Hogeschool Rotterdam Opleiding: Croho: Varianten:
Management in de Zorg, hbo bachelor; 34358 deeltijd
Visitatiedatum: 18 september 2007
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, november 2007
2/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Inhoud Inhoud
3
Deel A: Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per facet en onderwerp
5 7 7 9 10 11
Deel B: Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
13 15 19 31 34 38 41
Deel C: Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
Doelstelling van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
45 46 51 55 57
3/58
4/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
5/58
6/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Management in de Zorg van de Hogeschool Rotterdam heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is begonnen in juli 2007, toen het zelfevaluatierapport bij NQA is aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek heeft het panel de opleiding gevisiteerd op 18 september 2007. Het panel bestond uit: De heer D. Bruinsma (voorzitter, domeinpanellid); De heer J.J.M. Caris (domeinpanellid); De heer W.J. Hendriks (studentpanellid); Mevrouw M. Snel (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (22 augustus 2005). Het panel beschikt over relevante werkvelddeskundigheid en over vakdeskundigheid. Onder vakdeskundigheid wordt verstaan het vertrouwd zijn met de meest recente ontwikkelingen en vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op het niveau/oriëntatie van de te beoordelen opleiding. Daarnaast beschikt het panel over onderwijsdeskundigheid, studentgebonden deskundigheid en visitatiedeskundigheid (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) conform het voorschrift van de NVAO. Uitzondering hierop is facet 2.6, als gevolg van aanvullende instructies van de NVAO wordt hier het oordeel voldaan of niet voldaan gegeven. Dit Facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De Hogeschool Rotterdam (HR) biedt ongeveer 80 bacheloropleidingen en 12 masteropleidingen aan. Bij de HR staan ruim 25.000 studenten ingeschreven; de afgelopen jaren is er sprake van een grote groei van het aantal studenten. Het aanbod van de HR is breed. De opleidingen van de HR zijn tot en met het studiejaar 2006-2007 ondergebracht bij in totaal 17 clusters. De opleidingen worden ondersteund door negen centrale diensten.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
7/58
Het College van Bestuur fungeert als bevoegd gezag dat zich primair richt op de strategische positie en ontwikkeling van de hogeschool. De hogeschool ontwikkelt zich thans van een opleidingsinstituut naar een kennisinstituut. Bij de ontwikkeling van het aanbod van opleidingen, minoren, lectoraten en kenniskringen laat de HR zich leiden door de thema s die voor de stad en de regio van belang zijn. Naar analogie van het beleid van het College van B&W van Rotterdam zijn er in 2006 acht centrale thema s met een eigen programma geformuleerd die steden worden genoemd. Voorbeelden zijn de Gezonde stad, Bouwende stad, Creatieve stad en Lerende stad. Lectoraten, minoren en projecten zijn aan de steden gekoppeld. Hierbij levert het werkveld een actieve bijdrage aan de opleidingen en leveren de opleidingen bijdragen aan de ontwikkelingen van het werkveld (Outside in, Inside out). De HR wil haar kracht ontlenen aan een stevige binding met de stad en de regio waarin zij geworteld is. Vooral het onderzoek van de lectoraten is gericht op concrete vraagstukken uit de omgeving van de HR. Hiermee wil zij als kennisinstituut een bijdrage leveren aan de innovatie en aan economische en sociale ontwikkeling van de omgeving. De opleidingen worden tot en met het studiejaar 2006-2007 ondergebracht bij clusters. Met de ontwikkelingen rondom de steden en de snelle groei van het aantal studenten is de behoefte ontstaan de steden en de bijbehorende lectoraten, kenniskringen, masteropleidingen en contractactiviteiten organisatorisch een prominentere plaats te geven. Daarom zijn vanaf september 2007 de opleidingen ondergebracht bij instituten. Er zijn elf instituten gevormd. De hogeschool hanteert bij de vorming van de instituten het uitgangspunt dat de twee-lagenstructuur wordt gehandhaafd en steden, clusters en (commercieel) maatwerk worden samengevoegd. De omvang van de nieuwe instituten is ongeveer 2.500 studenten. De centrale taak van de instituten is het verzorgen van bacheloropleidingen. Per instituut is er een directie zijn met een voorzitter en een lid of adjunct-directeur. De opleiding Management in de Zorg (MiZ) bestaat vanaf september 2005 en is via een neutrale conversie ontstaan vanuit de Kaderopleiding in de Gezondheidszorg (kort-hbo; 120 EC) die per 31 december 2007 ophoudt te bestaan. MiZ is een versnelde driejarige deeltijdopleiding en kent in 2006-2007 35 studenten. Bij de instroom dienen studenten te beschikken over voldoende praktijkervaring en een relevante werkplek wat een vrijstelling van het eerste studiejaar oplevert. Men spreekt van het tweede, derde en vierde studiejaar. Afspraken omtrent de instroomeisen zijn landelijk vastgelegd. Voor 2007-2008 is een vierjarig curriculum gereed. In de zomer van 2008 betreden de eerste MiZ-afgestudeerden de markt. Een associate degree (AD) MiZ is onderdeel van het vierjarige bachelorprogramma MiZ. Dit is een tweejarige deeltijdopleiding voor teamleiders in zorginstellingen die per september 2007 is gestart. Het propedeuseprogramma is voor de AD- en bacheloropleiding gelijk. Studenten kunnen na de propedeuse kiezen voor een korter of langer traject naar een leidinggevende functie. Mensen met een getuigschrift AD kunnen in twee jaar het bachelorprogramma afronden, indien zij aan de juiste instroomeisen voldoen. MiZ wordt per september 2007 aangeboden door het Instituut voor Gezondheidszorg en
8/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
voorheen door het Instituut voor Verpleegkunde en Verloskunde (IVV). Het IVV bood naast MiZ de bacheloropleiding Verpleegkunde, de lerarenopleiding Verpleegkunde (in afbouw), de lerarenopleiding Gezondheidszorg en Welzijn en twee masteropleidingen (Advanced Nursing Practice en Physician Assistant-Klinisch Verloskundige) aan. Naast deze opleidingen maakt het cluster Paramedisch en de bachelor Verloskunde deel uit van het nieuwe Instituut voor Gezondheidszorg. Ook zullen de lectoraten van de Gezonde Stad en de afdeling Gezondheidszorg van de Transfergroep van de hogeschool onder dit instituut worden gebracht. Een masteropleiding die aansluit bij de bachelor MiZ is de master in Management and Innovation van de Hogeschool Rotterdam. Met de Erasmus Universiteit is overleg om de doorstroommogelijkheden van bachelor MiZ naar universitaire masters te onderzoeken. 1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleiding door het panel verliep volgens de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. Het onderzoek vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase. De voorbereidingsfase Voorafgaand aan de visitatie van de opleiding is door twee auditoren van NQA een generieke audit uitgevoerd op instellingsniveau (15 maart 2007). Hierbij zijn de generieke, opleidingsoverstijgende aspecten geaudit, de resultaten zijn voorgelegd aan de HR en ter beschikking gesteld aan het visitatiepanel, dat de resultaten heeft betrokken bij de beoordeling van de opleiding. Ter voorbereiding van de visitatie heeft de NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecontroleerd op kwaliteit en compleetheid en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie (de validatie). Vervolgens bereidden de panelleden zich in de periode september 2007 inhoudelijk voor op het bezoek (september 2007). Zij bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Daarbij is ook informatie gehanteerd waartoe het panel toegang had via de Compliance Manager van de opleiding. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
9/58
In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement, het College van Bestuur, docenten, studenten, afgestudeerden en werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek heeft het panel ter inzage gevraagd schriftelijk en digitaal materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel ruimte ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport kan de opleiding accreditatie aanvragen bij de NVAO. De opleiding heeft in oktober 2007 een concept van het beoordelingsrapport voor een controle op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. De bijgestelde versie is in november 2007 voor een tweede controle op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in november 2007. Het visitatierapport is uiteindelijk in november 2007 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO. 1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt, het domeinspecifieke kader en een vergelijking met andere relevante opleidingen op een aantal aspecten. Het eindoordeel is voorzien van een aanvullende tekst als sprake is van: weging van de oordelen op facetniveau; benchmarking; generieke bevindingen die het facetniveau overschrijden; bepaalde accenten respectievelijk best practices . In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport.
10/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
1.5
Oordelen per facet en onderwerp
Totaaloverzicht van oordelen op facet- en onderwerpniveau Onderwerp/Facet
Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor 1.3 Oriëntatie HBO bachelor Totaaloordeel Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen HBO 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Totaaloordeel Onderwerp 3 Inzet van personeel 3.1 Eisen HBO 3.2 Kwantiteit personeel 3.3 Kwaliteit personeel Totaaloordeel Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding Totaaloordeel Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen tot verbetering 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel Onderwerp 6 Resultatenvoldoende 6.1 Gerealiseerd niveau 6.2 Onderwijsrendement Totaaloordeel
Opleiding Management in de Zorg Deeltijd Goed Goed Goed Positief Voldoende Goed Goed Goed Voldoende Voldaan Goed Voldoende Positief Goed Goed Goed Positief Goed Voldoende Positief Voldoende Voldoende Goed Positief Voldoende Voldoende Positief
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
11/58
Doelstellingen opleiding Aan de drie facetten is het oordeel goed toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Programma Aan de facetten relatie doelstellingen en inhoud programma, samenhang in opleidingsprogramma, studielast en afstemming tussen vormgeving en inhoud is het oordeel goed toegekend. Aan de facetten eisen hbo, instroom en beoordeling en toetsing is het oordeel voldoende toegekend. Het facet duur is beoordeeld met het oordeel voldaan . Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Inzet van personeel Aan de drie facetten is het oordeel goed toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Voorzieningen Aan het facet materiële voorzieningen is het oordeel goed toegekend en aan het facet studiebegeleiding is het oordeel voldoende toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Interne kwaliteitszorg Aan het facet betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld is het oordeel goed toegekend en aan de facetten evaluatie resultaten en maatregelen tot verbetering is het oordeel voldoende toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Resultaten Aan de twee facetten is het oordeel voldoende toegekend. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. Totaaloordeel Op grond van voorgaand schema en de inhoudelijke onderbouwing daarvan blijkt dat de opleiding op de zes de onderwerpen positief scoort. De is conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding positief is.
12/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
13/58
14/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
Goed
Criterium: - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De eindkwalificaties van de opleiding Management in de Zorg (MiZ) zijn gelijk aan de landelijke competenties die zijn geformuleerd vanuit het landelijke overlegorgaan kaderopleidingen (LOK, inmiddels landelijk overlegorgaan opleidingen MiZ) en staan beschreven in het document Beroepsprofiel en landelijke opleidingskwalificaties Management in de Zorg (2004)1. Vanuit het LOK zijn de eindkwalificaties in nauwe samenwerking met het werkveld tot stand gekomen. Het landelijke beroepsprofiel is geaccordeerd door de werkgeversorganisaties en de HBO-raad en is in het LOK vastgesteld in juni 2004. Het landelijke profiel bestaat uit negen beroepsgerichte kwalificaties die elk zijn gekoppeld aan een beroepsrol, en twee algemene kwalificaties, gekoppeld aan persoongerichte rollen. De elf rollen zijn uitgewerkt in elf opleidingscompetenties, waarvan er drie zijn uitgesplitst in deelcompetenties. In het landelijke profiel is voor elke (deel)competentie de beroepscontext aangegeven en zijn per competentie gedragscriteria benoemd, voorbeelden van beroepsproducten en de criteria waaraan deze moeten voldoen, en het beoogde effect van het beroepshandelen. De opleiding legt binnen de gehanteerde set van eindkwalificaties een accent op financiële en logistieke processen door meer aandacht te geven aan financieel management en door zorglogistiek aan het opleidingsprofiel toe te voegen. Het panel stelt vast dat dit is afgestemd met de beroepenveldcommissie (BVC) van de opleiding, drie zorgmanagers uit de expertgroep van de opleiding en het lectoraat Logistics van de hogeschool. Internationaal is de opleiding voornemens een netwerk op te bouwen dat onderhouden wordt met behulp van ICT. Vanuit discussieplatforms via webcams zal de opleiding zich internationaal oriënteren, waarbij zij gebruik zal maken van het bestaande netwerk van de opleiding Verpleegkunde (HR) met de University College Narvik (Noorwegen) en de University College Oeresund (Denemarken). Het Instituut voor Gezondheidszorg (per september 2007) grijpt de nieuwe organisatiestructuur aan om een nieuwe impuls te geven aan het internationaliseringsbeleid. Daarbij is het uitgangspunt het kaderbeleid van de HR (Beleidsnota Internationalisering Hogeschool Rotterdam 2005). Door de bundeling van krachten zijn er meer mogelijkheden om internationale netwerken op te bouwen.
1
De eindkwalificaties van de opleiding zijn te vinden op de website van de HBO-raad: www.hbo-raad.nl.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
15/58
De positionering van de opleiding in internationaal perspectief is op landelijk niveau nog niet bepaald, mede vanwege het jonge bestaan van de opleiding. Het panel constateert dat op opleidingsniveau aanzetten voor een internationale positionering zijn gedaan. De actualiteit van het profiel en de aansluiting bij de beroepspraktijk worden geborgd door verschillende vormen van overleg. Op landelijk niveau via het LOK, waarin de onderwijsmanager MiZ participeert. Daarnaast overlegt het LOK twee keer per jaar met vertegenwoordigers van de brancheorganisaties over ontwikkelingen in het beroep. Verder heeft de opleiding op regionaal niveau overleg met vertegenwoordigers uit de beroepspraktijk (zie 1.3).
