Hogeschool Rotterdam Opleiding: Vrijetijdsmanagement, hbo bachelor Croho: 34438 Varianten: voltijd Visitatiedatum: 4 juni 2007
© Netherlands Quality Agency (NQA) Utrecht, november 2007
2/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Inhoud Inhoud
3
Deel A: Onderwerpen 1.1 Voorwoord 1.2 Inleiding 1.3 Werkwijze 1.4 Oordeelsvorming 1.5 Oordelen per onderwerp 1.6 Schematisch overzicht oordelen op onderwerp- en facetniveau 1.7 Totaaloordeel
5 7 7 8 10 10 11 11
Deel B: Facetten Onderwerp 1 Onderwerp 2 Onderwerp 3 Onderwerp 4 Onderwerp 5 Onderwerp 6
13 15 18 27 30 34 38
Deel C: Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4:
Doelstelling van de opleiding Programma Inzet van personeel Voorzieningen Interne kwaliteitszorg Resultaten
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden Deskundigheden panelleden Bezoekprogramma Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
41 42 47 50 53
3/54
4/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Deel A: Onderwerpen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
5/54
6/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
1.1
Voorwoord
Dit rapport is het verslag van het panel dat in opdracht van NQA de opleiding Vrijetijdsmanagement (VTM) van de Hogeschool Rotterdam heeft onderzocht. Het beschrijft de werkwijze, de bevindingen en de conclusies. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de accreditatie van hogere beroepsopleidingen. Het onderzoek is begonnen in mei 2007, toen het zelfevaluatierapport bij NQA is aangeleverd. Als onderdeel van het onderzoek heeft het panel de opleiding gevisiteerd op 4 juni 2007. Het panel bestond uit: De heer drs. M.J. Kosters (voorzitter, domeinpanellid); De heer H.A.B.G. van Haren (domeinpanellid); Mevrouw C.W. Vergeer (studentpanellid); Mevrouw drs. P. Göbel (NQA-auditor). Dit panel voldoet aan de eisen zoals gesteld in het document Protocol ter beoordeling van de werkwijze van visiterende en beoordelende instanties van de NVAO (22 augustus 2005). Het panel beschikt over domeinspecifieke deskundigheid, onderwijs- en auditdeskundigheid en deskundigheid over de internationale ontwikkelingen van de discipline (zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit drie delen: Deel A: een hoofdrapport, het Onderwerprapport, waarin de oordelen van het panel over de basiskwaliteit van de opleiding op onderwerpniveau worden uitgesproken met daarbij de overwegingen waarop die oordelen zijn gebaseerd. Het gaat hier om oordelen in de gradatie positief/negatief. Tevens wordt hier het eindoordeel geformuleerd. Deel B: een Facetrapport waarin op facetniveau door het panel oordelen en argumenten ter onderbouwing van dat oordeel worden gegeven. De oordelen gaan uit van de vierpuntsschaal (onvoldoende, voldoende, goed en excellent) zoals die door de NVAO is voorgeschreven. Uitzondering hierop is facet 2.6, als gevolg van aanvullende instructies van de NVAO wordt hier het oordeel voldaan of niet voldaan gegeven. Dit Facetrapport vormt de basis van het Onderwerprapport. Deel C: hierin zijn alle relevante bijlagen opgenomen. 1.2
Inleiding
De Hogeschool Rotterdam is in 1988 ontstaan uit een fusie van 19 hbo-instellingen. In 2002 heeft een fusie plaatsgevonden met de Hogeschool voor Economische Studies (HES). Bij de school staan ruim 25.000 studenten ingeschreven. Er werken circa 2.532 personen, die samen 1.623 fte s bezetten. De hogeschool biedt op vier locaties, verspreid over de stad Rotterdam, onderdak aan ruim 80 opleidingen op de gebieden economie, onderwijs, art, media & design, gezondheidszorg, gedrag & maatschappij en techniek. De hogeschool heeft 11 kenniskringen, waarin lectoren, onderzoekers, docenten en studenten zich gezamenlijk buigen over probleemstellingen die een interdisciplinaire aanpak nodig hebben.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
7/54
De Hogeschool Rotterdam kent twee sturingslagen: de raad van bestuur en de directeuren van de 17 clusters/instituten. De raad van bestuur stuurt op hoofdlijnen, de directeuren dragen integrale managementverantwoordelijkheid. Het management sluit jaarlijks een managementcontract af met de raad van bestuur. Minimaal drie keer per jaar legt het management verantwoording af over de feitelijk behaalde resultaten en de voortgang. De Hogeschool Rotterdam profileert zich als een praktijkgericht kennisinstituut met een verbinding naar de stad Rotterdam en de regio. De hogeschool streeft ernaar de hogeschoolpopulatie een afspiegeling te laten zijn van de bevolking van Rotterdam. Samenwerken en het uitwisselen van kennis met bedrijven en instellingen in de stad is een belangrijk speerpunt van de hogeschool. Het strategisch beleid is door de hogeschool vastgelegd in een Positionpaper 2003-2007 (2003). Hierin wordt voor de periode 2003-2007 beschreven wat de ambities van de hogeschool zijn. Deze hebben betrekking op onder andere een heldere profilering en positionering, een duidelijk onderwijsconcept, flexibel onderwijs dat inspeelt op de diversiteit van aspirant-studenten, doelmatig onderwijs dat studenten optimale mogelijkheden geeft zicht te ontwikkelen en een duidelijke positie in de regionale kennisinfrastructuur. De opleiding Vrijetijdsmanagement maakt deel uit van het Instituut voor Service Management (ISM) van de hogeschool en bestaat vijf jaar. Naast de opleiding Vrijetijdsmanagement maken ook de opleidingen Facility Management, Technische Bedrijfskunde, Logistiek en Economie, Logistiek Techniek en Vervoerskunde deel uit van het ISM. De vijf opleidingen werken op diverse gebieden samen en voeren waar relevant een gezamenlijk beleid. De opleiding stelt zich ten doel binnen vier jaar startbekwame beroepsbeoefenaren op te leiden. Het motto van de opleiding is: Als je het in Rotterdam kan, kan je het overal . Kenmerkend voor de afgestudeerde vrijetijdsmanager is de klantgerichte benadering met economisch inzicht en doortastend handelen. In september 2007 vindt op hogeschoolniveau een reorganisatie plaats. De 17 clusters/instituten worden vervangen door 11 instituten met gemiddeld 2500 studenten. In deze instituten worden ook de lectoraten, kenniskringen, masteropleidingen en contractactiviteiten ondergebracht. 1.3
Werkwijze
De beoordeling van de opleiding door het panel heeft plaatsgevonden conform de werkwijze zoals die is neergelegd in het Beoordelingsprotocol van NQA. Deze werkwijze wordt hieronder beschreven. De visitatie vond plaats op basis van het domeinspecifieke referentiekader dat voor de opleiding geldt (zie facet 1.1). NQA onderscheidt drie fasen in het visiteren: de voorbereidingsfase, het eigenlijke bezoek door het panel en de rapportagefase. Hieronder volgt een korte toelichting per fase.
8/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
De voorbereidingsfase Allereerst heeft een NQA-auditor het zelfevaluatierapport gecheckt op kwaliteit en compleetheid (de validatie) en daarmee op bruikbaarheid voor de visitatie. Vervolgens bereiden de panelleden zich inhoudelijk voor op het bezoek (4 juni 2007). Zij bestudeerden het zelfevaluatierapport (en bijlagen), formuleerden in een beoordelingsformat hun voorlopige oordelen op basis van argumenten en zij formuleerden vraagpunten. Zij gaven hun bevindingen door aan de NQA-auditor. Op basis van een overzicht van voorlopige oordelen inventariseerde de NQA-auditor tenslotte kernpunten en prioriteiten voor materialenonderzoek en gesprekken. Tijdens een voorbereidende vergadering is het bezoek door het panel concreet voorbereid. De opleiding heeft in haar zelfevaluatierapport kenbaar gemaakt voor welk domeinspecifiek referentiekader zij kiest. De NQA-auditor heeft met de domeindeskundigen in het panel bekeken of sprake is van adequate domeinspecifieke doelstellingen, of dat nadere aanvulling dan wel nadere specificatie nodig is. In het facetrapport is aangegeven op welke landelijke beroeps- en opleidingsprofielen het domeinspecifieke kader (en het opleidingsprogramma) is gebaseerd. Het bezoek door het panel NQA heeft een bezoekprogramma ontwikkeld voor de (dag-)indeling van het bezoek door het panel dat is aangepast aan de specifieke situatie van de opleiding (bijlage 3). Er vonden gesprekken plaats met het opleidingsmanagement, docenten, studenten, afgestudeerden en met werkveldvertegenwoordigers. Aan het begin en tijdens het bezoek is ter inzage gevraagd materiaal bestudeerd. Tussen de gesprekken door heeft het panel zogenaamde schakelmomenten ingelast om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen-)oordelen. De bevindingen zijn door de panelleden beargumenteerd. Aan het einde van het bezoek heeft de voorzitter een mondelinge terugkoppeling gegeven van enkele indrukken en ervaringen van het panel, zonder expliciete oordelen uit te spreken. De fase van rapporteren Door NQA is, op basis van de bevindingen van het panel, een tweeledige rapportage opgesteld, bestaande uit een facetrapport en een onderwerprapport, waarin de kwaliteit van de opleiding is beoordeeld. Met dit rapport wordt door de opleiding accreditatie aangevraagd bij de NVAO. In het facetrapport wordt door NQA gerapporteerd op facetniveau. De opleiding heeft in augustus 2007 een concept van dit rapport voor een check op feitelijke onjuistheden ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele wijzigingen aangebracht. In het onderwerprapport wordt door NQA een oordeel op de onderwerpen en op de opleiding als geheel gegeven. Dit rapport is in september 2007 voor een check op feitelijke onjuistheden aan de opleiding voorgelegd. Het definitieve rapport is door het panel vastgesteld in november 2007. Het visitatierapport is uiteindelijk in november 2007 ter beschikking gesteld aan de opleiding, die het samen met de accreditatieaanvraag kan indienen bij de NVAO.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
9/54
1.4
Oordeelsvorming
In dit hoofdstuk wordt per onderwerp een oordeel uitgesproken op basis van weging van de facetten die van dat onderwerp deel uitmaken. Bij deze weging spelen de beslisregels zoals die door de NQA in het Beoordelingsprotocol zijn geformuleerd en nader uitgewerkt in de notitie Handreiking voor oordeelsvorming een belangrijke rol. Tevens is bij de beoordeling rekening gehouden met accenten die de opleiding eventueel legt. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een herhaling gegeven van de oordelen op de facetten gevolgd door een weging die leidt tot het eindoordeel. De (uitgebreide) argumentatie is te vinden in het facetrapport. 1.5
Oordelen per onderwerp
1.5.1 Doelstellingen opleiding De facetten van onderwerp 1 zijn beoordeeld als goed. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.2 Programma Aan de facetten Eisen HBO en Studielast is het oordeel voldoende toegekend. De facetten Relatie doelstellingen en inhoud programma, Samenhang in opleidingsprogramma, Instroom, Afstemming vormgeving en inhoud en Beoordeling en toetsing zijn gewaardeerd met het oordeel goed. Het facet Duur is met een voldaan beoordeeld. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.3 Inzet van personeel De facetten Eisen HBO en Kwantiteit personeel zijn beoordeeld als goed. Het facet Kwaliteit personeel is beoordeeld als voldoende. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.4 Voorzieningen De facetten van onderwerp 4 zijn beoordeeld als voldoende. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.5 Interne kwaliteitszorg Het facet Maatregelen tot verbetering is beoordeeld als voldoende, de beide andere facetten zijn beoordeeld als goed. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief. 1.5.6 Resultaten De facetten van onderwerp 6 zijn beoordeeld als voldoende. Het oordeel op het onderwerp is voor de opleiding derhalve positief.
