Hoe opbrengstgericht werken de kwaliteit van het werken met jonge kinderen kan vergroten
Sardes, Karin Westerbeek (
[email protected]) Ik wil u in de twintig minuten die mij gegeven zijn kort iets vertellen over hóe de stimulering die jonge kinderen ontvangen in de voorschoolse periode, nog verder versterkt kan worden, en hoe opbrengstgericht werken daar een rol in speelt. Slechts een enkele keer ga ik expliciet in op wat u als gemeente daar aan kunt doen. In de deelsessies kunnen we daar uitgebreider op terugkomen. Maar ik hoop dat mijn verhaal u wel al allerlei aanknopingspunten biedt. Dat u hierna beter weet wat opbrengstgericht werken in de voorschoolse voorzieningen inhoudt en wat er voor nodig is om het te bereiken. Er staat geschreven dat ik zal beginnen met een film over OGW in de peuterspeelzaal. Dat is lastig, want opbrengstgericht werken kun je eigenlijk niet helemaal zien. Maar ervan uitgaand dat u niet dagelijks op een peuterspeelzaal rondloopt, en niet precies weet hoe kwalitatief goed aanbod er in de praktijk uitziet, terwijl dat wel is wat u in feite zou willen voor alle pedagogisch medewerkers in uw gemeente, laat ik u zometeen wat beeldmateriaal zien. Maar eerst wat achtergrondinformatie. 1. Wat is kwaliteit in de opvang en educatie van het jonge kind? Uit onderzoek zijn inmiddels drie dingen duidelijk geworden (en dan bedoel ik ook echt duidelijk, zowel in het buitenland als in Nederland). Ten eerste dat een kwalitatief hoogwaardige opvang en educatie van jonge kinderen (we spreken meestal van de periode tot 6 of 7 jaar) over het algemeen leidt tot zeer gunstige resultaten. Het loont, als samenleving, om daarin te investeren. Maar: dan moet de kwaliteit van de opvang en educatie ook werkelijk hoog zijn. Het andere dat onderzoek inmiddels zo duidelijk heeft uitgewezen dat daarover eigenlijk nauwelijks discussie meer is, is dat degene die het kind onder zijn of haar hoede heeft, oftwel de leerkracht of pedagogisch medewerker, dé cruciale factor is als het gaat om die kwaliteit. Ook het onderzoek van Annika de Haan en Paul Leseman van de Universiteit van Utrecht, dat recentelijk veel stof deed opwaaien, heeft nog eens laten zien dat je nóg zulke mooie programma’s kunt gebruiken en nog zoveel mooie observatiesystemen in de kast kunt hebben staan: als de pedagogisch medewerker niet de gewenste kwaliteit heeft, en niet op de goede manier met de programma´s werkt, haalt het weinig uit. En het derde is, en dat komt o.a. ook uit dat onderzoek van De Haan en Leseman, dat het met de ontwikkelingsstimulerende kwaliteit van pedagogisch medewerkers in voorschoolse instellingen, nog niet goed, nog niet goed genoeg, gesteld is. Dit leidt tot twee gedachten: 1) Al die programma’s helpen dus toch niks, dus schaf ze maar af 2) Die kwaliteit moet dus omhoog.