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criterium: - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: In het landelijke beroepsprofiel MiZ (2004) zijn de eindkwalificaties gerelateerd aan de Dublin-descriptoren. Via het landelijke overlegorgaan voor de opleidingen MiZ wordt het niveau van de eindkwalificaties geborgd, zoals deze in het beroepsprofiel (2004) zijn uitgewerkt. De opleiding heeft zelf in het evaluatierapport op overtuigende wijze de elf opleidingscompetenties gerelateerd aan de Dublin-descriptoren. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat kennis en inzicht en het toepassen daarvan nadrukkelijk in elke opleidingscompetentie aan bod komen. Aan oordeelsvorming wordt gewerkt tijdens het verwerven van de beroepskwalificaties de manager als ondernemer en de manager als beroepsbeoefenaar . Hiervoor moeten studenten innovatief beleid ontwikkelen dat aansluit bij het strategische beleid van een organisatie (opleidingscompetentie 4) en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling en professionalisering van het management (opleidingscompetentie 11). Vanwege het grote belang dat het instituut hecht aan de descriptor oordeelsvorming , heeft de opleiding hiervoor extra leerdoelen geformuleerd in samenwerking met het lectoraat Transities in zorg (notitie Kader voor een onderzoekslijn in de bachelor Verpleegkunde, juli 2007). Dit is uitgewerkt in de onderzoekslijn in het MiZ-programma (zie 2.1).
16/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Facet 1.3
Oriëntatie HBO bachelor
Goed
Criteria: - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een hbo-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De eindkwalificaties van de opleiding MiZ zijn tot stand gekomen op basis van het door het LOK opgestelde landelijke beroepsprofiel en de daarvan afgeleide landelijke competenties voor de opleidingen MiZ (2004). Relevante maatschappelijke ontwikkelingen - afgestemd met het werkveld - zijn daarin meegenomen (toenemende vergrijzing, de mondige cliënt en toenemende technologische mogelijkheden), maar ook beleidontwikkelingen (integraal werken) en de verzakelijking van de relatie tussen zorgvrager en zorgaanbieder, de concurrentie tussen zorgaanbieders en de toenemende eisen vanuit financiers, wetgeving en cliëntenorganisaties. Relevante ontwikkelingen worden naast het landelijke overlegorgaan ook besproken in de BVC van de opleiding MiZ. Op basis van besproken ontwikkelingen heeft de opleiding het profiel aangescherpt: - Zorginstellingen zien zich steeds meer genoodzaakt hun positie binnen de regio en ook daarbuiten te versterken en samenwerking aan te gaan met (keten)partners. - Optimale kwaliteit van dienstverlening aan de cliënt, marktgerichtheid, een sterk imago en een efficiënte en doelmatige manier van werken zijn essentieel. - De rol en invloed van zorgverzekeraars breidt zich steeds verder uit bij een zich terugtrekkende overheid. - Veranderingen in wet- en regelgeving zijn van invloed op de bekostiging, zoals veranderingen in de AWBZ, de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, ketenzorg en diagnosebehandelcombinaties. - Technologische mogelijkheden nemen toe (zoals het elektronisch patiëntendossier); investeringstrajecten verlopen traag. - Er is sprake van een toenemende arbeidsmarktproblematiek. - Organisatieculturen veranderen onder invloed van de innovatiegerichtheid, leiderschapsstijlen ontwikkelen zich van instructie naar meer participatie en delegatie, en verantwoordelijkheden komen lager in de organisatie te liggen. Het panel beoordeelt de onderwerpen als herkenbaar en actueel: van leidinggevenden wordt een pro-actieve externe marktgerichte houding gevraagd en kunnen anticiperen op de interne organisatiekant. Resultaatgericht management is hierop van toepassing. Dit sluit goed aan op het profiel van de opleiding en blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit de rol ondernemer . MiZ leidt op voor middenmanagers (bijvoorbeeld unithoofd, afdelingshoofd) en procesmanagers (bijvoorbeeld projectmanager, ketenmanager) binnen de sectoren zorg en welzijn, die (project)teams en de inrichting van processen aansturen en die netwerken
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
17/58
creëren en onderhouden. Vrijwel altijd is sprake van de volgende taken (mede afhankelijk van de grootte van de organisatie en de complexiteit van de omgeving): - integraal management: mede- of eindverantwoordelijkheid voor human resource management voor alle disciplines (multidisciplinair), budgetbeheer en kwaliteit; - optimale afstemming van het zorgaanbod op de vraag en innovatie; - bevorderen van de samenwerking en afstemming binnen de organisatie en daarbuiten (in de keten); - initiëren en implementeren van veranderingsprocessen; - borging van de benodigde kwaliteitssystemen; - optimaal management van human resources; - beheer van middelen- en informatiestromen; - samenwerken met andere (zorg)professionals; - faciliteren van een ontwikkelingsgerichte en ondersteunende werkomgeving; - zorglogistieke bedrijfsvoering. Structurele raadpleging van het werkveld borgt de aansluiting bij de praktijk. De opleiding heeft sinds september 2006 een BVC, bestaande uit vijf leden die op managementniveau ziekenhuiszorg, thuiszorg, wijk- en ouderenzorg en psychiatrische zorg vertegenwoordigen. De BVC komt twee tot drie keer per jaar bijeen, bewaakt de aansluiting tussen het opleidingsprofiel en het beroepsprofiel en geeft gevraagd en ongevraagd advies over het onderwijs. De opleiding geeft aan dat de commissie wordt uitgebreid met drie leden om de input vanuit de praktijk te versterken. Naast de BVC werkt de opleiding met een zogeheten expertgroep waarin acht ervaren zorgmanagers zitten uit diverse sectoren van de gezondheidszorg. De expertgroep is snel te raadplegen en op hen wordt een beroep gedaan bij de ontwikkeling, opzet en uitvoering van het onderwijs. Uit de bestudeerde notulen en de gevoerde gesprekken met vertegenwoordigers van het beroepenveld leidt het panel af dat het beroepenveld op verschillende niveaus is betrokken bij de opleiding. Vertegenwoordigers van het werkveld, docenten en studenten geven in gesprekken met het panel aan dat het werkveld een hoger niveau herkent in MiZ ten opzichte van de oude kaderopleiding, dat MiZ opleidt voor een brede en inhoudelijk zwaardere managementfunctie. Dat herkent het panel in het profiel in onder andere de meer proactieve houding die wordt gevraagd en de overstijgende insteek en oplossingsgerichte benadering waarvoor wordt gekozen.
18/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen HBO
Voldoende
Criteria: - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding maakt gebruik van verschillende leermiddelen en leersituaties, waaronder (vak)literatuur. De opleiding werkt met verplichte en aanbevolen literatuur. In het tweede studiejaar wordt vooral gewerkt met readers die verplichte literatuur bevatten. Naarmate het programma vordert, wordt meer verwezen naar aanbevolen literatuur en wordt minder literatuur voorgeschreven. Het panel beoordeelt de leerbronnen als voldoende. De verplichte literatuur bestaat uit bekende standaardwerken. Dat er in de loop van het derde studiejaar minder literatuur wordt voorgeschreven en in het vierde studiejaar helemaal niet meer, sluit goed aan op het onderwijsconcept van de opleiding (zie 2.7). Van studenten wordt verwacht dat zij zelf op zoek gaan naar de juiste bronnen. Zij kunnen daarbij gebruik maken van de aanbevolen literatuur. Studenten moeten hun keuzes hierin verantwoorden. Deze worden beoordeeld en daaruit blijkt of de student bronnen van het juiste niveau heeft gebruikt. Om de student hierin te begeleiden, werkt de opleiding met het document Schrijfwijzer, dat is ontwikkeld door de kenniskring Transities in zorg en duidelijke richtlijnen voor het gebruik van literatuur weergeeft. De coördinator van een leerarrangement (voorheen blok ; een eenheid waarbinnen een beroepsrol centraal staat) is verantwoordelijk voor het jaarlijks actualiseren van het lesmateriaal, waaronder de literatuurlijst. Het IVV2 heeft voor al haar opleidingen criteria vastgesteld met betrekking tot de actualiteit van de literatuur en ook het aandeel internationale literatuur. Het panel herkent vooralsnog niet het gewenste aandeel buitenlandse literatuur, maar heeft vernomen dat dit voor het studiejaar 2007-2008 is toegenomen naar de beoogde norm van 25% (Beleidsplan Internationalisering IVV 20062008).
2
Omdat de informatie over de opleiding MiZ ten behoeve van de visitatie is gegenereerd in het schooljaar 2006-2007 wordt in het rapport veelal gesproken over de organisatie-eenheid IVV waartoe de opleiding behoorde en dat per september 2007 is opgegaan in het Instituut voor Gezondheidszorg.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
19/58
De beroepspraktijk komt nadrukkelijk aan bod doordat de student de werkplek als opleidingsplaats gebruikt, door het uitvoeren van gerichte praktijkopdrachten en door het zelfstandig werken aan de verdere ontwikkeling van de competenties. Hierdoor komen actuele thema's en ontwikkelingen waarmee de student in zijn werksituatie wordt geconfronteerd, vanzelfsprekend aan bod. Per jaar worden 24 EC ingevuld op de werkplek: assessment, opstellen van een persoonlijk ontwikkelplan (POP), persoonlijk activiteitenplan (PAP) en het vullen van een portfolio, en het maken van beroepsproducten. De opleiding verantwoordt op adequate wijze de toekenning van studiepunten aan de praktijk uitvoerig in het document MiZ beleid toekennen 6 EC per kwartaal. In het voorjaar van 2007 is onderzocht of de praktijkopdrachten een goede opstap zijn naar het zelfstandig werken aan de beroepsproducten in de eigen werksituatie. De uitkomsten daarvan zijn verwerkt in de leerarrangementen. Uit kwartaalevaluaties en de gevoerde gesprekken van het panel met studenten blijkt dat een meerderheid van de studenten tevreden is over de mate waarin de praktijk onderdeel uitmaakt van het aanbod van onderwijsvormen, de mate waarin het maken van kennisopdrachten stimuleert tot verdieping in de praktijk en verdieping in literatuur. Uit de gevoerde gesprekken constateert het panel dat de opleiding voor de actualisering van het programma gebruik maakt van haar contacten met het werkveld en kenniskringen van de HR. Nieuwe inzichten worden vanuit het werkveld in samenwerking met kenniskringen vertaald naar het onderwijsprogramma, zoals bij de ontwikkeling van nieuwe minoren gebeurt. Daarbij wordt bijvoorbeeld samenwerking gezocht met de kenniskringen Logistics, Arbeid en Gezondheidszorg en Human Centered ICT, voor respectievelijk de minoren Zorglogistiek, Arbeid en gezondheid en eHealth. Ook wordt samenwerking gezocht met andere opleidingen, zoals bedrijfskunde, waardoor kruisbestuiving ontstaat. De ontwikkeling van minoren vindt plaats conform hogeschoolbeleid in het kader van studentgestuurde lijn. Naast minoren in het derde en vierde studiejaar wordt keuze- en bijspijkeronderwijs (3 EC) in het tweede studiejaar aangeboden. Het IVV biedt in dit kader dertien keuzevakken aan. In het programma van MiZ is per 2007-2008 3 EC aan ruimte voor keuzevakken in het tweede jaar opgenomen. In het kader van het eerder genoemde internationaliseringsbeleid van het IVV worden studenten per 2007-2008 in de afstudeerfase uitgedaagd een aspect van de afstudeeropdracht in een internationaal kader te plaatsen. Afstudeerders moeten dan een aspect van de opdracht in het Engels presenteren en hierover in het Engels discussiëren met een native speaker. De wijze waarop kennisverwerving en de relatie met de beroepspraktijk aan bod komen, wordt gewaarborgd in de opzet van het programma, namelijk volgens drie leerlijnen: kennis-, praktijk- en studentgestuurd (zie 2.7): - In de kennisgestuurde lijn wordt een beroepsrol benaderd vanuit verschillende theoretische invalshoeken. Bij de rol veranderaar bijvoorbeeld gaat het om theorieën met betrekking tot veranderstrategieën, stijlen van projectmanagement, organisatiecultuur en -ontwikkeling, en kennis van adviseren. Ook komen expliciet actuele ontwikkelingen en thema's aan de orde, zoals samenwerking in de keten (zorglogistiek), diagnosebehandelcombinaties (financieel beheer) en wetgeving in de gezondheidszorg (zoals WMO).
20/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
-
In de praktijkgestuurde lijn wordt het leren van de student gestuurd door een reëel vraagstuk of een reële situatie uit de beroepspraktijk. Centraal staat het vertonen van competent gedrag. - In de studentgestuurde lijn wordt gewerkt naar een toenemende mate van zelfstandigheid. De studieloopbaancoaching en het keuzeonderwijs behoren onder andere hiertoe. In de drie lijnen is de bij facet 1.2 genoemde onderzoekslijn opgenomen waarin het verwerven van kennis, onderzoeks- en beroepsvaardigheden aan bod komen (Inhoudelijk Onderwijskader 2005-2008 Management in de Zorg). De onderzoekslijn omvat: - Jaar 2: informatie zoeken en deze kritisch beoordelen (ook wetenschappelijke artikelen), basistraining onderzoeksvaardigheden, inclusief werken met relevante databases. - Jaar 3: uitvoeren van evaluatieonderzoek bij implementatie van veranderingen in de praktijk. - Jaar 4: keuze uit diverse workshops onderzoekstechnieken ter voorbereiding op de afstudeeropdracht. Dit is uitgewerkt in de kennisgestuurde en praktijkgestuurde lijn. In totaal omvat de onderzoekslijn 7 EC, exclusief de afstudeeropdracht (zie 6.1). Het panel herkent in verschillende bestudeerde leerarrangementen dat studenten een mate van praktijkonderzoek verrichten in het kader van praktijkopdrachten. Ook vindt literatuuronderzoek plaats. Het panel constateert dat de opleiding een goede relatie heeft met het werkveld waar zij bij de opzet en ontwikkeling van het programma gebruik van maakt: actuele onderwerpen worden vanuit het werkveld ingebracht in casuïstieken of minoren. Onderwerpen worden verkregen via (gast)docenten, kenniskringen en studenten. Voor de toekomst is het aanbevelingswaardig dat de externe relaties ook goed worden onderhouden. De opleiding onderschrijft dit. Niet alleen de relaties van de opleiding in het veld, maar ook de werkwijze die de opleiding hanteert via de kenniskringen geeft het panel vertrouwen in een goede realisatie en continue ontwikkeling van het programma. Omdat de concrete realisatie van het programma (vierde studiejaar) en ook de bijstelling van sommige onderdelen (bijvoorbeeld met betrekking tot: internationalisering en keuzeonderwijs) feitelijk nog moet plaatsvinden, komt het panel hier tot het oordeel voldoende .
