Handleiding voor netwerkprinten
1
Configuratie van Windows 95/98/Me
2
Configuratie van Windows 2000
3
Configuratie van Windows XP
4
Configuratie van Windows NT 4.0
5
Configuratie van NetWare
6
Configuratie van Macintosh
7
Bijlage
U kunt het apparaat alleen veilig en op de juiste manier gebruiken als u eerst de veiligheidsinformatie in de Gebruiksaanwijzing leest.
Inleiding Willen gebruikers maximaal profiteren van de diverse functies, dan moeten ze de instructies in deze handleiding zorgvuldig lezen en opvolgen. Bewaar de handleiding op een handige plaats bij het apparaat. Belangrijk De inhoud van deze handleiding kan zonder voorafgaande waarschuwing worden gewijzigd. Het bedrijf kan in geen enkel geval aansprakelijk worden gesteld voor directe, indirecte, speciale en incidentele schade of gevolgschade die is ontstaan door het werken met of het bedienen van het apparaat. Aanduidingen van softwareversies in deze handleiding •
NetWare 3.x betekent NetWare 3.12 en 3.2.
•
NetWare 4.x betekent NetWare 4.1, 4.11 en IntranetWare.
Handelsmerken Apple, AppleTalk, EtherTalk, LaserWriter, Macintosh en Mac zijn gedeponeerde handelsmerken van Apple Computer, Inc. Ethernet is een gedeponeerd handelsmerk van Xerox Corporation. Microsoft, Windows en Windows NT zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen. Netscape en Netscape Navigator zijn gedeponeerde handelsmerken van Netscape Communications Corporation. Novell, Netware en NDS zijn gedeponeerde handelsmerken van Novell, Inc. PostScript is een gedeponeerd handelsmerk van Adobe Systems, Incorporated. Sun is een gedeponeerd handelsmerk van Sun Microsystems, Inc. SunOS is een gedeponeerd handelsmerk van Sun Microsystems, Inc. Andere productnamen die in deze documentatie worden gebruikt, dienen uitsluitend ter identificatie en zijn mogelijk handelsmerken van hun respectievelijke eigenaren. Wij maken geen aanspraak op enig recht op deze merken. Opmerking De eigennamen van de Windows-besturingssystemen zijn: •
De productnaam van Windows® 95 is Microsoft® Windows 95.
•
De productnaam van Windows® 98 is Microsoft® Windows 98.
•
De productnaam van Windows® Me is Microsoft® Windows Millennium Edition (Windows Me).
•
De productnamen van Windows® XP zijn: Microsoft® Windows® XP Professional Microsoft® Windows® XP Home Edition
•
De productnamen van Windows® 2000 zijn: Microsoft® Windows® 2000 Advanced Server Microsoft® Windows® 2000 Server Microsoft® Windows® 2000 Professional
•
De productnamen van Windows NT® 4.0 zijn: Microsoft® Windows NT® Server 4.0
•
Microsoft® Windows NT® Workstation 4.0
Handleidingen voor dit apparaat In onderstaande handleidingen worden bediening en onderhoud van dit apparaat beschreven. Alle gebruikers moeten de instructies zorgvuldig lezen en opvolgen, willen ze dit apparaat veilig en efficiënt bedienen.
❖ Printerhandleiding 1 Hierin worden de systeeminstellingen, procedures en functies voor het gebruik van dit apparaat beschreven. Deze handleiding staat ook als PDF-bestand op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”. ❖ Printerhandleiding 2 Hierin worden de procedures en de informatie beschreven die betrekking hebben op het gebruik van dit apparaat. Deze handleiding staat als PDF-bestand op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”. ❖ Handleiding voor netwerkprinten (deze handleiding) Hierin vindt u de procedures en de noodzakelijke informatie voor de instelling en het gebruik van de printer in een netwerkomgeving. We raden u aan deze handleiding als eerste door te lezen. Deze staat als PDF-bestand op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”.
i
Verklaring van symbolen in deze handleiding Symbolen In deze handleiding worden de volgende symbolen gebruikt: R WAARSCHUWING: Dit symbool duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie die, indien de instructies niet worden opgevolgd, de dood of ernstig letsel tot gevolg kan hebben. R VOORZICHTIG: Dit symbool duidt op een mogelijk gevaarlijke situatie die, indien de instructies niet worden opgevolgd, licht letsel of schade aan eigendommen tot gevolg kan hebben.
* Bovenstaande opmerkingen zijn bedoeld voor uw veiligheid. Belangrijk Als u deze instructie niet volgt, kan dit leiden tot papierstoring, beschadiging van het origineel of verlies van gegevens. Lees deze instructie. Voorbereiding Dit symbool duidt op bepaalde feiten waarvan u kennis moet nemen of voorbereidingen die u moet treffen voordat u een bepaalde handeling kunt uitvoeren. Opmerking Dit symbool duidt op bepaalde bedieningsvoorschriften of handelingen die u moet uitvoeren in geval van storing. Beperking Dit symbool duidt op numerieke beperkingen, functies die niet tegelijkertijd kunnen worden gebruikt of omstandigheden waarin een bepaalde functie niet kan worden gebruikt. Verwijzing Dit symbool verwijst naar een referentie. [ ] Toetsen die op het display van het apparaat verschijnen. Toetsen en knoppen die op het weergavevenster van de computer worden weergegeven. { } Toetsen op het bedieningspaneel van het apparaat.
Toetsen op het toetsenbord van de computer.
ii
Inleiding Deze handleiding bevat gedetailleerde instructies voor de configuratie van uw apparaat als netwerkprinter. Lees het gedeelte betreffende uw netwerkomgeving om uw apparaat juist te kunnen configureren. Windows 2000, Windows XP, Windows NT (Server) NetWare (Server)
Windows 95/98/Me Windows 2000 Windows XP Windows NT NetWare (Client) Macintosh GSTN001
Belangrijk ❒ Bij de in deze handleiding beschreven procedures wordt ervan uitgegaan dat u een netwerkbeheerder bent. Als dit niet het geval is, dient u uw netwerkbeheerder te raadplegen voordat u aan de configuratie begint.
❖ Functies • Ondersteuning voor 100BASE-TX en 10BASE-T • De netwerkinterfacekaart kan worden gebruikt met protocollen van Windows 95/98/Me (TCP/IP, NetBEUI, IPP *1 ), Windows 2000 (TCP/IP, NetBEUI, IPP *1 ), Windows XP (TCP/IP, IPP *1 ), Windows NT 4.0 (TCP/IP, NetBEUI, IPP *1 ), NetWare (IPX/SPX, TCP/IP) en Macintosh (AppleTalk) *2 . Met deze kaart kunt u het apparaat gebruiken in een netwerk dat gebruik maakt van verschillende protocollen en besturingssystemen. • Een computer die uitsluitend wordt gebruikt als afdrukserver is niet vereist omdat de netwerkinterfacekaart kan worden geconfigureerd als NetWare-afdrukserver. • Het apparaat kan op het netwerk worden aangesloten via de netwerk-interfacekaart. Deze hoeft zijn eigen stroom niet te leveren omdat de netwerkinterfacekaart in het apparaat is geïnstalleerd. *1 *2
IPP (Internet Printing Protocol) is een protocol voor afdrukken via het Internet. Alleen Type80 RCP80 kan worden gebruikt op de Macintosh.
iii
Het apparaat installeren in een netwerk Windows 95/98/Me Hoe u het apparaat installeert als netwerkprinter in een Windows 95/98/Meomgeving leest u op Pag.1 “Configuratie van Windows 95/98/Me”. Er zijn twee methoden om het apparaat als netwerkprinter te gebruiken.
iv
Windows 2000 Hoe u het apparaat installeert als netwerkprinter in een Windows 2000-omgeving leest u op Pag.13 “Configuratie van Windows 2000”. Er zijn twee methoden om het apparaat als netwerkprinter te gebruiken.
v
Windows XP Hoe u het apparaat installeert als netwerkprinter in een Windows XP-omgeving leest u op Pag.25 “Configuratie van Windows XP”. Er zijn twee methoden om het apparaat als netwerkprinter te gebruiken.
vi
Windows NT 4.0 Hoe u het apparaat installeert als netwerkprinter in een Windows NT 4.0-omgeving leest u op Pag.37 “Configuratie van Windows NT 4.0”. Er zijn twee methoden om het apparaat als netwerkprinter te gebruiken.
NetWare Hoe u het apparaat installeert als netwerkprinter in een NetWare-omgeving leest u op Pag.51 “Configuratie van NetWare”. Met de netwerkinterfacekaart kunt u het apparaat gebruiken als afdrukserver of als externe printer. Raadpleeg de volgende pagina's voor meer informatie over de installatie van clients. • Zie Pag.70 “Windows 95/98/Me” als u werkt met Windows 95/98/Me. • Zie Pag.71 “Windows 2000/Windows XP” als u werkt met Windows 2000 of XP. • Zie Pag.72 “Windows NT 4.0” als u werkt met Windows NT 4.0.
vii
Het apparaat configureren als afdrukserver Een afzonderlijke NetWare-afdrukserver is niet vereist omdat het apparaat als een afdrukserver kan worden geconfigureerd.
De configuratieprocedures voor het apparaat zijn afhankelijk van de NetWare-versie. • Zie Pag.57 “Installatie als afdrukserver” als u NetWare 3.x gebruikt. • Zie Pag.63 “Installatie als afdrukserver” als u NetWare 4.x, 5/5.1 gebruikt.
Het apparaat configureren als printer op afstand Wanneer gebruik wordt gemaakt van een afzonderlijke NetWare-afdrukserver dan moet het apparaat worden geconfigureerd als printer op afstand.
De configuratieprocedures voor het apparaat zijn afhankelijk van de NetWare-versie. • Zie Pag.59 “Installatie als printer op afstand” als u NetWare 3.x gebruikt. • Zie Pag.67 “Installatie als printer op afstand” als u NetWare 4.x, 5/5.1 gebruikt.
viii
Macintosh Hoe u het apparaat installeert als netwerkprinter in een Macintosh-omgeving leest u op Pag.73 “Configuratie van Macintosh”. Opmerking ❒ Alleen Type80 RCP80 kan worden gebruikt op de Macintosh.
ix
INHOUDSOPGAVE Handleidingen voor dit apparaat ...........................................................................i Verklaring van symbolen in deze handleiding ....................................................ii Inleiding .................................................................................................................iii Het apparaat installeren in een netwerk ............................................................. iv Windows 95/98/Me.................................................................................................... iv Windows 2000............................................................................................................ v Windows XP.............................................................................................................. vi Windows NT 4.0....................................................................................................... vii NetWare ................................................................................................................... vii Macintosh.................................................................................................................. ix
1. Configuratie van Windows 95/98/Me Windows 95/98/Me configureren ..........................................................................1 Afdrukken zonder afdrukserver .................................................................................. 1 Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/Windows XP of Windows NT.. 1 Protocollen configureren ...................................................................................... 2 TCP/IP en IPP configureren om af te drukken ........................................................... 2 NetBEUI configureren om af te drukken .................................................................... 3 Werken met SmartDeviceMonitor for Client........................................................5 SmartDeviceMonitor for Client installeren.................................................................. 5 Het printerstuurprogramma installeren....................................................................... 7 De poortinstellingen wijzigen...................................................................................... 9 Een client-computer installeren ........................................................................10
2. Configuratie van Windows 2000 Configuratie van Windows 2000......................................................................... 13 Afdrukken zonder afdrukserver ................................................................................13 Afdrukken met een standaard TCP/IP-poort ............................................................ 14 Afdrukken met een LPR-poort.................................................................................. 14 Afdrukken via een afdrukserver met Windows 2000 of Windows NT ...................... 14 Protocollen configureren .................................................................................... 15 TCP/IP en IPP configureren om af te drukken ......................................................... 15 NetBEUI configureren om af te drukken .................................................................. 16 Werken met SmartDeviceMonitor for Client......................................................17 SmartDeviceMonitor for Client installeren................................................................17 Het printerstuurprogramma installeren..................................................................... 19 De poortinstellingen wijzigen.................................................................................... 21 De LPR-poort configureren om af te drukken ................................................... 22 Een client-computer installeren ......................................................................... 23
x
3. Configuratie van Windows XP Windows XP configureren .................................................................................. 25 Afdrukken zonder afdrukserver ................................................................................25 Afdrukken met een standaard TCP/IP-poort ............................................................ 26 Afdrukken met een LPR-poort.................................................................................. 26 Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/Windows XP of Windows NT .. 26 Protocollen configureren .................................................................................... 27 TCP/IP en IPP configureren om af te drukken ......................................................... 27 Werken met SmartDeviceMonitor for Client......................................................29 SmartDeviceMonitor for Client installeren................................................................29 Het printerstuurprogramma installeren..................................................................... 32 De poortinstellingen wijzigen.................................................................................... 33 De LPR-poort configureren om af te drukken ................................................... 34 Een client-computer installeren ......................................................................... 35
4. Configuratie van Windows NT 4.0 Configuratie van Windows NT 4.0 ......................................................................37 Afdrukken zonder afdrukserver ................................................................................37 Afdrukken met een LPR-poort.................................................................................. 38 Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/Windows XP of Windows NT .. 38 Protocollen configureren .................................................................................... 39 TCP/IP en IPP configureren om af te drukken ......................................................... 39 NetBEUI configureren om af te drukken .................................................................. 40 Werken met SmartDeviceMonitor for Client......................................................42 SmartDeviceMonitor for Client installeren................................................................42 Het printerstuurprogramma installeren..................................................................... 44 De poortinstellingen wijzigen.................................................................................... 46 De LPR-poort configureren om af te drukken ................................................... 47 Een client-computer installeren ......................................................................... 48
5. Configuratie van NetWare NIB Setup Tool installeren .................................................................................. 51 SmartDeviceMonitor for Admin installeren ..............................................................51 NIB Setup Tool gebruiken .......................................................................................52 Snelle installatie met de wizard NIB Setup Tool ............................................... 53 NetWare 3.x - Geavanceerde instellingen.......................................................... 56 Installatie als afdrukserver .......................................................................................57 Installatie als printer op afstand ............................................................................... 59 NetWare 4.x, 5/5.1 - Geavanceerde instellingen................................................62 Installatie als afdrukserver .......................................................................................63 Installatie als printer op afstand ............................................................................... 67 Een client-computer installeren ......................................................................... 70 Windows 95/98/Me...................................................................................................70 Windows 2000/Windows XP .................................................................................... 71 Windows NT 4.0....................................................................................................... 72
xi
6. Configuratie van Macintosh Configuratie van Macintosh................................................................................ 73 Overschakelen naar EtherTalk................................................................................. 74 De printer configureren ............................................................................................74 De printernaam wijzigen........................................................................................... 75 De zone wijzigen ......................................................................................................75
7. Bijlage SmartDeviceMonitor for Admin gebruiken........................................................77 De configuratie van de netwerkinterfacekaart wijzigen ............................................ 78 Het aantal afgedrukte pagina's beheren .................................................................. 79 De netwerkinterfacekaart configureren met een webbrowser......................... 80 Naar de eerste pagina gaan..................................................................................... 81 De instellingen van de netwerkinterfacekaart controleren .......................................82 De instellingen van de netwerkinterfacekaart configureren .....................................83 De printer controleren en configureren .............................................................85 Namen en opmerkingen wijzigen .............................................................................85 De status van printers weergeven............................................................................ 88 Een IP-adres toewijzen met ARP+PING .............................................................90 Onderhoud op afstand via telnet (mshell) .........................................................91 Telnet gebruiken ......................................................................................................91 Lijst met opdrachten................................................................................................. 92 SNMP................................................................................................................... 102 De weergegeven informatie begrijpen ............................................................. 103 Statistische netwerkinformatie ............................................................................... 103 De netwerkinterfacekaart configureren ..................................................................104 Lijst met berichten ............................................................................................. 107 Informatie in het systeemlogboek .......................................................................... 107 Voorzorgsmaatregelen ...................................................................................... 113 Een inbelrouter op het netwerk aansluiten............................................................. 113 Afdrukken in PostScript onder Windows ................................................................ 114 Afdrukken met NetWare......................................................................................... 114 Gebruik van DHCP.................................................................................................115 Een WINS-server configureren ..............................................................................116 Bij gebruik van NIB Setup Tool ..............................................................................118 Bij gebruik van IPP met SmartDeviceMonitor for Client.........................................118 Configuratiepagina (Netwerkconfiguratie) ..............................................................119
INDEX....................................................................................................... 121
xii
1. Configuratie van Windows 95/98/Me Windows 95/98/Me configureren Afdrukken zonder afdrukserver Aan de hand van onderstaande procedures wordt beschreven hoe u Windows 95/98/Me kunt configureren zodat het apparaat in een netwerk kan worden gebruikt zonder een afdrukserver met Windows 2000 Server, Windows 2000 Professional, Windows XP, Windows NT Server, Windows NT Workstation of NetWare.
Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/Windows XP of Windows NT Hoe u Windows 95/98/Me configureert met een Windows 2000-/Windows XP- of Windows NT-afdrukserver leest u op Pag.10 “Een client-computer installeren”.
1
Configuratie van Windows 95/98/Me
Protocollen configureren TCP/IP en IPP configureren om af te drukken
1
Aan de hand van deze aanwijzingen kunt u de netwerkinterfacekaart en Windows 95/98/Me configureren voor het gebruik van het TCP/IP-protocol en IPP.
Het apparaat configureren Het apparaat configureren voor gebruik van het TCP/IP-protocol. • Controleer of het TCP/IP-protocol is ingeschakeld. (De standaardinstelling is actief.) • Ken een IP-adres toe en pas de andere instellingen aan voor gebruik van het TCP/IP-protocol. Verwijzing Raadpleeg Printerhandleiding 1 voor meer informatie over het aanpassen van bovenstaande instellingen.
Zie Pag.115 “Gebruik van DHCP” wanneer DHCP wordt gebruikt voor het toewijzen van een IP-adres. Opmerking ❒ Nadat u het IP-adres hebt ingesteld, controleert u met de opdracht ''ping' of deze instelling correct is uitgevoerd. A
B
2
Schakel het gebruik van de opdrachtregel as volgt in: • Onder Windows 95 of Windows 98 Klik op [Start], ga naar [Programma's] en klik vervolgens op [MS-DOSprompt]. • Onder Windows Me Klik op [Start], ga naar [Programma's], ga naar [Accessoires] en klik vervolgens op [Opdrachtprompt]. Typ het volgende: (192.168.15.16 is een voorbeeld van een IP-adres.) C:\> ping 192.168.15.16 Als het adres correct is geconfigureerd, verschijnt het volgende bericht. Antwoord van 192.168.15.16 : bytes=32 tijd<10ms TTL=32 Wanneer het adres niet correct is ingesteld, verschijnt het volgende bericht. Time-out bij opdracht.
Protocollen configureren
Een computer met Windows 95/98/Me configureren Aan de hand van onderstaande stappen kunt u een computer met Windows 95/98/Me configureren voor gebruik van het TCP/IP-protocol.
1
A Open
het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Netwerk]. Controleer of op het tabblad [Configuratie] “TCP/IP” voorkomt in het veld [De volgende netwerkonderdelen zijn geïnstalleerd:]. Opmerking ❒ Als het TCP/IP-protocol niet is geïnstalleerd, klik dan op [Toevoegen] op het tabblad [Configuratie] en installeer vervolgens het protocol. Verdere informatie over de installatie van het TCP/IP-protocol vindt u in de Help van Windows 95/98/Me.
B Configureer het TCP/IP-protocol met het juiste IP-adres, subnet mask en andere instellingen. Vraag de netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.
NetBEUI configureren om af te drukken Aan de hand van deze aanwijzingen kunt u de netwerkinterfacekaart en Windows 95/98/Me configureren voor het gebruik van het NetBEUI-protocol.
Het apparaat configureren Het apparaat configureren voor gebruik van het NetBEUI-protocol. • Controleer of het NetBEUI-protocol is ingeschakeld. (De standaardinstelling is actief.) Opmerking ❒ De NetBEUI-instellingen worden uitgevoerd in de Web Status Monitor of in SmartDeviceMonitor for Admin. Raadpleeg de bijbehorende on line-Help voor meer informatie.
3
Configuratie van Windows 95/98/Me
Een computer met Windows 95/98/Me configureren Installeer het NetBEUI-protocol op de computer met Windows 95/98/Me en stel het in als het standaardprotocol.
1
A Open
het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Netwerk]. Controleer of op het tabblad [Configuratie] “NetBEUI” voorkomt in het veld [De volgende netwerkonderdelen zijn geïnstalleerd:]. Opmerking ❒ Wanneer het NetBEUI-protocol niet geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen] in het tabblad [Configuratie] om het protocol te installeren. Verdere informatie over de installatie van het NetBEUI-protocol vindt u in de Help van Windows 95/98/Me.
❒ Als “NetBEUI →Inbeladapter” wordt vermeld in het veld [De volgende netwerkonderdelen zijn geïnstalleerd:], selecteer deze optie dan en klik op [Verwijderen] om de verbinding te verwijderen.
B Configureer het NetBEUI-protocol als het standaardprotocol. Klik op het tabblad [Configuratie], selecteer “NetBEUI” in het veld [De volgende netwerkonderdelen zijn geïnstalleerd:], en klik op de knop [Eigenschappen].
C Klik op het tabblad [Geavanceerd], selecteer [Dit protocol instellen als standaardprotocol] en klik op [OK].
D Klik op [OK] om het [Netwerk] dialoogvenster te sluiten. E Klik op [Ja] wanneer wordt gevraagd of u de computer opnieuw wilt opstarten.
4
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
Werken met SmartDeviceMonitor for Client SmartDeviceMonitor for Client is een hulpprogramma voor afdrukken met een netwerkprinter via TCP/IP-, NetBEUI- en IPP-protocollen. De volgende functies zijn beschikbaar wanneer u SmartDeviceMonitor for Client gebruikt.
1
❖ SmartDeviceMonitor for Client-functies • Een afdruktaak rechtstreeks naar de netwerkprinters zenden, zonder een afdrukserver te gebruiken. • Waarschuwt de gebruiker bij afdrukfouten. • Waarschuwt de gebruiker als het afdrukken (gegevenstransmissie) is voltooid. Opmerking ❒ Sluit alle toepassingen af voordat u met de installatie begint. Als u SmartDeviceMonitor for Client installeert, moet u de computer wellicht opnieuw opstarten.
SmartDeviceMonitor for Client installeren Volg de onderstaande procedure om SmartDeviceMonitor for Client te installeren. Opmerking ❒ Wanneer een afdrukpoort wordt gebruikt door PortNavi, Multi Direct Print en Printing System95, dan neemt SmartDeviceMonitor for Client de poort over.
❒ Wanneer u SmartDeviceMonitor for Admin gebruikt, installeer SmartDeviceMonitor for Client dan nadat u SmartDeviceMonitor for Admin heeft afgesloten. ❒ Sluit alle toepassingen af voordat u met de installatie begint. Als u SmartDeviceMonitor for Client installeert, moet u de computer wellicht opnieuw opstarten.
A Plaats de cd-rom “Printer Drivers and Utilities” in het cd-romstation. B Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Programma's toevoegen/verwijderen].
C Op het tabblad [Installeren/De-installeren] klikt u op [Installeren]. D Klik op [Volgende >]. E Typ de naam van het cd-romstation in het veld [Opdrachtregel voor het installatie-
programma], gevolgd door “:\ NETWORK \ NETMON \ CLIENT \ DISK1 \ SETUP.EXE” (zonder de aanhalingstekens), en klik vervolgens op [Voltooien]. Opmerking ❒ De opdrachtregel kan er zo uitzien “D:\ NETWORK \ NETMON \ CLIENT \ DISK1 \ SETUP.EXE”, wanneer het cd-romstation de aanduiding “D” heeft.
5
Configuratie van Windows 95/98/Me
F Selecteer uit de lijst [Setup-taal kiezen] de gewenste taal en klik vervolgens op [OK].
G Als het dialoogvenster [Welkom] verschijnt, klikt u op [Volgende >].
1
Volg de instructies op het scherm. Configureer de printerpoort met SmartDeviceMonitor for Client nadat de installatie is voltooid. Zie Pag.7 “Het printerstuurprogramma installeren” Opmerking ❒ Wanneer het dialoogvenster verschijnt met de vraag of u de computer opnieuw wilt opstarten, kiest u [Ja, ik wil mijn computer nu opnieuw opstarten.].
De poort verwijderen Met de volgende procedure kunt u de printerpoort verwijderen. Wanneer u de poort wilt verwijderen die op dit moment in Windows wordt gebruikt, schakel de poort dan over naar een ander onderdeel zoals “FILE” en verwijder de poort vervolgens. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over SmartDeviceMonitor for Client.
A Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer die SmartDeviceMonitor for Client gebruikt om af te drukken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
B Klik op het tabblad [Details] en controleer of de poort SmartDeviceMonitor for Client wordt weergegeven in het veld [Afdrukken naar de volgende poort]. Onthoud deze poortnaam omdat deze poort later moet worden verwijderd.
C In het veld [Afdrukken naar de volgende poort] selecteert u [FILE]. D Klik op [OK]. E Klik op [Poort verwijderen]. F Klik op de SmartDeviceMonitor for Client-poortnaam zoals u in stap B, en klik vervolgens op [OK]. De poort wordt verwijderd.
