen Pedagogiek en SPH waarin cyclisch wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering; - De werkzaamheden van het Bureau Auditing, Monitoring en Control (AMC) die vooral bestaan uit het uitvoeren van audits bij opleidingen, volgens een cyclus van zes jaar. Het kwaliteitszorgkader van de hogeschool bevat toetsbare streefdoelen, vastgelegd in het document Toetsbare streefdoelen van de Hogeschool Rotterdam (2006). Het Instituut en de opleiding hanteren dit document als richtlijn voor het vaststellen van de streefdoelen. Een voorbeeld is: modulehandleidingen moeten voldoen aan bepaalde basiscriteria met betrekking tot de leesbaarheid, vormgeving, organisatie, contacttijd, internationalisering, toetsing, actualiteit, literatuur en hbo-bachelorniveau. De opleiding heeft beschreven welke normen zij hanteert bij het beoordelen van evaluatiescores: - indien de gemiddelde score onder 3.0 (5-puntsschaal) wordt nader onderzoek verricht en zo nodig verbeteracties geëntameerd; - indien de gemiddelde score onder 6.0 ligt (10-puntsschaal) wordt nader onderzoek verricht en zo nodig verbeteracties geëntameerd. Er zijn diverse evaluatie-instrumenten: - Het tweejaarlijkse studenttevredenheidsonderzoek (STO) bij alle opleidingen van de hogeschool In maart 2009 heeft een nieuw STO plaatsgevonden waarvan de resultaten vanaf juni 2009 beschikbaar zijn. Het daaraan voorafgaande STO 2007 is in het najaar van 2007 uitgevoerd; de resultaten zijn in maart 2008 gepubliceerd; - Vanaf 2009: het hogeschoolbrede docenttevredenheidsonderzoek (zie ook bij 3.3); - schriftelijke module-evaluaties: per onderwijsblok (kwartaal) worden alle modules geëvalueerd, met een driejaarlijkse cyclus; - Panelgesprekken met studenten: na ieder kwartaal (drie maandelijks) worden alle modules besproken in een gesprek met een vertegenwoordiging van de studenten; van dit gesprek worden verslagen gemaakt; - Overleg binnen de Jaarraden: alle evaluaties over het onderwijs in een studiejaar worden voorgelegd aan een vertegenwoordiging van studenten en docenten per studiejaar; van het resultaat van de bespreking worden verslagen gemaakt. Andere vormen van onderzoek zijn: - evaluaties door docenten - HBO-Monitor en Keuzegids - evaluatie van de stages, per studiejaar - beroepenveldcommissie - het jaarlijkse alumnionderzoek Zowel bij de kwartaalevaluaties (digitaal en mondeling in de jaarraden) als bij het STO worden de studenten van de verschillende opleidingen apart bevraagd, De resultaten worden zowel per Instituut als per opleiding weergegeven. Uit de onderzoeken onder Pedagogiek studenten is af te leiden dat zij tevreden zijn over de hoeveelheid evaluaties en over aanpak daarbij. De tevredenheid over de informatievoorzieningen over de uitkomsten van de onderzoeken neemt toe. De gemiddelde tevredenheidsscore hierover
46/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
•
•
•
is onder deeltijdstudenten wat minder hoog dan bij de voltijdstudenten. Bij zowel de voltijd- als deeltijdstudenten zijn de tevredenheidsscores gestegen in afgelopen vier jaar: - De score bij het thema ‘Er vinden voldoende onderwijsevaluaties onder studenten plaats’ is van 2,86 (2004) gestegen naar 3,31 (2007); - De score bij het thema ‘Ik word voldoende geïnformeerd over de uitkomsten van de onderwijsevaluaties’ is van 1,96 (2004) gestegen naar 2,84 (2007). Het gaat hier om een 5-puntsschaal en de score ligt onder de norm van 3 (zie ook bij 5.2). Uit hetzelfde onderzoek komen de gemiddelde tevredenheidsscores op het item ‘betrokkenheid bij de studie’. Voltijdstudenten scoren gemiddeld (op een 10-puntsschaal) een 6,06 (2007). Dit was een 4,73 in 2004). De gemiddelde tevredenheid onder deeltijdstudenten is gestegen van 5,50 (2004) naar 5,87 (2007) en scoren daarmee onder de als norm gestelde 6. Tijdens de bezoekdag is met het opleidingsmanagement gesproken over het kwaliteitszorgsysteem. De opleiding onderzoekt aantoonbaar structureel de tevredenheid van studenten en docenten op diverse aspecten van het onderwijs, de toetsing, studielast en dergelijke. Het opleidingsmanagement gaf aan dat de evaluatiegegevens worden besproken met de curriculumcommissie. Het panel stelt vast het systeem van evalueren goed is vormgegeven, met heldere normstellingen, en systematisch wordt uitgevoerd. Bij een aantal evaluaties waren de evaluatieresultaten van SPH- en Pedagogiek-studenten gezamenlijk weergegeven. Daardoor was niet met zekerheid vast te stellen of alle scores onverkort gelden voor Pedagogiek. Een tweede punt is dat het werken met twee schalen, 10-punts en 5-punts, het lezen van de evaluatiegegevens wat lastig maakt, vooral als het om lage scores gaat op de 10-puntsschaal. Daarom komt het panel tot het oordeel ‘voldoende’.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