10/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
1.6
Schematisch overzicht oordelen op onderwerp- en facetniveau
Onderwerp/Facet Onderwerp 1 Doelstelling van de opleiding 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau bachelor 1.3 Oriëntatie HBO bachelor Totaaloordeel Onderwerp 2 Programma 2.1 Eisen HBO 2.2 Relatie doelstellingen en inhoud programma 2.3 Samenhang in opleidingsprogramma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming tussen vormgeving en inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing Totaaloordeel Onderwerp 3 Inzet van personeel 3.1 Eisen HBO 3.2 Kwantiteit personeel 3.3 Kwaliteit personeel Totaaloordeel Onderwerp 4 Voorzieningen 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding Totaaloordeel Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen tot verbetering 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld Totaaloordeel Onderwerp 6 Resultaten 6.1 Gerealiseerde niveau 6.2 Onderwijsrendement Totaaloordeel
1.7
HBO-bacheloropleiding Vrijetijdsmanagement (vt) Goed Goed Goed Positief Voldoende Goed Goed Voldoende Goed Voldaan Goed Goed Positief Goed Goed Voldoende Positief Voldoende Voldoende Positief Goed Voldoende Goed Positief Voldoende Voldoende Positief
Totaaloordeel
Op grond van voorgaand schema waaruit blijkt dat de opleiding Vrijetijdsmanagement van de Hogeschool Rotterdam op de zes onderwerpen positief scoort, is de conclusie dat het totaaloordeel over de opleiding positief is.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
11/54
12/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Deel B: Facetten
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
13/54
14/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstelling van de opleiding
Domeinspecifieke eisen
Goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het curriculum van de opleiding is gebaseerd op het competentieprofiel van het Landelijk Opleidingenoverleg Leisure en Tourism Management (LO L&TM) en dateert uit 2004. De notities Competentieprofiel Vrijetijdsmanager (2004) en Verantwoording competentieprofiel Vrijetijdsmanager (2004) van het LO L&TM geven inzicht in de competenties en de totstandkoming ervan. In totaal worden 21 competenties onderscheiden, welke worden toebedeeld aan drie competentiegebieden: werken met klanten, werken aan/vanuit de organisatie en werken aan de eigen professionaliteit. Voor alle 21 competenties geldt dat deze op concrete en bruikbare wijze zijn beschreven en handvatten bieden voor competentiegericht leren. Het landelijk profiel is tot stand gekomen op basis van brancheonderzoek en in samenwerking met opleiding-, branche- en beroepsgroepvertegenwoordigers. In de notitie Competentieprofiel Vrijetijdsmanager (2004) wordt een overzicht gegeven van de betrokken vertegenwoordigers. Hiermee is de aansluiting aan de eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk geborgd. Het competentieprofiel Vrijetijdsmanager wordt iedere vier jaar door eerdergenoemde vertegenwoordigers herijkt, de eerstvolgende keer vindt plaats in 2008. Het landelijk vastgestelde competentieprofiel Vrijetijdsmanager is door het LO L&TM getoetst aan de algemene domeincompetenties van de, voor de opleiding relevante bachelortitel, Bachelor of Business Administration. Gebleken is dat het competentieprofiel Vrijetijdsmanager aansluit op deze algemene domeincompetenties. De opleiding heeft in overleg met de werkveldcommissie in 2004 een Rotterdams Beroepsprofiel opgesteld. Dit profiel is, enerzijds, afgeleid van het beroepsprofiel en de eindkwalificaties zoals die zijn neergelegd in het landelijk beroepsprofiel en, anderzijds, van het rapport Rotterdam, poort tot een wereldbelevenis. De opleiding onderscheidt zich hiermee van andere opleidingen door de sterke binding met de regio Rotterdam waar, ook internationaal, veel gebeurt in het vrijetijdswerkveld en heeft meer aandacht voor de harde kant van het beroep, zoals bedrijfskundige en economische vaardigheden. Door de opleiding is op grond van de belangrijkste beroepsproducten die een startbekwame vrijetijdsmanager moet kunnen afleveren, een beroepsproductenmatrix opgesteld (zie document ISM VTM Opleidingsprofiel 2007). Door de opleiding en een aantal leden van de werkveldcommissie is aan de hand van deze matrix een nadere uitwerking gemaakt van het competentieprofiel van de Vrijetijdsmanager. Het competentieprofiel is in maart 2007 door de werkveldcommissie geaccordeerd.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
15/54
De opleiding schrijft in het zelfevaluatierapport (ZER) dat internationale bedrijven, die stageplekken bieden aan VTM-studenten, de competenties die de opleiding nastreeft ook vanuit internationaal oogpunt relevant vinden. Het panel beoordeelt het facet op grond van voorgaande als goed.
Facet 1.2
Niveau bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding neemt de Dublin descriptoren en de nadere uitwerking hiervan ten behoeve van de opleidingen van de HR als uitgangspunt voor het bachelorniveau. In het document Dublin descriptoren vertaald naar opleidingsvereisten van de Hogeschool Rotterdam. Kwalificaties van de Bachelor (2003) is door de HR een uitwerking gemaakt van de Dublin descriptoren. In de uitwerking zijn de 10 generieke hbo-kwalificaties en de 7 competenties van de Algemene beroepsvaardigheden voor de afgestudeerde hbo er gekoppeld aan de Dublin descriptoren. De opleiding maakt de samenhang tussen de Dublin descriptoren, het landelijk vastgestelde competentieprofiel Vrijetijdsmanager en de generieke hbo-kwalificaties inzichtelijk door een competentiematrix op te stellen (zie document ISM VTM Opleidingsprofiel 2007, Van Dublin descriptoren tot beroepsspecifieke competenties vrijetijdsmanagement). In de matrix maakt de opleiding bijvoorbeeld inzichtelijk dat de Dublin descriptor Kennis en inzicht door de opleiding is gekoppeld aan analyseren, adviseren en realiseren. Tevens is in de matrix de samenhang weergegeven met de beroepskwalificaties die zijn geformuleerd in het kader van de Bachelor Business Administration. De matrix van de opleiding VTM bestaat uit 12 competenties, variërend van probleemanalyse tot omgevingsbewustzijn. Het panel stelt vast dat de kernkwalificaties worden afgedekt , zodat kan worden geconcludeerd dat de eindkwalificaties van de opleiding goed aansluiten bij algemeen geaccepteerde beschrijvingen van een bachelor. De opleiding heeft verschillende organen en instrumenten tot haar beschikking om de samenhang tussen de Dublin descriptoren en de eindkwalificaties van de opleiding te borgen. Zo spreken de curriculumcommissie, de werkveldcommissie, gecommitteerden bij afstudeeropdrachten, werkgevers en stageverleners zich uit over de competenties van de opleiding in relatie tot de Dublin descriptoren. Daarnaast geven het jaarlijks onderzoek onder alumni en werkgevers en de beoordelingen van externe afstudeerbegeleiders de opleiding inzicht in het bereikte bachelorniveau. Het panel beoordeelt het facet op grond van voorgaande als goed.
16/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Facet 1.3
Oriëntatie HBO bachelor
Goed
Criteria - De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. - De eindkwalificaties weerspiegelen het niveau van beginnend beroepsbeoefenaar in een specifiek beroep of samenhangend spectrum van beroepen waarvoor een HBO-opleiding vereist is of dienstig is. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De eindkwalificaties van de opleiding zijn ontleend aan het landelijk vastgestelde competentieprofiel van de Vrijetijdsmanager en zijn in samenspraak met een groot aantal vertegenwoordigers uit het werkveld en de beroepsgroep opgesteld. Betrokken zijn onder meer diverse reisorganisaties, gemeenten en organisaties met als aandachtsgebied kunst en cultuur, evenementen en sport. Voor een gedetailleerd overzicht van de betrokken vertegenwoordigers wordt verwezen naar de notitie Competentieprofiel Vrijetijdsmanager (2004). In het document ISM VTM Opleidingsprofiel (2007) is door de opleiding de eigen visie op het beroep en het onderwijs verwoord. Het profiel is afgeleid van het landelijk vastgestelde beroepsprofiel en legt, vanuit het Rotterdamse georiënteerde onderwijsconcept van de HR (zie facet 2.7), een sterke verbinding met de regio en de stad Rotterdam. Het opleidingsprofiel is in samenspraak met het werkveld tot standgekomen. Het beroepsgerichte karakter van het onderwijs van de HR komt tot uitdrukking in de sterke contacten met het beroepenveld op het niveau van de hogeschool, de clusters/instituten en de opleidingen in de Bureaus Externe Betrekkingen. Ook voor de opleiding VTM geldt dat de beroepspraktijk een centrale plaats vervult binnen de opleiding. Een voorbeeld hiervan is het grote aantal vertegenwoordigers (afkomstig uit de profit en non-profit sector) dat sinds 2003 zitting heeft in de werkveldcommissie. De opleiding streeft ernaar de commissie twee tot driemaal per jaar bijeen te laten komen met als taak de beoordeling van de inhoud en het niveau van de opleiding, maar drukke agenda s blijken dit soms lastig te maken. De werkveldcommissie oordeelt desondanks zeer positief over de opleiding VTM. Studenten VTM worden door de opleiding opgeleid voor een functie in het brede werkveld van de VTM-afgestudeerde. In het document ISM VTM Opleidingsprofiel (2007) geeft de opleiding aan dat het beroep vrijetijdsmanager als zodanig niet in een functienaam is terug te vinden, maar een overkoepelende term is voor een breed scala aan functies. De vrijetijdsmanager functioneert in zowel een Business to Consumer als in een Business to Business omgeving. Het panel constateert op basis van het ZER dat de eerste lichting afgestudeerden van de opleiding binnen ondernemingen terecht is gekomen op verschillende posities. Deze variëren van assistent marketing manager en reisadviseur tot beursorganisator, sales representive en hospitality coördinator.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
17/54
De opleiding heeft verschillende organen en instrumenten tot haar beschikking om de beoogde eindkwalificaties, het landelijk vastgestelde beroepsprofiel en de eigen visie op het beroep te borgen. Voorbeelden hiervan zijn de werkveldcommissie, de curriculumcommissie, het studentenoverleg, de minorteams en de modulehouders. In al deze gremia wordt het onderwijs (opbouw, samenhang en niveau) geëvalueerd. Uit gesprekken met afgestudeerden blijkt dat de eindkwalificaties van de opleiding als relevant voor de beroepspraktijk worden ervaren. Dit beeld komt ook naar voren uit het in 2005-2006 gehouden onderzoek onder stagebedrijven en alumni en in de gesprekken die het panel voerde met de werkveldcommissie. Het panel beoordeelt het facet op grond van voorgaande als goed.