G Klik op [OK] om de printereigenschappen te sluiten.
6
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
SmartDeviceMonitor for Client verwijderen Voorbereiding Voordat u SmartDeviceMonitor for Client verwijdert, controleert u of:
1
• Het dialoogvenster Poortinstellingen is gesloten. • Geen printer de SmartDeviceMonitor for Client-poort als printerpoort gebruikt.
A Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Programma's toevoegen/verwijderen].
B Op het tabblad [Installeren/verwijderen] klikt u op [SmartDeviceMonitor for Client] en vervolgens op [Toevoegen/Verwijderen].
C Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. UninstallShield verwijdert vervolgens alle componenten van SmartDeviceMonitor for Client.
D Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. E Bevestig het dialoogvenster [Vraag]. F Klik op [OK] nadat de installatie is voltooid. Het printerstuurprogramma installeren Met de volgende procedure kunt u de printerpoort configureren voor gebruik met SmartDeviceMonitor for Client. Voorbereiding Zet eerst de doelprinter aan voordat u met de installatie begint.
A Installeer het printerstuurprogramma van de printer die u wilt gebruiken. B Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
C Klik op het tabblad [Details] en klik vervolgens op [Poort toevoegen]. Het dialoogvenster [Poort toevoegen] verschijnt.
D Klik op [Overige], klik op [SmartDeviceMonitor] uit de lijst en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [Printer selecteren] verschijnt. De volgende informatie wordt weergegeven: Modelnaam: De modelnaam van de printer. Printernaam: De naam van de printer. Commentaar: Extra informatie over de printer.
7
Configuratie van Windows 95/98/Me
Adres: Het IP-adres van de printer.
E Selecteer de printer. TCP/IP
1
A Klik op [TCP/IP] en klik vervolgens op [Zoeken]. Er wordt een lijst weergegeven met printers waarop kan worden afgedrukt met behulp van het TCP/IP-protocol. B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK]. Opmerking ❒ Printers die op een IP-broadcast van de computer reageren, worden weergegeven. Drukt u af naar een printer die niet in de lijst staat, klik dan op [Adres opgeven] en typ vervolgens het IP-adres of de hostnaam.
NetBEUI A Klik op [NetBEUI] en klik vervolgens op [Zoeken]. Er wordt een lijst weergegeven met printers waarop kan worden afgedrukt met behulp van het NetBEUI-protocol. B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK]. Opmerking ❒ Printers die op een broadcast van de computer reageren, worden weergegeven. Om af te drukken naar een printer die niet voorkomt in de lijst klikt u op [Adres opgeven]. Vervolgens voert u het NetBEUI-adres in. Controleer of het NetBEUI-adres voorkomt op de configuratiepagina. Zie Printerhandleiding 2 voor meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina.
❒ U kunt niet afdrukken naar printers die zich buiten de routers bevinden.
IPP A Klik op [IPP]. Het dialoogvenster met de IPP-instelling verschijnt. B Om het IP-adres van de printer op te geven, typt u “http://ip-adres van de printer/printer” of “ipp://ip-adres van de printer/printer“ in het veld [Printer URL]. (192.168.15.16 is een voorbeeld van een IP-adres) http://192.168.15.16/printer ipp://192.168.15.16/printer C Voer bij [IPP-poortnaam] zonodig een naam in om de printers van elkaar te onderscheiden. Voer een naam in die verschilt van die van de bestaande poortnamen. Anders wordt het adres in [Printer URL] ingesteld als de IPP-poortnaam.
8
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
D Gebruikt u een proxyserver en IPP-gebruikersnaam, klik dan op [Gedetailleerde instellingen] en configureer vervolgens de nodige instellingen. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over deze instellingen.
1
F Klik op [OK]. G Controleer of de opgegeven printerpoort is weergegeven bij [Afdrukken naar
de volgende poort] en klik op [OK]. U bent nu klaar met het invoeren van de instellingen. Selecteer de opgegeven printer, als u wilt afdrukken. SmartDeviceMonitor for Client zendt de afdrukgegevens nu automatisch naar de printer.
De poortinstellingen wijzigen Aan de hand van onderstaande stappen kunt u de SmartDeviceMonitor for Client-instellingen, zoals TCP/IP, de proxyserver en IPP URL aanpassen. Opmerking ❒ Er zijn geen instellingen voor het NetBEUI-protocol.
❒ U kunt de time-outinstellingen voor het TCP/IP protocol configureren.
A Vanuit het venster [Printers] klikt u op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
B Klik op het tabblad [Details] en klik vervolgens op [Poortinstellingen]. Het dialoogvenster [Poortinstellingen] verschijnt. • Voor het TCP/IP-protocol kunt u de time-out-instellingen aanpassen. • Voor IPP kunt u de gebruikersinstellingen of de proxy-instellingen aanpassen. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over deze instellingen.
9
Configuratie van Windows 95/98/Me
Een client-computer installeren In deze paragraaf worden de procedures beschreven voor de installatie van clients op een netwerk dat Windows 2000/Windows XP, Windows NT Server of Windows NT Workstation als afdrukserver gebruikt. Wanneer u een afdrukserver van Windows 2000/Windows XP of Windows NT gebruikt, selecteer dan een gedeelde printer in Windows 2000/Windows XP of Windows NT.
1
Opmerking ❒ In dit onderdeel wordt verondersteld dat de client al is geconfigureerd om te communiceren met een Windows 2000- of Windows NT-afdrukserver. Ga pas verder met de volgende procedure als de client is geïnstalleerd en op de juiste wijze is geconfigureerd.
A Installeer het printerstuurprogramma als een lokale printer. Verwijzing Zie Printerhandleiding 1 voor meer informatie over de installatie van het printerstuurprogramma. Opmerking ❒ Tijdens de installatie kan iedere poort geselecteerd worden. De selectie van de LPT1-poort wordt echter aangeraden.
B Klik op [Start], selecteer [Instellingen] en klik op [Printers]. C Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
D Klik op het tabblad [Details] en klik vervolgens op [Poort toevoegen]. 10
Een client-computer installeren
E Klik op [Netwerk] en klik vervolgens op [Bladeren]. F Dubbelklik in de netwerkstructuur op de naam van de computer die als afdrukserver wordt gebruikt. De printers die zijn aangesloten op het netwerk worden weergegeven.
1
G Klik op de naam van de printer die u wilt gebruiken en klik op [OK]. H Klik op [OK]. I Controleer of de poortnaam wordt weergegeven bij [Afdrukken naar de volgende poort] en klik op [OK].
11
Configuratie van Windows 95/98/Me
1
12
2. Configuratie van Windows 2000 Configuratie van Windows 2000 Afdrukken zonder afdrukserver Aan de hand van onderstaande procedures wordt beschreven hoe u Windows 2000 kunt configureren zodat het apparaat in een netwerk kan worden gebruikt zonder een afdrukserver met Windows 2000 Server, Windows 2000 Professional, Windows XP, Windows NT Server, Windows NT Workstation of NetWare.
13
Configuratie van Windows 2000
Afdrukken met een standaard TCP/IP-poort De standaard TCP/IP-poort is een standaardpoort van Windows 2000 voor Peer-to-Peer afdrukken in een netwerkomgeving. Raadpleeg de Help van Windows 2000 voor meer informatie over standaard TCP/IP-poortinstellingen.
2
Opmerking ❒ Wanneer tijdens het toevoegen van een standaard TCP/IP-poort het dialoogvenster verschijnt voor de selectie van het model van het apparaat, kies dan “RICOH Network Printer C Model”.
Afdrukken met een LPR-poort Op Pag.22 “De LPR-poort configureren om af te drukken” vindt u meer informatie over het configureren van een LPR-poort in Windows 2000.
Afdrukken via een afdrukserver met Windows 2000 of Windows NT Op Pag.23 “Een client-computer installeren” leest u hoe u Windows 2000 configureert met een Windows 2000-/Windows XP- of Windows NT-afdrukserver.
14
Protocollen configureren
Protocollen configureren TCP/IP en IPP configureren om af te drukken Aan de hand van deze aanwijzingen kunt u de netwerkinterfacekaart en Windows 2000 configureren voor het gebruik van het TCP/IP-protocol en IPP.
2
Het apparaat configureren Het apparaat configureren voor gebruik van het TCP/IP-protocol. • Controleer of het TCP/IP-protocol is ingeschakeld. (De standaardinstelling is actief.) • Ken een IP-adres toe en pas de andere instellingen aan voor gebruik van het TCP/IP-protocol. Verwijzing Raadpleeg Printerhandleiding 1 voor meer informatie over het aanpassen van bovenstaande instellingen.
Zie Pag.115 “Gebruik van DHCP” wanneer DHCP wordt gebruikt voor het toewijzen van een IP-adres. Opmerking ❒ Nadat u het IP-adres hebt ingesteld, controleert u met de opdracht ''ping' of deze instelling correct is uitgevoerd. A B
Klik op [Start], ga naar [Programma's], ga naar [Accessoires] en klik vervolgens op [Opdrachtprompt]. Typ het volgende: (192.168.15.16 is een voorbeeld van een IP-adres.) C:\> ping 192.168.15.16 Als het adres correct is geconfigureerd, verschijnt het volgende bericht. Antwoord van 192.168.15.16 : bytes=32 tijd<10ms TTL=32 Wanneer het adres niet correct is ingesteld, verschijnt het volgende bericht. Time-out bij opdracht.
Een Windows 2000-computer configureren Aan de hand van onderstaande stappen kunt u een computer met Windows 2000 configureren voor gebruik van het TCP/IP-protocol.
A Klik op [Start] op de taakbalk, ga naar [Instellingen] en klik vervolgens op [Netwerk- en inbelverbindingen].
B Klik op [LAN-verbinding]. Klik in het tabblad [Algemeen] op [Eigenschappen].
15
Configuratie van Windows 2000
C Controleer of op het tabblad [Algemeen] “Internet Protocol (TCP/IP)” is geselecteerd in het veld [Geselecteerde componenten worden door deze verbinding gebruikt:].
Opmerking ❒ Kruis het vakje TCP/IP-protocol aan als dit nog niet is gedaan.
❒ Is het TCP/IP-protocol niet geïnstalleerd, dan klikt u op [Installeren] op het tabblad [Algemeen] om het te installeren. In de Help van Windows 2000 vindt u meer informatie over installatie van het TCP/IP-protocol.
2
D Configureer het TCP/IP-protocol met het juiste IP-adres, subnet mask en andere instellingen. Vraag de netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.
NetBEUI configureren om af te drukken Aan de hand van deze aanwijzingen kunt u de netwerkinterfacekaart en Windows 2000 configureren voor het gebruik van het NetBEUI-protocol.
Het apparaat configureren Het apparaat configureren voor gebruik van het NetBEUI-protocol. • Controleer of het NetBEUI-protocol is ingeschakeld. (De standaardinstelling is actief.) Opmerking ❒ De NetBEUI-instellingen worden uitgevoerd in de Web Status Monitor of in SmartDeviceMonitor for Admin. Raadpleeg de bijbehorende on line-Help voor meer informatie.
Een Windows 2000-computer configureren Volg onderstaande stappen om een Windows 2000-computer te configureren voor gebruik van het NetBEUI-protocol.
A Klik op [Start] op de taakbalk, ga naar [Instellingen] en klik vervolgens op [Netwerk- en inbelverbindingen].
B Klik op [LAN-verbinding]. Klik in het tabblad [Algemeen] op [Eigenschappen]. C Controleer of op het tabblad [Algemeen] het “NetBEUI-protocol” is geselecteerd in het veld [Geselecteerde componenten worden door deze verbinding gebruikt:]. Opmerking ❒ Kruis het vakje NetBEUI-protocol aan als dit nog niet is gedaan.
❒ Wanneer het NetBEUI-protocol niet geïnstalleerd, klikt u op [Installeren] in het tabblad [Algemeen] om het protocol te installeren. In de Help van Windows 2000 vindt u verdere informatie over installatie van het NetBEUI-protocol.
16
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
Werken met SmartDeviceMonitor for Client SmartDeviceMonitor for Client is een hulpprogramma voor afdrukken met een netwerkprinter via TCP/IP-, NetBEUI- en IPP-protocollen. De volgende functies zijn beschikbaar wanneer u SmartDeviceMonitor for Client gebruikt.
❖ SmartDeviceMonitor for Client-functies • Een afdruktaak rechtstreeks naar de netwerkprinters zenden, zonder een afdrukserver te gebruiken. • Waarschuwt de gebruiker bij afdrukfouten. • Waarschuwt de gebruiker als het afdrukken (gegevenstransmissie) is voltooid.
2
Beperking ❒ Gebruik op een computer die als afdrukserver wordt gebruikt geen functies als Notify (Waarschuwen). In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over het uitschakelen van deze functies. Opmerking ❒ Sluit alle toepassingen af voordat u met de installatie begint. Als u SmartDeviceMonitor for Client installeert, moet u de computer wellicht opnieuw opstarten.
SmartDeviceMonitor for Client installeren Volg de onderstaande procedure om SmartDeviceMonitor for Client te installeren. Opmerking ❒ Wanneer een afdrukpoort wordt gebruikt door PortNavi, Multi Direct Print en Printing System95, dan neemt SmartDeviceMonitor for Client de poort over. ❒ Wanneer u SmartDeviceMonitor for Admin gebruikt, installeer SmartDeviceMonitor for Client dan nadat u SmartDeviceMonitor for Admin heeft afgesloten. ❒ Sluit alle toepassingen af voordat u met de installatie begint. Als u SmartDeviceMonitor for Client installeert, moet u de computer wellicht opnieuw opstarten.
A Plaats de cd-rom “Printer Drivers and Utilities” in het cd-romstation. B Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Programma's toevoegen/verwijderen].
C Klik in het tabblad [Nieuwe programma's toevoegen] op [CD-rom of Diskette]. D Klik op [Volgende >].
17
Configuratie van Windows 2000
E Typ de naam van het cd-romstation in het veld [Openen], gevolgd door “:\
NETWORK \ NETMON \ CLIENT \ DISK1 \ SETUP.EXE” (zonder de aanhalingstekens), en klik vervolgens op [Voltooien]. Opmerking ❒ De opdrachtregel kan er zo uitzien “D:\ NETWORK \ NETMON \ CLIENT \ DISK1 \ SETUP.EXE”, wanneer het cd-romstation de aanduiding “D” heeft.
2
F Selecteer uit de lijst [Setup-taal kiezen] de gewenste taal en klik vervolgens op [OK]. G Als het dialoogvenster [Welkom] verschijnt, klikt u op [Volgende >]. Volg de instructies op het scherm. Configureer de printerpoort met SmartDeviceMonitor for Client nadat de installatie is voltooid. Zie Pag.19 “Het printerstuurprogramma installeren” Opmerking ❒ Wanneer het dialoogvenster verschijnt met de vraag of u de computer opnieuw wilt opstarten, kiest u [Ja, ik wil mijn computer nu opnieuw opstarten.].
De poort verwijderen Met de volgende procedure kunt u de printerpoort verwijderen. Wanneer u de poort wilt verwijderen die op dit moment in Windows wordt gebruikt, schakel de poort dan over naar een ander onderdeel zoals “FILE” en verwijder de poort vervolgens. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over SmartDeviceMonitor for Client.
A Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer die SmartDeviceMonitor for Client gebruikt om af te drukken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
B Klik op het tabblad [Poorten] en controleer of de poort SmartDeviceMonitor for Client verschijnt in het veld [Afdrukken naar de volgende poort(en)]. Onthoud deze poortnaam omdat deze poort later moet worden verwijderd.
C Selecteer het selectievakje [FILE] in de kolom [Poort]. D Klik op [OK] om de printereigenschappen te sluiten. De poort die op dit moment wordt gebruikt, is gewijzigd.
E Open de printereigenschappen van dezelfde printer. F Selecteer het tabblad [Poorten]. G Klik in de kolom [Poort] in het dialoogvenster [Afdrukken naar de volgende 18
poort(en)] om de SmartDeviceMonitor for Client poortnaam te selecteren zoals u hebt gecontroleerd in stap B.
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
H Klik op [Poort verwijderen]. I Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. De poort wordt verwijderd.
J Klik op [Sluiten] om de printereigenschappen te sluiten.
2
SmartDeviceMonitor for Client verwijderen Voorbereiding Voordat u SmartDeviceMonitor for Client verwijdert, controleert u of:
• Het dialoogvenster Poortinstellingen is gesloten. • Geen printer de SmartDeviceMonitor for Client-poort als printerpoort gebruikt. • U de aanmelding hebt uitgevoerd met dezelfde gebruikersrechten waarmee SmartDeviceMonitor for Client is geïnstalleerd.
A Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Programma's toevoegen/verwijderen].
B Klik op het tabblad [Programma's wijzigen of verwijderen], klik op [SmartDeviceMonitor for Client] en klik vervolgens op [Wijzigen/Verwijderen].
C Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. UninstallShield verwijdert vervolgens alle componenten van SmartDeviceMonitor for Client.
D Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. E Bevestig het dialoogvenster [Gedeelde bestanden verwijderen?]. F Klik op [OK] nadat de installatie is voltooid. Het printerstuurprogramma installeren Met de volgende procedure kunt u de printerpoort configureren voor gebruik met SmartDeviceMonitor for Client. Voorbereiding Zet eerst de doelprinter aan voordat u met de installatie begint.
A Installeer het printerstuurprogramma van de printer die u wilt gebruiken. B Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
C Klik op het tabblad [Poorten] en klik vervolgens op [Poort toevoegen]. Het dialoogvenster [Poort toevoegen] verschijnt.
19
Configuratie van Windows 2000
D Klik op [SmartDeviceMonitor] in het veld [Beschikbare poorttypen:] en klik vervolgens op [Nieuwe poort]. Het dialoogvenster [Printer selecteren] verschijnt. De volgende informatie wordt weergegeven: Modelnaam: De modelnaam van de printer. Printernaam: De naam van de printer. Commentaar: Extra informatie over de printer. Adres: Het IP-adres van de printer.
2
E Selecteer de printer. TCP/IP A Klik op [TCP/IP] en klik vervolgens op [Zoeken]. Er wordt een lijst weergegeven met printers waarop kan worden afgedrukt met behulp van het TCP/IP-protocol. B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK]. Opmerking ❒ Printers die op een IP-broadcast van de computer reageren, worden weergegeven. Drukt u af naar een printer die niet in de lijst staat, klik dan op [Adres opgeven] en typ vervolgens het IP-adres of de hostnaam.
NetBEUI A Klik op [NetBEUI] en vervolgens op [Zoeken]. Er wordt een lijst weergegeven met printers waarop kan worden afgedrukt met behulp van het NetBEUI-protocol. B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK]. Opmerking ❒ Printers die op een broadcast van de computer reageren, worden weergegeven. Om af te drukken naar een printer die niet voorkomt in de lijst klikt u op [Adres opgeven]. Vervolgens voert u het NetBEUI-adres in. Controleer of het NetBEUI-adres voorkomt op de configuratiepagina. Zie Printerhandleiding 2 voor meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina. ❒ U kunt niet afdrukken naar printers die zich buiten de routers bevinden.
IPP A Klik op [IPP]. Het dialoogvenster met de IPP-instelling verschijnt. B Om het IP-adres van de printer op te geven, typt u “http://ip-adres van de printer/printer" of "ipp://ip-adres van de printer/printer" in het veld [Printer URL]. (192.168.15.16 is een voorbeeld van een IP-adres.) http://192.168.15.16/printer ipp://192.168.15.16/printer
20
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
C Voer bij [IPP-poortnaam] zonodig een naam in om de printers van elkaar te onderscheiden. Voer een naam in die verschilt van die van de bestaande poortnamen. Anders wordt het adres in [Printer URL] ingesteld als de IPP-poortnaam. D Gebruikt u een proxyserver en IPP-gebruikersnaam, klik dan op [Gedetailleerde instellingen] en configureer vervolgens de nodige instellingen. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over deze instellingen.
2
E Klik op [OK].
F Klik op [OK]. G Klik op [Sluiten]. H Controleer of de opgegeven printerpoort is weergegeven bij [Afdrukken naar
de volgende poort(en)] en klik op [OK]. U bent nu klaar met het invoeren van de instellingen. Selecteer de opgegeven printer, als u wilt afdrukken. SmartDeviceMonitor for Client zendt de afdrukgegevens nu automatisch naar de printer.
De poortinstellingen wijzigen Aan de hand van onderstaande stappen kunt u de SmartDeviceMonitor for Client-instellingen, zoals TCP/IP, de proxyserver en IPP URL aanpassen. Opmerking ❒ Er zijn geen instellingen voor het NetBEUI-protocol.
A Vanuit het venster [Printers] klikt u op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
B Klik op het tabblad [Poorten] en vervolgens op [Poort configureren]. Het dialoogvenster [Poortinstelling] verschijnt. • Voor het TCP/IP-protocol kunt u de time-out-instellingen aanpassen. • Voor IPP kunt u de gebruikersinstellingen of de proxy-instellingen aanpassen. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over deze instellingen.
21
Configuratie van Windows 2000
De LPR-poort configureren om af te drukken In deze paragraaf wordt de procedure beschreven voor het afdrukken naar een LPR-poort in Windows 2000. Opmerking ❒ Bij de volgende procedure wordt verondersteld dat de printerstuurprogramma's al zijn geïnstalleerd. Dit is de procedure voor het wijzigen van de printerpoort naar LPR.
2
❒ De TCP/IP-protocollen moeten op de juiste wijze zijn geïnstalleerd en geconfigureerd. Op Pag.15 “TCP/IP en IPP configureren om af te drukken” vindt u meer informatie over het configureren van protocollen.
A Klik op [Start], selecteer [Instellingen] en klik op [Printers]. B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
C Klik op het tabblad [Poorten] en klik vervolgens op [Poort toevoegen]. D In het veld [Beschikbare printerpoorten] klikt u op “LPR-poort” en vervolgens klikt u op [Nieuwe poort].
Opmerking ❒ Als “LPR-poort” niet verschijnt, is “Print Services for Unix” niet geïnstalleerd.
E Voer het IP-adres in van de netwerkinterfacekaart in het veld [Naam of adres van server die lpd levert:].
F Typ “lp” in het veld [Naam van printer of afdrukwachtrij op die computer:] en klik op [OK]. G Klik op [Sluiten]. H Controleer of de poortnaam wordt weergegeven in het veld [Afdrukken naar de volgende poort(en)] en of het selectievakje is aangekruist en klik vervolgens op [OK].
22
Een client-computer installeren
Een client-computer installeren In deze paragraaf worden de procedures beschreven voor de installatie van clients op een netwerk dat Windows 2000/Windows XP, Windows NT Server of Windows NT Workstation als afdrukserver gebruikt. Wanneer u een afdrukserver van Windows 2000/Windows XP of Windows NT gebruikt, selecteer dan een gedeelde printer in Windows 2000/Windows XP of Windows NT.
2
Opmerking ❒ In dit onderdeel wordt verondersteld dat de client al is geconfigureerd om te communiceren met een Windows 2000- of Windows NT-afdrukserver. Ga pas verder met de volgende procedure als de client is geïnstalleerd en op de juiste wijze is geconfigureerd. Stel in het venster [Printers] de printer in.
A Klik op [Start], selecteer [Instellingen] en klik op [Printers]. B Dubbelklik op het pictogram [Printer toevoegen]. De wizard Printer toevoegen wordt gestart.
C Klik op [Volgende >]. D Klik op [Netwerkprinter] en klik vervolgens op [Volgende >]. E Klik op [Volgende >]. F Dubbelklik in het veld [Gedeelde printers:] op de naam van de computer die als afdrukserver wordt gebruikt. De printers die zijn aangesloten op het netwerk worden weergegeven.
23
Configuratie van Windows 2000
G Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [Volgende >]. Opmerking ❒ Als het printerstuurprogramma niet geïnstalleerd op de afdrukserver, verschijnt er een bericht. Wanneer een stuurprogramma is geïnstalleerd op de client klikt u op [OK] en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
❒ Er bevindt zich een Windows 2000-printerstuurprogramma op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”.
2
H Geef aan of u deze printer als standaardprinter wilt gebruiken en klik op [Volgende >].
I Klik op [Voltooien] nadat de installatie voltooid is. Het pictogram van de zojuist geïnstalleerd printer wordt weergegeven in het venster [Printers].
24
3. Configuratie van Windows XP Windows XP configureren Afdrukken zonder afdrukserver Aan de hand van onderstaande procedures wordt beschreven hoe u Windows XP kunt configureren zodat het apparaat in een netwerk kan worden gebruikt zonder een afdrukserver met Windows 2000 Server, Windows 2000 Professional, Windows XP, Windows NT Server, Windows NT Workstation of NetWare.
25
Configuratie van Windows XP
Afdrukken met een standaard TCP/IP-poort De standaard TCP/IP-poort is een standaardpoort van Windows XP voor Peerto-Peer afdrukken in een netwerkomgeving. Raadpleeg de Help van Windows 2000 voor meer informatie over standaard TCP/IP-poortinstellingen. Opmerking ❒ Wanneer tijdens het toevoegen van een standaard TCP/IP-poort het dialoogvenster verschijnt voor de selectie van het model van het apparaat, kies dan “RICOH Network Printer C Model”.
3
Afdrukken met een LPR-poort Op Pag.34 “De LPR-poort configureren om af te drukken” vindt u meer informatie over het configureren van een LPR-poort in Windows XP.
Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/Windows XP of Windows NT Op Pag.35 “Een client-computer installeren” leest u hoe u Windows XP configureert met een Windows 2000-/Windows XP- of Windows NT-afdrukserver.
26
Protocollen configureren
Protocollen configureren TCP/IP en IPP configureren om af te drukken Aan de hand van deze aanwijzingen kunt u de netwerkinterfacekaart en Windows XP configureren voor het gebruik van het TCP/IP-protocol en IPP.
Het apparaat configureren
3
Het apparaat configureren voor gebruik van het TCP/IP-protocol. • Controleer of het TCP/IP-protocol is ingeschakeld. (De standaardinstelling is actief.) • Ken een IP-adres toe en pas de andere instellingen aan voor gebruik van het TCP/IP-protocol. Verwijzing Raadpleeg Printerhandleiding 1 voor meer informatie over het aanpassen van bovenstaande instellingen.
Zie Pag.115 “Gebruik van DHCP” wanneer DHCP wordt gebruikt voor het toewijzen van een IP-adres. Opmerking ❒ Nadat u het IP-adres hebt ingesteld, controleert u met de opdracht ''ping' of deze instelling correct is uitgevoerd. A B
Klik op [Start], ga naar [Programma's], ga naar [Accessoires] en klik vervolgens op [Opdrachtprompt]. Typ het volgende: (192.168.15.16 is een voorbeeld van een IP-adres.) C:\> ping 192.168.15.16 Als het adres correct is geconfigureerd, verschijnt het volgende bericht. Antwoord van 192.168.15.16 : bytes=32 tijd<10ms TTL=32 Wanneer het adres niet correct is ingesteld, verschijnt het volgende bericht. Time-out bij opdracht.
27
Configuratie van Windows XP
Een Windows XP-computer configureren Aan de hand van onderstaande stappen kunt u een computer met Windows XP configureren voor gebruik van het TCP/IP-protocol.
A Klik op [Start] op de taakbalk, ga naar [Instellingen] en klik vervolgens op [Netwerk- en inbelverbindingen].
B Klik op [LAN-verbinding]. Klik in het tabblad [Algemeen] op [Eigenschappen]. C Controleer of op het tabblad [Algemeen] “Internet Protocol (TCP/IP)” is ge-
3
selecteerd in het veld [Geselecteerde componenten worden door deze verbinding gebruikt:]. Opmerking ❒ Kruis het vakje TCP/IP-protocol aan als dit nog niet is gedaan.
❒ Is het TCP/IP-protocol niet geïnstalleerd, dan klikt u op [Installeren] op het tabblad [Algemeen] om het te installeren. Verdere informatie over de installatie van het TCP/IP-protocol vindt u in de Help van Windows XP.
D Configureer het TCP/IP-protocol met het juiste IP-adres, subnet mask en andere instellingen. Vraag de netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.
28
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
Werken met SmartDeviceMonitor for Client SmartDeviceMonitor for Client is een hulpprogramma voor afdrukken met een netwerkprinter via de protocollen TCP/IP en IPP. De volgende functies zijn beschikbaar wanneer u SmartDeviceMonitor for Client gebruikt.
❖ SmartDeviceMonitor for Client-functies • Een afdruktaak rechtstreeks naar de netwerkprinters zenden, zonder een afdrukserver te gebruiken. • Waarschuwt de gebruiker bij afdrukfouten. • Waarschuwt de gebruiker als het afdrukken (gegevenstransmissie) is voltooid.
3
Beperking ❒ Gebruik op een computer die als afdrukserver wordt gebruikt geen functies als Notify (Waarschuwen). In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over het uitschakelen van deze functies. Opmerking ❒ Sluit alle toepassingen af voordat u met de installatie begint. Als u SmartDeviceMonitor for Client installeert, moet u de computer wellicht opnieuw opstarten.
SmartDeviceMonitor for Client installeren Volg de onderstaande procedure om SmartDeviceMonitor for Client te installeren. Opmerking ❒ Wanneer een afdrukpoort wordt gebruikt door PortNavi, Multi Direct Print en Printing System95, dan neemt SmartDeviceMonitor for Client de poort over. ❒ Wanneer u SmartDeviceMonitor for Admin gebruikt, installeer SmartDeviceMonitor for Client dan nadat u SmartDeviceMonitor for Admin heeft afgesloten. ❒ Sluit alle toepassingen af voordat u met de installatie begint. Als u SmartDeviceMonitor for Client installeert, moet u de computer wellicht opnieuw opstarten.
A Plaats de cd-rom “Printer Drivers and Utilities” in het cd-romstation. B Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Programma's toevoegen/verwijderen].
C Klik in het tabblad [Nieuwe programma's toevoegen] op [CD-rom of Diskette]. D Klik op [Volgende >]. 29
Configuratie van Windows XP
E Typ de naam van het cd-romstation in het veld [Openen], gevolgd door “:\
NETWORK \ NETMON \ CLIENT \ DISK1 \ SETUP.EXE” (zonder de aanhalingstekens), en klik vervolgens op [Voltooien]. Opmerking ❒ De opdrachtregel kan er zo uitzien “D:\ NETWORK \ NETMON \ CLIENT \ DISK1 \ SETUP.EXE”, wanneer het cd-romstation de aanduiding “D” heeft.
F Selecteer uit de lijst [Setup-taal kiezen] de gewenste taal en klik vervolgens op [OK].
3
G Als het dialoogvenster [Welkom] verschijnt, klikt u op [Volgende >]. Volg de instructies op het scherm. Configureer de printerpoort met SmartDeviceMonitor for Client nadat de installatie is voltooid. Zie Pag.32 “Het printerstuurprogramma installeren” Opmerking ❒ Wanneer het dialoogvenster verschijnt met de vraag of u de computer opnieuw wilt opstarten, kiest u [Ja, ik wil mijn computer nu opnieuw opstarten.].
De poort verwijderen Met de volgende procedure kunt u de printerpoort verwijderen. Wanneer u de poort wilt verwijderen die op dit moment in Windows wordt gebruikt, schakel de poort dan over naar een ander onderdeel zoals “FILE” en verwijder de poort vervolgens. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over SmartDeviceMonitor for Client.
A Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer die SmartDeviceMonitor for Client gebruikt om af te drukken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
B Klik op het tabblad [Poorten] en controleer of de poort SmartDeviceMonitor for Client verschijnt in het veld [Afdrukken naar de volgende poort(en)]. Onthoud deze poortnaam omdat deze poort later moet worden verwijderd.
C Selecteer het selectievakje [FILE] in de kolom [Poort]. D Klik op [OK] om de printereigenschappen te sluiten. De poort die op dit moment wordt gebruikt, is gewijzigd.
E Open de printereigenschappen van dezelfde printer. F Selecteer het tabblad [Poorten]. 30
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
G Klik in de kolom [Poort] in het dialoogvenster [Afdrukken naar de volgende
poort(en)] om de SmartDeviceMonitor for Client poortnaam te selecteren zoals u hebt gecontroleerd in stap B.
H Klik op [Poort verwijderen]. I Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. De poort wordt verwijderd.
J Klik op [Sluiten] om de printereigenschappen te sluiten.
3
SmartDeviceMonitor for Client verwijderen Voorbereiding Voordat u SmartDeviceMonitor for Client verwijdert, controleert u of:
• Het dialoogvenster Poortinstellingen is gesloten. • Geen printer de SmartDeviceMonitor for Client-poort als printerpoort gebruikt. • U de aanmelding hebt uitgevoerd met dezelfde gebruikersrechten waarmee SmartDeviceMonitor for Client is geïnstalleerd.
A Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Programma's toevoegen/verwijderen].
B Klik op het tabblad [Programma's wijzigen of verwijderen], klik op [SmartDeviceMonitor for Client] en klik vervolgens op [Wijzigen/Verwijderen].
C Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. UninstallShield verwijdert vervolgens alle componenten van SmartDeviceMonitor for Client.
D Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. E Bevestig het dialoogvenster [Gedeelde bestanden verwijderen?]. F Klik op [OK] nadat de installatie is voltooid.
31
Configuratie van Windows XP
Het printerstuurprogramma installeren Met de volgende procedure kunt u de printerpoort configureren voor gebruik met SmartDeviceMonitor for Client. Voorbereiding Zet eerst de doelprinter aan voordat u met de installatie begint.
A Installeer het printerstuurprogramma van de printer die u wilt gebruiken. B Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer. In het menu
3
[Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
C Klik op het tabblad [Poorten] en klik vervolgens op [Poort toevoegen]. Het dialoogvenster [Poort toevoegen] verschijnt.
D Klik op [SmartDeviceMonitor] in het veld [Beschikbare poorttypen:] en klik vervolgens op [Nieuwe poort]. Het dialoogvenster [Printer selecteren] verschijnt. De volgende informatie wordt weergegeven: Modelnaam: De modelnaam van de printer. Printernaam: De naam van de printer. Commentaar: Extra informatie over de printer. Adres: Het IP-adres van de printer.
E Selecteer de printer. TCP/IP A Klik op [TCP/IP] en klik vervolgens op [Zoeken]. Er wordt een lijst weergegeven met printers waarop kan worden afgedrukt met behulp van het TCP/IP-protocol. B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK]. Opmerking ❒ Printers die op een IP-broadcast van de computer reageren, worden weergegeven. Drukt u af naar een printer die niet in de lijst staat, klik dan op [Adres opgeven] en typ vervolgens het IP-adres of de hostnaam.
IPP A Klik op [IPP]. Het dialoogvenster met de IPP-instelling verschijnt.
32
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
B Om het IP-adres van de printer op te geven, typt u "http://ip-adres van de printer/printer" of "ipp://ip-adres van de printer/printer" in het veld [Printer URL]. (192.168.15.16 is een voorbeeld van een IP-adres.) http://192.168.15.16/printer ipp://192.168.15.16/printer C Voer bij [IPP-poortnaam] zonodig een naam in om de printers van elkaar te onderscheiden. Voer een naam in die verschilt van die van de bestaande poortnamen. Anders wordt het adres in [Printer URL] ingesteld als de IPP-poortnaam. D Gebruikt u een proxyserver en IPP-gebruikersnaam, klik dan op [Gedetailleerde instellingen] en configureer vervolgens de nodige instellingen.
3
Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over deze instellingen.
E Klik op [OK].
F Klik op [OK]. G Klik op [Sluiten]. H Controleer of de opgegeven printerpoort is weergegeven bij [Afdrukken naar
de volgende poort(en)] en klik op [OK]. U bent nu klaar met het invoeren van de instellingen. Selecteer de opgegeven printer, als u wilt afdrukken. SmartDeviceMonitor for Client zendt de afdrukgegevens nu automatisch naar de printer.
De poortinstellingen wijzigen Aan de hand van onderstaande stappen kunt u de SmartDeviceMonitor for Client-instellingen, zoals TCP/IP, de proxyserver en IPP URL aanpassen.
A Vanuit het venster [Printers] klikt u op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
B Klik op het tabblad [Poorten] en vervolgens op [Poort configureren]. Het dialoogvenster [Poortinstelling] verschijnt. • Voor het TCP/IP-protocol kunt u de time-out-instellingen aanpassen. • Voor IPP kunt u de gebruikersinstellingen of de proxy-instellingen aanpassen. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over deze instellingen.
33
Configuratie van Windows XP
De LPR-poort configureren om af te drukken In deze paragraaf wordt de procedure beschreven voor het afdrukken naar een LPR-poort in Windows XP. Opmerking ❒ Bij de volgende procedure wordt verondersteld dat de printerstuurprogramma's al zijn geïnstalleerd. Dit is de procedure voor het wijzigen van de printerpoort naar LPR.
❒ De TCP/IP-protocollen moeten op de juiste wijze zijn geïnstalleerd en geconfigureerd. Op Pag.27 “TCP/IP en IPP configureren om af te drukken” vindt u meer informatie over het configureren van protocollen.
3
A Klik op [Start], selecteer [Instellingen] en klik op [Printers]. B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
C Klik op het tabblad [Poorten] en klik vervolgens op [Poort toevoegen]. D In het veld [Beschikbare printerpoorten] klikt u op “LPR-poort” en vervolgens klikt u op [Nieuwe poort].
Opmerking ❒ Als “LPR-poort” niet verschijnt, is “Print Services for Unix” niet geïnstalleerd.
E Voer het IP-adres in van de netwerkinterfacekaart in het veld [Naam of adres van server die lpd levert:].
F Typ “lp” in het veld [Naam van printer of afdrukwachtrij op die computer:] en klik op [OK].
G Klik op [Sluiten]. H Controleer of de poortnaam wordt weergegeven in het veld [Afdrukken naar de volgende poort(en)] en of het selectievakje is aangekruist en klik vervolgens op [OK].
34
Een client-computer installeren
Een client-computer installeren In deze paragraaf worden de procedures beschreven voor de installatie van clients op een netwerk dat Windows 2000/Windows XP, Windows NT Server of Windows NT Workstation als afdrukserver gebruikt. Wanneer u een afdrukserver van Windows 2000/Windows XP of Windows NT gebruikt, selecteer dan een gedeelde printer in Windows 2000/Windows XP of Windows NT.
3
W2kNTP001E
Opmerking ❒ In dit onderdeel wordt verondersteld dat de client al is geconfigureerd om te communiceren met een Windows 2000-/Windows XP- of Windows NT-afdrukserver. Ga pas verder met de volgende procedure als de client is geïnstalleerd en op de juiste wijze is geconfigureerd. Stel in het venster [Printers] de printer in.
A Klik op [Start], selecteer [Instellingen] en klik op [Printers]. B Dubbelklik op het pictogram [Printer toevoegen]. De wizard Printer toevoegen wordt gestart.
C Klik op [Volgende >]. D Klik op [Netwerkprinter] en klik vervolgens op [Volgende >]. E Klik op [Volgende >]. F Dubbelklik in het veld [Gedeelde printers:] op de naam van de computer die als afdrukserver wordt gebruikt. De printers die zijn aangesloten op het netwerk worden weergegeven.
35
Configuratie van Windows XP
G Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [Volgende >]. Opmerking ❒ Als het printerstuurprogramma niet geïnstalleerd op de afdrukserver, verschijnt er een bericht. Wanneer een stuurprogramma is geïnstalleerd op de client klikt u op [OK] en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
❒ Er staat een Windows XP-printerstuurprogramma op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”.
H Geef aan of u deze printer als standaardprinter wilt gebruiken en klik op [Volgende >].
3
I Klik op [Voltooien] nadat de installatie voltooid is. Het pictogram van de zojuist geïnstalleerd printer wordt weergegeven in het venster [Printers].
36
4. Configuratie van Windows NT 4.0 Configuratie van Windows NT 4.0 Afdrukken zonder afdrukserver Aan de hand van onderstaande procedures wordt beschreven hoe u Windows NT 4.0 kunt configureren zodat het apparaat in een netwerk kan worden gebruikt zonder een afdrukserver met Windows 2000 Server, Windows 2000 Professional, Windows XP, Windows NT Server, Windows NT Workstation or NetWare.
37
Configuratie van Windows NT 4.0
Afdrukken met een LPR-poort Op Pag.47 “De LPR-poort configureren om af te drukken” vindt u meer informatie over het configureren van een LPR-poort in Windows NT 4.0.
Afdrukken met een afdrukserver met Windows 2000/Windows XP of Windows NT Op Pag.48 “Een client-computer installeren” leest u hoe u Windows NT 4.0 configureert met een Windows 2000-/Windows XP- of Windows NT-afdrukserver.
4
38
Protocollen configureren
Protocollen configureren TCP/IP en IPP configureren om af te drukken Aan de hand van deze aanwijzingen kunt u de netwerkinterfacekaart en Windows NT configureren voor het gebruik van het TCP/IP-protocol en IPP.
Het apparaat configureren Het apparaat configureren voor gebruik van het TCP/IP-protocol. • Controleer of het TCP/IP-protocol is ingeschakeld. (De standaardinstelling is actief.) • Ken een IP-adres toe en pas de andere instellingen aan voor gebruik van het TCP/IP-protocol.
4
Verwijzing Raadpleeg Printerhandleiding 1 voor meer informatie over het aanpassen van bovenstaande instellingen.
Zie Pag.115 “Gebruik van DHCP” wanneer DHCP wordt gebruikt voor het toewijzen van een IP-adres. Opmerking ❒ Nadat u het IP-adres hebt ingesteld, controleert u met de opdracht ''ping' of deze instelling correct is uitgevoerd. A B
Klik op [Start], ga naar [Programma's] en klik vervolgens op [Opdrachtregel]. Typ het volgende: (192.168.15.16 is een voorbeeld van een IP-adres.) C:\> ping 192.168.15.16 Als het adres correct is geconfigureerd, verschijnt het volgende bericht. Antwoord van 192.168.15.16 : bytes=32 tijd<10ms TTL=32 Wanneer het adres niet correct is ingesteld, verschijnt het volgende bericht. Time-out bij opdracht.
39
Configuratie van Windows NT 4.0
Een Windows NT-computer configureren Aan de hand van onderstaande stappen kunt u een computer met Windows NT configureren voor gebruik van het TCP/IP-protocol.
A Open
het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Netwerk]. Controleer of “TCP/IP Protocol” is vermeld bij [Netwerk protocollen] in het tabblad [Protocollen]. Opmerking ❒ Is het TCP/IP-protocol niet geïnstalleerd, klik dan op [Toevoegen] op het tabblad [Protocollen] om het te installeren. Verdere informatie over de installatie van het TCP/IP-protocol vindt u in de Help van Windows NT.
B Configureer het TCP/IP-protocol met het juiste IP-adres, subnet mask en
4
andere instellingen. Vraag de netwerkbeheerder of de instellingen correct zijn.
C Klik op het tabblad [Services] en controleer of “Microsoft TCP/IP-afdruk-
ken” is geïnstalleerd. Als “Microsoft TCP/IP-afdrukken” niet geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen] op het tabblad [Services] om deze optie te installeren. Verdere informatie over installatie en configuratie van netwerkservices vindt u in de Help van Windows NT.
NetBEUI configureren om af te drukken Aan de hand van deze aanwijzingen kunt u de netwerkinterfacekaart en Windows NT configureren voor het gebruik van het NetBEUI-protocol.
Het apparaat configureren Het apparaat configureren voor gebruik van het NetBEUI-protocol. • Controleer of het NetBEUI-protocol is ingeschakeld. (De standaardinstelling is actief.) Opmerking ❒ De NetBEUI-instellingen worden uitgevoerd in de Web Status Monitor of in SmartDeviceMonitor for Admin. Raadpleeg de bijbehorende on line-Help voor meer informatie.
40
Protocollen configureren
Een Windows NT-computer configureren Installeer het NetBEUI-protocol op de Windows NT-computer en wijzig het LAN-adapternummer (Lana-nummer).
A Open
het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Netwerk]. Controleer of “NetBEUI-protocol” vermeld staat bij [Netwerkprotocollen] in het tabblad [Protocollen]. Opmerking ❒ Wanneer het NetBEUI-protocol niet geïnstalleerd, klikt u op [Toevoegen] in het tabblad [Protocollen] om het protocol te installeren. Verdere informatie over de installatie van het NetBEUI-protocol vindt u in de Help van Windows NT.
4
B Wijzig het Lana-nummer. Klik op het tabblad [Services], klik op “NetBIOSinterface” op het tabblad [Services] en klik vervolgens op [Eigenschappen].
C Klik op het Lana-nummer dat overeenkomt met het Nbf-protocol onder het kopje [Netwerkroute] en klik op [Bewerken].
D Voer “0” in als het Lana-nummer. Opmerking ❒ Indien het Lana-nummer van het oude protocol ingesteld op “0” dan dient u het Lana-nummer te wijzigen in een ander nummer dan “0”.
E Klik op [OK]. F Klik op [Sluiten] om het [Netwerk]-dialoogvenster te sluiten. G Klik op [Ja] wanneer de computer u vraagt of u opnieuw wilt opstarten. Opmerking ❒ Nadat u het Lana-nummer heeft gewijzigd, moet u de computer opnieuw opstarten.
41
Configuratie van Windows NT 4.0
Werken met SmartDeviceMonitor for Client SmartDeviceMonitor for Client is een hulpprogramma voor afdrukken met een netwerkprinter via TCP/IP-, NetBEUI- en IPP-protocollen. De volgende functies zijn beschikbaar wanneer u SmartDeviceMonitor for Client gebruikt.
❖ SmartDeviceMonitor for Client-functies • Een afdruktaak rechtstreeks naar de netwerkprinters zenden, zonder een afdrukserver te gebruiken. • Waarschuwt de gebruiker bij afdrukfouten. • Waarschuwt de gebruiker als het afdrukken (gegevenstransmissie) is voltooid. Beperking ❒ Gebruik op een computer die als afdrukserver wordt gebruikt geen functies als Notify (Waarschuwen). In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over het uitschakelen van deze functies.
4
Opmerking ❒ Sluit alle toepassingen af voordat u met de installatie begint. Als u SmartDeviceMonitor for Client installeert, moet u de computer wellicht opnieuw opstarten.
SmartDeviceMonitor for Client installeren Volg de onderstaande procedure om SmartDeviceMonitor for Client te installeren. Opmerking ❒ Wanneer een afdrukpoort wordt gebruikt door PortNavi, Multi Direct Print en Printing System95, dan neemt SmartDeviceMonitor for Client de poort over. ❒ Wanneer u SmartDeviceMonitor for Admin gebruikt, installeer SmartDeviceMonitor for Client dan nadat u SmartDeviceMonitor for Admin heeft afgesloten. ❒ Sluit alle toepassingen af voordat u met de installatie begint. Als u SmartDeviceMonitor for Client installeert, moet u de computer wellicht opnieuw opstarten.
A Plaats de cd-rom “Printer Drivers and Utilities” in het cd-romstation. B Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Programma's toevoegen/verwijderen].
C Op het tabblad [Installeren/De-installeren] klikt u op [Installeren]. D Klik op [Volgende >].
42
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
E Typ de naam van het cd-romstation in het veld [Opdrachtregel voor het installatie-
programma], gevolgd door “:\ NETWORK \ NETMON \ CLIENT \ DISK1 \ SETUP.EXE” (zonder de aanhalingstekens), en klik vervolgens op [Voltooien]. Opmerking ❒ De opdrachtregel kan er zo uitzien “D:\ NETWORK \ NETMON \ CLIENT \ DISK1 \ SETUP.EXE”, wanneer het cd-romstation de aanduiding “D” heeft.
F Selecteer uit de lijst [Setup-taal kiezen] de gewenste taal en klik vervolgens op [OK].
G Als het dialoogvenster [Welkom] verschijnt, klikt u op [Volgende >]. Volg de instructies op het scherm. Configureer de printerpoort met SmartDeviceMonitor for Client nadat de installatie is voltooid. Zie Pag.44 “Het printerstuurprogramma installeren”
4
Opmerking ❒ Wanneer het dialoogvenster verschijnt met de vraag of u de computer opnieuw wilt opstarten, kiest u [Ja, ik wil mijn computer nu opnieuw opstarten.].
De poort verwijderen Met de volgende procedure kunt u de printerpoort verwijderen. Wanneer u de poort wilt verwijderen die op dit moment in Windows wordt gebruikt, schakel de poort dan over naar een ander onderdeel zoals “FILE” en verwijder de poort vervolgens. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over SmartDeviceMonitor for Client.
A Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer die SmartDeviceMonitor for Client gebruikt om af te drukken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
B Klik op het tabblad [Poorten] en controleer of de poort SmartDeviceMonitor for Client verschijnt in het veld [Afdrukken naar de volgende poort(en)]. Onthoud deze poortnaam omdat deze poort later moet worden verwijderd.
C In het veld [Afdrukken naar de volgende poort(en)], selecteert u [FILE]. D Klik op [OK]. De poort die op dit moment wordt gebruikt, is gewijzigd.
E Klik op [Poort verwijderen]. F Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. De poort wordt verwijderd.
G Klik op [OK] om de printereigenschappen te sluiten. 43
Configuratie van Windows NT 4.0
SmartDeviceMonitor for Client verwijderen Voorbereiding Voordat u SmartDeviceMonitor for Client verwijdert, controleert u of: • Het dialoogvenster Poortinstellingen is gesloten. • Geen printer de SmartDeviceMonitor for Client-poort als printerpoort gebruikt. • U de aanmelding hebt uitgevoerd met dezelfde gebruikersrechten waarmee SmartDeviceMonitor for Client is geïnstalleerd.
A Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Programma's toevoegen/verwijderen].
B Op het tabblad [Installeren/De-installeren] klikt u op [SmartDeviceMonitor for Client] en vervolgens op [Toevoegen/Verwijderen].
4
C Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. UninstallShield verwijdert vervolgens alle componenten van SmartDeviceMonitor for Client.
D Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [Ja]. E Bevestig het dialoogvenster [Gedeelde bestanden verwijderen?]. F Klik op [OK] nadat de installatie is voltooid. Het printerstuurprogramma installeren Met de volgende procedure kunt u de printerpoort configureren voor gebruik met SmartDeviceMonitor for Client. Voorbereiding Zet eerst de doelprinter aan voordat u met de installatie begint.
