Hogeschool Rotterdam Kunsteducatie
© Netherlands Quality Agency (NQA) februari 2011
2/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Managementsamenvatting Dit rapport is het verslag van het auditteam dat in opdracht van Netherlands Quality Agency (NQA) een bestaande hbo-masteropleiding heeft beoordeeld. Het beschrijft de bevindingen, overwegingen en conclusies. Het rapport is conform het NQA Protocol 2010 hbomasteropleiding opgesteld. De rapportage heeft betrekking op: Instelling Opleiding(en) Variant(en) Croho-nummer Locatie Auditdatum/-data Auditteam
Netherlands Quality Agency B.V. master Kunsteducatie deeltijd 49117 Rotterdam 18 november 2010 Mevrouw drs. M.G.M. Groenendijk (vakdeskundige, voorzitter) De heer mr. A.H.J. Gerrits (vakdeskundige) De heer H.J.P. van Alphen (student-lid auditteam) De heer P. van Achteren BLL (NQA-auditor)
Door Hogeschool Rotterdam is een dossier ingediend bij NQA voor de beoordeling van de bestaande hbo-masteropleiding Kunsteducatie. Bij de aanvraag werd door de instelling een kritische reflectie aangeboden die naar vorm en inhoud voldeed aan de eisen die NQA in het NQA Protocol 2010 hbo-masteropleiding stelt. Voor de beoordeling van de kwaliteit en het niveau van de bestaande opleiding heeft NQA een auditteam samengesteld, dat voldoet aan de eisen van de NVAO. Het team heeft de kritische reflectie bestudeerd en een bezoek aan de opleiding gebracht. De kritische reflectie en alle overige (mondeling en schriftelijk) verstrekte informatie hebben het auditteam in staat gesteld om tot een weloverwogen oordeel te komen. Bij de beoordeling van de opleiding zijn bevindingen vanuit de generieke audit meegenomen. De generieke audit heeft plaatsgevonden op woensdag 17 maart 2010. Onderwerp 1 Doelstellingen De opleiding sluit aan bij de eisen die gesteld worden door vakgenoten en de beroepspraktijk. Door te participeren in diverse (inter)nationale netwerken en het bezoeken van congressen heeft de opleiding inzicht in hoe zij zich verhoudt tot gelijksoortige opleidingen. Tevens is er een vergelijking gemaakt met andere (internationale) opleidingen op basis van haar eindcompetenties. De eindkwalificaties zijn afgeleid van het landelijke opleidingsprofiel en de Dublin descriptoren, waarmee wordt aangetoond dat deze aansluiten bij het masterniveau. De eindkwalificaties sluiten aan bij de beroepen waar de opleiding voor opleidt. Het relevante beroepenveld is betrokken geweest bij de gehanteerde competenties, een beroepenveldcommissie op opleidingsniveau ontbreekt vooralsnog.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
3/57
Onderwerp 2 Programma Het onderwijsprogramma is sterk praktijkgericht. Praktijkgericht onderzoek heeft een centrale plaats in het onderwijs en kennis en vaardigheden worden ontwikkeld in een continue relatie met de actuele beroepspraktijk. Studenten gebruiken veelal hun eigen praktijk als object van onderzoek. De borging van de theoretische component van de opleiding behoeft enige aandacht. Het tweejarige onderwijsprogramma is samenhangend en leidt op tot de beoogde eindkwalificaties. De studielast is reëel en het programma is studeerbaar; piekmomenten worden adequaat aangepakt. De instroomeisen die de opleiding hanteert zijn relevant. Studenten zijn positief over de aansluiting van zowel vorm als inhoud van de opleiding bij de gevolgde vooropleiding. De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. De didactische uitgangspunten van de opleiding, zoals een centrale rol van de eigen beroepspraktijk en zelfstandigheid, sluiten goed aan bij de studenten. Meer aandacht zou kunnen gaan naar de reflectie van studenten op het leerproces. Toetsing en beoordeling gebeurt adequaat. Er is voldoende variatie in toetsvormen en de praktijkgerichte toetsing sluit goed aan bij de opleiding. Op enkele punten is de toetsing wel nog voor verbetering vatbaar. Onderwerp 3 Personeel Het docententeam is in staat de verbinding met de beroepspraktijk te maken. Verschillende docenten zijn zelf actief in het werkveld, bijvoorbeeld als kunstenaar of onderzoeker. Ook worden gastdocenten uit de beroepsprakijk ingezet. De student-docentratio is goed. Docenten zijn bereikbaar en het ziekteverzuim is laag. Docenten zijn inhoudelijk, didactisch en organisatorisch kundig en er is ruimte voor verdere professionalisering. Studenten zijn tevreden over de docenten. Onderwerp 4 Voorzieningen De materiële voorzieningen die worden geboden zijn toereikend voor de verzorging van het onderwijs. Uit onder meer evaluaties blijkt dat studenten tevreden zijn over deze voorzieningen. Het systeem van studiebegeleiding en informatievoorziening is adequaat en voldoet aan de vraag van de studenten. Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg De opleiding houdt periodieke evaluaties van het onderwijs en gebruikt daarbij verschillende instrumenten. Er zijn zowel kwalitatieve als kwantitatieve streefdoelen. Het onderwijs wordt aantoonbaar verbeterd op basis van de evaluatieresultaten, wat onder meer blijkt uit het jaarplan. Onder studenten en docenten heerst een kwaliteitscultuur. Verschillende stakeholders worden betrokken bij de evaluaties. Het betrekken van alumni behoeft nog enige aandacht, maar dat is begrijpelijk vanwege het feit dat het gaat om een relatief recent gestarte opleiding. Onderwerp 6 Resultaten Het eindniveau dat studenten van de opleiding realiseren is aan de maat. De eindwerkstukken die studenten afleveren zijn in orde, al kunnen de onderzoeksvaardigheden van studenten nog worden aangescherpt. Recent heeft de opleiding de aandacht voor deze vaardigheden verscherpt. Alumni en de beroepspraktijk zijn positief over het gerealiseerde
4/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
niveau. De streefcijfers ten aanzien van de rendementen worden deels gehaald. De opleiding voldoet aan het streefcijfer voor de studieduur, maar nog niet aan het streefcijfer voor het onderwijsrendement. Hier zijn wel positieve ontwikkelingen te zien. Alles overziend komt het auditteam van NQA tot de conclusie dat de kwaliteit en het niveau van de bestaande hbo-masteropleiding Kunsteducatie van Hogeschool Rotterdam aan de vereiste basiskwaliteit voldoet. Een onderbouwing van deze conclusie is opgenomen in hoofdstuk 2.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
5/57
6/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
1
Basisgegevens
2
Beoordeling
3
9
11
2.1
Doelstellingen van de opleiding
11
2.2
Programma
15
2.3
Inzet van personeel
27
2.4
Voorzieningen
31
2.5
Interne kwaliteitszorg
33
2.6
Resultaten
37
Bijlagen
41
Bijlage 1
Deskundigheden auditteam
42
Bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaring auditteam
47
Bijlage 3
Bezoekprogramma
51
Bijlage 4
Bijlagen zelfevaluatie en ter inzage gelegd materiaal
53
Bijlage 5
Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
7/57
8/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
1
Basisgegevens
De basisgegevens van de bestaande hbo-masteropleiding Kunsteducatie zijn in onderstaande tabel weergeven. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Naam instelling Status instelling Naam opleiding in CROHO Registratienummer in CROHO Oriëntatie en niveau Aantal studiepunten Afstudeerrichting(en) Locatie(s) Code of conduct Variant(en) Inhoudelijk profiel opleiding
12. Beoogd werkveld alumni
13. Plaats opleiding in organisatiestructuur hogeschool
Hogeschool Rotterdam. Bekostigd M Kunsteducatie 49117 Hbo master 60 EC n.v.t. Wijnhaven 61 – Rotterdam Ja Deeltijd De masteropleiding Kunsteducatie, die in 2006 startte, heeft een directe relatie met de educatieve beroepspraktijk en hecht sterk aan de interactie met de maatschappij. Door samen te werken met partners in binnen- en buitenland draagt zij bij aan het creëren van een cultureel en educatief klimaat waarin vernieuwing en experimenten mogelijk zijn. Door onderzoek en reflectie te verbinden aan praktische vraagstukken en toepassingen biedt de opleiding meerwaarde voor het onderwijs, de economie en de leefomgeving en stimuleert het innovatief denken en probleemoplossend werken. Specifiek wordt de nadruk gelegd op digitale media, multidisciplinariteit en de verbinding van onderzoek en reflectie met vraagstukken uit de beroepspraktijk. De masteropleiding Kunsteducatie leidt beroepskrachten op die vanuit een persoonlijke, vakoverstijgende visie impulsen geeft aan de ontwikkeling van de kunsteducatieve sector, op regionaal en (inter)nationaal niveau. Niet alleen op scholen, maar ook bij culturele instellingen is er behoefte aan deze toekomstgerichte professionals die kennis van kunst en cultuur kunnen vertalen naar creatieve, mediale toepassingen. Potentiële werkgevers zijn: onderwijsinstellingen; kunstcentra; lokale en provinciale ondersteunende instellingen; culturele instellingen als musea, theaters en concertzalen; mediabedrijven; pedagogische centra; onderwijsbegeleidingsdiensten. De Hogeschool Rotterdam kent elf onderwijsinstituten, waarvan de Willem de Kooning Academie (WdKA) er een is. Binnen de WdKA worden vier Schools onderscheiden. De masteropleiding Kunsteducatie is onderdeel van de School of Education in Art, waarin tevens de bacheloropleiding Docent beeldende kunst en vormgeving is ondergebracht.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
9/57
14. Jaar vorige visitatie en datum besluit NVAO 15. Belangrijkste wijzigingen in opleiding sinds vorige visitatie
16. Schema opbouw programma
15 februari 2005 15 mei 2006 De vorige visitatie vond plaats in het kader van de Toets nieuwe opleidingen van de NVAO. Centraal stond toen het vak CKV2, een van de onderdelen van het vak CKV zoals dat in het voortgezet onderwijs in de bovenbouw gold. Na de samenvoeging van eerste- en tweedegraads lerarenopleiding beeldende vakken tot één bacheloropleiding die opleidt tot een volledige bevoegdheid, is toen besloten hierin beperkte bekwaamheden op het gebied van multidisciplinair kunsttheorieonderwijs onder te brengen. De masteropleiding Kunsteducatie richtte zich juist op die bekwaamheden. Veranderingen in het werkveld, lees CKV in het voortgezet onderwijs, hebben ertoe geleid dat de focus op specifiek dit vak is verdwenen en dat deze is verlegd naar onderzoek en onderwijsvernieuwing in de beeldende vakken, zowel binnenals buitenschools. Zie onderstaand schema
M O D U LE N
K L A S S IK A L E C OL LE GE S
W E R K C O L L E G ES E N G R O E P S A C T IV IT E IT E N
O P DR A CH TE N
M u l t i d i s c i p l in a i r e K u n s t h e o r ie
D is c ip lin a ire va k t h e o rie 2 s tp
O n d e rzo e k s v a a r d ig h e d e n 3 s tp
O n d e r zo e k 6 s tp
W D K M D K -M KE D
1 5 s tp
2 s tp
D e e lo p d ra c h t e n 2 s tp
V a k th e o r ie 1 s tp
O p d r ac h te n 1 s tp
E s th e tic a
K u n s t filo s o fie W D K K F I-M K E D
2 s tp O n de rz oe k B e e ld e n d e P r a k tijk
V a k th e o r ie 2 s tp
Te n to o n s te llin g 2 s tp
O n d e r zo e k 5 s tp
W D K O B K -M KE D
1 5 s tp
S e m in a r 2 s tp
D e e lo p d ra c h t e n 4 s tp
D ig it a le D id ac tie k
V ak t h e o r ie 2 s tp
O n d e r zo e k 5 s tp
E d u c a t iev e th e o r ie 3 s tp
W e b lo g 1 s tp
W D K D D K -M KE D
1 5 s tp
D e e lo p d ra c h t e n 4 s tp P ro je c t m a n a g e m en t
V ak t h e o r ie 1 s tp
O p d r ac h te n 2 s tp
W D K P M M -M KE D
3 s tp A fs t u d ee r th e s is W D K A F S -M KE D
1 0 s tp 6 0 s tp
1 5 s tp
T h e s is p r e s e n t a t i e 1 s tp
O n d e r zo e k 9 s tp
6 s tp
3 9 s tp
In de linkerkolom 'modulen' zijn alle modulen van het studieprogramma weergegeven. Hier is te zien hoeveel ects per afgeronde module worden toegekend. In de rechterkolommen is in het wit weergegeven hoe de ects van elke module verdeeld zijn over de verschillende activiteiten binnen de module.