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Goed
Criteria: - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
21/58
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding heeft in een schema in het zelfevaluatierapport duidelijk aangegeven hoe de negen rollen en de elf opleidingscompetenties per studiejaar en per kwartaal aan de orde komen in de opleiding. Het panel vindt de competenties helder beschreven en herkenbaar aan bod komen in het programma. Na het derde jaar heeft de student aan negen van de elf beroepsrollen gewerkt, waarna in het vierde studiejaar wordt gewerkt aan de laatste twee beroepsrollen: de manager als zelfstuurder en de manager als beroepsbeoefenaar . De opleiding onderscheidt drie competentieniveaus: hoofdfasebekwaam (jaar 1), afstudeerbekwaam (jaar 2 en 3) en beroepsbekwaam (jaar 4). Voor het eindniveau zijn de gedragscriteria uit het landelijke profiel verder geconcretiseerd in gedragsindicatoren, om de competenties meetbaar en beoordeelbaar te maken. In 2008 worden de gedragsindicatoren, die nu nog alleen op het eindniveau (beroepsbekwaam) zijn geformuleerd, vertaald naar de twee tussenniveaus. Dit vindt het panel een doelgerichte en effectieve ontwikkeling. Voor elke competentie zijn leerarrangementen ontwikkeld. Leerarrangementen worden geschreven op basis van een vast format, dat bepaalt dat ieder arrangement de volgende ingrediënten bevat: aantal studiepunten (met een verdeling over de drie leerlijnen), een beschrijving van een beroepssituatie, de gedragsindicatoren, de benodigde voorkennis en handvatten voor voorbereiding, handvatten (zoals deelopdrachten) voor de te verwerven kennis en vaardigheden (met verwijzing naar bronnen), de activiteiten in het kader van studieloopbaancoaching, wijze van toetsen en beoordelingscriteria. In jaar 2 en het eerste semester van jaar drie wordt nog gewerkt met blokboeken, die niet voldoen aan het format leerarrangement. Deze zullen per 1 maart 2008 zijn aangepast. In grotendeels alle leerarrangementen zijn voorbeelden van beroepsproducten opgenomen, die afkomstig zijn uit het landelijke beroepsprofiel (2004). Deze worden aangevuld met nieuwe voorbeelden, zodat de student per beroepsrol uit verschillende beroepsproducten kan kiezen. Studenten uit het derde en vierde studiejaar zijn uitdrukkelijk uitgenodigd om beroepsproducten uit hun praktijk voor te stellen. De student werkt aan de beroepsproducten in de eigen werksituatie, waar de werkervaringsstudiepunten aan gekoppeld zijn. Voorts zal de opleiding in alle leerarrangementen voorbeelden van beroepsproducten opnemen. Terwijl dit wordt doorontwikkeld, worden tevens alle leerarrangementen gedigitaliseerd en opgenomen in de elektronische leeromgeving N@tschool. Er zijn drie typen leerarrangementen, op basis van strakke sturing, gedeelde sturing of losse sturing (zie 2.7). Door het uitvoeren van een leerarrangement ontwikkelt de student de betreffende competenties/beroepsrol tot een bepaald niveau. Via twee tussentijdse ontwikkelassessments wordt de groei van de competenties zichtbaar en komen de gerealiseerde beroepsproducten aan de orde. Voor alle competenties/rollen moet de student het bachelorniveau bereiken. In studiejaar vier worden leerarrangementen aangeboden met betrekking tot alle competenties/beroepsrollen. De student kan hieruit een keuze maken, afhankelijk van de competenties/rollen waarin de student zich nog verder moet ontwikkelen om het bachelorniveau te bereiken.
22/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Op basis van het bestudeerde materiaal constateert het panel een toename in complexiteit en niveau. De inhoud van de opdrachten laat een toename zien van operationeel naar tactisch naar strategisch niveau. De studiebegeleiding sluit daar goed op aan. Ook studenten geven in kwartaalevaluaties en in de gevoerde gesprekken aan dat voorafgaand aan een blok/leerarrangement duidelijk is aan welke competenties wordt gewerkt. Naast het accent dat studenten in het vierde jaar via de keuze in beroepsrollen kunnen aanbrengen in hun profiel, biedt de opleiding MiZ keuzeonderwijs aan via minoren en keuzeleerarrrangementen. Binnen het hogeschoolaanbod zijn minoren verdiepend, verbredend of gericht op doorstroom naar een verwante masteropleiding. Het is de bedoeling dat studenten op alle drie de fronten een keuze hebben. Zover is het voor studenten van MiZ nog niet. Zij hebben de keuze uit twee verbredende minoren: Beleidskunde en Zorglogistiek met elk een aangepaste omvang van 18 EC in plaats van 30. Het panel vindt de minoren qua inhoud en niveau aansluiten op het programma MiZ. Uit de gevoerde gesprekken en het bestudeerde materiaal heeft het panel vernomen dat in 2007-2008 wordt bekeken welke minoren er nog meer kunnen worden gevolgd door MiZ-studenten en hoe de keuzemogelijkheden verder kunnen worden uitgebreid. Voorts is de opleiding met de Erasmus Universiteit in overleg om de doorstroommogelijkheden naar universitaire masters te onderzoeken.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Goed
Criterium: - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opbouw van het programma MiZ blijkt helder uit het Inhoudelijk Opleidingskader 2005-2008 Management in de Zorg. De drie leerlijnen uit het ROM zijn in elke studiefase (in wisselende verhouding) aanwezig en zijn onderling inhoudelijk verbonden: kennisgestuurd (beroepsrelevante conceptuele kaders en vaardigheden), praktijkgestuurd (leren in en van de beroepspraktijk) en studentgestuurd (studieloopbaancoaching, bijspijker- en keuzeonderwijs en minoren). Het programma van MiZ bestaat uit leerarrangementen waarbinnen de drie leerlijnen aan bod komen. In ieder kwartaal komt een beroepsrol in een leerarrangement aan bod. Doordat de beroepsrollen centraal staan in het programma, wordt horizontale samenhang gerealiseerd: voor elke beroepsrol maken studenten in hun werksituatie ten minste één beroepsproduct. Het programma biedt hierdoor ook een continue relatie tussen onderwijs en beroepspraktijk. Studenten ontwikkelen binnen ieder leerarrangement kennis en vaardigheden in de kennisgestuurde lijn, die ze toepassen bij het uitvoeren van praktijkopdrachten en het ontwikkelen van beroepsproducten in de werksituatie. Daarbij wordt de sturing door de opleiding losser naarmate de student vordert in zijn studie en geeft de student steeds meer zelf vorm aan zijn leren, waardoor toenemende integratie ontstaat (verticale samenhang).
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
23/58
In het gesprek met het panel beoordelen de studenten de groei in zelfstandigheid positief. De studenten ervaren deze opbouw als logisch en relevant. Afstemming tussen het opleidingsprogramma en de werkplek wordt gerealiseerd doordat studenten - onder begeleiding van hun studieloopbaancoach - in hun POP en PAP leerdoelen en leeractiviteiten formuleren, afgeleid van de beroepsrollen. In het vierde studiejaar komt iedere beroepsrol terug in een leerarrangement. De student bepaalt, in overleg met zijn coach, op welke rol nog een accent wordt gelegd of welke nog verder wordt ontwikkeld (zie 2.2). Het panel heeft vernomen dat de opleiding heeft gewerkt aan het optimaliseren van de samenhang in het programma en de relatie tussen theorie en praktijk in de opdrachten. Naar aanleiding van mondelinge evaluaties onder studenten over expliciet de samenhang en de koppeling tussen theorie en praktijk is gebleken dat de aanpassingen in het programma naar tevredenheid van studenten zijn doorgevoerd.
Facet 2.4
Studielast
Goed
Criterium: - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: In het OER zijn normen vastgesteld met betrekking tot de studeerbaarheid van het programma. Het programma wordt conform deze normen uitgevoerd. In de studiegids is van elk programmaonderdeel de studielast aangegeven in termen van het aantal EC. De studielast is evenwichtig gespreid: 15 EC per kwartaal. In het tweede en derde studiejaar zijn 16 uur per twee weken geprogrammeerd, waarvan 12 uur contacttijd en 4 uur onbegeleide onderwijsactiviteiten (jaar 2) en 10 uur contacttijd en 6 uur onbegeleide onderwijsactiviteiten (jaar 3). Onder contacttijd vallen colleges, trainingen, workshops, studieloopbaancoaching en consulturen. Onbegeleide onderwijsactiviteiten zijn verwerkingsopdrachten in relatie tot de in de contacttijd aangeboden stof. In de minorperiode (tweede semester jaar 3 en eerste semester jaar 4) geldt eenzelfde verhouding van contacttijd en onbegeleide onderwijsactiviteiten als in jaar drie. In de afstudeerfase is minder contacttijd ingeroosterd en zijn er individuele contacten met de afstudeerbegeleider. In het vierde jaar tijdens de afstudeerfase is het gemiddeld aantal contacturen drie uur per week. Studenten met wie het panel heeft gesproken, ervaren een redelijk zware studiebelasting. Gemiddeld besteden zij 20 tot 24 uur per week aan hun studie naast een (bijna) fulltime aanstelling. Dit is aldus het panel een redelijk zware studiebelasting. Factoren die de studievoortgang kunnen belemmeren, worden opgespoord via studieloopbaancoaching en zo veel mogelijk weggenomen. Borging vindt plaats via systematische studentenevaluaties: het hogeschoolbrede studenttevredenheidsonderzoek, de kwartaalevaluaties en panelgesprekken met studenten.
24/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Via studieloopbaancoaching wordt op voorhand bepaald of er sprake is van studiebelemmerende factoren die vragen om extra begeleiding (zie 2.5). Daarnaast zal de SLC-coach in individuele gesprekken met de student (drie tot vier maal per jaar) alert zijn op studieprestaties en motivatie van de student, afhankelijk van de geconstateerde risicofactoren. Uit de kwartaalevaluaties blijkt dat de studenten de studielast niet te hoog vinden. Wel is uit de bespreking van de evaluatieresultaten in de opleidingscommissie naar voren gekomen dat studenten de spreiding van de studielast als onevenwichtig ervaren, onder meer doordat de toetsing van het voorgaande blok de start van een nieuw blok overlapt. Ten behoeve van de studeerbaarheid van het programma heeft de opleiding de volgende verbeteringen doorgevoerd voor 2007-2008: - toetsen worden uiterlijk in de laatste lesweek van een blok afgenomen; - op de laatste lesdag van een blok worden geen nieuwe inhoudelijke zaken voor de toetsopdracht behandeld; - opdrachten worden beter over het kwartaal verspreid; - studenten krijgen elke week één lesdag (in plaats van twee lesdagen om de week), wat hen stimuleert continu aandacht aan de studie te besteden; - nieuwe studenten starten met de digitale leeromgeving N@tschool, waardoor alle relevante documenten altijd beschikbaar zijn. De afspraak met docenten is dat zij minimaal tweemaal per week de elektronische vragen van studenten beantwoorden. Voorts komt de studielast in de mondelinge (jaar)evaluaties met studenten expliciet aan bod. In 2007-2008 wordt instituutsbreed een nieuw evaluatie-instrument ontwikkeld (zie 5.2), waarin dit punt ook meer aandacht krijgt, inclusief de hoeveelheid en spreiding van de toetsen over het jaar. Het panel vindt de genormeerde studiebelasting een juiste. Op basis van evaluatieuitkomsten en gevoerde gesprekken vindt het panel de studielast hoog, maar niet te hoog. De ervaren studiezwaarte is te wijten aan de relatie studie-werk-privé en niet aan bijvoorbeeld struikelvakken . Zodra er iets in de privé-situatie van de student gebeurt, dat extra tijd vraagt, is de haalbaarheid van de studie binnen de gestelde norm een wankel punt. Dit is een kwetsbaarheid waar de opleiding binnen de SLC, aldus het panel, aandacht voor heeft. Via SLC besteedt de opleiding vanaf de start aandacht aan de ervaren studiebelasting van studenten en eventuele belemmeringen.