goed
Criterium - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De opleiding beschreef in haar zelfevaluatierapport dat het curriculum grondig is gewijzigd naar aanleiding van de uitkomsten van de visitatie in 2003: op 8 van de 25 onderdelen kwam de toenmalige visitatiecommissie destijds tot het oordeel onvoldoende. Deze onderdelen waren: curriculum binnenschools, samenhang (dt), bewaking kwalificaties, realisatie kwalificaties, hbo-niveau, toetsen, contacten met het werkveld, interne kwaliteitszorg (In de groei, eindrapport van de visitatiecommissie Pedagogiek, 2003, 2005). In het natraject is een stand-van-zakennotitie opgesteld, waarin aangegeven is welke maatregelen de opleiding heeft genomen naar aanleiding van de visitatie. Vervolgens heeft de NVAO de opleiding positief beoordeeld.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
47/69
•
• •
•
•
•
In het zelfevaluatierapport is beschreven welke verbetermaatregelen er zijn genomen na de vorige visitatie (2003). Enkele voorbeelden van concrete maatregelen zijn: - Het bachelorniveau wordt beter bewaakt door versterking van het theoretisch deel van de opleiding door verzwaring van de literatuur en door actualisering. - De hbo-oriëntatie is versterkt door het invoeren van competentiegericht onderwijs en door meer gestructureerde contacten met het werkveld. Dit heeft geleid tot meer praktijkgericht onderwijs en een betere afstemming met de beroepspraktijk. - Daarnaast zijn er subdomeinen benoemd (opvoedingsondersteuning, kinderopvang, jeugdzorg, ondersteuning onderwijs en jeugdbeleid) binnen de Pedagogiek. Het theoretisch deel van de opleiding is verstevigd - De kritiek op de samenhang binnen de deeltijdopleiding heeft geleid tot aanpassing van het curriculum; het programma is nu vergelijkbaar met het voltijdprogramma. Het indertijd te sterkte vakgericht karakter van de deeltijdopleiding is daarmee veranderd. Bovendien zijn de eisen voor werkervaring en werkplek aangescherpt. - ‘Bewaking kwalificaties’ is beter gewaarborgd, door een goed werkende beroepenveldcommissie en opleidingscommissie. Ook de interne kwaliteitszorg is na de vorige visitatie opnieuw vormgegeven, in samenhang met de ontwikkelingen in het kwaliteitszorgbeleid van de hogeschool. In het verlengde van het hogeschoolbeleid is de aanpak van de PDCA vastgelegd in het Kwaliteitszorgplan van het instituut. Het systeem van de interne kwaliteitszorg is met behulp van de PDCA-cyclus uitgewerkt, waarbij is vastgelegd hoe wordt bewaakt dat het proces van kwaliteitsverbetering per opleiding plaatsvindt voor elk kwaliteitsaspect, ten opzichte van vooraf geformuleerde streefdoelen. Naar aanleiding van evaluaties en nader onderzoek stelt de opleiding een verbeterplan op met daarin de verbeteracties, doelen, termijnen, middelen en verantwoordelijkheden. De verbeterplannen van de opleiding, die voortvloeien uit de verschillende evaluaties onder de belanghebbenden worden opgenomen in het managementcontract van de instituutsdirectie en het CvB. De kwaliteitszorgmedewerker van de opleiding legt de evaluatieresultaten en de verslagen van de discussies (studentpanels en de jaarraden) ter bespreking voor aan de curriculumcommissie in februari/maart van ieder jaar. In die periode werkt de curriculumcommissie aan het ontwerp van het nieuwe curriculum: de uitkomsten van de evaluaties en de overwegingen van de jaarraden worden daarbij betrokken. Zo zijn op basis van evaluaties van studenten in het curriculum van 2009-2010 sommige modulen opgehoogd van 2 naar 3 EC en andere teruggebracht van 3 naar 2 EC en zijn de eerder genoemde kwartaalcolleges ingevoerd om de samenhang van de modules zichtbaar te maken. De opleiding heeft de verbetermaatregelen genomen op grond van resultaten van kwartaalevaluaties en het STO (2007). Enkele voorbeelden daarvan zijn: - In reactie op klachten dat studenten te weinig inzicht hadden in de uitkomsten van de evaluaties van de modulen en de gesprekken in de jaarraden, wordt er in het vervolg (voorjaar 2009) hierover gepubliceerd via de digitale studentennieuwsbrief.