A Installeer het printerstuurprogramma van de printer die u wilt gebruiken. B Klik in het venster [Printers] op het pictogram van de printer. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
C Klik op het tabblad [Poorten] en klik vervolgens op [Poort toevoegen]. Het dialoogvenster [Poort toevoegen] verschijnt.
D Klik op [SmartDeviceMonitor] in de lijst en klik vervolgens op [Nieuwe poort...]. Het dialoogvenster [Printer selecteren] verschijnt. De volgende informatie wordt weergegeven: Modelnaam: De modelnaam van de printer. Printernaam: De naam van de printer. Commentaar: Extra informatie over de printer. Adres: Het IP-adres van de printer.
E Selecteer de printer. 44
Werken met SmartDeviceMonitor for Client
TCP/IP A Klik op [TCP/IP] en klik vervolgens op [Zoeken]. Er wordt een lijst weergegeven met printers waarop kan worden afgedrukt met behulp van het TCP/IP-protocol. B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK]. Opmerking ❒ Printers die op een IP-broadcast van de computer reageren, worden weergegeven. Drukt u af naar een printer die niet in de lijst staat, klik dan op [Adres opgeven] en typ vervolgens het IP-adres of de hostnaam.
NetBEUI
4
A Klik op [NetBEUI] en vervolgens op [Zoeken]. Er wordt een lijst weergegeven met printers waarop kan worden afgedrukt met behulp van het NetBEUI-protocol. B Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK]. Opmerking ❒ Printers die op een broadcast van de computer reageren, worden weergegeven. Om af te drukken naar een printer die niet voorkomt in de lijst klikt u op [Adres opgeven]. Vervolgens voert u het NetBEUI-adres in. Controleer of het NetBEUI-adres voorkomt op de configuratiepagina. Zie Printerhandleiding 2 voor informatie over het afdrukken van de configuratiepagina.
❒ U kunt niet afdrukken naar printers die zich buiten de routers bevinden.
IPP A Klik op [IPP]. Het dialoogvenster met de IPP-instelling verschijnt. B Om het IP-adres van de printer op te geven, typt u "http://ip-adres van de printer/printer" of "ipp://ip-adres van de printer/printer" in het veld [Printer URL]. (192.168.15.16 is een voorbeeld van een IP-adres.) http://192.168.15.16/printer ipp://192.168.15.16/printer C Voer bij [IPP-poortnaam] zonodig een naam in om de printers van elkaar te onderscheiden. Voer een naam in die verschilt van die van de bestaande poortnamen. Anders wordt het adres in [Printer URL] ingesteld als de IPP-poortnaam.
45
Configuratie van Windows NT 4.0
D Gebruikt u een proxyserver en IPP-gebruikersnaam, klik dan op [Gedetailleerde instellingen] en configureer vervolgens de nodige instellingen. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over deze instellingen.
E Klik op [OK].
F Klik op [OK]. G Klik op [Sluiten]. H Controleer of de opgegeven printerpoort is weergegeven bij [Afdrukken naar
de volgende poort(en)] en klik op [OK]. U bent nu klaar met het invoeren van de instellingen. Selecteer de opgegeven printer, als u wilt afdrukken. SmartDeviceMonitor for Client zendt de afdrukgegevens nu automatisch naar de printer.
4
De poortinstellingen wijzigen Aan de hand van onderstaande stappen kunt u de SmartDeviceMonitor for Client-instellingen, zoals TCP/IP, de proxyserver en IPP URL aanpassen. Opmerking ❒ Er zijn geen instellingen voor het NetBEUI-protocol.
A Vanuit het venster [Printers] klikt u op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen].
B Klik op het tabblad [Poorten] en vervolgens op [Poort configureren]. Het dialoogvenster [Poortinstelling] verschijnt. • Voor het TCP/IP-protocol kunt u de time-out-instellingen aanpassen. • Voor IPP kunt u de gebruikersinstellingen of de proxy-instellingen aanpassen. Verwijzing In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over deze instellingen.
46
De LPR-poort configureren om af te drukken
De LPR-poort configureren om af te drukken In deze paragraaf wordt de procedure beschreven voor het afdrukken naar een LPR-poort in Windows NT. Opmerking ❒ Bij de volgende procedure wordt verondersteld dat de printerstuurprogramma's al zijn geïnstalleerd. Dit is de procedure voor het wijzigen van de printerpoort naar LPR.
❒ De TCP/IP-protocollen moeten op de juiste wijze zijn geïnstalleerd en geconfigureerd. Op Pag.39 “TCP/IP en IPP configureren om af te drukken” vindt u meer informatie over het configureren van protocollen.
A Klik op [Start], selecteer [Instellingen] en klik op [Printers]. B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Be-
4
stand] klikt u op [Eigenschappen].
C Klik op het tabblad [Poorten] en klik vervolgens op [Poort toevoegen]. D In het veld [Beschikbare printerpoorten] klikt u op “LPR-poort” en vervolgens klikt u op [Nieuwe poort].
Opmerking ❒ Als “LPR-poort” niet wordt weergegeven, is “Microsoft TCP/IP-afdrukken” niet geïnstalleerd.
E Voer het IP-adres in van de netwerkinterfacekaart in het veld [Naam of adres van server die lpd levert:].
F Typ “lp” in het veld [Naam van printer of afdrukwachtrij op die computer:] en klik op [OK].
G Klik op [Sluiten]. H Controleer of de poortnaam wordt weergegeven in het veld [Afdrukken naar de volgende poort(en)] en of het selectievakje is aangekruist en klik vervolgens op [OK].
47
Configuratie van Windows NT 4.0
Een client-computer installeren In deze paragraaf worden de procedures beschreven voor de installatie van clients op een netwerk dat Windows 2000/Windows XP, Windows NT Server of Windows NT Workstation als afdrukserver gebruikt. Wanneer u een afdrukserver van Windows 2000/Windows XP of Windows NT gebruikt, selecteer dan een gedeelde printer in Windows 2000 of Windows NT.
4
Opmerking ❒ In dit onderdeel wordt verondersteld dat de client al is geconfigureerd om te communiceren met een Windows 2000- of Windows NT-afdrukserver. Ga pas verder met de volgende procedure als de client is geïnstalleerd en op de juiste wijze is geconfigureerd.
Stel in het venster [Printers] de printer in.
A Klik op [Start], selecteer [Instellingen] en klik op [Printers]. B Dubbelklik op het pictogram [Printer toevoegen]. De wizard Printer toevoegen wordt gestart.
C Klik op [Netwerkprinterserver] en vervolgens op [Volgende >]. D Dubbelklik in het veld [Gedeelde printers:] op de naam van de computer die als afdrukserver wordt gebruikt. De printers die zijn aangesloten op het netwerk worden weergegeven.
48
Een client-computer installeren
E Klik op de printer die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [OK]. Opmerking ❒ Als het printerstuurprogramma niet geïnstalleerd op de afdrukserver, verschijnt er een bericht. Wanneer een stuurprogramma is geïnstalleerd op de client klikt u op [OK] en volgt u de aanwijzingen op het scherm.
❒ Er staat een Windows NT-printerstuurprogramma op de cd-rom “Printer Drivers and Utilities”.
F Geef aan of u deze printer als standaardprinter wilt gebruiken en klik op [Volgende >].
G Klik op [Voltooien] nadat de installatie voltooid is. Het pictogram van de zojuist geïnstalleerd printer wordt weergegeven in het venster [Printers].
4
49
Configuratie van Windows NT 4.0
4
50
5. Configuratie van NetWare In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u het apparaat kunt configureren voor gebruik als een afdrukserver of printer op afstand in een NetWare-omgeving. Opmerking ❒ De NetWare-instellingen worden uitgevoerd in de Web Status Monitor of in SmartDeviceMonitor for Admin. Raadpleeg de bijbehorende on line-Help voor meer informatie.
NIB Setup Tool installeren Het hulpprogramma NIB Setup Tool wordt geleverd om uw apparaat te configureren voor gebruik in een netwerkomgeving. In dit onderdeel wordt beschreven hoe u SmartDeviceMonitor for Admin installeert en hoe u NIB Setup Tool uitvoert. Beperking ❒ NIB Setup Tool werkt met de volgende besturingssystemen.
• Microsoft Windows 95/98/Me • Microsoft Windows 2000/Microsoft Windows XP • Microsoft Windows NT 4.0
SmartDeviceMonitor for Admin installeren Voer deze stappen uit om SmartDeviceMonitor for Admin te installeren. Voorbereiding Installeer SmartDeviceMonitor for Admin op de computer. Indien u de SmartDeviceMonitor for Admin vanuit een bestandsserver installeert of via een netwerk gebruikt, kan dit problemen opleveren in de werking van de SmartDeviceMonitor for Admin.
Sluit alle toepassingen af voordat u met de installatie begint.
A Sluit alle toepassingen die momenteel actief zijn. B Plaats de cd-rom “Printer Drivers and Utilities” in het cd-romstation. C Open het [Configuratiescherm] en dubbelklik op het pictogram [Programma's toevoegen/verwijderen].
D Op het tabblad [Installeren/De-installeren] klikt u op [Installeren]. E Klik op [Volgende >]. 51
Configuratie van NetWare
F Typ in het veld [Opdrachtregel voor het installatieprogramma] de naam van het
cd-romstation gevolgd door “:\NETWORK\NETMON\ADMIN\DISK1\SETUP.EXE” (zonder de aanhalingstekens), en klik vervolgens op [Voltooien].
Opmerking ❒ Typ bijvoorbeeld “D:\NETWORK\NETMON\ADMIN\DISK1\SETUP.EXE” wanneer het cd-romstation de aanduiding “D” heeft.
G Selecteer uit de lijst [Setup-taal kiezen] de gewenste taal en klik vervolgens op [OK].
H Als het dialoogvenster [Welkom] verschijnt, klikt u op [Volgende >]. Volg de instructies op het scherm.
NIB Setup Tool gebruiken
5
A Klik op [Start], ga naar [Programma's] en klik vervolgens op [NIB Setup Tool] in de programmamap [SmartDeviceMonitor for Admin].
52
Snelle installatie met de wizard NIB Setup Tool
Snelle installatie met de wizard NIB Setup Tool Met NIB Setup Tool kunt u op eenvoudige wijze een NetWare-printeromgeving instellen. Verwijzing Zie Pag.51 “NIB Setup Tool installeren” voor meer informatie over het installeren van de NIB Setup Tool.
U kunt [Wizard] of [Eigenschappenblad] als installatiemethode kiezen. Wanneer u de netwerkinterfacekaart voor de eerste maal configureert, gebruik dan de wizard-methode. Indien u de methode Eigenschappenblad wilt gebruiken, vindt u meer informatie op Pag.56 “NetWare 3.x - Geavanceerde instellingen” of Pag.62 “NetWare 4.x, 5/5.1 - Geavanceerde instellingen”. Opmerking ❒ In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat NetWare geïnstalleerd is en dat de omgeving voor NetWare Print Services beschikbaar is.
5
❒ Als u de netwerkinterfacekaart in een NetWare-omgeving configureert met NIB Setup Tool, moet u in de volgende gevallen de client-software van Novell installeren. • Configuratie van Windows 95/98/Me in NDS-modus • Configuratie van Windows NT 4.0 in NDS-modus • Configuratie van Windows NT 4.0 in Bindery-modus • Configuratie van Windows 2000 in NDS-modus • Configuratie van Windows 2000 in Bindery-modus • Configuratie van Windows XP in NDS-modus • Configuratie van Windows XP in Bindery-modus
A Meld u aan bij de Netware-bestandserver of de NDS-structuur als beheerder of met een gelijkwaardige functie.
B Start NIB Setup Tool. Verwijzing Pag.52 “NIB Setup Tool gebruiken”
C Klik op [Wizard] en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Lijst netwerkkaarten] van de netwerkinterfacekaart verschijnt.
D Klik op [IPX-protocol].
53
Configuratie van NetWare
E Selecteer het IPX-adres van de netwerkinterfacekaart die u wilt configureren en klik op [Volgende >].
Opmerking ❒ Wanneer u niet weet welke netwerkinterfacekaart u configureert, druk dan een configuratiepagina af om het MAC-adres te controleren (netwerkadres).
F Controleer of het MAC-adres en IPX-adres juist zijn en klik op [Voltooien]. G Voer de naam van de afdrukserver in het veld [Apparaatnaam] in en klik op
[Volgende >]. De standaardinstelling hiervoor is “RDP_” gevolgd door een 6-cijferig bestaand serienummer. Wij raden u aan dit te wijzigen in een naam die eenvoudiger te onthouden is of een naam die is gebaseerd op de structuur van uw netwerk.
H In een dialoogvenster voor het selecteren van de netwerkomgeving kruist u het vakje [NetWare] aan en verwijdert u het kruisje bij [TCP/IP].
I Klik op [Volgende >].
5
Er wordt een dialoogvenster weergegeven voor de configuratie van de NetWare-omgeving.
J Selecteer [Bindery] als u gaat afdrukken in de Bindery-modus of selecteer [NDS] als u gaat afdrukken in de NDS-modus. Wanneer u NetWare versie 4.x gebruikt, selecteert u [NDS].
K Als u [Bindery] hebt geselecteerd, typt u in het veld [Naam bestandsserver:] de
naam van de bestandsserver waarop u een afdrukserver wilt maken. Klik op [Bladeren] als u een bestandsserver wilt selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren].
L Als u [NDS] hebt geselecteerd, typt u in het veld [Structuur:] de naam van de NDS-structuur waarin u de afdrukserver wilt maken en typ de context in het veld [Context:]. Door op [Bladeren] te klikken, kunt u een NDS-structuur en een NDS-context selecteren uit de opties die vermeld zijn in de dialoogvensters [Bladeren]. Als context worden objectnamen ingevoerd van een lager object, gescheiden door een punt. Wanneer u bijvoorbeeld een afdrukserver wilt maken in NET onder DS, typt u “NET.DS”.
M Klik op [Volgende >]. 54
Snelle installatie met de wizard NIB Setup Tool
N Typ de naam van de printer in het veld [Printernaam] en de naam van de af-
drukwachtrij in het veld [Naam afdrukwachtrij]. De standaardinstelling van de printernaam is “Naam afdrukserver” gevolgd door ”_1”. De standaardinstelling van de afdrukwachtrij is “Naam afdrukserver” gevolgd door “_Q” (zonder aanhalingstekens). U kunt deze namen desgewenst veranderen.
O Als u de NDS-modus hebt geselecteerd, dient u het volume van de afdruk-
wachtrij in te voeren in het veld [Wachtrijvolume]. Door op [Bladeren] te klikken, kunt u een van de in het dialoogvenster [Bladeren] weergegeven volumes selecteren.
P Klik op [Volgende >]. Er wordt een dialoogvenster weergegeven voor het bevestigen van de afdrukomgeving.
Q Controleer de omgeving en klik op [Volgende >].
5
Wilt u een andere map bekijken dan de map op uw scherm, klik dan op [< Terug] en voer de instellingen opnieuw in. Door op [Volgende >] te klikken, zal NIB Setup Tool de afdrukserver, de printer, en de afdrukwachtrij automatisch aanmaken in het NetWare-netwerk.
R Wanneer het bevestigingsvenster wordt weergegeven, selecteert u [Sluiten] en klikt u op [Voltooien] om NIB Setup Tool af te sluiten.
55
Configuratie van NetWare
NetWare 3.x - Geavanceerde instellingen De procedures voor het configureren van uw apparaat kunnen in de praktijk enigszins afwijken, al naar gelang de netwerkinterfacekaart wordt geconfigureerd als afdrukserver of als externe printer. In dit onderdeel wordt de configuratie van het apparaat in de NetWare 3.x-omgeving beschreven.
5
Voorbereiding In de volgende procedures wordt voor de configuratie van de netwerkinterfacekaart de methode Eigenschappenblad gebruikt. Wanneer u de netwerkinterfacekaart voor de eerste maal als een NetWare-afdrukserver configureert dan raden wij u aan om de wizard-methode te gebruiken. Zie Pag.53 “Snelle installatie met de wizard NIB Setup Tool”. Opmerking ❒ In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat NetWare geïnstalleerd is en dat de omgeving voor NetWare Print Services beschikbaar is.
56
NetWare 3.x - Geavanceerde instellingen
Installatie als afdrukserver
A Meld u aan bij de bestandserver als supervisor of met een gelijkwaardige functie.
B Start NIB Setup Tool. Verwijzing Pag.52 “NIB Setup Tool gebruiken”
C Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Lijst netwerkkaarten] van de netwerkinterfacekaart verschijnt.
D Klik op [IPX-protocol]. E Selecteer het IPX-adres van de netwerkinterfacekaart die u wilt configure-
5
ren door erop te klikken en klik vervolgens op [Volgende >].
Opmerking ❒ Wanneer u niet weet welke netwerkinterfacekaart u configureert, druk dan een configuratiepagina af om het MAC-adres te controleren (netwerkadres).
F Controleer of het MAC-adres en IPX-adres juist zijn en klik op [Voltooien]. Het venster [NIB Setup Tool] wordt geopend.
G Klik op [Configureren]. Het Eigenschappenblad verschijnt.
H Klik op het tabblad [Algemeen] en voer de naam van de afdrukserver in het veld [Apparaatnaam] in.
I Klik op het tabblad [NetWare] en voer de volgende instellingen in.
A Selecteer [Bindery]. B Typ in het veld [Naam bestandsserver:] de naam van de bestandsserver waarop een afdrukserver moet worden gemaakt. Klik op [Bladeren] als u een bestandsserver wilt selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren]. C Klik op [OK] om het eigenschappenblad te sluiten. D Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [OK].
J Klik in het menu [NIB] op [Afsluiten] om NIB Setup Tool af te sluiten. K Typ “PCONSOLE” op de opdrachtregel. F:> PCONSOLE
57
Configuratie van NetWare
L Maak als volgt een afdrukwachtrij aan: Opmerking ❒ Wanneer u een reeds gedefinieerde afdrukwachtrij gebruikt, gaat u verder naar stap M. A Selecteer in het menu [Beschikbare opties] de optie [Informatie afdrukwachtrij] en druk op {ENTER} }. B Druk op de toets {INSERT} } en voer de naam van de afdrukwachtrij in. C Druk op {ESC} } om terug te gaan naar het menu [Beschikbare opties].
M Maak als volgt een printer aan:
A Selecteer in het menu [Beschikbare opties] de optie [Informatie afdrukserver] en druk op {ENTER} }. B Als u een nieuwe afdrukserver wilt maken, drukt u op {INSERT} } en voert u een naam in voor de afdrukserver. Gebruikt u een reeds gedefinieerde afdrukserver, selecteer dan een van de afdrukservers uit de lijst [Afdrukserver].
5
Belangrijk ❒ Gebruik dezelfde naam die is gespecificeerd in NIB Setup Tool. (Stap H). C Selecteer in het menu [Informatie afdrukserver] de opdracht [Configuratie afdrukserver]. D Selecteer in het menu [Configuratie afdrukserver] de opdracht [Configuratie printer]. E Selecteer de printer die wordt aangeduid als “Niet geïnstalleerd”. F Voer een nieuwe printernaam in als u de naam van de printer wilt wijzigen. De naam “Printer x” wordt toegewezen aan de printer. Hierbij staat “x” voor het nummer van de geselecteerde printer. G Als type selecteert u [Externe andere/onbekend]. De IRQ, buffergrootte, startvorm en de servicemodus van de wachtrij worden automatisch geconfigureerd. H Druk op {ESC} } en klik op [Ja] in het bevestigingsvenster. I Druk op {ESC} } om terug te gaan naar het menu [Configuratie afdrukserver].
N Wijs als volgt wachtrijen toe aan de aangemaakte printer:
A Selecteer in het menu [Configuratie afdrukserver] de opdracht [Wachtrijen bediend door printer]. B Selecteer de printer die is gemaakt in stap M. C Druk op {INSERT} } om een wachtrij te selecteren die wordt bediend door de printer. Opmerking ❒ U kunt meerdere wachtrijen tegelijk selecteren. D Volg de aanwijzingen op het scherm om eventueel andere instellingen te maken. Wanneer u bovenstaande stappen heeft voltooid, moet u controleren of de wachtrijen zijn toegewezen.
58
NetWare 3.x - Geavanceerde instellingen
O Druk op {ESC}} totdat “EXIT?” wordt weergegeven en selecteer [Ja] om PCONSOLE af te sluiten.
Opmerking ❒ Typ het volgende na de opdrachtprompt om te controleren of de printer correct is geconfigureerd.
F:> USERLIST ❒ Wanneer de printer correct is geconfigureerd dan wordt de naam van de afdrukserver weergegeven als een aangesloten gebruiker.
Installatie als printer op afstand
A Meld u aan bij de bestandserver als supervisor of met een gelijkwaardige functie.
B Start NIB Setup Tool.
5
Verwijzing Pag.52 “NIB Setup Tool gebruiken”
C Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Lijst netwerkkaarten] van de netwerkinterfacekaart verschijnt.
D Klik op [IPX-protocol]. E Klik op het IPX-adres van de netwerkinterfacekaart die u wilt configureren en klik vervolgens op [Volgende >].
Opmerking ❒ Wanneer u niet weet welke netwerkinterfacekaart u configureert, druk dan een configuratiepagina af om het MAC-adres te controleren (netwerkadres).
F Controleer of het MAC-adres en IPX-adres juist zijn en klik op [Voltooien]. Het venster [NIB Setup Tool] wordt geopend.
G Klik op [Configureren]. Het Eigenschappenblad verschijnt.
H Klik op het tabblad [Algemeen] en voer de naam van de afdrukserver in het veld [Apparaatnaam] in.
59
Configuratie van NetWare
I Klik op het tabblad [NetWare] en voer de volgende instellingen in.
A Typ in het veld [Naam afdrukserver:] de naam van de afdrukserver. B Typ in het veld [Naam bestandsserver:] de naam van de bestandsserver waarop een afdrukserver moet worden gemaakt. Klik op [Bladeren] als u een bestandsserver wilt selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren]. C Klik in de groep [Actieve modus afdrukserver] op [Als externe printer]. D Voer bij [Nr. externe printer] het printernummer in. Belangrijk ❒ Gebruik hetzelfde nummer als het nummer dat is aangemaakt in de afdrukserver.
E Klik op [OK] om het eigenschappenblad te sluiten. F Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [OK].
J Klik in het menu [NIB] op [Afsluiten] om NIB Setup Tool af te sluiten. K Typ “PCONSOLE” op de opdrachtregel.
5
F:> PCONSOLE
L Maak als volgt een afdrukwachtrij aan: Opmerking ❒ Wanneer u een reeds gedefinieerde afdrukwachtrij gebruikt, gaat u verder naar stap M.
A Selecteer in het menu [Beschikbare opties] de optie [Informatie afdrukwachtrij] en druk op {ENTER} }. B Druk op de toets {INSERT} } en voer de naam van de afdrukwachtrij in. C Druk op {ESC} } om terug te gaan naar het menu [Beschikbare opties].
M Maak als volgt een printer aan:
A Selecteer in het menu [Beschikbare opties] de optie [Informatie afdrukserver] en druk op {ENTER} }. B Als u een nieuwe afdrukserver wilt maken, drukt u op {INSERT} } en voert u een naam in voor de afdrukserver. Gebruikt u een reeds gedefinieerde afdrukserver, selecteer dan een van de afdrukservers uit de lijst [Afdrukserver]. Belangrijk ❒ Gebruik dezelfde naam die is gespecificeerd in NIB Setup Tool. (Stap H).
C Selecteer in het menu [Informatie afdrukserver] de opdracht [Configuratie afdrukserver]. D Selecteer in het menu [Configuratie afdrukserver] de opdracht [Configuratie printer].
60
NetWare 3.x - Geavanceerde instellingen
E Selecteer de printer die wordt aangeduid als “Niet geïnstalleerd”. Belangrijk ❒ Gebruik hetzelfde nummer dat is gespecificeerd als Nr. externe printer met behulp van NIB Setup Tool. (Stap I-D). F Als u de naam van de printer wijzigt, typt u een nieuwe naam. De naam “Printer x” wordt toegewezen aan de printer. Hierbij staat “x” voor het nummer van de geselecteerde printer. G Als type selecteert u [Extern parallel, LPT1]. De IRQ, buffergrootte, startvorm en de servicemodus van de wachtrij worden automatisch geconfigureerd. H Druk op {ESC} } en klik op [Ja] in het bevestigingsvenster. I Druk op {ESC} } om terug te gaan naar het menu [Configuratie afdrukserver].
N Wijs als volgt wachtrijen toe aan de aangemaakte printer:
A Selecteer in het menu [Configuratie afdrukserver], de opdracht [Wachtrijen bediend door printer]. B Selecteer de printer die is gemaakt in stap M. C Druk op {INSERT} } om een wachtrij te selecteren die wordt bediend door de printer.
5
Opmerking ❒ U kunt meerdere wachtrijen tegelijk selecteren.
D Volg de aanwijzingen op het scherm om eventueel andere instellingen te maken. Wanneer u bovenstaande stappen heeft voltooid, moet u controleren of de wachtrijen zijn toegewezen.
O Druk op {ESC}} totdat “Afsluiten?” wordt weergegeven en selecteer [Ja] om PCONSOLE af te sluiten.
P Start de afdrukserver door de volgende informatie in te voeren op de console van de NetWare-server. Nadat u de afdrukserver heeft gestart, sluit u de server af en start u hem opnieuw op.