Facet 2.5
Instroom
Voldoende
Criterium: - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Om toegelaten te worden tot de driejarige deeltijdopleiding MiZ moet de student voldoen aan de binnen het LOK vastgestelde instroomeisen. De student moet in het bezit zijn van een havo-, vwo- of mbo-diploma (niveau 4), beschikken over ten minste twee jaar
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
25/58
relevante werkervaring in de zorg- of welzijnsector, een functie vervullen in één van deze sectoren met leidinggevende taken en een arbeidsovereenkomst hebben van minimaal 20 uur per week (Generieke vrijstelling, LOK 2006 en Studiegids MiZ 2007-2008). Daarmee houdt de opleiding zich aan de landelijke vastgestelde toelatingscriteria die leiden tot een generieke vrijstelling voor het eerste studiejaar (60 EC). De vrijstelling is helder verantwoord door het LOK in het document Generieke vrijstelling, LOK 2006. Een aspirant-student die niet voldoet aan de eis van relevante werkervaring en/of aan de functie-eisen, kan instromen in de vierjarige deeltijdopleiding, op voorwaarde dat de student een relevante werkplek heeft van minimaal 20 uur per week voordat hij met het tweede studiejaar start. Aspirant-studenten zonder de vereiste vooropleiding komen in aanmerking voor het toelatingsonderzoek, dat door de hogeschool wordt uitgevoerd. Zij kunnen dan ook instromen in het eerste studiejaar. In de arbeidsovereenkomst worden de afspraken bevestigd over de omvang en duur van de aanstelling en de faciliteiten die geboden worden voor de studie. De opleiding controleert op basis van de arbeidsovereenkomst de relevantie van de werkplek en het aantal uren. Er is een controle op de arbeidsovereenkomst zoals de student die heeft afgesloten. Er is geen sprake van een leer-arbeidsovereenkomst tussen de drie partijen zoals gebruikelijk bij duale opleidingen. Met behulp van het diagnostisch instrument Insights Navigator (360-graden-feedback) wordt aangesloten bij de beginsituatie van de student. De Insights Navigator is in opdracht van het LOK ontwikkeld en wordt landelijk gebruikt. Met het instrument wordt vastgesteld in hoeverre de student de beoogde competenties beheerst, op basis waarvan een POP en PAP worden opgesteld. Eventuele deficiënties die zichtbaar worden, kunnen studenten wegwerken met bijspijkercursussen die hogeschoolbreed worden aangeboden. De gehanteerde werkvormen (POP en PAP) vinden studenten prettig; deze sluiten aan bij hun situatie. In opdracht van het LOK wordt de Insights Navigator geëvalueerd, wat mogelijk tot een bijstelling van het instrument leidt. Per 2007-2008 wordt tevens een aanvullende werkgeversverklaring gebruikt, waaruit moet blijken of de werkplek ook als opleidingsplaats gebruikt kan worden waar competenties daadwerkelijk kunnen worden verworven en beoordeeld. Als niet alle beroepsrollen/competenties uit het landelijke profiel ontwikkeld kunnen worden op de werkplek, dan stelt de werkgever (betaald of onbetaald) de student in staat om binnen de organisatie of elders aan de ontwikkeling van die competenties te werken. Het panel vindt aanscherping van de instroomcriteria via de aanvullende werkgeversverklaring een goede ontwikkeling. Per 2007-2008 starten instromers met het leerarrangement 'de zelfstuurder'. Dit leerarrangement biedt studenten informatie over de competenties, de gedragsindicatoren en het werken met een portfolio. Ook bevat het een leerstijlentest en een SWOT-analyse, leidend tot een POP voor het studiejaar. Het uitvoeren van het leerarrangement zou ook duidelijk moeten maken hoeveel sturing een student nodig heeft in de SLC. Deze aanpassing in het eerste jaar vindt het panel een goede stap waarmee de opleiding de student direct duidelijk maakt waartoe wordt opgeleid. In het verleden bleek dat studenten een onjuist beeld hadden van de opleiding, namelijk van de oude kaderopleiding. Dit wordt middels deze opzet van het programma ondervangen, waarnaast de opleiding haar informatievoorziening voor studenten aan de poort kan
26/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
optimaliseren. De recent ingevoerde aanpassingen leiden ertoe dat het panel komt tot het oordeel voldoende bij dit facet.
Facet 2.6
Duur
Voldaan
Criterium: - De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het curriculum heeft een omvang van 240 EC (Studiegids 2007-2008; Inhoudelijk Opleidingskader, juli 2007). De vrijstelling van het eerste studiejaar (60 EC) is landelijk - in LOK-verband - verantwoord in Generieke vrijstelling eerste studiejaar, LOK 2006.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria: - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De hogeschool heeft het ROM ontwikkeld dat richtinggevend is voor alle opleidingen. Belangrijke uitgangspunten van het model zijn onder andere: een centrale plaats van de beroepspraktijk in de opleiding en een resultaatgerichte probleemaanpak en een stevige basis voor kennisontwikkeling. De hogeschool kiest met het ROM voor een pragmatische mix van werkvormen. Uitgangspunt is dat in de curricula drie samenhangende leerlijnen zijn aan te wijzen: kennisgestuurd, praktijkgestuurd en studentgestuurd. Ieder van de drie leerlijnen omvat directe betrokkenheid van docenten. In de loop van de studie is er sprake van een toenemende zelfsturing van het leerproces door de studenten. Daarmee kiest de hogeschool voor een zowel kennisgeoriënteerde als studentgeoriënteerde werkwijze gebaseerd op een open uitwisseling met de praktijk. Het didactisch concept van de opleiding MiZ is competentiegericht leren: leren waarin de student stelselmatig werkt aan zijn bekwaamheid om adequaat beroepsmatig te handelen. Hiermee sluit de opleiding aan bij het ROM. De werkvormen zijn afgestemd op de mate van studentsturing. Conform het ROM leren studenten om zelf de regie over hun leerproces te voeren en neemt de keuzevrijheid toe ten aanzien van leerdoelen, leerstof en leeractiviteiten. Uiteraard binnen de kaders van de beroepscompetenties; dit wordt getoetst door de studieloopbaancoach. Daarbij werkt de opleiding met een fasegewijze aanpak: van strakke sturing (jaar 2) via gedeelde sturing (jaar 3) naar losse sturing (jaar 4). De verschillende sturingsprincipes zijn beschreven, geïllustreerd met voorbeelden. Bij gedeelde sturing bijvoorbeeld formuleert de student zelf trainingsdoelen en zijn alle trainingen vraaggestuurd. Bij losse sturing is er geen aanbodgestuurd onderwijs meer
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
27/58
(afgezien van de minor). Het leerarrangement geeft een aanduiding van de inhoud (bijvoorbeeld door middel van een casus), en verder worden het vereiste eindproduct, de beoordelingscriteria en aanbevolen bronnen aangegeven. De student bepaalt hoe hij tot het eindproduct komt; de docent heeft de rol van coach. In een PAP formuleren studenten zelf een opdracht, die leidt tot een beroepsproduct en die in een behoefte voorziet van de eigen organisatie. Per september 2007 ontwikkelen studenten ten minste negen beroepsproducten, één per beroepsrol. Daarnaast reflecteren studenten op minimaal vier bestaande beroepsproducten van een manager in hun organisatie. Voor de huidige (2007-2008) derde- en vierdejaars studenten is er een overgangssituatie; derdejaars reflecteren op minimaal twee bestaande beroepsproducten in plaats van vier. Vierdejaars ontwikkelen zes beroepsproducten in plaats van negen en reflecteren niet op bestaande beroepsproducten. Werkvormen binnen de praktijkgestuurde lijn zijn praktijkopdrachten, analyseren van cases en ontwikkelen van beroepsproducten. Binnen het kennisgestuurd onderwijs gaat het om verdiepen en verbreden van kennis, inzichten en vaardigheden, die voorwaardelijk zijn voor competent gedrag. Hierbij worden de volgende werkvormen gehanteerd: hoorcolleges, werk/discussiecolleges, trainingen, workshops, consulten en zelfstudie. In het studentgestuurde onderwijs variëren de werkvormen van groepscoaching, bezoeken aan collega-instellingen, duo-besprekingen tot individuele coachingsgesprekken en ontwikkelassessments. De opleiding maakt gebruik van ICT om het onderwijs vorm te geven en om bijvoorbeeld plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk te maken. De HR beschikt over een eigen elektronische leeromgeving N@tschool dat vanaf september 2007 wordt gebruikt door de tweede en derdejaars studenten van MiZ en vanaf 2008 door alle studenten. Op basis van het lesmateriaal en de gevoerde gesprekken concludeert het panel dat de didactische uitgangspunten van het ROM goed aansluiten op de opleidingscompetenties. De uitgangspunten zijn vertaald naar een competentiegericht programma waarin zichtbaar wordt gewerkt aan de beoogde eindkwalificaties. Dit is herkenbaar in het opleidingskader en het lesmateriaal, hieruit blijkt bijvoorbeeld de groei naar zelfstandigheid. Dit wordt ook ervaren door de verschillende gremia, met wie het panel heeft gesproken. In juli 2007 is een mondelinge jaarevaluatie uitgevoerd waarin ook de werkvormen expliciet aan bod komen. Studenten hebben aangegeven hierover voldoende tevreden te zijn.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Voldoende
Criterium: - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding heeft toetsbeleid geformuleerd in Toetsbeleid Bacheloropleiding en Associate Degree Management in de Zorg, juli 2007. Daaruit blijkt dat de opleiding
28/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
uitgaat van competentiegerichte toetsen die aansluiten op het ROM. Een overzicht van toetsvormen per studiejaar is opgenomen in het Inhoudelijk Opleidingskader. Het panel constateert dat de opleiding competentiegericht toetst en daarvoor verschillende vormen van toetsing hanteert: - Formatieve toetsen in de opleiding zijn het intakegesprek, de Insights Navigator (360-graden-feedback) en de ontwikkelassessments aan het eind van het tweede en het derde jaar. Ook self- en peer-assessment spelen hierbij een rol. - Praktijkopdrachten, beroepsproducten, vaardigheden en de afstudeeropdracht worden summatief getoetst. Ook het eindassessment is een summatieve toets. Kennis wordt zowel summatief als formatief getoetst. - Praktijkopdrachten worden door de docent beoordeeld, aan de hand van criteria die zijn opgenomen in het leerarrangement. - Beroepsproducten worden op een aantal vaste punten beoordeeld door de docent die verantwoordelijk is voor de betreffende beroepsrol. Feedback vanuit de werksituatie van de student wordt meegewogen, evenals het reflectieverslag van de student, waarin de gebruikte theorie moet worden verantwoord. - Een kennistoets kan bestaan uit een casustoets, een multiple choice toets of een analyse van een situatie met onderbouwing van theorie. Als kennis wordt aangetoond door het beroepsproduct, wordt kennis niet afzonderlijk getoetst. - Vaardigheden worden meestal getoetst door het (reflectie)verslag van de student. - Het gespreksdossier uit het portfolio is steeds het uitgangspunt voor de individuele gesprekken tussen coach en student. Centraal staan de bewustwording van de eigen ontwikkeling, het onderbouwen van keuzen en het aantonen van groei in competenties en vaardigheden. De student reflecteert in het dossier en in het SLC-gesprek op zijn leerproces. Ook het verslag van elk gesprek wordt in het dossier opgenomen. Meerdere gespreksdossiers vormen samen het ontwikkelingsdossier. De studiepunten voor SLC worden per kwartaal toegekend als de student in zijn ontwikkelingsdossier en in de groepsbijeenkomsten en individuele gesprekken aantoont te kunnen reflecteren op de ontwikkeling in zijn studieloopbaan, daarin beredeneerde keuzen maakt en bewust de verantwoordelijkheid voor zijn studievoortgang neemt. Het panel heeft verschillende toetsvormen, producten en beoordelingen ingezien en beoordeelt deze positief. Het ontwikkelassessment wordt afgenomen op de werkplek van de student. De student stelt een assessmentdossier samen: een deelverzameling uit het portfolio met betrekking tot de beroepsrollen die aan de orde zijn. Ook schrijft de student een zelfbeoordeling. Het assessmentdossier wordt beoordeeld door twee assessoren: een assessor uit de praktijk en een assessor van de opleiding (niet de SLC-coach). In een criteriumgericht interview, afgenomen door de twee assessoren, wordt dieper ingegaan op de ontwikkeling van de student aan de hand van zijn zelfbeoordeling. Het panel vindt de assessments goed in elkaar zitten. Ook komt een juiste mate van reflectie aan bod. De afstudeeropdracht (14 EC) leidt tot een beroepsproduct, aan de hand waarvan twee docenten de beheersing van de beroepscompetenties en de bachelorvaardigheden beoordelen. Hierbij wordt het oordeel van de praktijk meegewogen. Het eindassessment (2 EC) is een criteriumgericht interview op basis van het portfolio, dat wordt afgenomen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
29/58
door twee assessoren. Dit zit volgens het panel goed in elkaar. De student stelt vooraf een eindassessmentdossier samen, met reflectie op alle eigen beroepsproducten, inclusief het product uit de afstudeeropdracht. De student is geslaagd als alle beroepsproducten in het portfolio en de afstudeeropdracht als voldoende zijn beoordeeld en als uit het eindassessment blijkt dat de student het bachelorniveau heeft bereikt. Daarbij merkt het panel op dat de explicitering van de afstudeercriteria inhoudelijk concreter kan. Docenten hebben aangegeven de vraagstellingen van studenten centraal te bespreken en te vergelijken in het team om een inhoudelijke en ook uniforme lijn te bewaken. Deze werkwijze vindt het panel goed. De kwaliteit van de toetsing wordt geborgd door het uitvoeren van het toetsbeleid. Klachten van studenten betreffende toetsing worden afgehandeld door de examencommissie (Studentstatuut (OER) en reglement Examencommissie). In december 2006 hebben de IVV-docenten deelgenomen aan verschillende workshops rond toetsing. Voor een aantal docenten van het IVV is in december 2006 een scholing van zes dagdelen in het afnemen van assessments gestart, uitgevoerd door het lectoraat Assessment van de Saxion Hogescholen. Een grote meerderheid van de studenten onderschrijft de stelling dat de eindtoets van een blok aansluit op de leerstof (colleges, kennisopdrachten en trainingen) die in de blokperiode is behandeld (kwartaalevaluaties). Per 2007-2008 worden de volgende verbeteringen doorgevoerd: - Er wordt vaker gebruik gemaakt van kennistoetsen, zowel formatief als summatief. - Praktijkopdrachten (als toets van de kennisgestuurde lijn) houden ook toepassing van kennis in en hebben een verbinding met het beroepsproduct per beroepsrol. - Vaardigheden worden getoetst doordat de student demonstreert de juiste vaardigheden adequaat en correct te kunnen uitvoeren, bijvoorbeeld in een rollenspel. Dit wordt beoordeeld aan de hand van gedragsindicatoren. Peer assessment kan hierbij een rol spelen. - In het algemeen wordt peer assessment vaker toegepast. - De verscheidenheid van toetsvormen wordt uitgebreid. Gelijk met de vorming van het nieuwe instituut start per september 2007 een instituutsbreed expertisecentrum Toetsing en Assessment, bestaande uit een achttal docenten en een medewerker van de (nieuwe) afdeling Onderwijs & Kwaliteit als adviseur. Dit centrum heeft tot taak expertise te ontwikkelen, docenten te adviseren over toetsing en de kwaliteit te bewaken door steekproefsgewijs toetsen te analyseren. Op grond van het voorgaande komt het panel tot het oordeel voldoende bij dit facet. Het panel heeft producten en bijbehorende beoordelingen van tweede en derdejaars studenten ingezien. Deze vindt het panel adequaat. Van studenten heeft het panel begrepen dat zij altijd voor feedback bij docenten terecht kunnen. Opgemerkt wordt dat de mate van competentiegericht beoordelen nog verder kan worden doorontwikkeld, zoals ook blijkt uit de geformuleerde verbeterpunten. Een aandachtspunt vindt het panel de inhoudelijke explicitering van de afstudeercriteria.