48/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
-
•
•
•
•
•
Vanaf het studiejaar 2009-2010 heeft de opleiding in alle jaren zogeheten kwartaalcolleges ingeroosterd (2x 50 minuten) die tot doel hebben de studenten te informeren over de gang van zaken in dat kwartaal, de samenhang in de aangeboden modules en de resultaten van de laatste evaluaties. Tijdens de bezoekdag heeft het panel kunnen vaststellen dat de opleiding na de vorige visitatie in 2003 een grote transitie heeft doorgemaakt door de invoering van het competentiegerichte onderwijs. De opleiding staat nu voor de taak om te zorgen dat de kwaliteit op alle punten aantoonbaar blijft gewaargeborgd. De opleiding heeft verbeteringen ter hand genomen met de invoering van een nieuw curriculum. Dit zijn onder meer: - verbetering van inhoud en niveau van de opleiding (schrijfvaardigheden, onderzoeksvaardigheden en meer theoriekennis); - versterking beroepsoriëntatie omdat uit de vorige visitatie bleek dat de opleiding wel praktijkgericht was maar te weinig beroepsgericht. Docenten hebben tijdens de bezoekdag een voorbeeld gegeven van een verbetervoorstel door de docenten om de toetsdruk te verminderen. Docenten functioneren in jaarteams en evalueren aan het eind van het schooljaar onder andere de werkdruk. Een van de voorstellen was door een betere spreiding van toetsen de werkdruk van de docenten te verminderen. De opleidingscommissie heeft dit voorstel gehonoreerd. Studenten waarderen de terugkoppeling in de nieuwsbrieven die de opleiding digitaal verspreidt. Daarin vermeldt de opleiding wat de informatie is uit de evaluaties en geeft zij haar reactie weer op de verbetervoorstellen vanuit de jaarraad. De beroepenveldcommissie heeft tijdens de bezoekdag aangegeven een advies te hebben gegeven dat er meer aandacht nodig is voor de mbo-instromers. Het knelpunt is dat deze studenten niet altijd over het vereiste niveau beschikten maar, via de eerder vermelde regeling voor ‘verwant-mbo’, een verkort leertraject kregen aangeboden. De beroepenveldcommissie is tevreden dat de opleiding nieuwe instroomeisen heeft vastgesteld voor deze groep studenten (zie ook bij 2.5).
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
goed
Criterium - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In het handboek Kwaliteitszorg van de opleiding is vastgelegd dat de studieleiding kan aantonen op welke wijze de medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld zijn betrokken bij evaluatieonderzoek en het formuleren van verbeterplannen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
49/69
•
•
• •
In de zelfevaluatie is een overzicht gegeven van de instrumenten die per doelgroep worden ingezet. De borging van de interne kwaliteitszorg is vastgelegd in de procedures van het kwaliteitsplan. De wijze waarop de belanghebbenden zijn betrokken bij de interne kwaliteitszorg is als volgt, zoals het panel heeft kunnen vaststellen: - Studenten: via schriftelijke evaluaties, panelgesprekken (ook aangeduid als kwartaalgesprek), Jaarraden, Opleidingscommissie - Docenten: via teamoverleg, kwartaalgesprek, Jaarraden, Opleidingscommissie - Werkveld: via de Werkveldcommissie (drie keer per jaar), overleg via stagecontacten - Alumni: via het jaarlijkse alumnionderzoek naar de eindkwalificaties van recent afgestudeerden; jaarlijkse alumni-bijeenkomst over de kwaliteit van de opleiding en de aansluiting op de beroepspraktijk; verder worden de uikomsten van de HBOmonitor gevolgd. Studenten bevestigden tijdens de bezoekdag dat zij via de jaarraad feedback kunnen geven op het jaarprogramma. Tijdens de bezoekdag hebben studenten, vertegenwoordigers van het werkveld aangegeven tevreden te zijn over de wijze waarop de opleiding omgaat met verbetersuggesties.
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Voldoende
Criterium - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • In het laatste studiejaar doen de studenten een stage, waarbij zij werken aan hun afstudeeropdracht. De stagetaken zijn voorbereidend of ondersteunend aan de afstudeeropdracht. Hierdoor kan een student werken aan de specifieke beroepsrol. In de Opleidingswijzer 2008-2009 is vastgelegd dat het afstuderen bestaat uit het behalen van een aantal studieonderdelen (bijvoorbeeld Begeleiden en coachen, Kwaliteit en beleid in non-profit organisaties, Conflicthantering en symposium ethiek, Oriëntatie op de arbeidsmarkt, minor) met een gezamenlijke omvang van 29 EC. Met de 2 EC voor de begeleiding, omvat de afstudeerperiode 31 EC. • De opleiding hanteert het uitgangspunt dat in het eindwerkstuk aantoonbaar is dat de studenten beschikken over de competenties van een beginnend beroepsbeoefenaar. Dit is vastgelegd in de studiehandleiding afstuderen. De afstudeeropdracht omvat vier onderdelen:
50/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
-
•
•
•
•
•
