Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar 2011-2012
HET LEVENSVERZEKERINGSCONTRACT ALS INSTRUMENT VAN SUCCESSIEPLANNING
Masterproef van de opleiding “Master in de rechten” Ingediend door
Laurens De Cock Studentennr. 00702564
Promotor: Prof. dr. J. Bael Co-promotor: Mevr. H. Baert
INHOUDSOPGAVE INLEIDING .............................................................................................................................. 6 1
WAT IS EEN LEVENSVERZEKERING: HISTORIEK EN ALGEMENE PRINCIPES ............................................................................................................... 8
1.1
Historiek ...................................................................................................................... 8
1.2
Definitie....................................................................................................................... 9
1.3
Toepasselijke wetgeving ........................................................................................... 10
1.4
Redenen om een levensverzekering af te sluiten ...................................................... 11
1.5
Onderscheid afhankelijk van het verzekerde risico .................................................. 11
1.5.1
De zuivere levensverzekering ................................................................................... 12
1.5.2
De verzekering bij leven ........................................................................................... 13
1.5.3
De gemengde levensverzekering............................................................................... 13
1.6
Indeling van de levensverzekeringen per groep van activiteit en per verzekeringstak14
1.7
De partijen, hun rechten en hun plichten .................................................................. 15
1.7.1
De verzekeraar .......................................................................................................... 16
1.7.2
De verzekeringnemer ................................................................................................ 16
1.7.3
De verzekerde............................................................................................................ 18
1.7.4
De begunstigde (het beding ten gunste van een derde) ............................................. 18
2
FISCALE ASPECTEN VAN DE LEVENSVERZEKERING ............................ 22
2.1
Inkomstenbelastingen................................................................................................ 22
2.1.1
De uitkeringen ......................................................................................................... 22
2.1.2
De premiebetaling ..................................................................................................... 24
2.2
Successierechten ...................................................................................................... 24
2.2.1
Overdracht bij overlijden .......................................................................................... 25
2.2.2
Overdracht ter gelegenheid van het overlijden (artikel 8 W. Succ.) ......................... 26
3
DE LEVENSVERZEKERING EN HET HUWELIJKS-VERMOGENSRECHT35
3.1
Rechten van de echtgenoot van de verzekeringnemer bij de uitkering van de verzekeringsprestaties ............................................................................................... 35
3.1.1
Het wettelijk kader .................................................................................................... 35
3.1.2
Het arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1999 ..................................................... 38
3.2
Rechten van de echtgenoot van de verzekeringnemer bij de aanduiding van de begunstigde ............................................................................................................... 46
4
DE LEVENSVERZEKERING EN HET ERFRECHT ....................................... 48
4.1
Rechten van de erfgenamen van de verzekeringnemer met betrekking tot inkorting49
4.1.1
Het wettelijk kader .................................................................................................... 49
4.1.2
Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 (Arrest nr. 96/2008) ......... 50
4.2
Rechten van de erfgenamen van de verzekeringnemer met betrekking tot inbreng . 58
4.2.1
Het wettelijk kader .................................................................................................... 58
4.2.2
Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010 (Arrest nr. 147/2010)59
5
DE LEVENSVERZEKERING EN SUCCESSIEPLANNING ........................... 62
5.1
Schenking gevolgd door een levensverzekering ....................................................... 63
5.1.1
De schenking (als techniek van successieplanning).................................................. 63
5.1.2
Beding ten behoeve van zichzelf............................................................................... 64
5.1.3
De conventionele terugkeer (ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de begiftigde) ................................................................................................................. 66
5.1.4
Last van lijfrente of periodieke uitkering .................................................................. 70
5.1.5
Verplicht sluiten van een levensverzekering............................................................. 72
5.2
Schenking van het voordeel van een verzekeringscontract....................................... 74
5.3
Schenking van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst (schenking van de levensverzekering of verzekeringsgift) ....................................... 76
5.4
De successierechtenverzekering................................................................................ 80
5.5
De levensverzekeringstontine (levensverzekering met twee verzekeringsnemers en twee verzekerden) ..................................................................................................... 81
5.6
De levensverzekering ingebracht in een burgerlijke maatschap ............................... 84
5.6.1
De burgerlijke maatschap .......................................................................................... 84
5.6.2
Successieplanning met een burgerlijke maatschap ................................................... 85
5.6.3
De burgerlijke maatschap en de levensverzekering .................................................. 86
5.6.4
De burgerlijke maatschap als verzekeringnemer?..................................................... 88
5.7
Bescherming tegen schuldeisers ............................................................................... 89
CONCLUSIE .......................................................................................................................... 92 BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 94
DANKWOORD Deze masterproef kon slechts tot stand komen dankzij de hulp en steun van een heel aantal mensen. In de eerste plaats dien ik mijn ouders, grootouders en broer te bedanken voor de onvoorwaardelijke steun gedurende mijn opleiding. Hun steun was onontbeerlijk om mijn studies en deze masterproef tot een goed einde te brengen. Speciaal wil ik mijn grootvader en mijn moeder bedanken voor het nalezen van dit werk. Verder ben ik bijzondere dank verschuldigd aan professor dr. Jan Bael die mij de kans gaf om een masterproef te schrijven over dit onderwerp. Graag ook een woord van dank aan mevrouw Herlinde Baert bij wie ik terecht kon met al mijn vragen. Haar tips en suggesties waren uiterst belangrijk om deze thesis tot een goed einde te brengen. Mijn dank gaat ook uit naar mijnheer Geert Eembeeck van Allianz verzekeringen, mijnheer Joachim Christiaens van Generali verzekeringen, mijnheer Patrick Broeckhove van AG verzekeringen, mevrouw Sabrina Van Roy van BNP Paribas Fortis en notarieel juriste Hilde Van Rengen voor de informatie die zij mij bezorgd hebben. Tot slot gaat mijn dankbaarheid uit naar mijn vrienden voor de aanmoedigingen, de interesse en voor de broodnodige ontspanningsmomenten.
INLEIDING 1
De laatste twintig jaar is er meer en meer aandacht voor “successieplanning” of
“estate-planning”. Men bereidt, tijdens het leven, de overgang van zijn vermogen door overlijden voor met de bedoeling dat die overgang zowel op civielrechtelijk als op fiscaalrechtelijk vlak optimaal zou kunnen verlopen. 1 De reden om een successieplanning uit te werken is dus tweeledig, enerzijds wenst men zijn vermogen in optimale omstandigheden aan bepaalde personen over te dragen, anderzijds wenst men dat te doen op een fiscaal zo gunstig mogelijke wijze. Het is dus van belang dat er niet alleen aandacht besteed wordt aan een fiscale optimalisatie, veelal spelen ook andere motieven mee om een gedetailleerde successieplanning uit te werken: men wil bepaalde reservataire erfgenamen proberen te onterven, de gelijkheid tussen zijn erfgenamen doorbreken, na een schenking een zekere controle over zijn vermogen behouden, zich van een inkomen uit de bij leven geschonken goederen verzekeren, enz. In wat volgt, ga ik dieper in op de vraag welke rol de levensverzekering hierin kan spelen. 2
Bij wijze van inleiding ga ik eerst kort in op de algemene beginselen van de
levensverzekering. De verschillende categorieën levensverzekeringen en de rechten en plichten van de partijen die betrokken zijn bij een levensverzekeringscontract zijn van belang voor een goed begrip van hetgeen verder aan bod komt. Vervolgens komen de fiscale aspecten van de levensverzekering ter sprake. Het is evident dat de successierechten, in het bijzonder de fiscale fictiebepaling uit artikel 8 van het wetboek der successierechten, in dit kader uiterst belangrijk zijn. Verder komen het arrest van het Arbitragehof met betrekking tot de levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht en de arresten van het Grondwettelijk Hof met betrekking tot het erfrecht aan bod. In de laatste delen ga ik dieper in op de mogelijkheden die een levensverzekering in een successieplanning biedt: om een patrimoniumoverdracht te realiseren, als controlemiddel om een conventionele terugkeer te garanderen of om aan de betaling van een lijfrente na een 1
N. GEELHAND DE MERXEM, Cursus successierechten, 2011-2012, 7.
schenking te voldoen, in de combinatie met een maatschap, als “beschermingsinstrument” tegen
schuldeisers,
in
de
vorm
van
een
“levensverzekeringstontine”,
als
successierechtenverzekering, op de schenking van het voordeel van het verzekeringscontract, de verzekeringsgift, enz.
1
WAT
IS
EEN
LEVENSVERZEKERING:
HISTORIEK
EN
ALGEMENE PRINCIPES 1.1
Historiek
3
De levensverzekering vindt zijn oorsprong in de zeevaart. De verzekering op het
menselijk leven is immers ontstaan uit de contracten die werden gesloten om de betaling van losgelden die, in ruil voor de vrijlating van op de Middellandse Zee, door zeerovers werden geëist van de gevangen genomen zeelieden. Later verzekerde men zich, los van de zeevaart, voor de gevolgen van vroegtijdig overlijden of tegen de gevolgen van lang leven. In het begin werd het levensverzekeringscontract wel als immoreel beschouwd omdat men het principe dat het menselijk leven buiten de handel is2 , verkeerd toepaste. Onder andere hierdoor was de levensverzekering lange tijd verboden. 3 4
In de toekomst zal de levensverzekering een belangrijke rol kunnen spelen als middel
om de vergrijzingsproblematiek aan te pakken. In België zijn er immers drie pijlers die bescherming bieden tegen het risico van overleven: het wettelijk pensioenstelsel 4 , de extralegale pensioenvoorziening in het bedrijfsleven (groepsverzekering) en het individueel pensioensparen waartoe de levensverzekering behoort. Vandaag de dag ligt de nadruk op de eerste pijler. Aangezien we in de toekomst met een vermindering zitten van het aantal bijdrageplichtigen 5 zal het zwaartepunt waarschijnlijk moeten verschuiven van de eerste naar de tweede en de derde pijler. Dat is ook de reden waarom de bevolking van overheidswege op fiscaal vlak 6 sterk gestimuleerd wordt om zich individueel te verzekeren tegen de financiële kost die ouder worden met zich meebrengt.
2
Artikel 1128 B.W. M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, Brussel, Larcier, 1999, 417. 4 Het wettelijk pensioen steunt op het repartitie- of omslagstelsel, de pensioenen worden betaald door de actieve bevolking, er worden dus geen reserves voor later aangelegd. 5 Een smaller wordende basis van actieven, waarop de bevolkingspiramide rust, die de oplopende kosten van pensioenen en gezondheidszorg moeten dragen. 6 Zie infra nr. 30 3
8
1.2
Definitie
5
Artikel 97 van de wet op de landverzekeringsovereenkomsten 7 omschrijft de
levensverzekering als volgt: “Een persoonsverzekering waarbij het zich voordoen van het verzekerd voorval alleen afhankelijk is van de menselijke levensduur. Die verzekering heeft uitsluitend de uitkering van een vast bedrag tot voorwerp.” Indien men voorvermeld artikel samenleest met de definities van artikel 1 WLVO kan men de levensverzekering omschrijven als: “Een overeenkomst waarbij de verzekeraar zich er toe verbindt, tegen betaling van premies, hetzij aan de verzekeringnemer, hetzij aan een begunstigde, een vast bedrag of een lijfrente uit te keren, hetzij bij het overlijden van de verzekerde, hetzij bij leven op een vooraf bepaald tijdstip. 8 ” Er kan dus enkel en alleen sprake zijn van een levensverzekering als het verzekerde risico afhangt van de menselijke levensduur. 9 •
De levensverzekering is dus een persoonsverzekering aangezien de verzekeringsprestatie en/of de premie afhankelijk is van een onzeker voorval dat iemands leven of fysieke integriteit aantast. 10
•
Met de woorden “tot uitkering van een vast bedrag” bedoelt men niet dat het monetair bedrag van de verzekeringsprestatie “vast” moet zijn. Aangezien de schade die voortvloeit uit de aantasting van de fysieke integriteit moeilijk objectief waardeerbaar is, duidt deze bewoording er enkel op dat de uitkering van de verzekeraar niet afhankelijk is van de omvang van de schade die de verzekerde gebeurtenis veroorzaakt. 11 Indien men deze woorden toch anders zou interpreteren zou dit de facto willen zeggen dat de tak 23 verzekeringen 12 geen levensverzekeringen zijn.
7
Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992 (hierna verkort WLVO). J. VAN DEN HEUVEL, Liber amicorum Jozef Van Den Heuvel, Antwerpen, Kluwer, 1999, 702. 9 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 294. 10 H. DE MUYNCK, Verzekeringswezen in België, Gent, Academia press, 2004, 214. 11 P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Algemeen juridisch kader” in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 3. 12 Zie infra nr. 12 8
9
Top 15 van de Belgische levensverzekeraars in 2009:
Bron: http://www.assuralia.be
1.3
Toepasselijke wetgeving 13
6
De levensverzekering wordt vooral geregeld door de wet van 25 juni 1992 op de
landverzekeringsovereenkomt 14 : •
De bepalingen uit de verzekeringswet die op alle soorten landverzekeringen van toepassing zijn, dat zijn de artikelen 1-36 WLVO en 139-140 WLVO, behalve de uitdrukkelijke afwijkingen zoals: artikel 104 WLVO 15 (niet-betaling van de premie), artikel 30 WLVO (duur van de overeenkomst), enz.
•
De voor alle persoonsverzekeringen gemeenschappelijke bepalingen uit artikel 94-96 WLVO.
•
De bijzondere bepalingen van de levensverzekeringsovereenkomsten uit artikel 97-135 WLVO.
13
P. COLLE, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, 188. Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992. 15 Zie infra nr. 19 14
10
De levensverzekering is ook onderworpen aan het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit. 16
1.4
Redenen om een levensverzekering af te sluiten
7
Er zijn diverse redenen waarom men een levensverzekering afsluit. Binnen het enorm
grote aanbod van levensverzekeringen is er echter altijd één van volgende risico’s waartegen men zich wil verzekeren 17 : •
Het risico om vroeg te sterven en personen in een behoeftige toestand achter te laten.
•
Het risico om lang te leven en dus nood te hebben aan een blijvend inkomen.
Korter verwoord: jong sterven is dramatisch, lang leven is belastend 18 vandaar dat men, afhankelijk van het verzekerd risico dat men wil verzekeren 19 , een bepaalde soort levensverzekering afsluit. De zuivere levensverzekering hoort bijvoorbeeld bij het eerste risico, deze keert een kapitaal uit bij het overlijden van het verzekerd hoofd. De verzekering bij leven sluit daarentegen aan bij het tweede risico. Deze keert een kapitaal uit op een bepaalde leeftijd, bijvoorbeeld op de dag dat men 65 jaar wordt. Vandaag wordt de levensverzekering veelal gebruikt als ideaal instrument om te sparen of om vermogens over te dragen, daar ga ik verder dieper op in. 20
1.5
Onderscheid afhankelijk van het verzekerde risico 21
8
Afhankelijk van de verzekerde risico’s kan men een onderscheid maken tussen de
zuivere levensverzekering of de verzekering bij overlijden, de verzekering bij leven en een mengvorm tussen de twee, de gemengde levensverzekering.
16
Koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, BS 14 november 2003. L. DEVLAMYNCK, Cursus verzekeringen, 2009, 51. 18 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 382. 19 Zie infra nr. 8. 20 Zie infra nr. 99 21 Dit onderscheid wordt gemaakt bij levensverzekeringen die op individuele wijze worden afgesloten, niet bij de collectieve levensverzekeringscontracten. 17
11
1.5.1 De zuivere levensverzekering 9
Een zuivere levensverzekering of de verzekering bij overlijden is een
verzekeringsovereenkomst waarbij het kapitaal wordt uitbetaald bij het overlijden van het verzekerd hoofd. Men kan hierbij een onderscheid maken tussen de tijdelijke verzekeringen waarbij de verzekeraar slechts moet uitkeren indien het overlijden plaatsvindt voor een bepaalde datum 22 ; de verzekering voor het hele leven waarbij de verzekeraar bij het overlijden steeds verplicht is om tot uitkering over te gaan en de verzekering bij overleven, waarbij de verzekeraar ertoe verplicht is om een kapitaal of lijfrente te betalen aan een in het verzekeringscontract aangewezen persoon, de begunstigde of overlevende, in het geval de verzekerde overlijdt voor de begunstigde. 23
24
Een tijdelijke verzekering wordt dikwijls afgesloten voor een periode waarin het risico op overlijden groter dan normaal is, bijvoorbeeld door het uitoefenen van een gevaarlijk beroep. Een andere reden om een dergelijke verzekering af te sluiten kan zijn dat de verzekerde vindt dat hij op een bepaalde leeftijd toch voldoende bestaansmiddelen zal hebben om zijn nabestaanden te onderhouden. In dat geval is er geen behoefte meer aan de zekerheid die een levensverzekering biedt, het verzekerde risico is dan kleiner of onbestaande geworden zodanig dat er ook geen verzekeringsdekking meer nodig is. 25 Bij de verzekering voor het hele leven is er enkel onzekerheid over het ogenblik waarop het risico zich zal voordoen. De verzekering voor het hele leven kent meerdere modaliteiten. Er kunnen bijvoorbeeld meerdere verzekerde hoofden zijn. Het bedongen kapitaal gaat dan naar de overlevende of wordt maar betaald na de twee overlijdens. Dit lijkt op de voorvermelde verzekering bij overleving, het verschil is echter wel dat er in dat geval maar één verzekerd hoofd is terwijl het andere hoofd de begunstigde is. 26
22
De schuldsaldoverzekering is hier een variante op. Ze beschermt de schuldeiser tegen het voortijdig overlijden van zijn schuldenaar. De verzekeraar moet het saldo van de lening betalen in geval van overlijden van de verzekerde voordat het geleende kapitaal volledig is afbetaald. 23 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 298. 24 J. VAN DEN HEUVEL, Liber amicorum Jozef Van Den Heuvel, Antwerpen, Kluwer, 1999, 702. 25 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, Brussel, Larcier, 1999, 423-424. 26 M. FONTAINE, Verzekeringsrecht, Brussel, Larcier, 1999, 424.
12
1.5.2 De verzekering bij leven 10
Indien men daarentegen spreekt van de verzekering bij leven wordt het kapitaal
slechts uitbetaald indien de verzekerde op de vervaldag van het verzekeringscontract nog in leven is, dat is bijvoorbeeld op het ogenblik dat de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt. Deze verzekering kan ook de betaling van een lijfrente beogen, in dat geval verbindt de verzekeraar er zich toe, tegen betaling van een kapitaal, een rente uit te keren tot op het ogenblik van het overlijden van één of meer personen. 27 Indien de verzekerde voortijdig overlijdt, is er niets verschuldigd. De verzekering bij leven is dus interessant voor personen die voor financiële zekerheid willen zorgen voor op het moment dat ze met pensioen gaan maar die zich in mindere mate bekommeren over mogelijke financiële problemen die hun nabestaanden kunnen ondervinden door hun vroegtijdig overlijden. 1.5.3 De gemengde levensverzekering 11
De gemengde levensverzekering is de verzekering waarbij het kapitaal wordt
uitbetaald ofwel bij het overlijden voor het bereiken van een bepaalde datum of leeftijd ofwel bij het bereiken van een bepaalde datum of leeftijd.28 Dit is dus gewoon een mengvorm, in eenzelfde contract, van de zuivere levensverzekering en de verzekering bij leven. Net zoals in de verzekering voor het hele leven moet de verzekeraar bij een gemengde levensverzekering zijn verbintenis dus in elk geval uitvoeren. 29 Naast de voorvermelde gewone gemengde levensverzekering bestaat er ook nog de verzekering met vaste termijn 30 : de verzekeraar zal dan op een bepaald tijdstip een bepaald kapitaal moeten uitkeren, ongeacht of de verzekerde op dat moment nog in leven is. De gemengde levensverzekering is de populairste vorm van de levensverzekeringen.
27
J. VAN DEN HEUVEL, Liber amicorum Jozef Van Den Heuvel, Antwerpen, Kluwer, 1999, 703. N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 87. 29 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 298. 30 J. VAN DEN HEUVEL, Liber amicorum Jozef Van Den Heuvel, Antwerpen, Kluwer, 1999, 703. 28
13
1.6
Indeling van de levensverzekeringen per groep van activiteit en per verzekeringstak 31
12
Het KB van 22 februari 1991 32 deelt alle soorten verzekeringen op in verschillende
takken. De levensverzekeringen behoren tot de groep van activiteiten “leven”. Binnen deze groep vindt men onder andere de volgende takken terug: •
Tak 21: levensverzekeringen, niet verbonden met beleggingsfondsen, met uitzondering van bruidsschats- en geboorteverzekeringen. Dit is de klassieke levensverzekering waarbij een contractueel vaststaand kapitaal wordt uitgekeerd aan de begunstigde. Deze verzekeringen bieden dus een gewaarborgd rendement.
•
Tak
23:
levens-,
bruidsschats-
en
geboorteverzekeringen
in
verband
met
beleggingsfondsen. Dit is eigenlijk een verzekeringsproduct en een beleggingsproduct tegelijk. Deze verzekering is immers gekoppeld aan een beleggingsfonds 33 dat belegt in obligaties, aandelen, vastgoed, enz. In tegenstelling tot de tak 21 levensverzekeringen bieden deze levensverzekeringen dus geen rendementsgarantie, men weet dus niet vooraf hoeveel men precies zal krijgen. 34 Het financiële risico wordt dus overgedragen van de verzekeraar naar de verzekeringnemer. De andere takken binnen deze groep spelen in het kader van deze bijdrage weinig rol omdat het geen echte levensverzekeringen zijn. Het verzekerde risico hangt bij deze takken onder andere niet alleen af van de levensduur van de verzekerde. 35
31
Volgens art. 14§3 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen gebeurt de prudentiële controle, het beheer en de boekhouding van de verzekeringsinstellingen per tak of per groep van takken, bepaald door de koning. Op die manier kan een deficiet in één tak een andere tak bijvoorbeeld niet besmetten. Dit is één van de redenen waarom men de verzekeringsproducten indeelt per tak. 32 Koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991. 33 Een beleggingsfonds verzamelt het geld van spaarders om het te beleggen in effecten zoals obligaties, opties of aandelen. VAN GOMPEL definieert een beleggingsfonds als “een geheel van belegginswaarden, gevormd en beheerd door financiële experts ten behoeve van beleggers die besluiten hun spaartegoeden samen te brengen.” 34 L. VEREYCKEN, “Levenpolissen gekoppeld aan beleggingsfondsen: krachtlijnen van de techniek”, Life & Benefits 1998, afl. 18, 6. 35 C. DEVOET, Levensverzekering, Technische en juridische aspecten, Mechelen, Kluwer, 2005, 51.
14
Incasso's van de levensverzekeraars in België in miljard euro van 1996 tot 2009
Bron: http://www.assuralia.be
13
Op deze grafiek valt duidelijk af te lezen dat de klassieke tak 21 levensverzekering
veruit het populairst blijft, wellicht is dit omwille van de zekerheid dat ze biedt ten opzichte van de tak 23 levensverzekering. De populariteit van de tak 23 levensverzekering staat uiteraard in evenredig verband met de economische conjunctuur, indien het goed gaat op de financiële markten kan de belegger een mooie winst maken, indien het slecht gaat kan hij echter een negatief rendement hebben.
1.7
De partijen, hun rechten en hun plichten
14
Er zijn verschillende partijen in een levensverzekeringspolis betrokken: een
verzekeraar,
een
verzekeringnemer,
een verzekerde
en een begunstigde. De
verzekeringnemer, de verzekerde en de begunstigde kunnen één enkele persoon zijn. Men kan echter geen verzekerde en begunstigde bij overlijden 36 tegelijk zijn aangezien men bij zijn eigen overlijden geen uitkering kan genieten. 37
36
Zie infra nr. 21. P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Algemeen juridisch kader” in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 6. 37
15
1.7.1 De verzekeraar 15
De verzekeringsmaatschappij heeft de verplichting om de verzekerde sommen uit te
betalen wanneer het verzekerde voorval zich voordoet. 1.7.2 De verzekeringnemer 16
Volgens
artikel
1a.
WLVO
is
de
verzekeringnemer
de
partij
in
de
verzekeringsovereenkomst die er zich toe verbindt om een vaste of een veranderlijke premie te betalen, in ruil voor de in de verzekeringspolis bepaalde prestatie van de verzekeraar 38 . 17
De verzekeringnemer heeft als contractpartij een heel aantal rechten. De belangrijkste
zijn het recht om de begunstigden aan te duiden, te wijzigen of te herroepen, het recht van afkoop 39 , het recht om de rechten die voortvloeien uit de polis te verpanden 40 of over te dragen aan een derde en het premievrij maken van de polis. 41 Kenmerkend voor deze rechten is dat ze exclusief zijn, dit wil zeggen dat ze niet door derden kunnen uitgeoefend worden en dat ze niet vererfd worden bij het overlijden van de verzekeringnemer. 42 In dat geval doven zijn rechten uit en is de polis in principe geblokkeerd. De begunstigde zal op dat moment nog geen recht hebben op de verzekeringsprestatie maar zal dat slechts verkrijgen bij het overlijden van het verzekerd hoofd. 43 18
De verzekeringnemer in een levensverzekeringscontract is tot dezelfde verplichtingen
gehouden als iedere verzekeringnemer bij om het even welke verzekeringovereenkomst. Dit zijn zowel de verplichtingen die krachtens het gemeen recht gelden 44 als de verplichtingen,
38
De verzekeraar zal, volgens art. 1a WLVO, presteren indien er zich een “onzekere gebeurtenis” voordoet. Bij levensverzekeringen zou men echter beter spreken van een “onzekere termijn” in plaats van een “onzekere gebeurtenis”. Het onzekere element bij levensverzekeringen is immers de datum waarop de verzekerde zal sterven, niet de vraag of hij gaat sterven. 39 Bij de afkoop van het contract wordt het contract opgezegd en wordt de afkoopwaarde uitbetaald. De afkoopwaarde is de reserve van de verzekering die bij de verzekeraar wordt gevormd door de kapitalisatie van de betaalde premies, rekening houdend met de verbruikte sommen. 40 Bijvoorbeeld aan een bank, als onderpand voor een lening. 41 Dat is de polis verder laten bestaan zonder premiebetaling. De waarborgen van de polis blijven behouden maar, aangezien er geen premie meer betaald wordt zoals voorzien, uiteraard aan lagere kapitalen. 42 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 88. 43 Om dit op te lossen zou men echter wel gebruik kunnen maken van de figuur van de “overdracht van rechten”. Volgens artikel 119 en artikel 120 WLVO is het mogelijk dat “de verzekeringnemer in de verzekeringspolis bepaalt dat de uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten geheel of ten dele kunnen worden overgedragen.” 44 Bijvoorbeeld de uitvoering van het contract te goeder trouw.
16
voor de verzekeringnemer, uit de verzekeringswet. De belangrijkste zijn de plicht om een juiste opgave van het risico te doen, een eventuele risicoverzwaring te melden en de premie te betalen: Artikel 5 WLVO bepaalt “dat de verzekeringnemer bij het sluiten van de overeenkomst verplicht is om alle hem bekende omstandigheden nauwkeurig mee te delen die hij redelijkerwijs moet beschouwen als gegevens die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de verzekeraar.” Dat zijn onder andere de leeftijd, de gezondheidstoestand, het beroep, enz. Er mogen echter geen genetische gegevens worden medegedeeld. Verder is het van belang om op te merken dat, volgens artikel 26§1 WLVO, de verplichting, om de verzwaring van het risico te melden niet van toepassing is op de levensverzekeringsovereenkomst. Dat is logisch aangezien een levensverzekering juist wordt aangegaan om alle risico’s die te maken hebben met het leven of de dood van de verzekerde te dekken, dus ook de verslechtering van de gezondheidstoestand. 45 19
Als uitzondering op het principe dat de verzekeringnemer verplicht is om zijn premies
te betalen bepaalt artikel 11 van het Reglement Leven 46 dat de premies bij een levensverzekering facultatief zijn. 47 Niet-betaling van de premie kan dus geen aanleiding geven tot een vordering van de kant van de verzekeraar. De verzekeringnemer kan met andere woorden op elke premievervaldag eenzijdig een einde stellen aan het contract. De schorsing van dekking wegens niet-betaling van de premie is dan ook niet van toepassing op de levensverzekeringsovereenkomst. 48 Het niet-betalen brengt enkel de ontbinding van de overeenkomst of de vermindering van de prestaties van de verzekeraar, volgens de voorschriften van het Reglement Leven, met zich mee. 49 Indien de verzekeringnemer zich in een andere overeenkomst, dan de levensverzekeringsovereenkomst zelf, heeft verbonden om de premie te betalen is zijn verbintenis wel afdwingbaar. 50 De betalingsverplichting steunt in dat geval niet op de levensverzekeringsovereenkomst zelf maar op de verbintenissen die
45
P. COLLE, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, 215222. 46 Koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit. 47 Er zijn verschillende redenen voor het facultatief karakter van premiebetaling, onder andere het feit dat de levensverzekering meestal een spaaroperatie van lange duur is die op elk ogenblik moet kunnen worden stopgezet. 48 Art. 16 lid 5 WLVO 49 Art. 104 WLVO. 50 Art. 105 WLVO.