30/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van personeel
Eisen HBO
Goed
Criterium: - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De uitgangspunten van het personeelsbeleid van de HR zijn vastgelegd in het Beleidsplan afdeling P&O 2003-2006. Het beleid is in 2006 geactualiseerd. Centraal staat het uitgangspunt dat werknemers zich kunnen ontwikkelen om een optimale bijdrage te leveren aan de strategische doelstellingen van de hogeschool. De HR stelt zich ten doel dat de docenten beschikken over voor de opleiding relevante en actuele praktijkkennis. Daarbij vervullen de kenniskringen, die geworteld zijn in de beroepspraktijk, een structurele rol bij de professionalisering van de docenten. Het IVV voert een bewust beleid om actuele praktijkkennis van docenten te bevorderen. Bij de werving van personeel is praktijkkennis een belangrijk selectiecriterium. Vijf van de zeven teamleden van MiZ zijn in 2006-2007 aangetrokken en hebben allen ervaring als manager in de zorg. Zes teamleden hebben een relevant netwerk in het regionale werkveld en één teamlid is naast de aanstelling als docent ook nog werkzaam bij een grote zorginstelling. Tevens worden gastdocenten ingezet voor een college of collegereeks. Eén teamlid, die projectleider is voor de ontwikkeling van de opleiding, participeert in de kenniskring Innovatie en Productrealisatie en werkt samen met de lectoren van het programma De Gezonde Stad, de lector Logistics en de lector Human Centered ICT. Het panel heeft CV s van de docenten bestudeerd en stelt vast dat de achtergronden van de docenten garant staan voor een juiste inbedding van de beroepspraktijk in de opleiding. Gezien het praktijkelement in de opleiding, attendeert het panel de opleiding er op dat voor de middellange termijn het gewenst is dat meer dan één teamlid ook deels werkzaam is in de praktijk. Dat dit niet direct aandacht heeft van de opleiding, begrijpt het panel, gezien de recente ervaring die aanwezig is in het team. Daar komt bij dat het IVV tot 2015 te maken heeft met een uitstroom (als gevolg van pensionering) wat de gelegenheid biedt om nieuwe ervaring binnen te halen. De opleiding geeft aan dat docenten MiZ regelmatig de zorginstellingen van de studenten bezoeken, waarbij ze een gesprek hebben met de begeleidende manager in het kader van het praktijkleren. Dit blijkt ook uit verschillende gesprekken die het panel heeft gevoerd. Ook in kwartaalevaluaties onderschrijft een grote meerderheid van de studenten de stelling dat de docent voldoende op de hoogte is van de ontwikkelingen in de praktijk. Verder stelt het panel vast dat er vanuit de drie kenniskringen en de Transfergroep (afdeling Gezondheidszorg) verschillende activiteiten worden ondernomen ten behoeve van de relatie tussen opleidingen van het IVV en het werkveld. De opleiding MiZ zal hier nog meer gebruik van gaan maken. Haar contacten met het werkveld hebben
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
31/58
plaatsgevonden in eerste instantie in het kader van de opzet van de nieuwe opleiding. Het gaat er nu om relaties te onderhouden voor het actueel houden van de opleiding.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Goed
Criterium: - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het team MiZ heeft in totaal een omvang van 4,4 fte s (exclusief de onderwijsmanager), waarvan 1,4 fte s is bestemd voor de uitvoering van het onderwijs en 3,0 fte s voor onderwijsontwikkeling. Met 28 studenten leidt dit tot een docent-studentratio van 1 op 20 (peildatum oktober 2006). Dit is volgens het panel een goede verhouding, zeker voor een deeltijdopleiding. Op basis van prognoses voor de instroom en doorstroom van studenten wordt een meerjarenbegroting gemaakt met de huidige en verwachte inkomsten en de huidige en verwachte personeelskosten. Het IVV heeft de afgelopen jaren redelijk veel personeel kunnen aannemen door de groei van het aantal studenten verpleegkunde. Het studentenaantal blijft naar verwachting redelijk stabiel. Daarbij anticipeert het IVV op de vervangingsvraag die tot 2015 aan de orde is. Bijna de helft van de personeelsleden zit in de leeftijdscategorie van 45 tot 55 jaar. Circa 16% is ouder dan 55 jaar. Om die reden richt de werving zich op jong personeel. Het MiZ team is iets jonger: 38 tot 50 jaar. Nieuwe docenten IVV krijgen een tijdelijk contract, met als doel een vaste aanstelling na maximaal drie jaar. Met het oog op de vervangingsvraag wordt in deze jonge docenten veel geïnvesteerd. Verder is het beleid erop gericht om de flexibele ruimte op 10% van de formatie te houden. Om fluctuaties te kunnen opvangen streeft het IVV ook naar brede inzetbaarheid van docenten. Van het team MiZ zijn alle docenten ook inzetbaar in de andere opleidingen van het instituut. In 2004 heeft de HR onderzoek gedaan naar het welzijn van medewerkers. Naar aanleiding van de uitkomsten heeft het IVV een plan van aanpak opgesteld en zijn er maatregelen ten aanzien van het verzuimbeleid van de hogeschool en instituutsspecifieke maatregelen tegen ziekteverzuim uitgevoerd. Het ziekteverzuim bij het IVV is tussen 2002 en 2005 gedaald van 10,5% naar 7,1% (inclusief zieken langer dan één jaar) en van 6,9% naar 6,6% (exclusief zieken langer dan één jaar). In 2006 is het ziekteverzuim sterk gedaald naar 3,6% (inclusief langdurig zieken) en 3,2% (exclusief langdurig zieken). Dit is onder de verzuimnorm die voor het instituut geldt, namelijk 4,2%. De acties die zijn ondernomen om het verzuim terug te dringen, hebben effect gehad en worden voortgezet. Borging vindt plaats via gegevensverzameling en via de gesprekscyclus (zie 3.3). Met betrekking tot de ervaren werkdruk, die nader wordt onderzocht, merkt het panel op dat uit het gevoerde gesprek met docenten is gebleken dat zij vooral door de tijd die de opzet en de ontwikkeling van het MiZ-programma hebben gevraagd, een hoge werkdruk ervaren en dat deze nu niet zozeer meer aan de orde is. Dit vindt het panel begrijpelijk.
32/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Het ziekteverzuim laat dat enerzijds zien. Ook heeft het panel van studenten vernomen dat docenten goed bereikbaar en beschikbaar zijn. Tevens heeft het panel bevlogenheid en enthousiasme bij docenten ervaren die aan een prettige werksfeer bijdragen.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Goed
Criterium: - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Van het team MiZ hebben vijf van de zeven docenten een universitaire opleiding; twee hebben een hbo-opleiding, van wie één momenteel de universitaire studie bedrijfskunde volgt. De onderwijsmanager heeft een universitaire opleiding en tevens een eerstegraads lesbevoegdheid. Van de zeven docenten hebben vijf een lesbevoegdheid en ruime onderwijservaring. De overige twee zijn beginnende docenten, die in mei/juni 2007 de didactische aantekening hebben behaald. Uit de CV's van de docenten leidt het panel af dat de achtergronden van de personeelsleden de juiste kwalificaties vertegenwoordigen. Het beleid van het instituut is om zoveel mogelijk universitair geschoolden aan te nemen, vooral omdat de onderzoekslijn in de bachelor wordt versterkt en vanwege de ontwikkeling van het IVV naar een kennisinstituut. Docenten met een hbo-opleiding worden in de gelegenheid gesteld een universitaire studie te volgen. Dit wordt gefaciliteerd, zowel in tijd als financieel. Ook het promoveren wordt gestimuleerd, zeker voor docenten die bij een masteropleiding werken. Om de kwaliteit van het personeel te waarborgen hanteert de HR sinds 2007 een jaarlijkse resultaatgerichte gesprekscyclus tussen leidinggevende en medewerker (evaluatiegesprekken, planningsgesprekken en beoordelingsgesprekken). Aan het begin van de cyclus worden resultaatafspraken gemaakt met iedere medewerker ten aanzien van het verzorgen van onderwijs, werk in de organisatie en professionalisering. Aan het eind van de cyclus wordt de medewerker beoordeeld op realisatie van de afspraken. Hierbij wordt het oordeel van collega's en studenten betrokken. De onderwijsmanagers van het IVV hebben met iedere medewerker in mei/juni 2006 een planningsgesprek gevoerd, dat heeft geleid tot een POP. In mei 2007 is een proefbeoordelings-/planningsgesprek gevoerd, waarbij het POP van mei/juni 2006 is beoordeeld en een POP voor het komende studiejaar is gemaakt. De definitieve beoordeling, met consequenties voor het salaris, vindt plaats in oktober/november 2007. Het IVV biedt docenten ondersteuning bij het maken van een POP. In de onderwijsbegroting 2007 van het IVV is 12% gereserveerd voor deskundigheidsbevordering van docenten. Conform de norm van de hogeschool krijgt iedere docent (vanaf een aanstelling van 0,3 fte) 8% deskundigheidsbevorderingstijd (DBT) voor professionalisering. Opgemerkt wordt dat docenten van het IVV die bezig zijn met de didactische aantekening 18% DBT krijgen. Het IVV formuleert ieder jaar scholingsprioriteiten binnen het meerjarig scholingsbeleidsplan. Het kader hiervoor is het individuele POP dat de docent opstelt. Daarnaast gebruikt de docent DBT om actuele
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
33/58
praktijkkennis te verwerven. De norm is dat iedereen eenmaal per jaar een vakinhoudelijk symposium bezoekt. De opleiding MiZ heeft scholingsprioriteiten voor 2007 vastgesteld, onder andere op het gebied van didactische en onderwijskundige aspecten, ICT en onderzoek. Voor scholing op het gebied van onderzoek heeft de kenniskring Transities in zorg een programma opgesteld. Met ingang van 2007-2008, als de opbouwfase van MiZ is afgerond, komt ruimte vrij voor professionele ontwikkeling conform het scholingsbeleid van het IVV. Docenten MiZ worden gecertificeerd als studieloopbaancoach (twee per jaar) en krijgen ruimte om deel te nemen aan een kenniskring om hun onderzoeksvaardigheden op peil te houden. Hierover zijn planningsafspraken gemaakt. Deelname aan intervisie onder leiding van een lector is verplicht voor afstudeerbegeleiders. Elke nieuwe docent krijgt een inwerkcoach, die een inwerkprogramma opstelt. Het takenpakket van de nieuwe collega wordt gedurende enkele kwartalen telkens uitgebreid, totdat de nieuwe docent het hele functieprofiel beheerst. Nieuwe collega's stellen ook een POP op en een PAP, dat hen in één jaar op het gewenste niveau brengt. Het totale begeleidingstraject duurt twee jaar, waarin elke twee maanden het POP wordt besproken, nieuwe collega's intervisie hebben en coaching wordt aangeboden. In de kwartaalevaluaties onderschrijft een meerderheid van de studenten, dat docenten studenten stimuleren tot actief meedoen en dat docenten in colleges en trainingen in staat zijn de leersof op een begrijpelijke manier uit te leggen. Uit bestudering van het materiaal blijkt voorts dat de opleiding gebruik maakt van gastdocenten voor verschillende thema s, zoals ethiek, financieel management en personeelsmanagement. Gastdocenten komen uit het werkveld of van de Transfergroep (Overzichten gastdocenten 2005-2006 en 2006-2007).