❖ Om af te sluiten CAREE: unload pserver ❖ Om te starten CAREE: load pserver naam_afdrukserver Opmerking ❒ Als de printer werkt volgens de configuratie, verschijnt nu “Wachten op opdracht”.
61
Configuratie van NetWare
NetWare 4.x, 5/5.1 - Geavanceerde instellingen De procedures voor het configureren van uw apparaat kunnen in de praktijk enigszins afwijken, al naar gelang de netwerkinterfacekaart wordt geconfigureerd als afdrukserver of als externe printer. Dit onderdeel beschrijft het configureren in de NetWare 4.x-of 5/5.1-omgeving.
❖ NetWare 5/5.1 gebruiken • Als u Pure IP gebruikt, dient u het apparaat te configureren om het TCP/IP-protocol te gebruiken. Raadpleeg Printerhandleiding 1 voor meer informatie over het aanpassen van de instellingen.
5
Voorbereiding In de volgende procedures wordt voor de configuratie van de netwerkinterfacekaart de methode Eigenschappenblad gebruikt. Wanneer u de netwerkinterfacekaart voor de eerste maal als een NetWare-afdrukserver configureert dan raden wij u aan om de wizard-methode te gebruiken. Zie Pag.53 “Snelle installatie met de wizard NIB Setup Tool”. Opmerking ❒ In deze paragraaf wordt ervan uitgegaan dat NetWare geïnstalleerd is en dat de omgeving voor NetWare Print Services beschikbaar is.
❒ Alvorens NIB Setup Tool te starten voor het configureren in NDS-modus of met Windows NT 4.0 moet u eerst de client-software van Novell worden installeren in Windows.
62
NetWare 4.x, 5/5.1 - Geavanceerde instellingen
Installatie als afdrukserver Belangrijk ❒ U kunt de afdrukserver installeren met behulp van de NDS-of Bindery-modus in NetWare 4.x, 5/5.1. Aan de hand van de volgende procedure kunt u de afdrukserver installeren in de NDS-modus in NetWare 4.1. Wanneer u de afdrukserver installeert in de Bindery-modus, moet u de wizard van NIB Setup Tool gebruiken. Zie Pag.53 “Snelle installatie met de wizard NIB Setup Tool”. Opmerking ❒ Als u Pure IP gebruikt voor NetWare 5/5.1, volg dan de onderstaande procedure Pag.65 “Werken met Pure IP in de NetWare 5/5.1-omgeving”.
A Meld u aan bij de bestandserver als beheerder of met een gelijkwaardige functie.
B Start NIB Setup Tool.
5
Verwijzing Pag.52 “NIB Setup Tool gebruiken”
C Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Lijst netwerkkaarten] van de netwerkinterfacekaart verschijnt.
D Klik op [IPX-protocol]. E Selecteer het IPX-adres van de netwerkinterfacekaart die u wilt configureren door erop te klikken en klik vervolgens op [Volgende >].
Opmerking ❒ Wanneer u niet weet welke netwerkinterfacekaart u configureert, druk dan een configuratiepagina af om het MAC-adres te controleren (netwerkadres).
F Controleer of het MAC-adres en IPX-adres juist zijn en klik op [Voltooien]. Het venster [NIB Setup Tool] wordt geopend.
G Klik op [Configureren]. Het Eigenschappenblad verschijnt.
H Klik op het tabblad [Algemeen] en voer de naam van de afdrukserver in het veld [Apparaatnaam] in.
I Klik op het tabblad [NetWare] en voer de volgende instellingen in.
A Typ in het veld [Naam afdrukserver:] de naam van de afdrukserver.
63
Configuratie van NetWare
B Typ in het veld [Naam bestandsserver:] de naam van de bestandsserver waarop een afdrukserver moet worden gemaakt. Klik op [Bladeren] als u een bestandsserver wilt selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren]. C Typ in de [NDS-Context:]de context waarin de afdrukserver dient te worden gemaakt. Klik op [Bladeren] als u een bestandsserver wilt selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren]. Als context worden objectnamen ingevoerd van een lager object, gescheiden door een punt. Wanneer u bijvoorbeeld een afdrukserver wilt maken in NET onder DS, typt u “NET.DS”.
5
D Klik op [OK] om het eigenschappenblad te sluiten. E Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [OK].
J Klik in het menu [NIB] op [Afsluiten] om NIB Setup Tool af te sluiten. K Start NWAdmin op in Windows . Verwijzing Raadpleeg de documentatie die bij NetWare wordt geleverd voor meer informatie over NWAdmin.
L Maak als volgt een afdrukwachtrij aan:
A Selecteer het object waarin de afdrukwachtrij is geplaatst in de directory-structuur en klik op [Nieuw] in het menu [Object]. B Klik in het veld [Klasse van nieuw object] op “Afdrukwachtrij” en vervolgens op [OK]. C Typ in het veld [Naam afdrukwachtrij] de naam van de afdrukwachtrij. D Klik in het veld [Volume afdrukwachtrij] op de knop [Bladeren]. E Klik in het veld [Beschikbare objecten] op het volume waarin de afdrukwachtrij is gemaakt en vervolgens op [OK]. F Controleer de instellingen en klik op [Nieuw].
M Maak als volgt een printer aan:
A Selecteer het object waarin de printer zich bevindt en klik op [Nieuw] in het menu [Object]. B Klik in het veld [Klasse van nieuw object] op “Printer” en vervolgens op [OK]. Wanneer u NetWare 5/5.1 gebruikt, klikt u op “Printer (Non NDPS)”. C Typ in het veld [Printernaam] de naam van de printer. D Selecteer [Definieer extra eigenschappen] om een veld te selecteren en klik dan op [Nieuw].
64
NetWare 4.x, 5/5.1 - Geavanceerde instellingen
N Wijs als volgt wachtrijen toe aan de aangemaakte printer:
A Klik op [Toewijzingen] en klik vervolgens op [Toevoegen] in de groep [Toewijzingen]. B Klik in het veld [Beschikbare objecten] op de wachtrij die is gemaakt in stap L en vervolgens op [OK]. C Klik op [Configuratie] en selecteer in het veld [Printertype] de optie [Parallel] in het vervolgkeuzemenu. Klik vervolgens op [Communicatie]. D Klik op [Handmatig laden] in de groep [Communicatietype] en klik vervolgens op [OK]. E Controleer de instellingen en klik op [OK].
O Maak als volgt een afdrukserver aan:
A Selecteer de context die is gespecificeerd met behulp van de NIB Setup Tool (stap I-A A) en klik in het menu [Object] vervolgens op [Nieuw]. B Klik in het veld [Klasse van nieuw object] op “Afdrukserver” en vervolgens op [OK]. Wanneer u NetWare 5/5.1 gebruikt, klikt u op “Print Server (Non NDPS)”. C Typ in het veld [Naam afdrukserver] de naam van de afdrukserver.
5
Belangrijk ❒ Gebruik dezelfde naam die is gespecificeerd bij NIB Setup Tool. (Stap H) D Selecteer [Definieer extra eigenschappen] om een veld te selecteren en klik dan op [Nieuw].
P Wijs de printer als volgt toe aan de aangemaakte afdrukserver:
A Klik op [Toewijzingen] en klik vervolgens op [Toevoegen] in de groep [Toewijzingen]. B Klik in het veld [Beschikbare objecten] op de printer die is gemaakt in stap M en vervolgens op [OK]. C Controleer de instellingen en klik op [OK]. Opmerking ❒ Wanneer de printer correct is geconfigureerd dan wordt de naam van de afdrukserver weergegeven als een aangesloten gebruiker.
Werken met Pure IP in de NetWare 5/5.1-omgeving
A Meld u aan bij de bestandserver als beheerder of met een gelijkwaardige functie.
B Start NIB Setup Tool. Verwijzing Pag.52 “NIB Setup Tool gebruiken”
C Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [Lijst netwerkkaarten] verschijnt.
65
Configuratie van NetWare
D Klik op [TCP/IP protocol]. E Selecteer het IP-adres van de netwerkinterfacekaart die u wilt configureren en klik vervolgens op [Volgende >].
Opmerking ❒ Wanneer u niet weet welke netwerkinterfacekaart u configureert, druk dan een configuratiepagina af om het MAC-adres te controleren (netwerkadres).
F Controleer of het MAC-adres en IP-adres juist zijn en klik op [Voltooien]. Het venster [NIB Setup Tool] wordt geopend.
G Klik op [Configureren]. Het Eigenschappenblad verschijnt.
H Klik op het tabblad [Algemeen] en voer de naam van de afdrukserver in het veld [Apparaatnaam:] in.
5
I Klik op het tabblad [NetWare] en voer de volgende instellingen in.
A Typ in het veld [Naam afdrukserver:] de naam van de afdrukserver. B Typ in het veld [Naam bestandsserver:] de naam van de bestandsserver waarop een afdrukserver moet worden gemaakt. Klik op [Bladeren] als u een bestandsserver wilt selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren in bestandsserver]. C Typ in het veld [NDS-context:] de context van de afdrukserver. Door op [Bladeren] te klikken, kunt u een NDS-structuur en een NDS-context selecteren uit de opties die vermeld zijn in het dialoogvenster [Bladercontext]. Als context worden objectnamen ingevoerd van een lager object, gescheiden door een punt. Wanneer u bijvoorbeeld een afdrukserver wilt maken in NET onder DS, typt u “NET.DS”.
D Klik in de groep [Actieve modus afdrukserver] op [Als afdrukserver]. E Klik op [OK] om het eigenschappenblad te sluiten. F Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [OK].
J Klik in het menu [NIB] op [Afsluiten] om NIB Setup Tool af te sluiten. Na deze stap gaat u door naar stap K op Pag.63 “Installatie als afdrukserver”.
66
NetWare 4.x, 5/5.1 - Geavanceerde instellingen
Installatie als printer op afstand
A Meld u aan bij de bestandserver als beheerder of met een gelijkwaardige functie. B Start NIB Setup Tool. Verwijzing Pag.52 “NIB Setup Tool gebruiken”
C Klik op [Eigenschappenblad] en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [NIB Setup Tool - Lijst netwerkkaarten] van de netwerkinterfacekaart verschijnt.
D Klik op [IPX-protocol]. E Klik op het IPX-adres van de netwerkinterfacekaart die u wilt configureren en klik vervolgens op [Volgende >].
5
Opmerking ❒ Wanneer u niet weet welke netwerkinterfacekaart u configureert, druk dan een configuratiepagina af om het MAC-adres te controleren (netwerkadres).
F Controleer of het MAC-adres en IPX-adres juist zijn en klik op [Voltooien]. Het venster [NIB Setup Tool] wordt geopend.
G Klik op [Configureren]. Het Eigenschappenblad verschijnt.
H Klik op het tabblad [Algemeen] en voer de naam van de afdrukserver in het veld [Apparaatnaam] in.
I Klik op het tabblad [NetWare] en voer de volgende instellingen in.
A Typ in het veld [Naam afdrukserver:] de naam van de afdrukserver. B Typ in het veld [Naam bestandsserver:] de naam van de bestandsserver waarop een afdrukserver moet worden gemaakt. Klik op [Bladeren] als u een bestandsserver wilt selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren].
67
Configuratie van NetWare
C Typ in de [NDS-Context:] de context waarin de afdrukserver dient te worden gemaakt. Klik op [Bladeren] als u een bestandsserver wilt selecteren uit de lijst in het dialoogvenster [Bladeren]. Als context worden objectnamen ingevoerd van een lager object, gescheiden door een punt. Wanneer u bijvoorbeeld een afdrukserver wilt maken in NET onder DS, typt u “NET.DS”.
D Klik in de groep [Actieve modus afdrukserver] op [Als externe printer]. E Voer bij [Nr. externe printer] het printernummer in. Belangrijk ❒ Gebruik hetzelfde nummer als dat van de printer die in de afdrukserver moet worden aangemaakt. F Klik op [OK] om het eigenschappenblad te sluiten. G Wanneer het bevestigingsbericht verschijnt, klikt u op [OK].
5
J Klik in het menu [NIB] op [Afsluiten] om NIB Setup Tool af te sluiten. K Start NWAdmin op in Windows.
Verwijzing Raadpleeg de documentatie die bij NetWare wordt geleverd voor meer informatie over NWAdmin.
L Maak als volgt een afdrukwachtrij aan:
A Selecteer het object waarin de afdrukwachtrij is geplaatst in de directory-structuur en klik op [Nieuw] in het menu [Object]. B Klik in het veld [Klasse van nieuw object] op “Afdrukwachtrij” en vervolgens op [OK]. C Typ in het veld [Naam afdrukwachtrij] de naam van de afdrukwachtrij. D In het veld [Volume afdrukwachtrij], klikt u op de knop [Bladeren]. E Klik in het veld [Beschikbare objecten] op het volume waarin de afdrukwachtrij is gemaakt en vervolgens op [OK]. F Controleer de instellingen en klik op [Nieuw].
M Maak als volgt een printer aan:
A Selecteer het object waarin de printer zich bevindt en klik op [Nieuw] in het menu [Object]. B Klik in het veld [Klasse van nieuw object] op “Printer” en vervolgens op [OK]. Wanneer u NetWare 5/5.1 gebruikt, klikt u op “Printer (Non NDPS)”. C Typ in het veld [Printernaam] de naam van de printer. D Selecteer [Definieer extra eigenschappen] om een veld te selecteren en klik dan op [Nieuw].
68
NetWare 4.x, 5/5.1 - Geavanceerde instellingen
N Wijs als volgt wachtrijen toe aan de aangemaakte printer:
A Klik op [Toewijzingen] en klik vervolgens op [Toevoegen] in de groep [Toewijzingen]. B Klik in het veld [Beschikbare objecten] op de wachtrij die is gemaakt in stap L en vervolgens op [OK]. C Klik op [Configuratie] en selecteer in het veld [Printertype] de optie [Parallel] in het vervolgkeuzemenu. Klik vervolgens op [Communicatie]. D Klik op [Handmatig laden] in de groep [Communicatietype] en klik vervolgens op [OK]. E Controleer de instellingen en klik op [OK].
O Maak als volgt een afdrukserver aan:
A Selecteer de context die is opgegeven met behulp van NIB Setup Tool (stap I-A A) en klik in het menu [Object] vervolgens op [Nieuw]. B Klik in het veld [Klasse van nieuw object] op “Afdrukserver” en vervolgens op [OK]. Wanneer u NetWare 5/5.1 gebruikt, klikt u op “Print Server (Non NDPS)”. C Typ in het veld [Naam afdrukserver] de naam van de afdrukserver.
5
Belangrijk ❒ Gebruik dezelfde naam die is gespecificeerd bij NIB Setup Tool. (Stap H). D Selecteer [Definieer extra eigenschappen] om een veld te selecteren en klik dan op [Nieuw].
P Wijs de printer als volgt toe aan de aangemaakte afdrukserver:
A Klik op [Toewijzingen] en klik vervolgens op [Toevoegen] in de groep [Toewijzingen]. B Klik in het veld [Beschikbare objecten] op de wachtrij die is gemaakt in stap M en vervolgens op [OK]. C In de groep [Printers] klikt u op de printer die is toegewezen in stap B en vervolgens klikt u op [Printernummer]. D Voer het printernummer in en klik op [OK]. Belangrijk ❒ Gebruik hetzelfde nummer dat is gespecificeerd als Nr. externe printer met behulp van NIB Setup Tool. (Stap I-E). E Controleer de instellingen en klik op [OK].
Q Start de afdrukserver door de volgende informatie in te voeren op de con-
sole van de NetWare-server. Nadat u de afdrukserver heeft gestart, sluit u de server af en start u hem opnieuw op.
❖ Om af te sluiten CAREE: unload pserver ❖ Om te starten CAREE: load pserver naam_afdrukserver
69
Configuratie van NetWare
Een client-computer installeren In deze paragraaf wordt de installatie van een client-computer beschreven bij het gebruik van een NetWare-afdrukserver. Opmerking ❒ Bij de uitleg in deze paragraaf wordt verondersteld dat de client al op de juiste wijze is geconfigureerd voor het communiceren met een NetWare NT-afdrukserver. Zo niet, dan installeert u de vereiste toepassingen voordat u begint met de instellingsprocedure.
Windows 95/98/Me Voer de volgende stappen uit voor het instellen van Windows 95/98/Me-client. Voorbereiding Meld u aan bij de NetWare -bestandserver voordat u verdergaat met de volgende procedure.
5
A Installeer het printerstuurprogramma die u als “lokale printer” wilt gebruiken. Verwijzing Zie Printerhandleiding 1 voor meer informatie over de installatie van het printerstuurprogramma. Opmerking ❒ Tijdens de installatie kan iedere poort geselecteerd worden. De selectie van de LPT1-poort wordt echter aangeraden.
B Klik op [Start], selecteer [Instellingen] en klik op [Printers]. C Vanuit het venster [Printers] klikt u op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken.
D In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen]. E Klik op het tabblad [Details] en klik vervolgens [Poort toevoegen]. F Klik op [Netwerk] en klik vervolgens op [Bladeren]. G Dubbelklik in de netwerkstructuur op de naam van de bestandserver. De wachtrijen worden weergegeven.
H Klik op de wachtrij die u wilt gebruiken en klik op [OK]. I Klik op [OK]. In het veld [Afdrukken naar de volgende poort] verschijnt een netwerkpad naar de printer.
J Klik op [OK] om de printereigenschappen te sluiten en open het vervolgens weer. 70
Een client-computer installeren
K Klik op het tabblad [Printerinstellingen]. L Klik hier om de selectievakjes [Paginadoorvoer] [Banieren afdrukken] te wissen. Opmerking ❒ Deze selectievakjes mogen niet worden geactiveerd, dit dient te worden uitgevoerd met gebruik van het printerstuurprogramma. Wanneer u deze vakjes toch activeert, kunnen er problemen optreden met afdrukken.
Bij gebruik van het PostScript-printerstuurprogramma Volg deze stappen voor het instellen van het PostScript-printerstuurprogramma. A Klik op het tabblad [PostScript]. B Klik op [Geavanceerd]. C Schakel de selectievakjes [Ctrl+D verzenden voor de opdracht] [Ctrl+D verzenden na de opdracht] uit.
5
M Klik op [OK] om de printereigenschappen te sluiten. Windows 2000/Windows XP Voer de procedure uit om een client met Windows 2000/Windows XP in te stellen. Voorbereiding Meld u aan bij de NetWare -bestandserver voordat u verdergaat met de volgende procedure.
A Dubbelklik op het pictogram [Mijn netwerklocaties] op het bureaublad en ga naar de wachtrij die u wilt gebruiken. Dubbelklik hier vervolgens op. Het dialoogvenster met printers verschijnt.
B Klik op [Nee]. C Sluit alle toepassingen die momenteel actief zijn. D Plaats de cd-rom “Printer Drivers and Utilities” in het cd-romstation. E Het printerstuurprogramma installeren. Verwijzing Zie Printerhandleiding 1 voor meer informatie over de installatie van het printerstuurprogramma.
F Selecteer in de keuzelijst [Poort] de wachtrij die u in stap A hebt geselecteerd en klik op [Volgende >].
G Volg de aanwijzingen op het scherm op de installatie van het printerstuurprogramma te voltooien.
71
Configuratie van NetWare
Windows NT 4.0 Volg de installatieprocedure voor een Windows NT 4.0-client. Voorbereiding Meld u aan bij de NetWare-bestandserver voordat u verdergaat met de volgende procedure.
A Dubbelklik op het pictogram [Netwerkomgeving] op het bureaublad en ga naar de wachtrij die u wilt gebruiken. Dubbelklik hier vervolgens op. Het dialoogvenster [Printers] verschijnt.
B Klik op [Nee]. C Sluit alle toepassingen die momenteel actief zijn. D Plaats de cd-rom “Printer Drivers and Utilities” in het cd-romstation. E Het printerstuurprogramma installeren.
5
Verwijzing Zie Printerhandleiding 1 voor meer informatie over de installatie van het printerstuurprogramma.
F Selecteer in de keuzelijst [Poort] de wachtrij die u in stap A hebt geselecteerd en klik op [Volgende >].
G Volg de aanwijzingen op het scherm op de installatie van het printerstuurprogramma te voltooien.
72
6. Configuratie van Macintosh Configuratie van Macintosh Opmerking ❒ Alleen Type80 RCP80 kan worden gebruikt op de Macintosh.
In deze paragraaf wordt beschreven hoe u een Macintosh-computer configureert voor gebruik van EtherTalk. De installatieprocedure van Macintosh is afhankelijk van de versie van het Mac-besturingssysteem. In de volgende procedure wordt beschreven hoe u Mac OS 9.1 en Mac OS Χ versie 10.1 configureert. Als u een andere versie van Mac OS en Mac OS Χ gebruikt, raadpleeg dan voor meer informatie de handleiding bij uw versie van Mac OS en Mac OS Χ.
73
Configuratie van Macintosh
Overschakelen naar EtherTalk De volgende procedure is bestemd voor de configuratie van een Macintoshcomputer voor gebruik van EtherTalk. Verwijzing Raadpleeg de Macintosh-handleidingen voor meer informatie over de installatie van de vereiste software voor EtherTalk.
Mac OS
A Wijs [Regelpanelen] aan en klik op [AppleTalk]. B Selecteer in het menu [Verbind via:] de optie “Ethernet”. C Als u van zone verandert, selecteert u een naam in het menu [Huidige zone:]. D Sluit het [AppleTalk]-regelpaneel. E Start de Macintosh opnieuw op.
6
Mac OS Χ Voorbereiding U hebt een beheerdersnaam en -wachtwoord nodig. Neem voor meer informatie contact op met de beheerder.
A Open [Systeemvoorkeuren] en klik op het pictogram [Netwerk]. B Klik op het tabblad [AppleTalk]. C Als u van zone verandert, selecteert u een naam in de lijst [AppleTalk-zone:]. D Klik op [Pas nu toe] als u klaar bent. De printer configureren Gebruik het regelpaneel om het protocol EtherTalk te activeren. (De standaardinstelling is actief.) Verwijzing Zie Printerhandleiding 1 voor meer informatie over de configuratie.
74
Configuratie van Macintosh
De printernaam wijzigen Als het netwerk beschikt over verscheidene printers van een soortgelijk model, zullen ook de namen van deze printers hetzelfde zijn. Printers met dezelfde naam krijgen een iets andere naam in de Kiezer van Mac OS of de Printerlijst van Mac OS Χ. Zo zullen bijvoorbeeld drie printers met de naam “printer” in de Kiezer worden weergegeven als “printer0”, “printer1” en “printer2”. Gebruik toepassingen zoals Apple Printer Utility of LaserWriter Utility om printernamen te wijzigen in een Macintosh EtherTalk-omgeving. Deze hulpprogramma's zijn verkrijgbaar bij Apple Computer, Inc.
De zone wijzigen Mogelijk moet u de configuratie van de zone aanpassen. Gebruik toepassingen zoals Apple Printer Utility of LaserWriter Utility om de configuratie van de zone aan te passen in een Macintosh EtherTalk-omgeving. Deze hulpprogramma's zijn verkrijgbaar bij Apple Computer, Inc. Opmerking ❒ Wanneer de Macintosh is geconfigureerd voor gebruik van TCP/IP dan kunt u de configuratie van de zone aanpassen in een webbrowser. Zie Pag.80 “De netwerkinterfacekaart configureren met een webbrowser”.
6
Volg onderstaande stappen voor het gebruik van Apple Printer Utility. A Plaats de cd-rom in het cd-romstation. B Kopieer het bestand “naam van zone.ps” in de map “naam van zone” naar de harde schijf. C Open het gekopieerde bestand “naam van zone.ps” in een tekstverwerkingsprogramma en wijzig “New-Zone”, op de tweede regel van onderen in de naam van de nieuwe zone. %!PS-Adobe2.0 %%Title: Changing Zone (EtherNet only) %%CreationDate: Tue Dec 16 1997 %%EndComments true 0 startjob not {ERROR} if (%EtherTalk%) << /EtherTalkZone (NewZone) >> setdevparams %%EOF D Sla het bestand “naam van zone.ps” op. E Open Apple Printer Utility en selecteer de printer waarvoor u de nieuwe zonenaam wilt gebruiken F Kies [PostScript-bestand verzenden] in het menu [Hulpprogramma's] en stuur “naam van zone.ps” naar de printer.
75
Configuratie van Macintosh
6
76
7. Bijlage SmartDeviceMonitor for Admin gebruiken Met SmartDeviceMonitor for Admin kunt u niet alleen de status van netwerkprinters controleren, maar ook de configuratie van de netwerkinterfacekaart wijzigen via het protocol TCP/IP of IPX/SPX. SmartDeviceMonitor for Admin biedt de volgende mogelijkheden. • Het beperken van de instellingen die beschikbaar zijn via het bedieningspaneel en het voorkomen van wijzigingen aan bepaalde items. • Het type papier selecteren dat in de printer is geladen. • Informatie over afdrukken, de papiervoorraad en dergelijke controleren op de computer. • Tegelijkertijd verschillende printers controleren. Als er een groot aantal printers is aangesloten, kunt u groepen maken en de printers indelen in een groep om het beheer te vereenvoudigen. • De netwerkinstellingen van de printer controleren en gedetailleerde gegevens van apparaten opvragen. • De netwerkinstellingen van de printer wijzigen. • Aan de hand van gebruikerscodes het aantal pagina's controleren dat is afgedrukt voor een computer. Besturingssysteem
Protocol-stack
Microsoft Windows 95/98/Me
TCP/IP van Windows 95/98/Me IPX/SPX van Windows 95/98/Me NetWare-netwerkclient van Windows 95/98 Novell-client voor Windows 95/98
Microsoft Windows 2000
TCP/IP van Windows 2000 IPX/SPX van Windows 2000 NetWare-client van Windows 2000 Novell-client voor Windows NT/2000
Microsoft Windows XP
TCP/IP van Windows XP IPX/SPX van Windows XP
Microsoft Windows NT 4.0
TCP/IP van Windows NT IPX/SPX van Windows NT Client Service for NetWare van Windows NT Novell-client voor Windows NT/2000
Opmerking ❒ Selecteer de juiste protocol-stack voor uw besturingssysteem.