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Eisen HBO
Voldoende
Criteria - Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. - Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied / de discipline. - Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR streeft er naar de praktijk een centrale plaats te gegeven in het curriculum door de beroepspraktijk in de school te halen (Outside in- Inside out). Dit houdt in dat studenten vanaf het begin van de studie wordt geleerd om vraagstukken aan te pakken die zij in hun beroepspraktijk tegenkomen. Het betreft zoveel mogelijk échte vraagstukken met een échte opdrachtgever. Zoveel mogelijk samen met andere studenten, ook met studenten van andere opleidingen. In lijn met bovenstaand HR beleid geeft de opleiding VTM in het ZER aan dat de indringendste manier van leren plaatsvindt in direct contact met de beroepspraktijk. Het programma van de opleiding is voor minimaal 102 EC praktijkgestuurd. In het curriculum komt dit onder meer tot uitdrukking door externe projectopdrachten, stages, het leerbedrijf (LEF), colleges van gastdocenten, het tijdens colleges behandelen van casuïstiek uit de beroepspraktijk en de afstudeeropdracht. Alle leveren een bijdrage aan de ontwikkeling van het onderwijs, het verwerven van een adequaat beroepbeeld, het actueel houden van het curriculum en de professionalisering van de staf. Kennisontwikkeling van studenten vindt plaats aan de hand van adequaat studiemateriaal. In het basiscurriculum van de opleiding worden voornamelijk basisboeken en standaardwerken gebruikt. Naast deze verplichte literatuur wordt ook
18/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
gebruik gemaakt van aanvullende literatuur, zoals artikelen en readers. Het panel heeft een aantal readers ingezien en constateert dat deze voldoen, maar niet onderscheidend zijn. In het derde en vierde jaar en in de minors ligt de nadruk op actuele artikelen en onderzoeksartikelen. Het panel vindt de kwaliteit van de gebruikte vakliteratuur over het algemeen voldoende. Het zijn voor de opleiding VTM relevante titels. Studenten komen vanaf het begin van de opleiding in aanraking met de beroepspraktijk. Het eerste jaar is gericht op de oriëntatie op het beroep en het werkveld en het leren van algemene en beroepsgerichte competenties en vaardigheden. Studenten lopen in het eerste jaar twee weken een oriënterende stage. In de daaropvolgende jaren passen studenten theorie en geleerde methoden en technieken toe in de praktijk. Zo lopen studenten in het tweede jaar van de opleiding een stage van 10 weken (vier dagen per week stage, 1 dag per week onderwijs) en in het derde jaar een stage van 20 weken (vier dagen per week stage, 1 dag per week onderwijs). Studenten geven in het gesprek met het panel aan dat deze combinatie goed werkt: leren en werken tegelijk. Tot slot komt de student in het vierde jaar van de opleiding in aanraking met de praktijk door de afstudeeropdracht en de minor. Zoals eerder aangegeven komen studenten naast de stages en afstudeeropdracht met de beroepspraktijk in aanraking door middel van gastcolleges en werkcolleges waarin casuïstiek uit de beroepspraktijk door docenten wordt behandeld. Uit gesprekken met studenten komt naar voren dat zij de stages, praktijkopdrachten en gastcolleges zeer waarderen. Studenten geven onder meer aan dat alle opdrachten afkomstig zijn uit het bedrijfsleven en dat in het merendeel van projecten een actuele vraag uit de praktijk centraal staat. Gastcolleges en de tijdens de werkcolleges behandelde casuïstiek worden door de studenten als nuttig en leerzaam ervaren, omdat voorbeelden uit de praktijk worden aangehaald. Uit het ZER en gesprekken met het management blijkt dat de opleiding structurele contacten heeft met de beroepspraktijk. Voorbeelden hiervan zijn de participatie van docenten in de beroepsverenigingen Vereniging voor Vrijetijdsstudies (VVS) en Hospitality Sales and Marketing Association International (Hsmai), de redactieraad van branchespecifieke tijdschriften en specifieke Rotterdamse overlegorganen in de branche. Daarnaast werkt de opleiding met gastdocenten en komt zij door middel van stages en afstudeeropdrachten van studenten in contact met beroepsfunctionarissen van verschillende organisaties. Docenten blijven hierdoor op de hoogte van de actuele ontwikkelingen binnen de branche, zoals de focus op individualiteit (bijvoorbeeld door tijdens een evenement als Danceparade te kiezen voor verschillende kleinere en intiemere podia i.p.v. één groot podium) en het aanbrengen van meer en nieuwe diversiteit binnen doelgroepen (bijvoorbeeld aandacht voor de doelgroep 50+). Het management geeft in het gesprek met het panel aan dat studenten deelnemen aan verschillende projecten in Rotterdamse wijken. Door middel van deze projecten maken studenten kennis met de multiculturele samenleving en worden zij zich bewust van wat de verschillende doelgroepen op het gebied van vrije tijd willen. De opleiding wil niet op een kunstmatige wijze in het lesprogramma aandacht aan deze groepen geven, maar geïntegreerd door studenten rechtstreeks te betrekken bij projecten.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
19/54
Het management geeft aan dat het aantal internationale contacten beperkt is. Zo is er slechts een beperkt aantal contacten met buitenlandse zusteropleidingen. Men heeft eerst prioriteit willen geven aan de opleiding zelf, maar zal zich vanaf nu meer internationaal gaan oriënteren onder meer door internationale excursies te organiseren. Het panel is het oordeel toegedaan dat het curriculum voorziet in relevante projecten en opdrachten, waarin actuele ontwikkelingen in het werkveld aan de orde komen. Het panel constateert echter wel dat internationalisering de aandacht van de opleiding behoeft en dat het aantal contacten met buitenlandse opleidingen beperkt is. Het panel beoordeelt het facet om die reden met voldoende.
Facet 2.2
Relatie doelstellingen en inhoud programma
Goed
Criteria - Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. - De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. - De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het vierjarige programma van de opleiding bestaat uit een propedeusefase (1e jaar) en een hoofdfase (2e, 3e en 4e jaar). De propedeuse heeft een oriënterende functie, waarin de student een goed beeld moet krijgen van het werkveld en de beroepsmogelijkheden. Voor de hoofdfase geldt een verdieping en specialisatie op het gebied van kennis en beroepsvaardigheden. Het programma van de opleiding wordt aangeboden in voltijd. Het curriculum van de opleiding heeft een geïntegreerd karakter, wat wil zeggen dat de leerdoelen, de inhoud en de toetsing systematisch worden aangestuurd door de opleidingskwalificaties. Het onderwijs van de opleiding is competentiegericht en concentrisch van opbouw. Het maken van een (deel van een ) beroepsproduct staat centraal. Voor de opbouw van het curriculum geldt dat de inhoud van het binnen-en buitenschools curriculum op elkaar zijn afgestemd en dat theorie en praktijk elkaar afwisselen. Dit blijkt, zo stelt het panel vast, ook uit de Vrijetijdsmanagement Studiegids (2006) waarin per studiejaar een inhoudelijk overzicht is gegeven van het onderwijsprogramma. Het curriculum is opgebouwd volgens het Rotterdams Onderwijs Model (ROM) van de Hogeschool Rotterdam en gaat uit van drie leerlijnen: kennisgestuurd, praktijkgestuurd en studentgestuurd (zie facet 2.7). De opleiding heeft deze ROM-leerlijnen vertaald in opleidingsspecifieke leerlijnen (11 in totaal). Op grond van het beroeps-en competentieprofiel zijn de leerlijnen verder ingevuld met modulen. De opleiding heeft voor iedere module leerdoelen geformuleerd en heeft per module aangegeven aan welke competenties door de student gewerkt wordt. De leerdoelen zijn een vertaling van de landelijk vastgestelde eindkwalificaties. Het panel heeft
20/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
kennisgenomen van de leerdoelen welke zijn vastgelegd in de modulehandleidingen en heeft vastgesteld dat de leerinhouden en studieactiviteiten van de programmaonderdelen de studenten in staat stellen de leerdoelen te realiseren. De opleiding heeft in 2006 een beroepsproductenmatrix opgesteld. De competenties van de opleiding zijn gebaseerd op de beroepsproductenmatrix. Het panel concludeert uit de matrix dat de programmaonderdelen de eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen dekken . Het programma kan dan ook worden beschouwd als een adequate concretisering van de beoogde eindkwalificaties. De curriculumcommissie is verantwoordelijk voor de relevantie van het onderwijs en de dekking van de landelijke kwalificaties. De curriculumcommissie controleert op grond van het opleidingsprofiel de uitwerking in de studiehandleidingen. In het in 2005 door de HR gehouden tevredenheidsonderzoek geeft 73,1% van de studenten van de opleiding VTM aan tevreden te zijn over het inhoudelijk niveau van het onderwijs. Het panel beoordeelt het facet op grond van voorgaande als goed.
Facet 2.3
Samenhang in opleidingsprogramma
Goed
Criteria - Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding benadrukt in het ZER het belang van een samenhangend opleidingsprogramma, waarin zowel een verticale (tijdens 1 periode) als een horizontale (over meerdere periodes heen) doorlopende lijn is te herkenen voor studenten. De opleiding bevordert de verticale samenhang door in de eerste twee leerjaren per periode een vrijetijdsdomein en bepaalde beroepsproducten centraal te stellen. Studenten ontwikkelen daardoor competenties in verschillende settings die relevant zijn voor het beroep, waarna zij in het derde en vierde leerjaar via de stage, de minor en de afstudeeropdracht een meer specifieke verdieping kunnen aanbrengen. Horizontale samenhang wordt bereikt door bepaalde inhouden op een steeds hoger inhoudelijk niveau in het opleidingsprogramma terug te laten keren. In het curriculum van de opleiding worden drie hoofdlijnen onderscheiden die in elke fase van de studie (in wisselende verhouding) aanwezig zijn en onderling inhoudelijk verbonden zijn: kennisgestuurd (beroepsrelevante conceptuele kaders en vaardigheden), praktijkgestuurd (leren in en van de beroepspraktijk) en studentgestuurd (studieloopbaancoaching, bijspijker- en keuzeonderwijs en minoren). Het curriculum is zo opgebouwd dat de kennis verloopt van algemeen theoretisch naar domeinspecifiek en van een algemeen en beschouwend binnenschools programma naar een specifieke en participerende rol in het werkveld. Het didactisch concept zoals vastgelegd in het ROM bevordert dat het curriculum als een samenhangend geheel wordt ontworpen en ontwikkeld. In ieder leerjaar van de opleiding dient sprake te zijn van een wisselwerking tussen theorie en praktijk.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
21/54
Studieloopbaancoaching (SLC, zie facet 4.2) draagt er zorg voor dat studenten, onder begeleiding van een studieloopbaancoach, in hun persoonlijk ontwikkelingsplan (POP) en persoonlijk activiteitenplan (PAP) leerdoelen en leeractiviteiten formuleren die zijn afgeleid van de competenties uit het curriculum. Dit draagt bij aan de inzichtelijkheid voor de student van de samenhang in het curriculum. Het panel beoordeelt het facet op grond van voorgaande als goed.
Facet 2.4
Studielast
Voldoende
Criteria - Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: In het OER van de opleiding zijn normen vastgesteld met betrekking tot de studeerbaarheid van het programma. Het programma wordt conform deze normen uitgevoerd. De opleiding schrijft in het ZER dat zij het programma zodanig heeft ingericht dat studenten zonder studievertraging binnen de afgesproken termijn (afhankelijk van het gevolgde traject vier jaar of minder) de opleiding kunnen afronden. De opleiding heeft hiertoe inspannings- en resultaatverplichtingen geformuleerd. Een voorbeeld van een inspanningsverplichting is dat de opleiding de verplichting heeft om studenten in gevallen van vrijstelling of studievertraging toch een programma aan te bieden dat 60 ECTS per collegejaar omvat. Als de opleiding hiertoe niet in staat is als gevolg van volgtijdelijkheid of roostering dient zij dat naar de student te motiveren. Uit het ZER blijkt dat de studielast wordt geschat door een docent of een groep docenten. Bij het ontwikkelen van onderwijs maken docenten een inschatting van de benodigde tijd die opdrachten van een student zullen vragen. De ingeschatte studielast wordt voor studenten zichtbaar gemaakt in de modulehandleidingen. Per kwartaal wordt in het studentenoverleg bekeken of het programma studeerbaar is en worden factoren besproken die mogelijk als belemmerend voor de studievoortgang worden ervaren. Ook in teamvergaderingen staat de studielast op de agenda. De uitkomsten van beide overleggen kunnen leiden tot aanpassingen in het programma. SLC wordt door de opleiding benoemd als een belangrijk instrument in het kader van de studeerbaarheid van het programma. De studieloopbaancoach voert individuele gesprekken met studenten en adviseert, wanneer blijkt dat de student studievertraging oploopt, welke vervolgstappen door de student dienen te worden ondernomen om de vertraging in te lopen. De opleiding biedt studenten die studievertraging hebben opgelopen een (individueel) studietraject aan. Met ingang van het studiejaar 2004-2005 is het O2H-plan in werking getreden. Dit plan heeft onder andere tot doel de studeerbaarheid te vergroten door het invoeren van een
22/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
vaste dag voor keuze- en differentiatieonderwijs en het invoeren van een vaste roostervrije dag in de week per studiejaar per leerroute. De opleiding wordt via studentenevaluaties geïnformeerd over de relatie studiebelasting en toegekende ECTS. Als blijkt dat deze niet met elkaar stroken, levert de verantwoordelijke modulehouder bij de curriculumcommissie de module aan met de evaluatie van het afgelopen jaar en het voorstel tot verbetering. De commissie bepaalt op grond daarvan de eventuele aanpassing in de module voor het komende jaar. De student heeft verschillende mogelijkheden om de studielast en studeerbaarheid aan de orde te stellen: via module-evaluaties, het studentenoverleg en docenten. Uit het ZER komt naar voren dat cijferlijsten niet altijd tijdig beschikbaar zijn en ook niet altijd correct zijn. Met name ouderejaarsstudenten zijn hier kritisch over. Het panel heeft geconstateerd dat de opleiding zich hiervan bewust is en zich inzet om het nakijkwerk voor de docent zodanig effectief en efficiënt te maken dat het geen belemmering vormt om de cijfers op tijd in te leveren. Docenten zullen hierin worden geschoold. In het in 2005 door de HR gehouden tevredenheidsonderzoek geeft 77,2% van de studenten van de opleiding VTM aan tevreden te zijn over de studielast. Het panel stelt vast dat de studielast en de studeerbaarheid van het programma de aandacht heeft van de opleiding en dat zij zich inspant om knelpunten in dit kader weg te nemen. Hoewel het panel deze inzet waardeert, is zij van mening dat het tijdig en correct aanleveren van cijferoverzichten verbetering behoeft. Het panel beoordeelt het facet met een voldoende.