17
volgen uit de hoofdovereenkomst, bijvoorbeeld het geval waarin de verzekeringnemer zijn polis gebruikt als zekerheid voor zijn contractuele verbintenissen met derden. 51 1.7.3 De verzekerde 20
Artikel 1b van de wet op de landverzekeringsovereenkomst bepaalt dat de verzekerde,
bij een persoonsverzekering, degene is in wiens persoon het risico van het zich voordoen van het verzekerde voorval gelegen is. De verzekerde is met andere woorden de persoon op wiens hoofd de verzekering werd geplaatst. De prestaties van de polis zijn afhankelijk van de situatie waarin de verzekerde zich bevindt. De verzekeraar zal dus moeten presteren indien de verzekerde komt te overlijden of wanneer hij een bepaalde leeftijd heeft bereikt. 52
53
De
verzekerde heeft in die hoedanigheid geen enkel recht. 1.7.4 De begunstigde (het beding ten gunste van een derde) 21
De begunstigde is de persoon aan wie de verzekeringsprestatie toekomt. Indien de
verzekering in een uitkering voorziet bij het in leven zijn van de verzekerde op een bepaalde datum spreekt men van de “begunstigde bij leven”. Indien de verzekering in een uitkering voorziet als de verzekerde overlijdt voor een bepaalde datum spreekt men van de “begunstigde bij overlijden”. De begunstigde kan “bepaald” of “bepaalbaar” zijn. Hij is “bepaald” 54 in het geval dat hij bij naam genoemd is. Men kan ook een “bepaalbare”55 begunstigde aanduiden, men verwijst dan eerder naar een hoedanigheid of een verwantschap. De ene hoedanigheid is structureler dan de andere, een kind blijft normaalgezien een kind, men kan echter wel van echtgenoot veranderen. 56 Indien men een “bepaalbare” begunstigde aanduidt kan die persoon op het moment van de aanduiding dus totaal verschillen van de persoon bij het overlijden van de verzekerde, dit in tegenstelling tot het geval waarbij men een bepaald persoon aanduidt. 57
51
L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 426. Zie supra nr. 8. 53 L. DEVLAMYNCK, Cursus verzekeringen, 2009, 51. 54 Dit wordt soms ook de nominatieve begunstigingsaanwijzing genoemd. 55 Hier spreekt men soms van een generieke begunstigingsaanwijzing. 56 P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Algemeen juridisch kader” in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 14. 57 L. DEVLAMYNCK, Cursus verzekeringen, 2009, 52. 52
18
De verzekeringnemer kan meerdere begunstigden aanwijzen die na elkaar in de mogelijkheid zijn om het voordeel uit de levensverzekering te verkrijgen, ze zijn ondergeschikt aan elkaar. De eerste aangewezen begunstigde is de hoofdbegunstigde, de begunstigden die in een verdere rang staan hebben recht op het voordeel indien de personen die in de rangen voor hen staan niet meer in leven zijn op het ogenblik van de opeisbaarheid van de prestaties of indien ze afstand doen van het aan hen toegekende voordeel. 58 22
Artikel 121 WLVO bepaalt dat “de begunstigde door het enkel feit van zijn aanwijzing
recht heeft op de verzekeringsprestaties. Dat recht wordt onherroepelijk door de aanvaarding van de begunstiging, onverminderd de herroeping van de schenkingen overeenkomstig de artikelen 953 tot 958 en 1096 van het Burgerlijk Wetboek en behoudens toepassing van artikel 111.”. De begunstigde heeft dus, louter door zijn aanduiding als begunstigde, recht op de verzekeringsprestatie. Dit recht wordt wel pas onherroepelijk indien hij de begunstiging heeft aanvaard 59 op de wijze zoals voorzien is in artikel 123 WLVO. In dat geval zal de verzekeringnemer zijn beschikkingsrechten 60 over de polis niet langer kunnen uitoefenen zonder het akkoord van de begunstigde. Artikel 123 WLVO maakt een onderscheid tussen het geval waarbij de verzekeringnemer nog leeft of wanneer dit niet zo is: “Zolang de verzekeringnemer leeft kan de aanvaarding slechts geschieden door een bijvoegsel bij de polis met de handtekening van de begunstigde, de verzekeringnemer en de verzekeraar. Na het overlijden van de verzekeringnemer kan de aanvaarding uitdrukkelijk of stilzwijgend geschieden. Ten aanzien van de verzekeraar echter heeft de aanvaarding eerst gevolg nadat hem daarvan schriftelijk kennis is gegeven.” 61 Op het onherroepelijk karakter bestaan echter enkele uitzonderingen: artikel 121 tweede lid WLVO verwijst naar de artikelen 953 tot 958 en 1096 van het Burgerlijk Wetboek die van belang zijn in de mate dat de levensverzekering een schenking is. In dat geval geldt de regel uit artikel 953 BW en volgende met betrekking tot de herroeping wegens de niet-vervulling van de voorwaarden waaronder zij gedaan is en wegens ondankbaarheid. Ook de regel uit artikel 1096 BW 62 over de herroeping tussen echtgenoten 58
C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen - schenkingsrecht - erfrecht”, T. Not. 2006, 588-614. Dat is dus een exclusief recht van de begunstigde maar, zolang de verzekeringnemer leeft, geen autonoom recht aangezien er geen geldige aanvaarding is zonder het formele akkoord van de verzekeringnemer en de verzekeraar. 60 Dit is onder andere het afkooprecht en het recht van overdracht. 61 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 296. 62 “Alle schenkingen, tussen echtgenoten tijdens het huwelijk anders dan bij huwelijkscontract gedaan, zijn steeds herroepelijk, hoewel zij schenkingen onder de levenden worden genoemd.” 59
19
kan dan gelden. Verder dient er ook rekening te worden gehouden met artikel 111 WLVO 63 met betrekking tot het vooroverlijden van de aangewezen begunstigde. 23
De aanwijzing van een begunstigde is echter geen voorwaarde voor de geldigheid van
een levensverzekeringsovereenkomst. De mogelijkheid bestaat dus dat er geen begunstigde is aangewezen. In dat geval geldt artikel 1122 BW dat stelt dat: “men wordt geacht te hebben bedongen voor zichzelf en voor zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden, tenzij het tegendeel uitdrukkelijk bepaald is”. Daaruit volgt overeenkomstig artikel 107 WLVO dat het verzekeringsvoordeel in het patrimonium van de verzekeringnemer, of eventueel in zijn nalatenschap, valt. 64 De erfgenamen verkrijgen het verzekeringsvoordeel in dat geval in hun hoedanigheid van erfgenaam (jure hereditario) en niet door een rechtsstreeks uit een overeenkomst bekomen recht (jure proprio). 65 24
Indien er wel een begunstigde is aangewezen wordt de begunstiging, overeenkomstig
artikel 1121, aanzien als een beding ten gunste van een derde. 66 Een beding ten gunste van een derde kan gedefinieerd worden als een beding waarbij een partij, de stipulant, in eigen naam en voor eigen rekening, van een andere partij, de belover, een recht stipuleert ten gunste van een derde, de beneficiant, die nochtans totaal vreemd is gebleven aan die overeenkomst. 67 Deze kwalificatie brengt met zich mee dat het recht van de derdebegunstigde onmiddellijk (zijn toestemming is niet nodig), rechtstreeks (het kapitaal komt rechtstreeks in zijn vermogen) en slechts tijdelijk herroepbaar is (tot aan de aanvaarding). Het hierboven vermelde artikel 121 WLVO 68 is dus de omzetting, in de verzekeringswetgeving, van het principe uit artikel 1121 BW. 69
63
Artikel 111 WLVO is van belang indien de begunstigde sterft voor het opeisbaar worden van de verzekeringsprestatie. In dat geval komt het recht op de prestatie toe aan de verzekeringnemer of aan zijn nalatenschap, tenzij er subsidiair een andere begunstigde was aangewezen, zelf indien de begunstigde had aanvaard. 64 Dit kan voordelig zijn voor de schuldeisers van de verzekeringnemer, of van zijn nalatenschap aangezien ze dan wel rechten kunnen laten gelden op de verzekerde sommen. 65 R. VAN GOMPEL, Handboek Levensverzekeringen, Brussel, Centrum voor Informatie in Assuranties, 2003, 75. 66 Er is uiteraard enkel sprake van een beding ten gunste van een derde als de begunstigde een ander persoon is dan de verzekeringnemer zelf. 67 C. DE WULF, Het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2006, 33-34. 68 Zie supra nr. 22. 69 P. COLLE, Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, 212.
20
25
De verzekeringsprestatie die toekomt aan de derde-begunstigde maakt dus geen deel
uit van de nalatenschap van de verzekeringnemer. De premies hebben ooit wel nog deel uitgemaakt van zijn vermogen maar zijn stelselmatig overgemaakt aan de verzekeraar in het kader van het derdenbeding. 70 Hierdoor ontsnapt de verzekeringsuitkering ook aan elke samenloop met de schuldeisers van de verzekeringnemer. Dit is ook de reden waarom het in ontvangst nemen van een overlijdenskapitaal bij een levensverzekering kan gecombineerd worden met de verwerping van de nalatenschap. 71
70
Zie supra nr. 24. P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Algemeen juridisch kader” in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 7. 71
21
2
FISCALE ASPECTEN VAN DE LEVENSVERZEKERING
26
De fiscaliteit van de levensverzekering wordt enerzijds geregeld door de
inkomstenbelasting en anderzijds door de successierechten. 72
2.1
Inkomstenbelastingen
2.1.1 De uitkeringen 73 27
74 75
Bij de individuele levensverzekering worden de kapitalen en afkoopwaarden volgens
artikel 34§1 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 76 belast als beroepsinkomen in de subcategorie pensioenen of ingevolge artikel 19§1 3° WIB als inkomen van roerende goederen en kapitalen, in de subcategorie intrest. 28
Om te weten of de uitkeringen van levensverzekeringen belastbaar zijn als pensioen
moet er onder andere nagegaan worden of men te maken heeft met een gefiscaliseerd dan wel een
gedefiscaliseerde
levensverzekering.
De
behandeling
van
de
inkomsten
uit
levensverzekeringen is immers afhankelijk van de manier waarop fiscaal is omgegaan met de premies. 77 29
Er is sprake van een gefiscaliseerde levensverzekering indien de premiebetaling 78 een
belastingsvermindering met zich meebrengt. In deze hypothese worden de kapitalen en afkoopwaarden belast als pensioenen. 30
In het geval dat de premiebetaling niet wordt afgetrokken van het belastbaar inkomen
heeft men te maken met een gedefiscaliseerde levensverzekering. 79 Onder andere bij een 72
De kapitalen en afkoopwaarden die tijdens het leven worden uitgekeerd worden in de inkomstenbelasting belast, de kapitalen en afkoopwaarden die worden uitgekeerd ten gevolge van het overlijden worden in de successierechten belast. 73 P. BIELEN, “De identiteitscrisis van de tak 21-en tak 23-levensverzekering in de inkomstenbelastingen: beleggingscontract of levensverzekering?”, TFR 2007, 589-590. 74 L. SCHUERMANS, Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 446. 75 C. SCHILDERMANS, “Het fiscale stelsel van de individuele levensverzekering” in J. ANDRE-DUMONT, P. BECUE, C. DE VOET, D. DE LAMINNE DE BEX, G.HULLEBROECK, A. JUNION, C. SCHILDERMANS, I. SOLLIE, P. VANDERGETEN, Kluwer’s verzekeringshandboek, Mechelen, Kluwer, 2006, 148. 76 Koninklijk besluit tot coördinatie van wettelijke bepalingen inzake inkomstenbelasting, BS 30 juli 1992 (hierna verkort WIB). 77 P. BIELEN, “De identiteitscrisis van de tak 21-en tak 23-levensverzekering in de inkomstenbelastingen: beleggingscontract of levensverzekering?”, TFR 2007, 589. 78 Zie infra nr. 31.
22
gedefiscaliseerde levensverzekering is de uitkering niet belastbaar als pensioen 80 . In dat geval worden de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven uit tak 21-levensverzekeringen 81 alsook de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden uit tak 23-levensverzekeringen 82 wanneer bij hun inschrijving verbintenissen worden aangegaan die wat betreft hun duur en hun bedrag of hun rendementsvoet bepaald zijn, in sommige gevallen beschouwd als intresten. Op deze belastbaarheid als inkomen van roerende goederen en kapitalen, waartoe intresten volgens artikel 17§1 behoren, zijn er twee belangrijke uitzonderingen voorzien in artikel 21, 9° WIB 83 : “De inkomsten van roerende goederen en kapitalen omvatten niet: inkomsten die zijn begrepen in kapitalen en afkoopwaarden betreffende levensverzekeringscontracten gesloten door een natuurlijke persoon, zoals die in artikel 19, §1, 3°, worden omschreven, in elk van volgende gevallen: wanneer de belastingplichtige die het contract heeft aangegaan alleen zichzelf heeft verzekerd en de voordelen van het contract bij leven bedongen zijn ten eigen gunste en het contract voorziet in het betalen bij het overlijden van een kapitaal gelijk aan ten minste 130 % van het totaal van de gestorte premies” of “wanneer het contract gesloten is voor meer dan acht jaar en de kapitalen of afkoopwaarden effectief worden betaald meer dan acht jaar na het sluiten van het contract.” In beginsel moet er op het bedrag van de belastbare intresten van
de
tak
21-levensverzekeringen
en
de
tak
23-levensverzekeringen
die
een
rendementsgarantie bieden dus roerende voorheffing betaald worden tenzij men kan terugvallen op één van de twee vrijstellingsbepalingen van artikel 21, 9° WIB.
79
Art. 39 §2, 2° a) WIB. Dit beginsel is gebaseerd op artikel 39 WIB. 81 19§1, 3°a)WIB. 82 19§1, 3°b)WIB. 83 Artikel 21, 9° WIB voorziet dus in een belastingvrijstelling voor inkomsten uit levensverzekeringen die wel degelijk de functie van levensverzekering vervullen. Het artikel is er gekomen als reactie op het ontstaan van verzekeringsproducten die op kasbons gelijken, de zogenaamde verzekeringsbons, die onder het fiscaal voordelig regime van de levensverzekeringen vielen. Om deze scheeftrekking weg te werken riep de wetgever deze 2 uitzonderingen in het leven. Zie P. BIELEN, “De identiteitscrisis van de tak 21- en tak 23levensverzekering in de inkomstenbelastingen: beleggingscontract of levensverzekering?”, TFR 2007, 590. 80
23
2.1.2 De premiebetaling 31
De bijdragen die betaald zijn voor particulier gesloten individuele levensverzekeringen
en de werknemersbijdragen voor groepsverzekeringen kunnen onder bepaalde voorwaarden een belastingsvermindering met zich meebrengen. 84
85
In de praktijk gebeurt het regelmatig dat men de verzekeringen op een zodanige wijze opstelt dat de premiebetaling niet aan de voorwaarden van de belastingsvermindering voldoet om op die manier een gunstigere fiscale behandeling te krijgen op het moment van de uitkering. 86 32
87
De premies van alle levensverzekeringen, ook deze die aan een beleggingsfonds
verbonden zijn, zijn sinds het jaar 2006 onder bepaalde voorwaarden onderworpen aan een taks. Voor natuurlijke personen bedraagt die 1,1 % van het totaalbedrag van alle premies in een belastingsjaar. 88
89
2.2
Successierechten 90
91
33
In principe zijn er enkel successierechten verschuldigd op goederen die verkregen zijn
uit de nalatenschap 92 van de erflater, dit zijn de goederen die verkregen worden ingevolge de wettelijke devolutie, een uiterste wilsbeschikking of een contractuele erfstelling. 93
94
Door
dit principe zouden tal van erflaters er op velerlei manieren kunnen voor zorgen dat hun rechtsopvolgers op geen enkele wijze successiebelastingen zouden moeten betalen. De erflater zou bijvoorbeeld, door een eenmalige premie te betalen, een groot deel van zijn roerend
84
Artikel 1451, 1°WIB juncto artikel 1452WIB en artikel 1453 WIB met betrekking tot de persoonlijke bijdragen in een groepsverzekering of een pensioenfonds; artikel 1451, 2°WIB juncto artikel 1454WIB met betrekking tot de individuele levensverzekeringen. 85 P. BIELEN, “De identiteitscrisis van de tak 21- en tak 23 levensverzekering in de inkomstenbelastingen: beleggingscontract of levensverzekering?”, TFR 2007, 589. 86 Zie supra nr. 30. 87 P. BIELEN, “De identiteitscrisis van de tak 21- en tak 23 levensverzekering in de inkomstenbelastingen: beleggingscontract of levensverzekering?”, TFR 2007, 590. 88 Artikel 175/3 en artikel 176/1 van het Wetboek van diverse rechten en taksen, BS 2 maart 1927. 89 K. DE RUYTER, “Verzekeraars bang voor premietaks van 1,1 procent”, De Standaard, 7 december 2005; D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 19. 90 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 20. 91 A. BIESMANS, G. GOYVAERTS, N. DEMEYERE, B. DE COCK en H. BRANDS, Handboek voor fiscaal recht 20102011, Mechelen, Kluwer, 2010, 955. 92 Dit zijn de overgangen bij overlijden of “uit oorzaak des doods”. 93 Artikel 2, 1e lid W. Succ. 94 A. BIESMANS, G. GOYVAERTS, N. DEMEYERE, B. DE COCK en H. BRANDS, Handboek voor fiscaal recht 20102011, Mechelen, Kluwer, 2010, 945.
24
vermogen kunnen onderbrengen in een levensverzekeringscontract. Om te vermijden dat er overvloedig gebruik zou gemaakt worden van dergelijke technieken en de fiscus bijgevolg heel wat successierechten zou ontlopen, 95 heeft de wetgever een aantal wetsartikelen96 uitgevaardigd. Deze artikelen roepen enkele fictiebepalingen in het leven: civielrechtelijk zijn de goederen niet als verkrijging uit de nalatenschap te beschouwen, desalniettemin moeten ze fiscaal als nagelaten goederen worden aanzien. Men heeft als het ware dus te maken met een fiscale fictie die door de wetgever omwille van voorvermelde reden in het leven is geroepen. 97 Indien bij het overlijden van de erflater de voorwaarden van de fictiebepalingen vervuld zijn, worden de goederen op fiscaal vlak 98 dus geacht deel uit te maken van de nalatenschap. 99 34
Deze fictiebepalingen zijn enorm belangrijk voor de successieplanning, de ontwijking
van dergelijke bepalingen is immers hét ideale planningsinstrument bij uitstek. Artikel 2 W. Succ. bepaalt dat er enkel successierechten verschuldigd zijn op “erfgoederen ongeacht of zij worden overgemaakt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling en ze zijn bovendien verschuldigd in de gevallen aangeduid onder artikelen 3 tot 14 W. Succ 100 .” Een techniek van successieplanning bestaat er derhalve in om een overgang “naar aanleiding” van overlijden te organiseren die niet aan alle toepassingsvoorwaarden van de fictiebepalingen voldoet of die onder een wettelijke uitzondering valt. 101
102
2.2.1 Overdracht bij overlijden 35
Met betrekking tot successierechten dient men dus een onderscheid te maken tussen de
situaties waarbij de verzekeringsprestaties al dan niet in de nalatenschap vallen. Dat is enkel het geval voor overdrachten die plaatsvinden bij overlijden, dat wil zeggen dat er een 95
In principe zou men beroep mogen doen op dergelijke technieken aangezien er algemeen wordt aangenomen dat belastingsontwijking of belastingsvermijding, zoals de keuze van de minst belaste weg, geoorloofd is; zie: J. VERSTAPPEN, K. VERHEYDEN, M. EEMAN, J. VERHOEYE, P. VAN MELKEBEKE, E. SPRUYT, H. PELGROMS, Zakelijke rechten en fiscaliteit, Antwerpen, Maklu, 2004, 90. 96 Artikel 4 tot 14 W. Succ. 97 N. GEELHAND DE MERXEM, Cursus successierechten, 2011-2012, 39. 98 De fictiebepalingen spelen op burgerlijk vlak echter geen enkele rol voor de erfgenamen, de legatarissen of de begiftigden en de personen die fictief als legataris moeten worden beschouwd. Het parallellisme tussen het burgerlijk recht en het fiscaal recht wordt dus onderbroken. Bijgevolg zullen de fictieve legatarissen bijvoorbeeld geen passief moeten dragen. zie J. DECUYPER, J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2006-2007, Mechelen, Kluwer 2006, 57. 99 J. DECUYPER, J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2006-2007, Mechelen, Kluwer 2006, 57. 100 Dit zijn de fictiebepalingen. 101 Zie infra nr. 47 102 N. GEELHAND DE MERXEM, Cursus successierechten, 2011-2012, 41.
25
overdracht van goederen is waarbij de rechtstitel van de overdracht zich in de erfenis zelf bevindt, bij levensverzekeringen is dat zo indien er geen begunstigde werd aangesteld, indien de aanwijzing van de begunstigde werd herroepen, indien de begunstigde is vooroverleden of indien de erfgenamen zelf als begunstigde werden aangeduid (jure hereditario). 103 Indien de verzekeringsprestaties in de nalatenschap vallen geldt artikel 1, 1° van het wetboek der successierechten 104 dat bepaalt dat het recht van successie geheven wordt op alles wat in de “netto-nalatenschap” zit. 2.2.2 Overdracht ter gelegenheid van het overlijden (artikel 8 W. Succ.) 36
Veelal vallen de verzekeringsprestaties die worden uitgekeerd ter gelegenheid van het
overlijden van de verzekeringnemer niet in de nalatenschap maar worden zij jure proprio door de begunstigde bekomen. 105 Bij overdrachten ter gelegenheid van het overlijden bevindt de rechtstitel zich buiten de nalatenschap van de overledene. De hoedanigheid van erfgenaam, legataris of begiftigde is er dus niet voor vereist. 106 Normaalgezien zouden die verzekeringsprestaties bijgevolg niet onderworpen zijn aan successierechten. Op deze manier zouden er op uitkeringen van levensverzekeringen bijna nooit successierechten geheven worden. Vandaar dat de wetgever artikel 8 W. Succ. in het leven heeft geroepen, dit artikel stelt derdenbedingen 107
fictief gelijk met legaten. Zoals hoger vermeld, is de
levensverzekering het typevoorbeeld van dergelijke contracten. Hoewel de goederen die de begunstigden verkrijgen op het ogenblik van het overlijden van de persoon die heeft bedongen, niet tot de nalatenschap van de decujus behoren, stelt de wet ze dus fictief gelijk met legaten. 108
103
Zie supra nr. 23. Koninklijk besluit nummer 308 van 31 maart 1936 houdende het wetboek der successierechten, BS 7 april 1936 (hierna verkort: W. Succ). 105 Zie supra nr. 23. 106 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 299. 107 Zie supra nr. 24. 108 A. BIESMANS, G. GOYVAERTS, N. DEMEYERE, B. DE COCK en H. BRANDS, Handboek voor fiscaal recht 20102011, Mechelen, Kluwer, 2010, 955. 104
26
•
Toepassingsvoorwaarden van artikel 8 W. Succ.
37
De levensverzekering kan maar als (fictief) legaat belast worden indien cumulatief aan
volgende voorwaarden is voldaan: 1. Het betreft sommen, renten of waarden, 2. die een bepaalde of een bepaalbare derde kosteloos ontvangt, 3. krachtens een beding ten behoeve van een derde, 4. hetzij bij het overlijden van de decujus, ingevolge een contract bevattende een door de overledene of door een derde ten behoeve van de verkrijger gemaakt beding; hetzij binnen drie jaar voor het overlijden, hetzij na het overlijden van de decujus ingevolge een dergelijk contract aangegaan door de overledene, 5. en de begunstigde van het beding moet de erflater overleefd hebben. 109 6. het beding mag niet vallen onder de uitzonderingsbepalingen bedoeld in artikel 8, laatste lid. 1. Sommen renten of waarden 38
De begrippen “sommen, renten of waarden” hebben geen wettelijke definitie, dat laat
ruimte voor discussie en onzekerheid. De begrippen “sommen en renten” zijn vrij duidelijk, een som is gewoon een som geld, een rente kan een tijdelijke rente, altijddurende rente of een lijfrente zijn. Het begrip “waarden” is daarentegen wel minder duidelijk, er wordt aangenomen dat de wetgever hier openbare effecten 110 mee bedoelde. 111 Al de rest valt buiten het toepassingsgebied van artikel 8 W. Succ., dat is bijvoorbeeld zo wanneer het beding een verbintenis inhoudt om iets te doen of slaat op andere eigendommen dan sommen, renten of waarden. 112 2. Die een bepaalde of een bepaalbare derde kosteloos ontvangt 39
De verzekeringsprestaties van de levensverzekering moeten kosteloos zijn ontvangen,
dit wil zeggen zonder enige tegenprestatie113 , ze moet dus een (onrechtstreekse) schenking
109
N. GEELHAND DE MERXEM, Cursus successierechten, 2011-2012, 39. Dit zijn bijvoorbeeld obligaties of beleggingsfondsen. 111 A. VAN ZANTBEEK, “De levensverzekering, het successieplanninginstrument bij uitstek?” in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 157. 112 J. DECUYPER, J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2006-2007, Mechelen, Kluwer 2006, 140. 113 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 303. 110
27
inhouden. Artikel 8, 5e lid W. Succ. voert een weerlegbaar vermoeden, ten voordele van de administratie in, dat de prestatie kosteloos is ontvangen. De begunstigde zal dus moeten bewijzen 114 dat de levensverzekering niet kosteloos is indien hij het fictielegaat van artikel 8 W. Succ. wil uitsluiten. De begunstigde zou dit bijvoorbeeld kunnen doen door aan te tonen dat hij en zijn ongehuwde partner 115 met wie hij samenwoont een levensverzekering hebben afgesloten op hun hoofd met de langstlevende als begunstigde.116
117
Een ander voorbeeld van
een beding ten behoeve van een derde ten bezwarende titel is de schuldsaldoverzekering tot dekking van een openstaand saldo van een lening. De uitkering zal geen aanleiding geven tot successierechten aangezien de begunstigde (de ontlenende bank) die uitkering uiteraard niet “om niet” ontvangt. 118 3. Beding ten behoeve van een derde 40
Het voordeel moet zijn oorzaak vinden in een beding dat civielrechtelijk kan
gekwalificeerd worden als een “beding ten behoeve van een derde”. Dit betekent dat er een hoofdovereenkomst moet zijn waarbij een van de contractanten van de andere contractant bedingt dat deze laatste iets zal geven of doen in het voordeel van een derde, vreemd aan de overeenkomst en die er niet in vertegenwoordigd is. 119 Deze voorwaarde zou normaalgezien weinig problemen mogen geven omdat de levensverzekering het toepassingsgeval bij uitstek is van een dergelijk beding. Er kunnen enkel problemen ontstaan indien één en dezelfde persoon optreedt in verschillende hoedanigheden. Indien er bedongen is dat de verzekeraar moet uitkeren aan de verzekeringnemer zelf is er in principe geen beding ten behoeve van een derde maar een beding ten behoeve van zichzelf. De uitkering zal dan in principe niet aan successierechten onderworpen zijn. Op deze voorwaarde bestaat, krachtens artikel 8,4e lid W. Succ. wel een uitzondering waarover verder meer. 120
121
114
Het bewijs kan door de begunstigde geleverd worden met alle middelen van het recht, inclusief getuigen en vermoedens, zie S. Seyns, “De begunstigde als premiebetaler: quid artikel 8 W. Succ.?”, Nieuwsbrief Successierechten 2008, nr. 8, 6. 115 Of de partner met wie hij gehuwd is onder een stelsel van scheiding van goederen. 116 Dit is de zogenaamde “verzekeringstontine” waarover verder meer, zie infra nr. 134. 117 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 21. 118 J. GRILLET, “De belastbaarheid van levensverzekeringen en aanverwante financiële producten (o.m. verzekeringen Tak 21 en Tak 23) in het successierecht (art. 8 W. Succ.)”, T. Not. 2006, 572. 119 J. DECUYPER, J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2006-2007, Mechelen, Kluwer 2006, 131. 120 Zie infra nr. 47. 121 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 22.
28
4. Het ogenblik van de uitkering 41
De derde voorwaarde handelt over het ogenblik van de opeisbaarheid van de
sommen, renten of waarden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de situatie waarbij het beding uitgaat van de overledene zelf dan wel van een derde. In het geval dat de overledene de verzekeringnemer is, is artikel 8 W. Succ. van toepassing indien de sommen, renten of waarden opeisbaar worden op het ogenblik van het overlijden, binnen de drie jaar voor het overlijden of op eender welk moment na het overlijden. Indien de verzekering is afgesloten door een derde is de uitkering alleen belastbaar indien de begunstigde de uitkering ontvangt bij het overlijden van de verzekerde. 122
123
5. De begunstigde van het beding moet de erflater overleefd hebben: 42
Voor de toepasselijkheid van artikel 8 W. Succ. is het van belang dat de begunstigde
van het beding de erflater overleefd heeft. 124 Indien de begunstigde voor de verzekeringnemer overlijdt, moet men met betrekking tot de levensverzekering een onderscheid maken tussen de situatie waarbij op dat ogenblik reeds een uitkering verkregen was en wanneer dat niet zo is. Indien de begunstigde reeds een uitkering ontvangen heeft, valt die uitkering in zijn/haar nalatenschap en wordt ze, in hoofde van de erfgenamen van de begunstigde, belast volgens de gewone regels. 125 Indien de begunstigde op het ogenblik dat hij voor de verzekeringnemer sterft nog geen uitkering heeft ontvangen, geldt artikel 111 WLVO: “indien de begunstigde overlijdt voor het opeisbaar worden van de verzekeringsprestatie en zelfs indien de begunstigde had aanvaard komt het recht op prestatie aan de verzekeringnemer of aan zijn nalatenschap toe, tenzij hij subsidiair een andere begunstigde heeft aangewezen.” Ingevolge dit artikel spelen de gewone regels uit het wetboek successierechten, los van artikel 8 W. Succ., tenzij er een subsidiair
122
L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 301. 123 J. GRILLET, “De belastbaarheid van levensverzekeringen en aanverwante financiële producten (o.m. verzekeringen Tak 21 en Tak 23) in het successierecht (art. 8 W. Succ.)”, T. Not. 2006, 574. 124 J. DECUYPER, J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2006-2007, Mechelen, Kluwer 2006, 147. 125 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 302.