10/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
2
Beoordeling
Het auditteam komt samenvattend tot het volgende oordeel over de opleiding: Onderwerp 1 Doelstellingen
Oordeel P
2 Programma
P
3 Inzet personeel
P
4 Voorzieningen
P
5 Interne kwaliteitszorg
P
6 Resultaten
P
Facet 1.1 Domeinspecifieke eisen 1.2 Niveau 1.3 Oriëntatie hbo 2.1 Eisen hbo 2.2 Relatie doelstellingen – programma 2.3 Samenhang programma 2.4 Studielast 2.5 Instroom 2.6 Duur 2.7 Afstemming vormgeving – inhoud 2.8 Beoordeling en toetsing 3.1 Eisen hbo 3.2 Kwantiteit 3.3 Kwaliteit 4.1 Materiële voorzieningen 4.2 Studiebegeleiding 5.1 Evaluatie resultaten 5.2 Maatregelen verbetering 5.3 Betrokkenheid 6.1 Gerealiseerd niveau 6.2 Onderwijsrendement
Oordeel Goed Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Goed Voldaan Voldoende Voldoende Goed Goed Goed Goed Goed Goed Goed Goed Voldoende Voldoende
Het auditteam stelt vast dat de kwaliteit en het niveau van de bestaande hbo-masteropleiding Kunsteducatie van Hogeschool Rotterdam aan de vereiste basiskwaliteit voldoet en adviseert de NVAO positief ten aanzien van de accreditatie van deze opleiding. Het auditteam beschrijft in de volgende paragrafen per onderwerp en per facet van het NVAO beoordelingskader de bevindingen, overwegingen en conclusies. Elke paragraaf sluit af met een samenvattend oordeel op onderwerpniveau.
2.1
Doelstellingen van de opleiding
Domeinspecifieke eisen (facet 1.1) De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk). Bevindingen • De doelstellingen van de masteropleiding Kunsteducatie zijn ontleend aan het domeinspecifieke opleidingsprofiel dat door het Netwerk Kunstvakdocentenopleidingen
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
11/57
•
•
•
•
•
•
•
•
(KVDO) is vastgesteld en is vastgelegd in het register van de HBO-raad (Werkgroep Opleidingsprofiel HBO Master Kunsteducatie, Netwerk KVDO, maart 2004). Een werkgroep uit het beroepenveld, waarin de vakverenigingen vertegenwoordigd waren, heeft de eindkwalificaties gevalideerd. De beroepenveldcommissie van de School of Education in Arts onderschrijft de kwalificaties, zo blijkt uit het gesprek met leden van de beroepenveldcommissie en uit de notulen. De commissie heeft momenteel ook oog voor de ontwikkeling van de competentieprofielen in het bacheloronderwijs, om daar de master op aan te kunnen sluiten. De opleiding heeft de eindkwalificaties vertaald naar te verwerven competenties en heeft daarbij eigen accenten gelegd, gebaseerd op de thema’s nieuwe media en multidisciplinaire kunsttheorie en kunstpraktijk. De competenties die binnen de opleiding worden gehanteerd zijn samen te vatten in de volgende kernbegrippen: creërend vermogen, onderzoekend vermogen, (kunst)pedagogisch en didactisch vermogen, operationaliserend vermogen, vermogen tot kritische reflectie, innovatief vermogen, communicatief vermogen, vermogen tot samenwerken, en omgevingsgerichtheid. De opleiding investeert in internationale samenwerking met partnerinstituten, waardoor zij de verdere ontwikkeling van de op digitale media geënte specialisaties in het docentschap beeldende kunst en vormgeving en de interdisciplinariteit gestalte kan geven. De opleiding neemt deel aan het CUMULUS-netwerk waarin ongeveer zestig Europese opleidingen voor kunstonderwijs zitten. Samenwerkingspartners zijn bijvoorbeeld de University of Art and Design Helsinki, de University of Applied Arts Vienna en de Fine Arts Academy of Bologna en de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. De samenwerking met deze instituten moet resulteren in een ‘shared master course in art and design teacher education’. De opleiding is voornemens om de masteropleiding Kunsteducatie toegankelijk te maken voor internationale studenten. Dit initiatief wordt ondersteund door de beroepenveldcommissie van de opleiding. Volgens de commissie is er een toenemende vraag naar internationaal georiënteerde, Engelstalige masteropleidingen Kunsteducatie. De opleiding werkt op onderdelen samen met de masteropleiding Kunsteducatie van Codarts, met name voor de modules onderzoeksvaardigheden, multidisciplinaire kunsttheorie en projectmanagement. De profilering van de opleiding Kunsteducatie is ontleend aan het profiel van de Willem de Koning Academie en bestaat uit de kernbegrippen: artistiek hoogwaardig, toepassingsgericht, internationaal, op de maatschappij betrokken, en interdisciplinair en mediagericht. In de specificering van het profiel ligt de nadruk op digitale media, multidisciplinariteit en de verbinding van onderzoek en reflectie met vraagstukken uit de beroepspraktijk. De opleiding heeft haar doelstellingen vergeleken met twee internationale masteropleidingen Master in Art Education (School of Art and Design, Aalto University, Helsinki, Finland) en de master of Arts in Art Education (Zürich University of the Arts, Zürich, Zwitserland). Hieruit blijkt volgens de opleiding dat zij zich onderscheidt door ook aandacht aan de bevordering van het innovatief vermogen te schenken. In aansluiting op het opleidingsprofiel werkt de opleiding aan de invulling van de Body of Knowledge and Skills.
12/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Overwegingen Het auditteam constateert op basis van de bestudering van documenten en de gesprekken dat de opleiding aansluit bij eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden. De opleiding heeft tevens inzicht in de wijze waarop zij zich verhoudt tot gelijksoortige opleidingen met name in het buitenland. Dit inzicht wordt onder meer verkregen door participatie in diverse (inter)nationale contacten via overleggen en congressen, maar de opleiding heeft ook een vergelijking gemaakt op basis van haar eindkwalificaties. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
Niveau master (facet 1.2) De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een master. Bevindingen • De opleiding hanteert de concretisering van de Dublin descriptoren die de hogeschool voor al haar bachelor- en masteropleidingen heeft geformuleerd (Kwalificaties van de hbo-bachelor respectievelijk de hbo-master; november 2003). • Bij het opstellen van de eindkwalificaties door het KVDO zijn de Dublin descriptoren gebruikt. In het opleidingsprofiel wordt daarbij ook de relatie met het wetenschappelijk onderwijs en andere hbo-opleidingen toegelicht. In het profiel wordt aangegeven dat een hbo-master zich van het wetenschappelijk onderwijs onderscheidt door zijn vakmatige en beroepsgerichte oriëntatie (zie 1.3). • De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport een schema opgenomen waarin de relatie gelegd wordt tussen de Dublin descriptoren, de eindcompetenties en de modulen uit het curriculum. De Dublin descriptoren zijn alle terug te vinden in de opleidingscompetenties. De Dublin descriptoren kennis en inzicht en leervaardigheden hebben een relatie met alle opleidingscompetenties. De Dublin descriptor oordeelsvorming is onder meer terug te vinden in de modulen multidisciplinaire kunsttheorie, onderzoek naar de beeldende praktijk, digitale didactiek en de afstudeerthesis. In de module digitale didactiek komen op één na (creërend vermogen) alle opleidingscompetenties aan bod. De competentie creërend vermogen heeft wel een relatie met alle Dublin descriptoren via andere modulen (onderzoek naar de beeldende praktijk en de afstudeerthesis). Overwegingen Het auditteam constateert dat de opleiding met behulp van de Dublin descriptoren aantoont dat haar opleidingscompetenties aansluiten bij het niveau master. De Dublin descriptoren zijn onder meer input geweest bij de ontwikkeling van het landelijk opleidingsprofiel van de KVDO.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
13/57
Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
Oriëntatie hbo master (facet 1.3) De eindkwalificaties zijn mede ontleend aan de door (of in samenspraak met) het relevante beroepenveld opgestelde beroepsprofielen en/of beroepscompetenties. Een hbo-master heeft de kwalificaties voor het niveau van zelfstandig en/of leidinggevend beroepsbeoefenaar in een beroep of spectrum van beroepen, dan wel het niveau van het functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarin een hbo-opleiding vereist of dienstig is. Bevindingen • De opleiding volgt de landelijk vastgestelde competenties uit het opleidingsprofiel hbomaster kunsteducatie (Werkgroep Opleidingsprofiel HBO Master Kunsteducatie, Netwerk KVDO, maart 2004). • De opleiding heeft een beroepenveldcommissie die de opleiding van feedback voorziet over de actualiteit, relevantie en het niveau van de opleidingsinhoud en doelstellingen (Notulen beroepenveldcommissie 2007 – 2010). De competenties en de vertaling naar het programma worden steeds geëvalueerd. Indien deze evaluaties of beroepsmatige of maatschappelijke veranderingen daar aanleiding toe geven, worden competenties en leerdoelen aangepast. Het auditteam stelt vast dat de opleiding tot op heden één beroepenveldcommissie beschikt voor de School of Education in Arts. In het jaarplan 2009 – 2010 heeft het auditteam kennisgenomen van het voornemen om voor de masteropleiding kunsteducatie een aparte commissie op te richten. Dat past bij de beleidslijn die hogeschoolbreed als norm wordt gesteld. In de laatste notulen van de BVC is nog sprake van een gecombineerde beroepenveldcommissie en wordt het voornemen om de BVC op te splitsen bekrachtigd. • Kunsteducatie heeft de laatste jaren een sterke ontwikkeling doorgemaakt. De invoering van CKV, de ontwikkeling van cultuurprofielscholen en de nadere uitwerking van brede schoolconcepten hebben ertoe geleid dat de behoefte aan professionele cultuureducatiespecialisten met onderzoeks- en organisatorische vaardigheden is toegenomen. Dit geldt ook voor de behoefte aan professionals met een internationaal referentiekader en netwerk. Verder is er vraag naar de ontwikkeling van nieuwe educatieve methoden waarin mediakunst is geïntegreerd, aan onderzoek dat de gevolgen van de mediacultuur inzichtelijk maakt en naar lessen voor mediawijsheid. Scholen en culturele instellingen hebben behoefte aan professionals die kennis van kunst en cultuur vertalen naar creatieve, mediale toepassingen. • De afgestudeerden van de masteropleiding Kunsteducatie beschikken over actuele, professionele inzichten, en daaraan gekoppelde creatieve, mediale en reflectieve vaardigheden. Afgestudeerden komen terecht op functies als coördinator binnen het voortgezet onderwijs voor het leergebied kunst en cultuur, hoofd kunsteducatie, projectmanager voor culturele instellingen, beleidsmedewerker kunst en cultuur, educatief auteur of onderwijsontwikkelaar.
14/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
•
De opleiding heeft de relatie met de praktijk vormgegeven door structurele samenwerking met partnerscholen, magnet schools, en andere educatieve en culturele instellingen.
Overwegingen De opleiding geeft in haar documentatie duidelijk aan waartoe wordt opgeleid. Zij sluit met de beschrijving aan bij de (beroeps)beschrijving in het landelijke opleidingsprofiel. Het auditteam heeft voorts geconstateerd dat het relevante beroepenveld betrokken wordt bij de competenties die de opleiding hanteert. Het auditteam constateert dat de opleiding vooralsnog niet beschikt over een beroepenveldcommissie op opleidingsniveau, zoals vanuit het hogeschoolbeleid wordt vereist. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen en specifiek de opmerking over de beroepenveldcommissie tot het oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Doelstellingen opleiding Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Doelstelling opleiding’ positief.
