HANDLEIDING TOT AANBESTEDING VAN EEN DUURZAAM BOUWPROJECT
w e rkdocument
Inhoudstabel
2
INLEIDING:
5
Voor wie?
5
Waarom deze handleiding?
5
Hoe werkt deze handleiding?
5
DEEL 1: DUURZAAMHEIDSAMIBITIES FORMULEREN, CONCRETISEREN EN VERANKEREN 7 Stap 1:
analyseer uzelf en het bouwprogramma:
7
Stap 2:
start in een vroeg stadium
8
Stap 3:
kijk niet enkel naar de investeringskost
8
Stap 4:
gebruik hulpmiddelen bij het formuleren van ambities
8
Stap 5:
specificeer uw ambities functioneel
8
Stap 6:
communiceer uw ambities
9
DEEL 2: DE JUISTE SAMENWERKINGSVORM KIEZEN
11
DEEL 3: DE BEOORDELINGS- EN GUNNINGSCRITERIA
13
De selectiecriteria:
13
De gunningscriteria:
12
DEEL 4: DE PROJECTDEFINITIE
17
DUURZAAM ONTWERPEN
18
DUURZAAM BOUWEN
20
DUURZAAM GEBRUIKEN
25
DEEL 5: PROJECTONDERSTEUNING
27
AANBOD Dubolimburg
27
BRONNENLIJST
27
BIJLAGEN
27
3
HANDLEIDING TOT AANBESTEDING VAN EEN DUURZAAM BOUWPROJECT werkdocument
4
INLEIDING: Vo o r w i e ? Deze handleiding is voor ambtenaren en beleidsmakers van lokale overheden die betrokken zijn bij de ontwikkeling van gemeentelijke gebouwen.
Waa r o m de z e h an d l ei d i n g ? Gemeenten vervullen een voorbeeldfunctie ten aanzien van hun inwoners en worden verondersteld om voorloper te zijn inzake duurzaam wonen en bouwen. Maar hoe begint men als gemeenten aan de realisatie van een duurzaam gebouw? Deze handleiding werd gerealiseerd door het Platform voor duurzame Limburgse steden en gemeenten met de ondersteuning van Dubolimburg, de provincie Limburg, de Vlaamse Overheid (departement Leefmilieu, Energie en Natuur) en de Bond Beter Leefmilieu. Ze biedt ondersteuning in de eerste stappen van het hele bouwproces: het formuleren van de eigen duurzaamheidambitie en het aanstellen van een ontwerper. Een ontwerp en de keuzes die daarin gemaakt worden, worden voorgesteld door de teamleden die zijn aangesteld voor het maken van het ontwerp. Ze maken gebruik van de ervaring en de kennis die men op dat moment heeft en die men zal gebruiken bij het maken van de ontwerpkeuzen. Men moet realistisch zijn en durven stellen dat de mate van duurzaamheid van een ontwerp voor een groot deel bepaald wordt door de kennis en ervaring die men als ontwerper op dat moment bezit. Als aanbestedende overheid moet men in het achterhoofd houden dat de Europese EPDB-richtlijn bepaalt dat vanaf 2019 openbare besturen enkel nog energieneutrale gebouwen mogen realiseren. Dit vraagt een snelle transitie inzake de aanpak van het bouwproces en impliceert dat de ontwerpers theoretisch onderbouwd moeten zijn om over enkele jaren reeds energieneutrale gebouwen te concipiëren. Zoniet gaan er gebouwen gerealiseerd worden die enkele na ingebruikname niet meer voldoen aan de norm. Hierbij komt dat overheidsdiensten bij de belangrijkste consumenten in Europa zijn. Ze geven zo 16% van het bruto binnenlands product van de EU uit. Dit komt overeen met de helft van het BBP van Duitsland. Door bij hun aanbestedingen te kiezen voor duurzame goederen en diensten, kunnen zij een belangrijke bijdrage leveren tot de duurzame ontwikkeling. Overheidsdiensten die duurzame opdrachten plaatsen, stellen een voorbeeld en beïnvloeden de markt. Door aanbestedingen uit te schrijven die rekening houden met de principes van duurzaam bouwen, kunnen de lokale overheden de industrie echte stimulansen bieden om groene technologieën te ontwikkelen. Voor we verder gaan, willen we u al enkele sleutels meegeven voor een geslaagd bouwproces: 1.
Zorg voor heldere ambities voor duurzaamheid en kwaliteit
2.
Een goed project komt voor uit een goede interne organisatie. Hiervoor is een draagvlak bij het beleid en bij de ambtenaren absoluut noodzakelijk
3.
De werken moet niet enkel beoordeeld worden op het vlak van de beste prijs, maar er moet ook rekening gehouden worden met de kwaliteit.
4.
Alle partijen moeten staan voor een goede onderlinge samenwerking.