de student ontwikkelt een beroepsproduct dat relevant en bruikbaar is voor de praktijk; voorbeelden daarvan zijn een draaiboek voor een behandeling, stappenplan of aanbevelingen van een onderzoek. - er is theoretische verantwoording in een schriftelijke eindrapportage; - het product wordt gepresenteerd aan de opdrachtgever en de begeleider van de hogeschool; - in een eindgesprek met de afstudeerbegeleider en de tweede beoordelaar wordt het afstuderen afgesloten. De toetsing van de eindkwalificaties vindt plaats op basis van het Competentieoverzicht per studiejaar Opleiding Pedagogiek (januari 2009). De toetsing vindt plaats aan de hand van hiervoor opgestelde formats die zijn opgenomen in de studiehandleiding. Het panel heeft de toetsformats bestudeerd en is van oordeel dat deze voldoen aan de eisen. Toetsing vindt als volgt plaats: - Er zijn beoordelingsformulieren voor het plan van aanpak van het afstuderen, voor het feitelijke afstudeerproduct en een feedbackformulier voor de externe opdrachtgever. Daarnaast worden de studenten door drie verschillende professionals beoordeeld. Dit zijn de afstudeerbegeleider, de externe begeleider vanuit het werkveld en de tweede beoordelaar vanuit de Hogeschool. - Studenten moeten individueel aantonen dat zij alle eindcompetenties hebben verworven in hun portfolio en zij studeren individueel af. Het is mogelijk dat studenten een gezamenlijk beroepsproduct ontwikkelen, maar ook dan schrijft iedere student een individueel eindrapport. De borging van het afstudeerniveau vindt plaats op de volgende wijze: - De docenten die de vierdejaars stages en het afstuderen begeleiden, bieden elkaar intercollegiale ondersteuning; zij zijn daartoe georganiseerd; - De beoordeling vindt plaats met behulp van externe begeleiders of opdrachtgevers in het werkveld; - Het afstudeerwerkstuk wordt extern in de stage of werkplek gepresenteerd en beoordeeld; - Er is gekozen voor de inzet van een tweede beoordelaar met het oog op het borgen van de betrouwbaarheid. De opleiding is voornemens om een grootschalig alumnionderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is inmiddels gestart in de vorm van een proefonderzoek met een eerste 0meting (2008): een quick scan onder 22 afgestudeerden uit 2008 naar de aansluiting tussen hun opleiding en het werkveld. Enkele resultaten uit deze quick scan zijn: - Veertien respondenten zijn werkzaam op hbo-niveau; tien werken in de jeugdzorg; zes in de opvoedings- en onderwijsondersteuning ; drie zijn werkzaam in de kinderopvang. Twee van de 22 afgestudeerden zijn verder gaan studeren; - Zestien respondenten (¾ van de ondervraagden) geven aan dat de opleiding hen goed tot zeer goed heeft toegerust voor hun huidige functie. Hierbij worden de stages en de verdieping via minoren expliciet als sterke punten van de opleiding genoemd. Via de HBO-Monitor verkrijgt de opleiding aanvullende informatie over het functioneren van hun afgestudeerden in de praktijk. De scores van deze opleiding worden afgezet tegen de landelijke score. Vanwege de zeer geringe deelname van alumni zijn de scores voor deze opleiding minder betrouwbaar, maar het geeft wel een beeld. Dat beeld is, dat
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
51/69
•
de opleiding voldoet aan de verwachtingen. De enkele deeltijd-afgestudeerden in het onderzoek waren iets minder positief in hun oordeel over de aansluiting op het werkveld dan de voltijd-afgestudeerden. Het panel heeft 11 afstudeerscripties bestudeerd: acht afstudeerwerken van voltijdstudenten en drie van deeltijdstudenten. Tijdens de bezoekdag heeft het panel nog 16 afstudeerwerken kunnen inzien (13 VT, 3 DT). Het panel heeft daarbij het volgende geconstateerd: - Niveau. Over het algemeen zijn de scripties van voldoende niveau passend bij het niveau van een bachelor-afgestudeerde. De vraagstelling van de opdrachten is praktijkgericht en over het algemeen relevant. Echter de analyse van de vraagstelling en het formuleren van een onderbouwd antwoord op de vraag is beperkt. Dit brengt het risico met zich mee dat er te snel gekozen wordt voor een interventie (een oplossing voor een probleem). De fase van onderzoek naar de factoren die het probleem beïnvloeden en het zoeken naar andere oplossingen voor het probleem (en vervolgens de beste kiezen) is summier. Er worden onderzoeksmethoden gebruikt (zoals literatuur- en praktijkonderzoek), maar niet vanuit een kritische grondhouding. De gekozen interventies worden gedegen uitgewerkt. De literatuurlijst bij de afstudeerwerkstukken is relevant (hoewel vrijwel geen buitenlandse vakliteratuur wordt gebruikt) en in de meeste gevallen actueel. - Beoordeling. De student ontvangt altijd een individuele beoordeling en die beoordelingen zijn in de meeste gevallen adequaat. Bij meerdere eindproducten constateerde het panel dat de beoordeling ‘aan de hoge kant’ leek. Bij een van de afstudeerwerken was een voldoende gegeven terwijl het panel dit eindwerkstuk als onvoldoende zou beoordelen. Tijdens de bezoekdag is de beoordeling van de afstudeerwerkstukken besproken met docenten, beroepenveld en alumni. Het panel hoorde dat niet alle studenten in de afstudeerperiode de stappen doorlopen in het eindwerkstuk van probleemanalyse via onderzoek en literatuurbestudering naar oplossing. Docenten herkennen dat studenten de stap naar ‘de oplossing’ soms te snel zetten. Daarbij heeft de nog te recente aanpassing van de module Onderzoeksmethoden mogelijk een rol. Sinds september 2009 is dit een doorlopende leerlijn en niet, zoals tot dan toe, alleen een vierdejaarsmodule. Wat betreft de beoordeling lichten docenten toe dat het voorkomt dat studenten twee keer een onvoldoende behalen voor hun afstudeerwerk. In dat geval wordt van de student verwacht dat hij een nieuwe opdracht doet in een volgend studiejaar. De docenten streven naar strikte toepassing van de beoordelingsmaatstaven, net als het beroepenveld; het honoreren van de inzet van afstudeerders op de werkplek brengt in voorkomende gevallen het gevaar met zich mee dat tekortschieten van cognitieve vaardigheden wordt gecompenseerd met een sterke beroepshouding en met goede beroepsvaardigheden. Het team is hier weliswaar alert op, maar het kan een verklaring zijn voor de bevinding van het panel dat studenten kunnen afstuderen met een relatief zwak afstudeerwerkstuk. Ten slotte: de afgestudeerden herkennen dat de beoordeling soms scherper kan; zij geven aan dat de goede begeleiding van docenten soms kan leiden tot (te) veel herkansingsmogelijkheden.