1
Ad 1) programma’s terug in de kast Zie je wel dat die programma’s niet werken, we hebben toch altijd gezegd dat het niet de goede weg was? Recente onderzoeksresultaten lijken koren op de molen van degenen die sceptisch staan tegenover sturend werken met jonge kinderen. Ik wil dat hier even noemen omdat ik het idee heb dat de vooruitgang die we kunnen boeken in Nederland, in de kwaliteit van de opvang en educatie in de voorschoolse voorzieningen, wordt gehinderd door een controverse die veel te veel aandacht krijgt. In allerlei vakbladen, op conferenties e.d. wordt de mening geventileerd dat kleuters en vooral peuters vooral zouden moeten spelen, vrij spelen, zonder inmenging van volwassenen. Kinderen bepalen hun eigen ontwikkelingssnelheid, wordt dan gezegd. Een kind laat zich niet sturen. VVEaanhangers worden dan vaak weggezet als bijna gevaarlijk; zij zouden kinderen al veel te vroeg, veel te sturend willen benaderen, kinderen etiketten willen opplakken en kinderen willen dwingen om allemaal op het zelfde moment het zelfde stapje vooruit te zetten in hun ontwikkeling. Daardoor, merk ik, is er bij een deel van de pedagogisch medewerkers een stevige aversie ontstaan tegen alles wat met VVE of met ontwikkelingsstimulering te maken heeft. Dat is jammer en ook helemaal niet nodig. Ik heb het geluk gehad mee te mogen werken aan het nieuwe OECD rapport ‘Starting Strong’ dat binnenkort uitkomt. Daarin wordt nog eens heel goed beschreven wát er nu eigenlijk bekend is uit onderzoek als het gaat om effectieve opvang en educatie van jonge kinderen. En ook wat er in de verschillende landen aan gebeurt; hoe het beleid het heeft opgepikt. Daarnaast heb ik in veel landen mogen kijken in de kinderopvang. Er zijn uiteraard grote verschillen tussen landen, maar een aantal mechanismes gaat overal op.. Het is overal zo dat de kwalitatief meest hoogstaande opvang en educatie van jonge kinderen wordt gegeven door pedagogisch medewerkers die de ontwikkelingslijnen waarlangs kinderen zich ontwikkelen in hun hoofd hebben, en die op het juiste moment bij ieder kind dátgene, spelenderwijs, aanreiken waar dat kind zich het meest optimaal door ontwikkelt. Verreweg de meeste pedagogisch werkers in Nederland zijn nog lang niet zo ver. Methodes zijn niet zaligmakend, maar ze bieden dan wel een houvast. In ieder geval zorg je dat er goede activiteiten uitgevoerd worden. Geen methode methode post-methode We moeten dus zeker niet de kant op van het afschaffen van programma’s. Programma’s geven houvast en richting, en ze zijn voor vrijwel allen op zijn minst een noodzakelijk voorstadium. Pas als je heel goed weet wat de leerlijnen zijn, wat doelen zijn, en hoe je kinderen kunt stimuleren richting die doelen, kan het tijd zijn om methodes meer als handig instrument dan als wet te gaan zien. Ad 2) de kwaliteit moet dus omhoog. De kwaliteit van pedagogisch medewerkers die net van hun opleiding komen moet omhoog. Hier ligt een opdracht aan de opleidingen. Het is de vraag of men van leerlingen met een MBO-diploma zonder meer kan verwachten dat ze kwalitatief de juiste stimulering kunnen bieden. Onderzoek (ook weer uit dat Starting Strong III) laat zien dat de kwaliteit sterk samenhangt met het opleidingsniveau. In landen waar men van pedagogisch medewerkers HBO of zelfs een op het jonge kind gerichte universitaire studie vraagt, is de stimulerende kwaliteit over het algemeen hoger. Maar het is beslist
2
niet de enige factor. Het is goed dat ook in Nederland meer HBO-geschoolden hun intrede gaan doen als het gaat om opvang en educatie van jonge kinderen. Maar ook MBO’ers zullen een rol van betekenis blijven spelen, eventueel gecoacht door HBO’ers. En wellicht ook vice versa. Er is meer functiedifferentiatie nodig in voorschool en PO. Naast de opleidingen is er natuurlijk ook nascholing. Nascholing blijft noodzakelijk, ook al zijn de opleidingen nog zo goed. Het loont om daarin te investeren, als overheid, als gemeente, als instelling. Wat maakt een goede pedagogisch medewerker? Oftewel wat moeten die pedagogisch medewerkers leren tijdens hun nascholing? Hoewel er geen duidelijke definitie is (er is een defnitiestudie gaande), en er best verschillende opvattingen over bestaan, bieden ook hier onderzoeksliteratuur én ervaring een antwoord. Een aantal cruciale elementen: -