2.2
Programma
Eisen hbo (facet 2.1) Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroepspraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk en/of (toegepast) onderzoek. Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline. Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk. Bevindingen • De masteropleiding Kunsteducatie is een deeltijdse opleiding van 60 EC. Studenten ontwikkelen specialistische kennis van multidisciplinaire kunsttheorie en digitale didactiek. Verdieping vindt plaats doordat de studenten onderzoek doen naar het gebruik van digitale onderwijsmethoden in de binnen- en buitenschoolse educatie. • Met de aanpak volgens het Rotterdams Onderwijsmodel (ROM, zie ook facet 2.7) is er een kader voor een kennisgerichte benadering van het onderwijs, gekoppeld aan een gerichte betrokkenheid van en op de beroepspraktijk waartoe de studie opleidt. Vanaf het begin van de studie leren de studenten om vraagstukken aan te pakken die ze in hun beroepspraktijk tegenkomen. Het betreft zoveel mogelijk authentieke vraagstukken met een echte opdrachtgever, waar mogelijk samen met andere studenten, ook van andere opleidingen binnen en buiten het eigen instituut. • Kennisontwikkeling door vakliteratuur vindt voor een belangrijk deel plaats vanuit de praktische behoefte van de student. In de opdrachten die zij dienen te vervaardigen
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
15/57
•
•
•
•
kunnen zij gebruik maken van vakliteratuur die in de moduleomschrijvingen als aanbevolen wordt gepresenteerd. Op deze wijze sluit de opleiding aan bij de specifieke theoretische behoefte van studenten. Het auditteam is daarover positief maar herkent ook een keerzijde van deze opzet. Met de praktijkgerichte invulling kan de theoretische component teveel op de achtergrond raken en bestaat de mogelijkheid dat studenten zich gedurende de opleiding beperken tot theoretische verdieping op een enkel onderdeel van de disciplines binnen de kunsteducatie. Gedacht vanuit de multi- en interdisciplinaire benadering van de opleiding, vraagt het auditteam de opleiding hiervoor te waken. Het auditteam stelt vast dat de opleiding momenteel werkt aan het opstellen van een BOKS, waarin de theoretische basis geborgd moet worden. Het auditteam heeft het format voor de BOKS reeds kunnen inzien, maar nog geen concrete invulling daarvan. Conform hogeschoolbeleid heeft de opleiding het thema ‘onderzoek’ expliciet opgenomen in het curriculum. Bij de masteropleiding omvat onderzoek het uitvoeren van een toepassingsgericht onderzoek naar nieuwe media en naar de invloed van media op de samenleving. Studenten leren educatieve methoden te ontwikkelen waarin mediakunst is geïntegreerd om deze ontwikkelingen te onderzoeken en om lessen voor mediawijsheid te ontwikkelen. De aandacht gaat specifiek uit naar het gebruik van nieuwe media als didactisch instrument. Iedere student formuleert hiervoor zijn eigen onderzoeksvraag. Voorbeelden van onderzoeksonderwerpen zijn: onderzoek naar digitale of interactieve mediavormen als webdesign, simulaties, games en animaties, een manier om traditionele kunstvakken als tekenen en handvaardigheid te integreren met het digitale en interactieve veld, of onderzoek naar de rol, plaats en betekenis van nieuwe media voor binnen- en buitenschoolse kunsteducatie. De onderzoeken die studenten binnen vrijwel alle modulen van de opleiding doen, varieert van literatuuronderzoek en beeldonderzoek tot actie onderzoek. Aan het eind van de opleiding voert de student een afstudeeronderzoek uit. In het onderwijsprogramma is een module Onderzoeksvaardigheden opgenomen waarin de focus ligt op kwalitatief onderzoek, zo blijkt uit het gesprek met de studenten. Recent heeft de opleiding de onderzoekscomponent binnen het curriculum verzwaard en de begeleiding bij de afstudeerthesis geïntensiveerd. Het auditteam is tevreden over deze maatregelen, daar zij mogelijk tegemoet komen aan kritische opmerkingen die het heeft over enkele werken van studenten (zie facet 6.1). Vanuit de onderzoeken ontwikkelen studenten nieuwe concepten en strategieën die een directe bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk. De oplossingen die studenten ontwikkelen worden in de beroepspraktijk toegepast. In de opleiding staan twee thema’s centraal: multidisciplinaire kunsttheorie en nieuwe media. De module multidisciplinaire kunsttheorie en kunstpraktijk biedt studenten theoretische kennis en inzicht in ontwikkelingen, ideeën en visies in de kunstdisciplines beeldende vormgeving, dans, theater en muziek. De aandacht gaat met name uit naar de raakvlakken en de interactie tussen de kunstdisciplines. De opgedane kennis en ervaring wordt verwerkt in onderwijsleer- en onderzoeksmateriaal dat in de beroepspraktijk gebruikt kan worden. De opleiding maakt gebruik van de praktische en theoretische kennis over digitale media die aanwezig is binnen de School of Media & Design en binnen de masteropleiding
16/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
•
•
•
•
Media Design and Communication. Docenten van deze opleidingen worden als gastdocent uitgenodigd. Actuele ontwikkelingen in de beroepspraktijk en het vakgebied vinden langs verschillende wegen hun weg naar het curriculum. De opleiding maakt bijvoorbeeld gebruik van gastdocenten (zie hierboven). Daarbij worden binnen de modulen diverse thema’s behandeld, omdat zij in de actuele beroepspraktijk aan de orde zijn. Zo heeft het auditteam gezien dat er aandacht is voor het rapport Cultuur in de spiegel, het debat over de bezuinigingen in de cultuursector en een herdefiniëring van de legitimatie van de kunsten. Het auditteam is daarover positief. In het gesprek met studenten heeft het ook de indruk gekregen dat actuele ontwikkelingen onderdeel zijn van het onderwijs. De opleiding maakt in toenemende mate gebruik van de lectoraten Cultural Diversity en Communication in a Digital Age en bijbehorende kenniskringen. De lector van het laatstgenoemde lectoraat treedt op als gastdocent en de studenten werken mee aan het onderzoek van de lector. De opleiding streeft ook naar samenwerking met de lectoraten Cultural Diversity en Opgroeien in de Grote Stad en de masteropleiding Stadspedagogiek. Beroepsvaardigheden krijgen studenten aangereikt op het gebied van artistiek, theoretisch en praktijk onderzoek. Daarnaast staat de ontwikkeling van een eigen visie op het vakgebied centraal. Studenten ontwikkelen deze via vaardigheden op het gebied van literatuuronderzoek, veldonderzoek, beeldonderzoek en contextonderzoek. Uit evaluaties blijkt dat studenten tevreden zijn over de inhoud van het programma.
Overwegingen Het auditteam heeft kennisgenomen van de praktijkgerichtheid van het onderwijsprogramma en is daarover positief. Het (praktijkgerichte) onderzoek neemt een centrale plaats in het onderwijs. Het auditteam acht dit passend voor een hbo-masteropleiding. Ontwikkeling van kennis en vaardigheden staan hierdoor in een continue relatie met de actuele beroepspraktijk (en het vakgebied). Doordat studenten de eigen praktijk veelal kunnen gebruiken als object van onderzoek is het studiemateriaal aan de beroepspraktijk ontleend en vindt interactie met die beroepspraktijk plaats. Het auditteam vraagt de aandacht van de opleiding voor het borgen van de theoretische component binnen de opleiding. Tevens geeft het auditteam positief te zijn over de recente verzwaring van de onderzoekscomponent binnen het onderwijs, aangezien resultaten nog belangrijke verbetermogelijkheden toonden op dat gebied. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen en specifiek de opmerkingen over de theoretische en onderzoekscomponent tot het oordeel voldoende.
Relatie doelstellingen en inhoud programma (facet 2.2) Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties van de doelstellingen zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
17/57
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheden om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken op master niveau. Bevindingen • Studenten kunnen een eigen accent aanbrengen in de opleiding door bij de invulling van de (onderzoeks)opdrachten gebruik te maken van de eigen beroepspraktijk. • De competenties geven de aard van het te ontwikkelen vermogen aan. Het gehele onderwijsaanbod, inclusief de beschrijvingen van te behalen competenties, is te vinden op het intranet van de Willem de Kooning Academie. De beschrijving van het lesaanbod kent een vaste indeling: opdracht, doel (leerdoelen), toetsing (beoordelingscriteria), planning, lesvorm, referenties en informatie (vakliteratuur). In het zelfevaluatierapport heeft de opleiding een voorbeeld opgenomen van een module. Het auditteam stelt vast dat de in de praktijk aan deze opzet wordt voldaan. De relatie tussen de leerdoelen en de competenties c.q. Dublin descriptoren wordt hierin echter niet duidelijk gemaakt. De opleiding stelt zich in het zelfevaluatierapport ten doel om de samenhang tussen competenties en leerdoelen te verbeteren door de BoKS in te vullen (zie ook facet 2.1). Het auditteam heeft vanuit de leerdoelen zelf de relatie proberen te leggen met de (uitwerkingen van de) competenties. Deze uitwerkingen van de competenties naar deelcompetenties matchen niet één op één met de leerdoelen die zijn opgenomen in de modulebeschrijvingen/lesbrieven. Het expliciteren van deze relatie vraagt nog de aandacht van de opleiding. • Het auditteam stelt op basis van bestudering van het totale programma vast dat het programma leidt tot de beoogde eindkwalificaties. Recent heeft de opleiding in het onderwijsprogramma de onderzoekscomponent versterkt. Er is meer aandacht gekomen voor de ontwikkeling van methodologische vaardigheden en de begeleiding bij de uitvoering van (praktijkgerichte) onderzoeken is geïntensiveerd. Het auditteam acht deze versteviging terecht gezien de indruk die zij heeft gekregen van de resultaten van de (aller)eerste lichting studenten (zie ook facet 6.1). • Het onderwijs wordt aangeboden via flexibele leerwegen waardoor studenten steeds zelfstandiger hun leerproces kunnen inrichten. Uit de studiegids Kijk zelf (Willem de Kooning Academie Hogeschool Rotterdam 2009/2010/2011) blijkt een heldere opbouw van het programma. Studenten starten in het eerste jaar met de kennisgestuurde module Multidisciplinaire Kunsttheorie met daarnaast Kunstfilosofie, gevolgd door Projectmanagement. In het praktijkgestuurde deel van het programma is aandacht voor Digitale didactiek. Het tweede jaar bestaat uit de modules Onderzoek Beeldende Praktijk en het Afstudeerproject. • Uit evaluaties blijkt dat studenten tevreden zijn over de relatie doelstellingen en programma. Zij geven in gesprek met het auditteam aan dat de lesbrieven en de introducties die relatie voor hen zichtbaar maken. Overwegingen Het tweejarige programma van de masteropleiding Kunsteducatie leidt op tot de beoogde eindkwalificaties. Het auditteam stelt dit vast op basis van bestudering van het totale onderwijsprogramma. De zichtbaarheid van de relatie tussen de leerdoelen die
18/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
gepresenteerd worden in de lesbrieven en de (deel)competenties in het opleidingsprofiel verdient naar oordeel van het auditteam nog aandacht. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen en specifiek de opmerkingen over de zichtbaarheid van de relatie tussen de competenties en de leerdoelen tot het oordeel voldoende.