Facet 2.5
Instroom
Goed
Criteria - Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: vwo, havo, middenkaderopleiding of specialistenopleiding (WEB) of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding streeft ernaar een effectief instroombeleid te voeren gericht op adequate en passende aansluiting op de vooropleiding en andere relevante kenmerken van instromende studenten. Zij maakt daarbij in het ZER een onderscheid naar studenten afkomstig van havo, mbo, vwo, hbo-opleidingen en wo-opleidingen. De opleiding biedt verschillende leerroutes aan (reguliere route, verkorte route en routes gericht op oplossen van deficiënties in kennis en vaardigheden van studenten), zodat studenten het traject kunnen kiezen dat het beste aansluit bij zijn of haar wensen en achtergrond. De opleiding geeft in het ZER aan dat voor studenten afkomstig van het Vwo nog geen verkort programma bestaat, maar dat zij wel op eigen verzoek modulen uit het eerste en tweede jaar in een versneld tempo kunnen uitvoeren. Studenten met een mbo-vooropleiding geven in het gesprek met het panel aan dat de aansluiting goed is, zowel bij de reguliere route als de versnelde route.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
23/54
De opleiding voert met studenten die willen instromen in een hoger leerjaar gestructureerde intake-gesprekken. Daarbij worden door de opleiding de aanwezige kennis en vaardigheden in kaart gebracht en wordt bepaald of de student toelaatbaar is. Voorts wordt een passend studietraject aangeboden. De hogeschool speelt in op de diversiteit die kenmerkend is voor de regio Rotterdam. Er is sprake van een grote en groeiende diversiteit in de populatie van aspirant-studenten met betrekking tot vooropleiding, leeftijd, moedertaal en sociale en culturele achtergrond. Aspirant-studenten met een onvoldoende vooropleiding krijgen daarom extra aandacht en begeleiding in de vorm cursussen, waardoor zij in staat worden gesteld via een toelatingsexamen in te stromen in het hbo. De opleiding geeft in het ZER aan dat bij de opleiding VTM sporadisch studenten instromen die via dit toelatingstraject toelaatbaar zijn geworden. De opleiding verwacht, conform hogeschoolbeleid, van studenten met een goedgekeurd buitenlands diploma dat zij een taaltoets Nederlands als tweede taal op niveau 4 of het staatsexamen NT2-2 met goed gevolg hebben afgelegd. Indien dit niet het geval is, moeten studenten verplicht deelnemen aan een taaltoets die de hogeschool organiseert. Wanneer studenten deze toets niet halen, zijn zij niet toelaatbaar tot de opleiding. De onderwijsmanager van de opleiding is verantwoordelijk voor de coördinatie van de instroom van studenten en voor het coördineren van de vrijstellingen en het deficiëntiebeleid. Tevens is zij verantwoordelijk voor een adequate registratie van de leerplannen van studenten. Het management van de opleiding geeft in het gesprek met het panel aan dat de HR een witte school is met voornamelijk witte docenten en studenten. Slechts 30% van de studenten, zo geeft het management aan, is allochtoon. Er wordt door de HR steeds meer op gestuurd om allochtone studenten aan te trekken. Een van de middelen die de HR daartoe gebruikt is het inzetten van allochtone studenten als peer-coach, bijvoorbeeld in de vorm van huiswerkbegeleiding op middelbare scholen. Het panel stelt vast dat de opleiding zich flexibel toont voor wat betreft de instromende studenten. De opleiding biedt verschillende versnelde leerroutes aan en verzorgt bijspijker- of keuzemodulen. Hierdoor worden studenten maximaal in de gelegenheid gesteld de opleiding te (ver)volgen. Het panel waardeert dit en beoordeelt het facet als goed.
Facet 2.6
Duur
Voldaan
Criteria - De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: hbo-bachelor: 240 studiepunten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR heeft de omvang van de programma-onderdelen sinds september 2003 vastgelegd in credits (EC). Een EC komt overeen met een studiebelasting van 28 uur. De opleiding is opgebouwd uit vier studiejaren; ieder kwartaal heeft een omvang van circa 15
24/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
EC en ieder studiejaar telt 60 EC. Het gehele curriculum omvat 240 EC. Hiermee voldoet de opleiding aan de formele eis ten aanzien van de omvang van het curriculum van een hbo-bachelor. De opleiding biedt de mogelijkheid tot een verkorte studieroute. Op basis van een intakegesprek kunnen studenten in aanmerking komen voor een verkorte route. Wanneer dit het geval is, wordt voor deze studenten een aangepast leerplan opgesteld.
Facet 2.7
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Goed
Criteria - Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. - De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het didactisch concept van de opleiding, het competentiegericht leren, is gebaseerd op het hogeschoolbreed ontwikkelde en ingevoerde Rotterdams Onderwijsmodel (ROM) en wordt beschreven in het document Waarom werken wij met het Rotterdams Onderwijs Model? (2005). Dit model is, vanaf het studiejaar 2004-2005, richtinggevend voor alle opleidingen van de HR. Belangrijke uitgangspunten van het model zijn: een centrale plaats van de beroepspraktijk in de opleiding en een resultaatgerichte probleemaanpak, een stevige basis voor kennisontwikkeling, inspelen op de diversiteit in de populatie van studenten en de mogelijkheid tot opleidingsoverstijgende samenwerking van studenten, met name in projecten en minoren. Deze benadering komt samen onder de noemer Denken en Doen . Uitgangspunt van het model is dat in de curricula drie samenhangende leerlijnen zijn aan te wijzen: kennisgestuurd, praktijkgestuurd en studentgestuurd. De kennisgestuurde leerlijn houdt in dat basistheorieën via de leerdoelen worden gekoppeld aan de eindkwalificaties. Praktijkgestuurd wil zeggen dat naar mate de studie vordert, het realiteitsgehalte van het onderwijs gekoppeld aan de toenemende complexiteit steeds groter wordt. Met de studentgestuurde leerlijn biedt de opleiding de student minors die samen een groot deel van het bredere beroepenveld beslaan. Ieder van de drie leerlijnen omvat directe betrokkenheid van docenten. In de loop van de studie is er sprake van een toenemende zelfsturing van het leerproces door de studenten. Daarmee kiest de hogeschool voor een zowel kennisgeoriënteerde als studentgeoriënteerde werkwijze gebaseerd op een open uitwisseling met de praktijk. Op basis van het ROM kiest de opleiding voor een mix van werkvormen, welke gebaseerd zijn op het kennis-, praktijk- en studentgestuurde onderwijs. Gehanteerde werkvormen zijn: hoor- en werkcolleges, projectonderwijs, practica, gastcolleges, individuele en groepsopdrachten, stages en afstudeeronderzoek. Uit de studiegids blijkt dat iedere periode een mengvorm van enerzijds hoor- en werkcolleges omvat en anderzijds praktijkopdrachten.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
25/54
Het panel stelt op basis van het ZER en gesprekken met studenten vast dat de door de opleiding ingezette werkvormen ertoe bijdragen dat studenten naar mate de studie vordert, steeds meer zelf de regie over het eigen leerproces gaan voeren. In het in 2005 door de HR gehouden tevredenheidsonderzoek geeft 80,6% van de studenten van de opleiding VTM aan tevreden te zijn over de gebruikte werkvormen en de afwisseling in de werkvormen. Het panel constateert op basis van gesprekken met studenten dat dit beeld nog steeds bestaat: studenten zijn positief over de verschillende werkvormen die de opleiding hanteert. De HR beschikt over een eigen elektronische leeromgeving N@tschool. Uit het ZER maakt het panel op dat de opleiding vanaf september 2007 gaat onderzoeken hoe door de opleiding meer gebruik kan worden gemaakt van de mogelijkheden die N@tschool biedt, zoals het digitaal portfolio en de samenwerkruimten in N@tschool. Het panel beoordeelt het facet op grond van voorgaande als goed.
Facet 2.8
Beoordeling en toetsing
Goed
Criteria - Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding geeft in het ZER aan dat adequate toetsing van groot belang is om inzichtelijk te krijgen of studenten de leerdoelen van de programma s hebben gerealiseerd. In het document Toetsbeleid ISM (2007) zijn de uitgangspunten voor toetsing en beoordeling van het Instituut voor Service Management (ISM) vastgelegd en wordt het kader beschreven waarbinnen docenten van het ISM toetsen ontwikkelen en afnemen. Het toetsbeleid sluit aan bij het beoordelingskader van de NVAO en is vastgesteld door het managementteam van het ISM in maart 2007. In het Leerlijnendocument opleiding Vrijetijdsmanagement (2007) zijn door de opleiding per leerlijn (kennisgestuurd, praktijkgestuurd, studentgestuurd) en voor iedere module die behoort tot die leerlijn de wijze van toetsing en beoordeling inzichtelijk gemaakt. Op duidelijke wijze wordt, naar de mening van het panel, inzicht verschaft in de verschillende toetsen van iedere module en de weging die daaraan wordt gegeven. De controle op de kwaliteit van het toetsbeleid vindt op clusterniveau plaats door de toetscommissie en op opleidingsniveau door modulehouders en de curriculumcommissie. Procedures rond de afname van toetsen zijn beschreven in de OER. Via de Vrijetijdsmanagement Studiegids 2006/2007 (2006) worden studenten van alle cohorten in detail geïnformeerd over de toetsroosters, herkansingsroosters, de gehanteerde beoordelingscriteria en het toetsreglement. Beoordelingscriteria zijn ook opgenomen in de studie- en stagehandleidingen van de opleiding. Daarnaast is voor de derdejaarsstage en de afstudeeropdracht een beoordelingssystematiek vastgelegd voor de bedrijfsbegeleider van de student. De opleiding geeft in het ZER aan dat in de
26/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
toekomst de beoordelingscriteria voor toetsing van modules ook beschreven moet staan in de modulehandleidingen. De opleiding kent een variëteit aan toetsvormen. Zo zijn er onder meer de tentamens, werkstukken, verslagen en presentaties. Daarnaast werkt de opleiding in toenemende mate met portfolio s, assessments, evaluatiegesprekken en computersimulaties. Het panel heeft een aantal van deze toetsen ingezien en stelt vast dat deze van voldoende niveau zijn en aansluiten op het onderwijs. Het panel heeft een aantal beoordelingsformulieren van stage- en afstudeeropdrachten ingezien en concludeert dat de kwaliteit hiervan voldoende is. Beoordelingen waren wisselend van kwaliteit en varieerden van summier tot uitgebreid commentaar met veel feedback. Via de docent heeft de student op een vast inzage-en bespreekmoment de mogelijkheid om inzage en feedback te krijgen op de gemaakte toets en/of opdracht. Voor meningsverschillen over beoordelingen kunnen studenten en docenten zich wenden tot de examencommissie van de opleiding. In het in 2005 door de HR gehouden tevredenheidsonderzoek geeft 79,9% van de studenten van de opleiding VTM aan tevreden te zijn over de wijze van toetsing. Ook in het gesprek met het panel komt dit beeld naar voren en geven studenten aan tevreden te zijn over de wijze van toetsen en beoordelen. Het panel beoordeelt het facet op grond van voorgaande als goed.