29
aangewezen begunstigde is, in dat geval is artikel 8 W. Succ. wel van toepassing in zijnen hoofde. 126 6. het beding mag niet vallen onder de uitzonderingsbepalingen bedoeld in artikel 8, laatste lid 43
Indien de voorvermelde toepassingsvoorwaarden vervuld zijn bestaat de mogelijkheid
nog dat het derdenbeding onder één van de vier uitzonderingsbepalingen, die voorzien zijn in artikel 8, laatste lid, vallen en de toepassing van de desbetreffende fictiebepaling bijgevolg uitgesloten is. •
Verruiming
van
het
toepassingsgebied
voor
echtgenoten
gehuwd
onder
een
gemeenschapsstelsel
44
Artikel 8,4e lid W. Succ. handelt over echtgenoten die gehuwd zijn onder een
gemeenschapsstelsel. 127 Voor deze categorie geldt een verruiming van het voorvermelde toepassingsgebied. Dit artikel belast ook levensverzekeringen die de langstlevende echtgenoot zelf, in eigen voordeel, heeft afgesloten op het hoofd van zijn partner.128 Aangezien die echtgenoot verzekeringnemer en begunstigde tegelijk is en dus voor zichzelf heeft bedongen, is dit in principe geen beding ten behoeve van een derde maar een beding ten behoeve van zichzelf. 129
130
. Artikel 8, 4e lid in fine W. Succ. bepaalt verder ook dat een
beding dat echtgenoten gehuwd onder een gemeenschapsstelsel wederkerig bedingen, kosteloos van aard is 131 en dus belastbaar kan worden gesteld. 132
126
L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 302. 127 Dat zijn echtgenoten die onder het wettelijk stelsel vallen bij gebreke aan een huwelijkscontract en echtgenoten die in hun huwelijkscontract uitdrukkelijk gekozen hebben voor een huwelijksstelsel met gemeenschap van goederen. 128 Dit betreft bijvoorbeeld de situatie waarbij een onder gemeenschapsstelsel gehuwde vrouw een verzekering afsluit op het hoofd van haar man in haar eigen voordeel. Artikel 8 W. Succ. zal dan van toepassing zijn op het aan de vrouw uitgekeerde kapitaal. De ratio legis van deze uitzondering is dat de wetgever aanneemt dat de premies in principe door de gemeenschap zijn betaald, dus ook deels door de overledene, zodat bijgevolg moet aangenomen worden dat de overledene economisch gezien mede-verzekeringnemer is. 129 Indien het toepassingsgebied niet op deze manier verruimd zou zijn zou de derde voorwaarde (“een contract bevattende een door de overledene of door een derde ten behoeve van de verkrijger gemaakt beding”) niet vervuld zijn. 130 J. GRILLET, “De belastbaarheid van levensverzekeringen en aanverwante financiële producten (o.m. verzekeringen Tak 21 en Tak 23) in het successierecht (art. 8 W. Succ.)”, T. Not. 2006, 567. 131 Het feit dat de echtgenoten wederkerig in elkaars voordeel een levensverzekeringscontract afsluiten zorgt er niet voor dat de beide contracten hun kosteloos karakter verliezen. Indien de echtgenoten daarentegen niet gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel sluit de wederkerigheid van de levensverzekering wel het kosteloos karakter uit; zie N. GEELHAND DE MERXEM, Cursus successierechten, 2011-2012, 112.
30
45
Om de belastbaarheid van de uitkering te bepalen wordt er een onderscheid gemaakt
naar gelang met welke gelden de premies betaald werden: in het geval dat de premies werden betaald met gemeenschapsgelden wordt de uitkering voor de helft belast, indien de premies werden betaald met eigen geld van de overledene wordt de uitkering volledig belast, indien de premies werden betaald met eigen geld van de begunstigde echtgenoot wordt de uitkering niet belast. 46
Tot slot dient er in deze materie ook rekening te worden gehouden met het arrest van
het Arbitragehof van 26 mei 1999. 133 Ten gevolge van dit arrest maakt de administratie in haar circulaire van 31 juli 2006 134
135
een onderscheid tussen de gewone, zuivere en de
gemengde levensverzekeringen 136 afgesloten door echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap van goederen, in de situatie waarbij een echtgenoot vooroverleden is voor dat er een kapitaal is uitbetaald. Voor de zuivere levensverzekeringen verandert er niets aangezien zij niet onder de draagwijdte van het arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1999 137 vallen. Bij de gemengde levensverzekering die in feite een spaaroperatie is, wordt de afkoopwaarde of de vermogenswaarde op het ogenblik van het overlijden 138 van de eerststervende echtgenoot als een actief bestanddeel van het gemeenschappelijk vermogen beschouwd dat voor de helft overeenkomstig artikel 1 W. Succ. onderworpen wordt aan successierechten.
Dit
op
voorwaarde
dat
het kapitaal
werd
opgebouwd
met
gemeenschappelijke gelden. 139 Dat arrest heeft met andere woorden tot gevolg dat de fictiebepaling van artikel 8 W. Succ. soms overbodig zal zijn aangezien men gewoon een
132
L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 304. 133 Zie supra nr. 54. 134 Federale Overheidsdienst Financiën, circ. 31 juli 2006 nr. 16/2006. 135 De circulaire werd in 2009 doorkruist door een ruling (voorafgaande beslissing nr. 800.279 van 26 mei 2009). Omwille van een interne instructie van 14 februari 2011, waarin de centrale administratie al haar gewestelijke directeurs oproept om de desbetreffende ruling naast zich neer te leggen, is het belang van de ruling beperkt tot het concreet geval. Zie E. VAN DE VELDE, “Enkele topics van estate planning door de bril van de Rulingdienst”, TEP 2011, 142. 136 Circulaire nr. 16/2006, randnummer 5. 137 Het arrest handelt over levensverzekeringen die in feite een spaaroperatie zijn, zie supra nr. 61. 138 Voor de circulaire van 31 juli 2006 werd er vanuit gegaan dat er geen successierechten verschuldigd waren aangezien er op dat moment geen uitkering plaatsvindt en er bijgevolg op grond van artikel 111 WLVO geen successierechten verschuldigd zijn. De administratie nam in zijn Beslissing van 25 februari 2003 aan dat het kapitaal een eigen goed van de verzekeringnemer is, zelfs als het met gemeenschapsgelden werd betaald. Zie D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 24. 139 X, “Successierechten op afkoopwaarde levensverzekeringen”, Nieuwsflash Stichting VermogensPlanning.
31
beroep kan doen op de algemene regel van artikel 1 W. Succ. 140
141
De afkoopwaarde moet
echter wel als een eigen goed beschouwd worden indien de premies voor meer dan de helft betaald werden met eigen gelden 142 en als gemeenschappelijk goed indien meer dan de helft van de premies werd betaald met gemeenschappelijke gelden. 143 •
47
Uitzonderingsbepalingen van artikel 8 W. Succ.
Er zijn in artikel 8 W. Succ. vier uitzonderingsbepalingen voorzien. Dat zijn gevallen
die niet onder de fictiebepaling vallen hoewel de bovenvermelde toepassingsvoorwaarden wel voldaan zijn. Artikel 8 W. Succ. is niet van toepassing op: 1. “Sommen, renten of waarden , verkregen ingevolge een beding dat aan het registratierecht gevestigd voor de schenkingen werd onderworpen.” De bedoeling van artikel 8 W. Succ. is vermijden dat bepaalde vermogens belastingsvrij zouden worden overgedragen. Indien er reeds schenkingsrechten zijn betaald, vervalt de ratio legis. 144
145
2. “Renten en kapitalen gevestigd tot uitvoering van een wettelijke verplichting”. 146 De bedinger handelt in dat geval in uitvoering van een wettekst en niet uit vrijgevigheid. Deze vrijstelling moet strikt geïnterpreteerd worden, het volstaat niet dat een verzekering bij wet of bij KB is gereglementeerd om onder de uitzonderingsbepaling te vallen. Deze bepaling is maar van toepassing indien de verzekeringnemer geen keuze had om de verzekering al dan niet te nemen. 147
148
140
L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 305. 141 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat met de levensverzekeringen bij gemeenschap van goederen”, Fiscoloog 2006, nr. 1037, 5. 142 In dat geval valt de levensverzekering niet onder de draagwijdte van het arrest en is er pas belastbaarheid onder de “opschortende voorwaarde” dat de echtgenoot- begunstigde nog in leven is op het moment dat hij gerechtigd is op de verzekeringsprestatie. I. VERHULST en S. NELIS, “Levensverzekeringen, huwelijk en successierechten”, T.F.R. 2006, 706. 143 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 24. 144 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 22. 145 Dit is de toepassing van de regel dat twee belastingen niet op dezelfde rechtshandeling kunnen geheven worden (non bis in idem); zie N. GEELHAND DE MERXEM, Cursus successierechten, 2011-2012, 109. 146 Bijvoorbeeld om te voldoen aan wettelijke verplichtingen betreffende ouderdomspensioen en vroegtijdige dood. 147 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 22. 148 Er bestaat dus bijvoorbeeld geen aanleiding tot heffen van successierechten op de verzekeringen onderschreven krachtens paritaire akkoorden die verbindend werden verklaard bij Koninklijk Besluit; zie J. DECUYPER, J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2006-2007, Mechelen, Kluwer 2006, 169.
32
3. “De renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de overledene werden gevestigd, ten behoeve van de overlevende echtgenoot of bij gebreke ten behoeve van zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering hetzij van een groepsverzekeringscontract onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming en beantwoordende aan de voorwaarden gesteld door de reglementen betreffende de controle van zulke contracten, hetzij van het bindend reglement van een voorzorgsfonds opgericht ten behoeve van het personeel van de onderneming.” Deze bepaling is dus enkel van toepassing in de verhouding werkgeverwerknemer, er moet met andere woorden een arbeidsrelatie bestaan, een band van ondergeschiktheid. De uitkeringen die ontvangen worden dankzij vrijwillige facultatieve bijdragen of als tegenprestatie van betalingen op een ogenblik dat de verzekerde geen werknemer meer was vallen niet onder deze uitzonderingsbepaling. 149 4. “De sommen, renten of waarden, bij het overlijden van de overledene verkregen, ingevolge een contract bevattende een door een derde ten behoeve van de verkrijger gemaakt beding, wanneer er bewezen wordt dat deze derde kosteloos ten behoeve van de verkrijger heeft bedongen.” Deze vrijstelling gaat over de situatie waarbij de verzekeringnemer niet dezelfde persoon is als de verzekerde en waarbij hij persoonlijk, ten kosteloze titel bedingt in het voordeel van een derde begunstigde. 150 Dit vormt een uitzondering op het principe dat een uitkering belastbaar is bij het overlijden van de verzekerde. Indien de begunstigde kan bewijzen dat de verzekeringnemer kosteloos heeft bedongen in het voordeel van de begunstigde zijn er geen successierechten verschuldigd bij het overlijden van de verzekerde. Dat is ook logisch want de verzekerde heeft geen enkele band met de overeenkomst. 151 Het is voldoende dat de overledene juridisch en economisch vreemd is aan het beding opdat het voordeel niet belastbaar zou zijn. 152 Dat
149
J. GRILLET, “De belastbaarheid van levensverzekeringen en aanverwante financiële producten (o.m. verzekeringen Tak 21 en Tak 23) in het successierecht (art. 8 W. Succ.)”, T. Not. 2006, 583. 150 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 23. 151 Van Zantbeek maakt in A. VAN ZANTBEEK, “De levensverzekering, het successieplanninginstrument bij uitstek?” in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 157 volgende vergelijking: indien men in bovenvermeld voorbeeld “de ouder” vervangt door bijvoorbeeld “de koning” is het nog duidelijker dat deze persoon totaal vreemd is aan de levensverzekeringsovereenkomst. Zijn overlijden bepaalt enkel wanneer het voordeel opeisbaar wordt. De koning had uiteraard niet de bedoeling om de begunstigden te bevoordelen. Dit voorbeeld illustreert de logica van deze uitzonderingsbepaling op een treffende wijze. 152 Brussel 24 januari 2001, TFR 2001, 746, noot R. DEBLAUWE.
33
wil echter niet zeggen dat er nooit successierechten zullen moeten betaald worden. 153 Een voorbeeld hiervan is de situatie waarbij een grootouder een verzekering neemt ten voordele van zijn kleinkind, op het hoofd van één van de ouders. Het overlijden van de ouder zal geen aanleiding geven tot de heffing van successierechten. Indien de grootouder-verzekeringnemer overlijdt binnen de drie jaar na de uitkering van de verzekeringsprestatie zullen er wel successierechten geheven worden. 154 Een ander voorbeeld 155 is de situatie waarbij een vader (A) ten gunste van zijn dochter (C) een verzekering afsluit op het leven van zijn schoonzoon (B), de echtgenoot van C. Bij het overlijden van B is het voordeel opeisbaar voor C en zal er bovendien kunnen aangetoond worden dat “een derde kosteloos ten behoeve van de verkrijger heeft bedongen”, de vader (A) heeft immers kosteloos bedongen en B is in feite vreemd aan het beding. Bijgevolg zal artikel 8 bij het overlijden van B geen toepassing vinden omwille van de uitzonderingsbepaling van artikel 8 laatste lid, 4°. Bij het overlijden van A kan artikel 8 wel gelden indien het kapitaal betaalbaar is op een latere datum of indien het betaalbaar was binnen de drie jaar voor het overlijden van A. Er moet dus een onderscheid gemaakt worden tussen de situatie waarbij B al dan niet vooroverleden is. Indien dit zo is, C heeft in dat geval een kapitaaluitkering genoten, is artikel 8 enkel van toepassing indien B minder dan drie jaar voor A overleden is, het kapitaal wordt dan geacht als legaat te zijn verkregen door C uit de nalatenschap van A. Indien B nog in leven is bij het overlijden van A zal C het kapitaal uiteraard pas ontvangen bij het overlijden van B, in dat geval is artikel 8, 2e lid in elk geval toepasselijk.
153
J. GRILLET, “De belastbaarheid van levensverzekeringen en aanverwante financiële producten (o.m. verzekeringen Tak 21 en Tak 23) in het successierecht (art. 8 W. Succ.)”, T. Not. 2006, 583. 154 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 23. 155 J. DECUYPER, J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2006-2007, Mechelen, Kluwer 2006, 182.
34
3
DE LEVENSVERZEKERING EN HET HUWELIJKSVERMOGENSRECHT Op burgerrechtelijk vlak valt de levensverzekering onder een bijzonder statuut. 156 In
48
het huwelijksvermogensrecht zijn de aanspraken op de verzekering een eigen goed van de verzekeringnemer, ook al is hij onder een gemeenschapsstelsel gehuwd. Bij de ontbinding van het stelsel is er bovendien geen vergoeding verschuldigd voor de door dat stelsel betaalde premies. De desbetreffende bepalingen uit de wet op de landverzekeringsovereenkomst 157 zouden bijgevolg de mogelijkheid kunnen bieden om een aantal dwingende, familiaal vermogensrechtelijke, bepalingen te omzeilen. Dat zou er toe kunnen leiden dat de levensverzekering een aantrekkelijk instrument van vermogensplanning zou kunnen zijn. Men kan zich echter wel de vraag stellen of de voorvermelde beginselen hoe dan ook van kracht zijn. 158 49
Met betrekking tot de rechten van de echtgenoot van de verzekeringnemer bij de
aanduiding van de begunstigde wijkt het verzekeringsrecht af van het burgerlijk wetboek, bijgevolg is er in de rechtsleer dan ook onenigheid over de oplossing van dit probleem.
3.1
Rechten van de echtgenoot van de verzekeringnemer bij de uitkering van de verzekeringsprestaties
3.1.1 Het wettelijk kader • 50
Artikel 1400, 7° van het Burgerlijk Wetboek Het door de wet van 14 juli 1976 159 ingevoerde artikel 1400, 7° B.W. bepaalt dat “de
rechten verbonden aan een personenverzekering door de begunstigde zelf gesloten, die hij verkrijgt bij het overlijden van zijn echtgenoot160 of na ontbinding van het stelsel, eigen zijn, behoudens vergoeding indien daartoe aanleiding bestaat”. 161 Met toepassing van artikel 156
Dit, zowel in het huwelijksvermogensrecht als in het erfrecht, voor het erfrecht, zie infra nr. 69. De bepalingen van deze wet zijn volgens artikel 3 van dwingend recht. 158 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 20. 159 Wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, B.S. 18 september 1976. 160 In dat geval wordt het stelsel ontbonden door het overlijden. 161 Indien de premies betaald werden met gemeenschapsgelden moest er dus een vergoeding betaald worden. 157
35
1405, 4°B.W. kon men er daarentegen van uit gaan dat het kapitaal dat nog tijdens het stelsel aan de begunstigde-verzekeringnemer werd uitgekeerd en waarvan de premies overwegend met gemeenschapsgelden werden betaald, gemeenschappelijk was. 162 Artikel 1400, 7° van het Burgerlijk wetboek is niet van toepassing op de hypothese waarbij een echtgenoot een levensverzekering sluit ten gunste van zijn mede-echtgenoot. Dit wordt beschouwd als een onrechtstreekse schenking die bijgevolg als eigen goed moest aanzien worden. 163 In dat geval 164 was er geen vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen, voor de stortingen gedaan door de verzekeringnemer, tenzij die kennelijk onredelijk waren. 165
166
De artikelen 127 en 128 WLVO beheersen het huwelijksvermogensrechtelijke statuut van de levensverzekeringsprestaties en heffen de voorgaande regeling, inclusief het artikel 1400, 7° B.W. 167 impliciet op. 168 Artikel 1400, 7° B.W maakte een onderscheid naargelang de echtgenoot zichzelf of de andere echtgenoot als begunstigde had aangeduid. Artikel 127 WLVO regelt, in tegenstelling tot artikel 1400, 7° B.W. ook de levensverzekering ten behoeve van de andere echtgenoot. Bovendien heeft het tijdstip van de uitkering, in de regeling uit de WLVO, geen belang meer. Er dient dus niet langer onderscheid te worden gemaakt naargelang het tijdstip waarop de prestatie wordt uitgekeerd: tijdens of na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. 169
162
W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH, K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 169. 163 Artikel 1399 B.W., art. 108, eerste lid en 121 WLVO bevestigen dat de verzekering aangegaan door een echtgenoot ten behoeve van zijn mede-echtgenoot een onrechtstreekse schenking is, die door de uitwerking van art. 299 B.W. kan verloren gaan of overeenkomstig art. 1096 B.W. kan herroepen worden, zie hierover W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH, K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 170. 164 In tegenstelling tot hetgeen bepaald wordt in artikel 128WLVO was er wel discussie of er vergoeding moest betaald worden, in toepassing van artikel 43 van de verzekeringswet van 11 juni 1874, indien de verzekering in eigen voordeel was aangegaan, zie K. TERMOTE, “Discriminatie bij levensverzekeringen tussen echtgenoten”, TBH 1999, 853. 165 Artikel 43 van de Verzekeringswet van 11 juni 1874, BS 11 juni 1874. 166 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH, K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 169. 167 De reden hiervoor is dat de wetgever in artikel 127 WLVO net bepaald heeft dat de prestaties uit een levensverzekering altijd eigen zijn. Artikel 1400, 7° B.W. werd bijgevolg opgeheven vanaf, 21 september 1999, de datum dat de WLVO in werking is getreden. 168 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T. Not. 2000, 230. 169 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, 617.
36
• 51
Artikel 127: Verzekeringsprestaties “De aanspraken ontleend aan de verzekering die een in gemeenschap van goederen
getrouwde echtgenoot ten behoeve van de andere of van zichzelf heeft bedongen, is een eigen goed van de begunstigde echtgenoot." Meestal worden de verschuldigde premies wel betaald met gemeenschappelijke gelden. Een eigen goed wordt in dat geval verkregen met gemeenschappelijk geld. Onder de term “aanspraken”moet volgens een deel van de rechtsleer ook de afkoopwaarde worden begrepen 170 , volgens een ander deel is dat niet het geval 171 . Een antwoord op de vraag of er bijgevolg een vergoeding verschuldigd is wordt in artikel 128 WLVO gegeven. 172 • 52
Artikel 128: Vergoeding van premiebetaling “Aan het gemeenschappelijk vermogen is geen vergoeding verschuldigd behalve voor
zover de premiebetalingen die ten laste van dat vermogen zijn gedaan, kennelijk de mogelijkheden ervan te boven gaan.” Om te weten of de premies kennelijk de mogelijkheden van het gemeenschappelijk vermogen te boven gaan, moet worden gekeken naar alle inkomsten van het gemeenschappelijk vermogen waarbij als referentiepunt het budget wordt genomen van een gemiddeld gezin in dezelfde socioprofessionele categorie. 173 Indien er sprake is van een kennelijk overdreven premie is er slechts vergoeding verschuldigd ten belope van het overdreven gedeelte van de premies, 174
de
vergoeding
kan
dus
in
geen
geval
berekend
worden
op
de
verzekeringsprestaties. 175 53
De artikelen 127 en 128 WLVO zijn enkel van toepassing op echtgenoten die gehuwd
zijn onder een stelsel van gemeenschap van goederen. De levensverzekering van echtgenoten die kiezen voor een ander huwelijksvermogensstelsel wordt geregeld door het desbetreffende 170
C. DEVOET, “Assurance-vie, mariage et divorce”, RNB 2002, 553; N. TORFS, “De individuele levensverzekering en de groepsverzekering: nieuwe economische situatie, nieuwe juridische aanpak?” in F. BUYSSENS et al. (eds.), Echtscheiding door onderlinge toestemming, Brugge, die Keure, 2002, 58. 171 F. BUYSSENS en Y. –H. LELEU, “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschapsstelsel” in H. CASMAN, Huwelijksvermogensrecht. Topics 2, Mechelen, Kluwer, 2002, 20; K. TERMOTE, “Discriminatie bij levensverzekeringen tussen echtgenoten”, TBH 1999, 852. 172 I. VERHULST en S. NELIS, “Levensverzekeringen, huwelijk en successierechten”, T.F.R. 2006, 697. 173 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T. Not. 2000, 232. 174 Advies van de Raad van State, Parl.St. Kamer, 1586/1, 1990-1991, 188. 175 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 12.
37
stelsel zelf. Bovendien gelden deze regels enkel wanneer de echtgenoten op de datum dat de prestaties opeisbaar worden, nog niet uit de echt of van tafel en bed gescheiden zijn, in dat geval gelden de artikelen 129 WLVO en volgende. 176 Bovenvermelde regels zijn ook enkel toepasselijk op levensverzekeringen, ze handelen dus niet over andere persoonsverzekeringen zoals een hospitalisatie- of ziekteverzekering. 177 3.1.2 Het arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1999 178 54
In het arrest van 26 mei 1999 oordeelt het voormalig Arbitragehof 179 dat de artikelen
127 en 128 WLVO een schending kunnen uitmaken van het grondwettelijk gewaarborgde gelijkheidsbeginsel
omdat
ze
geen
onderscheid
maken
naargelang
het
soort
levensverzekering. 180 I. De feiten 55
Een echtpaar baatte gedurende lange tijd een landbouwbedrijf uit. De man sloot, als
waarborg voor de door het landbouwbedrijf aangegane kredieten, een gemengde levensverzekering af. De premies van deze verzekering werden met gemeenschapsgelden 181 betaald. Op het moment dat de man de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, had werd het verzekeringskapitaal uitgekeerd en aangewend om de lening af te lossen. Dat kapitaal werd, overeenkomstig artikel 127 WLVO, als eigen goed gekwalificeerd. Een gemeenschapsschuld werd dus betaald met eigen geld van de man. 182 Enige tijd later verliet hij zijn echtgenote en vorderde hiervoor een vergoeding. De echtgenote was het niet eens met de voorvermelde kwalificatie en vroeg aan de vrederechter van Namen om te beslissen dat het uitgekeerde kapitaal in het gemeenschappelijk vermogen valt en niet in het eigen vermogen zoals artikel 127 WLVO bepaalt. 183
176
K. TERMOTE, “Discriminatie bij levensverzekeringen tussen echtgenoten”, TBH 1999, 852. A. VANDEWIELE, B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not. Fisc. M 2008, 242. 178 Arbitragehof 26 mei 1999, nr. 54/99. 179 Sinds mei 2007 Grondwettelijk Hof 180 K. TERMOTE, “Discriminatie bij levensverzekeringen tussen echtgenoten”, TBH 1999, 852. 181 De verzekeringsprestaties werden betaald met de opbrengst van de landbouwexploitatie, dit wil zeggen door het gemeenschappelijk vermogen in de zin van artikel 1405 van het Burgerlijk Wetboek. 182 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T. Not. 2000, 240. 183 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, 619. 177
38
56
De vrederechter stelde vast dat er in de desbetreffende bepalingen geen onderscheid
wordt gemaakt tussen de gemengde levensverzekeringen 184 enerzijds en de klassieke levensverzekering 185 anderzijds. Deze twee soorten hebben nochtans een verschillend karakter. De gemengde levensverzekering waarborgt de terugbetaling van een lening en het levenspeil van het echtpaar. Ze heeft betrekking op de huwelijksgemeenschap aangezien artikel 1408 B.W. bepaalt dat schulden aangegaan ten behoeve van de huishouding deel uitmaken van het passief van het gemeenschappelijk vermogen. De rechter oordeelde dat een van de echtgenoten zou kunnen worden benadeeld omdat die bepalingen niet voorzien in een vergoeding van de gemeenschap die bestond toen de verzekering werd afgesloten en die de betaling van de premies heeft gedragen. Aangezien de lening deel uitmaakt van het passief van het gemeenschappelijk vermogen zou het bijgevolg een compensatie moeten krijgen indien de verzekeraar de prestaties uitkeert aan een echtgenoot terwijl de verzekering eigenlijk als waarborg voor het krediet moest dienen. II. Prejudiciële vragen 57
Met de gedachte dat de bepalingen, vanaf de inwerkingtreding ervan, een onevenwicht
tussen de echtgenoten in het leven konden roepen stelde hij volgende drie prejudiciële vragen aan het Arbitragehof: 1. “Veroorzaken de artikelen 127, 128 en 148§3 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst ten aanzien van echtgenoten met gemeenschap van goederen die samen een gemeenschappelijk landbouwbedrijf hebben beheerd, een discriminatie 186 tussen de echtgenoten doordat die bepalingen geen onderscheid maken tussen een levensverzekering aangegaan wegens overlijden, dat aldus leidt tot ontbinding van de gemeenschap, enerzijds, en, anderzijds, een “gemengde” levensverzekering die kapitaal kan opbrengen ten voordele van één echtgenoot steeds in gemeenschap van goederen?” 187 2. “Veroorzaken de artikelen 127, 128 en 148§3 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst een discriminatie tussen echtgenoten doordat zij ertoe
184
Zie supra nr. 11. Zie supra nr. 9. 186 Schending van artikel 10 van de Grondwet (gelijkheidsbeginsel). 187 Met andere woorden: op een ogenblik dat het stelsel nog niet ontbonden is. 185
39
leiden aan één van die echtgenoten het voordeel van gemeenschappelijk spaargeld toe te kennen, wanneer de betaalde premies de mogelijkheden niet te boven gaan?” 3. “Schenden de artikelen 127, 128 en 148§3 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij, zonder toelaatbare verantwoording, een verschil in behandeling invoeren tussen twee vergelijkbare categorieën van personen, naargelang zij onder de gelding van de vroegere verzekeringswet, de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, voor vergoeding verschuldigd aan de gemeenschap overeenstemmend met de inbreng van de betaalde premies, ten opzichte van wat gebeurt ten aanzien van dezelfde gemeenschap, met soortgelijke premies, na de inwerkingtreding van de dwingende bepalingen van de nieuwe verzekeringswet?” 188 III. Het Arrest 58
Het Arbitragehof oordeelde dat de artikelen 127, 128 en 148§3 van de wet van 25 juni
1992 op de landverzekeringsovereenkomst de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden. De reden hiervoor is dat zij tot gevolg hebben dat het door de verzekeraar uitbetaalde kapitaal eigen is en slechts aanleiding geeft tot vergoeding indien de premiebetalingen die ten laste van het gemeenschappelijk vermogen zijn gedaan “kennelijk de mogelijkheden ervan te boven gaan”. 189 Dit alles wanneer één van de twee echtgenoten, gehuwd met gemeenschap van goederen, een gemengde levensverzekering heeft aangegaan om de goede afloop van de terugbetaling van gemeenschappelijke leningen te waarborgen, met de bedoeling dat ze, nadat die terugbetaling is gedaan, een kapitaal oplevert voor de verzekeringnemer zelf indien hij een bepaalde leeftijd bereikt en niet voor de langstlevende echtgenoot van de verzekeringnemer,
niettegenstaande
dat
de
premiebetaling
ten
laste
van
het
gemeenschappelijk vermogen is gedaan. Er is volgens het hof geen redelijke verantwoording voor het verschil in behandeling met de situatie waarbij de inspanning van voorzorg van de echtgenoten was tot uiting gekomen door de aankoop van effecten of andere spaarinstrumenten, in dat geval werden deze immers wel als gemeenschappelijk aanzien.190 Het onderscheid tussen echtgenoten naargelang de wijze waarop zij hun spaarverrichting tot 188
Volgens de echtgenote vloeit uit de voorvermelde bepalingen een discriminerend onderscheid voort, tussen de echtgenoten, aangezien ze, in tegenstelling tot de vroegere bepalingen, in een dergelijke situatie niet voorzien in een vergoeding ten gunste van het gemeenschappelijk vermogen. 189 Art. 128 WLVO. 190 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, 621.