52/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
•
•
Het panel constateert dat de opleiding beschikt over een zorgvuldig opgesteld en compleet document waarin de procedure voor het afstuderen helder uiteen wordt gezet. De vereiste competenties, studieactiviteiten, de organisatie van het afstuderen en de toetsing en beoordeling zijn adequaat verwoord. Het panel komt tot het oordeel dat het gerealiseerde niveau voldoende is omdat in theorie het beoordelen van het laatste studiejaar goed is vastgelegd maar in de praktijk is af te leiden dat de uitvoering van het beoordelen van de afstudeerwerken scherper kan, bijvoorbeeld ten aanzien van de (onderzoeksmatige) onderbouwing en het gebruik internationale vakliteratuur. Het panel heeft tijdens de bezoekdag geconstateerd dat deze punten herkend worden door de opleiding en dat hiertoe verbetermaatregelen zijn geformuleerd.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: • De gegevens over instroom, voortgang en rendement worden centraal binnen de hogeschool verzameld. Sinds september 2008 beschikt de hogeschool over instrumenten aan de hand waarvan binnen een instituut per opleiding rendementsgesprekken worden gevoerd. In het najaar worden aan de hand van de startmonitor de instroom, uitval en het opleidingsrendement besproken; in het voorjaar worden aan de hand van de voortgangsmonitor de studieresultaten in het lopende opleidingsjaar besproken. De gesprekken worden gevoerd door de instituutsdirectie en de onderwijsmanager van de opleiding met een vertegenwoordiging van de afdeling Onderwijs en Kwaliteitszorg van de HR, waarbij geanalyseerd wordt welke factoren van belang zijn in relatie tot de instroom, de doorstroom en het rendement van de opleiding. • Op grond van deze rendementsgesprekken formuleert de studieleiding een plan van aanpak voor versterking van de rendementen. Dat plan bevat de concrete ambities voor versterking van het onderwijsrendement, uitgesplitst naar de ambities voor het propedeuserendement, het hoofdfaserendement en, waar nodig, voor het ‘wegwerken’ van langstudeerders. • De rendementsgegevens maken ook deel uit van het managementcontract dat jaarlijks wordt opgesteld in overleg tussen de instituutsdirectie en het CvB. De voortgang op dit punt wordt bewaakt in bilateraal overleg tussen het college en de instituutsdirecteur en met behulp van het informatiemanagementsysteem dat de hogeschool hanteert (QPR). • Binnen het hogeschool-programma Studiesucces voor iedereen is een deelproject ‘Zicht op studiesucces’ opgenomen, met een startmonitor en een voortgangsmonitor voor elke opleiding. Per kwartaal stelt de hogeschool voor iedere opleiding een overzicht van de vorderingen beschikbaar.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
53/69
• •
•
•
•
•
De opleiding heeft het rendement als volgt gedefinieerd: het percentage studenten dat de propedeuse of studie behaalt in het genoemde aantal jaren. De opleiding heeft het in het zelfevaluatierapport een overzicht opgenomen van de streefcijfers voor de opleiding Pedagogiek. Deze streefcijfers zijn als volgt opgebouwd: - Propedeuserendement 65% na 2 jaar - Opleidingsrendement, voltijd 55% na 5 jaar - Opleidingsrendement, deeltijd 50% na 5 jaar - Gemiddelde studieduur uitvallers maximaal 1,5 jaar - Gemiddelde studieduur geslaagden maximaal 4,5 jaar Uit overzichten in het zelfevaluatierapport is af te leiden dat de opleiding haar streefcijfers voor doorstroom- en uitstroomrendement behaalt, of nagenoeg behaalt: - het propedeuserendement van voltijdstudenten in de afgelopen jaren(cohorten 20042006) varieert tussen 72,8% en 82,1%. Bij de deeltijdstudenten varieert het propedeuserendement van 57,6 tot 75%). De opleiding maakt hiermee haar streefcijfers aantoonbaar waar (Startmonitor 2008-2009). - Het opleidingsrendement na 5 jaar varieert in de jaren van 1998 tot en met 2002 tussen 54,2% en 69,4% (landelijk is dit 57,6% - 65,6% in dezelfde periode) voor de voltijdopleiding. Met 54,2% scoort de opleiding iets onder haar streefcijfer maar dit verschil is marginaal. - Voor de deeltijdopleiding was het rendement in 2002 67,6% voor deze opleiding (er zijn geen andere jaarcijfers beschikbaar) en landelijk was dat voor deeltijdstudenten 71%. De opleiding scoort hiermee boven haar eigen streefcijfers. Het streefcijfers voor de maximale studieduur van uitvallers van 1,5 jaar, wordt niet bereikt: van de