Samenhang in opleidingsprogramma (facet 2.3) Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma. Bevindingen • De masteropleiding sluit aan bij het ROM (Rotterdams Onderwijs Model). Het model gaat uit van een evenwichtig aanbod van drie typen onderwijs: 1. kennisgestuurd: deze lijn legt een fundament van kennis en vaardigheden. 2. praktijkgestuurd: in deze lijn leren studenten vraagstukken uit hun toekomstige beroepspraktijk aan te pakken in een (authentieke) relevante praktijksetting. 3. studentgestuurd: in deze lijn staat de individuele student centraal, waarbij de studenten begeleid worden vanuit studieloopbaancoaching. Iedere student krijgt in het keuzeonderwijs en de minor de ruimte om accenten in het eigen programma aan te brengen. In het zelfevaluatierapport wordt de samenhang toegelicht en is zichtbaar hoe in het masterprogramma Kunsteducatie de kennisgestuurde en de praktijkgestuurde leerlijnen zijn te onderscheiden. Het studentgerichte karakter van de opleiding komt binnen deze twee leerlijnen tot uitdrukking. Studenten werken met zelfsturende werkvormen. Verder kunnen studenten eigen, inhoudelijke keuzes maken en deze in hun eigen beroepspraktijk toepassen. • Binnen de leerlijnen wordt het onderwijs in onderlinge samenhang aangeboden. Onderwijseenheden binnen de praktijkgestuurde leerlijn worden ondersteund door modulen vanuit de kennisgestuurde leerlijn. • Het theorie- en praktijkonderwijs binnen de kennis- en praktijkleerlijnen zijn op elkaar afgestemd, gericht op een optimale ontwikkeling van de beoogde competenties. Binnen de praktijkleerlijn werken studenten aan praktijkopdrachten waarin zij verworven kennis toepassen in de praktijk. • Binnen de praktijkgestuurde leerlijn ontwikkelen studenten de eindcompetenties die ten grondslag liggen aan het programma. Naarmate het programma vordert, neemt de omvang en complexiteit van de opdrachten binnen deze leerlijn toe. Deze leerlijn draagt concreet bij aan de verticale samenhang in het programma. De verticale samenhang is mede te ontlenen aan het feit dat de mate van zelfsturing bij studenten toeneemt, naarmate het programma vordert. • De verticale samenhang in het programma ontstaat doordat competenties die in een module zijn verworven, in volgende modulen moeten worden gebruikt. Kunstfilosofie, onderzoeksvaardigheden en projectmanagement zijn daarom vroeg in het programma
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
19/57
•
•
•
•
•
opgenomen. Binnen het afstudeerproject worden nagenoeg alle verworven competenties ingezet. Het leerproces van de student kenmerkt zich door een koppeling van theorie en praktijk. De opleiding geeft aan dat studenten in de praktijk werken vanuit de verworven theoretische kennis en met bewustzijn van de ontwikkelingen binnen het brede terrein van kunsteducatie. Bij het onderzoeken en ontwikkelingen van materiaal werkt de student vanuit theoretische en praktische kaders en kent achterliggende didactische en kunstpedagogische kaders. De samenhang wordt verder bevorderd doordat de onderzoekscomponent en de twee hoofdthema’s, nieuwe media en multidisciplinaire kunsttheorie, centraal in het programma staan en daarmee de rode draad vormen. In het moduleboek herkent het auditteam een ander middel om samenhang in het programma zichtbaar te maken voor studenten. De opleiding geeft aan dat het onderwijs wordt aangeboden vanuit vijf samenhangende domeinen: het artistiek inhoudelijke domein, het kunstpedagogische domein, het kunsttheoretische domein, het onderzoeksmatige domein en het management- en organisatorische domein. De studieleider bewaakt de samenhang van het programma. De modulehouder is verantwoordelijk voor de samenhang binnen de module. Hij ziet erop toe dat de inbreng van gastdocenten binnen de module past. Het auditteam heeft bij de bestudering van het onderwijsprogramma moeite om de samenhang goed te duiden. De verschillende modellen (leerlijnen en domeinen) die voor de samenhang worden gehanteerd, maakt het naar oordeel van het auditteam onoverzichtelijk. De indrukken die zij vanuit het modulenboek heeft van de samenhang komen niet terug in de beschrijvingen van samenhang zoals gepresenteerd in de zelfevaluatie. Uit evaluaties blijkt dat studenten vinden dat het inzicht in de samenhang nog wel verbeterd kan worden. Met name de gastdocenten bleken niet in staat de relatie met andere onderdelen van de studie te leggen. Op grond van deze uitkomsten is één docent verantwoordelijk gemaakt voor een module binnen een leerlijn en is er een studieleider benoemd. Studenten hebben aangegeven dat deze aanpak een verbetering betekent.
Overwegingen Het auditteam herkent in het onderwijsprogramma verschillende elementen die bijdragen aan een samenhangend programma. Het beleid dat vanuit de generieke audit en vanuit de opleiding wordt omschreven heeft het auditteam echter niet op alle fronten overtuigend aangetroffen. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel voldoende.
Studielast (facet 2.4) Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
20/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Bevindingen • Het instituut heeft normen voor studeerbaarheid vastgelegd in de onderwijs- en examenregeling (Overtref jezelf, Hogeschoolgids Willem de Kooning Academie, november 2009) dat voor iedere opleiding van toepassing is. Deze normen bevatten onder andere richtlijnen voor het aantal studiepunten per onderwijsperiode en zijn tevens opgenomen in de studiegids van de opleiding (Kijk zelf, Willem de Kooning Academie Hogeschool Rotterdam / 2009/2010/2011). • De studieleiding doet structureel onderzoek onder studenten naar factoren die zij als belemmerend voor hun studie ervaren. Daarbij wordt ook onderzocht in hoeverre de feitelijke studielast overeenkomt met de geplande studielast. Studenten geven in het gesprek met het auditteam aan zo’n tien tot vijftien uren per week aan de studie te besteden. • De masteropleiding Kunsteducatie wordt in deeltijd aangeboden en conform het hogeschoolbeleid (Werken aan attractief en intensief onderwijs, maart 2008) in vier kwartalen per jaar. De 60 EC zijn evenredig verdeeld over twee jaar. Uit het gesprek met studenten blijkt dat de opleiding in het eerste jaar op twee avonden georganiseerd is. De contacttijd is ongeveer zes tot acht uren per week. Studenten geven aan dat er in het tweede studiejaar iets minder contacttijd is ingeroosterd. Het auditteam acht dit passend bij het programma van het tweede studiejaar, waar ook het afstuderen onderdeel van uitmaakt. • De meeste studenten zijn werkzaam in de beroepspraktijk, maar deze praktijk is geen onderdeel van de studie. Studenten kunnen hun ervaringen wel direct in de eigen praktijk toepassen. • Om de kwaliteit van de studeerbaarheid te bewaken, wordt door de opleiding studiebegeleiding aangeboden (zie facet 4.2). Uit gesprekken met studenten en docenten blijkt voor het auditteam dat de studeerbaarheid ook op les- en moduleniveau bewaakt wordt. • Uit evaluaties blijkt dat studenten de werkdruk op piekmomenten hoog vinden, maar dat ze positief zijn over de mogelijkheden om in overleg met de docenten tot een individuele planning te komen. De opleiding probeert de piekmomenten meer te spreiden. Ook in het gesprek van het auditteam met de studenten komt de piekdrukte als aandachtspunt aan bod, maar over de totale studielast en studeerbaarheid van de opleiding zijn de studenten tevreden. Overwegingen Het auditteam stelt op basis van gesprekken en materiaalbestudering vast dat de studielast over de gehele opleiding reëel is. Het auditteam is positief over de studeerbaarheid van het onderwijsprogramma en de wijze waarop de opleiding mogelijke belemmeringen wegneemt. Studenten zijn over het algemeen positief over de studielast. Zij geven aan dat er wel piekmomenten zijn, maar het auditteam stelt vast dat deze ‘belemmeringen’ adequaat worden opgepakt door de opleiding.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
21/57
Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
Instroom (facet 2.5) Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: bacheloropleiding en eventueel (inhoudelijke) selectie. Bevindingen • De hogeschool streeft ernaar dat haar studentenpopulatie een afspiegeling is van de omgeving en dat de hogeschool aansluit bij de culturele diversiteit in Rotterdam. Aspirant-studenten met een allochtone achtergrond krijgen daarom extra aandacht bij de instroom. • De opleiding hanteert de wettelijke toelatingseisen voor masteropleidingen. Het programma van de masteropleiding Kunsteducatie sluit aan op de bacheloropleidingen Docent beeldende kunst en vormgeving. Studenten met de bevoegdheid eerste of tweede graad Tekenen, Handvaardigheid of Textiel beschikken eveneens over de benodigde startkwalificaties. Het auditteam herkent een oriëntatie van de opleiding op een instroom van studenten uit de beeldende hoek. • Studenten die zich aanmelden moeten in een brief hun leerdoelen en eerder verworven competenties beschrijven en aangeven hoe zij de studie en hun werk gaan combineren. De toelatingscommissie bepaalt op grond hiervan of een student toelaatbaar is. • Het hebben van relevante werkervaring is geen vereiste voor toelating tot de opleiding. Wel leert de praktijk dat de beoogde verdieping het best gerealiseerd wordt, wanneer studenten hun praktijkervaring in de studie kunnen benutten en omgekeerd. Studenten die zich aanmelden blijken alle in de praktijk werkzaam te zijn. • De opleiding wil zich in de toekomst richten op drie doelgroepen: bachelorstudenten die direct doorstromen, docenten kunstvakonderwijs die zich verder willen specialiseren en internationale studenten. De opleiding onderzoekt de mogelijkheden van een Engelstalig aanbod. • Het auditteam heeft in het gesprek met studenten de indruk gekregen dat de opleiding goed aansluit (qua vorm en niveau) bij de kwalificaties van instromende studenten. De wijze waarop het onderwijs georganiseerd is en de contacten van studenten met docenten dragen daar aan bij. Het is het auditteam positief opgevallen hoe zeer de eerstejaarsstudenten die het auditteam heeft gesproken al op de hoogte zijn van de complete opleiding. Overwegingen Het auditteam stelt vast dat de opleiding relevante instroomeisen hanteert. Uit het gesprek met studenten blijkt dat de opleiding goed aansluit (vorm en inhoud) bij de kwalificaties van de instromende studenten.
22/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
Duur (facet 2.6) De opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum: hbo- master: minimaal 60 studiepunten/european credit points. Bevindingen • De masteropleiding Kunsteducatie van Hogeschool Rotterdam is een tweejarige deeltijdopleiding met een omvang van 60 EC. De omvang van het programma is vastgelegd in de studiegids (Kijk zelf, Willem de Kooning Academie Hogeschool Rotterdam / 2009/2010/2011). Overwegingen Het auditteam stelt vast dat de opleiding hiermee voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Conclusie Het auditteam stelt vast dat de opleiding aan de criteria bij dit facet heeft voldaan.
Afstemming tussen vormgeving en inhoud (facet 2.7) Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept. Bevindingen • De opleiding maakt gebruik van ICT om het onderwijs optimaal vorm te geven en om bijvoorbeeld plaats- en tijdonafhankelijk leren mogelijk te maken. De hogeschool maakt gebruik van de elektronische leeromgeving N@tschool. • Het Rotterdams OnderwijsModel is richtinggevend voor de ontwikkeling (zie 2.3) en uitvoering van het onderwijs. Binnen het ROM heeft de beroepspraktijk een centrale plaats in de opleiding, evenals een resultaatgerichte probleemaanpak, een stevige basis voor kennisontwikkeling, gerichtheid op de diversiteit in de studentenpopulatie en de mogelijkheid tot opleidingsoverstijgende samenwerking van studenten. In de masteropleiding Kunsteducatie is de kennisgestuurde lijn in het ROM verweven met de onderzoeksgestuurde lijn. Praktijkvragen krijgen in de loop van de masteropleiding steeds meer het karakter van onderzoeksvragen. De opleiding geeft aan competentiegericht op te leiden. • Binnen het deeltijdse programma wordt zoveel mogelijk gewerkt vanuit het concept van action learning. Studenten leren aan de hand van de praktijk hun ervaring te verbreden door middel van reflectie en analyse, met behulp van theoretische concepten en door middel van de confrontatie met praktijkervaringen van medestudenten. De opleiding formuleert haar didactische uitgangspunten als volgt: reflectie op het leerproces,
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
23/57
•
•
•
zelfstandig leren, verbinding tussen theorie en praktijk, aansluiting op de beroepspraktijk en doelgericht studeren. Binnen de leerlijnen in het ROM hanteert de opleiding relevante werkvormen waarmee de vereiste competenties kunnen worden verworven. Werkvormen zijn gevarieerd en sluiten aan op de module-inhoud, de opleidingsvariant en de studiefase. Er is daarbij een toenemende zelfsturing van het leerproces door de studenten in de loop van de opleiding. De opleiding hanteert als werkvormen klassikale colleges, werkcolleges, groepsactiviteiten en opdrachten. In de klassikale colleges krijgen de studenten kennis en informatie aangereikt. De theoretische basis voor het doen van onderzoek wordt hier versterkt. In de werkcolleges en bij de groepsactiviteiten worden activerende werkvormen toegepast, zoals peer-review, projecten, intervisie, discussie, presentatie en excursie. De opdrachten bestaan uit uivoering van praktijkgericht onderzoek en andere (deel)opdrachten en het bijhouden van een weblog. Het auditteam heeft het onderwijsprogramma bestudeerd vanuit de omschrijvingen en uitgangspunten van het didactisch concept. Zij constateert dat de hierboven genoemde didactische uitgangspunten over het algemeen in het onderwijsprogramma herkenbaar zijn. Kijkend vanuit het competentiegerichte karakter van de opleiding, merkt het auditteam op dat er nog verbetering geboekt kan worden als het gaat om het onderdeel reflectie (op het leerproces). De opleiding geeft aan dat reflectie op het leerproces een belangrijke plaats inneemt binnen de opleiding. Het auditteam heeft deze belangrijke plaats niet bevestigd gezien in de uitvoering van het onderwijs. Er wordt in weblogs weliswaar gereflecteerd op opdrachten die studenten vervaardigen (zie 2.8), maar een duidelijke reflectie op de competentieontwikkeling in het licht van de beoogde competentieset heeft het auditteam niet aangetroffen. Uit evaluaties blijkt dat studenten de werkvormen en de didactische aanpak als stimulerend ervaren. Deze tevredenheid heeft het auditteam bevestigd gekregen in het gesprek met studenten.
Overwegingen Het auditteam is positief over de didactische uitgangpunten die de opleiding voor haar onderwijs hanteert. De centrale rol voor de (eigen) beroepspraktijk en de zelfstandigheid voor studenten sluit aan de populatie van de opleiding. Het auditteam is daarover positief. Wel vraagt het auditteam de aandacht van de opleiding voor de reflectie op het leerproces. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel voldoende.