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Goed
Criterium: - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR streeft op het gebied van huisvesting en voorzieningen naar een hoge kwaliteit. Dit betekent dat er voor studenten en medewerkers sprake is van een plezierige studeeren werkomgeving. Om goede huisvesting te realiseren wordt geïnvesteerd in de bestaande bouw en wordt nieuwbouw gerealiseerd. Elke locatie van de HR beschikt over een mediatheek, waar studenten en medewerkers toegang hebben tot databases en een collectie nationale en internationale boeken en tijdschriften, gerelateerd aan de opleidingen die op de locatie worden verzorgd. Via HINT, het intranet van de hogeschool, kunnen studenten en medewerkers de databases van
34/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
elke mediatheek raadplegen. In de gezamenlijke catalogus zijn alle materialen beschreven en is aangegeven op welke locatie deze aanwezig zijn. De mediatheek op de locatie Museumpark biedt toegang tot relevante zorgdatabases, zoals Cinahl, Cochrane library, Factselect, Invert, Nursing and Allied Health en Picarta. Voor MiZ-studenten is daarnaast de mediatheek van de locatie Kralingse Zoom (managementliteratuur) het meest relevant. In de zomer van 2005 is de huisvesting van het IVV op de locatie Museumpark gerenoveerd. De werkplekken voor docenten zijn sterk verbeterd: nieuw meubilair, een pc voor elke werkplek, flexruimten en aparte spreekkamers. Voor het onderwijs zijn voldoende voorzieningen aanwezig: mediatheek, leslokalen, skills labs, computerfaciliteiten in de gangen en een onderwijsplein met werkvormen. De mediatheek heeft studieplekken die goed zijn ingericht, met (multimediale) computers. Uit de kwartaalevaluaties blijkt dat de meeste studenten tevreden zijn over de randvoorwaarden, al zijn de tweedejaars positiever dan de derdejaars. Docenten van het IVV oordelen in het algemeen positief over de huisvesting en voorzieningen. Kritisch waren docenten echter over het delen van de werkruimte. Ze kunnen zich hierdoor minder goed concentreren. Bij de verbouwing van het instituut in 2005 zijn daarom vergaderruimtes gecreëerd, zodat overleg buiten de werkruimtes kan plaatsvinden. Verder zoekt het instituut de oplossing in het maken van goede afspraken over het voeren van overleg buiten de werkkamer, in een goede werkplekverdeling en in een betere spreiding van de aanwezigheid van personeel over de week. Op basis van de gevoerde gesprekken met docenten en studenten constateert het panel dat de huidige voorzieningen toereikend zijn.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Voldoende
Criteria: - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Studiebegeleiding is conform het hogeschoolbeleid vormgegeven in Studieloopbaancoaching (SLC) en als een belangrijk onderdeel van het ROM terug te vinden in de studentgestuurde lijn. Uitgangspunten zijn vastgelegd in de kadernotitie Studieloopbaancoaching aan de HR (2006). De professionele ontwikkeling van de student staat in de SLC centraal. De student leert onder begeleiding van een (zo mogelijk door de HR gecertificeerde) studieloopbaancoach de individuele ontwikkeling van de studieloopbaancompetenties en de eigen studievoortgang te bewaken en te sturen, gericht op de door de opleiding beoogde eindkwalificaties. SLC omvat onderdelen als oriëntatie op de studie en beroep, selectie, bewaken en bevorderen van de studievoortgang, planning van studie en loopbaan, bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid en het opbouwen van een netwerk. Voorts geeft de kadernotitie een
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
35/58
competentieprofiel van de SLC-docent aan en is een takenpakket opgesteld. Beide worden gebruikt bij de invulling van het certificeringstraject. Aansluitend op het ROM is SLC binnen MiZ erop gericht dat de student zijn eigen leerproces leert aan te sturen door het opstellen van een persoonlijk ontwikkelplan en activiteitenplannen (POP en PAP), met als uiteindelijk doel te functioneren als manager in de zorg op hbo-niveau. In het POP legt de student, in overleg met zijn coach, de te realiseren doelen vast. De uitkomst van de Insights Navigator wordt hierbij gebruikt. Het PAP is een concrete uitwerking van het POP in termen van te ondernemen activiteiten. POP en PAP worden in het portfolio opgenomen, waarin verder al het materiaal wordt verzameld dat de competentieontwikkeling zichtbaar maakt. In het eerste individuele gesprek in het kader van SLC worden factoren in kaart gebracht die de studie kunnen bevorderen of belemmeren (intakegesprek). Hieruit kunnen specifieke begeleidings- of ondersteuningsvragen naar voren komen. Per jaar heeft de student drie of vier individuele gesprekken met zijn coach waarin de genoemde SLConderwerpen aan bod komen. Elk gesprek wordt afgesloten met concrete afspraken, die worden opgenomen in het gespreksdossier (onderdeel van het portfolio). Wanneer de student de studie wil staken of onderbreken of als de studieresultaten tot een negatief bindend studieadvies dreigen te leiden, vindt een extra gesprek plaats. Binnen MiZ wordt (evenals binnen de HR) gewerkt aan de invoering van een digitaal portfolio. Het digitaal portfolio is een ruimte binnen N@tschool waarin studenten hun materialen kunnen verzamelen. Hierin kunnen studenten laten zien welke competenties zijn gerealiseerd en welke nog moeten worden aangeleerd. Per 2007-2008 werken de tweede en derdejaars studenten MiZ met het digitaal portfolio in N@tschool. Vierdejaars studenten worden hier, omdat zij in hun afstudeerfase zitten, buiten gehouden. In de zomer van 2007 is het MiZ-team gestart met een intensief intervisieprogramma, onder leiding van een supervisor, met als doel een breed gedragen visie op de rol van docent in competentiegericht onderwijs en de rol van coach. Doordat de MiZ-docenten pas recent zijn aangesteld, zijn ze nog niet allen gecertificeerd als SLC-coach. Het streven is in 2007-2008 twee docenten het SLC-certificeringstraject te laten volgen. Per 2007-2008 is een duidelijke SLC-handleiding voor studenten en docenten beschikbaar voor de totale duur van de opleiding. Het beleid met betrekking tot de informatievoorziening is gericht op bevordering van de studievoortgang en op de behoeften van de studenten. Ten aanzien van de informatievoorziening zijn door de hogeschool een aantal concrete streefdoelen geformuleerd. In 2007 wordt een nieuw studentvolgsysteem (Osiris) geïntroduceerd dat ook voor de SLC van belang is. Hierin zijn studentresultaten voor studenten en docenten zichtbaar welke als indicatie voor SLC, in het kader van studievoortgangbewaking, worden gebruikt Informatie over roosters, roosterwijzigingen, ziek- en betermeldingen van docenten en andere relevante informatie krijgen studenten via het intranet (HINT). Deze informatie wordt permanent actueel gehouden. Ook kunnen studenten formulieren downloaden voor diverse zaken, zoals aanmelden voor diplomering en de aanvraag voor het verkrijgen van een studiepunt in de vrije keuzeruimte. Alle studenten en medewerkers van het instituut hebben een eigen e-mailadres.
36/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Met betrekking tot de gedigitaliseerde onderwijsprogramma's kunnen studenten alle benodigde informatie vinden in N@tschool. Via N@tschool kunnen studenten communiceren met docenten en medestudenten. Alle procedures en checklijsten zijn in een handboek administratieve organisatie vastgelegd. Er vindt voortdurend afstemming plaats, zowel binnen als buiten het instituut, om systemen en processen te optimaliseren. Via de planning- en controlcyclus (managementcontract en voortgangsrapportages) wordt bewaakt dat de operationele kwaliteit aan de gestelde eisen voldoet. Hierbij wordt met name gekeken naar studentevaluaties en de afhandeling van klachten. Het instituut heeft een bedrijfsbureau dat alle logistieke en administratieve ondersteuning aan het onderwijs biedt. Het bedrijfsbureau heeft drie eenheden die deze ondersteunende taken verrichten. Een uitgebreid takenoverzicht is aanwezig. Uit de kwartaalevaluaties blijkt dat de meeste studenten de sfeer in de SLC-groep goed vinden, dat zij de SLC-opdrachten als zinvol ervaren en dat SLC een positief effect heeft op leer- en werkprestaties. Ook over de studieloopbaancoach zijn de meeste studenten tevreden. Over de aansturing van POP en PAP zijn de studenten echter minder tevreden. Ook uit gesprekken met een klankbordgroep van studenten en met assessoren is gebleken dat een strakkere aansturing van het POP en PAP nodig is, om ervoor te zorgen dat studenten daarmee in hun werksituatie daadwerkelijk aan de slag gaan en dat zij beroepsproducten ontwikkelen. Vanaf het studiejaar 2006-2007 besteden de SLCcoaches meer aandacht aan het POP en PAP. Daarnaast streeft de opleiding, in het kader van informatievoorziening, na dat docenten minimaal tweemaal per week de elektronische vragen van studenten beantwoorden. Het panel constateert dat de opleiding de kwaliteit van de uitvoering van SLC en informatievoorziening bewaakt. Daarbij merkt het panel op dat het van belang is dat de opleiding deze aspecten goed regelt voor studenten, mede in het kader van de ervaren studiebelasting die snel tot studievertraging kan leiden. Het panel vindt dat een goede systematiek voor studiebegeleiding wordt gehanteerd. Laagdrempeligheid is een kenmerk dat positief wordt ervaren. Vanuit docenten gebeurt veel informeel. Dat kent waarde, maar daardoor is niet altijd alles voor iedereen duidelijk. Praktijkbegeleiders geven bijvoorbeeld aan soms informatie te missen, evenals studenten in het begin van hun opleiding. Dit heeft de opleiding opgepakt via hiervoor genoemde maatregelen. Daarnaast zijn een aantal leerarrangementen op basis van geuite kritiek verbeterd. Op grond van voorgaande en het feit dat het vierde studiejaar per 2007 voor het eerst draait, waarin de begeleiding door de studieloopbaancoaches er op gericht is dat studenten zoveel mogelijk zelf verantwoordelijk worden, komt het panel hier tot het oordeel voldoende .
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
37/58
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Voldoende
Criterium: - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het kwaliteitsbeleid van de HR staat beschreven in het document Kwaliteitszorgbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (2006). Het motto is: Kwaliteit is doelbereiking . Het kwaliteitszorgkader is ontleend aan het strategisch beleid van de HR en aan het accreditatiekader van de NVAO. Het kader is verder uitgewerkt in concrete streefdoelen voor de HR, welke de criteria voor accreditatie bevatten. In de Beleidsnota integrale kwaliteitszorg 2007-2012 heeft het IVV deze streefdoelen opgenomen. De HR verricht eens per twee jaar een studententevredenheidsonderzoek (STO). Hierin worden studenten bevraagd op alle onderwijsaspecten uit het NVAO-kader. De onderwerpen van de schriftelijke kwartaalevaluatie zijn: informatie over het blok, duidelijkheid over leerdoelen, de kwaliteit van opdrachten, colleges en trainingen, de organisatie van het onderwijs, toetsing, SLC, docenten en randvoorwaarden. Het laatste STO is in 2005 gehouden. Hieraan hebben tien MiZ-studenten meegedaan (respons 40%). De studenten hadden toen één kwartaal onderwijs achter de rug. Uitkomsten zijn daarom niet meegenomen. Eind 2007 vindt een nieuw STO plaats waarvan de resultaten in het voorjaar van 2008 worden gepubliceerd. De opleiding meet periodiek in welke mate de streefdoelen zijn gerealiseerd. Bij deze metingen wordt in ieder geval de mening van de studenten over de inhoud en vorm van het onderwijs bevraagd. Daarnaast voert de opleiding per kwartaal eigen onderwijsevaluaties uit. In 2005-2006 is nog niet ieder blok geëvalueerd. Evaluaties worden structureel en volgens een vaste procedure uitgevoerd per 2006-2007, zowel schriftelijk als mondeling. Met ingang van het derde kwartaal 2007 is deze evaluatie gedigitaliseerd met behulp van het systeem Evasys. De mondelinge kwartaalevaluaties worden uitgevoerd tijdens een SLC-bijeenkomst en aan de hand van een checklist. Uiteraard kunnen studenten ook eigen punten inbrengen. MiZ start daarnaast met een jaarlijkse mondelinge overall-evaluatie met studenten over de onderwerpen: samenhang, relatie theorie en praktijk, werkvormen, studielast (inclusief hoeveelheid en spreiding toetsen over het jaar), SLC en informatievoorziening. Deze evaluatie is voor het eerst uitgevoerd in juli 2007. De opleiding heeft minimaal twee keer per jaar gesprekken met een klankbordgroep van drie studenten, om tijdens het ontwikkeltraject van MiZ ideeën te toetsen. Het eerste ontwikkelassessment is geëvalueerd onder studenten en hun leidinggevenden. Ook via andere contacten, zoals de BVC en een expertgroep van ervaren zorgmanagers, wordt aan het werkveld feedback en advies gevraagd.
38/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Verder maakt de opleiding gebruik van externe evaluaties: de HBO-Monitor en de Keuzegids Hoger Onderwijs. De HBO-Monitor is op studenten MiZ nog niet van toepassing geweest. In de laatste Keuzegids (2006) is MiZ niet meegenomen. De opleiding hanteert de streefdoelen van HR als leidraad voor de kwaliteit van de opleiding. Dit beoordeelt het panel positief. De relatie tussen deze streefdoelen en de verbeteringen die het panel heeft aangetroffen op opleidingsniveau vindt het panel niet altijd even duidelijk (zie 5.2). Hierbij ontbreken concrete prestatie-indicatoren. Daarom komt het panel tot het oordeel voldoende .