voltijdstudenten studeren de uitvallers circa 26-27 maanden en van de deeltijdstudenten studeren de uitvallers 35 maanden. De opleiding heeft dit onderkend en heeft intussen maatregelen getroffen, zoals: - selectieprocedure in propedeuse meer aanscherpen; - strikter hanteren van het bindende studieadvies; - meer prominente kennismaking met het werkveld in de propedeuse waardoor studenten eerder weten of het beroepsveld hen aanspreekt; - maatregelen in het kader van het project “studiesucces” van de hogeschool zoals: Invoering van startgesprekken met nieuwe studenten vanaf mei 2009; Uitbreiding van het aantal studieloopbaancoachingsgesprekken indien nodig; Bijhouden per opleiding van een rendementsmonitor waarin halfjaarlijks de resultaten van de opleiding op het gebied van rendement worden aangegeven. Het panel komt tot het oordeel voldoende omdat de gemiddelde studieduur van uitvallers ruim boven het streefcijfer ligt en omdat het panel nog geen effecten heeft kunnen vaststellen van de maatregelen om het rendement beter te laten aansluiten bij de streefdoelen van de opleiding. Hierover heeft het panel tijdens de bezoekdag gesproken met het onderwijsmanagement en de docenten. Ook is gesproken over de relatie tussen de instroomdoelen die vanuit de Hogeschool Rotterdam zijn geformuleerd (zie ook 2.5 Instroom) en de realisatie van het onderwijsrendement. De opleiding is zich ervan bewust dat het opleidingsrendement terugloopt en dat nog niet geheel duidelijk is waar dit aan ligt. De wens de instroom te vergroten vanuit de doelgroepen “die vanuit hun achtergrond minder makkelijk voor een
54/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
hbo-opleiding kiezen” kan op gespannen voet komen te staan met het doel om het onderwijsrendement te verbeteren. De opleiding Pedagogiek maar ook de Hogeschool Rotterdam, is zich ervan bewust dat dit de komende jaren extra aandacht zal vragen. Activiteiten voor aankomende studenten zoals een starttest, het opstellen van capaciteitsprofielen, het aanbieden van aanvullende cursussen (rekenen en taal) die het niveau van nieuwe studenten moeten verhogen evenals het vergroten van aandacht voor studieloopbaancoaching maken onderdeel uit van die extra aandacht voor de instroom in relatie tot studierendement.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
55/69
56/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
57/69
Bijlage 1:
58/69
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
59/69
60/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
61/69
62/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
Opleiding Pedagogiek Hogeschool Rotterdam
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
X
X
Studentgebonden deskundigheid
Visitatiedeskundigheid
Panellid NQA: Mevrouw drs. W.M.R. de Water
Panellid: Mevrouw drs. M. Witmaar
Relevante werkvelddeskundigheid
Panellid: Mevrouw J. van der Meulen
Panellid: Mevrouw drs. H. Marx-Breet
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s
X
X
X
X
Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden:
Mevrouw drs. H. Marx-Breet Mevrouw Marx is ingezet als panellid vanwege haar domeindeskundigheid op het gebied van (de hogere kaderopleiding) pedagogiek, sociaal pedagogische hulpverlening en maatschappelijk werk en dienstverlening. Daarnaast beschikt zij door haar deelname als lid en voorzitter van de visitatiecommissie (hoge kaderopleiding) pedagogiek tevens over auditdeskundigheid. Voorts is mevrouw Marx vertrouwd met de meest recente ontwikkelingen in de opleidingen tot leraar voortgezet onderwijs 2e graads in omgangskunde en pedagogiek en in de hogere kaderopleiding Pedagogiek, in de vakgebieden pedagogiek en sociaal pedagogische hulpverlening. Ze is vertrouwd met lesgeven, beoordeling en toetsing van de vakken maatschappelijke werk en dienstverlening, pedagogiek en sport en bewegen, domeinen waarvan ze ook over relevante werkvelddeskundigheid beschikt. Voor deze visitatie is mevrouw Marx aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
63/69
Opleiding: 1966 – 1972 1972 – 1974 1975 – 1984 1990 1991 – 1992 1998 2004
HBS- B te Amsterdam Noord Opleiding tot radiologisch laborante in het Ziekenhuis Amsterdam Noord Studie Pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam afstudeerrichting: opvoedingsvoorlichting- en begeleiding Leergang projectmanagement aan de Regionale Instelling voor Nascholing en Opleiding (RINO) te Utrecht Opleiding Public Relations bij de Zaterdagacademie te Diemen NGPR-A diploma Cursus Video-interactiebegeleiding bij de Associatie Intensieve Thuisbehandeling (AIT) te Amsterdam Opleiding de Manager van Morgen bij ROI Amsterdam