Sensitiviteit Interactievaardigheden: effectieve interactie Effectief gebruik van de onderwijstijd. Kansen grijpen en kansen creëren Kennis van de ontwikkelingslijnen waarlangs kinderen zich ontwikkelen Goed uitvoeren van ontwikkelingsstimulerende activiteiten Goed kunnen differentiëren: aansluiten bij noden van het kind. Ook afwisselen in groeperingsvormen (kleine groep, grote groep, individueel)
Een praktijkvoorbeeld ziet u in het volgende fimpje. Het gaat om een pedagogisch medewerker in een peuterspeelzaal, die doelbewust werkt aan de woordenschat en (in mindere mate overigens) de interactievaardigheden van de kinderen, door mee te doen met hun spel en het te verrijken. Meer hoeft u nu niet te weten. Ik kom er straks nog even op terug. (hier filmpje HUISHOEK) Er is door de overheid, de ondersteunende instanties en de praktijk, al veel geïnvesteerd in het verbeteren van de kwaliteiten van pedagogisch medewerkers. Er zijn programma’s ontwikkeld die geïmplementeerd zijn met uitgebreide programmascholingen. Er is een zeer omvangrijk trainingsprogramma, Vversterk, dat programmaoverstijgend is. Het leert leidsters (en ook leerkrachten trouwens) om gericht en bewust aan de brede ontwikkeling van jonge kinderen te werken. Deze scholingen zijn belangrijk, het is van belang om er in te blijven investeren. Nascholingscursussen, vooral als deze worden aangeboden in een vorm van teamleren en met coaching op de werkvloer, kunnen heel effectief uitpakken. En inmiddels ook: opbrengstgericht werken. De praktijk is nog niet op het gewenste niveau. Blijkbaar ontbreekt er een element in de meeste scholingen. Programma’s kunnen ook uitgevoerd worden zonder werkelijk doelgericht te zijn. De activiteiten van het programma staan dan centraal, in plaats van de ontwikkeling van het kind. Het systematisch observeren van kinderen en het aansluiten van het handelen op die observaties, ontbreekt dan. Dus is er meer aandacht nodig voor juist die elementen: het planmatige, doelgerichte, want juist dat leidt tot kwaliteit.
3
Als ik de term ‘opbrengstgericht werken’ gebruik voor een zaal met leidsters en leerkrachten, kan ik meestal niet meteen op veel applaus rekenen. Integendeel, er wordt nogal gezucht en gesteund. Opbrengstgericht werken? Met tweejarigen? Moeten ze naast luiers ook de bosatlas mee in hun Bumbarugzakje? Moeten ze aan tafeltjes zitten om toetsjes te maken? Laat ze alsjeblieft spélen, zeg! Maar als leidsters en leerkrachten gedurende zo’n bijeenkomst duidelijk krijgen wat dat betekent, opbrengstgericht werken met jonge kinderen, dan komt er weliswaar weer een zucht, maar dan meestal één van verlichting. Want nee, we gaan geen woordjes stampen, herhalingsoefeningen doen, kinderen om de oren slaan met wat ze niét kunnen. En ja, uiteraard moet peuters en kleuters spelen, heel veel spelen. Maar spelen kan op duizend manieren. En de kwaliteit van spel is vaak zeer te beïnvloeden door goede interventies van de leerkracht of leidsters. Goede leidsters/leerkrachten zorgen juist dat er goed gespeeld wordt. Dat de ontwikkeling wordt gestimuleerd tijdens dat spel. Spel waar kinderen veel van leren, zonder dat het schools is. Opbrengstgericht werken had wellicht beter doelgericht werken of zelfs ontwikkelingsgericht werken kunnen heten, maar die termen waren al ‘gekaapt’ door anderen. We zullen dus moeten leven met de term opbrengstgericht werken. Opbrengstgericht werken met jonge kinderen is kinderen doelgericht begeleiden en stimuleren op een manier die ervoor zorgt dat ze zich zo optimaal mogelijk kunnen ontwikkelen. Daarbij hoort dat de ontwikkeling systematisch wordt gevolgd, en dat deze gegevens de basis vormen voor het aanbod. We halen daar een aantal termen uit: I.
Doelgericht
Het stellen van doelen. Gebruik van de SLO-doelen. Die geven aan hoe ver een kind aan het eind van de voorschoolse periode, en aan het eind van groep 2, ongeveer zou moeten staan in zijn/haar ontwikkeling om vlot mee te kunnen met het onderwijs. Doorgaande ontwikkelingslijn van voor- naar vroegschools. Het gaat hierbij om taal en rekenen, zeker, maar ook om andere ontwikkelingsgebieden zoals de motorische en sociaal-emotionele ontwikkeling. Het gaat de minister om de brede ontwikkeling van het kind. Daarnaast kijk je natuurlijk naar het kind zelf. Hoe gaat het met de ontwikkeling, op verschillende gebieden? Hoe groot is de afstand tussen wat het kind ongeveer zou moeten kunnen, en wat het nu kan? Een heel kort filmfragment kan laten zien hoe belangrijk het is om ontwikkelingslijnen en doelen te kennen, om het handelen te sturen. Filmpje Rikash: Filmpje Rikash: www.rwp-kerninzichten.noordhoff.nl/sites/7476/ II.