40
stand brengen is dan ook discriminerend en strijdig met de artikelen 10 en 11 G.W. De wetgever heeft bovendien, door de nieuwe regeling in de WLVO in te voeren zonder artikel 1400, 7° B.W. uitdrukkelijk op te heffen, er voor gezorgd dat de kans bestaat dat die echtgenoot geen kennis heeft gehad van het eenzijdig karakter van het voordeel dat door een dergelijk contract wordt opgeleverd na de terugbetaling van de lening. 191 IV. Toepassingsgebied van het arrest 59
De kapitale vraag is in welke gevallen de artikelen 127 en 128 WLVO discriminerend
zijn. Het arrest heeft maar een beperkt toepassingsgebied, het handelt over een gemengde levensverzekering die door een van de echtgenoten is afgesloten als waarborg voor de door hun landbouwbedrijf aangegane kredieten. Specifieker gaat het over het statuut van verzekeringsuitkeringen bij leven die tijdens het bestaan van de huwelijksgemeenschap plaatsvonden en die voortvloeien uit een individuele levensverzekeringsovereenkomst die een van de echtgenoten tijdens het huwelijk heeft gesloten in zijn eigen voordeel en waarvan de premies met gemeenschapsgeld werden betaald. 192 Men kan uit het arrest volgens sommigen wel duidelijk afleiden dat het gemeenschappelijk dan wel het eigen karakter van de kapitalen moet worden gekoppeld aan het gemeenschappelijk dan wel het eigen karakter van de premies. De wetgever schendt het gelijkheidsbeginsel indien hij dat verband negeert. 193 De onvoorwaardelijke kwalificatie van de verzekeringsprestaties als een eigen goed 194 is een inbreuk op het discriminatieverbod. 195 60
Het is bijgevolg belangrijk om te weten voor welke soorten verzekeringscontracten
dit arrest gevolgen heeft, op welke verzekeringscontracten de artikelen 127 en 128 WLVO al dan niet toepasselijk zijn. 61
Sommige auteurs hangen een strikte interpretatie aan, zij zijn van mening dat het
gelijkheidsbeginsel enkel geschonden is in de gevallen analoog aan het geval waarover het 191
A. VANDEWIELE, B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not. Fisc. M 2008, 248; zie Arbitragehof 26 mei 1999, nr. 54/99, B.5. 192 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 13. 193 F. Bouckaert, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht”, T. Verz.2005, 638. 194 Art. 127 WLVO. 195 F. BOUCKAERT, “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht”, T Verz. 2005, 639.
41
Arbitragehof heeft geoordeeld. 196 Een kleine minderheid onder de auteurs verdedigt daarentegen een zeer ruime interpretatie waarbij de artikelen 127 en 128 WLVO in alle gevallen als discriminerend moet worden aanzien. 197 De meerderheid is er echter van overtuigd dat de desbetreffende bepalingen discriminerend zijn wanneer de levensverzekering in feite een spaaroperatie is, 198 in dat geval gaat het over alle zogenaamde “levensverzekeringen”, onverschillig of ze al dan niet gekoppeld zijn aan een financiering. Indien men te maken heeft met een werkelijke, klassieke levensverzekering zijn de bepalingen bijgevolg niet discriminerend en behouden ze hun volle werking. 199 Professor Casman houdt er evenwel een afwijkende mening 200 op na, zij pleit voor een huwelijksvermogensrechtelijke 201 benadering. Ze vindt dat de kwalificatie van het voordeel van een levensverzekering een huwelijksvermogensrechtelijk probleem is dat via het huwelijksvermogensrecht en niet via de artikelen 127 en 128 WLVO moet worden opgelost. Er moet dus onderzocht worden in welke mate het verenigbaar is met de algemene beginselen van het gemeenschapsstelsel dat er gelden uit de gemeenschap worden genomen ten voordele van één van de twee echtgenoten zonder dat ze er per definitie naar terugkeren. 202 Professor Casman acht hiervoor één element van belang: is het doel dat de verzekeringnemer nastreeft binnen een gemeenschapsstelsel te verwezenlijken? Het ogenblik van de uitkering, de begunstigde en de wijze van premiebetaling zijn hierbij determinerend. 203 Deze benadering schakelt de verzekeringswet volledig uit, ook ten aanzien van de klassieke levensverzekering, ook al heeft het Hof zich daarover niet uitgesproken. 196
A. VANDEWIELE, B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not. Fisc. M 2008, 248; K. TERMOTE, “Discriminatie bij levensverzekeringen tussen echtgenoten”, TBH 1999, 854. 197 A. VANDEWIELE, B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not. Fisc. M 2008, 248; K. VANBEYLEN en G. DEBOODT, “Behoren gemengde levensverzekeringen tot het eigen of gemeenschappelijk vermogen na het arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1999?”, in A. VERBEKE, J. VERSTRAETE en L. WEYTS, Aspecten van het ondernemingsrecht. Liber Amicorum Frans Bouckaert, Leuven, 2000, 477. 198 De dag van vandaag worden verzekeringscontracten veelal gebruikt als spaarinstrument, ze dienen in dat geval niet louter en alleen meer om risico’s te dekken. Vandaar het onderscheid tussen de “echte” levensverzekeringen waarbij het kapitaal wordt uitgekeerd op het ogenblik van het overlijden van het verzekerd hoofd en de “spaarverzekering” die wordt gesloten met de bedoeling om de levensverzekering als spaarinstrument te gebruiken. 199 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T. Not. 2000, 241. 200 Professor Casman hoort dus bij de kleine minderheid van de auteurs die de artikelen 127 en 128 WLVO in alle gevallen als strijdig met de grondwet aanzien. 201 In tegenstelling tot de meerderheidsopvatting die een onderscheid maakt tussen de “echte” levensverzekeringen en de levensverzekeringscontracten die eigenlijk een spaarverrichting zijn en die de problematiek aldus benaderen vanuit verzekeringsrechtelijke hoek. 202 A. VANDEWIELE, B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not. Fisc. M 2008, 254. 203 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, 622.
42
De meeste auteurs vinden daarentegen dat er dus een onderscheid moet worden gemaakt in functie van de aard van het levensverzekeringsproduct, met andere woorden tussen de “echte” en de “spaar”verzekering. 204 Het onderscheid tussen deze twee “soorten” verzekeringen kan eenvoudig achterhaald worden door volgende vraag te stellen: “heeft de verzekeringnemer beoogd zich tegen een overlijdensrisico te verzekeren of heeft hij getracht om voor een aanvullend inkomen te zorgen aan de hand van een belegging die de vorm van een levensverzekering heeft aangenomen?” 205 Volgende elementen kunnen wijzen op het spaarkarakter van een levensverzekering: de beperking van het risico op financieel verlies, de mate van vrijheid die de verzekeringnemer geniet met betrekking tot het ogenblik van de betaling van de premies en de bepaling van het bedrag van de premies, de mogelijkheden van afkoop en de band met de terugbetaling van een gemeenschappelijke lening, 206 de premies worden betaald uit het gemeenschappelijk vermogen, de verzekering is gekoppeld aan de verkrijging van een gemeenschappelijk goed, het stelsel bestaat nog op het ogenblik van de opeisbaarheid,… 207 Volgens professor Bael speelt de wil van de echtgenoten, namelijk de intentie om de langstlevende echtgenoot te beschermen, bij de kwalificatie van een goed als eigen of gemeenschappelijk geen enkele rol 208 aangezien de wil van de echtgenoten buiten een aktewijziging van het huwelijksvermogensstelsel in principe geen invloed heeft op het eigen of gemeenschappelijk karakter van een goed. 209 62
Bijgevolg valt de zuivere levensverzekering buiten de draagwijdte van het arrest. Het
is van geen belang of het verzekerd hoofd de verzekeringnemer is of diens echtgenoot aangezien de levensverzekering gericht is op de bescherming van de langstlevende echtgenoot tegen het overlijden van de ander. Het gaat met andere woorden om een echte verzekering,
204
W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, 625. 205 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, 625. 206 Y.H. LELEU en D. SCHUERMANS, “Une nouvelle qualification pour certaines presentations d’assurance-vie entre époux communs en biens”, De Verz. 1999, 487. 207 F. BUYSSENS, “De comeback van het huwelijksvermogensrecht in de wereld van de persoonsverzekeringen”, EJ 2000, 28; W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, 624. 208 J. BAEL, “De vereffening-verdeling na echtscheiding. Enkele capita selecta” in X (ed.), CBR Jaarboek 20022003, I, Antwerpen, Maklu, 2003, 191. 209 A. VANDEWIELE, B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not. Fisc. M 2008, 249, J. BAEL, “Artikel 124 van de wet Landverzekeringsovereenkomst in het licht van de recente rechtspraak”, T. Not. 2004, 664.
43
een daad van voorziening die de begunstigde tegen een risico moet beschermen. 210 De gemeenschapsgelden kunnen dus worden gebruikt om een eigen vermogen te verwerven, de artikelen
127
en
128
WLVO
blijven
er
op
van
toepassing.
De
gemengde
levensverzekeringen die de facto een spaarverrichting 211 zijn vallen wel onder het toepassingsgebied van het arrest. Een dergelijk contract wordt niet (enkel) afgesloten met de bedoeling om bescherming te bieden tegen een risico, het zijn (ook) spaarinstrumenten. 212 De ongrondwettelijk verklaarde artikelen zijn bijgevolg niet langer van toepassing op de gemengde levensverzekeringen. 213 Hetzelfde geldt voor de schuldsaldoverzekeringen, de groepsverzekeringen en de tak 21 en tak 23 verzekeringen. 214 V. Gevolgen van het arrest 63
Vooreerst dient opgemerkt te worden dat het arrest van het Arbitragehof geen
algemene werking heeft, 215 de uitspraak is in principe enkel bindend in de concrete zaak. Toch kan er niet zomaar aan voorbijgegaan worden. 216 64
Is het kapitaal dat wordt uitgekeerd door het levensverzekeringscontract, dat ingevolge
de ongrondwettigheid niet onder de artikelen 127-128 WLVO vallen, gemeenschappelijk of is het een eigen goed waarbij krachtens artikel 1435 BW een vergoeding verschuldigd is aan de gemeenschap? 217 Om het antwoord op deze vraag te vinden kan men niet terugvallen op de bepalingen
die
van
toepassing
waren
voor
de
inwerkingtreding
van
de
Wet
Landverzekeringsovereenkomsten aangezien het artikel 1400, 7°BW impliciet werd afgeschaft door de desbetreffende wet en aangezien de afschaffing van een vroegere
210
D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 13; Gent 4 maart 2004, NJW 2004, 847, noot G. Verschelden. 211 Voor de elementen die kunnen wijzen op het spaarkarakter van een levensverzekering, zie supra nr. 61. 212 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 13-14. 213 W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, 624. 214 J. BAEL, “Artikel 124 van de wet Landverzekeringsovereenkomst in het licht van de recente rechtspraak”, T. Not. 2004, 668. 215 Het arrest geniet slechts een “betrekkelijk gezag van gewijsde”. Een uitspraak van het Arbitragehof in prejudiciële geschillen is in principe alleen bindend voor de rechter en de partijen (ook voor elk ander rechtscollege dat in dezelfde zaak uitspraak moet doen). Dat betekent echter niet dat een dergelijk arrest geen gevolgen kan hebben voor andere zaken dan die waarin de prejudiciële vraag werd gesteld. Een rechter die in een andere zaak met dezelfde norm wordt geconfronteerd moet ofwel handelen conform die uitspraak van het Arbitragehof ofwel moet hij een nieuwe prejudiciële vraag stellen; zie daarover E. KRINGS, Beschouwingen over de gevolgen van de door het arbitragehof gewezen arresten, Brussel, Belgisch staatsblad, 1985, nr. 3609, 42-43. 216 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T. Not. 2000, 240. 217 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 14.
44
wettelijke bepaling niet ongedaan kan worden gemaakt door een arrest van het Hof. 218 Welke bepalingen komen er dan wel in de plaats van de bepalingen die als discriminerend worden aanzien? Over het algemeen wordt er aangenomen dat het artikel 1405, 4° BW een oplossing aanreikt: “Gemeenschappelijk zijn alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgenoten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling”. Er is dus een splitsing tussen de rechten uit de levensverzekering die eigen zijn 219 en de vermogenswaarde van de verzekering die in het gemeenschappelijk vermogen valt. 220 De prestaties die voortvloeien uit een levensverzekeringscontract met spaarfinaliteit die worden uitgekeerd voor de ontbinding221 van de gemeenschap en waarvan de premies zijn betaald door het gemeenschappelijk vermogen zijn bijgevolg gemeenschappelijk. 222 65
Om discussies te vermijden is het aangeraden om een huwelijkscontract af te sluiten
en daarin een clausule op te nemen waarin het statuut van de aanspraken uit een levensverzekering uitdrukkelijk wordt geregeld. 223 Men kan zich wel de vraag stellen of levensverzekeringen het voorwerp kunnen uitmaken van afspraken in een huwelijkscontract aangezien artikel 3 WLVO luidt dat “de bepalingen van de wet van dwingend recht zijn tenzij uit de bewoordingen zelf blijkt dat de mogelijkheid wordt gelaten om er van af te wijken door bijzondere bedingen”. Er wordt echter algemeen aanvaard dat de echtgenoten van de artikelen 127 en 128 WLVO kunnen afwijken ook al blijkt die mogelijkheid niet uit de bewoordingen van die artikelen zelf. Het dwingend karakter van de landverzekeringsovereenkomstenwet slaat uitsluitend op de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer, het heeft geen gevolgen op de verhouding tussen de echtgenoten zelf aangezien die geregeld wordt door het huwelijksvermogensrecht dat suppletief van aard is. 224
218
W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, 625; J. BAEL, “De vereffening-verdeling na echtscheiding. Enkele capita selecta” in X (ed.), CBR Jaarboek 2002-2003, I, Antwerpen, Maklu, 2003, 195. 219 Afhankelijk van welke soort rechten zijn ze eigen aan de verzekeringnemer of aan de begunstigde, zie supra nr. 14 e.v. 220 N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T. Not. 2000, 241. 221 Indien de uitkering gebeurt tijdens het stelsel en ongeacht of dit ten gevolge van de gewone uitwerking van de verzekering is of ten gevolge van de afkoop, zie N. TORFS, “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T. Not. 2000, 241. 222 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 14. 223 H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstel” in KFBN (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 47-48; D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 14. 224 A. VANDEWIELE, B. MEESTERS, “De levensverzekering in het notariaat”, Not. Fisc. M 2008, 257.
45
3.2
Rechten van de echtgenoot van de verzekeringnemer bij de aanduiding van de begunstigde
66
Artikel 106 WLVO bepaalt dat de verzekeringnemer een exclusief 225 recht heeft om
de begunstigde(n) van de levensverzekering aan te wijzen. Hetzelfde geldt voor het recht van herroeping van de begunstiging. 226 67
Het aanwijzen van een begunstigde om niet, door de verzekeringnemer, wordt
burgerrechtelijk aanzien als een onrechtstreekse schenking. De vrijheid van de verzekeringnemer-schenker om een schenking 227 te doen wordt wel beperkt door het primair en het secundair huwelijksvermogensrecht.228 Artikel 224§1, 4° B.W. 229 bepaalt dat de schenkingen door een der echtgenoten, die de belangen van het gezin in gevaar brengen, kunnen worden nietig verklaard. Deze regel is enkel van toepassing op de schenking van eigen goederen. 230
231
Echtgenoten die gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel genieten daarenboven ook de bescherming van het secundair huwelijksvermogensstelsel. 232 Artikel 1419 B.W. bepaalt in dat geval dat de ene echtgenoot niet zonder toestemming van de andere onder de levenden om niet kan beschikken over goederen die deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen. Artikel 1419 2e lid B.W. bepaalt een aantal goederen die niet onder deze regel vallen. De artikelen 1422 B.W. en 1433 B.W. voorzien in een sanctie indien dit artikel niet wordt nageleefd. 68
De
vraag
is
hoe
men
het
verzekeringsrecht
kan
verzoenen
met
het
huwelijksvermogensrecht indien de verzekeringnemer iemand anders dan zijn echtgenoot aanduidt
als
begunstigde
van
een
levensverzekering,
die
gefinancierd
is
met
225
Dat recht komt uitsluitend aan hem toe, noch de echtgenoot, noch zijn wettelijke vertegenwoordigers, noch zijn erfgenamen of rechthebbenden, noch zijn schuldeisers kunnen het uitoefenen. 226 Art. 112 WLVO. 227 Aan iemand anders dan zijn echtgenoot. 228 In dit kader dient opgemerkt te worden dat de Wet op de landverzekeringsovereenkomst geen rekening houdt met het huwelijksvermogensrecht en er zelfs niet naar verwijst. 229 Dit artikel geldt voor alle echtgenoten, al dan niet gehuwd onder een stelsel van gemeenschap van goederen. 230 H. CASMAN, “Nietigverklaring”, in H. CASMAN en M. VAN LOOK (eds.), Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, 6-7. 231 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 11. 232 Artikel 1398 e.v. B.W.
46
gemeenschapsgelden? Is er toestemming van de mede-echtgenoot vereist? Hierover zijn de meningen verdeeld. Een deel van de rechtsleer 233 is er van overtuigd dat de toestemming wel degelijk vereist is. Zij zijn de mening toegedaan dat artikel 106 WLVO niet betekent dat de medewerking van de echtgenoot niet hoeft gevraagd te worden, zolang de echtgenoot-schenker zijn begunstigingsrecht maar exclusief behoudt. Mijns inziens is dit de meest logische oplossing. Anderen zijn het hier niet mee eens, zij vinden dat de echtgenoot van de verzekeringnemer niet moet tussenkomen bij de aanwijzing van een begunstigde. 234 Voorzichtigheidshalve is het aan te raden dat, indien de verzekeringnemer een ander persoon dan zijn echtgenoot of naaste familielid aanstelt, de verzekeraar de toestemming van de echtgenoot vraagt. 235
233
B. DUBUISSON, “L’assurance-vie dans le droit des libéralités et des successions”, R.G.A.R. 1986, 2. C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen - schenkingsrecht - erfrecht”, T. Not. 2006, 603. 235 C. DE GEYTER, “Levensverzekeringen - schenkingsrecht - erfrecht”, T. Not. 2006, 604. 234
47
4
DE LEVENSVERZEKERING EN HET ERFRECHT
69
Indien het niet de erfgenamen van de verzekeringnemer zijn die collectief de uitkering
van een levensverzekering verkrijgen en ze bijgevolg samen met een aangewezen begunstigde tot de “erfenis” 236 komen zijn er twee mogelijkheden: 1. De aangewezen begunstigde is zelf één van de wettelijke erfgenamen van de verzekeringnemer. In dat geval moet men zich de vraag stellen of er inbreng in de nalatenschap moet gebeuren. 2. De verzekeringnemer heeft een begunstiging toegekend op het voorbehouden erfdeel. In dat geval moet men zich afvragen of de reservataire erfgenamen de in de verzekeringovereenkomst vervatte gift kunnen doen inkorten of niet. 70
Tot voor kort werd de levensverzekering als middel bij uitstek gezien om aan
successieplanning te doen omdat geldsommen konden worden overgedragen zonder dat men zich hoefde te bekommeren over de regels met betrekking tot “inbreng” en “inkorting”. 237 71
In hetgeen volgt ga, ik dieper in op de vraag of en wanneer men, na het arrest van het
Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008, door middel van een levensverzekering zijn reservataire erfgenamen kan onterven. Verder bespreek ik ook de rechtspraak van het Hof van 16 december 2010 met betrekking tot de inbreng van een levensverzekering. 238 Met andere woorden, moet men rekening houden met de levensverzekering bij het samenstellen van de fictieve massa? 239
240
236
Het moet opgemerkt worden dat de levensverzekeringsprestaties niet in de erfenis “sensu stricto” vallen. C. SCHILDERMANS, “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!”, De Verz. 2009, 124. 238 Zie infra nr. 92. 239 De fictieve massa vormt de grondslag voor de berekening van de reservedelen. 240 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 100 en www.notaris.be. 237
48
4.1
Rechten van de erfgenamen van de verzekeringnemer met betrekking tot inkorting
4.1.1 Het wettelijk kader 72
Artikel 124 WLVO speelt de hoofdrol in deze materie: “In geval van overlijden van
de verzekeringnemer zijn de premies die hij heeft betaald, niet aan inbreng of inkorting onderworpen, behalve voor zover het betaalde kennelijk buiten verhouding staat tot zijn vermogenstoestand, in welk geval de inbreng of de inkorting het bedrag van de opeisbare prestaties niet mag overschrijden.” Dit artikel regelt de verhouding tussen de begunstigde(n) van de levensverzekering enerzijds en de erfgenamen van de verzekeringnemer anderzijds. 241 Het artikel voorziet in één uitzondering op de regel: er zal wel mogelijkheid tot inbreng en inkorting zijn indien de betaalde premies kennelijk buiten verhouding staan tot de vermogenstoestand van de verzekeringnemer. In dat geval is de inbreng of de inkorting wel maar beperkt tot het bedrag van de opeisbare verzekeringsprestatie. 242 73
Inkorting van schenkingen en legaten wordt beschreven in artikel 920 BW en
volgende. Artikel 920 bepaalt dat “beschikkingen, hetzij onder de levenden, hetzij ter zake des doods, die het beschikbaar gedeelte overschrijden, na het openvallen van de erfenis tot dat gedeelte ingekort kunnen worden.” Dit artikel dient ter bescherming van het wettelijk voorbehouden erfdeel van de reservataire erfgenamen. 243
241
C. SCHILDERMANS, “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!”, De Verz. 2009, 126. 242 K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht” in J. ROGGE, Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 38. 243 Dat zijn de afstammelingen in nederdalende lijn (kinderen, kleinkinderen), of bij gebreke aan dergelijke afstammelingen, de bloedverwanten in de opgaande lijn (ouders, grootouders).Het zijn erfgenamen die een wettelijk beschermd erfdeel hebben, de reserve; bijgevolg kan de erflater maar beschikken over een beperkt deel van zijn bezittingen, het beschikbaar deel.
49
4.1.2 Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 (Arrest nr. 96/2008) 74
In het verleden hanteerde men de techniek van de levensverzekering te pas en te onpas
om schenkingen te doen die het beschikbaar deel 244 overstegen. Immers, op die manier kon men personen deels onterven in het voordeel van een derde. In de praktijk werd de levensverzekering in vele gevallen dus oneigenlijk gebruikt. Men sloot een levensverzekering af, niet als voorzorgsmaatregel maar als loutere spaarverrichting, met de bedoeling om de reservataire erfgenamen te onterven. 75
Vóór het arrest van 26 juni 2008 was men het er in de rechtspraak over het algemeen
reeds over eens dat artikel 124 WLVO onredelijk discriminerend was in het geval dat het gaat over een levensverzekering met een spaarfinaliteit. Voordat het desbetreffende arrest geveld werd wees professor BAEL er reeds op dat het hof, rekening houdende met de rechtspraak van het Arbitragehof van 26 mei 1999, zich vroeg of laat ging uitspreken over deze materie. 245 Hoe valt het immers te verantwoorden dat de reservataire erfgenamen wiens erflater belegd heeft in een levensverzekering met een derde als begunstigde, wat de inkorting betreft, anders worden behandeld dan de reservataire erfgenamen wiens erflater derden heeft begunstigd met een andere vrijgevigheid? 246 Men loste dit euvel op door de levensverzekering te diskwalificeren naar een spaar- of beleggingsverrichting: 247 •
Reeds in 2003 besliste het hof van beroep van Luik om het bewuste artikel niet toe te passen. 248 In casu ging het over een gemengde levensverzekering, afgesloten door een bejaarde dame, met een éénmmalige premie van 800 000 BEF. Indien de vrouw in leven bleef tot het verstrijken van de overeengekomen duur zou haar een bedrag van meer dan 1 miljoen BEF worden uitbetaald. Indien dat niet geval zou zijn, zou de subsidiaire begunstigde, één van haar kinderen, een som van rond de 800 000 BEF worden uitbetaald. De begunstigde weigerde, op grond van artikel 124 WLVO, tot inbreng over te gaan. In deze zaak besliste het hof dat: “het desbetreffende contract geen kenmerken heeft van een verzekeringscontract, bijgevolg kon artikel 124 WLVO in casu niet toegepast
244
Zie voetnoot nr. 257. J. BAEL, “Artikel 124 van de wet Landverzekeringsovereenkomst in het licht van de recente rechtspraak”, T. Not. 2004, 669-670. 246 M. THIRION, “Levensverzekeringen - Rechten van de erfgenamen”, De Verz. 2011, 108. 247 C. SCHOCKAERT, “Artikel 124 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst ongrondwettelijk verklaard: een analyse”, T. Not. 2008, afl. 12, 595. 248 Luik 3 februari 2003, Rev. Not. belge 2003, 218. 245
50
worden aangezien het om een indirecte schenking gaat die wel onderworpen is aan de regels van het burgerlijk recht.” In afwachting van een arrest van het Grondwettelijk Hof en een wettelijke tussenkomst, loste de rechtspraak dit dus op door middel van de techniek van de herkwalificatie 249 van de levensverzekeringsovereenkomst om het erfrechtelijk evenwicht te herstellen. 250
251
Het is wel belangrijk om op te merken dat deze rechtspraak met betrekking tot de inbreng, in het licht van de huidige rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, wellicht anders zou zijn. 252 •
De Rechtbank van Mechelen besliste in haar vonnis van 6 februari 2008 in dezelfde zin. 253
254
Volgende feiten gaven aanleiding tot de uitspraak van de rechtbank: een vader, van 90 jaar oud, sloot een gemengde levensverzekering af met een eenmalige premie van 70 000 euro Hij duidde zijn zoon aan als begunstigde. Kort nadat de man de desbetreffende levensverzekering had afgesloten, overleed hij. De dochter van de man vorderde de herkwalificatie van de levensverzekeringsprestaties in een verdoken schenking, bijgevolg moest het voordeel volgens haar in de nalatenschap worden ingebracht. De rechtbank bevestigde dat het, bij gebreke aan een kanselement 255 , niet over een werkelijke levensverzekering ging. Immers, de verzekeraar verbond er zich toe om het 249
De dag van vandaag gebruikt men de strijdigheid met de grondwet om het artikel 124 WLVO niet toepasbaar te laten verklaren. Men laat in het midden of het al dan niet gaat over een “echte” levensverzekering. 250 J. DU MONGH, “Levensverzekering en erfrecht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008”, RW 2009, 1246. 251 K. BOONE, “De ongrondwettelijkheid van artikel 124 Wet Landverzekeringsovereenkomst. Noot bij het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008.” Notamus 2008, 43. 252 Zie infra nr. 92;GwH 16 december 2010. 253 D. LEROY en B. VERDICKT, “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), School voor postacademische juridische vorming 2009-2010, vormingsonderdeel 55, Brugge, Die keure, 2010, 78-80. 254 Rb. Mechelen 6 februari 2008, T. Not. 2008, 613. 255 De rechtbank maakt in casu gebruik van de verzekeringstechnische methode om de levensverzekering te herkwalificeren aangezien ze onderzocht of er een kanselement aanwezig is. De kans op winst of verlies dient in dat geval afhankelijk te zijn van een onzekere gebeurtenis om te kunnen spreken over een verzekeringsovereenkomst. Daartegenover staat de gemeenrechtelijke methode waarbij er nagegaan wordt wat de werkelijke bedoeling van de partijen is, hiervoor baseert men zich op artikel 1156 BW. In de rechtsleer kiest men vaak voor de gemeenrechtelijke methode aangezien men ook te maken kan hebben met een loutere spaarverrichting waarbij het aleatoir karakter wel aanwezig is. Zie D. LEROY en B. VERDICKT, “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), School voor postacademische juridische vorming 2009-2010, vormingsonderdeel 55, Brugge, Die keure, 2010, 75-77.
51
eindkapitaal uit te betalen bij het in leven zijn van de verzekeringnemer op de vervaldag van het contract. Gezien de hoge leeftijd van de man leek de kans dat dit zou gebeuren zeer klein. Bij vooroverlijden van de man zou de verzekeraar de gespaarde som uitbetalen aan de zoon van de man. Het was volgens de rechtbank quasi zeker dat de verzekeraar hiertoe ging gehouden zijn. Bijgevolg was er geen risico op overlijden en kon er geen sprake zijn van een levensverzekering, wel van een onrechtstreekse schenking. De begunstigde was volgens de rechtbank dus wel degelijk verplicht om tot inbreng over te gaan. 256 •
Ook de Rechtbank van Brussel herkwalificeerde het levensverzekeringscontract in haar vonnis van 10 juni 2008. In tegenstelling tot de twee voorgaande zaken ging het in casu over een zaak met betrekking tot inkorting. 257
258
In deze casus hebben we te maken met feiten die veel gelijkenissen vertonen met voorgaande zaak: een verzekeringnemer-erflater ging op hoge leeftijd een gemengde levensverzekering aan met een eenmalige premiebetaling. De kinderen eisten de inkorting van de derde-begunstigde op grond van artikel 913 BW. Ook hier oordeelde de rechtbank dat er geen sprake kon zijn van een levensverzekeringsovereenkomst maar van een beleggingsovereenkomst omwille van het gebrek aan zuiver risico en aangezien er een gewaarborgde rentevoet was, er ontbreekt met andere woorden een kanselement. Artikel 124 WLVO kon dus niet van toepassing zijn. 259 Om de ongewenste effecten van artikel 124 WLVO te neutraliseren werd er ook voor gepleit om een analoge interpretatie van het voorvermeld arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1999 te hanteren. 260
261
256
C. SCHOCKAERT, “Artikel 124 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst ongrondwettelijk verklaard: een analyse”, T. Not. 2008, afl. 12, 598. 257 D. LEROY en B. VERDICKT, “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), School voor postacademische juridische vorming 2009-2010, vormingsonderdeel 55, Brugge, Die keure, 2010, 78-80. 258 Rb. Brussel 10 juni 2008, T. Not. 2008, 618. 259 D. LEROY en B. VERDICKT, “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), School voor postacademische juridische vorming 2009-2010, vormingsonderdeel 55, Brugge, Die keure, 2010, 79. 260 J. DU MONGH, “Levensverzekering en erfrecht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008”, RW 2009, 1249. 261 Zie supra nr. 54.
52
I. De feiten 76
Een moeder sloot een levensverzekering af in het voordeel van twee van haar drie
kinderen. Haar niet-begunstigde zoon vond dat de verzekering een onrechtstreekse schenking was die bijgevolg in de massa moest worden ingebracht. De Rechtbank van Brugge was inderdaad van oordeel dat de levensverzekeringsovereenkomst niet onder de WLVO viel en bijgevolg moest worden ingebracht. De twee andere kinderen gingen op deze uitspraak in beroep, de benadeelde zoon vroeg hierop aan het Hof van Beroep van Gent 262 om de kwalificatie van de Rechtbank van Brugge te bevestigen of om aan het Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag te stellen met betrekking tot de verenigbaarheid met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. 263
264
II. Prejudiciële vraag 77
“Schendt
artikel
124
van
de
wet
van
25
juni
1992
op
de
landverzekeringsovereenkomst de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat dit artikel ertoe leidt dat, ingeval van een spaarverrichting door de erflater in de vorm van een gemengde levensverzekering,
de
reserve
niet
kan
worden
ingeroepen,
ook
wanneer
het
levensverzekeringscontract een technisch anders geformuleerde spaarvorm is, terwijl indien de spaarverrichting van de erflater veeleer tot uiting was gekomen door de aankoop van effecten of andere spaartegoeden, de reserve wel kan worden ingeroepen, men met andere woorden wel een vordering tot inkorting kan instellen?” III. Het arrest 78
“Artikel 124 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst
schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het ertoe leidt dat, in geval van een spaarverrichting door de erflater in de vorm van een gemengde levensverzekering 265 , de reserve niet kan worden aangevoerd ten aanzien van het kapitaal.”