Werkervaring: 1985 – 1994 RIAGG Noord Kennemerland te Alkmaar, coördinator afdeling preventie 1994 – 1996 Orthopedagogisch Centrum Kennemerland, Santpoort-Noord, projectleider bij de afdeling pedagogische preventie 1996 – heden Kortdurende projecten en freelance werkzaamheden bij Marxkwadraat (eigen bedrijf) 1996 Thuiszorg Amstelland en de Meerlanden, pedagoog 1996 – 1997 Stichting Welzijn Westerpark, projectmanager 1998 – 2001 Educatieve Faculteit Amsterdam, docent bij de afdeling Pedagogiek - docent pedagogiek en communicatieve vaardigheden, adviseren en begeleiden 2001 – 2003 Gemeente Haarlem, afdeling Onderwijs, Welzijn en Gezondheid, senior beleidsadviseur/coördinator jeugdbeleid 2003 – heden Stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer, sector Onderwijs, Welzijn, kunst en cultuur en Sport, Afdelingsmanager Beleidsontwikkeling en -implementatie
Panellid mevrouw drs. M. Witmaar Mevrouw Witmaar is ingezet als panellid vanwege haar deskundigheid op het gebied van Sociaal-agogische opleidingen, werkvelden pedagogiek, onderwijskunde, maatschappijleer en management. Zij heeft door opleiding en werkervaring een ruime expertise op het gebied van onderwijs. Mevrouw Witmaar heeft kennis van en ervaring met visitaties en de accreditatiesystematiek. Voor deze visitatie is zij aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1973 1980 1992
HBS-B Doctoraal Opvoedkunde, specialisatie Onderwijskunde, Eerstegraads bevoegdheid Maatschappijleer Leergang Senior Manager (Hogeschool Utrecht)
Werkervaring: 1977 – 1980 1978 – 1980 1980 – 1981 1980 – 1982 1981 – 1985 1985 – 1987 1987 – 1994 1994 – 1997 1997 – heden
Kandidaatsassistent Docent Voortgezette Opleiding Agogie Docent Maatschappijleer Docent Agogie MO Coördinator Alfabetisering Stafmedewerker Volwasseneneducatie Regiodirecteur Volwasseneneducatie Rayondirecteur Volwasseneneducatie Directeur Welzijnsstichting en Kinderopvang
64/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Mevrouw J. van der Meulen Mevrouw Van der Meulen is ingezet als studentpanellid. Zij volgt de opleiding Pedagogiek aan een andere instelling en is naast haar studie lid van het studentenplatform en de opleidingscommissie van haar opleiding. Mevrouw Van der Meulen is representatief voor de primaire doelgroep van de opleiding en beschikt over studentgebonden deskundigheden met betrekking tot de studielast, de onderwijsaanpak, de voorzieningen en de kwaliteitszorg bij opleidingen in het domein. Voor deze visitatie is zij individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 2000 – 2004 Christelijk Voortgezet onderwijs Berechja College in Urk, diploma 2004, Vmbo-TL 2004 – 2007 ROC Friese Poort in Emmeloord, diploma 2007, onderwijsassistent, niveau 4 2007 – heden Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, Hbo Pedagogiek Cursussen: 2008 – 2009 03 – 2009 2007
Cursus omgang met (moeilijke) leerlingen, Linque consult Cursus: ‘Autisme werkt’ Cursus Nederlands Spelling HBO, certificaat november 2007
Werkervaring: 2006 – 2007 Speelparadijs: Balleboe in Urk, parttime werknemer en teamleidster Maart 2008 Bijles geven aan studenten in Leeuwarden, Bijles Nederlands en huiswerkbegeleiding
Mevrouw drs. W.M.R. de Water Mevrouw De Water heeft ruime ervaring met visiteren en kwaliteitszorg. Zij beschikt over auditdeskundigheid en expertise in kwaliteitsonderzoek door haar ervaring met visitaties bij woningcorporaties, ervaring met kwaliteitstoetsen voor verpleeg- en verzorgingshuizen en als adviseur kwaliteitszorg bij een brancheorganisatie. Mevrouw De Water heeft vanuit haar opleiding en ervaring kennis van kwaliteitszorg en organisatorische processen Zij is bekend met het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en is ingewerkt in de werkwijze van NQA. Opleiding: 1975 – 1978 1982 – 1987
Werkervaring: 1975 – 1982 1987 – 1991 1991 – 1993 1993 – 1999 1999 – 2001 2001 – 2003 2003 – 2007
Verpleegkunde Sociale Geografie Diverse trainingen, onder andere: Interventies bij organisatieveranderingen, Projectmatig werken, Conflicthantering, Werken met INK-managementmodel, ISO 9001-certificering en Presenteren en doceren