Het handelen afstemmen op die doelen
Wie goed kijkt naar kinderen, wie op de hoogte is van de ontwikkelingslijnen die kinderen volgen, en wie de doelen kent waarheen gewerkt zou moeten worden, kan zorgen voor het juiste aanbod voor kinderen. Goed aanbod is aanbod dat aansluit bij het ontwikkelingsniveau van het kind, maar ook bij de interesses van het kind. Aanbod dat klimt in moeilijkheidsgraad. Aanbod dat gedifferentieerd is: want ieder kind heeft andere behoeften waarop afgestemd moet worden.
4
III.
Evalueren en volgen
Dat betekent: opnieuw kijken naar het kind. Daarvoor zijn allerlei observatie- en toetssystemen voorhanden. Er is toetsinstrumentarium van het Cito (daar hoort u vandaag nog meer over, en u zult zien hoe léuk dat is), maar er zijn ook allerlei kijksystemen aan de hand waarvan de ontwikkeling gevolgd kan worden. IV.
Op basis van die evaluatie doelen en/of handelen aanpassen
De gegevens moeten leiden tot een aanscherping van de doelen en het bijstellen van de activiteiten. Als het kind nu ongeveer daar staat, dan heeft het behoefte aan deze stimulering. Als het niet goed lukt om in een kleine groep genoeg aandacht tegeven aan de woordenschat van Saliha, dan is het belangrijk dat ik haar vaker apart ga nemen. Opbrengstgericht werken is dus cyclisch van aard. Doelen leiden tot handelen, handelen wordt geëvalueerd, evaluaties leiden tot aanpassingen van handelen en eventueel tot bijstelling van doelen In Nederland hebben we de inspectie, en de indicatoren die de inspectie gebruikt in de evaluatie van het ‘opbrengstgerichte karakter’ van de voorschoolse voorziening, heb ik ook goeddeels opgenomen in wat ik u zonet verteld heb. Hoe bereiken we nu dat men opbrengstgericht gaat werken? -
Cursussen Coaching on the job (liefst in combinatie met cursus) De HBO-ers, die hebben hier wel wat meer ervaring mee Vormen van teamleren, waarbij voorschool en vroegschool samen op cursus gaan Goede samenwerking tussen voorschoolse instelling en basisschool, waarbij gezorgd wordt voor een goede overdracht en afstemming in het aanbod aan de kinderen: een doorgaande lijn.
Er is een cursus in ontwikkeling die wordt gemaakt door het SLO en Sardes samen, met financiering van OCW. De cursus heet ‘Opbrengstgericht werken met jonge kinderen’. Die is bedoeld voor pedagogisch medewerkers van voorscholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven en voor leerkrachten uit de groepen 1 en 2. Het is de bedoeling dat samenwerkende instellingen zich inschrijven, dus een samenwerkende school en peuterspeelzaal bijvoorbeeld, maar ook een instelling waar een startgroep gevestigd is. In ieder geval moet de wens van zowel voorschool als vroegschool er zijn om de doorgaande lijn van peuter naar kleuter, en van kleuter naar groep 3, goed vorm te geven. De cursus gaat in februari met aan aantal pilots van start en is vanaf sept/okt voor alle voorschoolse instellingen beschikbaar. Ook het management van de voorschoolse instelling wordt (deels) meegenomen, evenals de ib’er en de onderwijskundig leider van de basisschool. Meer informatie over de cursus kunt u vinden op de sites van SLO, Vversterk en Sardes. Uiteraard is dit niet de enige wijze waarop personeel geschoold kan worden in het opbrengstgericht werken.
5
Hier wil ik het bij laten. Ik hoop dat mijn verhaal u overtuigd heeft, als u dat niet al was, dat investeren in pedagogisch medewerkers in voorschoolse instanties loont. Pm’ers leren om opbrengstgericht te werken kan de kwaliteit van de voorschoolse stimulering zeker een stap verder helpen.
6