77
Bijlage
De configuratie van de netwerkinterfacekaart wijzigen
A Start SmartDeviceMonitor for Admin. B Wijs [LAN openen] aan in het menu [Groep] en klik op [TCP/IP] of [IPX/SPX]. Er verschijnt een lijst met printers.
Opmerking ❒ Selecteer het protocol van de printer waarvoor u de configuratie wilt wijzigen.
C Selecteer in de lijst de printer waarvoor u de configuratie wilt wijzigen. D Kies [NIB Setup Tool] in het menu [Tools]. NIB Setup Tool wordt gestart.
E Selecteer [Wizard] of [Eigenschappenblad] en klik op [Volgende]. • Als u de netwerkinterfacekaart de eerste keer configureert, kiest u [Wizard]. • Wanneer u de configuratie van de kaart wilt wijzigen of configuratiedetails wilt instellen, kiest u [Eigenschappenblad].
U hebt de optie [Wizard] gekozen
7
A Voer de gevraagde gegevens in en klik op [Volgende].
U hebt de optie [Eigenschappenblad] gekozen A Er verschijnt een configuratielijst in het dialoogvenster. Raadpleeg de Help-functie voor meer informatie over de verschillende opties in het dialoogvenster.
78
SmartDeviceMonitor for Admin gebruiken
Het aantal afgedrukte pagina's beheren
A Start SmartDeviceMonitor for Admin. B Wijs [LAN openen] aan in het menu [Groep] en klik op [TCP/IP] of [IPX/SPX]. Er verschijnt een lijst met printers. Opmerking ❒ Selecteer het protocol van de printer waarvoor u de configuratie wilt wijzigen.
C Selecteer in de lijst de printer waarvoor u statistieken wilt beheren. D Kies [User Management Tool] in het menu [Tools]. Er verschijnt een venster waarin u een wachtwoord moet typen.
E Typ het wachtwoord en klik op [OK]. Opmerking ❒ Het standaardwachtwoord is “password”. User Code Maintenance Tool wordt gestart. Raadpleeg de Help van SmartDeviceMonitor for Admin voor meer informatie over het gebruik van User Management Tool.
7
79
Bijlage
De netwerkinterfacekaart configureren met een webbrowser Niet alleen stelt de netwerkinterfacekaart een printer in staat als een netwerkprinter te werken, maar deze kan ook dienst doen als webserver. U kunt met behulp van een webbrowser de printerstatus bekijken en de netwerkinterfacekaart configureren.
❖ Het apparaat configureren Voor deze functie moet het TCP/IP-protocol zijn geïnstalleerd. Als het apparaat is geconfigureerd voor gebruik van het TCP/IP-protocol, kunt u de instellingen aanpassen met een webbrowser. Verwijzing Raadpleeg Printerhandleiding 2 voor meer informatie over het configureren van het apparaat voor gebruik van het TCP/IP-protocol.
❖ Besturingssystemen en browser-vereisten Besturingssysteem
Browser
Windows 95/98/Me
7
Windows 2000
Microsoft Internet Explorer 3.02/4.0 of hoger
Windows XP
Netscape Navigator 4.0/4.0 of hoger
Windows NT 4.0 Mac OS 7.6.1 ∼ 9.2 *1 Mac OS Χ *1 Solaris 2.5 ∼ 2.6 *1
Alleen Type80 RCP80 kan worden gebruikt op de Macintosh.
Beperking ❒ Soms wordt na het klikken op [Terug] de vorige pagina niet weergegeven. Klik in dit geval op [Vernieuwen] of op [Opn. laden].
❒ De tekst op het scherm kan verdwijnen of onjuist zijn uitgelijnd wanneer de browser is ingesteld op een te groot lettertype. Het is raadzaam een tekengrootte van “10-punts” of kleiner te gebruiken met Netscape Navigator en “Middelgroot” of kleiner met Internet Explorer.
80
De netwerkinterfacekaart configureren met een webbrowser
Naar de eerste pagina gaan Na het starten van uw webbrowser typt u het IP-adres van het apparaat. Zie onderstaand voorbeeld. Dit voorbeeld is van toepassing op de Engelstalige versie. http://192.168.15.16/ (In dit voorbeeld is het IP-adres van de netwerkinterfacekaart 192.168.15.16.) Opmerking ❒ Als een DNS-server wordt gebruikt in het netwerk, kunt u de hostnaam invoeren als URL. Typ bijvoorbeeld http://webmonitor.netprinter.com/. Om dit te doen, moet u het IP-adres en de hostnaam van de netwerkinterfacekaart aanmelden bij de DNS-server. Vraag de netwerkbeheerder hoe u dit kunt doen.
❒ Wanneer u apparatuur wilt gebruiken in de netwerkomgeving van de proxyserver zet de proxy-server dan uit of schakel tijdelijk de toegang van de apparatuur naar de proxy-server uit.
7 1. Headerknoppen
2. Menuknoppen
U kunt uw favoriete URL's registreren met [URL]. Als u het Help-gedeelte wilt bekijken, klikt u op [Help].
Met deze knoppen kunt u de netwerkinterfacekaart configureren en de status van het apparaat controleren.
Belangrijk ❒ Wanneer u zich met het Internet verbindt via een inbelverbinding dan moet u niet vergeten dat u kosten betaalt voor het inloggen op het Internet.
Opmerking ❒ Als u op [Network Config] klikt, verschijnt een dialoogvenster waarin gebruikersnaam en wachtwoord moeten worden ingeveord. Voer in dit dialoogvenster alleen het wachtwoord in. Het standaardwachtwoord is “password”. ❒ Het wachtwoord is hetzelfde dat wordt gebruikt bij onderhoud op afstand en in de NIB Setup Tool. Als u een wachtwoord wijzigt via de webbrowser, veranderen ook de andere wachtwoorden.
Opmerking ❒ De Help is opgeslagen in HTML-indeling in de volgende map op de cdrom. De naam van de derde map, “(Taal)”), kan worden vervangen door de naam van de toepasselijke taal.
\HELP\WSMHLP\(Taal)\
3. Status Geeft de naam en opmerkingen weer bij de netwerkinterfacekaart en de printerstatus.
81
Bijlage
De instellingen van de netwerkinterfacekaart controleren
A Start de webbrowser. B Ga naar de URL
of het IP-adres van de printer (bijvoorbeeld http://XXX.XXX.XXX.XXX, waarbij u X vervangt door de nummers van het IP-adres). De status van de printer die u hebt gekozen, verschijnt in de webbrowser.
C Klik op [Config. reference]. Het dialoogvenster voor het invoeren van het wachtwoord en de gebruikersnaam verschijnt.
D Klik op het item dat u wilt controleren. U kunt de volgende items controleren:
❖ [Algemeen] De algemene instellingen voor het apparaat. ❖ [TCP/IP] De TCP/IP-instellingen voor de netwerkinterfacekaart. ❖ [NetWare] De instellingen voor afdrukken in een NetWare-omgeving.
7
❖ [AppleTalk] De instellingen van de netwerkinterfacekaart met betrekking tot het AppleTalk-protocol. ❖ [NetBEUI] De instellingen van de netwerkinterfacekaart met betrekking tot het NetBEUI-protocol.
82
De netwerkinterfacekaart configureren met een webbrowser
- Het adres (URL) koppelen aan de knop [Help] U kunt het adres (URL) van de knop [Help] koppelen aan de Help-bestanden op de computer of op een webserver. A Kopieer het help-bestand van de cd-rom naar de gewenste locatie. De Helpbestanden bevinden zich in de mappen met de afgekorte naam van de desbetreffende taal. De Engelstalige Help-bestanden bevinden zich bijvoorbeeld in de map [EN]. Zorg dat u de gehele map [EN] naar de nieuwe locatie kopieert. B Ga met de webbrowser naar de bovenste pagina en klik op [Network config.]. C Voer uw wachtwoord in (een gebruikersnaam is niet nodig) en klik op [OK]. D Typ het pad naar de helpbestanden in het veld [Help URL]. Als u de bestanden hebt gekopieerd naar “C:\HELP\EN”, typt u “file://C:/HELP/”. Als u de bestanden bijvoorbeeld hebt gekopieerd naar een webserver met de index-URL “http://a.b.c.d/HELP/EN/index.html”, typt u “http://a.b.c.d/HELP/”. E Klik op [Toepassen]. Wanneer een waarschuwingsbericht wordt weergegeven, gaat u verder met de configuratie.
De instellingen van de netwerkinterfacekaart configureren
7
A Start de webbrowser. B Ga naar de URL of
het IP-adres van de printer (bijvoorbeeld http://XXX.XXX.XXX.XXX, waarbij u X vervangt door het IP-adres). De status van de printer die u hebt gekozen, verschijnt in de webbrowser.
C Klik op [Network Config]. Het dialoogvenster voor het invoeren van het wachtwoord en de gebruikersnaam verschijnt.
D Voer uw gebruikersnaam en het wachtwoord in en klik op [OK]. Wanneer u de account wilt gebruiken die in de fabriek is ingesteld, voert u geen gebruikersnaam in en typt u “password” als wachtwoord.
E Klik op het item dat u wilt configureren en voer de gewenste instellingen in. U kunt de volgende items configureren:
❖ [Algemeen] De algemene instellingen voor het apparaat. ❖ [TCP/IP] De TCP/IP-instellingen voor de netwerkinterfacekaart. 83
Bijlage
❖ [SNMP] De gemeenschapsinstellingen. U kunt maximaal 10 soorten gemeenschapsnamen registreren. ❖ [NetWare] De instellingen voor afdrukken in een NetWare-omgeving. ❖ [AppleTalk] De instellingen van de netwerkinterfacekaart met betrekking tot het AppleTalk-protocol. ❖ [NetBEUI] De instellingen van de netwerkinterfacekaart met betrekking tot het NetBEUI-protocol. ❖ [IPP-verificatie] Als u het IPP-protocol gebruikt, kunt u op dit tabblad de verificatie-instellingen voor afdrukken configureren. ❖ [Wachtwoord] Voer het wachtwoord in dat vereist is voor het wijzigen van de netwerken printerinstellingen of het verwijderen van afdruktaken die in de wachtrij staan.
7
84
De printer controleren en configureren
De printer controleren en configureren Namen en opmerkingen wijzigen U kunt printernamen wijzigen en opmerkingen toevoegen voor printers om de printers in SmartDeviceMonitor for Client eenvoudig te kunnen herkennen. Gebruik de volgende hulpprogramma's om printernamen en opmerkingen te wijzigen.
❖ SmartDeviceMonitor for Admin Hiermee kunt u namen en opmerkingen wijzigen wanneer het protocol TCP/IP of IPX/SPX beschikbaar is. U kunt SmartDeviceMonitor for Admin installeren vanaf de cd die bij de printer wordt geleverd. Meer informatie over het installeren van SmartDeviceMonitor for Admin vindt u in de Installatiehandleiding. ❖ Webbrowser Hiermee kunt u namen en opmerkingen wijzigen wanneer het protocol TCP/IP beschikbaar is. Opmerking ❒ Beide namen, één voor het TCP/IP-protocol (printernaam) en één voor het NetBEUI-protocol, moet u afzonderlijk wijzigen. Opmerkingen gelden echter voor beide namen. ❒ De standaardnaam is “RNP” plus de laatste 3 bytes van het MAC-adres van de netwerkinterfacekaart. De standaardnaam bij het MAC-adres 00:00:74:62:7D:D5 is bijvoorbeeld “RNP627DD5”. Opmerkingen zijn niet geconfigureerd.
7
SmartDeviceMonitor for Admin
A Start SmartDeviceMonitor for Admin. B Wijs [LAN openen] aan in het menu [Groep] en klik vervolgens op [TCP/IP] of [IPX/SPX]. Er verschijnt een lijst met printers.
Opmerking ❒ Selecteer het protocol van de printer waarvoor u de configuratie wilt wijzigen.
C Selecteer in de lijst de printer waarvoor u de configuratie van de netwerkinterfacekaart wilt wijzigen.
D Kies [NIB Setup Tool] in het menu [Tools]. NIB Setup Tool wordt gestart.
E Selecteer [Eigenschappenblad] en klik op [OK]. 85
Bijlage
TCP/IP A Open het tabblad [Algemeen] en typ de printernaam in het vak [Apparaatnaam] en een opmerking in het vak [Opmerking]. • Typ in het vak [Apparaatnaam] een naam van maximaal 13 tekens voor de printer. De standaardnaam is “RNP” plus de laatste 3 bytes van het MAC-adres van de netwerkinterfacekaart. De standaardnaam bij het MAC-adres 00:00:74:62:7D:D5 is bijvoorbeeld “RNP627DD5”. Een naam van 9 tekens is niet toegestaan als het voorvoegsel “RNP” is. Wanneer DHCP wordt gebruikt voor het toewijzen van een IP-adres, is het aantal tekens beperkt tot 13. • Typ in het vak [Opmerking] een opmerking over de printer van maximaal 30 tekens.
NetBEUI A Klik op het tabblad [Algemeen] en typ een opmerking in het vak [Opmerking]. Typ in het vak [Opmerking] een opmerking over de printer van maximaal 30 tekens. B Klik op het tabblad [NetBEUI]. C Typ de computernaam in het vak [Computernaam]. • Typ in het vak [Computernaam] een naam die duidelijk aangeeft dat de printer gebruikmaakt van het NetBEUI-protocol. De standaardnaam is “RNP” plus de laatste 3 bytes van het MAC-adres van de netwerkinterfacekaart. De standaardnaam bij het MAC-adres 00:00:74:62:7D:D5 is bijvoorbeeld “RNP627DD5”. U kunt maximaal 13 tekens gebruiken, bestaande uit hoofdletters, getallen of symbolen (behalve "*+,/:;<=>?[\]|. en spaties). Een naam is niet toegestaan als het voorvoegsel “RNP” is. Gebruik geen bestaande namen. • Typ in het vak [Opmerking] een opmerking over de printer van maximaal 30 tekens.
7
F Klik op [OK]. NIB Setup Tool wordt afgesloten en de instellingen worden opgeslagen in de printer.
G Sluit SmartDeviceMonitor for Admin af.
86
De printer controleren en configureren
Webbrowser
A Start de webbrowser. B Typ het adres “http:// (IP-adres van de printer waarvoor u de instellingen wilt wijzigen)”. De status van de geselecteerde printer verschijnt in de webbrowser.
C Klik op [Configuratie].
Er verschijnt een dialoogvenster waarin u uw gebruikersnaam en het bijbehorende wachtwoord moet typen.
D Voer uw gebruikersnaam en het wachtwoord in en klik op [OK].
Voer in dit dialoogvenster alleen het wachtwoord in. Het standaardwachtwoord is “password”.
E Wijzig namen en opmerkingen. TCP/IP
A Open het tabblad [Algemeen] en typ de printernaam in het vak [Apparaatnaam] en een opmerking in het vak [Opmerking]. • Typ in het vak [Apparaatnaam:] een naam van maximaal 13 tekens voor de printer. De standaardnaam is “RNP” plus de laatste 3 bytes van het MAC-adres van de netwerkinterfacekaart. De standaardnaam bij het MAC-adres 00:00:74:62:7D:D5 is bijvoorbeeld “RNP627DD5”. Een naam van 9 tekens is niet toegestaan als het voorvoegsel “RNP” is. Wanneer DHCP wordt gebruikt voor het toewijzen van een IP-adres, is het aantal tekens beperkt tot 13. • Typ in het vak [Opmerking] een opmerking over de printer van maximaal 30 tekens.
7
NetBEUI A Klik op [NetBEUI]. B Typ een naam in het veld [Computernaam] en een opmerking in het veld [Opmerking]. • Typ in het vak [Computernaam] een naam die duidelijk aangeeft dat de printer gebruikmaakt van het NetBEUI-protocol. De standaardnaam is “RNP” plus de laatste 3 bytes van het MAC-adres van de netwerkinterfacekaart. De standaardnaam bij het MAC-adres 00:00:74:62:7D:D5 is bijvoorbeeld “RNP627DD5”. U kunt maximaal 13 tekens gebruiken, bestaande uit hoofdletters, getallen of symbolen (behalve "*+,/:;<=>?[\]|. en spaties). Een naam is niet toegestaan als het voorvoegsel “RNP” is. Gebruik geen bestaande namen. • Typ in het vak [Opmerking] een opmerking over de printer van maximaal 30 tekens.
F Klik op [Toepassen].
De instellingen worden opgeslagen in de printer.
G Sluit de webbrowser af.
87
Bijlage
De status van printers weergeven U kunt de status van printers bekijken met SmartDeviceMonitor for Admin, SmartDeviceMonitor for Client of een webbrowser.
SmartDeviceMonitor for Admin
A Start SmartDeviceMonitor for Admin. B Wijs [LAN openen] aan in het menu [Groep] en klik op [TCP/IP] of [IPX/SPX]. De status van printers wordt aangegeven met een pictogram in de lijst. Opmerking ❒ In de Help van SmartDeviceMonitor for Admin vindt u meer informatie over de statuspictogrammen.
C Selecteer voor meer informatie een printer in de lijst en klik vervolgens op [Openen] in het menu [Apparaat]. De status van de printer wordt weergegeven in het dialoogvenster.
Opmerking ❒ Raadpleeg de Help-functie voor meer informatie over de verschillende opties in het dialoogvenster.
7
SmartDeviceMonitor for Client Als u de status van een printer wilt bekijken met SmartDeviceMonitor for Client, moet u SmartDeviceMonitor for Client vooraf configureren voor het controleren van de printer waarvan u de status wilt bijhouden.
Printers controleren
A Start SmartDeviceMonitor for Client. Het scherm “Welcome to SmartDeviceMonitor for Client” wordt weergegeven. Opmerking ❒ Klik op [Dit bericht niet meer weergeven.] om te voorkomen dat het bericht, iedere keer dat u SmartDeviceMonitor for client start, wordt weergegeven. ❒ In de rest van deze handleiding wordt ervan uitgegaan dat dit welkomstscherm niet wordt weergegeven.
B Klik op [OK]. Het pictogram van SmartDeviceMonitor for Client wordt rechts op de taakbalk weergegeven.
88
De printer controleren en configureren
C Klik met de rechtermuisknop op het pictogram van SmartDeviceMonitor for Client en kijk of in het snelmenu dat verschijnt de gewenste printer is geconfigureerd. Als dat het geval is, raadpleegt u de Help van SmartDeviceMonitor for Client voor meer informatie.
D Als de gewenste printer niet is geconfigureerd, kiest u [Opties] in het snelmenu. Het dialoogvenster [SmartDeviceMonitor for Client - Opties] verschijnt.
E Klik op de printer die u wilt controleren en schakel in het groepsvak [Informatie-instellingen controleren] het selectievakje [Te controleren] in.
Opmerking ❒ Schakel het selectievakje [Weergegeven op taakbalk] in om de status van een printer met een pictogram aan te geven op het pictogram van SmartDeviceMonitor for Client op de taakbalk.
F Klik op [OK]. Het dialoogvenster wordt gesloten en de printer wordt nu gecontroleerd.
De status van printers bekijken
A Start SmartDeviceMonitor for Client. B De status van printers wordt weergegeven op het pictogram van SmartDeviceMonitor for Client op de taakbalk.
7
Opmerking ❒ In de Help van SmartDeviceMonitor for Client vindt u meer informatie over de statuspictogrammen.
C Klik voor meer informatie over de status met de rechtermuisknop op het pictogram van SmartDeviceMonitor for Client en kies vervolgens de gewenste printer. De status van de printer wordt weergegeven in het dialoogvenster.
Opmerking ❒ Raadpleeg de Help-functie voor meer informatie over de verschillende opties in het dialoogvenster.
Webbrowser
A Start de webbrowser. B Typ het adres “http:// (IP-adres van de printer waarvan u de status wilt bekijken)”. De status van de geselecteerde printer verschijnt in de webbrowser.
C Klik op [Status] om de status van de printer te controleren. Opmerking ❒ In de Help vindt u meer informatie over de verschillende instellingen.
89
Bijlage
Een IP-adres toewijzen met ARP+PING Met TCP/IP kunt u een IP-adres toewijzen door middel van ARP en PING. Het volgende voorbeeld is bedoeld voor een BSD UNIX-werkstation (SunOS 4.x). Voorbereiding ARP+PING moet worden geactiveerd op de configuratie van de netwerkboot voordat een IP-adres door middel van ARP+PING wordt toegewezen. Raadpleeg Printerhandleiding 1 voor meer informatie over het activeren van ARP+PING.
A Log in op het werkstation als root. B Gebruik de opdracht arp om het IP-adres toe te wijzen aan het MAC-adres van de netwerkinterfacekaart. # arp -s 192.168.15.16 00:00:74:62:5C:65
Opmerking ❒ 192.168.15.16 is het IP-adres, 00:00:74:62:5C:65 is het MAC-adres.
C Wijs het IP-adres toe met behulp van een ping-opdracht. # ping 192.168.15.16
D Gebruik de ping-opdracht opnieuw om het adres te bevestigen.
7
# ping 192.168.15.16 Als het adres correct is geconfigureerd, verschijnt het volgende bericht. 192.168.15.16 is actief Wanneer het adres niet correct is ingesteld, verschijnt het volgende bericht. no answer from 192.168.15.16
- Een MAC-adres bevestigen Het MAC-adres (Ethernet-adres) van de netwerkinterfacekaart is vereist voor het gebruik van ARP en PING voor het toewijzen van het IP-adres. Het MAC-adres wordt weergegeven op de configuratiepagina. Verwijzing Raadpleeg Printerhandleiding 2 voor het afdrukken van de configuratiepagina. Opmerking ❒ Het MAC-adres wordt ook weergegeven op de configuratiepagina. Raadpleeg Pag.119 “Configuratiepagina (Netwerkconfiguratie)” voor u meer informatie over de configuratiepagina.
90
Onderhoud op afstand via telnet (mshell)
Onderhoud op afstand via telnet (mshell) Via telnet kunt u de printerstatus weergeven en de netwerkinterfacekaart configureren. Opmerking ❒ U dient een wachtwoord op te geven zodat alleen de netwerkbeheerder, of iemand met netwerkbeheerdersrechten, onderhoud op afstand uit kan voeren.
Telnet gebruiken De volgende procedure is een voorbeeld van een telnet-procedure. Beperking ❒ Er kan maar één persoon tegelijk zijn aangemeld om onderhoud op afstand uit te voeren.
A Start telnet op met het IP-adres of de hostnaam van het apparaat. % telnet IP-adres Opmerking ❒ Als u de hostnaam in plaats van het IP-adres wilt gebruiken, dient u deze op te geven in het bestand /etc/hosts.
7
B Voer het wachtwoord in. Opmerking ❒ Het standaardwachtwoord is “password”.
C Voer een opdracht in. Verwijzing Op Pag.92 “Lijst met opdrachten” vindt u verdere informatie over telnetopdrachten.
D Sluit telnet af. msh> logout Wanneer u de configuratie heeft gewijzigd, verschijnt er een bericht met de vraag of u de gemaakte wijzigingen wilt opslaan.
E Typ “yes” om de wijzigingen op te slaan en druk op {ENTER}}.
Als u de wijzigingen niet wilt opslaan, typt u “no” en drukt u op {ENTER} }. Als u verdere wijzigingen wilt maken, typt u “return” op de opdrachtregel en drukt u op de toets {ENTER} }.
Opmerking ❒ Als het bericht “Cannot write NVRAM information” verschijnt, worden de wijzigingen niet opgeslagen. Herhaal de bovenstaande stappen.
91
Bijlage
❒ De netwerkinterfacekaart wordt automatisch gereset nadat de instellingen zijn gewijzigd. ❒ Wanneer de netwerkinterfacekaart een reset uitvoert, wordt de actieve afdruktaak die reeds naar het apparaat is gezonden, eerst voltooid. Opdrachten die nog niet zijn verzonden, worden geannuleerd.
Lijst met opdrachten Deze lijst bevat opdrachten die kunnen worden gebruikt bij onderhoud op afstand. Opmerking ❒ Typ “help” om een lijst van opdrachten weer te geven die u kunt gebruiken.
msh> help ❒ Typ “help naam_opdracht” om informatie over de syntaxis van die opdracht weer te geven. msh> help naam_opdracht
TCP/IP-adres Gebruik de opdracht ifconfig om TCP/IP (IP-adres, subnet mask, broadcastadres, standaardgatewayadres) voor het apparaat te configureren.