262
Gent 10 mei 2007 BS 29 juni 2007, 36.059. D. LEROY en B. VERDICKT, “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), School voor postacademische juridische vorming 2009-2010, vormingsonderdeel 55, Brugge, Die keure, 2010, 80. 264 J. DU MONGH, “Levensverzekering en erfrecht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008”, RW 2009, 1250. 265 Het dient opgemerkt te worden dat het begrip “gemengde levensverzekering” dat gebruikt wordt in de prejudiciële vraag en in het arrest algemener is dan wat in het verzekeringsrecht over het algemeen wordt 263
53
79
Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat er een schending van het grondwettelijk
gelijkheidsbeginsel was aangezien artikel 124 WLVO de gelijkheid tussen de reservataire erfgenamen in het gedrang brengt. De aanspraken van de reservataire erfgenamen zijn fundamenteel anders naargelang hun reservatair deel wordt aangetast door begunstiging van derden in een levensverzekering dan wel door een gewone schenking. Vroeger, alsdus het Grondwettelijk Hof, was het verschil in behandeling gerechtvaardigd doordat de levensverzekering louter werd afgesloten uit voorzorg en met slechts een beperkte verarming van het vermogen van de verzekeringnemer tot gevolg. De dag van vandaag wordt de levensverzekering daarentegen meer en meer gebruikt als financieel beleggingsinstrument met aanzienlijke premiebetaling en een zware aantasting van de wettelijke reserve tot gevolg. 266 80
Bijgevolg kwalificeert het Hof de levensverzekering boven bepaalde grenzen als een
gewoon spaarproduct. De toepassing van artikel 124 WLVO is slechts verantwoord in de mate dat de levensverzekering “een normale daad van voorzorg of een uitvoering van een natuurlijke verbintenis” is en voor zover de verarming van het vermogen van de erflater beperkt is. 267 IV. Toepassingsgebied 81
De ongrondwettelijkheid die het Hof in dit arrest vaststelde slaat enkel op het feit dat
de bepaling van artikel 124 WLVO afbreuk doet aan het beschermingsmechanisme van de inkorting, niet van de inbreng. Over de inbreng werd door het Hof vrij recent een arrest geveld. 268 82
Op welke levensverzekeringen heeft dit arrest dan een weerslag? In de uitspraak
spreekt het Grondwettelijk Hof over spaarverrichtingen in de vorm van een gemengde levensverzekering omdat de prejudiciële vraag beperkt was tot dit soort levensverzekeringen. Er is hieromtrent geen volledige eensgezindheid in de rechtsleer: bedoeld met “gemengde levensverzekering”. Zie M. LENS, “Successieplanning bij levensverzekeringen”, T. Fin. R. 2009, 57. 266 M. LENS, “Successieplanning bij levensverzekeringen”, T. Fin. R. 2009, 56-57. 267 N. LABEEUW, “Schenking van een levensverzekering – gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008” in W. PINTENS, J. DU MONGH, C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Intersentia, 2009, 288. 268 C. SCHILDERMANS, “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!”, De Verz. 2009, 128.
54
83
Volgens LEROY en
VERDICKT
kan er uit het Hof haar overwegingen worden afgeleid
dat artikel 124 WLVO slechts verantwoord blijft indien de levensverzekering een “normale daad van voorzorg of een uitvoering van een natuurlijke verbintenis is”. 269 Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de klassieke, “echte”, levensverzekeringen en de levensverzekeringen die in feite een pure spaarverrichting zijn. 270 De uitspraak heeft gevolgen voor alle levensverzekeringsovereenkomsten waarvan het de bedoeling is om ze te gebruiken als belegging, niet om zich te beschermen tegen risico’s. Het is mijns inziens ook perfect te verantwoorden dat er in een gunstregime wordt voorzien indien het gaat over levensverzekeringen die afgesloten worden uit voorzorg. Verzekeringen die afgesloten worden als normale daad van voorzorg vallen dan ook wel nog onder het toepassingsgebied van artikel 124 WLVO. Volgens sommigen is de bedoeling van de verzekeringsnemer hierin dus determinerend. 271 Uit het arrest valt wel niet af te leiden wat precies moet worden verstaan onder “normale daad van voorzorg” of “uitvoering van een natuurlijke verbintenis?” Volgens LEROY en VERDICKT “kan een daad van voorzorg worden omschreven als de rechtshandeling die ertoe strekt aan zichzelf of aan een derde een uitkering toe te kennen om in zijn onderhoud te voorzien of dit te vergemakkelijken”. 272 Volgens LABEEUW moet er bij de beoordeling van de kwalificatie als normale daad van voorzorg of als uitvoering van een natuurlijke verbintenis in een levensverzekering rekening worden gehouden met volgende elementen: de inkomsten van de verzekeringnemer, de hoedanigheid 273 van de begunstigde van de levensverzekering, de levensstandaard van de begunstigde en de mogelijkheden van de laatste om die levensstandaard te realiseren of te behouden. 274
269
Zie overweging B.6.3 van het arrest. W. PINTENS en P. VAN DEN ABEELE, “Levensverzekeringen en pensioenen in de notariële praktijk” in L. WEYTS en C. CASTELEIN (eds.), Capita Selacta Notarieel Recht, Leuven, Universitaire Pers, 2006, 287. 271 D. LEROY en B. VERDICKT, “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), School voor postacademische juridische vorming 2009-2010, vormingsonderdeel 55, Brugge, Die keure, 2010, 81-82. 272 D. LEROY en B. VERDICKT, “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), School voor postacademische juridische vorming 2009-2010, vormingsonderdeel 55, Brugge, Die keure, 2010, 82. 273 Men kan bijvoorbeeld van een voorzienigheidsoogmerk uitgaan wanneer de aangeduide begunstigde de langstlevende echtgenoot is, de samenwonende partner of een gehandicapt en hulpbehoevend kind. Zie R. BARBAIX, “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering” in Over Erven. Liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 79. 274 N. LABEEUW, “Schenking van een levensverzekering – gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008” in W. PINTENS, J. DU MONGH, C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Intersentia, 2009, 288289. 270
55
84
Anderen zijn er daarentegen van overtuigd dat er geen rekening hoeft gehouden te
worden met de finaliteit die de verzekeringnemer voorop stelt. Zij stellen dat de toepassing van artikel 124 WLVO uitgesloten is van zodra er sprake is van een gemengde levensverzekering die in se een spaar of beleggingsverzekering blijkt te zijn. 275 Zij werpen op dat de mogelijkheid bestaat dat de verzekeringnemer die een spaarverrichting in de vorm van een gemengde levensverzekering onderschrijft niet de bedoeling had om een levensverzekering af te sluiten met een spaar- of beleggingsfinaliteit. Indien men de bedoeling van de verzekeringnemer als differentiërende factor zou gebruiken zou men artikel 124 WLVO toch moeten toepassen. Dat zou strijdig zijn met het rechtvaardigheidsgevoel, bovendien is het volgens hen zeer moeilijk om de werkelijke bedoeling van de verzekeringnemer te achterhalen. 276 V. Gevolgen 85
Vooreerst dient ook hier opgemerkt te worden dat het arrest van het Grondwettelijk
Hof geen algemene werking heeft, 277 de uitspraak is in principe enkel bindend in de concrete zaak. Toch zal het arrest voor latere geschillen zeker gevolgen hebben. 278 86
Artikel 124 WLVO blijft in principe bestaan zolang de wetgever het niet opheft of
wijzigt, ook al is de bepaling strijdig met de grondwet. Dit aangezien het hier gaat over een prejudicieel arrest van het Grondwettelijk Hof en niet over een vernietigingsarrest. De wetgever zal dus moeten ingrijpen. 279 87
Zolang de wetgever niets doet zal het in de toekomst dus aan de feitenrechter zijn om
zich in iedere concrete zaak uit te spreken over de vraag of een bepaalde levensverzekering 275
C. SCHOCKAERT, “Artikel 124 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst ongrondwettelijk verklaard: een analyse”, T. Not. 2008, afl. 12, 610. 276 C. SCHOCKAERT, “Artikel 124 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst ongrondwettelijk verklaard: een analyse”, T. Not. 2008, afl. 12, 606. 277 Het arrest geniet slechts een “betrekkelijk gezag van gewijsde”. Een uitspraak van het Grondwettelijk Hof in prejudiciële geschillen is in principe alleen bindend voor de rechter en de partijen (ook voor elk ander rechtscollege dat in dezelfde zaak uitspraak moet doen). Dat betekent echter niet dat een dergelijk arrest geen gevolgen kan hebben voor andere zaken dan die waarin de prejudiciële vraag werd gesteld. Een rechter die in een andere zaak met dezelfde norm wordt geconfronteerd moet ofwel handelen conform die uitspraak van het Grondwettelijk Hof ofwel moet hij een nieuwe prejudiciële vraag stellen; zie daarover E. KRINGS, Beschouwingen over de gevolgen van de door het arbitragehof gewezen arresten, Brussel, Belgisch staatsblad, 1985, nr. 3609, 42-43. 278 C. SCHILDERMANS, “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!”, De Verz. 2009, 128. 279 E. SPRUYT, “Onterven via levensverzekering kan niet meer”, Acc.& Fisc. 2008, http://www.berquinnotarissen.be/pdfs/ontervenlevensvn.pdf.
56
een daad van voorzorg is, dan wel of het een financiële belegging is. Het zal niet altijd gemakkelijk zijn om dat onderscheid te maken. 280 88
Indien de levensverzekering niet onder artikel 124 WLVO valt zal het gemeen recht
toepassing vinden. De begunstiging zal conform het gemeen recht een schenking zijn. Men dient zich dan de vraag te stellen wat precies het voorwerp uitmaakt van de schenking en bijgevolg van de “inkorting”. 281 Dit is bij levensverzekeringen veel moeilijker te beantwoorden omdat niet hetzelfde vermogensbestanddeel van het vermogen van de schenker naar het vermogen van de begiftigde overgaat, dit is bij de meerderheid van de schenkingen wel het geval. 282 Enerzijds wordt het vermogen van de schenker verarmd ten belope van de premies, anderzijds wordt het vermogen van de begiftigde verrijkt met het uitgekeerd kapitaal. Bijgevolg is er in dit kader een twistpunt in de rechtsleer. 283 89
Volgens de eerste strekking vormen de betaalde premies het voorwerp van de
schenking, volgens de tweede strekking vormt het uitgekeerde kapitaal het voorwerp van de schenking. De eerste strekking staaft haar overtuiging door op te werpen dat de begunstigden van een levensverzekering krachtens artikel 121 WLVO een rechtstreekse vordering hebben tegen de verzekeraar, het door de begunstigden geïnde kapitaal heeft dus nooit deel uitgemaakt van het vermogen van de erflater. Vandaar dat het ook niet het voorwerp van de schenking kan zijn. 284 Aangezien enkel de betaalde premies een verarming van het vermogen uitmaken strookt deze strekking volgens BERNAUW ook met het oogmerk van de inbreng en de inkorting dat er immers op gericht is om de nalatenschap van de erflater weder samen te stellen. 285
280
M. LENS, “Successieplanning bij levensverzekeringen”, T. Fin. R. 2009, 57. D. LEROY en B. VERDICKT, “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), School voor postacademische juridische vorming 2009-2010, vormingsonderdeel 55, Brugge, Die keure, 2010, 82. 282 D. LEROY en B. VERDICKT, “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), School voor postacademische juridische vorming 2009-2010, vormingsonderdeel 55, Brugge, Die keure, 2010, 82. 283 C. SCHILDERMANS, “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!”, De Verz. 2009, 129. 284 J. DU MONGH, “Levensverzekering en erfrecht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008”, RW 2009, 1253. 285 K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht” in J. ROGGE, Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 42. 281
57
De tweede strekking zegt dat de begunstigde inbreng of inkorting moet doen van hetgeen hij effectief ontvangen heeft. Zij vinden een argument in het feit dat het kapitaal in de nalatenschap van de verzekeringnemer zou vallen indien er geen begunstigde zou aangeduid zijn, bij een nietigverklaring, enz. Door de aanduiding van de begunstigde geeft de verzekeringnemer-erflater een schuldvordering op de verzekeraar, waarvan het voorwerp de verzekeringsuitkering is. 286 De verzekeringnemer verarmt zich dus ten belope van het kapitaal. 287 Het Grondwettelijk Hof volgt deze overtuiging nadrukkelijk in zijn dispositief. 288
289
Reeds vóór het arrest van het Grondwettelijk Hof werd er door de meerderheid in de rechtsleer voor gepleit dat het voorwerp wel degelijk het uitgekeerde kapitaal is. 290 De argumenten van de tweede strekking zijn mijns inziens ook het meest overtuigend.
4.2
Rechten van de erfgenamen van de verzekeringnemer met betrekking tot inbreng
4.2.1 Het wettelijk kader 90
Artikel 124 WLVO speelt ook hier een rol: “In geval van overlijden van de
verzekeringnemer zijn de premies die hij heeft betaald, niet aan inbreng of inkorting onderworpen, behalve voor zover het betaalde kennelijk buiten verhouding staat tot zijn vermogenstoestand, in welk geval de inbreng of de inkorting het bedrag van de opeisbare prestaties niet mag overschrijden.” 91
Artikel 843 BW bepaalt het volgende met betrekking tot het begrip inbreng: “Iedere
erfgenaam die tot een erfenis komt, moet, zelfs indien hij onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaardt, aan zijn medeërfgenamen inbreng doen van al hetgeen hij van de overledene, bij schenking onder de levenden, rechtsstreeks of onrechtstreeks ontvangen 286
N. LABEEUW, “Schenking van een levensverzekering – gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008” in W. PINTENS, J. DU MONGH, C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Intersentia, 2009, 288290. 287 J. DU MONGH, “Levensverzekering en erfrecht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008”, RW 2009, 1253. 288 Artikel 124 WLVO “schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het ertoe leidt dat … de reserve niet kan worden aangevoerd ten aanzien van het kapitaal.” 289 X, “Onterving via levensverzekering voorgoed van de baan”, Eubelius client alert, 2009, 6-7. 290 R. BARBAIX, “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering” in Over Erven. Liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 75.
58
heeft; hij mag de giften niet behouden noch de legaten opeisen, die hem door de overledene zijn gedaan, tenzij de giften en legaten hem uitdrukkelijk zijn gedaan bij vooruitmaking en buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng.” Artikel 844 BW: “Zelfs ingeval de giften en legaten gedaan zijn bij voortuitmaking of met vrijstelling van inbreng, mag de erfgenaam ze bij verdeling slechts behouden ten belope van het beschikbaar gedeelte; het meerdere is aan inbreng onderworpen.” Artikel 843 BW en volgende regelen met andere woorden de inbreng van schenkingen. Inbreng heeft de bedoeling om er voor te zorgen dat iedere erfgenaam 291 een gelijk erfdeel heeft. Er zal bijgevolg rekening worden gehouden met de schenkingen die door de overledene tijdens zijn leven aan de erfgenamen zijn gedaan. Behoudens uitzonderingen zal de begiftigde verplicht zijn om de door de decuius geschonken goederen 292 terug in de massa te plaatsen. 4.2.2 Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 16 december 2010 (Arrest nr. 147/2010) 92
Kort na het arrest van 2008 werd er in de rechtsleer reeds opgemerkt dat het
Grondwettelijk Hof zich enkel maar had uitgesproken over “inkorting”, niet over “inbreng”. De prejudiciële vraag werd ook enkel in die zin gesteld. 293 Men wierp toen op dat het heel gevaarlijk was om uit het arrest af te leiden dat het Hof zich ook impliciet zou hebben uitgesproken over de vraag naar de eventuele verplichting tot inbreng. Het was te verwachten dat het Grondwettelijk Hof zich nog ging uitspreken over de inbreng met betrekking tot een levensverzekering. In december 2010 was het zo ver.294 I. De feiten 93
Een moeder had een gemengde levensverzekering gesloten met haar dochter als
begunstigde. Bij de vereffening van de nalatenschap van de moeder, doet de notaris inbreng van de levensverzekering. De dochter die als begunstigde aangeduid was, betwist dit. Haar vader argumenteert dat het levensverzekeringscontract een indirecte schenking ten gunste van 291
Het gaat hier over de erfgenamen die “ab intestato” tot de nalatenschap komen, niet over de legatarissen tussen wie er uiteraard geen gelijkheid hoeft te bestaan. 292 Inbreng heeft enkel betrekking op de schenkingen als voorschot op erfdeel. 293 Zie supra nr. 77. 294 C. SCHILDERMANS, “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!”, De Verz. 2009, 125.
59
zijn dochter is en dat het voordeel bijgevolg in de nalatenschap moet worden ingebracht De rechtbank van eerste aanleg van Luik stelde hierop, op vordering van de echtgenoot-vader, een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof. 295 II. Prejudiciële vraag 94
“Schendt
artikel
124
van
de
wet
van
25
juni
1992
op
de
landverzekeringsovereenkomst de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat die bepaling ertoe leidt dat, in geval van een spaarverrichting door de erflater in de vorm van een gemengde levensverzekering, de inbreng niet kan worden aangevoerd, ook wanneer het levensverzekeringscontract een technisch anders geformuleerde spaarvorm is, terwijl, indien de spaarinspanning van de erflater tot uiting was gekomen door de aankoop van effecten of andere spaartegoeden, de inbreng zou kunnen worden aangevoerd, en met andere woorden wel een vordering tot inbreng zou kunnen worden ingesteld?” III. Het arrest 95
“Artikel 124 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst
schendt de artikelen 10 en 11 van de grondwet niet, in zoverre die bepaling ertoe leidt dat, in geval van een spaarverrichting door de erflater in de vorm van een gemengde levensverzekering, de inbreng niet kan worden aangevoerd ten aanzien van het kapitaal.” 296 96
Het Grondwettelijk Hof wijst op de essentiële verschillen tussen “inkorting” en
“inbreng”. “De inbreng, in tegenstelling tot de reserve die alleen in de bij de wet bepaalde gevallen kan worden uitgesloten, die alleen kan worden aangevoerd door de reservataire erfgenamen en die voor de erflater niet beschikbaar is, kan gewoon worden uitgesloten door de eenvoudige wil van de schenker.” Conform het gemeen recht kan de schenker schenken bij vooruitmaking en buiten erfdeel of met vrijstelling van inbreng. 297 Er heerst wel een verschillend vermoeden naargelang men te maken heeft met een gewone schenking dan wel indien men te maken heeft met een levensverzekering. Bij schenkingen en legaten heerst er een vermoeden van verplichting tot inbreng op basis van artikel 843 BW, bij levensverzekeringen is er een vermoeden van vrijstelling tot inbreng op basis van artikel 295
M. THIRION, “Levensverzekeringen - Rechten van de erfgenamen”, De Verz. 2011, 108-109. Het valt op te merken dat het dispositief quasi op dezelfde manier geformuleerd wordt als in het arrest van 26 juni 2008. 297 M. THIRION, “Levensverzekeringen - Rechten van de erfgenamen”, De Verz. 2011, 109. 296
60
124 WLVO. Dit verschil in behandeling is niet onverantwoord aangezien de erflater in beide gevallen de mogelijkheid heeft om zijn wil te laten primeren, aldus het Hof. 298 97
In de praktijk leidt dit verschilpunt mijns inziens tot verwarring en ongewenste
gevolgen. De mogelijkheid bestaat immers dat de erflater de gelijkheid tussen zijn erfgenamen verbreekt zonder dat hij zijn wil daartoe expliciet heeft uitgedrukt. In theorie heeft de erflater in beide gevallen inderdaad de keuze om al dan niet te schenken met vrijstelling van inbreng, in de praktijk zal deze keuze mijns inziens veel minder evident zijn omdat de erflater- verzekeringnemer veelal onvoldoende geïnformeerd is. Zou het niet beter zijn dat hij er expliciet moet voor kiezen om de gelijkheid tussen zijn erfgenamen te verbreken? Kan er in deze geen sprake zijn van een juridische gelijkheid doch een feitelijke ongelijkheid tussen de erfgenamen van een erflater die een gewone spaarverrichting heeft gedaan en de erfgenamen van een erflater die een levensverzekeringscontract heeft afgesloten? Mijns inziens is een vermoeden van vrijstelling van inbreng niet verantwoord indien men te maken heeft met een levensverzekering met een pure beleggingsfinaliteit. IV. Gevolgen 98
Zolang het voorbehouden erfdeel niet aangetast is, heeft de erflater bijgevolg de
mogelijkheid om de gelijkheid tussen zijn erfgenamen te verbreken en kunnen er, binnen de grenzen van artikel 124 WVLO 299 , bepaalde erfgenamen bevoordeeld worden door middel van een levensverzekering. 300 Louter door het afsluiten van een levensverzekering kan, volgens het Hof, de intentie van de verzekeringnemer worden afgeleid om bepaalde erfgenamen te willen bevoordelen. De erfgenamen zullen dus moeten bewijzen dat de erflater die intentie niet had. Het is aangewezen dat de verzekeringnemer zijn bedoeling verduidelijkt in de levensverzekeringspolis. 301
298
M. GIJBELS en R. DEBLAUWE, “Gemengde levensverzekering: geen inkorting wel schending, geen inbreng geen schending”, Memo’s en publicaties Tiberghien advocaten, 2011. 299 “behalve voor zover het betaalde kennelijk buiten verhouding staat tot zijn vermogenstoestand, in welk geval de inbreng of de inkorting het bedrag van de opeisbare prestaties niet mag overschrijden.” 300 M. GOUDEN, “De reservataire erfgenamen”, Private Estate Life - Special levensverzekering, 16-17. 301 M. GOUDEN, “De reservataire erfgenamen”, Private Estate Life - Special levensverzekering, 16-17.
61
5
DE LEVENSVERZEKERING EN SUCCESSIEPLANNING
99
Er zijn diverse doelstellingen waarvoor men een levensverzekering afsluit. Naast de
bescherming tegen het risico om vroeg te sterven en personen in een behoeftige toestand achter te laten en de bescherming tegen het risico om lang te leven en dus nood te hebben aan een blijvend inkomen is er ook nog de bescherming tegen schuldeisers. 302 Bovendien kan men, door een levensverzekeringscontract af te sluiten, het zeggenschap over zijn vermogen in bepaalde mate behouden. 303 Zolang de begunstigde niet aanvaard heeft, heeft de verzekeringnemer alle mogelijkheden met betrekking tot de afkoop en de aanduiding, de wijziging of herroeping van de begunstiging. 304 Daarenboven zijn de desbetreffende rechten overdraagbaar. 305 Het feit dat de begunstigde op ieder moment kan aanvaarden, vormt geen risico aangezien artikel 123 WLVO bepaalt dat “de aanvaarding slechts kan geschieden door een bijvoegsel bij de polis met de handtekening van de begunstigde, de verzekeringnemer en de verzekeraar”. 306
307
Omgekeerd kan men ook een bepaalde controle
over het levensverzekeringscontract verkrijgen door als begunstigde aangeduid te worden indien men de begunstiging aanvaard heeft. Zoals eerder vermeld kan de levensverzekering in de inkomstenbelasting een fiscaal interessante belegging zijn. 308 Ook in de successierechten biedt een constructie met een levensverzekering
opportuniteiten
indien
men
er
in
slaagt
om
niet
onder
de
toepassingsvoorwaarden van artikel 8 W. Succ. te vallen. 100
Kortom, de levensverzekering is een flexibele, soms fiscaal gunstige belegging die
diverse mogelijkheden biedt als instrument voor vermogens- of successieplanning.309
302
Zie infra nr. 151. De vermogensoverdracht vindt niet onmiddellijk plaats maar pas op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. 304 Zie supra nr. 22. 305 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 97. 306 Zie supra nr. 22. 307 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 306. 308 Zie supra nr. 30. 309 D. PIGNOLET, “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 25. 303
62
101
Het valt op te merken dat er met een levensverzekering, naast een aantal aparte
categorieën, in principe een tweetal soorten planningstechnieken zijn: enerzijds zijn er de planningstechnieken waarbij de levensverzekering wordt gebruikt om vermogens over te dragen, anderzijds zijn er de levensverzekeringen die afgesloten worden als controlemiddel indien de vermogensoverdracht reeds gebeurde krachtens een schenking. 310
5.1
Schenking gevolgd door een levensverzekering
102
In de praktijk gebeurt het veel dat men een schenking van gelden doet met de
bedoeling dat de begiftigde die vervolgens zal aanwenden om een levensverzekering af te sluiten. De levensverzekering zal in deze context vooral gebruikt worden als instrument voor de schenker om een zekere controle te behouden over het door hem geschonken vermogen. Hier kan wel reeds opgemerkt worden dat de controle die een levensverzekering na een schenking biedt niet absoluut is. Het is zo dat de verzekeringnemer na aanvaarding door de begunstigde, geen handelingen kan stellen zonder de toestemming van de begunstigde, doch, dat is omgekeerd ook het geval. Men bevriest als het ware de controle. 311 Hierna ga ik dieper in op de mogelijkheden die een levensverzekering in het kader van de schenking van een geldsom kan bieden. 312 5.1.1 De schenking (als techniek van successieplanning) 103
Volgens artikel 894 BW is een schenking onder de levenden “een akte waarbij de
schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de geschonken zaak ontdoet, ten voordele van de begiftigde, die ze aanneemt”. Uit deze definitie kunnen zowel een intentioneel als een materieel element worden afgeleid: respectievelijk de intentie om te begiftigen 313 en de verarming van de beschikker wat bijgevolg een verrijking van de begiftigde met zich meebrengt. 314
310
L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 306. 311 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 321. 312 S. HUBRECHT, “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W. Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 7. 313 Dit wordt de animus donandi genoemd. 314 W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH, K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 554.
63
104
Er kunnen modaliteiten aan een schenking gekoppeld worden: ze kan gebeuren onder
een opschortende termijn, onder opschortende of ontbindende voorwaarden en onder last. 315 In principe moet elke schenking van roerende en onroerende goederen gebeuren via een notariële akte. 316 Toch bestaan er alternatieve methodes, zoals de handgift, die door rechtspraak en rechtsleer aanvaard worden. 317 105
De schenking wordt aanzien als het paradepaardje van de successieplanning. Zowel
op burgerrechtelijk vlak als op fiscaal vlak biedt de schenking heel wat mogelijkheden. Zo zijn er geen successierechten verschuldigd op de handgift indien de schenker minstens drie jaar na de schenking blijft leven. 318 Verder geniet men een gunsttarief van 3 % of 7 % op de notariële schenking van roerende goederen. Het voordeel van de notariële schenking van roerende goederen is dat men bij een dergelijke schenking, in tegenstelling tot bij de handgift, modaliteiten aan de schenking kan verbinden. 319 5.1.2 Beding ten behoeve van zichzelf 106
In een normaal levensverzekeringscontract komen er vier partijen voor: de
verzekeraar, de verzekeringnemer 320 , de verzekerde 321 en de begunstigde. 322
323
De
mogelijkheid bestaat ook dat één persoon verschillende hoedanigheden heeft. Zo kan de verzekeringnemer tegelijk ook begunstigde zijn. De verzekeraar keert het kapitaal in dat geval uit aan de verzekeringnemer, dit is geen “beding ten behoeve van een derde” maar een “beding ten behoeve van zichzelf”. 324 In principe is de uitkering van het kapitaal in dat geval niet aan successierechten onderworpen aangezien één van de toepassingsvoorwaarden van de fictiebepaling uit artikel 8 W. Succ. juist bepaalt dat er sprake moet zijn van “een contract 315
Zo zou de schenker kunnen bepalen dat de begiftigde de last van huisvesting, verzorging en levensonderhoud moet dragen; zie W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH, K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 618. 316 Artikel 931 BW. 317 E. SPRUYT, Schenking als techniek van successieplanning: juridisch en fiscaal, Mechelen, Kluwer, 2008, 66. 318 Indien de schenker geen drie jaar meer blijft leven zijn er ingevolge de fictiebepaling van artikel 7 W. Succ wel successierechten verschuldigd; zie K.B. nr. 308 van 31 maart 1936 houdende het wetboek der successierechten, BS 26 april 1936. 319 T. CARNEWAL, “De tarieven inzake successierechten in Vlaanderen. Successieplanning via schenking van roerende goederen”, Jura Falc. 2006-2007, 440. 320 Diegene die het contract afsluit en de premies betaalt. 321 De persoon die het risico draagt. 322 De persoon die recht heeft op de verzekeringsprestatie. 323 Zie supra nr. 14. 324 E. SPRUYT, J. RUYSSEVELDT, P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kapelle-op-den Bos, Toth, 2003, 852.