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van personeel
Eisen HBO
Goed
Criteria - Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De uitgangspunten van het personeelsbeleid zijn hogeschoolbreed vastgelegd in het Beleidsplan afdeling P&O 2003-2006. Het beleid is in 2006 geactualiseerd. Centraal staat het uitgangspunt dat werknemers zich kunnen ontwikkelen om een optimale bijdrage te leveren aan de strategische doelstellingen van de hogeschool. De HR stelt zich ten doel dat de docenten beschikken over voor de opleiding relevante en actuele praktijkkennis. Hier wordt bij nieuwe docenten specifiek op geworven en geselecteerd. Het personeelsbeleid van het ISM is er op gericht dat docenten werkzaam zijn en soms blijven in de beroepspraktijk. Dit blijkt ook uit de CV s van de docenten die het panel heeft ingezien. De opleiding VTM voert een bewust beleid om actuele praktijkkennis van docenten te bevorderen. Zij doet dit door middel van werving en scholing. Uit het ZER en de door de opleiding verstrekte CV s blijkt dat docenten van de opleiding een universitaire studie hebben genoten of zoveel ervaring hebben opgedaan binnen het
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
27/54
onderwijs en/of bedrijfsleven dat het functioneren met betrekking tot inhoud, samenwerken of het vakdidactisch handelen gemiddeld meer dan voldoende is. Circa 65% van de docenten heeft een universitaire vooropleiding en ongeveer 35% van de docenten heeft minimaal een hbo-opleiding. Het merendeel van de docenten beschikt over recente praktijkervaring. Docenten van de opleiding participeren in landelijke werkgroepen en post-hbo-onderwijs en onderhouden contacten met beroepsverenigingen en met vertegenwoordigers van landelijke opleidingen. Via praktijkopdrachten, de minor, de stage en de afstudeeropdracht worden door docenten contacten onderhouden met externen werkzaam in het werkveld. Alumni en studenten geven in het gesprek met het panel aan de kwaliteit van de docenten als zeer positief te beoordelen: docenten hebben veel affiniteit met de beroepspraktijk waarvoor de opleiding opleidt, zijn op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de branche en hebben een zeer diverse (beroepsmatige) achtergrond. De opleiding zet onder andere leden van de werkveldcommissie in voor het verzorgen van gastcolleges. Studenten geven in het gesprek met het panel aan deze gastcolleges zeer te waarderen, omdat een rechtstreekse verbinding wordt gelegd met de beroepspraktijk en actuele ontwikkelingen in de branche. De casuïstiek die gastsprekers aandragen wordt door studenten als boeiend ervaren. Het hogeschoolbrede personeelsbeleid zal in 2007 verder worden ontwikkeld ten aanzien van het formatie- en vacaturebeleid, professionalisering en arbeidsvoorwaarden. Ook is een pilot ontwikkeld om de docentstages een meer centrale plaats te geven. Door de opleiding VTM worden in dit verband momenteel de mogelijkheden van docentstages voor de eigen docenten onderzocht. Het panel beoordeelt het facet op grond van voorgaande als goed.
Facet 3.2
Kwantiteit personeel
Goed
Criteria - Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De opleiding VTM heeft een docent-studentratio van 1:26. In het document ISM Strategisch beleidsplan 2004-2007 (2004) staan de kaders van het instituut met betrekking tot de inzet van personeel en middelen beschreven. Het beleid van het ISM is er op gericht dat de meeste docenten breed inzetbaar zijn binnen de opleidingen van de het instituut. Concreet betekent dit dat docenten voor 20% van hun totale formatie-omvang ingezet kunnen worden bij andere opleiding binnen het instituut. De opleiding geeft in het ZER aan dat hoewel het lastig was om beleidsmatig te anticiperen op de sterke groei van de opleiding, het ieder studiejaar, dankzij de flexibiliteit van docenten binnen het ISM, weer gelukt is om voldoende docenten in te zetten voor
28/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
het onderwijs van de opleiding VTM. Daarnaast heeft de opleiding de afgelopen jaren veel personeel aangenomen om het groeiende aantal studenten op te vangen. De opleiding maakt gebruik van het hogeschoolbrede Taaktoedelingsinstrument (TTI) om de werkbelasting van docenten te bepalen. Overeenkomstig de afspraken op hogeschoolniveau is de taaktoedeling (over het docententeam in totaal) aldus onderverdeeld: tijd voor onderwijsontwikkeling (tot 10%), tijd voor onderwijsuitvoering (70%), tijd voor deskundigheidsbevordering (8%) en tijd voor management en organisatie (tot 12%). De opleiding geeft in het ZER aan dat budget, curriculum met bijbehorende werkvormen en taaktoedelingsnormen in uren voor docenten zodanig op elkaar zijn afgestemd dat de het onderwijsprogramma goed uit te voeren is met de ter beschikking staande middelen. Studenten geven in het gesprek met het panel aan tevreden te zijn over de bereikbaarheid van docenten. Het panel beoordeelt het facet op grond van voorgaande als goed.
Facet 3.3
Kwaliteit personeel
Voldoende
Criteria - Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Om de kwaliteit van het personeel van de HR te waarborgen, hanteert de HR sinds 2007 een jaarlijkse gesprekscyclus tussen leidinggevende en medewerker. Deze cyclus bestaat uit evaluatiegesprekken, planningsgesprekken en beoordelingsgesprekken. Aan het begin van de cyclus (het voorjaar) worden resultaatafspraken gemaakt met iedere medewerker ten aanzien van het verzorgen van onderwijs, werk in de organisatie en professionalisering. Aan het eind van de cyclus (het najaar) wordt de medewerker beoordeeld op realisatie van de afspraken. Ter ondersteuning van het personeelsbeleid is in 2005 het HR-project Professionalisering en Implementatie in het leven geroepen. Doelstelling van het project is het opzetten en uitvoeren van deskundigheidsbevorderingstrajecten voor onderwijzend en ondersteunend personeel ter ondersteuning van de strategie van de HR. Het project ondersteunt noodzakelijke veranderingen op het terrein van onderwijs, personeel en organisatie. Voor docenten gaat het om kennis en vaardigheden op het gebied van onderwijskunde, didactiek, ICT en het ROM (studieloopbaancoaching, actualiseren van vakkennis, praktijksturing, internationalisering en nieuwe taken zoals toegepast onderzoek). Het personeelsbeleid van het ISM is vastgelegd in het document Strategisch Beleidsplan ISM 2004-2007 (2004) en het ISM Personeelsplan 2006-2008 (2006) en is afgeleid van het personeelbeleid op hogeschoolniveau. In deze plannen wordt ingegaan op de professionalisering van het personeel en de formatie opgenomen. De opleiding geeft in het ZER aan dat het voor de kwaliteit van het onderwijs van belang is dat docenten beschikken over de benodigde competenties voor curriculumontwikkeling
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
29/54
en de uitvoering van competentiegericht onderwijs alsmede over voldoende kennis van de actuele beroepspraktijk. Het gaat dan niet alleen om wetenschappelijke en beroepsmatige kennis en de verbinding daartussen, zo stelt de opleiding, maar ook om de didactische vaardigheid om studenten zichzelf te laten ontwikkelen. De opleiding zoekt in haar wervings- en selectiebeleid aansluiting bij deze personeelskwalificaties. Dit laatste wordt door docenten in het gesprek met het panel bevestigd. Docenten van de opleiding worden vanuit een scholingsplan vakinhoudelijk, onderwijskundig en didactisch bij en/of nageschoold. Daarnaast worden zij door middel van diverse professionaliseringsactiviteiten bijgeschoold op de ontwikkelingen in het toekomstige werkveld van de VTM-studenten. Het scholingsplan maakt deel uit van de jaarlijkse gesprekscyclus (zie punt 1 van dit facet) van iedere docent. Hierin worden ontwikkel- en professionaliseringsafspraken van de docent vastgelegd. Door het ISM en de hogeschool worden gedurende het schooljaar diverse studiedagen georganiseerd om de professionalisering en deskundigheid van docenten te bevorderen. Deze variëren van cursussen Engels en projectmanagement tot trainingen in het kader van SLC en effectief en efficiënt werken. Daarnaast zijn er bijeenkomsten met betrekking tot accreditatie, toetsing en de minors. Studenten geven in het gesprek met het panel aan dat de kwaliteit van docenten per docent verschilt. Studenten zijn positief over de vakinhoudelijke kennis en praktijkervaring van sommige docenten, maar zijn minder te spreken over de didactische vaardigheden van andere docenten. Door de snelle groei van de opleiding blijken nog niet alle docenten de didactische training te hebben gevolgd. Het panel constateert op basis van het ZER dat de opleiding veel aandacht besteed aan het personeelbeleid. De opleiding heeft naar de mening van het panel een duidelijke visie op de kwalificaties van docenten en zet verschillende middelen in, zoals studiedagen, de jaarlijkse gesprekscyclus en het wervings- en selectiebeleid, om de door de opleiding gewenste personele kwaliteit te bereiken. Het panel stelt op basis van het gesprekken met studenten echter wel vast dat de didactische vaardigheden van docenten voor verbetering vatbaar zijn. Het panel beoordeelt het facet om die reden met een voldoende.
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Voldoende
Criteria - De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De hoofdlocatie van de HR is gevestigd aan het Museumpark in Rotterdam. Het ISM, waar de opleiding VTM onderdeel van uitmaakt, is gehuisvest aan het Academieplein in Rotterdam. Alle vijf opleidingen van het instituut zijn op deze locatie ondergebracht.
30/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
De opleiding geeft in het ZER aan dat op hogeschoolniveau centraal verschillende voorzieningen worden verzorgd en dat de materiële voorzieningen van het ISM worden verzorgd door de facilitaire dienst. Het cluster ISM maakt voor het lesgeven gebruik van de onderwijsruimtes uit het hogeschoolaanbod. Zo zijn er collegezalen voor hoorcolleges aan grotere groepen studenten (40-100 studenten), meerdere theorielokalen voor hoor-en werkcolleges aan groepen van 20-30 studenten, computerlokalen, projectruimtes, audiovisuele skillsruimtes, vrije werkplekken voor studenten, managementkamers en spreekkamers ten behoeve van overleg tussen student en docent. Het panel heeft tijdens de visitatie verschillende van deze ruimtes bekeken en stelt vast dat deze goed uitgerust zijn voor het verzorgen van onderwijs en het uitvoeren van opdrachten. De locatie beschikt over een zogenoemd Onderwijsplein, een multifunctionele ontmoetingsplaats voor studenten en docenten, waar verschillende voorzieningen zoals een informatie- en servicebalie, computerfaciliteiten, leestafels en roosterinformatie zijn geconcentreerd. Het panel is positief over het bestaan van een dergelijke ontmoetingsplaats, maar is van mening dat het geen herkenbare VTM- plek is: de opleiding VTM is onderdeel van een grote hogeschool en heeft weinig visuele herkenbaarheid. De opleiding geeft in het ZER aan dat de locatie Academieplein beschikt over een mediatheek met een nationale en internationale collectie boeken en tijdschriften en informatiedragers zoals elektronische databases. Een aantal docenten van het cluster ISM is verantwoordelijk voor een voor de opleidingen relevant aanbod van nationale en internationale boeken en tijdschriften in de mediatheek. Het panel heeft tijdens de visitatie een bezoek gebracht aan de mediatheek en is van oordeel dat deze inhoudelijk gezien aan de magere kant is. Van alle boeken die de mediatheek bevat is het aandeel vrijetijdsmanagement/toerisme zeer beperkt. Daarnaast heeft het panel zeer weinig internationale, Engelstalige literatuur aangetroffen. Teven is het panel van mening dat de mediatheek weinig actueel materiaal bevat en een zeer beperkt aanbod heeft van vaktijdschriften. Op basis van het ZER en uit gesprekken met het management en studenten wordt duidelijk dat studenten voor het gebruik van computers terecht kunnen in de mediatheek en andere daarvoor ingerichte ruimtes. Het panel concludeert op basis van gesprekken met studenten dat zij matig tevreden zijn over de toegankelijkheid van de computerfaciliteiten. Studenten geven aan dat tijdens spitsuren (tussen 11.00-16.00 uur) te weinig computers beschikbaar zijn. Dit beeld komt ook naar voren uit het tevredenheidonderzoek van 2005 waarin studenten aangegeven tevreden te zijn over de beschikbare faciliteiten van de hogeschool en het cluster, maar niet over de computerfaciliteiten. Naar aanleiding hiervan is besloten dat niet gewerkt wordt aan de uitbreiding van de computerfaciliteiten, maar wel aan een bredere spreiding van studenten over de dag. Zo is voor studenten van het cluster ISM altijd een computerlokaal toegankelijk en zijn de openingstijden verruimd van 08.00-22.00 uur. Uit het ZER maakt het panel op dat dit heeft geleid tot een toename van de tevredenheid met betrekking tot de computerfaciliteiten.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
31/54
Het gebruik van e-mail en internet wordt door de HR gestimuleerd, evenals het gebruik van de elektronische leeromgeving (elo) en informatie via intranet. Het panel concludeert op basis van gesprekken met studenten dat zij zich informeren via elo, informatie beschikbaar gesteld via intranet en door rechtstreeks e-mailcontact met docenten. Het panel is positief over de huisvesting en de materiële voorzieningen die door de hogeschool worden geboden. Het gebouw en de diverse onderwijsruimtes maken het mogelijk om goed onderwijs te bieden. Wel is zij van mening dat de toegankelijkheid van de computerfaciliteiten een aandachtspunt blijft voor de opleiding en dat de mediatheek inhoudelijk gezien verbetering behoeft. Het panel beoordeelt het facet met voldoende.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Voldoende
Criteria - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. - De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Studieloopbaancoaching (SLC) is een belangrijk onderdeel van het ROM. Daarom hebben de opleidingen van de HR in elke studiefase SLC in het programma opgenomen, zo ook de opleiding Vrijetijdsmanagement. De uitgangspunten van SLC zijn vastgelegd in de kadernotitie Studieloopbaancoaching bij de HR (2006). SLC maakt deel uit van het studentgestuurde onderwijs, een van de drie leerlijnen van het ROM, en omvat onderdelen als oriëntatie op de studie en beroep, selectie, bewaken en bevorderen van de studievoortgang, planning van studie en loopbaan, bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid en het opbouwen van een netwerk. De professionele ontwikkeling van de student staat in de SLC centraal. De student leert onder begeleiding van een (zo mogelijk door de HR gecertificeerde) studieloopbaancoach de individuele ontwikkeling van de studieloopbaancompetenties en de eigen studievoortgang te bewaken en te sturen, gericht op de door de opleiding beoogde eindkwalificaties. Ook bij de invulling van de keuzemogelijkheden binnen het programma vervult SLC een belangrijke functie. De opleiding geeft in het ZER aan dat SLC als een rode draad door de hele opleiding loopt. SLC vindt plaats in basisgroepen van maximaal 30 studenten, welke afhankelijk van het doel van de bijeenkomst gesplitst kunnen worden in kleinere groepen. Daarnaast vinden individuele gesprekken plaats tussen student en studieloopbaancoach. De frequentie van de groepsbijeenkomsten en individuele gesprekken neemt af naarmate de studie vordert. Dit hangt samen met het feit dat de student gedurende de studie steeds vaardiger wordt in het naar behoefte zelf aansturen van deze ontmoetingen, waardoor het accent verschuift van studieloopbaancoaching naar loopbaancoaching. Studenten hebben een studiejaar lang dezelfde coach. Studenten geven in gesprekken met het panel aan dat docenten actief, zeer benaderbaar en behulpzaam zijn.