Verpleegkundige en doktersassistente Onderzoeker Nationale Woningraad, Almere Adviseur Volkshuisvesting, Nationale Woningraad, Baarn Projectleider Onderzoek en Ontwikkeling, Nationale Woningraad, Almere Adviseur kwaliteitszorg voor woningcorporaties, Aedes, Hilversum Programmamanager Ontwikkeling en Innovatie, Aedes, Hilversum Lid College van Deskundigen Perspekt, kwaliteitstoetsen voor verpleeg- en verzorgingshuizen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
65/69
2003 – heden directeur Raeflex. Raeflex voert visitaties uit bij woningcorporaties. In die functie verantwoordelijk voor acquisitie, algehele leiding van Raeflex en eindverantwoordelijk voor visitaties. 2009 – heden auditor NQA
66/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Visitatiedatum: 26-5-2009, Enkelvoudige visitatie Pedagokiek Tijdstip Programmaonderdeel Deelnemers 09.00 – 11.00 uur
Ontvangst Materiaalbestudering
(Visitatiepanel)
11.00 – 11.45 uur
Gesprek met opleidingsmanagement
Opleidingsmanagement
11.45 – 12.30 uur
Gesprek met studenten
Representatieve groep studenten, verspreid over studiejaren, varianten, vooropleiding
12.30 – 13.15 uur
Lunchpauze
13.15 – 14.00 uur
Gesprek met docenten
Representatieve groep docenten: verspreid over opleiding, vakken, specifieke taken (bijv. begeleiding/ stagebegeleiding), varianten etc.
14.00 – 14.45 uur
Gesprek met werkveld en afgestudeerden
- Leden werkveldcommissie - Stagebegeleiders - Werkgevers afgestudeerden - Recent afgestudeerden (max. 3 jaar)
14.45 – 16.30 uur
Rondleiding Eventuele extra gesprekken Materiaal bestuderen Intern paneloverleg
(Visitatiepanel)
16.30 – 17.00 uur
Tweede gesprek met opleidingsmanagement en afronding
Opleidingsmanagement
17.00 – 17.30 uur
Afsluitend paneloverleg
(Visitatiepanel)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
67/69
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
1.
Beleidsdocumenten op opleidings- en hogeschoolniveau waaruit in kwalitatieve en kwantitatieve zin blijkt hoe in de afgelopen jaren aan de opleiding gestalte is gegeven en welk beleid de opleiding de komende jaren voor ogen heeft. 2. Onderwijsbeleid en toetsbeleid. 3. Een representatieve selectie uit het studiemateriaal, zoals: • Readers/syllabi (selectie) • Moduleboeken en handleidingen of studiewijzers (compleet overzicht), • (Stage- en afstudeer)handleidingen • Literatuurlijst en boekenlijst + selectie van boeken (onderscheiden in verplicht en aanbevolen) • Projectopdrachten (selectie). 4. Een representatieve set van gemaakte toetsen (inclusief beoordelingen): • Toetsen • Opdrachten • Portfolio’s en assessments • Stageverslagen • Projectverslagen. 5. Personeelsbeleid (o.a. functie- en kwalificatieprofielen, documentatie over functioneren en professionaliseren, scholingsplan). 6. Informatie over het interne kwaliteitszorgsysteem: • Beleid, overzicht van evaluatie-instrumenten, streefcijfers • Recente evaluatierapporten (zowel intern als extern, inclusief de meetinstrumenten) van aspecten van het onderwijs, zoals verslagen van gecommitteerden, evaluaties door studenten en docenten, module-evaluaties, studenten tevredenheidsonderzoek, uitkomsten en analyses van evaluaties en verbeteractiviteiten. 7. Samenstelling van relevante overlegorganen (opleidingscommissie, werkveldadviescommissie, examencommissie, stafoverleg, e.a.) statuten/reglementen en /notulen van de overlegorganen. 8. Overzicht van externe contacten en aard van die contacten. 9. Afstudeerproducten (zie lijst van 25), inclusief beoordelingen voor zo ver aanvullend op de reeds toegestuurde documenten. In het geval niet alle eindkwalificaties (facet 1.1) in de eindwerkstukken worden beoordeeld, wil het panel van enkele van de studenten ook de producten inzien, waaruit blijkt dat de overige eindkwalificaties zijn bereikt (facet 6.1). Dit kunnen bijvoorbeeld portfolio’s, stagewerk-stukken/-verslagen of andere producten zijn. Deze informatie ligt tijdens de visitatie ter inzage. 10. De meest recente voorlichtingsbrochure en overig relevant voorlichtingsmateriaal. 11. Alle overige documenten waar de opleiding in het zelfevaluatierapport naar verwijst.
68/69
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
Bijlage 5:
Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
Het domeinspecifieke referentiekader is te vinden op de website van de HBO-raad: www.hbo-raad.nl Opleidingscompetenties:
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Pedagogiek (vt/dt)
69/69