64
bevattende een door een derde ten behoeve van de verkrijger gemaakt beding”.325 Zoals hoger vermeld bestaat er op deze toepassingsvoorwaarde één uitzondering met betrekking tot echtgenoten die gehuwd zijn onder een stelsel van gemeenschap van goederen. 326 107
Uit het bovenstaande volgt dat een beding ten behoeve van zichzelf opportuniteiten
kan bieden voor de successieplanning-praktijk. Men gaat gebruik gaan maken van een techniek waarbij de handgift/bankgift of schenking aan 3 % of 7 % (de notariële schenking) gecombineerd wordt met een ander procédé: het afsluiten van een levensverzekeringscontract ten gunste van zichzelf. 327 Als eerste stap zal men gelden schenken aan de persoon die men wenst te begunstigen, veelal zal men daarvoor een handgift of een bankgift aanwenden.328 Als tweede stap zal de begiftigde de verkregen gelden volledig gebruiken om een levensverzekering af te sluiten op het hoofd van de schenker met zichzelf als begunstigde. Indien de schenker overlijdt binnen de drie jaar na zijn schenking zijn er successierechten verschuldigd op grond van artikel 7 W. Succ., indien dit niet het geval is, is het geschonken vermogen belastingsvrij. Indien men het risico van de driejarige termijn niet wil lopen dan doet men best een notariële schenking. 329 De voorvermelde techniek wordt omschreven als de ABA-formule: A is de verzekeringnemer, B is de verzekerde en A is eveneens de begunstigde bij overlijden. 330 Een variante op deze ABA-formule is de ABBA- formule. Indien men een dergelijke formule verkiest verenigt men een “beding ten gunste van zichzelf” en een “beding ten gunste van een derde” in één polis: A is de verzekeringnemer, B de verzekerde en tevens de begunstigde indien hij (B) bijvoorbeeld nog in leven is op zijn 18de verjaardag, indien de B echter voor zijn 18de verjaardag reeds overleden is, is A de begunstigde. Er is met andere woorden sprake van een beding ten gunste van zichzelf indien B overlijdt voor zijn 18de en een beding ten gunste van een derde indien B in leven blijft tot zijn 18de verjaardag. 331 In principe zal de uitkering bijgevolg niet aan successierechten 325
Het is van belang om op te merken dat een configuratie die aanvankelijk is opgezet als onbelastbaar beding ten gunste van zichzelf, bij het overlijden van de verzekeringnemer-begunstigde voordat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, een belastbaar beding ten gunste van een derde kan worden, in het geval er een subsidiair aangewezen begunstigde is. Zie L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 300. 326 Zie supra nr. 44. 327 N. GEELHAND DE MERXEM, Cursus successierechten, 2011-2012, 106. 328 Zie supra nr. 104. 329 Zie supra nr. 105. 330 X, Fiscaal vriendelijk (st)erven, Brussel, Nederlandstalige Gemeenschapsraad van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, 2010, 70. 331 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 85.
65
onderhevig zijn indien B voor zijn 18 jaar komt te sterven, in dat geval is er immers sprake van een beding ten gunste van zichzelf. 5.1.3 De conventionele terugkeer (ontbindende voorwaarde van vooroverlijden van de begiftigde) 108
Veelal wenst de schenker absoluut niet dat het door hem geschonken kapitaal bij een
eventueel vooroverlijden van de begiftigde naar de andere bloedverwanten of naar de schoonfamilie gaat maar wenst hij het daarentegen terug in eigen handen te krijgen.332 Daarenboven biedt de wettelijke terugkeer 333 niet in alle gevallen een antwoord op dit probleem omdat er aan bepaalde voorwaarden moet voldaan zijn. 109
Artikel 951 BW voorziet daarom in een eventuele oplossing via de techniek van de
conventionele terugkeer: “De schenker kan ten aanzien van de geschonken goederen het recht van terugkeer bedingen, hetzij voor het geval van vooroverlijden van de begiftigde alleen, hetzij voor het geval van vooroverlijden van de begiftigde en zijn afstammelingen. Dit recht kan alleen ten voordele van de schenker worden bedongen”. De schenker kan dus een conventionele terugkeer bedingen, met een dergelijk beding drukt hij zijn wens uit dat de geschonken goederen naar hem zullen moeten terugkeren indien de begiftigde voor hem komt te overlijden. 334 Het recht van conventionele terugkeer werkt als een ontbindende voorwaarde die alle vervreemdingen met terugwerkende kracht teniet doet. Indien de ontbindende voorwaarde wordt vervuld heeft ze met andere woorden tot gevolg dat de schenking geacht wordt nooit te hebben bestaan. 335 Het kan een middel zijn om geschonken goederen bij het vooroverlijden van de begiftigde in de familie te doen terugkeren. 336 Een dergelijk beding is, in tegenstelling tot het recht van wettelijke
332
J. RUYSSSEVELDT en A. VAN ZANTBEEK, “Schenken met conventionele terugkeer en controle via levensverzekering”, Verz. W. 2005, 44. 333 Het recht van wettelijke terugkeer of het anomaal erfrecht is een erfrecht ab intestato (bij gebrek aan testament) waardoor de goederen die de erflater heeft gekregen van de rest van de nalatenschap worden afgezonderd en terugkeren naar degene die ze heeft geschonken. De wettelijke terugkeer vindt onder, in de wet bepaalde, voorwaarden plaats (art. 747 BW). 334 C. DE GEYTER, “Giften met betrekking tot de levensverzekering op verzekeringsrechtelijk vlak” in J. ROGGE, Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 85. 335 P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Conventionele terugkeer en last van lijfrente of van periodieke uitkering” in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 31. 336 C. DE WULF, Het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2003, 423.
66
terugkeer 337 , ook fiscaal gezien interessant aangezien het de successiebelasting niet opeisbaar maakt omdat de terugkeer zijn oorsprong vindt in een uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde in de schenkingsakte. 338 110
Ten gevolge van de schenking verkrijgt de begiftigde een volwaardig eigendomsrecht,
hij zou de geschonken goederen bijgevolg zonder toestemming van de schenker kunnen vervreemden of herbeleggen. Door een beding van conventionele terugkeer in de schenkingsakte te voorzien heeft men echter nog geen absolute zekerheid dat de geschonken goederen naar de schenker zullen terugkeren. 339 In het geval dat de begiftigde de goederen reeds heeft opgebruikt, heeft de schenker slechts een vorderingsrecht ten aanzien van de nalatenschap zodat de kans bestaat dat er geen terugkeer zal zijn aangezien de begiftigde insolvabel kan (geworden) zijn. 340 111
341
Om dit knelpunt weg te werken biedt de levensverzekering heel wat mogelijkheden.
Volgens VAN EESBEECK en VEREYCKEN laten de algemene bewoordingen van artikel 951 BW toe om overeen te komen dat de conventionele terugkeer “gekanaliseerd, gegarandeerd en gematerialiseerd” wordt via een storting, door de begiftigde, van de geschonken geldsom als eenmalige premie in een levensverzekering. Die verzekering neemt in dat geval de volgende vorm aan: de begiftigde is zowel verzekeringnemer als verzekerd hoofd, de schenker is begunstigde bij overlijden. 342 Een dergelijke levensverzekering wordt dus afgesloten met het oog op het garanderen van de teruggave van de geschonken gelden ingeval er toepassing is van het beding van terugkeer. 343
337
Zoals reeds gezegd dienen er op de goederen die door de schenker geschonken zijn en via het anomaal erfrecht terugkeren naar zijn vermogen successierechten betaald te worden. Zie W. PINTENS, C. DECLERCK, J. DU MONGH, K. VANWINCKELEN, Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 829. 338 C. DE WULF, Het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2003, 423. 339 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 104. 340 In het geval dat de begiftigde de geschonken goederen heeft verkocht heeft de schenker in principe een volgrecht aangezien conventionele terugkeer terugwerkende kracht heeft tenzij de derde-verkrijger een beschermende maatregel kan inroepen (art. 2279 BW: bezit van een lichamelijk roerend goed geldt als vermoeden van eigendomstitel); zie N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 104. 341 Indien de begiftigde de aan hem geschonken goederen verkwist heeft zal de conventionele terugkeer bij zijn overlijden in feite zonder voorwerp zijn. Wat er niet meer is kan uiteraard niet meer terugkeren. Zie L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 319. 342 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 90. 343 N. GEELHAND DE MERXEM, Cursus successierechten, 2011-2012, 108.
67
112
Eerder
heb
ik
reeds
uiteen
gezet
wie
er
met
betrekking
tot
het
levensverzekeringscontract welke rechten344 heeft en hoe ze worden uitgeoefend. 345 Dat is van belang aangezien de verzekeringnemer, juist omwille van het feit dat hij die bepaalde rechten heeft, controle kan uitoefenen op het door hem afgesloten contract. Bij zijn overlijden doven de desbetreffende rechten uit, niemand zal ze nog kunnen uitoefenen. Zodra de door de verzekeringnemer aangeduide begunstigde zijn begunstiging aanvaard, heeft kan hij zijn rechten echter niet meer uitoefenen zonder de toestemming van de begunstigde. 346 De begunstigde heeft bijgevolg een zekere controle op de door de begiftigde afgesloten levensverzekering en dus meteen ook op de geschonken gelden. Zoals reeds opgemerkt is, zullen we hier als het ware te maken hebben met een “bevriezing” van de controle. 113
Rekening houdende met de bevindingen uit de vorige alinea bestaat de opportuniteit,
in het kader van de opmaak van een successieplanning, dat de begiftigde de gelden in een verzekeringspolis plaatst met zichzelf als verzekerd hoofd en met de schenker als begunstigde. Zodra de schenker-begunstigde aanvaard heeft, verkrijgt hij, zoals reeds uiteen gezet, een zekere controle over de door hem geschonken gelden aangezien de verzekeringnemer-begiftigde de voorvermelde rechten niet langer kan uitoefenen zonder het fiat van de begunstigde. Vanaf het moment dat de begunstigde komt te overlijden kan de verzekeringnemer zijn rechten terug vrij uitoefenen. 347 Bovendien heeft de schenkerbegunstigde, bij het vooroverlijden van de begiftigde, een rechtstreekse vordering op de verzekeraar. Het voorvermelde geeft de schenker dus zekerheid met betrekking tot de goede uitvoering van het beding van conventionele terugkeer. 348 114
Ten slotte dient er aandacht besteed te worden aan de belastbaarheid van de
uitkering, aan de schenker, in het geval de begiftigde vooroverlijdt. Indien er abstractie gemaakt wordt van de voorafgaande schenking hebben we hier in principe te maken met een
344
Het recht om de polis af te kopen, om voorschotten van de polis op te nemen, om de polis in pand te geven of om de polis over te dragen. 345 Zie supra nr. 14. 346 Het is wel vereist dat de begunstiging wordt aanvaard op de wijze die voorzien is in artikel 123 WLVO. 347 J. RUYSSSEVELDT en A. VAN ZANTBEEK, “Schenken met conventionele terugkeer en controle via levensverzekering”, Verz. W. 2005, 46. 348 P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Conventionele terugkeer en last van lijfrente of van periodieke uitkering” in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 33.
68
zuiver beding ten gunste van een derde en zouden er bijgevolg successierechten geheven worden op grond van artikel 8 W. Succ. 349 Eén van de toepassingsvoorwaarden van artikel 8 W. Succ. stelt echter dat er sprake moet zijn van “sommen, renten of waarden die een bepaalde of bepaalbare derde kosteloos” ontvangt. Behoudens tegenbewijs wordt het kosteloos karakter krachtens artikel 8, 5e lid W. Succ. vermoed. 350 Men zal dus moeten proberen aan te tonen dat er geen kosteloze begunstiging is. Daarvoor zal er in de polis uitdrukkelijk moeten worden aangegeven dat het sluiten van het levensverzekeringscontract een uitvoering is van het beding van conventionele terugkeer dat expliciet werd opgenomen in de voorafgaande schenkingsakte 351 . De uitkering van de gelden aan de schenker zal in dat geval een uitvoering zijn van die contractuele bepaling, het overlijdenskapitaal dat de verzekeraar hem bij vooroverlijden van de begiftigde uitkeert, geldt dan met andere woorden als substituut en dient ter uitdoving van de vordering die de schenker op grond van de conventionele terugkeer in afwezigheid van die polis zou gehad hebben op de nalatenschap van de vooroverleden begiftigde. 352 Bijgevolg zal er geen sprake zijn van een beding ten kosteloze titel maar van een beding ten bezwarende titel en zullen er geen successierechten geheven worden aangezien de fictiebepaling uit artikel 8. W. Succ. zoals gezegd niet van toepassing is op bedingen ten bezwarende titel. 353
354
De Fiscale administratie volgt de voorgaande redenering. 355 Volgens de administratie is de vrijstelling van successierechten wel afhankelijk van het volgend, door de schenker, geleverd bewijs 356 : 349
Zoals reeds eerder vermeld, zijn er, indien men de fiscale fictiebepalingen buiten beschouwing laat, enkel successierechten verschuldigd op de goederen die verkregen zijn uit de nalatenschap van de erflater, niet op goederen die, zoals in casu het geval is, worden verkregen naar aanleiding van het overlijden van de erflater. Vandaar dat de wetgever enkele fictiebepalingen in het leven heeft geroepen. Nu, dit is één van de voorbeelden waarbij er een overgang bij overlijden is die niet aan alle toepassingsvoorwaarden van artikel 8 W. Succ. voldoet en bijgevolg niet belastbaar is. Zie supra nr. 350 J. RUYSSSEVELDT en A. VAN ZANTBEEK, “Schenken met conventionele terugkeer en controle via levensverzekering”, Verz. W. 2005, 46. 351 Of in de “pacte adjoint” (bewijsdocument, gezamenlijk geschrift) indien de schenking gebeurde door een handgift of een bankgift. 352 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 90-91. 353 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 105. 354 De schenker wordt immers niet rijker door de verzekeringsprestatie, ze komt gewoon in de plaats van hetgeen hij zou hebben gekregen uit de nalatenschap van de begiftigde op grond van het beding van conventionele terugkeer. Zie L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 320. 355 Federale Overheidsdienst Financiën, besl. 22 februari 2007, nr. E.E./101.887, Rep. RJ, S8/30-01. 356 Er moet cumulatief aan de desbetreffende voorwaarden voldaan zijn.
69
1. de schenking; 2. de datum van de schenking; 3. de clausule van conventionele terugkeer (in de schenkingsakte of in de “pacte adjoint”); 4. de afwezigheid van verzaking door de schenker aan de clausule van conventionele terugkeer en aan alle of een deel van de gevolgen ervan; 5. de uitdrukkelijke vermelding in de polis dat hij werd gesloten als gevolg van de schenking met de bedoeling van de sommen te dekken die aan de schenker zouden verschuldigd zijn bij het vooroverlijden van de begiftigde ter uitvoering van de realisatie van de clausule van conventionele terugkeer. 357 De vrijstelling van successierechten geldt wel enkel indien de uitkering het geschonken bedrag niet te boven gaat. Op het surplus zal normaalgezien wel successiebelasting geheven worden aangezien de fiscus er zou kunnen vanuit gaan dat de som dat het geschonken bedrag overstijgt wel een kosteloos derdenbeding is. 358 115
359
Besluitend kan er dus gesteld worden dat een schenking met een conventioneel beding
van terugkeer in combinatie met een levensverzekering voor de schenker een extra zekerheid kan bieden maar dat men bij de polisredactie oplettend dient te zijn. Hierna ga ik dieper in op een
andere
mogelijkheid,
waarbij
er
gebruik
wordt
gemaakt
van
een
levensverzekeringscontract, om verkwisting door de begiftigde te voorkomen. 5.1.4 Last van lijfrente of periodieke uitkering 360 116
Men kan de levensverzekering ook gebruiken om te garanderen dat er zal kunnen
voldaan worden aan de verplichting om een lijfrente of een periodieke uitkering te betalen die
357
P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 91; Federale Overheidsdienst Financiën, besl. 22 februari 2007, nr. E.E./101.887, Rep. RJ, S8/30-01. 358 P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/ Conventionele terugkeer en last van lijfrente of van periodieke uitkering” in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 33. 359 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 106. 360 Een lijfrente is een bedrag dat periodiek aan een begunstigde wordt uitbetaald. Men gebruikt de last van een lijfrente of periodieke uitkering om te kunnen voldoen aan de wens voor de schenker om een inkomstenstroom te blijven hebben. Zie N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 105.
70
als last van een schenking werd opgenomen. 361 Deze piste biedt dus een oplossing voor diegenen die een som geld willen schenken aan iemand maar die tegelijkertijd een gegarandeerd levenslang inkomen wensen te ontvangen. 362 Veelal worden de conventionele terugkeer en een last van lijfrente of periodieke uitkering gecombineerd. 363
364
Zoals gezegd kan er aan de last om een lijfrente of een periodieke uitkering aan de schenker te betalen voldaan worden met een levensverzekering. De verzekering biedt in dat geval zekerheid door middel van de overdracht, door de verzekeringnemer, van een jaarlijks gedeeltelijk afkooprecht aan de schenker, zoals voorzien is in de artikelen 119 365 en 120 WLVO 366 . Uiteraard zal dat gedeeltelijk afkooprecht niet hoger zijn dan de bedongen lijfrente of periodieke uitkering. 367 117
Concreet gaat men als volgt te werk: de schenker schenkt een geldsom onder last van
het betalen van een lijfrente of een periodieke uitkering; de begiftigde sluit een levensverzekeringcontract (hij is dus verzekeringnemer) met de schenker als verzekerde en zichzelf (de begiftigde) als begunstigde bij overlijden; de begiftigde draagt evenwel, door middel van een polisbijvoegsel, een jaarlijks afkooprecht over aan de schenker. 368 Indien deze overdracht door de schenker aanvaard wordt, heeft de verzekeringnemer de mogelijkheid niet meer om zijn uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten uit te oefenen zonder de toestemming van de begunstigde. 369 118
Het is wel aan te raden dat er bepaald wordt dat de schenker de mogelijkheid heeft om
de periodieke uitkering af te dwingen, zonder dat dat automatisch zal gebeuren. Immers, in het geval dat er sprake is van een automatisme bestaat de kans dat de periodieke afkopen
361
N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 106. 362 X, Vermogensoverdracht. Durven leven, durven geven. Brussel, AG Insurance. (Brochure AG Insurance met betrekking tot de combinatie van een schenking en een levensverzekering). 363 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 106. 364 X, Vermogensoverdracht. Durven leven, durven geven. Brussel, AG Insurance. (Brochure AG Insurance met betrekking tot de combinatie van een schenking en een levensverzekering), zie “oplossing” C. 365 “De verzekeringnemer kan de uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten geheel of ten dele overdragen,” enz. 366 “De overdracht van de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten, of van een gedeelte ervan, kan alleen geschieden door middel van een bijvoegsel, getekend door de overdrager, de overnemer en de verzekeraar.” 367 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 92. 368 Art. 119 eerste lid WLVO. 369 Art. 119 tweede lid WLVO.
71
fiscaal geherkwalificeerd zullen worden als rente. Deze rente zou dan belastbaar kunnen zijn als roerende inkomsten in de personenbelasting. Bovendien is het veelal zo dat de schenkers de last van periodieke uitkering eerder inbouwen met de bedoeling om een zekerheid te hebben dan met de bedoeling om ze per definitie ook ieder jaar uit te oefenen. 370 5.1.5 Verplicht sluiten van een levensverzekering 119
Men kan zich de vraag stellen of de verplichting van de begiftigde, in de
schenkingsakte, om een levensverzekering af te sluiten niet strijdig is met artikel 894 BW. Dat artikel bepaalt, op straffe van nietigheid, dat “een schenking onder de levenden een akte is waarbij de schenker zich dadelijk en onherroepelijk van de geschonken zaak ontdoet, ten voordele van de begiftigde, die ze aanneemt.” De begiftigde bijvoorbeeld opleggen om een levensverzekering af te sluiten waarbij hij alle rechten dient over te dragen aan de schenker zal dus waarschijnlijk strijdig zijn met het voorvermeld principe. 371 120
De vraag of het opportuun is dat de schenker de begiftigde in de schenkingsakte of in
de pacte adjoint verplicht om een levensverzekering af te sluiten, is van belang in het kader van de voorgaande onderwerpen. Er heerst in de rechtsleer onenigheid over het antwoord op deze vraag. Sommigen stellen dat de schenking met de last van lijfrente of van periodieke uitkering en de verplicht daaropvolgende levensverzekering de schenking niet ondermijnt aangezien de schenker de geschonken geldsom definitief kwijt is. 372 De schenker heeft geen uitgebreide rechten 373 zoals de mogelijkheid om de polis volledig af te kopen, enz. Hij heeft met andere woorden niet de volledige heerschappij over de polis. Indien dit wel het geval is, zou er kunnen opgeworpen worden dat er geen sprake is van een schenking. Naast de heerschappij over de polis valt er ook op te merken dat de verplichting om de geschonken gelden aan te wenden om een levensverzekering af te sluiten met zich meebrengt dat de gelden onbeschikbaar worden, dat kan wel strijdig zijn met het principe van de onherroepelijkheid 370
P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 92. 371 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 320. 372 Er kan opgemerkt worden dat de schenker zijn gelden niet per definitie definitief kwijt is indien er een conventionele terugkeer is bedongen maar dat stelt geen probleem aangezien de conventionele terugkeer expliciet geregeld is in artikel 951 BW. 373 Voor de rechten van de partijen in een levensverzekeringscontract, zie supra nr. 14.
72
van een schenking. Naar analogie met wat bepaald is met betrekking tot de onvervreemdbaarheidsclausule kan er gesteld worden dat deze tijdelijke onbeschikbaarheid mogelijk is indien de schenker een ernstig en rechtmatig belang heeft. Het antwoord op deze vraag is een feitenkwestie dat afhangt van de appreciatie van de rechter. 374
375
Indien de
rechter vindt dat het beding onwettig is dan blijft de schenking bestaan en wordt de clausule zelf, op basis van artikel 900 BW, voor niet geschreven gehouden behalve indien de gift haar oorzaak in het vervreemdingsverbod zelf vindt, in welk geval de gift nietig is op grond van een ongeoorloofde oorzaak. 376 Andere auteurs zijn niet te vinden voor een schenking met de uitdrukkelijke verplichting om een levensverzekering af te sluiten, juist omdat er niet voldoende zekerheid is over de rechtmatigheid van de last. Volgens hen zal de schenker eerder moeten vertrouwen op de goodwill van de begiftigde in het kader van het al dan niet sluiten van de levensverzekering. 377 Er kan besloten worden dat de opname van de last in de schenkingsakte om een levensverzekering af te sluiten, een zeer secure aanpak vereist waarbij men zich moet behoeden voor de in de artikelen 894 en 946 BW voorziene nietigheid indien men het onherroepelijke karakter van de schenking schendt. Het zal dus van belang zijn dat de noodzaak 378 van het beding voldoende gemotiveerd is. 379
374
P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 93. 375 C. DE WULF, “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst” in J. ROGGE, Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 176 en Luik 16 december 1971, Rec. gén. enr. not. 1974, nr. 21.853; Rb. Ieper 24 december 1958, Rec. gén. enr. not. 1961, nr. 20.383; Rb. Veurne 23 november 1947, Rec. gén. enr. not. 1948, nr. 18.717. 376 C. DE WULF, “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst” in J. ROGGE, Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 176. 377 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 106-107. 378 De reden waarvoor men een dergelijke verplichting inlast, kan gemotiveerd worden doordat men een goede uitvoering van de conventionele terugkeer wenst, de motivering kan daarenboven versterkt worden doordat men een garantie wil voor de last van lijfrente of van periodieke uitkering die aan de voorafgaande schenking verbonden is. Zie P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 93. 379 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 320.
73
5.2
Schenking van het voordeel van een verzekeringscontract
121
Een eenvoudig middel om geen successierechten te hoeven betalen, zou kunnen zijn
dat men de begunstiging van de levensverzekering zou schenken en registratierechten betaalt, ware het niet dat de wetgever een fiscale fictiebepaling in het leven heeft geroepen dat deze mogelijkheid in de weg staat. Deze piste zou nochtans zeer interessant geweest zijn aangezien men als het ware het beste van twee werelden combineert. Enerzijds behoudt men een grote controle over zijn vermogen, anderzijds betaalt men geen successierechten. 380 De schenker beperkt zich tot de schenking van het voordeel van een levensverzekering zonder dat hij over gaat tot de schenking van het levensverzekeringscontract zelf. 381 Men biedt het door de intekenaar, de begunstigde en de verzekeraar ondertekende aanhangsel 382 , waarin de begunstigde verklaart het voordeel van het contract te aanvaarden, aan ter registratie. 383 122
Zoals reeds uiteengezet zijn er, omwille van de uitzonderingsbepaling van artikel 8 W.
Succ., geen successierechten verschuldigd op derdenbedingen (zoals levensverzekeringen) indien “op de sommen, renten of waarden, verkregen ingevolge een beding dat aan registratierecht gevestigd voor de schenkingen werd onderworpen.” 384 Bijgevolg zou men de successiebelasting ontlopen door de aanvaarding van de begunstiging te laten registreren en de bijhorende schenkingsrechten te betalen. 123
Artikel 4,3° W. Succ. gooit echter roet in het eten. “Worden met het oog op de heffing
van het successierecht als legaten beschouwd: alle schenkingen onder de levenden van roerende goederen die de overledene heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker.” Schenkingen onder de opschortende “voorwaarde” van het overlijden van de schenker vallen in de ogen van de Fiscale Administratie onder deze bepaling. 385
386 387
380
N. LABEEUW, “Schenking van een levensverzekering – gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008” in W. PINTENS, J. DU MONGH, C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Intersentia, 2009, 281. 381 Zie infra nr. 126 e.v. 382 Zie artikel 123 WLVO. 383 C. DEVOET, “Een levensverzekeringscontract schenken”, Private Estate Life-Special levensverzekering, 19. 384 Zie supra nr. 47. 385 N. GEELHAND DE MERXEM, Cursus successierechten, 2011-2012, 50. 386 S. NELIS en M. DELBOO, “Registratie aanvaarding levensverzekering: over de valkuil van artikel 4,3° W. Succ.”, Successierechten 2006-2007, nr. 8, 9.
74
Er zal tijdens de duur van het contract dus enkel een algemeen vast recht geheven worden op grond van artikel 131 §2, tweede lid Vl. W. Reg. 388 , bij het overlijden zullen er op het uitgekeerd kapitaal nog steeds successierechten verschuldigd zijn op grond van artikel 4,3° W. Succ. 389 124
390
In de rechtsleer is men er het nochtans over eens dat dit een verkeerde interpretatie is.
De Administratie vergeet het onderscheid te maken tussen een voorwaarde 391 en een termijn 392 . Aangezien er in het artikel sprake is van een voorwaarde en aangezien de dood een zekere in plaats van een onzekere gebeurtenis is, zou dit artikel in deze materie geen toepassing mogen vinden. 393 Het overlijden van de verzekerde-schenker is een termijn, geen voorwaarde. Toch houdt de fiscus voet bij stuk en valt men door de registratie van bepaalde levensverzekeringen onder het toepassingsgebied van deze wetsbepaling. 394 125
Sommige levensverzekeringen vallen niet onder de desbetreffende fictiebepaling. Bij
een verzekering in geval van leven, dat is een levensverzekering waarbij er enkel gepresteerd wordt indien het verzekerd hoofd op een bepaalde datum nog in leven is 395 , rijst er volgens NELIS en DELBOO geen probleem. De opschortende “voorwaarde” wordt immers niet vervuld ingevolge het overlijden van het verzekerd hoofd maar ingevolge het feit dat het verzekerd hoofd op een bepaalde datum nog in leven is. 396
387
In een AAB-configuratie bijvoorbeeld (schenker is verzekeringnemer en verzekerde, de begiftigde is begunstigde) wordt het kapitaal aan de begiftigde uitgekeerd bij het overlijden van de schenker-verzekerde. Door de registratie valt men onder het toepassingsgebied van artikel 4,3° W. Succ. 388 Koninklijk besluit nr. 64 30 november 1939 houdende het wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten (Vlaamse versie), BS 1 december 1939( hierna Vl. W. Reg.). 389 A. VAN GEEL en A. BIESMANS, “Registreren van schenkingen van verzekeringsproducten – aan welke waarde? – afkoopwaarde?” Notariaat 2012, nr. 3, 1. 390 Federale Overheidsdienst Financiën, circ. 6 juni 2007, Rep. RJ S4-3°, Br01/02. 391 Dit is een toekomstige onzekere gebeurtenis. 392 Dit is een toekomstige zekere gebeurtenis. 393 N. GEELHAND DE MERXEM, Cursus successierechten, 2011-2012, 50. 394 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 107. 395 Zie supra nr. 10. 396 S. NELIS en M. DELBOO, “Registratie aanvaarding levensverzekering: over de valkuil van artikel 4,3° W. Succ.”, Successierechten 2006-2007, nr. 8, 9-10.
75
5.3
Schenking van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst (schenking van de levensverzekering of verzekeringsgift)
126
Veelal denkt men maar aan een successieplanning nadat men reeds een
levensverzekering heeft afgesloten. In principe zullen er in dat geval in de meeste gevallen, op grond
van
artikel
8
W.