32/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Studenten fungeren, als onderdeel van het curriculum in het derde jaar, als coach voor eerstejaars studenten of doen tijdens de stage ervaring op als coach. Door beide partijen wordt dit als positief gewaardeerd. De opleiding heeft verschillende maatregelen getroffen om de doelen van SLC te waarborgen. Zo is in de taaktoedeling van docenten tijd gereserveerd voor SLC, nemen studieloopbaancoaches deel aan deskundigheidsbevordering en hebben zij toegang tot de studieresultaten van studenten. Daarnaast hebben studenten altijd elektronische toegang tot het cijferregistratiesysteem, ontvangen zij drie maal per jaar een studiepuntenoverzicht en aan het einde van het eerste inschrijvingsjaar een schriftelijk studieadvies. De verschillende maatregelen worden door docenten en studenten als positief en leerzaam beoordeeld. De opleiding geeft in het ZER aan dat wanneer blijkt dat het studieverloop niet toereikend is, de student binnen de opleiding een beroep kan doen op het hoofd studentzaken en buiten de opleiding op een studentdecaan of een vertrouwenspersoon. Het panel constateert op basis van het ZER dat uit tevredenheidsonderzoek van de HR in 2005 is gebleken dat studenten bij het ISM minder dan gemiddeld binnen de HR tevreden zijn over de inhoud en opzet van SLC. Oorzaken hiervan zijn onder meer het niet aansluiten van het programma van SLC bij de fase van de studie waarin de student zich bevindt, het niet duidelijk zijn van nut en noodzaak van SLC en de verschillen in aanpak van de studieloopbaancoaches. De opleiding heeft verschillende maatregelen getroffen om deze knelpunten aan te pakken. Zo stemmen de studieloopbaancoaches per leerjaar onderling de uitvoering van het SLC-programma op elkaar af en wordt nadrukkelijker een link gelegd tussen de opdrachten en de toekomstige werkpraktijk. Het panel constateert op basis van gesprekken met studenten dat het studenten in de eerste twee jaar van de opleiding niet altijd duidelijk is wat wordt beoogd met SLC. In de hogere jaren van de studie, zo geven de studenten aan, wint SLC aan belang. In verband met verschillende keuzemomenten in de studie hebben studenten dan meer behoefte aan gesprekken met de studieloopbaancoach of groepsbijeenkomsten. SLC wordt in een later stadium van de studie dan ook meer gewaardeerd door studenten. Het panel heeft met waardering kennisgenomen van de SLC en de doelen die de HR daarmee beoogt. SLC is, naar de mening van het panel, een goed instrument om studenten en studieloopbaancoaches grip te geven op de ontwikkeling en studievoortgang van de student, mits dit ook door de student wordt ervaren. Het panel stelt echter vast dat SLC nog niet voor alle studiejaren als relevant en nuttig wordt ervaren. Dit geldt met name voor de eerste twee jaren van de opleiding. De verbetermaatregelen die de opleiding in dit kader in gang heeft gezet, zullen naar de mening van het panel in de nabije toekomst in positieve zin bijdragen aan de waardering van SLC in de eerste twee jaar van de opleiding. Het panel beoordeelt het facet met een voldoende.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
33/54
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Goed
Criteria - De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Op centraal niveau staat het kwaliteitsbeleid beschreven in het document Kwaliteitszorgbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (2003). Het motto is: Kwaliteit is doelbereiking . Het kwaliteitszorgkader is ontleend aan het strategisch beleid van de HR, dat beschreven is in het Positionpaper 2003-2007 (2003), en aan het accreditatiekader van de NVAO. Het kader is uitgewerkt in concrete streefdoelen voor de HR. Het kwaliteitsbeleid van de HR berust op drie pijlers. Ten eerste de beleids- en jaarplancyclus van planning en control. Basis voor het management en sturing is de planvorming van het cluster zoals dat is vastgelegd in het strategisch beleidsplan van het cluster. Een tweede pijler is de interne kwaliteitszorgsystematiek van opleidingen waarin cyclisch en methodisch volgens de Plan-Do-Check-Act-cyclus (PDCA-cyclus) wordt gewerkt aan kwaliteitsborging- en verbetering. De kwaliteitszorg heeft betrekking op de domeinen onderwijskwaliteit, kwaliteit van management en sturing, operationele kwaliteit. In het HR-kwaliteitskader zijn onder genoemde domeinen de NVAO-criteria opgenomen. De HR heeft de NVAO-criteria en de HR-doelen uitgewerkt in toetsbare streefdoelen. Een derde en laatste pijler is Auditing, Monitoring en Control (AMC). Het bureau AMC is relatief zelfstandig en biedt het College van Bestuur onafhankelijke informatie. Als onderdeel van het kwaliteitsbeleid voert het AMC periodiek audits uit bij de opleidingen. Binnen bovengenoemd hogeschoolkader hebben clusters en instituten hun eigen kwaliteitsbeleid ontwikkeld. Zo ook het ISM. In de notitie Kwaliteitszorg ISM (2003) is een concrete uitwerking gemaakt van het kwaliteitsbeleid van de HR. Zo is de interne kwaliteitszorg van het ISM op verschillende niveaus uitgewerkt volgens de PDCA-cyclus en geldt voor de streefdoelen die het ISM in het kader van de kwaliteitszorg nastreeft, dat deze zijn afgeleid van de streefdoelen van de hogeschool (welke weer zijn afgeleid van de streefdoelen van de NVAO). Twee voorbeelden van streefdoelen van het ISM zijn: Iedere toets wordt gelezen door een collega voordat hij wordt afgenomen en ieder kwartaal wordt door middel van het studentenoverleg onderzocht of de studielast overeenkomt met de geplande studielast. In de notitie naar de mening van het panel op inzichtelijke wijze duidelijk gemaakt wat de taken en verantwoordelijkheid zijn van de verschillende betrokkenen bij de kwaliteitszorg en welke instrumenten het ISM tot zijn beschikking heeft om te onderzoeken of de geformuleerde streefdoelen worden bereikt. Het panel heeft hier met waardering van kennisgenomen. Het panel maakt op basis van de notitie Kwaliteitszorg ISM (2003) en uit gesprekken met het management op dat de curriculumcommissie een centrale rol vervult bij de bewaking en verbetering van de kwaliteit van het curriculum, zowel onderwijskundig als inhoudelijk.