Beoordeling en toetsing (facet 2.8) Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
24/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Bevindingen • In de hogeschoolnotitie Attractief en Intensief Onderwijs (2008) is er een aantal nieuwe kaders afgesproken voor de toetsing. Binnen een hogeschoolbreed project wordt beoogd de kwaliteit en efficiëntie van de toetsing op een hoger plan te brengen. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de signalen vanuit de interne kwaliteitszorg dat binnen enkele opleidingen de aansluiting tussen doelen, programma en toetsing verbeterd kan worden. Dit is onderwerp van gesprek in de managementgesprekken tussen het College van Bestuur en de instituutsleiding. • De hogeschool heeft in haar kwaliteitszorgkader streefdoelen opgenomen voor ‘toetsing’. Enkele daarvan zijn: - Een student wordt in staat gesteld zijn beoordeelde toets in te zien; hij kan een toelichting krijgen op de beoordeling. - Voor elk onderdeel van het programma is vooraf bekend hoe de toetsing zal plaatsvinden - De studieloopbaancoach bespreekt met de student diens studieresultaten en vergelijkt die met de beoogde competenties. • De instituutsdirectie en de studieleiding zijn verantwoordelijk voor de kwaliteitsbewaking van de toetsen. De examencommissie ziet toe op een juiste naleving van de richtlijnen die gelden voor de uitvoering van toetsing, beoordeling en toekenning van studiepunten. Vanaf studiejaar 2010-2011 wordt één toetscommissie ingericht voor de bacheloropleiding docent beeldende kunst en vormgeving en de masteropleiding kunsteducatie. Deze toetscommissie formuleert voorstellen voor het toetsbeleid, die worden gevalideerd door de examencommissie van deze twee opleidingen. • Docenten van de opleiding voeren het toetsbeleid uit. Zij ontwikkelen de toetsen, stellen criteria en normen vast binnen de regels van het instituut. • Toetsvormen variëren van peer review waarbij studenten elkaars processen monitoren tot publieke presentaties en praktische opdrachten, zoals de realisatie van een tentoonstelling. De meest gebruikte toetsvorm is reflectie waarbij studenten schriftelijk feedback geven op uitgevoerde opdrachten. De opleiding stimuleert studenten om kritisch op elkaar te reflecteren. Daarvoor worden bijeenkomsten georganiseerd voor peer review, werkgroepen en intervisie. • In de thesis en het daaruit voortvloeiende product toont de student zijn eigen visie en inzicht. Daarvoor zijn twee beoordelingen: een schriftelijke beoordeling van de thesis en een beoordeling van het gesprek en de presentatie over de thesis (zie facet 6.1). • Het auditteam heeft het systeem van toetsen en beoordelen bestudeerd en heeft op de visitatiedag en hieraan voorafgaand uitwerkingen van toetsen (incl. beoordelingen) ingezien. Het auditteam heeft waardering voor de variatie die de opleiding aanbrengt in haar toetsing. Een specifiek positief element daarbinnen is de tentoonstelling die studenten organiseren, waarvoor zij zelf beeldend werk vervaardigen. Bij verreweg de meeste beeldende werken zijn de leerlingen van de studenten nauw betrokken. Leerlingen hebben bijvoorbeeld een bijdrage geleverd bij het vervaardigen van het werk of zijn onderwerp van onderzoek geweest, dat uiteindelijk heeft geleid tot een beeldend werk. De praktijkgerichtheid in de toetsing vindt het auditteam goed en ook de aansluiting op de inhoud van de modulen is goed. Het auditteam heeft daarnaast een aantal kritische opmerkingen over de toetsing en beoordeling. Het betreft elementen die wat het
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
25/57
•
auditteam betreft nog versterkt kunnen worden. Allereerst maakt het auditteam een opmerking over de beoordelingscriteria. Het auditteam is van oordeel dat de beoordelingscriteria in de vakomschrijvingen/lesbrieven abstract zijn geformuleerd. Daarmee wordt, naar mening van het auditteam, nog een onvoldoende duidelijk beoordelingskader geschept voor de studenten. In gesprek met studenten en docenten blijkt dat de criteria zoals deze zijn opgenomen in vakomschrijvingen/lesbrieven niet de enige informatie over de beoordeling zijn. In de individuele begeleiding die studenten krijgen van docenten bij het maken van opdrachten, zijn de criteria voor de werken steeds onderwerp van gesprek, waardoor studenten een beeld hebben van waarop zij beoordeeld worden. De beoordelingsformulieren die het auditteam heeft bestudeerd tonen een duidelijke relatie met de beoogde (eind)kwalificaties. In de beoordelingsformulieren zijn leerdoelen gebundeld en studenten ontvangen per bundeling een cijfer. Het eindcijfer is het gemiddelde van deze componenten, zo blijkt uit bestudering van een ingevulde beoordeling. Het auditteam merkt daar over op dat in de beoordelingsformulieren noch vooraf duidelijk is hoe de componenten ten opzichte van elkaar worden meegewogen. Daarbij merkt het auditteam nog op dat ook in de bundeling geen weging is aangegeven van onderdelen. Het auditteam merkt op dat de opleiding daarmee niet volledig voldoet aan de eerder genoemde streefdoelen voor toetsing. Uit evaluaties blijkt dat studenten niet altijd tevreden zijn over de toetsing en beoordeling. Om de duidelijkheid te vergroten heeft de opleiding criteria geëvalueerd en waar nodig aangepast. Uit recenter onderzoek blijkt echter dat de studenten de criteria waarop zij beoordeeld worden, nog steeds niet erg duidelijk vinden. De opleiding doet nu verder onderzoek. Studenten geven in gesprek met het auditteam aan het gevoel te hebben eerlijk beoordeeld te worden.
Overwegingen Het auditteam heeft het systeem van toetsen en beoordelen bestudeerd en is daarover in de basis positief. Ook in de praktijk is voor het auditteam voldoende gebleken dat er sprake is van adequate toetsing en beoordeling. Er is voldoende variatie in toetsvormen en het auditteam heeft waardering voor het praktijkgerichte karakter van de toetsing. Over de beoordeling heeft het auditteam enkele opmerkingen gemaakt die het meeweegt in zijn oordeel over het toetsen en beoordelen. Het ziet daar mogelijkheden voor de opleiding om zich nog te verbeteren. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen en specifiek de opmerkingen over de beoordelingen tot het oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Programma Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Programma’ positief.
26/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
2.3
Inzet van personeel
Eisen hbo (facet 3.1) Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroepspraktijk. Bevindingen • De masteropleiding Kunsteducatie conformeert zich aan het hogeschoolbeleid op het gebied van personeel en professionalisering (Meerjaren Strategisch Personeelsplan 2008 – 2010, Willem de Kooning Academie Art Media Design & Leisure, 2008). • De opleiding geeft in het zelfevaluatierapport aan de beste professionals te willen inzetten. De professionals motiveren de studenten met hun heldere visie op het beroep en functioneren als rolmodel. Criterium bij de werving van docenten is dat zij een voor het vakgebied relevante en kwalitatief hoogwaardige beroepspraktijk bezitten. Dit wordt beoordeeld door de directie en de onderwijsmanagers vanuit hun kennis van en visie op de huidige praktijk en perceptie van kunst en vormgeving. Indicatoren daarbij zij bijvoorbeeld de exposities, het werkveld, de werkervaring en de publicaties op naam. • Het docententeam bestaat uit docenten die alle in de beroepspraktijk werkzaam zijn of geweest zijn. Vrijwel alle docenten zijn actief in het werkveld als beeldend kunstenaar, onderzoeker, regisseur of docent in binnen- of buitenschoolse context. Het auditteam is van oordeel dat de ervaring van docenten bijdraagt aan de verbinding tussen het onderwijs en de beroepspraktijk. • Met Codarts zijn afspraken gemaakt over de inzet van docenten voor verschillende kunstdisciplines. • Docenten zijn geselecteerd op grond van deskundigheid in multidisciplinariteit en digitale media. Gastdocenten worden ingezet op specialistische onderdelen. Binnen de module onderzoek naar de beroepspraktijk bijvoorbeeld wordt een gastdocent ingezet. Zij brengt ervaringen in vanuit haar eigen praktijk voor de beeldende kunst en vanuit haar ervaringen als onderzoeker. Recent heeft deze gastdocent een beurs ontvangen om onderzoek te doen op internationaal niveau naar nieuwe modellen voor kunsteducatie en visies daarop. Een ander voorbeeld betreft de module projectmanagement, waarbij een gastdocent wordt ingezet die haar ervaringen in het onderwijs gebruikt vanuit trainingen die zij organiseert voor bedrijven en instituten, variërend van innovatieve concepten voor tentoonstellingen tot procesbegeleiding bij transities binnen bijvoorbeeld musea. • Studenten zijn in het gesprek met het auditteam positief over de praktijkgerichtheid van het docententeam. Ook de inzet van gastdocenten wordt in dat verband door studenten gewaardeerd. Overwegingen De opleiding geeft op verschillende manieren invulling aan de verbinding tussen het onderwijs en de beroepspraktijk. Allereerst wordt onder meer door werving gezorgd voor een docententeam dat in staat die verbinding te leggen. Met activiteiten van het docententeam in het werkveld als beeldend kunstenaar, onderzoeker, regisseur of docent in binnen- of buitenschoolse context is het auditteam daar positief over. Tevens draagt de inzet van
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
27/57
gastdocenten bij aan de verbondenheid van het onderwijs met de beroepspraktijk. Studenten zijn tevreden over de bijdrage van de docenten aan de praktijkgerichtheid van het onderwijs. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
Kwantiteit personeel (facet 3.2) Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen. Bevindingen • Voor het toewijzen van onderwijstaken aan docenten is in 2008 het PTD-model ingevoerd, met als uitgangspunt de centrale rol van de onderwijsuitvoering in de taken van docenten, op basis van de contacttijd tussen docent en studenten. • Het personeelsbeleid van het instituut is vastgelegd in (Meerjaren Strategisch Personeelsplan 2008 – 2010, Willem de Kooning Academie Art Media Design & Leisure, 2008). De omvang en samenstelling van de personeelsformatie is aantoonbaar afgeleid van de eisen die de opleidingen van het instituut stellen. De hogeschool heeft als norm gesteld dat minimaal 65 procent van het budget wordt besteed aan onderwijsactiviteiten. De opleiding voldoet met ruim 67% aan deze norm. • Aan de masteropleiding zijn zes docenten van de Willem de Kooning Academie verbonden. Onderdelen van het programma worden verzorgd door vier docenten van Codarts. In 2009-2010 zijn er elf gastdocenten ingezet. Op aanvraag kunnen studenten technische ondersteuning in de digitale werkplaats krijgen. • De opleiding heeft in 2009 een instroom van 18 studenten gehad. Het aantal docenten bedraagt 21 inclusief gastdocenten. De student-fte-ratio bedraagt 28:1. Het aantal studenten is sinds het jaar ervoor verdubbeld. Dit heeft wel geleid tot verdubbeling in de begeleidingstijd, maar niet in de lestijd, waardoor de ratio hoger uitkomt dan het jaar ervoor (21:1 in 2008-2009). • Het ziekteverzuim bij de masteropleiding ligt onder de norm die de Hogeschool Rotterdam stelt. In 2009 bedroeg het verzuim 3,5 procent. • Uit het risico-inventarisatie- en risico-evaluatieonderzoek blijkt dat het personeel van de academie nauwelijks opmerkingen over welzijn, werkomgeving en werkdruk heeft. • De Hogeschool Rotterdam biedt individuele medewerkers de mogelijkheid deel te nemen aan trainingen en bijeenkomsten, onder meer over omgaan met ouder worden, afstemmen van werk en privé. • Het docententeam maakt op het auditteam een positieve en frisse indruk. In gesprek met het auditteam geven zij aan de dynamiek binnen deze opleiding als prettig te ervaren. De mate van eigen verantwoordelijkheid en ruimte voor eigen inbreng dragen positief bij aan die dynamiek. Studenten zijn in het gesprek met het auditteam positief over de bereikbaarheid van docenten. Daarbij geven ze aan waardering te hebben voor het