Succ.,
successierechten
verschuldigd
zijn
op
de
verzekeringsprestaties. 397 127
Om dit te vermijden zou de schenker gewoon kunnen over gaan tot het afkopen van
zijn polis en vervolgens kan hij de desbetreffende gelden aan de begiftigde schenken. De begiftigde kan dan over gaan tot het afsluiten van een nieuwe levensverzekeringspolis ten gunste van zichzelf. 398 Deze optie heeft als groot nadeel dat er opnieuw een premietaks, een afkoopvergoeding op de eerste polis en een instapkost op de nieuwe polis zal moeten betaald worden. 399 128
Als eventueel alternatief voor deze piste zou men er kunnen voor opteren om, op basis
van artikel 119 400 en artikel 120 401 WLVO, het volledige levensverzekeringscontract te schenken. De begiftigde neemt dan de rechten van de schenker-verzekeringnemer gewoon over en wordt bijgevolg de nieuwe verzekeringnemer. Er vindt met andere woorden een overdracht plaats van alle rechten 402 die aan het levensverzekeringscontract vast hangen en die geregeld zijn door dwingende wetgeving. 403 Er zullen geen uitstapkosten, geen instapkosten en geen premietaks moeten betaald worden. 404 Bijvoorbeeld, een AAB-polis die door A geschonken wordt aan B wordt bijgevolg een BAB-polis. Het dient hier reeds opgemerkt te worden dat men wel schenkingsrechten zal moeten betalen indien men de
397
Zie supra nr. 33 e.v. Zoals hierboven geschetst zullen er dan geen successierechten verschuldigd zijn. 399 X, Cursus successieplanning aan de hand van levensverzekeringen, Generali Group, 2011, 54. 400 De verzekeringnemer kan de uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten geheel of ten dele overdragen,” enz. 401 De overdracht van de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten, of van een gedeeldte ervan, kan alleen geschieden door middel van een bijvoegsel, getekend door de ontvanger, de overnemer en de verzekeraar. 402 Dat zijn alle rechten opgesomd in de artikelen 106 tot en met 120 WLVO. 403 C. DEVOET, “Een levensverzekeringscontract schenken”, Private Estate Life- Special levensverzekering, 19. 404 De fiscus aanvaardt, in een schrijven van 17 april 2008 uitgaande van de dienst Patrimoniumdocumentatie, dat er dan niet opnieuw een premietaks moet betaald worden. De administratie koppelt hier wel een aantal voorwaarden aan: de schenking moet gebeuren via een notariële akte, er moet een ondertekende bijlage bij de polis opgemaakt worden en zowel de schenker als de begiftigde moeten natuurlijke personen zijn. Zie S. HUBRECHT, “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W. Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 8. 398
76
schenking laat registreren. Een Nederlandse notaris zou soelaas kunnen bieden om dit te vermijden. 129
Deze werkwijze heeft wel één groot nadeel: door de overdracht verliest de
verzekeringnemer immers alle controle over de levensverzekering. Controlebehoud in hoofde van de verzekeringnemer over zijn vermogen is nochtans één van de grote pluspunten van de levensverzekering als successieplanningsinstrument. 405 Bijgevolg zal deze techniek enkel maar nuttig kunnen zijn als successieplanning in extremis. Immers, de nieuwe verzekeringnemer zou handelingen kunnen stellen die de schenker geenszins zinnen, bijvoorbeeld een begunstigde aanstellen die niet naar de zin van de oorspronkelijke verzekeringnemer is. 406 Om als afdoende successieplanning in extremis te kunnen dienen moet de ontvanger wel bereid zijn om de overdracht te registreren aan de vlakke en verlaagde schenkingsrechten. 407 130
408
In dit kader rijzen er twee onduidelijkheden:
1. Aan welke vormvereisten moet er voldaan worden? 2. Is de schenking van de rechten in ieder geval successievrij bij het overlijden na de schenking? 1. Naast de in artikel 120 WLVO 409 bepaalde vormvereisten bepaalt artikel 931 BW dat “alle akten houdende schenking onder de levenden worden verleden voor notaris, in de gewone contractvorm: en daarvan wordt, op straffe van nietigheid, een minuut gehouden”. We dienen ons af te vragen of er aan beide vormvereisten voldaan moet zijn of, of het volstaat dat er aan één van de twee is voldaan? Over het algemeen is men het er in de rechtsleer over eens dat artikel 120 WLVO gerespecteerd moet worden aangezien het
405
N. LABEEUW, “Schenking van een levensverzekering – gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008” in W. PINTENS, J. DU MONGH, C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2009, Intersentia, 2009, 295. 406 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 108. 407 Zie supra nr. 105. 408 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 108. 409 Zie supra nr. 128.
77
artikel van dwingend recht is. Daarenboven bepaalt de desbetreffende bepaling dat “de overdracht alleen kan geschieden door middel van een bijvoegsel, …” 410 De meerderheid, in de schaarse rechtsleer die er over dit onderwerp bestaat, raadt aan om voorzichtigheidshalve ook beroep te doen op een notariële akte aangezien er sprake is van een rechtstreekse schenking. 411
412 413
DEKNUDT vestigt er de aandacht op dat men eerst
zal moeten over gaan tot de overdracht van de rechten via een bijvoegsel bij het levensverzekeringscontract, pas nadien zal men de overdracht via een notariële akte moeten bevestigen. 414 Doch, in sommige rechtsleer werpt men op dat er door de leer van de onrechtstreekse schenking 415 toch enkel maar hoeft voldaan te worden aan de voorwaarden van artikel 120 WLVO, er zou met andere woorden geen notariële akte verleden moeten worden. 416 2. De tweede belangrijke vraag is of artikel 8 W. Succ. al dan niet van toepassing is. Uiteraard is dit van cruciaal belang aangezien men een dergelijke schenking juist doet met de bedoeling om geen successierechten te moeten betalen. 417
410
C. DE WULF, “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst” in J. ROGGE, Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 171. 411 S. HUBRECHT, “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W. Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 9. 412 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 98. 413 C. DE WULF, “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst” in J. ROGGE, Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 171. 414 Hij argumenteert dat men niets meer kan overdragen met het polisbijvoegsel als het op basis van de notariële schenkingsakte reeds dadelijk en onherroepelijk werd overgedragen. Zoals reeds aan bod is gekomen schrijft artikel 120 WLVO immers voor dat de overdracht alleen kan geschieden door middel van een bijvoegsel. Dit niet respecteren zou ingaan tegen de letter van de wet, wat niet zonder risico is. Zie G. DEKNUDT, “De schenking van (alle) rechten van een levensverzekeringscontract: opgelet met aansprakelijkheid ingevolge chronologie!”, Notariaat 2009, nr. 16, 5-6. 415 Er wordt algemeen aanvaard dat er geen notariële schenking vereist is voor bepaalde types schenkingen zoals schenkingen van hand tot hand, verdoken schenkingen en onrechtstreekse schenkingen. Een onrechtstreekse schenking is een milddadigheid die verwezenlijkt wordt via een bijzondere rechtsfiguur die aan eigen regels onderworpen is. Het volstaat om de regels die eigen zijn aan de bijzondere rechtsfiguur na te leven. In casu zou men dus enkel de regels met betrekking tot de levensverzekering moeten naleven. Zie C. DE WULF, “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst” in J. ROGGE, Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 172 en C. DE WULF, J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2003, 459. 416 C. DE WULF, “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst” in J. ROGGE, Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 172. 417 S. HUBRECHT, “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W. Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 9.
78
Er zou kunnen verdedigd worden dat de uitkering niet meer wordt verkregen dankzij een “beding ten gunste van een derde” maar op grond van een “beding ten gunste van zichzelf”. De begiftigde heeft immers alle rechten verkregen, ook het recht om een begunstigde aan te duiden, indien hij niemand als begunstigde aanduidt, bedingt hij in principe voor zichzelf. In dat geval kan artikel 8 W. Succ. geen toepassing vinden. Indien de schenker na de schenking nog drie jaar blijft leven, zullen er bijgevolg geen successierechten geheven worden. De driejarige termijn kan men op zijn beurt ontwijken door een notariële schenking te doen. 418 Dit lijkt mijns inziens een zeer logische stelling te zijn. De mogelijkheid bestaat echter dat de fiscus zou opwerpen dat de uitkering aan B in eerste instantie was bedongen door A en dat er bijgevolg wel sprake is van een belastbaar “beding ten gunste van een derde”. Indien er bij de schenking schenkingsrechten werden betaald zou men zich misschien wel kunnen beroepen op de uitzonderingsbepaling uit artikel 8, laatste lid 1° W. Succ. 419 Het is wel belangrijk dat de overdracht van de rechten kan worden geregistreerd aan de vlakke en verlaagde tarieven. In het verleden werd dit, op grond van de fiscale fictiebepaling uit artikel 4,3° W. Succ., al eens geweigerd door een ontvanger. LABEEUW merkt mijns inziens geheel terecht op dat dat artikel nochtans geen toepassing zou mogen vinden aangezien de rechten onmiddellijk over gaan en niet onder opschortende voorwaarde zoals er in het desbetreffende artikel bepaald wordt. 420 VAN GEEL en BIESMANS sluiten zich daarbij aan, daarenboven vragen zij zich af of de schenkingsrechten dienen geheven te worden op het gespaarde bedrag tot op de dag van de schenking of op het kapitaal dat uitgekeerd zal worden bij het overlijden. 421 Volgens VAN GEEL en BIESMANS is het het reeds opgebouwde kapitaal (de reserve of de afkoopwaarde) dat op datum van de registratie in aanmerking moet genomen worden voor
418
G. DEKNUDT, “De schenking van (alle) rechten van een levensverzekeringscontract: opgelet met aansprakelijkheid ingevolge chronologie!”, Notariaat 2009, nr. 16, 6-7. 419 S. HUBRECHT, “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W. Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 10. 420 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 108. 421 A. VAN GEEL en A. BIESMANS, “Registreren van schenkingen van verzekeringsproducten – aan welke waarde? – afkoopwaarde?” Notariaat 2012, nr. 3, 3.
79
de heffing van de registratierechten. De administratie 422 stelt volgens hen terecht dat de gemengde levensverzekeringen een kapitaalreserve opbouwen en bijgevolg een vermogenswaarde hebben tijdens de looptijd van het contract. 423 Er kan geconcludeerd worden dat er over deze planningstechniek nog heel wat onduidelijkheden bestaan. HUBRECHT stelt dat het in de praktijk ook niet altijd zo eenvoudig is om een levensverzekering te schenken, er is bijvoorbeeld onduidelijkheid over de vraag wie van de begiftigden de rechten zal uitoefenen indien er meerdere begiftigden van
dezelfde
polis
zijn.
In de
verzekeringspraktijk
wordt
deze
planningstechniek nochtans al frequent gebruikt. HUBRECHT noemt dit echter “dansen op een slappe koord” omwille van de onduidelijkheden die er aan verbonden zijn. 424 Er zal in de rechtspraak en door de administratie dus nog heel wat moeten uitgeklaard worden. Voorlopig lijkt het alleszins aangeraden om de verzekeringspolis af te kopen en vervolgens een schenking te doen.
5.4
De successierechtenverzekering
131
Zoals ik reeds hoger beschreven heb, zijn er op niet-geregistreerde schenkingen
successierechten verschuldigd indien de schenker binnen de drie jaar na de schenking komt te overlijden. 425 Naast de mogelijkheid om vrijwillig de schenkingsrechten te betalen zou men zich tegen de successiebelasting, die mogelijks geheven zal worden, kunnen verzekeren door een tijdelijke overlijdensverzekering af te sluiten met een looptijd van drie jaar. Men verzekert zich dan tegen het risico dat men successierechten zal moeten betalen bij een overlijden binnen de drie jaar na de hand- of bankgift. 426 132
Er zijn verschillende configuraties mogelijk: ofwel sluit men een levensverzekering af
waarbij de schenker zowel verzekerde als verzekeringsnemer is, de begiftigde is dan begunstigde. Het nadeel van deze mogelijkheid is dat de overlijdensverzekering zelf ook een 422
Circ. 16/2006. A. VAN GEEL en A. BIESMANS, “Registreren van schenkingen van verzekeringsproducten – aan welke waarde? – afkoopwaarde?” Notariaat 2012, nr. 3, 4. 424 S. HUBRECHT, “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W. Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 9. 425 Art. 7 W. Succ. 426 P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Successierechten verzekeren op hand- of bankgift” in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 29. 423
80
kosteloos beding ten behoeve van een derde is en dat er bijgevolg ook successierechten op verschuldigd zijn. Om dit euvel te verhelpen kan begiftigde de verzekering beter zelf onderschrijven. Immers, indien hij zelf optreedt als verzekeringnemer is er sprake van een “beding ten behoeve van zichzelf” en zijn er bijgevolg geen successierechten verschuldigd op het overlijdenskapitaal. In beide hypotheses is de looptijd van het contract 3 jaar en is het overlijdenskapitaal gelijk aan het bedrag van de verschuldigde successierechten.427 De premies zouden kunnen gefinancierd worden met een deel van de geschonken gelden. Men kan kiezen tussen een eenmalige premie of een maandelijkse, jaarlijkse, … premie. Het is aan te raden om een periodieke, maandelijkse, premie te verkiezen aangezien de premiebetaling bij vooroverlijden van de begiftigde stop kan gezet worden aangezien ze geen nut meer heeft. 133
Uiteraard zal het maar opportuun zijn om een dergelijke verzekering af te sluiten
indien de premies lager uitvallen dan te betalen schenkingsrechten in het geval er zou over gegaan worden tot registratie. De premiebepaling hangt af van de leeftijd van de schenker, zijn gezondheidstoestand en het bedrag van de te dekken successierechten. 428
5.5
De
levensverzekeringstontine
(levensverzekering
met
twee
verzekeringsnemers en twee verzekerden) 134
Twee of meer personen zouden er voor kunnen kiezen om samen één
levensverzekeringspolis af te sluiten op elkaars hoofd, beiden fungeren ze in dat geval dus als verzekeringnemer en verzekerde. De begunstigde bij overlijden van één van de verzekeringnemers is telkens de andere verzekeringnemer. Er zal dus overeen gekomen worden dat de verzekeringsprestatie wordt uitgekeerd aan de langstlevende onder hen. De verzekeringswetgeving heeft het niet specifiek over levensverzekeringen met twee of meer verzekeringnemers, volgens VAN EESBEECK betekent dit echter niet dat het sluiten van een levensverzekering door twee of meer verzekeringnemers verboden zou zijn. 429
427
X, Cursus successieplanning aan de hand van levensverzekeringen, Generali Group, 2011, 54. P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 90. 429 P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Tontineverrichtingen” in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 39. 428
81
Men spreekt van een levensverzekeringstontine omdat het concept veel kenmerken van de tontine
vertoont.
Immers,
elk
van
beide
verzekeringnemers
verkrijgt
zijn
“verzekeringsrechten” van de verzekeringsmaatschappij onder de ontbindende voorwaarde van zijn vooroverlijden en de verzekeringsrechten van de andere verzekeringnemer onder de opschortende voorwaarde van zijn overleven. Er is sprake van een kanscontract aangezien beide verzekeringnemers niet weten wie van hen eerst zal overlijden of het langs zal leven. Het is daarvoor wel van belang dat de kansen gelijk zijn. Een kanscontract is een overeenkomst onder bezwarende titel, niet onder kosteloze titel. Een dergelijke verzekeringsconfiguratie is dus een soort tontine-overeenkomst die gesloten wordt tussen beide verzekeringnemers en de verzekeringsmaatschappij. 430 Deze techniek kan toegepast worden bij een tijdelijke of een levenslange levensverzekering, bij een zuivere overlijdensrisicoverzekering, een lijfrenteverzekering, een verzekeringsbon, een tak 23-verzekering, … 431 135
Binnen het huwelijk bijvoorbeeld zullen beide echtgenoten zowel verzekeringnemer
als verzekerde zijn. De man is begunstigde bij overlijden van de vrouw, de vrouw is begunstigde bij overlijden van de man. Bijgevolg wordt het volledig kapitaal aan de overlevende uitgekeerd bij het overlijden van één van de echtgenoten. 432 Een voordeel van deze techniek is dat beide partners hun verzekeringsrechten, tenzij anders bedongen, enkel kunnen uitoefenen mits hun gezamenlijk akkoord, aangezien de door beide partners ondertekende levensverzekering een wederzijds akkoord is dat dus niet zomaar door één van hen kan worden herroepen. 433 De begunstigde kan dus enkel maar veranderd worden indien beiden akkoord gaan, de techniek geeft bijgevolg een zekerheid dat men niet heeft bij een wederzijdse schenking tussen echtgenoten, een dergelijke schenking is immers te allen tijde herroepbaar. 434
435
430
J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids successieplanning, eigen uitg., 2011, 482-483. P. VAN EESBEECK, “Levensverzekering/Tontineverrichtingen” in A. VERBEKE, H. DERYCKE en P. LALEMAN (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 39. 432 X, Cursus successieplanning aan de hand van levensverzekeringen, Generali Group, 2011, 77. 433 J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids successieplanning, eigen uitg., 2011, 483. 434 Artikel 1096 BW bepaalt: “Alle schenkingen, tussen echtgenoten tijdens het huwelijk anders dan bij huwelijkscontract gedaan, zijn steeds herroepelijk, hoewel zij schenkingen onder de levenden worden genoemd.” 435 X, Twee verzekeringnemers fiscaal interessant?, http://ondernemingsdatabank.indicator.be/erven___schenken___successierechten/de__verzekeringstontine__als_ successieplanning_/VLTABTAR_EU172104/search. 431
82
136
Hoger werd de belastbaarheid van levensverzekeringsprestaties reeds uitvoerig
uiteengezet. 436 Daar werd er op gewezen dat één van de toepassingsvoorwaarden van artikel 8 W. Succ. is dat het moet gaan over “sommen, renten of waarden die een bepaalde of een bepaalbare derde kosteloos ontvangt.” Aangezien een kanscontract een overeenkomst onder bezwarende titel is, niet onder kosteloze titel, zou een levensverzekering met twee verzekeringnemers niet onder deze fictiebepaling vallen. Wat de heffing van successierechten betreft dient echter een onderscheid gemaakt te worden tussen: 1.
echtgenoten gehuwd met gemeenschap van goederen
2.
andere personen dan echtgenoten gehuwd met gemeenschap van goederen.
1.
Artikel 8, 4e lid W. Succ. voorziet in een speciale regeling voor echtgenoten gehuwd onder een stelsel van gemeenschap van goederen. 437 Deze bepaling schrijft voor dat “de omstandigheid dat het beding wederkerig is daaraan niet de aard van bevoordeling ontneemt”. Het wederkerig karakter van het beding kan dus niet tot gevolg hebben dat er geen sprake meer is van een kosteloos beding. Bijgevolg zullen de uitkeringen in dit geval voor de helft aan successiebelasting onderhevig zijn. Er kan dus besloten worden dat een verzekeringstontine geen fiscaal voordeel heeft voor echtgenoten die gehuwd zijn met gemeenschap van goederen.
2.
Uit het voorgaande zou a contrario kunnen afgeleid worden dat een dergelijke constructie, in het geval dat ze opgezet is door andere personen dan echtgenoten gehuwd met gemeenschap van goederen, een beding ten bezwarende titel is en bijgevolg niet onder de fictiebepaling van artikel 8 W. Succ. valt. Een dergelijk beding zou zelf aanzien kunnen worden als een beding ten gunste van zichzelf dat bijgevolg niet aan successierechten onderhevig is. Net zoals bij een gewoon tontinebeding zal het wel vereist zijn dat de kansen ongeveer gelijk zijn, met andere woorden, de overlevingskansen 438 moeten ongeveer gelijk zijn. Indien dit niet het geval is, zullen de premies moeten gecorrigeerd worden, een ongelijke overlevingskans moet met andere woorden gecompenseerd worden door een hogere premie-inleg van de persoon met de
436
Zie supra nr.33 e.v. Zie supra nr. 44. 438 De overlevingskans wordt bepaald door de leeftijd, de gezondheidstoestand en het geslacht. 437
83
hoogste overlevingskans. 439
440
In deze hypothese zijn er op de uitkeringen dan ook geen
successierechten verschuldigd. 137
Aangezien de verzekeraar rechtstreeks tussenkomt in de gesloten tontine en aangezien
de verzekeringsrechten van de overlevende verzekeringnemer rechtstreeks van de maatschappij worden verkregen valt, de uitkering niet in de nalatenschap van de andere verzekeringnemer. De erfrechtelijke regels van inbreng en inkorting zullen ook niet van toepassing kunnen zijn aangezien we te maken hebben met een rechtshandeling ten bezwarende titel. 441 De kinderen van al dan niet getrouwde ouders die een levensverzekering sluiten op beiden hun hoofd waarbij het verzekerd kapitaal aan de langstlevende toekomt, zullen zich dus niet kunnen beroepen op de figuren van inbreng of inkorting. 442 138
443
Er dient opgemerkt te worden dat we ook hier te maken hebben met een zeer recente
successieplanningstechniek waarover er (nog) geen rechtspraak bestaat en waarover de fiscus tot op heden nog geen uitspraak heeft gedaan. Het is dus niet zeker dat deze techniek juridisch volledig sluitend is. 444
5.6
De levensverzekering ingebracht in een burgerlijke maatschap
5.6.1 De burgerlijke maatschap 139
Een burgerlijke maatschap kan gedefinieerd worden als “een vennootschap die zeer
dicht aanleunt bij een onverdeeldheid 445 waarvan de werking, door haar beperkte en grotendeels van aanvullend recht zijnde wettelijke regeling, quasi naar eigen goeddunken kan
439
J. ADRIAENS, “Betaal minder belastingen op uw levensverzekering”, Plus magazine, 2010, http://plusmagazine.knack.be/nl/rechtengeld/verzekeringen/artikel/796/betaal-minder-belasting-op-uwlevensverzekering#. 440 X, Cursus successieplanning aan de hand van levensverzekeringen, Generali Group, 2011, 80. 441 J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids successieplanning, eigen uitg., 2011, 483. 442 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 97. 443 Er dient wel opgemerkt te worden dat het niet duidelijk is of dat ook zo is bij echtgenoten getrouwd met gemeenschap van goederen, sommigen twijfelen hier om niet gekende redenen aan. Zie P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 81-82. 444 X, Schenken of een “verzekeringstontine”, http://ondernemingsdatabank.indicator.be/successierechten___successieplanning/schenken_of_een____verzekeri ngstontine__/VLVMVMAR_EU141006/search . 445 De maatschap is eigenlijk een soort georganiseerde onverdeeldheid.
84
(maar vaak ook moet) worden ingekleurd en die kan genieten van het regime van de fiscale transparantie”. 446 140
447
Aangezien de maatschap dus slechts beperkt wettelijk geregeld is en aangezien de
meeste bepalingen een grotendeels suppletief karakter hebben, is het een zeer soepel instrument dat aangepast kan worden aan de persoonlijke behoeften van elke familiale planning. 448 De oprichtingsakte mag onderhands 449 worden opgesteld en hoeft niet in het Belgisch Staatsblad te worden gepubliceerd waardoor het ook een zeer discreet instrument is. 450 5.6.2 Successieplanning met een burgerlijke maatschap 141
In de familiale vermogensplanning biedt de burgerlijke maatschap in combinatie
met een schenking van roerende goederen twee voordelen. Door de schenking kan er enerzijds een besparing aan successierechten worden verwezenlijkt, anderzijds kan de maatschap er voor zorgen dat de schenker toch de controle over het overgedragen vermogen kan behouden. 451 De maatschap kan er met andere woorden voor zorgen dat de zeggenschap over het vermogen afgescheiden wordt van de juridische eigendomsaanspraken. 452 142
De schenking gebeurt ofwel vóór ofwel na de op de oprichting van de maatschap.
Indien ze vóór de oprichting gedaan wordt kan dat via een handgift, een bankgift of een notariële akte. Indien ze na de oprichting gedaan wordt heeft men te maken met een schenking van aandelen van de maatschap. De schenking van aandelen zal, op straffe van
446
Aangezien de maatschap een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid is, is er geen fiscaal tussenschot zoals bij een BVBA of een NV. Het ingebrachte vermogen behoort in onverdeeldheid toe aan de vennoten. De inkomsten zijn dan ook rechtstreeks voor de vennoten volgens een afgesproken verdeelsleutel. De maatschap moet bijgevolg geen eigen fiscale aangifte indienen en de bevrijdende roerende voorheffing kan onder bepaalde voorwaarden spelen. Vandaar de term fiscale transparantie. Onder andere omwille van deze fiscale transparantie is er ook geen fiscale meerkost. 447 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 136. 448 Vooral het feit dat men het zaakvoerderschap en bijgevolg de controle over het ingebrachte vermogen, zowel op vlak van bevoegdheden als op vlak van de personen die het uitoefenen, ook naar de toekomst toe, kan regelen is een reden van het succes van de burgerlijke maatschap als controlevehikel in de successieplanning. 449 Een notariële oprichtingsakte verhoogt evenwel de bewijskracht en geeft het contract een vaste datum. 450 X, Dossier De Burgerlijke Maatschap, Deutsche Bank 2008, 4. 451 M. BAERT en M. GONNISSEN, Minder successierechten betalen: patrimoniumbeheer en successieplanning, Brussel, Verbruikersunie Test-Aankoop, 2008, 121. 452 J. VANOVERBEKE, “De familiale burgerlijke vennootschap – Een instrument voor successieplanning”, T.F.R. 2000, 626.
85
nietigheid, een authentieke schenkingsakte vergen. 453 Men zou daarom kunnen kiezen om naar een Nederlandse of Zwitserse notaris te gaan. Om de inkomsten van het geschonken vermogen te behouden bestaat de mogelijkheid om te schenken met voorbehoud van vruchtgebruik. 454 143
Naast het voorvermelde voordeel dat men door de schenking successierechten kan
besparen, brengt de maatschap op zijn beurt met zich mee dat de schenker de controle over het geschonken vermogen kan behouden. Men zal in de statuten veelal voorzien dat de schenker met het beheer wordt belast en dat de maatschap blijft bestaan tot de dood van de schenker. Verder bepaalt artikel 33 W. Venn. dat de vennoot die, in het contract van vennootschap, met het beheer belast is, zijn macht niet zonder wettige reden herroepen kan worden. Men zal meestal ook voorzien dat de zaakvoerder-vennoot zijn afzetting, in het geval dat er geen wettige reden is, enkel mogelijk is bij een statutenwijziging die unaniem is gestemd. 455 5.6.3 De burgerlijke maatschap en de levensverzekering 144
Men gebruikt de levensverzekering in een planning bestaande uit een schenking
gecombineerd met een maatschap omdat de controle over het geschonken vermogen op die manier niet enkel wordt gerealiseerd door de uitwerking van het levensverzekeringscontract maar nog verder wordt versterkt door de maatschap. 456 De maatschap biedt immers als bijkomend voordeel dat de controle over het vermogen behouden blijft op het ogenblik dat de levensverzekering wordt uitgekeerd of omwille van een andere reden wordt beëindigd. In dat geval komen de gelden opnieuw in de structuur van de burgerlijke maatschap terecht, de zaakvoerder zal in dat geval beslissen hoe de gelden verder worden belegd. Indien het vehikel van de burgerlijke maatschap wordt gebruik is men met andere woorden niet gebonden aan de levensverzekering. Er blijft controlebehoud, ook indien de levensverzekering wordt beëindigd. Die controle kan daarenboven veel verregaander zijn
453
E. SPRUYT, Schenking als techniek van successieplanning: juridisch en fiscaal, Mechelen, Kluwer, 2008, 58. X, Dossier De Burgerlijke Maatschap, Deutsche Bank 2008, 4. 455 G. DEKNUDT en M. DELBOO, “Burgerlijke maatschap en levensverzekering gecombineerd”, A.F.T 2008, 4-5. 456 M. DELBOO, G. DEKNUDT, S. NELIS, Vermogensplanning en burgerlijke maatschap: uw 65 antwoorden, Antwerpen, Intersentia, 2010, 155; X, Dossier De Burgerlijke Maatschap, Deutsche Bank 2008, 7. 454
86
dan het louter bevriezen van de macht over het weggeschonken geld. 457 Controlebehoud en fiscaalvriendelijkheid gaan hier dus perfect samen. 458 145
Als voorbeeld kan men zich de volgende situatie indenken: een vader wil een deel van
zijn vermogen aan zijn dochter geven, als eerste stap zal hij zijn gelden schenken, vervolgens zal hij samen met zijn dochter een maatschap oprichten. De dochter zal de geschonken gelden in de maatschap moeten inbrengen. De vader zal als statutaire zaakvoerder worden aangewezen. Als laatste stap zal de maatschap een levensverzekeringspolis onderschrijven met de vader als verzekerd hoofd en de maatschap als begunstigde. De maatschap is zowel verzekeringnemer als begunstigde, dit is met andere woorden een “beding ten gunste van zichzelf”. De vader- zaakvoerder zal de verzekeringsrechten kunnen uitoefenen, hij kan de polis afkopen, het kapitaal opvragen, enz. Hij behoudt met andere woorden zeer veel controle. 459
146
De bedoeling van de levensverzekering zal in deze constructie dus niet zozeer meer
gelegen zijn in de overdracht van het vermogen, aangezien dat verwezenlijkt wordt door de schenking, noch in het behoud van controle, aangezien dat verwezenlijkt wordt door de maatschap. De rol van de levensverzekering zal echter vooral gelegen zijn in het feit dat ze mogelijks een (fiscaal) aantrekkelijke belegging is. 460 147
461
De uitkering komt zowel in geval van leven als in geval van overlijden aan de
maatschap toe. Er zijn op grond van artikel 8 W. Succ. geen successierechten verschuldigd op uitkeringen van de levensverzekeringspolis aangezien het gaat over een “beding ten gunste van zichzelf”. Immers, de levensverzekering werd afgesloten met vooraf geschonken gelden. Het is wel van belang dat iedere begunstigde de verzekeringsuitkering krijgt in verhouding tot zijn deel in de maatschap. 462
457
Zie supra nr. 102. L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 322. 459 J. RUYSSEVELDT, Praktijkgids successieplanning, eigen uitg., 2011, 497. 460 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 322. 461 Omwille van de fiscale transparantie behoudt de maatschap de fiscale voordelen die bijvoorbeeld verbonden zijn aan de tak 23- polis. Zie M. DELBOO, G. DEKNUDT, S. NELIS, Vermogensplanning en burgerlijke maatschap: uw 65 antwoorden, Antwerpen, Intersentia, 2010, 157. 462 M. DELBOO, G. DEKNUDT, S. NELIS, Vermogensplanning en burgerlijke maatschap: uw 65 antwoorden, Antwerpen, Intersentia, 2010, 158. 458
87
148
Indien er over gegaan wordt tot een schenking van de delen van een burgerlijke
maatschap nadat door de maatschap werd geïnvesteerd in een levensverzekering is het volgens DELBOO, DEKNUDT en NELIS wel van belang dat er uitdrukkelijk bepaald wordt dat de schenking van de maatschap met betrekking tot de levensverzekering beperkt blijft tot de rechten die verbonden zijn aan het verzekeringscontract. Indien de schenking beperkt is tot die rechten blijft het levensverzekeringscontract bestaan en zal er vermeden worden dat er een afkoopsom moet betaald worden, er een premietaks moet betaald worden en dat vrijstellingsregimes van de inkomstenbelasting verloren gaan doordat de termijn van acht jaar doorbroken werd. 463
464
5.6.4 De burgerlijke maatschap als verzekeringnemer? 149
Aangezien de burgerlijke maatschap geen rechtspersoonlijkheid heeft kan ze zelf geen
contractpartij zijn bij het afsluiten van de levensverzekering. De vennoten zullen dus allen samen investeren in een levensverzekering, de polis wordt met andere woorden niet door de maatschap zelf onderschreven maar door de achterliggende natuurlijke personen die samen de hoedanigheid van verzekeringnemer hebben. 465 De levensverzekering zal bijgevolg ofwel door alle vennoten ofwel door de statutaire zaakvoerder, indien er een is aangesteld 466 , moeten
worden
ondertekend. 467
In
de
praktijk
worden
contracten,
ook
levensverzekeringscontracten, afgesloten door de zaakvoerder en zijn de daaruit voortvloeiende rechten en plichten voor de vennoten, evenredig met hun aandeel in de maatschap. Het is wel aangewezen dat er in de statuten wordt voorzien dat de maatschap een levensverzekeringen kan afsluiten en dat dat daarenboven kan gedaan worden door de zaakvoerder. 468 150
469
Om moeilijkheden te voorkomen met betrekking tot de vraag wie er de aan de
levensverzekering gekoppelde rechten mag uitoefenen, zal het wel van belang zijn om dat 463
Zie supra nr. 30. M. DELBOO, G. DEKNUDT, S. NELIS, Vermogensplanning en burgerlijke maatschap: uw 65 antwoorden, Antwerpen, Intersentia, 2010, 158. 465 M. DELBOO, G. DEKNUDT, S. NELIS, Vermogensplanning en burgerlijke maatschap: uw 65 antwoorden, Antwerpen, Intersentia, 2010, 156. 466 Dit is meestal wel het geval. 467 G. DEKNUDT en M. DELBOO, “Burgerlijke maatschap en levensverzekering gecombineerd”, A.F.T 2008, 7. 468 M. DELBOO, G. DEKNUDT, S. NELIS, Vermogensplanning en burgerlijke maatschap: uw 65 antwoorden, Antwerpen, Intersentia, 2010, 155. 469 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 326. 464
88
duidelijk te regelen. Er zouden immers problemen kunnen ontstaan indien elke vennoot individueel de desbetreffende rechten kan uitoefenen. 470 DEKNUDT en DELBOO raden daarom aan dat er in de statuten wordt opgenomen dat de niet-zaakvoerders-verzekeringnemers overeenkomstig artikel 119 WLVO geacht worden hun persoonlijke rechten of de uitoefening er van over te dragen aan de zaakvoerders en bij het overlijden van één van hen aan de langstlevende. 471 Dat is uiteraard ook nodig om de controle over het geschonken vermogen bij de zaakvoerder-schenker te leggen.