34/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
De opleiding heeft een toetscommissie ingesteld om de kwaliteit van de toetsen te bewaken. De toetscommissie onderzoekt per kwartaal één toets per opleiding. Dit gebeurt in aanwezigheid van de docent die de toets heeft ontwikkeld. De eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteitszorg van het ISM ligt bij de directeur. Deze stelt, na overleg met betrokken, doelen, ziet er op toe dat deze worden gerealiseerd en stelt, na overleg met betrokkenen, verbeterplannen op. De opleiding VTM hanteert meerdere kwaliteitszorginstrumenten, 13 in totaal, om periodiek te controleren of de geformuleerde doelen zijn bereikt. In de notitie Kwaliteitszorg ISM (2003) wordt hier een uitgebreid overzicht van gegeven. Per meetinstrument worden het doel, de betrokken personen en instanties, de frequentie, de wijze van verslaglegging en het vervolg van een uitgevoerde evaluatie weergegeven. Voorbeelden van kwaliteitszorginstrumenten zijn: module-evaluaties (1x per periode), studentenoverleg (4x per jaar), studenttevredenheidsonderzoek HR (1x per 2 jaar), onderwijsevaluatie per periode (1x per kwartaal), overleg met werkveldcommissie (3x per jaar), alumni-onderzoek (1x per jaar), de werkgeversenquête (1x per 2 jaar) en studielastmeting (1x per jaar). De opleiding neemt deel aan en maakt gebruik van verschillende externe onderzoeken, te weten de HBO-Monitor (1x per jaar) en de Keuzegids Hoger Onderwijs. De opleiding geeft in het ZER aan dat evaluatieresultaten en suggesties ter verbetering opleidingsbreed worden besproken in de curriculumcommissie en waar mogelijk en wenselijk worden omgezet in beleid. Ter ondersteuning van het kwaliteitsbeleid heeft de HR Infoland aangeschaft. Dit is een digitaal documentbeheersysteem dat is opgezet volgens het NVAO-beoordelingskader. In het systeem worden documenten, processen, doelen, resultaten en verbeteracties in relatie tot elkaar opgeslagen. Vanaf september 2008 wordt het systeem geïmplementeerd bij de clusters en instituten. Op dit moment worden reeds door ISM relevante documenten in het systeem ingevoerd. Het panel beoordeelt het facet op grond van voorgaande als goed.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Voldoende
Criteria - De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR stimuleert dat clusters/opleidingen onderzoek doen naar de oorzaken van het niet bereiken van de streefdoelen. Van elk cluster/opleiding wordt een kwaliteitszorgplan verwacht waarin de interne kwaliteitszorg is uitgewerkt aan de hand van de PDCA-cyclus en waarin is vastgelegd hoe is geborgd dat voor elk kwaliteitsaspect het proces van kwaliteitsverbetering plaatsvindt. Naar aanleiding van evaluaties en nader onderzoek stellen clusters/opleidingen verbeterplannen op, waarin verbeteracties, doelen, termijnen en verantwoordelijkheden worden beschreven.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
35/54
De opleiding VTM geeft in het ZER aan dat in de PDCA-cyclus van de opleiding op basis van de resultaten in het jaarverslag, de resultaten van evaluaties en op basis van het strategisch beleid een nieuw jaarplan voor het volgende jaar wordt geformuleerd. Daarmee ontstaat een cyclus: de resultaten en vastgestelde aandachtspunten van het ene jaar werken door in de plannen en verbeterpunten voor het volgende jaar. Zo wordt de PDCA-cyclus steeds opnieuw doorlopen. Het panel is van oordeel dat de PDCAcyclus een goede manier is om grip te houden op de kwaliteitsborging-en verbetering, mits de opleiding zich houdt aan de procedures, zoals het vastleggen van bevindingen en resultaten. De opleiding geeft in het ZER een weergave van de overlegvormen waar probleemanalyses en het (mede) bepalen van verbeterbeleid plaatsvinden. Deze overlegvormen variëren van een studentenoverleg (4x per jaar), een jaarlijkse stageveldbijeenkomst, waarin de onderwijsmanager, de stagecoördinator en docenten met het stageveld spreken, teamoverleg met docenten van de opleiding, functioneringsgesprekken met docenten en een tweejaarlijks overleg met het werkveld. Naast bovengenoemde overlegvormen kent de opleiding een verbetercyclus ten aanzien van het curriculum. Onderdelen hiervan zijn de docentenevaluatie per module, centraal schriftelijke evaluaties, studentevaluaties in het studentenoverleg, de evaluatievergadering per periode, de curriculumverbetering en het jaarplan. Het panel constateert op basis van het ZER en gesprekken met het management dat in diverse overlegvormen gesproken wordt over de uitkomsten van de verschillende evaluaties en de daarmee samenhangende aandachts- en verbeterpunten. Ook heeft het panel geconstateerd dat er veel verbeterplannen zijn, maar dat de relatie met de evaluatie-uitkomsten niet altijd duidelijk is. Daarnaast heeft het panel beperkt inzicht gekregen in de wijze waarop verbeterplannen worden gedocumenteerd en vindt dat door de opleiding onvoldoende inzichtelijk is gemaakt hoe de actiepunten zijn of worden uitgevoerd en hoe de prioriteiten zijn of worden gesteld. Wel concludeert het panel op basis van gesprekken met studenten dat verschillende acties inmiddels zijn uitgevoerd en dat verbeteringen zijn geboekt, maar dat de documentatie verbeterd dient te worden in het kader van de aantoonbaarheid. Dit punt heeft ook de aandacht van de opleiding zo blijkt uit het ZER. Tot slot stelt het panel vast dat geen eerdere visitatie van de opleiding heeft plaatsgevonden. Op grond van bovenstaande beoordeelt het panel het facet als voldoende.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld
Goed
Criteria - Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
36/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR verwacht van clusters/opleidingen dat zij kunnen aantonen op welke wijze medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld zijn betrokken bij evaluatieonderzoek en het formuleren van verbeterplannen. De opleiding schrijft in het ZER dat zij er naar streeft een systeem van interne kwaliteitszorg te ontwikkelen dat de steun krijgt van alle betrokken partijen. De opleiding vindt het belangrijk om de verwachtingen van de verschillende betrokken partijen te inventariseren en te wegen, zodat de volledige medewerking van personeel, studenten, alumni en werkveld wordt verkregen. In het ZER geeft de opleiding per betrokken partij aan op welke wijze deze betrokken is bij (een deel van) de opleiding. De opleiding onderscheidt vier stakeholders : de docenten, de studenten, de alumni en het werkveld. Voor elk van deze stakeholders is aangegeven bij welk type evaluatieonderzoek en/of overlegvorm zij betrokken zijn. Docenten worden systematisch betrokken bij de kwaliteitszorg en worden onder andere in staat gesteld hun mening over de opleiding te geven aan de hand van plannings-en beoordelingsgesprekken, de docentenenquête, het opleidingsoverleg en de medezeggenschapsraden. Daarnaast kunnen docenten betrokken zijn bij verschillende commissies en overlegvormen, zoals het jaarteam, de toetscommissie, de curriculumcommissie, de examencommissie en het studentenoverleg. De mening van studenten komt aan de orde in module-evaluaties, de medezeggenschapsraden, studenttevredenheidsonderzoeken, stage-en afstudeeronderzoek en exitgesprekken. Daarnaast kunnen studenten deelnemen aan het studentenoverleg waarin de kwaliteitszorg expliciet aan de orde komt. Alumni worden bevraagd aan de hand van het alumni-onderzoek en het startbekwaamhedenonderzoek van de HBO-Monitor. De alumnivereniging van de opleiding is in oprichting. Een beperkte groep alumni wordt daarnaast bij de opleiding betrokken door het geven van voorlichting aan vierdejaars studenten over solliciteren en doorstuderen. Het werkveld wordt geraadpleegd in de vorm van deelname aan de werkveldcommissie en via diverse schriftelijke en mondelinge evaluaties (werkgeversenquête en stage- en afstudeerevaluaties). Daarnaast participeert het werkveld in het onderwijs als beoordelaar van projecten, gastspreker en afnemer van assessments en is zij betrokken bij het voeren van eindgesprekken met studenten. Het panel stelt vast dat de opleiding waarde hecht aan het betrekken van en het geven van inspraak aan genoemde stakeholders. Het panel beoordeelt het facet als goed.
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
37/54
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerde niveau
Voldoende
Criteria - De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: De HR verwacht van de clusters/opleidingen dat periodiek onderzoek wordt gedaan onder afgestudeerden naar hoe de opleiding achteraf wordt gewaardeerd. De aandacht gaat in het bijzonder uit naar het bereikte niveau en de aansluiting op de beroepspraktijk. Het werkveld is positief over het gerealiseerd niveau, maar geeft in het gesprek met het panel aan dat het leren van een vaardigheid als onderhandelen en het behandelen van personeel-juridische en financiële vraagstukken binnen de opleiding VTM zwaarder zouden mogen worden aangezet. Alumni geven in het gesprek met het panel aan dat zij de vele projecten van de opleiding destijds soms vervelend vonden, maar dat achteraf vastgesteld kan worden dat de daarin geleerde vaardigheden van groot belang zijn gebleken voor de huidige functies van de alumni. Uit alumnionderzoek blijkt dat 75% van de respondenten van mening is dat de opleiding inhoudelijk redelijk tot goed aansluit bij de huidige functie. Uit gesprekken met het management en het alumni-onderzoek blijkt dat afgestudeerden van de opleiding veelal terecht komen in de VTM-sector en dat 90% van de afgestudeerden werk vindt op hbo-niveau. Tijdens de afstudeerfase voert de student binnen een bedrijf een beroepsgerichte opdracht uit. Het panel heeft voorafgaand aan de visitatie tien afstudeerverslagen ingezien en stelt vast dat deze van voldoende niveau zijn: de onderwerpen zijn actueel en de vraagstelling is relevant voor het werkveld. Wel constateert het panel dat de verslagen erg gericht zijn op toegepast onderzoek en nogal operationeel zijn ingevuld. Er vindt weinig tot geen literatuuronderzoek of theorievorming plaats. Evenmin is er veel aandacht voor beleidsontwikkeling en visievorming. Het management geeft in het gesprek met het panel aan dat het eindniveau van de opleiding onder meer geborgd wordt doordat bij stage- en afstudeeropdrachten naast de begeleidend docent en de bedrijfsbegeleider een externe deskundige uit het VTMwerkveld betrokken is. Deze heeft een adviserende stem in de beoordeling. Voor de verdediging van de afstudeeropdracht worden werkveldvertegenwoordigers uitgenodigd die aan studenten vragen kunnen stellen. Op opleidingsniveau is een werkveldcommissie betrokken bij de opleiding. Deze bestaat uit vertegenwoordigers van het werkveld en heeft tot taak om de opleiding gevraagd en ongevraagd te adviseren over de hoofdlijnen van het opleidingsbeleid, het onderwijsprogramma en de aansluiting van de eindkwalificaties bij de wensen van de beroepspraktijk.
38/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Het panel stelt op basis van het gesprek met het werkveld en na inzage van de afstudeerverslagen vast dat er voor de opleiding een aantal verbeterpunten zijn. Zij beoordeelt het facet als voldoende.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Voldoende
Criteria - Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. - Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers. Het oordeel wordt als volgt beargumenteerd: Het College van Bestuur van de HR heeft in 2005 het onderwijsrendement tot een van de speerpunten van het beleid verheven. Het rendement is een vast onderdeel van het managementcontract. De HR verwacht van de clusters/opleidingen dat streefcijfers worden geformuleerd voor het propedeuserendement, het afstudeerrendement, de studieduur van studiestakers en de studieduur van afstudeerders. Als de resultaten niet in overeenstemming zijn met de streefcijfers volgt een verklaring/analyse. De eigen rendementsgegevens van de opleidingen worden vergeleken met die van andere soortgelijke opleidingen in Nederland of elders; indien er sprake is van afwijkingen worden deze geanalyseerd. Indien nodig wordt verbeterbeleid uitgevoerd. Het cluster werkt, conform het speerpunt van de HR, met streefcijfers voor het rendement. Deze zijn vastgelegd in het document ISM Strategisch Beleidsplan 20042007 (2004). De opleiding hanteert, met betrekking tot de streefcijfers, de volgende uitgangspunten. Het doel is om de gemiddelde studieduur van de uitvallers zo veel mogelijk te bekorten met dien verstande dat er een minimale tijd nodig is om de selecterende functie van de propedeutische fase recht te doen. De opleiding zet SLC en studentzaken in om het studierendement te monitoren. De opleiding richt de voorlichting zodanig in dat studenten met de juiste verwachting naar de opleiding komen. De opleiding hanteert de volgende streefcijfers. De opleiding streeft ernaar dat tenminste 50% van alle instromende studenten zijn propedeuse behaalt na 1 jaar en tenminste 65% na 2 jaar. Met betrekking tot het opleidingsrendement is de doelstelling: na 4 jaar tenminste 45% geslaagd, na 5 jaar tenminste 55% geslaagd en na 6 jaar tenminste 60%. De opleiding geeft in het ZER aan dat in 2006 47 studenten zijn afgestudeerd. Het betrof de eerste lichting afgestudeerden. De gemiddelde studieduur van de studiestakers betrof in 2005-2006 circa 1,4 jaar. Voor de opleiding geldt een uitvalpercentage na 1 jaar van rond de 31%. In het studiejaar 2005-2006 was er een uitval van 65 eerstejaars en 16 tweedejaars studenten. Het panel stelt met de opleiding vast dat de tussentijdse uitstroom van studenten groot is. Zo was er in het studiejaar 2005-2006 sprake van een uitval van 29% eerstejaars en 8% tweedejaars studenten. De opleiding geeft hiervoor de verklaring dat studenten andere verwachtingen van de opleiding hadden en dat de meeste studenten nooit een voorlichtingsdag hebben bezocht. De opleiding heeft naar aanleiding hiervan besloten
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
39/54
een exitonderzoek te starten. Hieruit is naar voren gekomen dat een verkeerde studiekeuze en andere verwachtingen de belangrijkste redenen zijn waarom studenten met de opleiding VTM zijn gestopt. Mede naar aanleiding van het exitonderzoek zijn door de opleiding verschillende instrumenten en verbeteracties ingezet om het rendement te verbeteren. Zo heeft de opleiding zich dit jaar gericht op het verbeteren van de voorlichting en het voeren van intakegesprekken. Daarnaast heeft de opleiding haar aandacht gericht op de keuze voor het beroep en de studiekeuze bij SLC. Andere maatregelen zijn het realiseren van een geleidelijke overgang van het schoolse systeem naar het studeren in het hoger onderwijs, onder andere door het beperkt aanbieden van hoorcolleges, het inroosteren van onbegeleide studietijd en het inroosteren van extra contacttijd voor moeilijke vakken, zoals de economische modulen. Het panel stelt vast dat door de opleiding streefcijfers voor het onderwijsrendement zijn geformuleerd. Uit het ZER blijkt dat de opleiding zich bewust is van de tegenvallende rendementscijfers. Er zijn en worden door de opleiding verschillende acties ondernomen en instrumenten ingezet om het rendement te verbeteren. Het panel constateert op basis van deze acties en maatregelen dat de opleiding zich aan een kritische zelfanalyse heeft onderworpen en daarbij goed gekeken heeft naar de mogelijkheden die zij, binnen de bestaande kaders van de opleiding, tot haar beschikking heeft om het studierendement te verbeteren. Het panel is van mening dat de opleiding voldoende inzicht in de problematiek laat zien en daarbij passende maatregelen neemt/voorstelt die (zullen) bijdragen aan de verbetering van het onderwijsrendement. Het panel beoordeelt het facet om die reden met een voldoende.