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criterium: - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het kwaliteitsbeleid van HR berust op drie pijlers. Ten eerste de beleids- en jaarplancyclus van planning en control. Basis voor het management en sturing is de planvorming van het cluster zoals dat is vastgelegd in het strategisch beleidsplan van het cluster. Binnen de P&C-cyclus worden de beleidsterreinen financiën, onderwijs en kwaliteit van management en sturing onderscheiden. Het jaarlijkse managementcontract met prestatiedoelen vervult hierbij een centrale rol. Een tweede pijler is de interne kwaliteitszorgsystematiek van opleidingen waarin cyclisch en methodisch wordt gewerkt aan kwaliteitsverbetering. De kwaliteitszorg heeft betrekking op de domeinen onderwijskwaliteit, kwaliteit van management en sturing, operationele kwaliteit. Een derde en laatste pijler is Auditing, Monitoring en Control (AMC). Het bureau AMC is relatief zelfstandig en biedt het College van Bestuur onafhankelijke informatie. Ook heeft het AMC een adviestaak. Als onderdeel van het kwaliteitsbeleid voert het AMC periodiek audits uit bij de opleidingen. Dit gebeurt halverwege de accreditatiecyclus. De interne audits hebben zowel een verantwoordingsfunctie als een spiegelfunctie. Naar aanleiding van evaluaties en nader onderzoek stellen instituten/opleidingen verbeterplannen op, waarin verbeteracties, doelen, termijnen en verantwoordelijkheden worden beschreven. De verbeterplannen kunnen worden opgenomen in de managementcontracten. Bij MiZ is de coördinator leerarrangement verantwoordelijk voor de uitvoering van de kwartaalevaluaties. Hij analyseert de uitkomsten en stelt zo nodig verbeteringen voor in het teamoverleg. Kleine verbeteringen worden in onderling overleg door het team uitgevoerd. Grote bijstellingen worden projectmatig aangepakt en hebben het fiat nodig van het managementteam, na het advies van de opleidingscommissie. Het managementteam neemt daarover een besluit en kent middelen toe voor de uitvoering. Omdat MiZ in opbouw is, heeft deze opleiding een projectplan (in plaats van een verbeterplan ) voor de ontwikkeling van de bacheloropleiding. Naar aanleiding van evaluaties zijn aanbevelingen geformuleerd, die worden omgezet in een
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
39/58
implementatieplan, aangestuurd door het management. Voorbeelden van aanbevelingen die in de zomer van 2007 zijn geïmplementeerd, zijn: verbetering studieloopbaancoaching, betere spreiding studielast, de ontwikkeling van een leerarrangement 'de zelfstuurder', en verbetering van de communicatie tussen studenten en docenten. De Kaderopleidingen in de Gezondheidszorg zijn in mei 2001 gevisiteerd. Voor de kaderopleiding van de Hogeschool Rotterdam was de visitatiecommissie positief over de duidelijke en adequate visie op het beroep, de beroepsgerichte invulling van het curriculum, de opbouw en inhoud van het binnenschools curriculum, de werkvormen en studieactiviteiten, de faciliteiten, het rendement en het personeelsbeleid. De aanbevelingen van de visitatiecommissie richtten zich op: - het hbo-niveau borgen - de aansluiting op kenmerken van instromende studenten verbeteren - invoeren van een gericht selectie- en verwijzingsbeleid - het versterken van de relatie tussen onderwijs en praktijk - internationaliseringsactiviteiten laten aansluiten bij het multiculturele werkveld - ontwikkelen van een toetsbeleid - het systeem van interne kwaliteitszorg versterken - het draagvlak onder docenten voor het opleidingsbeleid vergroten. Sinds de visitatie van de oude Kaderopleiding heeft de opleiding instituutsbreed een nieuw onderwijsconcept ingevoerd en een volledig nieuw curriculum ontwikkeld voor MiZ. Een toetsbeleid en in- en doorstroombeleid zijn opgezet, een compleet nieuw docententeam is aanwezig, zie ook argumenten bij voorgaande facetten. Daarbij constateert het panel dat de opleiding gedurende de realisatie van het nieuwe curriculum continue kwaliteitsbewaking heeft uitgevoerd. Verschillende metingen zijn verricht, welke zijn vertaald naar actieplannen waarin duidelijk is opgenomen wie wat op welke termijn gaat uitvoeren. Gebleken is dat veel acties naar aanleiding van kwartaalevaluaties en mondelinge evaluaties (juli 2007) in de zomer van 2007 zijn geïmplementeerd. Voor het panel is de relatie tussen deze resultaten en de streefdoelen zoals beschreven bij 5.1 niet altijd duidelijk. Hierom komt het panel tot het oordeel voldoende .
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
Goed
Criterium: - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Bij de beschrijving van de evaluaties in 5.1 is aangegeven hoe studenten en het beroepenveld (via verschillende geledingen) bij de kwaliteitsbewaking van de opleiding zijn betrokken. Evaluatieresultaten worden besproken met docenten via de overlegstructuur (teamoverleg, themaoverleg) en in de opleidingscommissie. Verder kunnen evaluatieresultaten ter sprake komen in de gesprekscyclus die in het kader van
40/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
personeelsbeleid plaatsvindt (zie 3.3). Ook organiseert het IVV gezamenlijke dagen voor docenten per opleiding waarin het beleid centraal staat. Met het MiZ-team is in november 2006 een tweedaagse gehouden. Vanuit de hogeschool vindt evaluatie plaats door middel van onder andere medewerkersonderzoek RI&E, STO, interne audits en HBOMonitor deelname (voor MiZ vanaf 2009). Evaluatieresultaten worden mondeling naar studenten teruggekoppeld via de opleidingscommissie. In april 2007 is de opleidingscommissie geïnstalleerd met vier studenten en drie docenten. Deze komt maandelijks bij elkaar. De opleidingscommissie beoordeelt evaluatiegegevens, de conclusies van het MiZ-team en de voorgestelde verbeteracties. Het docententeam houdt bij het uitvoeren van verbeteringen rekening met de adviezen van de opleidingscommissie. De opleidingscommissie kan ook gevraagd en ongevraagd de directeur van het IVV verbetervoorstellen doen, die daarover een besluit neemt in het overleg van het managementteam. De medezeggenschapsraad (MR) van het IVV bestaat alleen uit studentleden (onder medewerkers kunnen geen kandidaten worden gevonden). De MR vergadert samen met de MR van het cluster Paramedisch, in verband met de vorming van het nieuwe Instituut voor Gezondheidszorg. Met de vorming van dit instituut worden de twee MR en samengevoegd. Rechten en plichten van studenten zijn vastgelegd in het Studentenstatuut (OER). Ook is er een klachtenregeling voor studenten. Uit voorgaande argumenten blijkt hoe studenten en docenten bij de interne kwaliteitszorg van de opleiding zijn betrokken. Bij onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding is uiteengezet hoe verschillende partijen uit het beroepenveld zijn betrokken bij de opleiding: er wordt formeel gebruik gemaakt van externe expertise via de Expertgroep en de BVC en informeel is er via docenten (maar vooral ook via studenten) contact met het beroepenveld via de contacten met de praktijkcoaches. In 2007-2008 wordt onderzoek voorbereid om het gerealiseerde niveau en de relevantie van de competenties te meten onder alumni en hun werkgevers. Resultaten hiervan zullen in 2009 beschikbaar zijn. Op het moment van visitatie (september 2007) heeft de opleiding nog geen afstudeerders en daarom is er nog geen alumnibeleid. Wel heeft het panel vernomen dat een overkoepelend alumnibeleid in 2007-2008 wordt geformuleerd dat geldt voor de opleidingen van het nieuwe Instituut voor Gezondheidszorg. Binnen dit kader zal de opleiding MiZ een eigen invulling aan het alumnibeleid geven.
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Voldoende
Criterium: - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
41/58
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De student is geslaagd als alle beroepsproducten in het portfolio en de afstudeeropdracht als voldoende zijn beoordeeld en als uit het eind-assessment blijkt dat de student het bachelorniveau heeft bereikt. De beroepsproducten vertegenwoordigen de negen opleidingscompetenties en in de afstudeeropdracht wordt aan de laatste twee opleidingscompetenties gewerkt. Het sluitstuk van de opleiding is een beoordelend eindassessment (2 EC): een criteriumgericht interview op basis van het portfolio, dat wordt afgenomen door twee assessoren. De student stelt vooraf een eind-assessmentdossier samen, met reflectie op alle eigen beroepsproducten, inclusief het product uit de afstudeeropdracht. Op die manier zijn alle opleidingscompetenties/beroepsrollen uit het profiel afgedekt in het eind-assessment De opleiding heeft de eisen aan de afstudeeropdracht (14 EC) en de wijze van beoordeling beschreven in een Afstudeerhandleiding 2007-2008. De afstudeeropdracht, waarin de laatste twee competenties aan bod komen, wordt uitgevoerd binnen een organisatie, is gericht op een actueel probleem of vraagstuk en leidt tot een beroepsproduct. Het is ook mogelijk dat de student participeert in een onderzoek van de kenniskring. De afstudeerhandleiding wordt aan het begin van het vierde studiejaar aan de studenten ter beschikking gesteld, zodat zij zich tijdig kunnen oriënteren en in het tweede kwartaal een voorstel voor de afstudeeropdracht kunnen indienen. Het voorstel wordt beoordeeld op relevantie, actualiteit, complexiteit en mogelijkheid tot innovatie (vanuit het perspectief van de werkplek). In het derde en vierde kwartaal wordt de afstudeeropdracht uitgevoerd. Tevens wordt aandacht besteed aan de beheersing van het Engels. De student schrijft een Engelstalige tekst, waarin een aspect van de opdracht in een breder (internationaal) kader wordt geplaatst. Verder presenteert de student een aspect van de afstudeeropdracht in het Engels en discussieert de student hierover in het Engels met medestudenten en een native speaker (docent van een masteropleiding). De student wordt begeleid door een docent van de opleiding en door een begeleider bij de opdrachtgever. De begeleidende docent beoordeelt het eindproduct, in samenspraak met een tweede beoordelaar. Bij de beoordeling heeft de praktijk een belangrijke adviserende stem. Via de twee ontwikkel-assessments, waarbij één van de twee assessoren uit de beroepspraktijk afkomstig is, krijgt de opleiding informatie over het tussentijdse gerealiseerde niveau. Er zijn nog geen concrete eindresultaten voorhanden om dit facet aan de hand van het criterium te beoordelen. Het positieve oordeel voldoende is vooral gebaseerd op de blauwdruk van het vierde jaar en de Afstudeerhandleiding 2007-2008, de wijze van beoordeling die de opleiding hanteert en de aanwezige resultaten van tweede en derdejaars studenten. Het panel beoordeelt voorgaande aspecten positief en heeft op basis hiervan er vertrouwen in dat het programma leidt tot een goed resultaat in de toekomst. Eén opmerking met betrekking tot de explicitering van de inhoudelijke afstudeercriteria wordt geplaatst bij 2.8. Voorts verneemt het panel van verschillende gesprekspartners dat het werkveld de nieuwe opleiding MiZ herkent als een opleiding met een hoger gewenst niveau ten opzichte van de oude kaderopleiding.
42/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria: - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het College van Bestuur heeft in 2005 het onderwijsrendement tot één van de speerpunten van het beleid verheven. Het rendement is een vast onderdeel van het managementcontract. In het managementcontract van het IVV zijn per september 2005 de volgende streefcijfers geformuleerd: - de gemiddelde studieduur voor studenten is 4,5 jaar of minder; - het uitvalrendement na twee jaar ligt op maximaal 30%; - het afstudeerrendement ligt op 55% of hoger na vijf jaar. Deze streefcijfers zijn ontleend aan de hogeschoolbrede kaders voor bekostiging van de studie. De instroom van MiZ bestond uit vijfentwintig studenten in 2005 en dertien studenten in 2006 (peildatum 1 oktober). Daarmee voldoet de instroom nog niet aan het streefgetal van minimaal vijfentwintig studenten. Dit heeft te maken met de omzetting van kaderopleiding naar bacheloropleiding. Het werkveld moet nog wennen aan de bachelormasterstructuur. Om die reden investeert de opleiding flink in publiciteit en contacten met het werkveld. Daarbij biedt de route Associate Degree per september 2007 kansen meer mbo ers te interesseren voor het hoger onderwijs. Na afronding van het AD-traject worden studenten gestimuleerd om na enkele jaren werkervaring door te stromen naar de bacheloropleiding. De opleiding voert systematisch exitgesprekken met studiestakers. Van het eerste cohort (25 studenten), die in 2005-2006 in het tweede studiejaar instroomde, hebben zeven studenten in het tweede jaar en drie studenten in het derde jaar de studie gestaakt. In totaal zijn er dus tien uitvallers. Zes van hen noemden als motief dat ze de zwaarte van de studie niet goed hebben ingeschat. Uit de gevoerde gesprekken blijkt dat studenten uit het eerste cohort nog de minder zware kaderopleiding voor ogen hadden. Naar aanleiding hiervan is de voorlichting inhoudelijk verbeterd. Daarnaast wordt in het intakegesprek bij de start van SLC aandacht besteed aan bevorderende en belemmerende factoren (zie 2.4). De verwachting is dat dit de uitval zal beperken. Van het tweede cohort (dertien studenten) zijn begin juli 2007 twee uitvallers gemeld. Het IVV heeft een rendementsverbeterplan opgesteld. Daarin zijn voor de instroom, doorstroom en uitstroom in samenhang tot elkaar verbeteracties opgesteld. De verbeteracties worden uitgevoerd op basis van de PDCA-cyclus. Op het moment van visitatie kan het gerealiseerde rendement niet worden beoordeeld aan de hand van de gestelde streefdoelen. Daarvoor zijn niet voldoende resultaten bekend. Op basis van vastgestelde streefnormen en de waargenomen systematiek waarmee de opleiding de instroom, doorstroom en uitstroom bewaakt, komt het panel bij dit facet tot het oordeel voldoende .