28/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
contact met de docenten. Er is ruimte voor de persoonlijke praktijkervaringen van de studenten en daar gaan de docenten goed mee om. Overwegingen De opleiding zet voldoende docenten in voor de uitvoering van het onderwijs. Het auditteam is positief over de gerealiseerde student-docentratio. Studenten zijn tevreden over de bereikbaarheid van docenten en ook de cijfers over ziekteverzuim geven blijk van een positieve kwantitatieve inzet van personeel. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
Kwaliteit personeel (facet 3.3) Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Bevindingen • Voor de invulling van afspraken in het kader van professionalisering is voor docerend personeel tien procent van de arbeidstijd gereserveerd. Naast een eventueel mastertraject, kan de medewerker in aanmerking komen voor scholing georganiseerd van de Dienst P&O. Deze dienst biedt een divers palet aan trajecten voor deskundigheidsbevordering voor onderwijzend en ondersteunend personeel. Deze trajecten zijn bijvoorbeeld gericht op versterking van kennis en vaardigheden op het gebied van onderwijskunde, didactiek, ICT of studieloopbaancoaching. Voor nieuwe docenten is er een inwerkprogramma. • Het auditteam heeft de cv’s van docenten bestudeerd en is positief over de vertegenwoordiging van relevante vakgebieden hierin. In de cv’s herkent het auditteam onder andere expertise op het gebied van digitale media, onderzoek, didactiek, pedagogiek en de kunstpraktijk. Bij de masteropleiding Kunsteducatie heeft driekwart van de docenten een academische opleiding, de overige docenten zijn van hbomasterniveau. • De hogeschool heeft professionaliseringsbeleid vastgelegd in de Kadernotitie Professionalisering Hogeschool Rotterdam (2006). In deze notitie zijn de investeringen van de hogeschool beschreven voor de doorontwikkeling van de kwaliteit van personeel. Sinds 2008 wordt ingezet op het verhogen van het opleidingsniveau van het onderwijsgevende personeel. Per 2009 geldt als doelstelling het aantal op masterniveau opgeleide docenten gefaseerd van vijftig procent naar zestig procent te verhogen. Jaarlijks starten veertig docenten aan een mastertraject binnen de hogeschool. • De personeelsontwikkeling wordt op instituutsniveau gestuurd vanuit de jaarlijkse cyclus van plannings- en beoordelingsgesprekken die voor iedere medewerker van toepassing is. Zo worden, aan het begin van de cyclus met iedere medewerker, resultaatafspraken gemaakt ten aanzien van het verzorgen van onderwijs, werk in de organisatie en professionalisering. Afspraken worden vastgelegd in een Persoonlijk Ontwikkelplan
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
29/57
•
•
(Handreiking POP en voorbeeldformulieren POP). Vervolgens wordt, aan het eind van de cyclus, de medewerker beoordeeld op realisatie van de afspraken (Handreiking gesprekscyclus Hogeschool Rotterdam 12 maart 2008; gesprekscyclusformulieren directeur, lector, docentfuncties en algemeen medewerker). Hiervoor stelt de medewerker een zelfevaluatie op waarbij verschillende evaluatie-instrumenten worden ingezet, zoals 360 graden feedback, een collega-evaluatie en een klantevaluatie. Binnen de masteropleiding worden jaarlijks gesprekken gevoerd tussen de onderwijsmanager en de docent. Deze gesprekscyclus wordt gebruikt als plannings- en beoordelingsinstrument en dient tevens als stimulans voor de docent om zich te ontwikkelen. Docenten geven in gesprek met het auditteam aan ruimte te hebben voor professionalisering. Naast bijdragen die zij leveren aan verschillende relevante onderzoeken, volgen zij ook cursussen/trainingen en zijn zij actief binnen diverse netwerken. Docenten noemen hiervan voorbeelden die betrekking hebben op digitale media, erfgoed, het puberbrein en talentontwikkeling. De studieleider is verantwoordelijk voor de inhoudelijke aansturing van het programma van de masteropleiding. De onderwijsmanager is verantwoordelijk voor het functioneren van het personeelsteam en voor de kwaliteit en het innovatieve karakter van de opleiding. Deze koppelt het gevoerde beleid terug naar de directie. Uit evaluaties blijkt dat studenten tevreden over de inhoudelijke deskundigheid en de didactische kwaliteiten van de docenten zijn. Deze tevredenheid wordt bevestigd in het gesprek van het auditteam met studenten. Zij noemen het docententeam bevlogen en zijn positief over het inhoudelijke niveau en didactische kwaliteiten van docenten en de actualiteit die zij in het onderwijs weten te brengen.
Overwegingen Het auditteam heeft de kwalificaties van de docenten bestudeerd in het licht van het te verzorgen onderwijsprogramma. Het auditteam is positief over de vertegenwoordiging van de diverse deskundigheden in het docententeam, zowel inhoudelijk, didactisch als organisatorisch. Vanuit de gesprekken met de docenten en het management heeft het auditteam de indruk gekregen dat er tijd wordt vrijgehouden voor professionalisering en dat de invulling van deze tijd relevant is. Ook de tevredenheid van studenten over de inhoudelijke kwalificaties van docenten heeft positief bijgedragen aan het oordeel van het auditteam. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed. Samenvattend oordeel Inzet van personeel Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Inzet van personeel’ positief.
30/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
2.4
Voorzieningen
Materiële voorzieningen (facet 4.1) De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren. Bevindingen • De opleiding is gevestigd in het gebouw van de Willem de Kooning Academie. Speciaal voor de masteropleiding Kunsteducatie is een digitaal werklokaal met pc’s met professionele en actuele software beschikbaar. Hier kunnen ook audiovisuele producties gemaakt worden. Daarnaast beschikt de opleiding over een klein digitaal lab met pc’s waar de masterstudenten zelfstandig kunnen werken. Het Medialab is een kleine, gespecialiseerde werkplaats voor bewerkelijke en complexe audiovisuele producten. De audiovisuele-werkplaatsen bestaan uit professionele op ontwerpen gerichte computerstudio’s voor animatie, editing en geluidsopname. Tot slot beschikt de academie over werkplaatsen voor textiel-, hout-, metaal- en kunststofbewerking en voor keramiek, papier, grafiek, zeefdruk en fotografie. • Het Portal_Door to the River is de naam voor het bureau externe betrekkingen van de Willem de Kooning Academie. Het Portal coördineert de nationale en internationale contacten en organiseert externe activiteiten. Opdrachten voor studenten komen via het Portal binnen. • Via KOONINGRental kunnen studenten allerlei zaken voor hun studie lenen: van paspoppen tot professionele apparatuur. • De academie beschikt over een mediatheek met boeken, tijdschriften, cd’s, dvd’s en databanken (onder andere ED*IT). Studenten kunnen eveneens gebruik maken van de andere mediatheken van de Hogeschool Rotterdam en van de Centrale Gemeentebibliotheek. • Voor het personeel zijn er werkkamers en is er een personeels- c.q. vergaderruimte. Elke werkplek is voorzien van een computer. • De lokalen van de academie zijn uitgerust met beamers, computer en internettoegang, audiovisuele apparatuur en interactieve smartboards. • Het auditteam heeft tijdens de visitatiedag een rondleiding door het gebouw gekregen (zie bijlage 3, bezoekprogramma). Tijdens de rondleiding heeft het auditteam kennisgenomen van de hierboven beschreven voorzieningen en is daar enthousiast over. Uit evaluaties blijkt dat studenten de voorzieningen waarderen. Overwegingen De materiële voorzieningen die worden geboden zijn toereikend voor de verzorging van het onderwijs. Het auditteam heeft tijdens een rondleiding kennisgenomen van de voorzieningen en is daarover positief. Ook studenten zijn tevreden zo blijkt onder meer uit evaluaties. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
31/57
Studiebegeleiding (facet 4.2) De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten. Bevindingen • De studiebegeleiding is, in de vorm van studieloopbaancoaching (SLC), een belangrijk onderdeel van het ROM. De uitgangspunten voor studieloopbaancoaching zijn door de hogeschool voor ieder instituut vastgelegd in de kadernotitie Studieloopbaancoaching aan de HR (2006). Binnen de masteropleiding Kunsteducatie is de studieleider verantwoordelijk voor begeleiding van de student gedurende de studie. Op regelmatige basis en (extra) op individueel verzoek voert deze coachingsgesprekken met de studenten. Hierbij wordt de inhoudelijke- en procesmatige voortgang bewaakt. Ook eventuele vragen en problemen inzake de studievoortgang worden in deze gesprekken besproken. Waar nodig koppelt de studieleider bevindingen ten aanzien van de studievoortgang terug naar andere niveaus van de opleiding. • In de coachingsgesprekken met de studenten wordt het doelgericht studeren bevorderd. De gesprekken stimuleren de student om de leervraag en de te verwerven competenties centraal te blijven stellen. De studieleider bewaakt de inhoudelijke en procesmatige voortgang van de student. De student, de studieleider en de onderwijsmanager hebben inzage in het studievolgsysteem Osiris waarin de behaalde resultaten worden vastgelegd. • In het kader van het hogeschoolbeleid om de diversiteit in de studentenpopulatie te vergroten, werkt de hogeschool met peercoaching (Peercoaching aan de Hogeschool Rotterdam, juni 2007). Binnen de opleiding zijn peercoaches actief. Peercoaches verzorgen op verzoek bijspijkermodulen of individuele instructies op het gebied van digitale media. Peercoaches fungeren als rolmodel, gastheer, vraagbaak en coach voor medestudenten. Peercoaching wordt in aanvulling op studieloopbaanbegeleiding ingezet. • De studieleider kan studenten naar de decaan doorverwijzen. Deze kan vervolgens studenten naar de studentenpsycholoog en/of maatschappelijk werker doorverwijzen. • Het auditteam is positief over het systeem van studiebegeleiding dat aan studenten wordt geboden. Het systeem beantwoordt aan de specifieke vraag van masterstudenten op het gebied van studiebegeleiding. In evaluaties tonen studenten zich dan ook tevreden. De flexibiliteit, kleinschaligheid en gelijkwaardige opstelling van docenten en begeleiders dragen positief bij aan de waardering van studenten. De instroom bestaat voor een deel uit studenten die al enige tijd niet meer gewend zijn aan het ‘ontvangen’ van onderwijs. Uit het gesprek van het auditteam met deze studenten constateert het auditteam dat de opleiding hier goed mee om weet te gaan. • In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat deze vorm van begeleiding (op maat) mogelijk is door het kleine aantal studenten. De opleiding geeft aan dat een andere vorm van begeleiding gewenst is, als het aantal studenten toeneemt. Het auditteam is positief over deze bewuste houding van de opleiding. • De academie en de opleiding informeren studenten op verschillende manieren: intranet (onder andere leerplannen, lesroosters), digitale hogeschoolgids (bijvoorbeeld
32/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
•
rechtspositie student), internetsites (pzwart.wdka.nl is speciaal voor de masteropleidingen ingericht), lichtkranten (actuele informatie), e-mail (actuele mededelingen), studievoortgangssyteem Osiris (studievoortganggegevens), en DEKOONINGOffice (het bedrijfsbureau van de academie). Uit evaluaties en het gesprek van het auditteam met studenten blijkt dat studenten tevreden zijn over de informatieverstrekking.
Overwegingen Het auditteam is positief over het systeem van studiebegeleiding en informatievoorziening dat wordt gehanteerd. Er wordt beantwoord aan de vraag van studenten en dat vormt een belangrijke indicator voor het oordeel van het auditteam op dit gebied. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed. Samenvattend oordeel Voorzieningen Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Voorzieningen’ positief.