40/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Deel C: Bijlagen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
41/54
Bijlage 1:
42/54
Onafhankelijkheidsverklaring panelleden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
43/54
44/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
45/54
46/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Panellid: de heer H.A.B.G. van Haren
Relevante werkvelddeskundigheid
Panellid: De heer drs. M.J. Kosters
Deskundigheid cf. Protocol VBI s; 22 augustus 2005
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
Studentgebonden deskundigheid Visitatiedeskundigheid
Panellid NQA: mevrouw drs. P. Göbel
Deskundigheden panelleden
Panellid student: Mevrouw C. Vergeer
Bijlage 2:
X X
X
X
X
X
De panelleden hebben een onafhankelijkheidsverklaring ondertekend. Nadere informatie over de achtergronden van de panelleden:
De heer drs. M.J. Kosters De heer Kosters is ingezet als panellid vanwege zijn domeindeskundigheid op het gebied van toerisme en recreatie-onderwijs. Hij was ruim 30 jaar verbonden aan het Nederlands Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme en Recreatie te Breda en heeft bijna 20 jaar ervaring als docent toerisme en docent economie, waardoor hij ook over onderwijsdeskundigheid beschikt. De heer Kosters was mede-vormgever van de studievelden toerisme en recreatie voor de vierjarige opleiding HBO, voor kort-HBO, voor de vrijetijdsstudies in HBO en WO en voor de masterstudie International Tourism Management (met drie andere Europese instellingen, thans 6). Hij was tevens lid en bestuurder van internationale wetenschappelijke vakorganisaties op gebied van toerisme en recreatie. De heer Kosters heeft ervaring met visitaties, daarnaast is hij voor deze visitatie aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1961 1968
HBS-B Examen Doctoraal Economie RUG
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
47/54
Werkervaring: 1962 1967 Assistent directie Stedelijke en Provinciale VVV Groningen 1967 1980 Docent economie en docent toerisme aan het (toenmalige) Nederlands Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme en Recreatie (NWIT) te Breda 1969 1986 Adjunct-directeur NWIT/docent toerisme/recreatie 1986 1987 Waarnemend directeur NHTV 1987 1999 Lid College van Bestuur Nationale Hogeschool voor Toerisme en Verkeer, Breda 1987 1998 Lid bestuur sectie HEO van de HBO Raad 1970 heden Auteur van studieboeken op het gebied van toerisme en recreatie voor het HBO, en enkele honderden artikelen. 1984 1993 Vice voorzitter Stichting Het Zeilend Zeeschip 1993 2002 Vice Voorzitter bestuur Koninklijk Nederlands Watersport Verbond, waarvan laatste jaar waarnemend voorzitter 1997 2005 Vice Voorzitter Commissie Watersport Opleidingen 2002 heden Lid voor de Raad voor de Wadden met als portefeuille toerisme en recreatie heden Diverse bestuursfuncties op lokaal niveau o.a.: Voorzitter ondernemersorganisatie; voorzitter vereniging van erfpachters, voorzitter St. Behoud oude reddingboten, Voorzitter Stichting Beelden uit Zee, Oprichter museumwerf, Panellid NQA bij visitaties
De heer H.A.B.G. van Haren De heer Van Haren is voornamelijk ingezet vanwege zijn kennis van en ervaring in de gemeentelijke en bestuurlijke kanten van Toerisme, Sport, Cultuur en Recreatie. Hij heeft vanuit opleiding en werkervaring ruime kennis van het domein. Voor deze visitatie is de heer Van Haren individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1967 1974 1976 1979 1985 1986 1986 1987 1989 1990 1997 1999
Atheneum-A (Dominicus College, Nijmegen) Nederlands Wetenschappelijk Instituut voor Toerisme en Recreatie (Breda) Vrijetijdssociologie (PAO, Universiteit Utrecht) Training Strategische Planning (Stichting Vakopleiding toerisme en recreatie) Public relations en voorlichting (NGPR-A) Leergang Bedrijfskunde VOA-3 (post-HBO, MOC Driebergen) Kwaliteit in non-profit organisaties (PAO, Universiteit Utrecht) Persoonlijke effectiviteit (Schoonderwoerd en Partners)
Werkervaring: 1979 1983 adviseur ruimtelijke ordening Grontmij nv, De Bilt 1983 1988 beleidsmedewerker sport, recreatie en toerisme, gemeente Gouda 1989 1990 hoofd onderdeel beleid en ondersteuning afdeling Sport en Recreatie, gemeente Gouda 1991 1992 directeur afdeling Sport en Recreatie, gemeente Gouda 1993 2001 hoofd dienst Cultuur en Recreatie, gemeente Gouda 2002 adviseur strategisch beleid Concernstaf, gemeente Gouda 2002 heden hoofd afdeling Strategisch Management, gemeente s-Hertogenbosch
48/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Panellid student: mevrouw C. Vergeer Mevrouw Vergeer is ingezet als studentpanellid. Zij is tweedejaars student Vrijetijdsmanagement aan de Hogeschool INHOLLAND te Diemen. Doordat mevrouw Vergeer op nationaal niveau sport is ze op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het gebied van sportmanagement en sport, gezondheid en bewegingseducatie. Mevrouw Vergeer beschikt over studentgebonden deskundigheid met betrekking tot studielast, onderwijsaanpak, voorzieningen en kwaliteitszorg bij opleidingen vrijetijdsmanagement. Zij is qua leeftijd en vooropleiding representatief voor de primaire doelgroep van de opleiding. Mevrouw Vergeer is individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding 2000 2005 Havo-diploma, Minkema College Woerden; Profiel Economie en Maatschappij 2005 2006 Propedeuse Vrijetijdsmanagement (diploma), Hogeschool INHOLLAND Diemen. 2005 heden Begonnen met de HBO opleiding Vrijetijdsmanagement , Hogeschool INHOLLAND, Diemen Werkervaring: 2002 2006 Restaurant De Burgemeester , Linschoten; Parttime afwasser, keukenhulp en bediening. 2005 Randstad uitzendbureau, Montfoort; Oproepkracht magazijnwerkzaamheden Frans Maas Montfoort
Mevrouw drs. P. Göbel Mevrouw Göbel is ingezet als NQA-auditor. Zij heeft ruime ervaring met visiteren in bijna alle sectoren van het HBO. Ze heeft bij Lloyd s auditcursussen gevolgd. Verder heeft zij twintig jaar ervaring in het hoger beroepsonderwijs in uiteenlopende sectoren. Opleiding: 1971 1976 1976 1979
Tweedegraads lerarenopleiding: Nederlands en Engels Rijksuniversiteit Utrecht, Nederlandse taal- en letterkunde
Werkervaring: 1980 1993 Docent taalbeheersing bij de sector Economie Saxion Hogeschool Enschede 1987 1993 Studentendecaan en vertrouwenspersoon bij de sector Economie Saxion Hogeschool Enschede 1993 1995 Studentendecaan en vertrouwenspersoon bij de sectoren Welzijn en Arbeid, Lerarenopleiding Basisonderwijs en Conservatorium 1994 1997 Directeur van het instituut Welzijn en Arbeid bij de Saxion Hogeschool Enschede 1997 2000 Projectleider bij de afdeling Onderwijszaken van de Saxion Hogeschool Enschede 2000 2004 Medewerker kwaliteitszorg bij de HBO-raad 2004 heden Auditor NQA Cursussen: Dec. 2002 Maart 2003 Okt. 2003 Dec. 2003
Tweedaagse cursus Interne Kwaliteitsaudits, Lloyd s Register Thymos verzakelijkingtraject Training Auditor Hoger Onderwijs, NQA i.s.m. Lloyd s Register Thymos Adviesvaardigheden
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
49/54
Bijlage 3:
Bezoekprogramma
Tijdstip
Programmaonderdeel
Deelnemers gesprek
08.30
11.00 Ontvangst Materiaalbestudering Gelegenheid voor een rondleiding
11.00
11.45 Gesprek met opleidingsmanagement
Dick Glasbergen (Directeur Opleidingen ISM) Jocé Bloks (Onderwijsmanager VTM)
11.45
12.30 Gesprek met studenten
Jaar 1: Sanne Bakker Ezra Nahumurij Carly Rutten Lydia van der Laar Jaar 2: Ruud Tjepkema Sabine Roelofsen Ivy Kahlman Tessa Boumans Jaar 3 Martine Verwaaijen Mark Bakker Adiaren Meulens Jaar 4 Hester Benschop Daisy Hofman
12.30
13.15 Lunchpauze
50/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Tijdstip Programmaonderdeel 13.15 14.00 Gesprek met docenten
Deelnemers gesprek Ans Boersma (coordinator LEF leerbedrijf ISM) Peep Besnard (afstudeercoördinator) Frank Crucq Martijn Mulder Anja Melkert (stagecoördinator) Claudia van Bleek (coördinator jaar 2) Jaap-Jan de Vries (coördinator jaar 3 en hoger) Jeannine Gijsbertse (coördinator jaar 1) Paul Teunissen Telke Ruhe
14.00
14.30 Gesprek met werkveld
Leden werkveldcommissie Hans Horsting Leon Kruitwagen Jasper Scholte Roeland Tameling Bedrijfsbegeleiders stage/afstuderen Monique Sajet Esther Bouwman Robin van der Schuyt
14.30
14.45 Pauze
14.45
15.15 Gesprek met College van Bestuur
15.15
15.45 Gesprek met alumni
15.45
17.00 Intern paneloverleg
17.00
17.30 Tweede gesprek met Dick Glasbergen (Directeur Opleidingen ISM) opleidingsmanagement en afronding Jocé Bloks (Onderwijsmanager VTM)
17.30
18.00 Afsluitend paneloverleg
Gerard van Drielen
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
51/54
52/54
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
Bijlage 4:
Overzichtslijst van door de opleiding ter inzage gelegd materiaal
1. Meegestuurde documenten Sleuteldocumenten NVAO 1 Doelstellingen van de opleiding Competentieprofiel Vrijetijdsmanager, LO L&TM, oktober 2004 ISM VTM Opleidingsprofiel 2007 NVAO 2 Programma ISM Toetsbeleid, april 2007 ISM VTM Leerlijnendocument 2007 NVAO 3 Personeel en NVAO 4 Voorzieningen ISM Strategisch beleidsplan 2004-2007 ISM VTM Jaarplan 2006-2007 NVAO 5 Kwaliteitszorg ISM kwaliteitszorg 2003 NVAO 6 Resultaten ISM VTM Rendementsnotitie 2007 Overige documenten ISM VTM Studiegids 2006-2007 ISM VTM Onderwijs- en examenregeling 2006-2007 (bijlage 3) Overzicht van het personeel opleiding Vrijetijdsmanagement (bijlage 4) Tien recente afstudeerwerkstukken Overzicht afstudeerwerkstukken opleiding Vrijetijdsmanagement (bijlage 5) Voorlichtingsbrochure opleiding Vrijetijdsmanagement 2007-2008 Voorlichtingsbrochures minors Urban Attraction, Evenementenmanagement, International Marketing & Sales, Management & Consultancy, International Aid & Development 2. Documenten ter inzage Alle documenten waar de opleiding naar verwijst in het zelfevaluatierapport worden opgenomen in de Compliance Manager van Infoland. Leden van het visitatiepanel krijgen twee weken voorafgaand aan het visitatiebezoek toegang tot de Compliance Manager. Gedurende het visitatiebezoek wordt de volgende informatie ter inzage gelegd: - informatie rondom thema internationalisering (o.a. beleidsplan, jaarverslagen- en plannen) - informatie rondom thema PR en communicatie (o.a. jaarplannen en verslagen PR-commissie) - informatie over het interne kwaliteitszorgsysteem (onderzoeksverslagen, notulen evaluatiebijeenkomsten studenten etc.) - informatie over het personeelsbeleid - representatieve selectie uit het studiemateriaal
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement
53/54
-
54/54
representatieve set van beoordeeld materiaal overzichten van overlegorganen, hun samenstelling en verslagen overzicht van externe contacten en aard van deze contacten
© NQA - visitatie Hogeschool Rotterdam, opleiding Vrijetijdsmanagement