5.7
Bescherming tegen schuldeisers
151
De verzekeringswetgeving biedt zowel voor de verzekeringnemer als voor de
begunstigde bescherming tegen de schuldeisers van de verzekeringnemer: •
Voor de verzekeringnemer worden eventuele aanspraken van de schuldeisers op de betaalde premies afgeblokt door de exclusieve rechten die de wet op de landverzekeringsovereenkomst aan de verzekeringnemer verleent.472
473
Artikel 114
bepaalt met name dat het recht van afkoop enkel kan worden uitgeoefend door de verzekeringnemer, niet door zijn schuldeisers. Daar kan worden uit afgeleid dat er op een lopende levensverzekering geen uitvoerend beslag kan worden gelegd, dat kan immers worden vergeleken met een gedwongen afkoop. Bewarend beslag zou eventueel wel mogelijk zijn. Er kan daarenboven evenmin gebruik worden gemaakt van een zijdelingse vordering. 474 •
Voor de begunstigden bieden de artikelen 125 en 126 WLVO bij de uitkering van de verzekeringsprestaties een zekere bescherming: Artikel 125 WLVO bepaalt het volgende met betrekking tot de rechten van schuldeisers van de verzekeringnemer ten aanzien van de begunstigde: “De schuldeisers van de
470
Zo zou één vennoot bijvoorbeeld kunnen beslissen om tot afkoop over te gaan. De polis zou bijvoorbeeld ook geblokkeerd kunnen worden bij het overlijden van één van de maten, zie supra nr. 17. 471 G. DEKNUDT en M. DELBOO, “Burgerlijke maatschap en levensverzekering gecombineerd”, A.F.T 2008, 12. 472 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 307. 473 Zie supra nr. 17. 474 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 64-65.
89
verzekeringnemer hebben geen enkel recht op verzekeringsprestaties die aan de begunstigde verschuldigd zijn”. Artikel 126 WLVO bepaalt daarenboven dat “de schuldeisers van de verzekeringnemer, van de begunstigde om niet geen terugbetaling van de premies kunnen vorderen behalve voor zover deze kennelijk buiten verhouding staan tot de vermogenstoestand van de verzekeringnemer en voor zover ze betaald zijn met bedrieglijke benadeling van hun rechten in de zin van artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek. Die terugbetaling mag het bedrag van de aan de begunstigde verschuldigde verzekeringsprestaties niet overschrijden”. Indien een derde is aangeduid als begunstigde geniet hij een eigen recht op de verzekeringsprestaties, deze vallen buiten de nalatenschap van de erflater. De erfgenaambegunstigde van de levensverzekering heeft dus de mogelijkheid om de deficitaire nalatenschap te verwerpen en toch nog recht te hebben op een verzekeringuitkering. 475 De begunstigden om niet kunnen niet door de schuldeisers worden aangesproken tot terugbetaling van de premies behalve indien deze kennelijk buiten verhouding staan tot de vermogenstoestand van de verzekeringnemer en indien de premies werden betaald met bedrieglijke benadeling van de rechten van de schuldeisers in de zin van artikel 1167 BW dat handelt over de actio pauliana. 476 Er bestaat discussie in de rechtsleer over de vraag of er enkel verhaal mogelijk is op de onterecht betaalde premie of dat er ook aanspraak kan gemaakt worden op het uitgekeerde kapitaal.477 Volgens Van EESBEECK en VEREYCKEN zal de terugbetaling van hooguit het bedrag van de premies kunnen gevorderd worden van de derde-begunstigde. 478 152
Er kan besloten worden dat schuldeisers bijna niets kunnen doen zolang er geen
uitkering heeft plaatsgevonden, behalve bewarend beslag leggen, geen uitvoerend. Zodra de uitkering heeft plaats gevonden, kunnen ze de begunstigde enkel aanspreken indien ze bewijzen dat er sprake is van een schenking die kennelijk buiten verhouding staat tot het 475
K. BERNAUW, “Verzekeringen en erfrecht” in J. ROGGE, Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 45. 476 L. MAES, H. DE CNIJF en L. DE BROECK, Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 307. 477 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 97. 478 P. VAN EESBEECK en L. VEREYCKEN, “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 65.
90
totale vermogen van de schuldenaar en de premie betaald werd met bedrieglijke benadeling. 479 Omwille van de bescherming die deze bepalingen bieden, zou men dus een levensverzekering (eventueel ten gunste van zijn erfgenamen) kunnen afsluiten met de bedoeling om zijn vermogen te beschermen tegen de aanspraken van zijn schuldeisers.480 De schuldeisers van personen die een deel van hun vermogen in een levensverzekering hebben geïnvesteerd, hebben dus maar zeer beperkte rechten. 153
Er dient opgemerkt te worden dat er in de rechtsleer kritiek bestaat op de
bovenvermelde regeling. TILLEMAN en VERBEKE vinden dat zowel de bescherming van een lopend levensverzekeringscontract als de bescherming van de begunstigden na de uitkering veel te verregaand zijn. Volgens hen is het voor een vlot en goed rechtsverkeer geen goede zaak dat “de levensverzekering een onneembare vesting wordt” voor de schuldeiser die de betaling van zijn vordering van onwillige schuldenaren tracht te bekomen. 481 Rechtspraak zal hier misschien nog een en ander moeten verduidelijken.
479
N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 96-97. 480 N. LABEEUW en B. VERDICKT, “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 96-97. 481 A. VAN ZANTBEEK, “De levensverzekering, het successieplanninginstrument bij uitstek?” in B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 146-147.
91
CONCLUSIE 154
Uit
deze
bijdrage
blijkt
dat
een
levensverzekeringscontract
in
de
successieplanningspraktijk heel wat opportuniteiten kan bieden. 155
Voor het arrest van het Arbitragehof en het arrest van het Grondwettelijk Hof van
2008 waren de mogelijkheden waarvoor men een levensverzekering kon afsluiten nog veel uitgebreider.
De
levensverzekering
was,
dankzij
een
aantal
artikelen
uit
de
verzekeringswetgeving, een ideaal middel om zijn reservataire erfgenamen of zijn echtgenoot te benadelen. Ofschoon de wetgeving, op heden, op deze punten nog niet gewijzigd is, zijn de mogelijkheden door het Grondwettelijk Hof ingrijpend ingeperkt. Enkel levensverzekeringen die afgesloten worden als normale daad van voorzorg blijven onder deze wetgeving vallen. Deze twee arresten brengen in de rechtsleer wel een heel aantal vragen en discussies met zich mee, voornamelijk met betrekking tot hun toepassingsgebied en het voorwerp van de inkorting. De wetgever zal in de toekomst dus duidelijkheid moeten scheppen. Uit het arrest van 2010 blijkt wel dat het mogelijk blijft dat men, louter door het afsluiten van een levensverzekering, de gelijkheid tussen zijn wettelijke erfgenamen verbreekt. 156
Vandaag de dag heeft men wel nog steeds de opportuniteit om dankzij het afsluiten
van een levensverzekeringscontract een zekere controle over het door hem geschonken vermogen te behouden. Men kan zichzelf immers de zekerheid bieden dat een conventioneel beding van terugkeer bij een schenking, effectief uitwerking zal krijgen en dat er zal kunnen voldaan worden aan de plicht van de begiftigde om een periodieke lijfrente te betalen. Er heerst in deze wel nog onzekerheid over de vraag of men de begiftigden in de schenkingsakte kan verplichten om een levensverzekering af te sluiten. 157
Successieplanning met een levensverzekering kent uiteraard ook grenzen. Zo zal een
schenking van de begunstiging van een levensverzekering, door een foute interpretatie van de administratie van artikel 4,3° W. Succ., in de meeste gevallen niet gunstig zijn. 158
Als successieplanning in extremis zou een verzekeringsgift interessant kunnen zijn.
Op die manier vermijdt men hoge successierechten te moeten betalen maar is men ineens ook alle controle over zijn vermogen kwijt. Er bestaan wel nog heel wat onduidelijkheden. In de rechtsleer noemt men het gebruik van deze planningstechniek daarom soms “dansen op een 92
slappe koord”. De vraag of de overdracht van alle rechten kan worden geregistreerd aan de vlakke en verlaagde tarieven is bijvoorbeeld uiterst belangrijk. De administratie, de rechtsleer en de rechtspraak zullen in de toekomst duidelijkheid moeten scheppen. 159
Een andere techniek die men ook onder de noemer van “dansen op een slappe koord”
zou kunnen plaatsen is de verzekeringstontine. Deze techniek, die heel wat kenmerken van de tontine heeft, kan naast een (successie)belastingsbesparing nog andere voordelen met zich meebrengen, zoals het omzeilen van de regels met betrekking tot de erfrechtelijke inbreng en inkorting. Doch, ook hier dient opgemerkt te worden dat het niet zeker is dat deze techniek juridisch sluitend is. 160
Indien men niet tevreden is met het, enigszins beperktere, controlebehoud dat het
afsluiten van een levensverzekering met zich meebrengt, biedt de levensverzekering ingebracht in een burgerlijke maatschap opportuniteiten omdat deze figuur een veel verregaandere controle met zich mee kan brengen. 161
De levensverzekering biedt verder ook mogelijkheden indien men zijn erfgenamen of
zichzelf tegen zijn schuldeisers wenst te beschermen, al wordt dat in de rechtsleer vaak bekritiseerd. 162
Kort en bondig kan er dus besloten worden dat een levensverzekering heel wat
opportuniteiten kan bieden, doch dat er ook nog heel wat onduidelijkheden dienen uitgeklaard te worden.
93
BIBLIOGRAFIE WETGEVING: •
Verzekeringswet van 11 juni 1874, BS 11 juni 1874.
•
Wetboek van diverse rechten en taksen, BS 2 maart 1927.
•
Wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, BS 18 september 1976.
•
Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992.
•
Faillissementswet van 8 augustus 1997, BS 28 oktober 1997.
•
Wetboek van vennootschappen, 7 mei 1999, BS 6 augustus 1999.
•
Koninklijk besluit nr. 308 31 maart 1936 houdende het wetboek der successierechten, BS 7 april 1936.
•
Koninklijk besluit nr. 64 30 november 1939 houdende het wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten, BS 1 december 1939.
•
Koninklijk besluit 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen, BS 11 april 1991.
•
Koninklijk besluit tot coördinatie van wettelijke bepalingen inzake inkomstenbelasting, BS 30 juli 1992.
•
Koninklijk besluit 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit, BS 14 november 2003.
•
Adv. RvS, Parl.St. Kamer, 1586/1, 1990-1991, 188.
RECHTSPRAAK: •
Arbitragehof 26 mei 1999, nr. 54/99.
•
Grondwettelijk Hof 26 juni 2008, nr. 96/2008.
•
Cass. 26 oktober 1989, R.W. 1989-1990, 964.
•
Luik 16 december 1971, Rec. gén. enr. not. 1974, nr. 21.853.
•
Brussel 24 januari 2001, TFR 2001, 746, noot R. DEBLAUWE.
•
Luik 3 februari 2003, Rev. Not. belge 2003, 218.
•
Gent 4 maart 2004, NJW 2004, 847, noot G. Verschelden.
•
Gent 10 mei 2007, BS 29 juni 2007, 36.059.
•
Rb. Veurne 23 november 1947, Rec. gén. enr. not. 1948, nr. 18.717.
•
Rb. Ieper 24 december 1958, Rec. gén. enr. not. 1961, nr. 20.383.
•
Rb. Mechelen 6 februari 2008, T. Not. 2008, 613. 94
•
Rb. Brussel 10 juni 2008, T. Not. 2008, 618.
ADMINISTRATIEVE CIRCULAIRES EN VOORAFGAANDE BESLISSINGEN •
Federale Overheidsdienst Financiën, circ. 6 juni 2007, Rep. RJ S4-3°, Br01/02.
•
Federale Overheidsdienst Financiën, besl. 22 februari 2007, nr. E.E./101.887, Rep. RJ, S8/30-01.
•
Federale Overheidsdienst Financiën, circ. 31 juli 2006 nr. 16/2006.
•
Federale Overheidsdienst Financiën, besl. 26 mei 2009, nr. 800.279.
RECHTSLEER: •
ADRIAENS, J., “Betaal minder belastingen op uw levensverzekering”, Plus magazine, 2010 en http://plusmagazine.knack.be/nl/rechtengeld/verzekeringen/artikel/796/betaal-minderbelasting-op-uw-levensverzekering#.
•
BAEL, J., “Artikel 124 van de wet Landverzekeringsovereenkomst in het licht van de recente rechtspraak”, T. Not. 2004, 662-680.
•
BAEL, J., “De vereffening-verdeling na echtscheiding. Enkele capita selecta” in X (ed.), CBR Jaarboek 2002-2003, I, Antwerpen, Maklu, 2003, 183-258.
•
BAERT, M. en GONNISSEN, M., Minder successierechten betalen: patrimoniumbeheer en successieplanning, Brussel, Verbruikersunie Test-Aankoop, 2008, 127 p.
•
BARBAIX, R., “Erfrechtelijke aspecten van de (onrechtstreekse) schenking via een begunstiging in een levensverzekering” in Over Erven. Liber amicorum Mieken Puelinckx-Coene, Mechelen, Kluwer, 2006, 53-82.
•
BERNAUW, K., “Verzekeringen en erfrecht” in ROGGE, J., Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 11-47.
•
BIELEN, P., “De identiteitscrisis van de tak 21- en tak 23- levensverzekering in de inkomstenbelastingen: beleggingscontract of levensverzekering?”, TFR 2007, 587-598.
•
BIESMANS, A., GOYVAERTS, G., DEMEYERE, N., DE COCK B. en BRANDS, H., Handboek voor fiscaal recht 2010-2011, Mechelen, Kluwer, 2010, 1719 p.
•
BOONE, K., “De ongrondwettelijkheid van artikel 124 Wet Landverzekeringsovereenkomst. Noot bij het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008.” Notamus 2008, losbl.
•
Bouckaert, F., “De landverzekeringswet in verhouding tot het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht”, T. Verz.2005, 627-644.
•
BUYSSENS, F. en LELEU, Y. –H., “De levensverzekering tussen echtgenoten gehuwd onder gemeenschapsstelsel” in CASMAN, H., Huwelijksvermogensrecht. Topics 2, Mechelen, Kluwer, losbl.
•
BUYSSENS, F., “De comeback van het huwelijksvermogensrecht in de wereld van de persoonsverzekeringen”, EJ 2000, 25-29. 95
•
CALLEWIER, B., “Statutaire clausules bij de benoeming van bestuurders”, Jura Falc. 19951996, 11-45.
•
CARNEWAL, T., “De tarieven inzake successierechten in Vlaanderen, Successieplanning via schenking van roerende goederen”, Jura Falc 2006-2007, 431-456.
•
CASMAN, H., “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstel” in KFBN (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 35-80.
•
CASMAN, H., “Nietigverklaring”, in CASMAN, H. en VAN LOOK, M. (eds.), Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 1996, losbl.
•
COLLE, P., Handboek bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2005, 341 p.
•
DE GEYTER, C., “Giften met betrekking tot de levensverzekering op verzekeringsrechtelijk vlak” in ROGGE, J., Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 69-88.
•
DE GEYTER, C., “Levensverzekeringen - schenkingsrecht - erfrecht”, T. Not. 2006, 588614.
•
DE MUYNCK, H., Verzekeringswezen in België, Gent, Academia press, 2004, 271 p.
•
DE RUYTER, K., “Verzekeraars bang voor premietaks van 1,1 procent”, De Standaard, 7 december 2005.
•
DE WULF, C., “De overdracht om niet van de rechten voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst” in ROGGE, J., Levensverzekeringen en giften, T. Verz. 2008, dossier nr. 14, 167-186.
•
DE WULF, C., BAEL, J., DEVOS, S. en DE DECKER, H., Het opstellen van notariële akten, Mechelen, Kluwer, 2003, 928 p.
•
DECUYPER, J., RUYSSEVELDT, J., Successierechten 2006-2007, Mechelen, Kluwer 2006, 967 p.
•
DEKNUDT, G. en DELBOO, M., “Burgerlijke maatschap en levensverzekering gecombineerd”, A.F.T 2008, 4-18.
•
DEKNUDT, G., “De schenking van (alle) rechten van een levensverzekeringscontract: opgelet met aansprakelijkheid ingevolge chronologie!”, Notariaat 2009, nr. 16, 4-7.
•
DELBOO, M., DEKNUDT, G., NELIS, S., Vermogensplanning en burgerlijke maatschap: uw 65 antwoorden, Antwerpen, Intersentia, 2010, 191 p.
•
DELBOO, M.,“De familiale burgerlijke maatschap”, Not. Fisc. M. 2003, 265-281.
•
DEVLAMYNCK, L., Cursus verzekeringen, 2009, 136 p.
•
DEVOET, C., “Assurance-vie, mariage et divorce”, RNB 2002, 546-589.
•
DEVOET, C., “Een levensverzekeringscontract schenken”, Private Estate Life-Special levensverzekering, 19.
•
DEVOET, C., Levensverzekering, Technische en juridische aspecten, Mechelen, Kluwer, 2005, 285 p. 96
•
DEVOS, S., “Een maatschap is maatwerk”, TRV 2001, 263-293.
•
DU MONGH, J., “Levensverzekering en erfrecht na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008”, RW 2009, 1242-1254.
•
DUBUISSON, B., “L’assurance-vie dans le droit des libéralités et des successions”, R.G.A.R. 1986, 1-11.
•
FONTAINE, M., Verzekeringsrecht, Brussel, Larcier, 1999, 497 p.
•
GEELHAND DE MERXEM, N., Cursus successierechten, 2011-2012, 526 p.
•
GIJBELS, M. en DEBLAUWE, R., “Gemengde levensverzekering: geen inkorting wel schending, geen inbreng geen schending”, Memo’s en publicaties Tiberghien advocaten, 2011.
•
GOUDEN, M., “De reservataire erfgenamen”, Private Estate Life - Special levensverzekering, 16-24.
•
GRILLET, J., “De belastbaarheid van levensverzekeringen en aanverwante financiële producten (o.m. verzekeringen tak 21 en tak 23) in het successierecht (art. 8 W. Succ.)”, T. Not. 2006, 567-587.
•
X, Twee verzekeringnemers fiscaal interessant?, http://ondernemingsdatabank.indicator.be/erven___schenken___successierechten/de__ver zekeringstontine__als_successieplanning_/VLTABTAR_EU172104/search.
•
X, Schenken of een “verzekeringstontine”, http://ondernemingsdatabank.indicator.be/successierechten___successieplanning/schenke n_of_een____verzekeringstontine__/VLVMVMAR_EU141006/search .
•
HUBRECHT, S., “Overdracht van alle rechten om niet en artikel 8 W. Succ.”, Nieuwsbrief Successierechten 2009, nr. 2-3, 7-11.
•
KRINGS, E., Beschouwingen over de gevolgen van de door het arbitragehof gewezen arresten, Brussel, Belgisch staatsblad, 1985, nr. 3609, 56 p.
•
LABEEUW, N. en VERDICKT, B., “Successieplanning met een levensverzekering: enkele knelpunten”, TEP 2009, afl. 2, 86-109.
•
LABEEUW, N., “Schenking van een levensverzekering – gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof dd. 26 juni 2008” in PINTENS, W., DU MONGH, J., DECLERCK, C., (eds.), Patrimonium 2009, Intersentia, 2009, 281-297.
•
LALEMAN, P., “De Burgerlijke Maatschap uitgeklaard”, TEP 2007, 267-282.
•
LELEU, Y.H. en SCHUERMANS, D., “Une nouvelle qualification pour certaines presentations d’assurance-vie entre époux communs en biens”, De Verz. 1999, 483-494.
•
LENS, M., “Successieplanning bij levensverzekeringen”, T. Fin. R. 2009, 56-58.
•
LEROY, D. en VERDICKT, B., “Actuele ontwikkelingen in het erfrecht”, in PINTENS, W. en DU MONGH, J. (eds.), School voor postacademische juridische vorming 2009-2010, vormingsonderdeel 55, Brugge, Die keure, 2010, 71-105.
•
MAES, L., DE CNIJF, H. en DE BROECK, L., Fiscaal Praktijkboek Indirecte belastingen 2007-2008, Mechelen, Kluwer, 2007, 356 p. 97
•
NELIS, S. en DELBOO, M., “Registratie aanvaarding levensverzekering: over de valkuil van artikel 4,3° W. Succ.”, Successierechten 2006-2007, nr. 8, 7-12.
•
PIGNOLET, D., “Vermogensplanning door middel van levensverzekeringen”, AFT 2008, 425.
•
PINTENS, W. en VAN DEN ABEELE, P., “De levensverzekering in het familiaal vermogensrecht”, T. Not. 2006, 615-637.
•
PINTENS, W. en VAN DEN ABEELE, P., “Levensverzekeringen en pensioenen in de notariële praktijk” in WEYTS, L. en CASTELEIN, C., (eds.) Capita Selacta Notarieel Recht, Leuven, Universitaire Pers, 2006, 273-317.
•
PINTENS, W., DECLERCK, C., DU MONGH, J., VANWINCKELEN, K., Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345 p.
•
RUYSSEVELDT, J., Praktijkgids successieplanning, eigen uitg., 2011, 900 p.
•
RUYSSSEVELDT, J. en VAN ZANTBEEK, A., “Schenken met conventionele terugkeer en controle via levensverzekering”, Verz. W. 2005, 43-47.
•
SCHILDERMANS, C., “Het arrest van het Grondwettelijk Hof van 26 juni 2008 en artikel 124 WLVO: Duidelijk en toch niet duidelijk!”, De Verz. 2009, 124-132.
•
SCHILDERMANS, C., “Het fiscale stelsel van de individuele levensverzekering” in ANDREDUMONT, J., BECUE, P., DE VOET, C., DE LAMINNE DE BEX, D., HULLEBROECK, G., JUNION, A., SCHILDERMANS, C., SOLLIE, I., VANDERGETEN, P., Kluwer’s verzekeringshandboek, Mechelen, Kluwer, losbl.
•
SCHOCKAERT, C., “Artikel 124 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst ongrondwettelijk verklaard: een analyse”, T. Not. 2008, afl. 12, 595-612.
•
SCHUERMANS, L., Grondslagen van het Belgisch verzekeringsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2001, 603 p.
•
Seyns, S., “De begunstigde als premiebetaler: quid artikel 8 W. Succ.?”, Nieuwsbrief Successierechten 2008, nr. 8, 6-7.
•
SPRUYT, E., “Makkers, maten… maatschap”, Uw vermogen 2004 en http://www.berquinnotarissen.be/pdfs/jur_alg/Maatschap4.pdf.
•
SPRUYT, E., “Onterven via levensverzekering kan niet meer”, Acc.& Fisc. 2008 en http://www.berquinnotarissen.be/pdfs/ontervenlevensvn.pdf.
•
SPRUYT, E., RUYSSEVELDT, J., DONS, P., Praktijkgids successierecht en –planning, Kapelle-op-den Bos, Toth, 2003, 1192 p.
•
SPRUYT, E., Schenking als techniek van successieplanning: juridisch en fiscaal, Mechelen, Kluwer, 2008, 485 p.
•
TERMOTE, K., “Discriminatie bij levensverzekeringen tussen echtgenoten”, TBH 1999, 851-854.
•
THIRION, M., “Levensverzekeringen - Rechten van de erfgenamen”, De Verz. 2011, 108109.
98
•
TORFS, N., “De individuele levensverzekering en de groepsverzekering: nieuwe economische situatie, nieuwe juridische aanpak?” in BUYSSENS, F., et al. (eds.), Echtscheiding door onderlinge toestemming, Brugge, die Keure, 2002, 204 p.
•
TORFS, N., “De levensverzekering en het huwelijksvermogensrecht. Het gelijkheidsbeginsel geschonden”, T. Not. 2000, 230-242.
•
VAN DE VELDE, E., “Enkele topics van estate planning door de bril van de Rulingdienst”, TEP 2011, 142.
•
VAN DEN HEUVEL, J., Liber amicorum Jozef Van Den Heuvel, Antwerpen, Kluwer, 1999, 878 p.
•
VAN EESBEECK P. en VEREYCKEN, L., “Wat met de levensverzekeringen bij gemeenschap van goederen”, Fiscoloog 2006, nr. 1037, 5-10.
•
VAN EESBEECK, P. en VEREYCKEN, L. “Wat een notaris moet weten over levensverzekeringen en beleggingsverzekeringen”, Not. Fisc. M. 2009, 60-98.
•
VAN EESBEECK, P., “Levensverzekering/Algemeen juridisch kader” in VERBEKE, A., DERYCKE, H. en LALEMAN, P. (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 3-12.
•
VAN EESBEECK, P., “Levensverzekering/Conventionele terugkeer en last van lijfrente of van periodieke uitkering” in VERBEKE, A., DERYCKE, H. en LALEMAN, P. (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 3138.
•
VAN EESBEECK, P., “Levensverzekering/Successierechten verzekeren op hand- of bankgift” in VERBEKE, A., DERYCKE, H. en LALEMAN, P. (eds.), Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 29-30
•
VAN EESBEECK, P., “Levensverzekering/Tontineverrichtingen” in VERBEKE, A., DERYCKE, H. en LALEMAN P., (eds.) Handboek Estate Planning, 7, Vermogensplanning: Alternatieve vormen, Brussel, Larcier, 2006, 39-44.
•
VAN GEEL, A. en BIESMANS, A., “Registreren van schenkingen van verzekeringsproducten – aan welke waarde? – afkoopwaarde?” Notariaat 2012, nr. 3, 1-5.
•
VAN GOMPEL, R., Handboek Levensverzekeringen, Brussel, Centrum voor Informatie in Assuranties, 2003, 217 p.
•
VAN ZANTBEEK, A., “De levensverzekering, het successieplanninginstrument bij uitstek?” in TILLEMAN, B., en VERBEKE, A., (eds.), Knelpunten kanscontracten, Antwerpen, Intersentia, 2004, 172 p.
•
VANBEYLEN, K. en DEBOODT, G., “Behoren gemengde levensverzekeringen tot het eigen of gemeenschappelijk vermogen na het arrest van het Arbitragehof van 26 mei 1999?”, in VERBEKE, A., VERSTRAETE, J., en WEYTS, L. (eds.), Aspecten van het ondernemingsrecht. Liber Amicorum Frans Bouckaert, Leuven, 2000, 624 p.
•
VANDEWIELE, A. en MEESTERS, B., “De levensverzekering in het notariaat”, Not. Fisc. M 2008, 241-265.
•
VANOVERBEKE, J., “De familiale burgerlijke vennootschap – Een instrument voor successieplanning”, T.F.R. 2000, 607-616. 99
•
VEREYCKEN, L., “Levenpolissen gekoppeld aan beleggingsfondsen: krachtlijnen van de techniek”, Life & Benefits 1998, afl. 18, 1-13.
•
VERHULST, I. en NELIS, S., “Levensverzekeringen, huwelijk en successierechten”, T.F.R. 2006, 695-706.
•
VERSTAPPEN, J., VERHEYDEN, K., EEMAN, M., VERHOEYE, J., VAN MELKEBEKE, P., SPRUYT, E., PELGROMS, H., Zakelijke rechten en fiscaliteit, Antwerpen, Maklu, 2004, 282 p.
•
www.notaris.be.
•
X, “Onterving via levensverzekering voorgoed van de baan”, Eubelius client alert, 2009, 1-7.
•
X, “Successierechten op afkoopwaarde levensverzekeringen”, Nieuwsflash Stichting VermogensPlanning.
•
X, Cursus successieplanning aan de hand van levensverzekeringen, Generali Group, 2011, 88 p.
•
X, Dossier De Burgerlijke Maatschap, Deutsche Bank 2008, 7 p.
•
X, Fiscaal vriendelijk (st)erven, Brussel, Nederlandstalige Gemeenschapsraad van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, 2010, 74 p.
•
X, Vermogensoverdracht. Durven leven, durven geven. Brussel, AG Insurance. (Brochure AG Insurance met betrekking tot de combinatie van een schenking en een levensverzekering).
100