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
43/58
44/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
45/58
Bijlage 1:
46/58
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
47/58
48/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
49/58
50/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Bijlage 2:
Deskundigheden panelleden
Management in de Zorg, Hogeschool Rotterdam
Panellid: De heer J.J.M. Caris
Panellid student: De heer W.J.H. Hendriks
Relevante werkvelddeskundigheid
X
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
Studentgebonden deskundigheid Visitatiedeskundigheid
Panellid NQA: Mevrouw M. Snel
Panellid de heer D. Bruinsma
Deskundigheid cf. Protocol VBI s; 22 augustus 2005
X X
X
X
X
X
De panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ondertekend. Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden:
Panellid de heer D. Bruinsma De heer Bruinsma is ingezet als panellid vanwege zijn werkvelddeskundigheid. Hij heeft bijna 20 jaar ervaring in de zorg, waarvan 12 jaar in managementfuncties. De heer Bruinsma is voor deze visitatie individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1980 1988 1990 1995 2001
Havo, Lauwerscollege Buitenpost Verpleegkundige A, Sophia ziekenhuis Zwolle Gespecialiseerd verpleegkundige ICU/CCU/NCU, Sophia ziekenhuis; diploma 1990 Kaderopleiding Hanzehogeschool Groningen Post HBO Zorgmanager Hogeschool Alkmaar Kopstudie Register Zorgmanager, Hogeschool Alkmaar
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
51/58
Werkervaring: 1985 1988 1988 1989 1990 1991 1990 1991 1991 1995 1995 2000 2000 2002 2002
Leerling verpleegkundige, Sophia ziekenhuis Zwolle Verpleegkundige, Sophia ziekenhuis Zwolle Leerling gespecialiseerd verpleegkundige ICU/CCU/NCU, Sophia ziekenhuis Zwolle ICU/CCU/NCU verpleegkundige, Sophia ziekenhuis Zwolle ICU verpleegkundige, Martini ziekenhuis Groningen Afdelingshoofd longziekten en longziekten, Antonius ziekenhuis Sneek Staffunctionaris PO&O, zorg en organisatie, MT adviserend projecteigenaar: project functiewaardering, patiëntenlogistiek, zorgvernieuwing heden Locatiemanager zorgcentrum Frittemahof/zorgsteunpunt Nij Nazareth, MT lid, Integraal manager
Huidige nevenactiviteiten Lid Preventie(f), een regionaal samenwerkingsverband gericht op preventieve zorg, oud voorzitter sinds 2001 Lid TOP, een regionaal samenwerkingsverband gericht op het ontwikkelen van transmurale zorgprogramma s Lid gezondheidsraad Gemeente Sneek Lid Maatschappelijke raad Woningstichting de Wieren Lid WMO beraad Zuid- West Friesland
Panellid de heer J.J.M. Caris De heer Caris is ingezet als panellid vanwege zijn werkvelddeskundigheid gecombineerd met zijn onderwijsdeskundigheid en visitatiedeskundigheid. Hij heeft ervaring in de zorg als verpleegkundige ( aan het bed ), in en voor de klas als leraar verpleegkunde, als beleidsmedewerker bij een landelijke vereniging, als hoofd van opleidingen en als directeur van een opleidinginstituut. De heer Caris heeft ruim twee jaar ervaring met het opzetten van kwaliteitsbeleid in een ROC als directeur Kwaliteitszorg. In 1996/1997 is de heer Caris betrokken geweest bij de BVE-visitaties. In zijn huidige advieswerk is hij bezig met de ontwikkeling van beroepsprofielen op basis van competenties in de zorg (met name gespecialiseerde verpleegkundige beroepsgroepen). De heer Caris heeft eerder deelgenomen aan visitatiecommissies en heeft uit opleiding en werkervaring kennis van de accreditatiesystematiek. Hij is daarnaast voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1974 1975 1978 1991
Verpleegkundige A Hbo-opleiding leraar verpleegkunde en manager in de verpleging en in het verpleegkundig onderwijs Post-hbo-opleiding Manager in de Zorg
Werkervaring: 1993 Directeur/bestuurder school voor Gezondheidszorgonderwijs in Dordrecht. 1997 Directeur Da Vinci College in Dordrecht. 1998 Zelfstandig organisatie- en opleidingsadviseur werkzaam in het onderwijs en de zorgsector.
52/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Vanaf 1998 2000 2002
Vanaf 1998
Vanaf 2001
2004
bestuurslidmaatschap van het Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam Lid van de visitatiecommissie van de HBO-raad voor de Lerarenopleidingen Verpleegkunde, Middenmanagement, Gezondheidszorg MMO (voorheen de Kader opleiding Gezondheidszorg) en de opleiding MGZ voor functies in de wijkverpleging en de sociale psychiatrie; eindrapport Met zorg gewogen , januari 2002 Ervaring en opleidingen in de zorg als verpleegkundige, door interim-management: HRD-analyses en scholingsbeleid in: - thuiszorg, - ziekenhuizen - verpleeg- en verzorgingshuizen - revalidatie-instelling - bijzondere tandheelkunde Projectmanagement in de zorg en in het onderwijs Bestuursfuncties in openbaar basis- en voortgezet onderwijs. Tevens is de heer Caris partner in Pro-Innovatief, een nieuw samenwerkingsverband op het terrein van (digitaal) leren voor professionals in zorg en onderwijs. Directeur Algemene Zaken van Centrum voor Bijzondere Tandheelkunde; gespecialiseerde tandheelkunde voor bijzondere doelgroepen (o.a. mensen met verstandelijke, lichamelijke en/of psychische beperkingen) Training Auditor Hoger Onderwijs, NQA i.s.m. Lloyd s Register
Panellid student de heer W.J.H. Hendriks De heer Hendriks is ingezet als studentpanellid. Hij heeft in mei jl. de opleiding Management in de Zorg afgerond en vijftien jaar werkervaring in de gezondheidszorg. De heer Hendriks is representatief voor de primaire doelgroep van de opleiding. Hij beschikt over studentgebonden deskundigheden met betrekking tot de studielast, de onderwijsaanpak, de voorzieningen en de kwaliteitszorg bij zorgmanagement. De heer Hendriks is voor deze visitatie individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. 1989 1993 2001 2005 - 2007
HBO-V te Nijmegen Kinderaantekening RijnIJssel Arnhem Management in Zorg en Dienstverlening, Hogeschool voor Arnhem en Nijmegen
Werkervaring: 1993 1994 1994 - 1998 1998 - 2001 2001 - 2007
Stichting Zonhove (meervoudig gehandicapte kinderen) Stichting Ons Thuis (meervoudig gehandicapte jongeren) Ziekenhuis De Gelderse Vallei, Kinderafdeling UMC Sint Radboud Nijmegen, Afdeling Kinderchirurgie
Mevrouw M. Snel B HRM (NQA-auditor) Mevrouw Snel is in 2004 begonnen als student panellid bij NQA en heeft sinds 2005 als NQA-auditor ervaring met visiteren van bestaande en nieuwe opleidingen in verschillende sectoren binnen het hbo. Door haar ervaring heeft zij tevens deskundigheid in het beoordelen van afstandsonderwijs. Zij heeft als junior personeelsadviseur gewerkt bij een grote zorginstelling voor verstandelijk gehandicapte mensen waar zij de personele zaken behartigde van ongeveer 200 medewerkers. Zij is getraind als auditor Hoger Onderwijs NQA in samenwerking met Lloyd s Register.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
53/58
Opleiding: 2004
Bachelor Human Resource Management, Personeel & Arbeid, Saxion Hogeschool Enschede
Werkervaring: 2004 2005 Junior personeelsadviseur, de Twentse zorgcentra 2005 heden NQA-auditor, Netherlands Quality Agency Cursus: Maart 2004
54/58
Training Auditor Hoger Onderwijs, NQA i.s.m. Lloyd s Register
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Visitatie Management in de Zorg Hogschool Rotterdam dinsdag 18 september 2007 Tijdstip Onderdeel Lokaal 08.30 10.30 uur Ontvangst en Tine vd Veenzaal bestudering materiaal ML 1.42, computers in ML 2.52A
Deelnemers Visitatiepanel: - Dhr. D. Bruinsma - Dhr. J.J.M. Caris - Dhr. W.J.H. Hendriks - Mw. M. Snel
10.30
11.15 uur Eerste gesprek opleidingsmanagement
Tine vd Veenzaal
- Mw. drs. C. Pool - Tromp, directeur Instituut voor Gezondheidszorg - Dhr. drs. P.J. Kroon, MBA, onderwijsmanager - Dhr. drs. J. van Veen, onderwijsmanager
11.15
12.00 uur Gesprek vertegenwoordigers werkveld
Tine vd Veenzaal
- Dhr. R. de Hulster, Manager cluster Psychiatrie voor Ouderen, Delta Psychiatrisch Centrum - Mw. L. van der Polder, Sectorhoofd Psychogeriatrie, Sabina van Egmont - Dhr. J.W. Schumacher, Locatiemanager Meeuwenhof, Argos Zorggroep - Dhr. L. van der Veen, Staffunctionaris Onderwijs, Laurens- Wonen Diensten Zorg - Dhr. A. Vermaas, Locatiemanager de Klepperwei, Argos Zorggroep
12.00
12.45 uur Lunch
Tine vd Veenzaal
(visitatiepanel)
12.45
13.30 uur Gesprek studenten
Tine vd Veenzaal
Dhr. K. van Anraad, 4e jr Mw. A. Boll, 4e jr Mw. A. de Groot, 4e jr Mw. G.W. Nolta, 3e jr Mw. L. Remeijer, 3e jr Mw. B. Stolk, 3e jr
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
55/58
Tijdstip
Onderdeel
Lokaal
Deelnemers Mw. E. Goedhart, kerndocent Mw. drs. M.M. Kamerling, kerndocent Mw. W.H. Kouwenhoven - de Jong, kerndocent Dhr. H. Melsert, kerndocent Mw. drs. C.C.A. Pijnappels, kerndocent Mw. drs. Y. Schikhof, hogeschooldocent, projectleider Ontwikkeling Ba MiZ
13.30
14.15 uur Gesprek docenten
Tine vd Veenzaal
14.15
15.15 uur Materiaal (verder) bestuderen, rondleiding
Tine vd Veenzaal, Rondleiding: computers in Mw. drs. C. Pool Tromp ML 2.52A Mw. drs. Y. Schikhof Dhr. drs. J. van Veen
15.15
15.45 uur Gesprek CvB
Tine vd Veenzaal
15.45
17.15 uur Intern beraad, Tine vd Veenzaal voorlopige conclusies
(visitatiepanel)
17.15
17.45 uur Tweede gesprek opleidingsmanagement
Zie eerste gesprek
Omstreeks 18.00 uur
56/58
Afsluiting
Tine vd Veenzaal
Dhr. drs. J.A.C.F. Tuytel, Voorzitter College van Bestuur Hogeschool Rotterdam
Tine vd Veenzaal
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
Missie en uitgangspunten: 'Met zorg gewogen', eindrapport van de visitatiecommissie Kaderopleiding Gezondheidszorg, 2001 Strategisch clusterplan IVV 2003-2007 Overtref jezelf: Rapportage generieke audit HR 8 februari 2007 Definitieve Rapportage NQA generieke audit HR Juni 2007 Plan van aanpak Kenniskring Arbeid en Gezondheid 2003-2006 Beleidsplan Lectoraat Eerstelijns Gezondheidszorg, 2006 Beleidsplan Internationalisering 2006-2008, september 2006 De Gezonde Stad, beleidsplan 2006-2009, 14 juli 2006 Concept organisatieplan Instituut voor Gezondheidszorg, 29 mei 2007 Doelstellingen van de opleiding Management Gezondheidszorg en Maatschappelijke Dienstverlening, Hobeón Management Consult, september 2003 Beroepsprofiel en landelijke opleidingskwalificaties Bachelor Management in Zorg en Dienstverlening, LOK, 22 juni 2004 Statuut LOK, april 2007 Kwalificaties van de Bachelor, CvB-besluit 4 november 2003 Uitwerking onderzoekslijn in curriculum MiZ Bijlage inhoudelijk opleidingskader (meegestuurd met ZER) Verslagen beroepenveldcommissie (11-12-2006, concept 22-05-07) Inhoudelijk opleidingskader bachelor Management in de Zorg, juli 2007 Samenstelling expertgroep voor ontwikkeling bachelor MiZ Programma Handleiding voor de Insights Navigator Inzet gastdocenten 2005-2007 Beleid toekennen 6 EC per kwartaal voor werkervaring in Bachelor Notitie Toetsbeleid Bacheloropleiding en Associate Degree, juli 2007 Schrijfwijzer BiN basisjaren, juni 2005 Notulen LOK vergadering 13-02-07 Studiegids BACH AD, 2007-2008 Verbetervoorstellen als reactie op kwartaalevaluatie 2006-2007 Studenttevredenheidsonderzoek MiZ STO 2005 Beleid praktijkcoaches sept 07 PDCA ZELFEVALUATIE, SEPT 2007 Generieke vrijstelling eerste studiejaar Bachelor Notitie in- en doorstroombeleid AD en bachelor Management in de Zorg, juli 2007 Studentenstatuut o.a. OER (H.5) en Reglement Examencommissie (bijlage 2) 2006 Handleiding afstudeerfase Management In Zorg 2007-2008, augustus 2007
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)
57/58
Inzet van personeel Personeelsbeleidsplan 2004-2008 Organisatieplan 2005-2008 Scholingsbeleidsplan 2005-2008 CV s docenten MiZ team Formatieplan 2006-2010, april 2006 Rapportage Plan van Aanpak Ziekteverzuim Welzijnsbeleid plan van aanpak, juni 2006 Ziekteverzuim 2006-2007 plan van aanpak Rapportage resultaten werknemersenquête, november 2004 Taaktoedelingsinstrument, 2003 en 2006 Scholingsbeleidsplan 2005-2008 Scholingsuitvoeringsplan 2007 IVV inwerkprogramma 2007 Functieordening bij de Hogeschool Rotterdam Regeling gesprekscyclus Hogeschool Rotterdam, mei 2006 Voorzieningen Notulen Bijeenkomst Klankbordgroep (15-06-06, 13-07-07, 20-04-07) Managementcontract 2007 Programma certificeringstraject SLC Wie doet wat in bedrijfsbureau, juni 2007 Evaluatie ontwikkelingsasssessment november 2006 Handboek A&O, Bedrijfsbureau IVV, 2007 Interne kwaliteitszorg Kwaliteitsbeleid bij de Hogeschool Rotterdam. September 2006 Projectplan Implementatie Infoland HR aug.2006 Beleidsnota integrale kwaliteitszorg 2007-2012 Beleidsplan IVV 2007 Resultaten nulmeting kwaliteitszorg, 2004 Procedure kwartaalevaluatie 2006 Checklist mondelinge kwartaalevaluatie Vragenlijst kwartaalevaluaties Rapportage resultaten werknemersenquête, november 2004 IVV Organisatieplan 2005-2008 Kort projectplan 2007 Ontwikkeling Bacheloropleiding Management in Zorg Bestuurlijke reactie Kaderopleiding Gezondheidszorg, Hogeschool Rotterdam, maart 2002 Statuten & reglementen, Reglement opleidingscommissie Opbrengsten Tweedaagse MiZ, dag 1 Jaarverslag klachtafhandeling, 2005-2006 Klachtenregeling IVG (onderdeel A&O handboek) Eindresultaten Taskforce D&S_Diversiteitsbeleid van de Hogeschool Rotterdam, juni 2006, versie 05 Rendementsverbeterplan, mei 2006 Analyse Vroegtijdig studieverlaten, april 2007
58/58
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, hbo-bacheloropleiding Management in de Zorg (dt)