7
❖ Referentie msh> ifconfig ❖ Configuratie msh> ifconfig le0 parameter adres Parameter
Betekenis
(geen parameter)
IP-adres
netmask
subnet mask
gateway
standaardgateway-adres
In het onderstaande voorbeeld wordt het IP-adres 192.168.15.16 geconfigureerd. msh> ifconfig le0 192.168.15.16 In het onderstaande voorbeeld wordt het subnet mask 255.255.255.0 geconfigureerd. msh> ifconfig le0 netmask 255.255.255.0 Opmerking ❒ Dit is van invloed op de configuratie van de netwerkinterfacekaart van het IPadres dat wordt gebruikt. ❒ Om een adres hexadecimaal in te voeren typt u vooraf “0x”.
92
Onderhoud op afstand via telnet (mshell)
- Adres ❖ Subnet Mask Een nummer dat wordt gebruikt om het IP-adres mathematisch te “maskeren” of verbergen op het netwerk door die delen van het adres te elimineren die voor alle apparaten op het netwerk gelijk zijn. ❖ Standaardgateway-adres Een gateway is een aansluiting of uitwisselingspunt dat twee netwerken aan elkaar koppelt. Een gateway-adres wordt voor de router of hostcomputer gebruikt als een poort. Opmerking ❒ Neem voor bovenstaande adressen contact op met uw netwerkbeheerder.
Toegangscontrole Gebruik de opdracht access om de toegangscontrole te bekijken en te configureren. U kunt ook meerdere toegangscontroles instellen met de opdracht multi.
❖ Referentie msh> access
7
❖ Configuratie msh> access parameter adres Parameter
Betekenis
control
Toegangscontrole-adres
mask
Toegangscontrolemasker
Opmerking ❒ Het toegangscontrole-adres en het toegangscontrolemasker worden gebruikt om de toegang tot de computer die wordt gebruikt voor het afdrukken te beperken, door gebruikers toegang te weigeren op grond van hun IP-adres . Indien een beperkte toegang niet nodig is, stelt u het toegangscontrolemasker in op “0.0.0.0”.
❒ Wanneer de instellingen van het toegangscontrole-adres overeenkomen met het gemaskerde resultaat van het IP-adres van de computer die probeert af te drukken, zullen afdruktaken vanaf dat IP-adres worden geaccepteerd door de netwerkinterfacekaart. ❒ Wanneer u bijvoorbeeld 192.168.15.16 toewijst als het toegangscontrole-adres van de netwerkinterfacekaart dan mogen de volgende IP-adressen afdrukken. XXX betekent dat een nummer tussen de 1 en de 255 is toegestaan.
93
Bijlage Toegangscontrolemasker
IP-adressen die toegang tot de printer hebben
0.
0.
0.
0
XXX.XXX.XXX.XXX
255.
0.
0.
0
192.XXX.XXX.XXX
255.255.
0.
0
192.168.XXX.XXX
255.255.255.
0
192.168. 15.XXX
255.255.255.255
192.168. 15. 16
❖ Meerdere toegangscontroles instellen msh> access multi {on | off} •“on” betekent ingeschakeld en “off” betekent uitgeschakeld. msh> access {1 - 5} parameter adres Opmerking ❒ Er kunnen maximaal 5 toegangscontroles worden ingesteld. Geef het nummer op (1-5) wanneer u een aantal controles instelt. Wanneer dit niet wordt ingesteld dan wordt de eerste instelling gekozen.
Het netwerk opstarten Gebruik de opdracht set om opstarten via het netwerk te configureren. msh> set parameter {on | off} •“on” betekent ingeschakeld en “off” betekent uitgeschakeld.
7
Parameter
Betekenis
ping
ARP+PING
tftp
RARP+TFTP
bootp
BOOTP
dhcp
DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol)
Opmerking ❒ Wanneer u RARP+TFTP, BOOTP of DHCP gebruikt, moet u ook de server configureren. ❒ DHCP heeft voorrang boven alle andere instellingen.
94
Onderhoud op afstand via telnet (mshell)
Protocol Gebruik de opdracht set om voor elk protocol toegang op afstand toe te staan/te verbieden. msh> set protocol {up | down} Protocol AppleTalk tcpip
“up” betekent ingeschakeld en “down” betekent uitgeschakeld
netware netbeui lpr ftp rsh diprint npmp web snmp ipp
Opmerking ❒ Indien u toegang op afstand met TCP/IP verbiedt en vervolgens uitlogt, kunt u geen toegang op afstand gebruiken. Indien dit een vergissing was, kunt u met het bedieningspaneel toegang via TCP/IP mogelijk maken. ❒ Wanneer toegang via TCP/IP niet is toegestaan, kunt u de opdrachten lpr, ftp, rsh, diprint, web, snmp, npmp en ipp niet gebruiken.
7
Printerstatus Met behulp van de volgende opdrachten kunt u informatie weergeven over de huidige printerstatus. msh> opdracht Opdracht
Welke informatie wordt weergegeven
info
Informatie over de papierlade, uitvoerlade en printertaal.
netstat
Informatie over de netwerk-interfacekaart. (Statistische netwerkinformatie)
Opmerking ❒ Meer informatie over elke afdruktaak wordt weergegeven wanneer u het IDnummer toevoegt achter de opdracht prnlog. Verwijzing Op Pag.104 “De netwerkinterfacekaart configureren” leest u meer over de betekenis van de met deze opdracht verkregen informatie.
95
Bijlage
Informatie over de configuratie van de netwerkinterfacekaart Met de opdracht show geeft u de configuratie-instellingen van de netwerkinterfacekaart weer. msh> snmp [-p] Opmerking ❒ Als u “-p” toevoegt aan de opdracht show geeft u de informatie op één scherm tegelijk weer. Verwijzing Op Pag.104 “De netwerkinterfacekaart configureren” leest u meer over de betekenis van de met deze opdracht verkregen informatie.
Informatie in het systeemlogboek Met de opdracht syslog geeft u informatie weer die is opgeslagen in het systeemlogbestand van het apparaat. msh> syslog Verwijzing Op Pag.107 “Informatie in het systeemlogboek” leest u meer over de met deze opdracht weergegeven informatie.
7
SNMP Met de opdracht snmp kunt u de SNMP-configuratie-instellingen, zoals de gemeenschapsnaam, weergeven en bewerken. Opmerking ❒ U kunt configureren vanuit tien SNMP-toegangsinstellingen genummerd van 1–10. ❒ Standaard toegangsinstellingen 1 en 2 zijn als volgt. Nummer
1
2
Gemeenschapsnaam
public
admin
IP-adres
0.0.0.0
0.0.0.0
Toegangstype
read-only
read-write
trap off
trap off
❖ Weergave Geeft de SNMP-informatie en beschikbare protocollen weer. msh> snmp ? msh> snmp [-p] [geregistreerd_nummer] Opmerking ❒ Wanneer u de optie -p toevoegt, kunt u de schermen een voor een bekijken. ❒ Wanneer het nummer wordt weggelaten dan worden alle toegangsinstellingen weergegeven.
96
Onderhoud op afstand via telnet (mshell)
❖ Configuratie van de gemeenschapsnaam U kunt de gemeenschapsnaam instellen van de netwerkinterfacekaart. msh> snmp nummer naam gemeenschapsnaam Opmerking ❒ De gemeenschapsnaam mag niet meer dan 15 tekens bevatten.
❖ Configuratie van het toegangstype U kunt het toegangstype kiezen uit de onderstaande lijst. msh> snmp nummer type toegangstype Toegangstype
Type toegang dat is toegestaan
read
Alleen lezen
write
Lezen en schrijven
trap
Gebruiker wordt op de hoogte gesteld van trap-berichten.
no
Alle toegang wordt geweigerd.
❖ Protocolconfiguratie Met de volgende opdrachten kunt u de protocollen in- of uitschakelen. Wanneer u een protocol uitschakelt, worden alle instellingen die worden gebruikt voor dit protocol ook uitgeschakeld. msh> snmp {ip | ipx} {on | off} • “on” betekent ingeschakeld en “off” betekent uitgeschakeld.
7
Als u het protocol van een toegangsinstelling wilt wijzigen, gebruikt u de volgende opdracht. Wanneer u een protocol echter met de bovenstaande opdracht hebt uitgeschakeld, zal het actief maken ervan geen effect hebben. msh> snmp nummer active {ip | ipx} {on | off}
❖ Toegangsconfiguratie U kunt een adres van een host configureren afhankelijk van de gebruikte protocollen. De netwerkinterfacekaart accepteert alleen verzoeken afkomstig van hosts met adressen met toegangstype “read-only” of “read-write”. Typ “0” als u wilt dat de netwerkinterfacekaart verzoeken accepteert van een willekeurige host zonder eisen te stellen aan het type toegang. Opdrachtsyntaxis: msh> snmp nummer {ip | ipx}adres Opmerking ❒ Om het TCP/IP-protocol op te geven, typt u ip, gevolgd door een spatie en vervolgens het IP-adres. ❒ Om het IPX/SPX-protocol op te geven, typt u ipx gevolgd door een spatie, vervolgens het IPX-adres gevolgd door een decimaal en vervolgens het MAC-adres van de netwerkinterfacekaart.
97
Bijlage
Hieronder volgt een voorbeeld van de configuratie van registratienummer 3 met het IP-adres 192.168.15.16. msh> snmp 3 ip 192.168.15.16 Hieronder volgt een voorbeeld van de configuratie van registratienummer 3 met het IIPX-adres 7390A448 en het MAC-adres 00:00:74:62:5C:65. msh> snmp 3 ipx 7390A448.000074625C65
IPP Met de opdracht ipp configureert u de IPP-instellingen.
❖ Instellingen bekijken Met de volgende opdracht geeft u de huidige IPP-instellingen weer. msh >ipp Voorbeeld van uitvoer: timeout=900(sec) auth basic • De instelling “timeout” geeft aan hoeveel seconden de computer blijft proberen om toegang te krijgen tot de netwerkprinter om afdruktaken te verzenden wanneer geen verbinding tot stand komt. • De instelling “auth” geeft de gebruikersautorisatiemodus aan. ❖ IPP-time-outconfiguratie Geef op na hoeveel seconden een afdruktaak wordt geannuleerd wanneer deze om een of andere reden is onderbroken. De tijdsspanne ligt tussen 30 en 65535 seconden. msh>ipp timeout {30 -65535}
7
❖ IPP-gebruikersautorisatieconfiguratie Gebruik de IPP-gebruikersautorisatie om gebruikers te beperken die met IPP kunnen afdrukken. De standaardinstelling is “off”. ipp auth {basic|digest|off} • “basic” en “digest” zijn gebruikersautorisaties. • Met “off” verwijdert u de autorisatie van een gebruiker. Opmerking ❒ Als u “basic” of “digest” selecteert, kunt u op Pag.99 “IPP-gebruikersautorisatie configureren” lezen hoe u de gebruikersnaam kunt configureren. Er zijn maximaal tien namen beschikbaar.
98
Onderhoud op afstand via telnet (mshell)
❖ IPP-gebruikersautorisatie configureren Gebruik de volgende opdracht: ipp user Het volgende bericht verschijnt. Input user number (1 to 10): Voer het nummer, de gebruikersnaam en het wachtwoord in. IPP user name:gebruiker1 IPP password:*******" Nadat u de instellingen heeft geconfigureerd, verschijnt het volgende bericht. User configuration changed.
Het wachtwoord wijzigen Met de opdracht passwd wijzigt u het wachtwoord voor extern onderhoud. Belangrijk ❒ Zorg dat u het wachtwoord niet vergeet of kwijtraakt. Opmerking ❒ Het standaardwachtwoord is “password”.
A Typ “passwd”.
7
msh> passwd
B Voer het huidige wachtwoord in. Old password:
C Voer het nieuwe wachtwoord in. New password: Opmerking ❒ Het wachtwoord moet bestaan uit 3 tot 8 alfanumerieke tekens en symbolen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters. R is dus niet hetzelfde als r. ❒ Het wachtwoord is gelijk aan het wachtwoord dat wordt gebruikt bij de configuratie van de netwerkinterfacekaart met een webbrowser en aan het wachtwoord dat wordt gebruikt in NIB Setup Tool. Als u een wachtwoord via telnet wijzigt, veranderen ook de andere wachtwoorden.
D Voer het wachtwoord nogmaals in. Retype new password:
99
Bijlage
De NetBIOS-naam wijzigen Gebruik de opdracht hostname om de NetBIOS-naam van het apparaat te wijzigen. msh> hostname NetBIOS-naam van het apparaat Opmerking ❒ De NetBIOS-naam bestaat uit maximaal 13 alfanumerieke tekens.
❒ U kunt geen naam gebruiken die met “RNP” of “rnp” begint.
WINS Met de opdracht wins configureert u de WINS-server. Verwijzing Raadpleeg Pag.116 “Een WINS-server configureren” voor het configureren van de WINS-server.
❖ WINS-configuratie Gebruik de opdracht set om WINS in of uit te schakelen. msh> set wins {on|off} • “on” betekent ingeschakeld en “off” betekent uitgeschakeld. ❖ Instellingen bekijken Met behulp van de volgende opdracht kunt u het IP-adres van de WINS-server weergeven. msh> wins Voorbeeld van uitvoer: wins: primary server 192.168.10.1 secondary server 192.168.10.2 wins server current config: secondary server 192.168.10.1 secondary server 192.168.10.2 hostname 123456789abcd ScopeID
7
Opmerking ❒ De huidige configuratie wordt weergegeven op de tweede regel wanneer DHCP actief is. Wanneer DHCP niet actief is dan is er geen tweede regel. ❒ Wanneer de instelling voor het opstarten van het netwerk wordt gewijzigd in een andere instelling dan DHCP dan kunnen de IP-adressen van de WINS-server die in het apparaat zijn opgeslagen, verschillen van de huidige IP-adressen.
❖ Adresconfiguratie Geef de IP-adressen van de WINS-server op. msh> wins {primary|secondary}IP-adres Gebruik “primary” om het primaire IP-adres van de WINS-server op te geven en gebruik “secondary” om het secundaire IP-adres van de WINS-server op te geven.
100
Onderhoud op afstand via telnet (mshell)
AutoNet Gebruik de opdracht set voor de configuratie van AutoNet. Verwijzing Raadpleeg Pag.118 “AutoNet gebruiken” voor meer informatie over AutoNet.
msh> set autonet {on|off} •“on” betekent ingeschakeld en “off” betekent uitgeschakeld.
Het wachtwoord wijzigen Met de opdracht passwd wijzigt u het wachtwoord voor extern onderhoud. Belangrijk ❒ Zorg dat u het wachtwoord niet vergeet of kwijtraakt. Opmerking ❒ Het standaardwachtwoord is “password”.
A Typ “passwd”. msh> passwd
B Voer het huidige wachtwoord in.
7
Old password:
C Voer het nieuwe wachtwoord in. New password: Opmerking ❒ Het wachtwoord moet bestaan uit 3 tot 8 alfanumerieke tekens en symbolen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen hoofdletters en kleine letters. R is dus niet hetzelfde als r.
❒ Het wachtwoord is gelijk aan het wachtwoord dat wordt gebruikt bij de configuratie van de netwerkinterfacekaart met een webbrowser en aan het wachtwoord dat wordt gebruikt in NIB Setup Tool. Als u een wachtwoord via telnet wijzigt, veranderen ook de andere wachtwoorden.
D Voer het wachtwoord nogmaals in. Retype new password:
101
Bijlage
SNMP De netwerkinterfacekaart functioneert als SNMP-agent (Simple Network Management Protocol) met behulp van de UDP- en IPX-protocollen. Met de SNMPmanager kunt u informatie verkrijgen over de printer. De standaard-gemeenschapsnamen zijn “public” en “admin”. U kunt met behulp van deze gemeenschapsnamen MIB-informatie verkrijgen. Verwijzing Op Pag.96 “SNMP” in “Onderhoud op afstand via telnet” vindt u meer informatie over het configureren van de gemeenschapsnaam. Beperking ❒ De ondersteunde MIB's verschillen per printer.
❖ Ondersteunde MIB's • MIB-II • PrinterMIB • HostResourceMIB • RicohPrivateMIB
7
102
De weergegeven informatie begrijpen
De weergegeven informatie begrijpen In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe u de statusinformatie van de netwerkinterfacekaart moet lezen.
Statistische netwerkinformatie Gebruik de volgende opdracht om statistische informatie over de netwerkinterfacekaart weer te geven. Hieronder worden de termen uitgelegd waarmee de status van de netwerkinterfacekaart wordt beschreven. • mshell: Gebruik de opdracht info. Zie Pag.95 “Printerstatus”. Itemnaam
Betekenis
System elapsed time
De tijd die is verstreken vanaf het moment dat de netwerkinterfacekaart is opgestart.
Total printing time
De totale tijd die is besteed aan de verwerken van de afdrukgegevens.
Total open count
De telling van het totale aantal verbindingen (afdrukproces) die nodig waren voor de toepassing.
Current connection count
Het huidige aantal openstaande verbindingen met de netwerkinterfacekaart.
Total connection count
Het totaal aantal afdruktaken dat naar de netwerkinterfacekaart is verzonden.
Print error count
Het totaal aantal foutmeldingen dat tijdens het afdrukproces is verzonden.
Access error count
Het totaal aantal keer dat de verbinding werd geweigerd op grond van het toegangscontrolenummer.
Print request full count
Het totaal aantal keer dat de verbinding werd geweigerd omdat het aantal afdrukverzoeken hoger was dan het aantal toegstane verzoeken.
7
103
Bijlage
De netwerkinterfacekaart configureren Met onderstaande opdrachten kunt u de instellingen van de netwerkinterfacekaart weergeven en controleren. • mshell: Gebruik de opdracht show. Zie Pag.96 “Informatie over de configuratie van de netwerkinterfacekaart”. Itemnaam
Betekenis
Common Mode Protocol Up/Down
Up betekent ingeschakeld en Down betekent uitgeschakeld.
AppleTalk TCP/IP NetWare NetBEUI NVRAM version
Intern versienummer.
Device name Comment Location Contact Soft switch
7
AppleTalk
104
Mode
AppleTalk-protocol in selectie.
Net
Netwerknummer.
Object
Macintosh-printernaam.
Type
Het type printer.
Zone
Naam van de zone waartoe de printer behoort.
De weergegeven informatie begrijpen Itemnaam
Betekenis
TCP/IP Mode
Up betekent ingeschakeld en Down betekent uitgeschakeld.
ftp lpr rsh diprint web telnet download npmp snmp ipp wins EncapType
Frametype.
Network boot
Opstarten netwerk.
Filter
Interne parameter.
Max DSTs
Interne informatie
Address
IP-adres.
Netmask
Subnet mask.
Broadcast
Broadcastadres.
Gateway
Standaard gatewayadres.
AccessCtrl
Toegangscontrole-adres.
AccessMask
Toegangscontrolemasker.
Primary WINS
Primair adres van WINS-server
Secondary WINS"
Secundair adres van WINS-server
7
Time server Home page URL
URL van de homepage.
Home page link name
URL-naam van de homepage.
Help page URL
URL van de help-pagina.
SNMP protocol
Protocol dat met SNMP wordt gebruikt.
105
Bijlage Itemnaam
Betekenis
NetWare Mode
(deze waarde staat vast)
EncapType
Frametype.
RPRINTER number
Nummer van externe printer.
RPRINTER name
Naam van printer op afstand.
Print server name
Naam afdrukserver.
Fileservername
Naam van de aangesloten bestandsserver.
Context name
Context van afdrukserver.
Switch Mode
Actieve modus.
NDS/Bindery
(deze waarde staat vast)
Packet negotiation Print job timeout
Waarde voor de time-out van de taak.
NetBEUI Mode
(deze waarde staat vast)
Switch
7
Mode
(deze waarde staat vast)
Directprint
(deze waarde staat vast)
Notification
Melding van het voltooien van een afdruktaak.
Workgroup name
Naam van de werkgroep.
Computer name
Naam van de computer.
Comment
Opmerking.
Share name[1]
Sharenaam (naam van het printertype).
Shell mode
106
Modus van de tool voor onderhoud op afstand.
Lijst met berichten
Lijst met berichten Dit is een lijst van berichten die zijn geschreven naar het systeemlogbestand van het apparaat. U kunt het systeemlogbestand bekijken met de opdracht syslog.
Informatie in het systeemlogboek Op de volgende manieren kunt u het systeemlogbestand bekijken. • mshell: Gebruik de opdracht syslog. Zie Pag.96 “Informatie in het systeemlogboek”.
Bericht dat wordt weergegeven wanneer de netwerkinterfacekaart (opnieuw) wordt opgestart. Network Interface Board Ver.x.x.x
Het versienummer van de netwerkinterfacekaart.
PRINTER SYSTEM “naam apparaat” Ver.x.x.x De systeemnaam en de versie van het apparaat. Attach FileServer=“naam bestandsserver”
Het apparaat is aangesloten bij de “naam bestandsserver” als de dichtstbijzijnde server.
Current Interface Speed:xxxMbps
De snelheid van het netwerk (10 Mbps of 100 Mbps).
Current IPX address
Het huidige IPX-adres.
Frametype=“naam frametype”
De “naam frametype” is geconfigureerd voor gebruik met NetWare.
NetBEUI Computer Name=“computernaam”
De NetBEUI-computernaam is gedefinieerd als “computernaam”.
Start httpd
De webserver is opgestart.
Start npmpd for IPX
De npmpd voor het IPX-protocol is opgestart.
Start npmpd for TCP/IP
De npmpd voor het TCP/IP-protocol is opgestart.
Start smbd direct print mode(NetBEUI)
U kunt afdrukken vanaf een client op het Windows-netwerk via de afdrukserver.
Start snmpd Ver.2.0
De SNMP-agent van de weergegeven versie is opgestart.
Vendor= , Country= , Lang=
De verkoper, de landcode en de taal.
7
107
Bijlage
NetWare (wanneer de netwerkinterfacekaart is opgestart) ❖ Bij gebruik als afdrukserver Access to NetWare server “naam bestandsserver” denied. Either there is no account for this print server on the NetWare server or the password was incorrect.
Kan niet aanmelden op de bestandsserver. Controleer of de afdrukserver is aangemeld bij de bestandsserver. Als een wachtwoord is toegewezen aan de afdrukserver, verwijdert u dit.
Attach to print queue “naam afdrukwachtrij” Toegekend aan de afdrukwachtrij.
7
Login to fileserver “naam bestandsserver” (“NDS|BINDERY”)
Aangemeld op de bestandsserver in de modus NDS of BINDERY.
Open log file “bestandsnaam”
Het opgegeven logbestand is geopend.
Printer “printernaam” has no queue
De afdrukwachtrij is niet toegewezen aan de printer. Gebruik NWAdmin om een afdrukwachtrij toe te wijzen aan de printer en start deze vervolgens opnieuw.
Print queue “naam afdrukwachtrij” cannot be serviced by printer 0, “naam afdrukserver”
Afdrukservices zijn niet beschikbaar voor de afdrukwachtrij. Controleer of de omvang van de afdrukwachtrij bestaat op de opgegeven bestandsserver.
The print server received error “foutnummer” during attempt to log in to the network. Access to the network was denied. Verify that the print server name and password are correct.
Kan niet aanmelden op de bestandsserver. De afdrukserver is niet aangemeld of het wachtwoord is niet opgegeven. Registreer de afdrukserver zonder een wachtwoord op te geven.
❖ Bij gebruik als printer op afstand Cannot create service connection
Kan geen verbinding tot stand brengen met de bestandsserver. Uw verzoek overschrijdt mogelijk het maximum aantal verbindingen dat de bestandsserver tegelijkertijd kan verwerken.
Cannot find the printer (“naam afdrukserver”/”printernummer”)
De printer waarvan het nummer op de afdrukserver wordt weergegeven, bestaat niet. Controleer het nummer van het apparaat dat is aangemeld bij de afdrukserver.
Establish a connection with the print server, “naam afdrukserver”
Er is een verbinding tot stand gebracht met de afdrukserver.
No local target for “naam afdrukserver”
Kan geen routing-informatie verkrijgen over de bestandsserver. Wanneer een ander frametype is ingesteld dan het frametype dat op het netwerk wordt gebruikt, selecteer dan “Auto Select” als frametype.
Required file server (“naam bestandsserver”) not found
Kan de vereiste bestandsserver niet vinden.
Could not to attach to print server (“naam af- Kan geen verbinding maken met de afdrukdrukserver”) server. Om de één of andere reden weigert de afdrukserver de verbinding. Controleer de configuratie van de afdrukserver.
108
Lijst met berichten
NetBEUI (wanneer de netwerkinterfacekaart is opgestart) Back to default name (
)
Dezelfde computernaam is gedetecteerd op het netwerk. Omdat de computernaam niet aan het suffix kan worden toegevoegd, wordt de computernaam gewijzigd in de standaardnaam. Configureer een nieuwe, unieke computernaam.
Print session full
Kan de afdruksessie niet accepteren.
Required computer name () is duplicated name
Dezelfde computernaam is gedetecteerd op het netwerk. De starttaak bepaalt de computernaam door de computernaam toe te voegen aan het voorvoegsel (0,1....). Configureer een nieuwe, unieke computernaam.
TCP/IP ❖ Wanneer het adres in ingesteld Invalid gateway address
Het gateway-adres voor het opgegeven IPadres is onjuist.