2.5
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten (facet 5.1) De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen. Bevindingen • De Instituutsdirecteur is verantwoordelijk voor het kwaliteitsbeleid van het instituut en van de opleidingen van het instituut. Richtlijn daarbij is het document Kwaliteitszorgbeleid bij de Hogeschool Rotterdam (2006). Het motto is: ‘Kwaliteit is doelbereiking’. Het kwaliteitszorgkader van de hogeschool is ontleend aan het strategisch beleid van de hogeschool en aan het accreditatiekader van de NVAO. • Het kwaliteitsbeleid van het instituut en van de opleiding berust, in het verlengde van het hogeschoolbeleid, op drie pijlers: - De beleids- en jaarplancyclus van planning en control (P&C-cyclus). Basis voor het management en sturing is de planvorming, vastgelegd in het meerjarig strategisch beleidsplan van het instituut. Binnen de P&C-cyclus worden de beleidsterreinen financiën, onderwijs en management en sturing onderscheiden. Het jaarlijkse managementcontract met prestatiedoelen tussen het Instituut en het CvB heeft hierbij een centrale rol. Elk instituut van de hogeschool heeft een gesystematiseerd geheel van procedures en documenten, op basis waarvan het CvB de stand van zaken met betrekking tot de kwaliteitscriteria kan vaststellen. - Met de interne kwaliteitszorgsystematiek van de opleiding wordt cyclisch en methodisch gewerkt aan kwaliteitsverbetering. De kwaliteitszorg heeft betrekking op drie door Hogeschool Rotterdam vastgestelde domeinen: Onderwijskwaliteit, Kwaliteit
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
33/57
•
•
•
van management en sturing, en Operationele kwaliteit. De hogeschool heeft haar doelstellingen binnen deze domeinen en de NVAO-criteria uitgewerkt in toetsbare streefdoelen (Toetsbare streefdoelen van de Hogeschool Rotterdam, 2006). Binnen dit kader heeft het instituut en vervolgens de opleiding eigen kwaliteitsbeleid vastgelegd. - Het bureau Auditing, Monitoring en Control (AMC). Het bureau AMC biedt het College van Bestuur onafhankelijke informatie via het periodiek uitvoeren van (midterm) audits bij opleidingen en instituten, halverwege de accreditatieperiode. Dit gebeurt aan de hand van de facetten van het NVAO-kader. De opleiding heeft haar eigen kwaliteitsbeleid vastgelegd in het Handboek Kwaliteitszorg Willem de Kooning Academie Rotterdam (maart 2008). Daarin is uiteengezet via welke instrumenten de opleiding periodiek evaluaties uitvoert: evaluatiebijeenkomsten met docenten, enquête externe deskundigen en alumni, evaluatiebijeenkomsten met studenten, kwalitatieve evaluatie en kwantitatieve evaluatie. Daarbij maakt de opleiding gebruik van het studententevredenheidsonderzoek (STO) dat de hogeschool eens per twee jaar uitvoert. Het laatste STO dateert van maart 2009. In het Handboek Kwaliteitszorg is per doelgroep een overzicht van alle meetinstrumenten met frequentie opgenomen. Via de verschillende evaluatie-instrumenten stelt de opleiding vast in welke mate de streefdoelen zijn gerealiseerd. Op basis van streefnormen voor tevredenheid worden evaluatie-uitkomsten geanalyseerd en, waar nodig of gewenst, verbetermaatregelen in gang gezet. Voor de studenttevredenheid geldt dat de opleiding streeft naar minimaal 75 procent tevredenheid. In de afgelopen periode was het aantal studenten dermate gering dat het werken met streefnormen niet reëel was. Om die reden heeft en blijft de opleiding studenten ook op andere manieren benaderen (gesprekken en evaluatiebijeenkomsten) om een goed beeld te krijgen van de tevredenheid en mogelijkheden tot verbetering. In het Jaarplan School of Education in Art; masteropleiding Kunsteducatie Willem de Kooning Academie Hogeschool Rotterdam (collegejaar 2009-2010) heeft de opleiding kwalitatieve streefdoelen opgenomen op het gebied van onderwijszaken, operationele zaken en management en sturing. Bij deze streefdoelen worden verbeterplannen met een deadline en een eindverantwoordelijke genoemd.
Overwegingen De opleiding heeft het kwaliteitszorgbeleid adequaat vastgelegd in een academiespecifiek handboek. Het auditteam constateert dat de opleiding het onderwijs periodiek evalueert en daarbij verschillende (evaluatie)instrumenten inzet per doelgroep. Er worden kwalitatieve en kwantitatieve streefdoelen nagestreefd, waarbij de opleiding rekening houdt met de omvang van de opleiding. Het auditteam vindt dit een goede werkwijze. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
34/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Maatregelen tot verbetering (facet 5.2) De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen. Bevindingen • De opleiding heeft haar aanpak voor interne kwaliteitszorg vastgelegd in Handboek Kwaliteitszorg Willem de Kooning Academie Rotterdam (maart 2008). Deze aanpak getuigt van een systematiek waarin de plan-do-check-act-cyclus is uitgewerkt. Ook komt de aanpak overeen met de systematiek en uitgangspunten die gelden op instituuts- en hogeschoolniveau. • In het kwaliteitszorgplan van de opleiding is uitgewerkt hoe de opleiding naar aanleiding van evaluaties en nader onderzoek verbetermaatregelen in gang zet. Dit doet de opleiding aan de hand van een verbeterplan waarin verbeteracties, doelen, termijnen, middelen en verantwoordelijkheden zijn vastgesteld (Jaarplan School of Education in Art; masteropleiding Kunsteducatie Willem de Kooning Academie Hogeschool Rotterdam, collegejaar 2009-2010). In de jaarverslagen zijn de resultaten uit de kwaliteitscommissies (zie facet 5.3) opgenomen. • Resultaten vanuit evaluaties worden systematisch binnen het onderwijsteam besproken. De opleidingsdirecteur bespreekt de resultaten van de kwaliteitsmetingen, en de eventuele daaruit voortvloeiende verbeteracties, met de opleidingscommissie. • Op basis van evaluatie-uitkomsten is bijvoorbeeld in 2008 naast de onderwijsmanager een studieleider aangesteld voor de inhoudelijke aansturing van het programma. Verder maakt de opleiding nu beter gebruik van Osiris en intranet. Er zijn modulehouders aangewezen die de samenhang van de verschillende onderdelen binnen een module waarborgen. De interne audit uit 2008 heeft geleid tot het helderder formuleren van de wijze van toetsen en beoordelen. Op basis van adviezen van de beroepenveldcommissie wordt de mogelijkheid van een Engelstalig lesaanbod onderzocht. Overwegingen Het auditteam stelt vast dat het onderwijs aantoonbaar wordt verbeterd op basis van resultaten van evaluaties. In onder meer het jaarplan is dat voor het auditteam zichtbaar geworden. In gesprekken met studenten en docenten is de wil om continu tot verbetering van het onderwijs te komen door het auditteam herkend. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen tot het oordeel goed.
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld (facet 5.3) Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
35/57
Bevindingen • In het Handboek Kwaliteitszorg Willem de Kooning Academie Rotterdam (maart 2008) is vastgelegd dat de studieleiding kan aantonen op welke wijze de medewerkers, studenten, alumni en het beroepenveld zijn betrokken bij evaluatieonderzoek en het formuleren van verbeterplannen. • Met de ontwikkeling en uitvoering van het onderwijs zijn docenten continu actief betrokken bij de kwaliteitszorg van de opleiding. Docenten nemen deel aan de twee jaarlijkse bijeenkomsten om de opleiding te evalueren. Zij voeren gesprekken met de medewerker kwaliteitszorg over de uitkomsten van evaluaties onder studenten. Docenten zijn in de instituuts- en de centrale medezeggenschapsraad vertegenwoordigd. • Studenten zijn op verschillende manieren betrokken bij de continue verbetering van het onderwijs. Studenten nemen deel aan enquêtes en gesprekken waarin de tevredenheid over de inhoud van het onderwijs wordt geëvalueerd en één keer per twee jaar nemen studenten deel aan het hogeschoolbrede studententevredenheidsonderzoek. Uitkomsten van evaluaties worden per instituut en per opleiding gepresenteerd op basis waarvan eventuele verbetermaatregelen in gang worden gezet. • Een vertegenwoordiging van de studenten van de opleiding neemt deel aan de opleidingscommissie van de academie die periodiek overleg voert over de inhoud van en organisatie rondom de masteropleidingen van de academie. Binnen de opleidingscommissie worden tevens resultaten van evaluaties besproken. Studenten zijn ook vertegenwoordigd in de medezeggenschapsraad. Elke studierichting vaardigt een student af voor de kwaliteitszorgcommissie. De kwaliteitszorgmedewerkers heeft twee keer per jaar overleg met deze commissie waarin de afgelopen periode wordt geëvalueerd. • Er is een gering aantal afgestudeerden waardoor de contacten met alumni op informele basis plaatsvinden. De contacten bestaan bijvoorbeeld uit ontmoetingen bij exposities, bilaterale afspraken en/of gezamenlijke publicaties. • De opleiding werkt met een gezamenlijke beroepenveldcommissie voor de bachelor- en masteropleiding Kunsteducatie. Deze commissie vergadert twee à drie keer per jaar. Verder zijn vertegenwoordigers van het beroepenveld als externe deskundigen betrokken bij het afstuderen. Het auditteam heeft verslagen van deze bijeenkomsten ingezien en acht de onderwerpen relevant voor de opleiding. Overwegingen Het auditteam constateert dat de verschillende betrokkenen onderdeel zijn van de interne kwaliteitszorg. In de documentatie en activiteiten van de verschillende betrokkenen merkt het auditteam wel dat de opleiding relatief recent is gestart. Naar oordeel van het auditteam past hierbij de nog zoekende houding naar bijvoorbeeld het betrekken van alumni. Wel vraagt het auditteam hiervoor de aandacht van de opleiding. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en argumenten tot het oordeel goed.
36/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Samenvattend oordeel Interne kwaliteitszorg Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ positief.
2.6
Resultaten
Gerealiseerd niveau (facet 6.1) De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. Bevindingen • De instituutsdirectie is ervoor verantwoordelijk dat de opleidingen systematisch borgen dat de beoogde eindkwalificaties van de opleiding door de afgestudeerden zijn bereikt. • De opleiding Kunsteducatie borgt het gewenste eindresultaat via het toetsen van de eindkwalificaties in het afstudeerproject. Dit project bestaat uit het doen van onderzoek, het schrijven van een thesis waarin de onderzoeksresultaten schriftelijk worden gepresenteerd en een publieke thesispresentatie. De student zet de competenties die hij in voorgaande modulen heeft verworven, in bij de realisatie van de thesis. Bij de publieke, mondelinge thesispresentatie worden het beroepenveld en studenten van de bacheloropleidingen uitgenodigd. • In de Handleiding thesis MKE worden handvatten geboden voor het schrijven van een thesis. Het auditteam constateert dat de opleiding met deze handleiding algemene richtlijnen aan studenten ter beschikking stelt ter vervaardiging van het afstudeerproject. De handleiding is niet specifiek voor de master Kunsteducatie opgesteld. Naast deze handleiding wordt vanuit het modulenboek bondig informatie aangeboden over het afstuderen. Door het algemene karakter van de handleiding en de bondige beschrijving in het modulenboek, blijft vanuit het materiaal het proces van afstuderen en specifiek de rol van de begeleiding voor het auditteam nog onduidelijk. Vanuit het gesprek met studenten en docenten is deze (begeleidings)rol wel duidelijker geworden. Studenten hebben regelmatig contact met een vaste begeleider die de studenten bijvoorbeeld ondersteunt bij het opstellen van de onderzoeksvraag. In de bijeenkomsten wordt ook veel gebruik gemaakt van peerreviews, waardoor studenten onder begeleiding van een docent elkaar stimuleren om tot een goede onderzoeksvraag te komen. Recent is het aantal vaste contactmomenten met de begeleider geïntensiveerd vanuit de ambitie om de eindwerken van studenten te verbeteren. Met name de sturing op het formuleren van een goede onderzoeksvraag, bleek in het gesprek met de docenten een geconstateerd aandachtspunt (zie verder). • De opleiding heeft op het moment van de visitatie vier afgestudeerden, één student studeerde af gedurende het proces van de visitatie. Het auditteam heeft deze afstudeerprojecten (inclusief beoordelingen) bestudeerd. De onderwerpen die studenten voor hun afstudeerproject kiezen zijn relevant, actueel en sluiten voor een belangrijk deel aan bij de profilering van de opleiding. Het auditteam is positief over deze elementen. Wel heeft het auditteam vanuit de bestudering van de eindwerken de indruk dat de opleiding nog een stevige stap kan zetten op het gebied van (praktijkgericht) onderzoek.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
37/57
•
De afstudeerprojecten die het auditteam heeft bestudeerd getuigen inhoudelijk van het masterniveau, maar wat betreft onderzoeksvaardigheden is het auditteam van oordeel dat de voorbereiding (opstellen onderzoeksvraag bijvoorbeeld) en begeleiding nog aan terrein kan winnen. Het is het auditteam opgevallen dat deze opmerkingen met name betrekking hebben op de allereerste lichting afstudeerwerken (twee studenten). In de volgende lichting (wederom twee studenten) zag het auditteam de ontwikkeling van de opleiding op het gebied van onderzoeksvaardigheden al vorm krijgen. Aansluitend bij de opmerkingen van docenten en studenten over recente versteviging van de begeleiding bij het afstuderen, heeft het auditteam vertrouwen in een verdere positieve ontwikkeling. Het auditteam is ook positief over het besef dat de opleiding heeft getoond dat deze (onderzoeks)component in het onderwijs steviger verankerd kan worden. In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding dat zij waardering en belangstelling voor de gerealiseerde resultaten vanuit het beroepenveld oogst, met name waar het gaat om praktijkgericht onderzoek, vernieuwing van de binnen- en buitenschoolse educatie en de ontwikkeling van leerplannen en educatief materiaal. De externe deskundigen die als tweede beoordelaar bij het afstuderen zijn betrokken, zijn te spreken over de kwaliteit van de afgestudeerden. Vertegenwoordigers van het beroepenveld hebben dit bevestigd in het gesprek met het auditteam. De werkgever van één van de alumni was in het gesprek met het auditteam enthousiast over de bijdrage van de afgestudeerde aan de organisatie. In het gesprek geven vertegenwoordigers van het werkveld aan dat het niveauverschil met de bachelor duidelijk aanwezig is. Ook alumni zijn in het gesprek positief over de bijdrage van de opleiding aan hun ontwikkeling.