❖ Wanneer lpr wordt gebruikt filter data error
Sommige gegevens kunnen niet door de filteroptie worden verwerkt. Controleer de bestandcode en de instellingen van de filteroptie.
lost connection
De verbinding is verbroken door de andere partij. Controleer het apparaat waarnaar u het afdrukverzoek heeft verzonden.
print requests full
Kan het afdrukverzoek niet accepteren (max. 5 sessies). Controleer de status van het apparaat met lpq, rsh, rcp of ftp en druk opnieuw af nadat het afdrukverzoek minder dan 5 sessies omvat.
7
Wanneer u de opdracht ftp gebruikt, bedraagt het maximum aantal sessies echter 3. printer permission denied
Geen toestemming om het apparaat te gebruiken. Controleer de toegangsrechten met het toegangscontrole-adres en het toegangscontrolemasker.
printer refuse
Er is iets aan de hand met het apparaat. Controleer de status van het apparaat.
Aan het begin van het bericht wordt het IP-adres van de client weergegeven tussen haakjes.
109
Bijlage
❖ Bij gebruik van rsh, rcp, ftp Can't build data connection: “bericht”
Kan geen verbinding maken voor gegevensoverdracht als gevolg van de weergegeven fout. Controleer de ftp van het werkstation dat het verzoek indiende voor een afdruktaak en probeer het opnieuw. Wanneer u ftp gebruikt dan wordt dit bericht alleen bewaard in de systeemloginformatie.
naam opdracht:Command not supported
De shell-opdracht op afstand met naam opdracht wordt niet ondersteund. Gebruik alleen de opdrachten print, stat, syslog en info. Toegang tot het apparaat is alleen mogelijk met de shell-opdrachten op afstand rsh en rcp.
command line too long
De opdrachtregel is te lang.
bestandsnaam:No such file or directory
U moet een bestandsnaam opgeven in de opdrachten srat, syslog, info en instal.
filter data error
Sommige gegevens kunnen niet door de filteroptie worden verwerkt. Controleer de bestandcode en de instellingen van de filteroptie.
get log busy
Een ander apparaat ontvangt de loginformatie. U ontvangt de informatie op een later tijdstip.
lost connection
De verbinding is verbroken door de andere partij. Controleer de ftp van het werkstation dat het verzoek indiende voor een afdruktaak en probeer het opnieuw. Wanneer u ftp gebruikt dan wordt dit bericht alleen bewaard in de systeemloginformatie.
no more ftp execute
Met ftp kunnen maximaal drie gebruikers tegelijk inloggen. Er zijn reeds drie gebruikers ingelogd. Wacht totdat de afdruktaak is voltooid.
print requests full
Kan het afdrukverzoek niet accepteren. (max. vijf sessies) Controleer de status van het apparaat met de opdrachten lpq, rsh, rcp en ftp en druk opnieuw af wanneer het aantal afdrukverzoeken (sessies) minder dan vijf bedraagt.
7
Wanneer u de opdracht ftp gebruikt, bedraagt het maximum aantal sessies echter 3.
110
printer busy
Geen toegang tot apparaatinformatie. De informatie wordt mogelijk geraadpleegd door een andere gebruiker. Wacht een aantal minuten en probeer het dan opnieuw.
printer permission denied
Geen toestemming om het apparaat te gebruiken. Controleer de toegangsrechten met het toegangscontrole-adres en het toegangscontrolemasker.
printer refuse
Er is iets aan de hand met het apparaat. Controleer de status van het apparaat.
Aan het begin van het bericht wordt het IP-adres weergegeven tussen haakjes.
Lijst met berichten
❖ Bij gebruik van SNMP Exit snmpd
De agent is vol. Reset het apparaat of schakel het uit en weer aan.
recvfrom:packet discarded,length(lengte ontvangen pakket)> (pakketgrootte),from addr
Het ontvangen pakket is genegeerd omdat de lengte van het pakket te groot is. Controleer of het beheerdersstation een pakket heeft verzonden dat groter is dan 1025 bytes.
session not defined
De gemeenschapsnaam van het ontvangen pakket is niet bekend. Controleer of de gemeenschapsnaam van het beheerdersstation dezelfde is als de naam die is opgegeven voor het apparaat.
snmpin:Bad use of session from
De gemeenschapsnaam van het ontvangen pakket is niet dezelfde als de naam van het beheerdersstation. Controleer de gemeenschapsnaam die is opgegeven voor het apparaat.
snmpin:error in snmpdecipher,code ()
Er is een fout opgetreden tijdens de ontvangst van het pakket. Controleer of er meer dan 31 objecten zijn verzonden vanaf het beheerdersstation en controleer de aanwezigheid van foutieve MIB-verzoeken.
snmpin:error in snmpservsend,code ()
Kan geen antwoordpakket verzenden. Dit bericht wordt meestal gevolgd door andere berichten.
snmpin:pkt too large,code ()
Het antwoordpakket voor het verzoek is te lang om te verzenden. Verzend minder objecten per verzoek.
nmpin:error in sending too large request back,code (),giving up
Het pakket dat de fout vermeldt is te groot om te verzenden. Verzend minder objecten per verzoek.
snmpin:received bad version
De versie van het ontvangen pakket is ongeldig. Controleer of de versie van het beheerdersstation 1(0) is.
7
Foutnummers in berichten zijn codes voor intern gebruik.
❖ Bij gebruik van DHCP Connected DHCP Server() DHCP-server. Current IP address()
Dit IP-adres dat is toegekend door de DHCP-server wordt gebruikt.
DHCP lease time is infinity
De leasetijd van het IP-adres dat is toegekend door de DHCP-server is oneindig.
Auto-configured IP address()
Dit IP-adres dat is toegekend door AutoNet wordt gebruikt.
111
Bijlage
❖ Bij gebruik van WINS WINS name registration/refresh error code= NetBIOS Name=
Het aanmelden van de NetBIOS-naam van het apparaat bij de WINS-server is voltooid.
WINS server address 0.0.0.0
De IP-adressen van de WINS-server zijn niet opgegeven. Geef de IP-adressen op.
WINS name registration/refresh error code (foutnummer)
De NetBIOS-naam van het apparaat kan niet worden aangemeld of worden vernieuwd op de WINS-server. Controleer of de IP-adressen van de WINSserver correct zijn opgegeven. Controleer of de WINS-server beschikbaar is. Configureer een nieuwe unieke NetBIOSnaam.
WINS name registration: Server No Response
Het verzoek om aanmelding of vernieuwing op de WINS-server wordt niet beantwoord.
WINS wrong scopeID
Controleer of de IP-adressen van de WINSserver correct zijn opgegeven. Controleer of de WINS-server beschikbaar is.
WINS wrong scopeID
Het gebruikte bereik-ID is onjuist. Stel het juiste bereik-ID in.
7
Het foutnummer is het nummer dat als antwoord op de foutcode van de WINS-server wordt verzonden.
112
Voorzorgsmaatregelen
Voorzorgsmaatregelen Let a.u.b. op het volgende wanneer u de netwerkinterfacekaart gebruikt. Indien configuratie nodig is, dient u de hieronder beschreven procedures te volgen.
Een inbelrouter op het netwerk aansluiten Indien de NetWare-bestandsserver en de printer zich aan de tegenovergestelde zijde van een router bevinden, worden er voortdurend pakketjes heen en weer gestuurd waardoor de verbindingskosten kunnen stijgen. Omdat de pakketverzending een specificatie van NetWare is, moet u de configuratie van de router wijzigen. Indien uw netwerk u niet toestaat de router te configureren, kunt u het apparaat configureren.
De router configureren Filter de pakketten zodat zij de inbelrouter niet passeren. Opmerking ❒ Het MAC-adres van de printer die de pakketten filtert, wordt afgedrukt op de configuratiepagina. Raadpleeg Pag.119 “Configuratiepagina (Netwerkconfiguratie)” voor u meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina.
7
❒ Raadpleeg onderstaande aanwijzingen voor meer informatie over het configureren van de printer als configuratie van de router niet mogelijk is.
De printer met NetWare configureren
A Configureer de bestandserver aan de hand van de installatiemethode in deze handleiding.
B Stel het frametype in voor een NetWare-omgeving. Verwijzing Raadpleeg Printerhandleiding 1 voor meer informatie over het selecteren van een frametype.
De printer zonder NetWare configureren
A Wanneer de netwerkinterfacekaart niet bezig is met afdrukken, verzendt deze pakketten via het netwerk. Schakel NetWare uit.
Verwijzing Raadpleeg Printerhandleiding 1 voor meer informatie over het selecteren van een protocol.
113
Bijlage
Afdrukken in PostScript onder Windows Wanneer u in PostScript afdrukt onder Windows, raadpleeg dan Printerhandleiding 2 voor de configuratie van de netwerkinterfacekaart en het printerstuurprogramma.
Afdrukken met NetWare Paginadoorvoer Configureer geen instellingen voor paginadoorvoer onder NetWare. Paginadoorvoer wordt bestuurd door het printerstuurprogramma in Windows. Wanneer paginadoorvoer wordt ingesteld in NetWare is het mogelijk dat de printer niet goed werkt. Indien u de instelling voor paginadoorvoer wilt wijzigen, dient u deze altijd op Windows te configureren. • Verwijder in Windows 95/98/Me het kruisje bij [Paginadoorvoer] op het tabblad [Printerinstellingen] in het dialoogvenster [Printereigenschappen]. • Verwijder in Windows 2000 het kruisje bij [Paginadoorvoer] op het tabblad [NetWare-instellingen] in het dialoogvenster [Printereigenschappen]. • Verwijder in Windows NT 4.0 het kruisje bij [Paginadoorvoer] op het tabblad [NetWare-instellingen] in het dialoogvenster [Printereigenschappen].
7
Scheidingspagina Configureer geen scheidingspagina onder NetWare. Wanneer u de instelling van de scheidingspagina wilt aanpassen, doe dit dan altijd in Windows. • Verwijder in Windows 95/98/Me het kruisje bij [Scheidingspagina] op het tabblad [Printerinstellingen] in het dialoogvenster [Printereigenschappen]. • Verwijder in Windows 2000 het kruisje bij [Scheidingspagina] op het tabblad [NetWare-instellingen] in het dialoogvenster [Printereigenschappen]. • Verwijder in Windows NT 4.0 het kruisje bij [Scheidingspagina] op het tabblad [NetWare-instellingen] in het dialoogvenster [Printereigenschappen].
Afdrukken nadat het apparaat gereset is Nadat de printer op afstand gereset is, is deze gedurende circa 30-40 seconden niet verbonden met de afdrukserver, waarna de verbinding wordt hersteld. Vanwege de specificaties van NetWare kunnen afdruktaken gedurende dit interval wel worden geaccepteerd, maar niet worden afgedrukt. Wanneer u het apparaat gebruikt als printer op afstand dient u na een reset ongeveer 2 minuten te wachten voordat u weer begint met afdrukken.
114
Voorzorgsmaatregelen
Gebruik van DHCP Let op de volgende punten wanneer u gebruik maakt van DHCP (Dynamic Host Configuration Protocol).
Ondersteunde systemen Windows 2000 Server, Windows NT Server 4.0 en NetWare 5 kunnen worden geconfigureerd als DHCP-server.
De printer configureren met een gereserveerd IP-adres Configureer de printer met een gereserveerd IP-adres met behulp van de DHCPserver, zodat aan de printer altijd hetzelfde IP-adres wordt toegewezen. Opmerking ❒ Reserveer hetzelfde adres op alle DHCP-servers wanneer er meerdere DHCP-servers worden gebruikt. De netwerkinterfacekaart moet informatie ontvangen van de DHCP-server waarmee de kaart in contact staat. Volg deze stappen voor het configureren van de printer met een gereserveerd IP-adres.
A Start de DHCP-manager. B Selecteer het bereik dat zal worden gebruikt en klik in het menu [Scope] op
7
[Reservering].
C Typ het IP-adres in bij [IP-adres]. D Typ het MAC-adres van de netwerkinterfacekaart in [Unieke identificatie]. Opmerking ❒ Gebruik geen streepjes om de getallen te scheiden.
❒ Raadpleeg voor het MAC-adres de configuratiepagina. Zie Pag.119 “Configuratiepagina (Netwerkconfiguratie)”.
E Typ een naam en opmerking in het veld [Naam client] en het veld [Opmerking client].
Opmerking ❒ Op Pag.116 “Aanvullende informatie” vindt u verdere informatie over clientnamen.
F Klik op [Toevoegen]. Er is een IP-adres gereserveerd.
G Klik op [Sluiten] om het dialoogvenster te sluiten. 115
Bijlage
Aanvullende informatie • Indien u klikt op [Actieve Lease] in het menu [Scope] van de DHCP-manager verschijnt er een lijst van client-leases. Wanneer het gereserveerde IP-adres niet actief is, is de naam van de reservering de naam die in het veld Naam client van het dialoogvenster Gereserveerde clients toevoegen is ingevoerd. Als het gereserveerde IP-adres actief wordt, verandert de clientnaam in de printernaam die door de netwerkinterfacekaart is geconfigureerd. Alleen de eerste 13 letters van de printernaam verschijnen hier. Indien u de printer met SmartDeviceMonitor for Admin gebruikt, moet u de hostnaam van de printer als het dialoogvenster [Client-eigenschappen] gebruiken. • Indien de DHCP-server geen IP-adres toewijst, gebruikt de netwerkinterfacekaart 11.22.33.44 als tijdelijk IP-adres. U kunt het IP-adres van het apparaat controleren op de configuratiepagina. • Omdat 11.22.33.44 een speciaal IP-adres is, kunt u dit adres niet gebruiken voor het afdrukken. • Wanneer u de DHCP relay-agent gebruikt in een netwerkomgeving waarin de verbinding met de netwerkinterfacekaart tot stand komt via een inbelrouter dan kan dit leiden tot hogere telefoonkosten.
Een WINS-server configureren De printer kan worden geconfigureerd voor aanmelding van zijn NetBIOSnaam bij een WINS-server zodra de printer wordt aangezet. Zo kan de NetBIOSnaam van de printer worden opgegeven in SmartDeviceMonitor for Admin, zelfs in een DHCP-omgeving. In deze paragraaf wordt de configuratie van een WINS-server beschreven.
7
❒ ❒ ❒ ❒
Opmerking WINS-servers met Windows NT 4.0 Server Service Pack 4 of hoger en Windows 2000 Servers WINS Manager worden ondersteund. Raadpleeg de Help van Windows voor meer informatie over de instellingen van de WINS-server. Wanneer de WINS-server niet reageert dan wordt de NetBIOS-naam aangemeld door een uitzending. De NetBIOS-naam bestaat uit maximaal 13 alfanumerieke tekens.
Een internetbrowser gebruiken
A Start de webbrowser. B Voer de URL of het IP-adres
van de printer in uw webbrowser in (bijv. “http://XXX.XXX.XXX” waarbij de X-en worden vervangen door het IP-adres). De status van de printer die u heeft gekozen, verschijnt in de webbrowser.
C Klik op [Network Config.]. Het dialoogvenster voor het invoeren van het wachtwoord en de gebruikersnaam verschijnt.
116
Voorzorgsmaatregelen
D Voer uw gebruikersnaam en het wachtwoord in en klik op [OK]. Wanneer u de account wilt gebruiken die in de fabriek is ingesteld, voert u geen gebruikersnaam in en typt u “password” als wachtwoord.
E Klik op [TCP/IP]. F Schakel [WINS] in en voer het IP-adres in van de WINS-server bij [Primary WINS Server] en [Secondary WINS Server].
G Klik op [Refresh]. H Sluit de webbrowser af. I Start het apparaat opnieuw op. Telnet gebruiken
A Maak verbinding met de printer op afstand via telnet. B Gebruik de opdracht "set" om WINS in te schakelen. msh> set wins on
C Geef de IP-adressen op (primair en secondair) door middel van de volgende opdrachten. msh> wins primary IP-adres msh> wins secondary IP-adres
7
Opmerking ❒ Met de opdracht "show" kunt u de huidige configuratie controleren.
D Sluit telnet af. E Start het apparaat opnieuw op. DHCP gebruiken
U kunt de printer in een DHCP-omgeving gebruiken. U kunt ook de NetBIOSnaam van de printer aanmelden bij een WINS-server wanneer deze actief is. ❒ ❒ ❒ ❒
Opmerking Printers die de NetBIOS-naam aanmelden op een WINS-server moeten geconfigureerd zijn voor de WINS-server. Ondersteunde DHCP-servers zijn Windows NT 4.0 Server Service Pack 4 of hoger, Windows 2000 Server en NetWare 5. Wanneer u de WINS-server niet gebruikt, reserveer het IP-adres van de printer dan in de DHCP-server zodat iedere keer hetzelfde IP-adres wordt toegekend. DHCP relay-agent wordt niet ondersteund. Het gebruik van een DHCP relayagent op een netwerk via een ISDN-lijn leidt tot hoge telefoonkosten. Dit komt doordat uw computer bij iedere verzending van een pakket van de printer verbinding maakt met de ISDN-lijn.
117
Bijlage
AutoNet gebruiken Wanneer het IP-adres van de printer niet automatisch is toegekend door een DHCP-server dan kan een tijdelijk IP-adres dat begint met 169.254 en dat niet op het netwerk wordt gebruikt automatisch door de printer worden geselecteerd. Opmerking ❒ Het IP-adres dat is toegekend door de DHCP-server heeft voorrang boven het adres dat door AutoNet is gekozen. ❒ U kunt het huidige IP-adres controleren op de configuratiepagina. ❒ Wanneer AutoNet actief is dan wordt de NetBIOS-naam niet aangemeld bij de WINS-server.
Bij gebruik van NIB Setup Tool Wanneer de netwerkinterfacekaart niet kan zoeken met het TCP/IP-protocol controleer dan of de TCP/IP-omgeving correct is ingesteld in uw computer.
Bij gebruik van IPP met SmartDeviceMonitor for Client Bij gebruik van IPP met SmartDeviceMonitor for Client dient u op het volgende te letten: • De netwerkprinter kan slechts één afdruktaak tegelijk van SmartDeviceMonitor for Client ontvangen. Wanneer de netwerkprinter bezig is met het afdrukken van een taak kan een andere gebruiker de netwerkprinter pas gebruiken wanneer deze afdruktaak voltooid is. In dit geval zal SmartDeviceMonitor for Client proberen om toegang te krijgen tot de netwerkprinter tot het herhalingsinterval verstrijkt. • Als SmartDeviceMonitor for Client geen toegang krijgt tot de netwerkprinter en de tijd is verstreken, zal SmartDeviceMonitor for Client ophouden met het verzenden van de afdruktaak. Annuleer in dat geval de pauzestatus in het venster van de afdrukwachtrij. SmartDeviceMonitor for Client zal dan opnieuw proberen om toegang te krijgen tot de netwerkprinter. U kunt de afdruktaak uit het wachtrijvenster verwijderen, maar het annuleren van een afdruktaak die al is afgedrukt door de netwerkprinter, kan ertoe leiden dat de volgende taak die door een andere gebruiker is verzonden niet op de juiste wijze wordt afgedrukt. • Indien een afdruktaak die is verzonden door SmartDeviceMonitor for Client wordt onderbroken en de netwerkprinter de taak annuleert omdat er iets is fout gegaan, moet u de afdruktaak opnieuw verzenden. • Afdruktaken die worden verzonden door een andere computer worden niet weergegeven in het venster van de afdrukwachtrij, ongeacht het protocol. • Indien er verschillende gebruikers afdruktaken naar netwerkprinters verzenden met SmartDeviceMonitor for Client, kan de printvolgorde afwijken van de volgorde waarin de afdruktaken zijn verzonden. • Een IP-adres kan niet worden gebruikt voor de IPP-poortnaam, omdat het IPadres wordt gebruikt voor de SmartDeviceMonitor for Client-poortnaam.
7
118
Voorzorgsmaatregelen
Configuratiepagina (Netwerkconfiguratie) U kunt de netwerkinformatie controleren op de configuratiepagina.
A Controleer of het apparaat on line is. B Druk de configuratiepagina af. Verwijzing Zie Printerhandleiding 2 voor meer informatie over het afdrukken van de configuratiepagina. Opmerking ❒ In de volgende afbeelding ziet u een voorbeeld van een configuratiepagina voor het Type 80. De configuratiepagina voor het Type 40 ziet er inhoudelijk iets anders uit.
7
119
Bijlage
7
1. TCP/IP IP-adres Subnetmasker Gateway-adres Toegangscontrole Toegangscontrolemakser Het netwerk opstarten Actief Protocol Ethernet
2. MAC-adres 3. Printernaam
120
4. NetWare Actieve modus Naam printerserver Type frame Naam bestandsserver NDS-contextnaam
5. NetBEUI Naam werkgroepen Netwerk Toegangsnaam
6. AppleTalk Printernaam AppleTalk-type AppleTalk-zone
INDEX A
E
Afdrukken naar een LPR poort, 34, 47 Afdrukken via LPR poort, 22 ARP+PING, 90, 94 AutoNet, 101
EtherTalk, 74 Externe printer, installatie NetWare 4.x, 5/5.1, 67 Externe printer, setup NetWare 3.x, 59
B Bericht, 107 BOOTP, 94
C Client-computer, setup Windows 2000, 23 Windows 95/98/Me, 10 Windows NT 4.0, 48 Windows XP, 35 Configuratie afdrukken naar een LPR poort onder Windows NT 4.0, 47 afdrukken naar een LPR poort, Windows 2000, 22 afdrukken naar een LPR poort, Windows XP, 34 Macintosh, 73 NetWare, 51 NetWare 3.x, 56 NetWare 4.x, 5/5.1, 62 webbrowser, 80 Windows 2000, 13 Windows NT 4.0, 37 Windows XP, 25 Configuratiepagina (Netwerkconfiguratie), 119 Configuration Windows 95/98/Me, 1 Configureren, 85 Controleren, 85
G Gemeenschapsnaam, 97
I Inbelrouter, 113 Informatie configuratie netwerkinterfacekaart, 96, 104 Netwerkstatistieken, 103 systeemlogbestand, 96, 107 Installatie NIB Setup Tool, 51 SmartDeviceMonitor for Client, Windows 2000, 17 SmartDeviceMonitor for Client, Windows 95/98/Me, 5 SmartDeviceMonitor for Client, Windows NT 4.0, 42 SmartDeviceMonitor for Client, Windows XP, 29 IP-adres, 90, 92 IPP, 98, 118
L LAN-adapternummer (Lana-nummer), 41
M MAC-adres, 90 Macintosh, 73 MIB, 102
D DHCP, 94, 115
121
N Namen en opmerkingen wijzigen, 85 SmartDeviceMonitor for Admin, 85 Webbrowser, 87 NetBIOS-naam, 100 NetWare, 51 NetWare 3.x, 56 NetWare 4.x, 5, 62 Netwerk opstarten, 94 NIB Setup Tool, 53 installatie, 51 installatie, SmartDeviceMonitor for Admin, 51 NIB Setup Tool gebruiken, 52 voorzorgsmaatregelen, 118
P Printernaam, 75 Printerstatus, 95 Printerstatus bekijken SmartDeviceMonitor for Admin, 88 SmartDeviceMonitor for Client, 88 Printerstatus weergeven Webbrowser, 89 Pure IP, 65
R RARP+TFTP, 94
S Setup client-computer, Windows 2000, 23 client-computer, Windows 95/98/Me, 10 client-computer, Windows NT 4.0, 48 client-computer, Windows XP, 35 SmartDeviceMonitor for Admin gebruiken, 77 SmartDeviceMonitor for Client, 118 Windows 2000, 17 Windows 95/98/Me, 5 Windows NT 4.0, 42 Windows XP, 29 SmartDeviceMonitor for Client, installatie Windows 2000, 17 Windows 95/98/Me, 5 Windows NT 4.0, 42 Windows XP, 29 SmartDeviceMonitor for Client, poort verwijderen Windows 2000, 18 Windows 95/98/Me, 6 Windows NT 4.0, 43 Windows XP, 30 SmartDeviceMonitor for Client, printerpoort Windows 2000, 19 Windows 95/98/Me, 7 Windows NT 4.0, 44 Windows XP, 32 SmartDeviceMonitor for Client, verwijderen Windows 2000, 19 Windows 95/98/Me, 7 Windows NT 4.0, 44 Windows XP, 31 SNMP, 96, 102 Standaardgateway-adres, 93 Status van printers weergeven, 88 Subnet mask, 93
T Telnet, 91 Toegangscontrole-adres, 93 Toegangscontrolemasker, 93
122
V Verwijderen SmartDeviceMonitor for Client, Windows 2000, 19 SmartDeviceMonitor for Client, Windows 95/98/Me, 7 SmartDeviceMonitor for Client, Windows NT 4.0, 44 SmartDeviceMonitor for Client, Windows XP, 31 Voorzorgsmaatregelen, 113
W Wachtwoord, 81, 101 Wachtwoord wijzigen, 99 Webbrowser, 80 Windows 2000, 13 Windows 95/98/Me, 1 Windows NT 4.0, 37 Windows XP, 25 WINS, 100 WINS-server, 116
Z Zone, 75
123
124
DU
NL
C624-8635
Copyright © 2003
Handleiding voor netwerkprinten
C624-8635
NL
DU