Overwegingen Voor het auditteam is het niveau dat zij heeft aangetroffen in de bestudeerde afstudeerprojecten een belangrijke indicator voor het oordeel bij dit facet. Daarover is zij in de basis positief, hoewel zij opmerkingen maakt over de getoonde onderzoeksvaardigheden. Daarbij merkt het auditteam op dat de opleiding deze component recent heeft verstevigd. Tevens maakt het auditteam opmerkingen over de informatie over het afstudeerproject vanuit de handleiding en het modulenboek. Het auditteam weegt voorts positief mee het oordeel van de beroepspraktijk en alumni over het afstudeerniveau. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande bevindingen en overwegingen en specifiek de opmerkingen over onderzoeksvaardigheden en de informatie over het afstuderen tot het oordeel voldoende.
Onderwijsrendement (facet 6.2) Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
38/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Bevindingen • De masteropleiding Kunsteducatie is in 2006 gestart. In overleg met de HBO-raad en het ministerie van OCW is een regionale verdeling van de opleidingsplaatsen gemaakt: twintig plaatsen per regio. In Rotterdam zijn deze plaatsen toegekend aan Hogeschool Rotterdam en Codarts samen. In aanvang is afgesproken dat beide instituten tien studenten konden inschrijven. Daar waar de vraag vanuit de verschillende disciplines varieert zullen de instroomcijfers een overeenkomstig beeld vertonen. Momenteel zijn er 18 studenten ingeschreven bij de WdKA van Hogeschool Rotterdam. • Gezien de beperkte historie en de geringe studentenaantallen zijn rendementpercentages lastig te hanteren, aangezien één student een verschil kan maken van twintig tot vijfentwintig procent. In het managementcontract is voor de master Kunsteducatie een streefrendement opgenomen na drie jaar van zestig procent. De opleiding heeft dit streven voor 2011 zelf vastgesteld op zestig procent na twee jaar, en tachtig procent na drie jaar. Voor de gemiddelde studieduur van afgestudeerden hanteert de opleiding een streefcijfer van 2,5 jaar. • De gemiddelde studieduur van afgestudeerden is twee jaar. Daarmee wordt voldaan aan het geformuleerde streefcijfer. Het opleidingsrendement van de master Kunsteducatie ligt voor het eerste cohort op vijftig procent en voor het tweede cohort op veertig procent. De opleiding voldoet hiermee nog niet aan de streefnorm die vanuit het managementcontract wordt gesteld. Studenten die met de studie stoppen, doen dat om uiteenlopende redenen, meestal van privéaard. De opleiding streeft ernaar het opleidingsrendement te verhogen en verwacht die te realiseren gezien de resultaten tot nu toe van het cohort 2008/2009. Overwegingen De opleiding voldoet aan het streefcijfers voor studieduur van afgestudeerde, maar nog niet aan het streefcijfer voor onderwijsrendement. Resultaten van het derde cohort (2008/2009) laten een positieve ontwikkeling zien. De verwachting is dan ook dat het streefcijfer voor onderwijsrendement dan ook gehaald wordt. Het auditteam houdt in haar oordeel rekening met de kleinschaligheid van de opleiding en het feit dat de opleiding recent is gestart. Conclusie Het auditteam komt op basis van bovenstaande tot het oordeel voldoende. Samenvattend oordeel Resultaten Alle facetten zijn tenminste met een voldoende beoordeeld en daarmee is het onderwerp ‘Resultaten’ positief.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
39/57
40/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
3
Bijlagen
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
41/57
Bijlage 1
Deskundigheden auditteam
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met meest recente ontwikkelingen
X
X
Vakdeskundigheid: Vertrouwd met lesgeven en beoordeling en toetsing minstens op niveau/oriëntatie te beoordelen opleiding
X
X
Onderwijsdeskundigheid
X
X
X
X
Studentgebonden deskundigheid
Visitatie- of auditdeskundigheid
Lid auditteam NQA: De heer P. van Achteren BLL
Lid auditteam: De heer Mr. A.H.J. Gerrits
Relevante werkvelddeskundigheid
Studentlid auditteam: De heer H.J.P. van Alphen
Lid auditteam: Mevrouw drs. M.G.M. Groenendijk
Deskundigheid cf. Protocol VBI’s
X
X
X
X
Nadere informatie over de achtergronden van de leden van het auditteam: Mevrouw drs. M.G.M. Groenendijk Mevrouw Groenendijk is ingezet als lid van het auditteam vanwege haar onderwijsdeskundigheid op het gebied van vakdidactiek van de beeldende vakken en haar domeindeskundigheid op het gebied van beeldende kunst en vormgeving en kunstgeschiedenis. Mevrouw Groenendijk heeft een uitgebreide ervaring met beeldende vakken in alle vormen van onderwijs. Daarnaast heeft zij veel inzicht in onderwijsontwikkelingen en consequenties daarvan voor de lespraktijk. Mevrouw Groenendijk heeft een groot aantal publicaties op haar naam staan en werkte aan vele onderzoeken op het gebied van kunsttheorie en -praktijk en de vorming van esthetisch oordeel. Door haar werkzaamheden in het buitenland beschikt mevrouw Groenendijk tevens over internationale
42/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
deskundigheid. Voor deze visitatie is mevrouw Groenendijk individueel geïnstrueerd over het proces van accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleiding: 1976 1980 1981 1986 – 1988 1989 1989 – 1992
1995 2005
VWO, Christelijk Lyceum, Alphen aan den Rijn 2de graads docent tekenen en handenarbeid, Stichting Leraren Opleiding Utrecht 1ste graads docent tekenen, Amsterdamse Academie voor Beeldende Vorming nascholingscursussen tekenen en schilderen, HKU, Utrecht cursus leerlingbegeleiding en schooldecanaat, Utrecht Nascholing Woord en beeld, Vrije Universiteit, Amsterdam Kunstpsychologie, Universiteit van Nijmegen, Filosoferen met kinderen, Universiteit van Amsterdam Doctorandus Kunstgeschiedenis Nieuwste Tijd (cum laude), Vrije Universiteit Utrecht Cursus Kernreflectie 1, instituut Multilevel learning
Werkervaring: 1981 – 1987 1983 – 1987 1983 – 1989 1985 – heden 1985 – 1987
Docent tekenen en handenarbeid, Comenius College, Hilversum Docent handschriftverbetering, Comenius College, Hilversum Docent tekenen, Farel College, Amersfoort Docent vakdidactiek tekenen en handenarbeid, Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, Coördinator nascholing docenten beeldende vakken, Academie voor beeldende Vorming Amersfoort 1987 Vervanger vakdidactiek tekenen en handenarbeid, Lerarenopleiding de Witte Lelie, Amsterdam 1989 – 1993 Docent vakdidactiek Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, afdeling docentenopleiding beeldende vorming 1998 – 2008 Clustercoördinator Kunst en Cultuur, CEVO, Utrecht 2008 - heden Vaksectievoorzitter beeldende kunst en Vormgeving CvE 2004 – heden Docent en trainer didactische cursus HKU 2009 – heden Docent Master kunsteducatie HKU Diversen: 1993 – 1997
bestuurslid NVTO Nederlandse Vereniging voor Beeldend Onderwijs (voorheen tekenonderwijs) 1993 – heden inhoudelijk organisator studiedagen docenten beeldende vakken voor de NVTO 2004 – heden Cumulus netwerk Finland, Zürich, Rotterdam, Denemarken en Noorwegen. Diverse projecten internationale samenwerking 1998 – heden Interdisciplinaire projecten op locatie Maart 2006 gastdocentschap Rovaniemi University, Rovaniemi, Finland
De heer Mr. A.H.J. Gerrits De heer Gerrits is ingezet vanwege zijn domeindeskundigheid op het gebied van kunsteducatie, zijn onderwijsdeskundigheid en vanwege zijn inzicht in de internationale ontwikkelingen in dit werkveld door onder andere internationale conferenties. Doordat de heer Gerrits voorzitter is van de visitaties van de Cultuurprofielscholen, heeft hij auditdeskundigheid opgedaan. Voor deze visitatie heeft de heer Gerrits onze handleiding voor auditteamleden ontvangen en in een voorbereidende vergadering is hij aanvullend geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
43/57
Opleiding: 1964-1969 1969-1972 1972-1974 1985-1989
HBS-b MO-a tekenen - Tilburg MO-b tekenen – Tilburg Nederlands Recht – Erasmus Universiteit Rotterdam Groot aantal cursussen gevolgd
Werkervaring: 1973-1998 Romboutscollege te Brunssum, school voor atheneum, havo en mavo 1991-heden actief bij inhoudelijke vakverenigingen 1991-1998 SLO (Instituut voor Leerplanontwikkeling) te Enschede 1991-2010 KPC Groep te ’s-Hertogenbosch 2003-heden Projecten Cultuurprofielscholen In het kader van deze projecten visitatieprocedure en –instrumenten ontwikkeld en groot aantal malen uitgevoerd 2010-heden Cultuurnetwerk Nederland De heer H.J.P. van Alphen De heer Van Alphen is ingezet als studentlid. Hij volgt de masteropleiding Kunst en Educatie aan de Alliantie Kunsten Fontys Zuyd. De heer Van Alphen beschikt over studentgebonden deskundigheden met betrekking tot de studielast, de onderwijsaanpak, de voorzieningen en de kwaliteitszorg bij opleidingen in het domein. Voor deze visitatie is de heer Van Alphen aanvullend individueel geïnstrueerd over het proces van visitatie en accreditatie in het hoger onderwijs en over de werkwijze van NQA. Opleidingen 1988-1992 1992- 1995 2010-2011
HKL, Docent tekenen handvaardigheid 2e graads HKU, Docent tekenen 1ste graads Fontys Hogescholen, master Kunsteducatie
Werkervaring 1996-1999 1999- heden
Fontys hogescholen, PTH AKV St. Joost, hoofd instructeur animatie technieken en beroepsvaardigheden
De heer P. van Achteren BLL De heer Van Achteren is ingezet als NQA-auditor. Hij heeft in 2006 de opleiding Sociaal Juridische Dienstverlening aan de Hogeschool van Utrecht afgerond. Daarna heeft hij onderwijskunde en politicologie gestudeerd. Sinds 2008 is de heer Van Achteren werkzaam als auditor bij NQA. Hij heeft ervaring met verschillende visitaties in uiteenlopende sectoren van het hbo. Opleiding: 1999 – 2001 2001 – 2002 2002 – 2006 2006 – 2007 2006 – 2009
44/57
Havo, profiel Economie en Maatschappij, RSG Stad en Esch, Meppel Management, Economie en Recht, Christelijke Hogeschool Windesheim, Zwolle Sociaal Juridische Dienstverlening, Hogeschool Utrecht, Utrecht Onderwijskunde, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam Politicologie, Politieke structuren en Processen, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Werkervaring: 2004 – 2005 2005 – 2007 2006 – 2007 2006 – 2007 2008 – heden 2008 – heden
Stagiair beleidsmedewerker/publieksvoorlichter Tweede Kamerfractie D66 Voorzitter opleidingscommissie SJD Studentpanellid NQA, visitaties 3 SJD-opleidingen Docentenauditor ISBW opleidingen NQA, senior auditor/adviseur Raeflex, secretaris
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
45/57
46/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaring auditteam
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
47/57
48/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
49/57
50/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Bijlage 3
Bezoekprogramma
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
51/57
52/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Bijlage 4
Bijlagen zelfevaluatie en ter inzage gelegd materiaal
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
53/57
54/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
55/57
56/57
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
Bijlage 5
Domeinspecifieke referentiekader en opleidingscompetenties
Het domeinspecifieke referentiekader is te vinden op de website van de HBO-raad: www.hbo-raad.nl. De opleidingscompetenties zijn als kernbegrippen opgenomen bij facet 1.1.
© NQA – audit bestaande hbo-opleiding Master Kunsteducatie
57/57