H o e w e r k t de ze h an d l ei d i n g ? De handleiding is opgedeeld in vier onderdelen. Deze onderdelen vormen de eerste stappen in een bouwproces, namelijk deze tot aan het uitschrijven van de projectdefinitie voor het aanstellen van een ontwerper. In het eerste deel helpt een stappenplan u in 6 stappen om uw ambities met betrekking tot duurzaamheid te formuleren, te concretiseren en te verankeren. In deel 2 worden de verschillende mogelijkheden voor samenwerkingsverbanden toegelicht. De ontwerpers die deelnemen aan de aanbesteding moeten voldoen aan een aantal criteria die in overeenstemming zijn met de ambities. Dit geldt eveneens voor het gunnen van de opdracht. Hiervoor vindt u een toelichting in deel 3. Na het vastleggen van de ambities, het samenwerkingsverband en de criteria wordt er overgegaan tot het schrijven van de projectdefinitie. Hierin wordt de gehele visie van de gemeente op het project beschreven, zodanig dat de inschrijver een ontwerp kan aanbieden dat binnen deze visie past. Voor duurzaamheid zijn er drie onderverdelingen gemaakt: duurzaam ontwerpen, duurzaam bouwen en duurzaam gebruiken. Onder de onderverdelingen vindt men steeds een aantal begrippen uitgelegd. Deze korte stukken tekst kan men gebruiken bij het uitschrijven van de projectdefinitie.
5
6
DEEL 1: DUURZAAMHEIDSAMIBITIES FORMULEREN, CONCRETISEREN EN VERANKEREN Duurzaamheid is een breed begrip en daarom is het niet eenvoudig om een gemeentelijke ambitie rond duurzaamheid te formuleren. Vooreerst moet men als gemeente weten dat duurzaamheid een meerwaarde biedt voor de gemeente als opdrachtgever. Denk hierbij aan efficiënter ruimtegebruik, verantwoorde materiaaltoepassingen, betere luchtkwaliteit, een gezond binnenklimaat en lagere energie- en onderhoudskosten alsook de voorbeeldfunctie van de gemeente om de inwoners te stimuleren. Duurzaamheid is een stimulans om te innoveren en om zich te onderscheiden door maatschappelijke betrokkenheid.
St a p 1:
a nal y s eer u z el f en h et b ouwpr o g ramma: Als gemeentelijk opdrachtgever heeft u te maken met beleidsmakers, gemeenteraden en ambtenaren van verschillende afdelingen. Omdat u intern al met meerdere partijen te maken hebt, is het belangrijk stil te staan bij wat uw gemeente kan en wil. Hierbij moet u ook rekening houden met de omvang en de complexiteit van de bouwopgave. Als gemeente kan men zich de volgende vragen stellen: •
Heeft de gemeente een visie op duurzaamheid? Is duurzaamheid opgenomen in het beleid (een beleid rond klimaat, duurzaam bouwen, milieu, …)? Is deze visie al vertaald in concrete doelstellingen?
•
Is er een budget voor duurzaam bouwen gereserveerd? Ervan uitgaan dat duurzaamheid op lange termijn het interessantste uitgangspunt is.
•
Hebben de beleidsmakers en de gemeenteraad al ervaring met duurzaamheid? Is er een politiek draagvlak? Is duurzaamheid reeds ingebed in het beleid zodat het legislatuur overschrijdend is?
•
Wat zijn de ambities van de verschillende afdelingen voor duurzaamheid? En van de andere ambtenaren die rechtstreeks betrokken zijn?
•
Is er binnen de gemeente een afwegingskader met betrekking tot duurzaamheid? Kan men binnen de gemeenten keuzes maken en prioriteiten stellen?
•
Wat zijn de bedreigingen? Waar zitten de (traditionele) weerstanden?
•
Wat zijn de kansen?
•
Is er een ‘trekker’? Is uw organisatie in staat betrokkenen (zowel intern als extern) te motiveren?
•
Zijn er referenties van duurzame gebouwen in de buurt die kunnen gebruikt worden als voorbeeld?
Gebruik de antwoorden om realistische ambities te formuleren voor het project. Dit is ook het moment om te kiezen voor een gepaste samenwerkingsvorm die de ambities ondersteunt (zie deel 2). Dubolimburg begeleidt de limburgse gemeenten en de provincie in de uitwerking van klimaatplannen voor gebouwen. Het klimaatplan raamt het potentieel van het bestaand gebouwenpatrimonium en stelt concrete participatieve acties voor aan particulieren, gemeenten en de bouwsector. Deze klimaatplannen kunnen eveneens gebruikt worden als basis van de duurzaamheidambities.
7
St a p 2:
s t a r t i n een v roeg s tad i u m In de startfase is de ruimte voor duurzame oplossingen het grootst. Wanneer duurzaamheid in deze fase wordt meegenomen, zal men de beste resultaten boeken. Naarmate het bouwproces vordert zijn er minder mogelijkheden om duurzaamheidprincipes te implementeren en hierbij komt nog dat deze toepassingen vaak duurder zijn dan wanneer deze van in de beginfase mee zijn opgenomen. Een politieke en organisatorische verankering van duurzaamheidambities is essentieel. Zorg daarom voor een intern engagement en duidelijkheid over de visie en de te nemen stappen. Zo laat u zien dat duurzaamheid een niet ter discussie staand onderdeel is van de opgave. Bovendien kost het veel tijd en inspanningen om in een latere fase partijen de verschillende partijen op één te lijn te krijgen. Voor het bepalen van de duurzaamheidprincipes kan men ondersteuning vragen bij Dubolimburg. Wanneer men een projectondersteuning vraagt in een vroeg stadium zal men betere resultaten boeken.
St a p 3:
k i j k n i et en kel n aar d e i n veste r ingskost Duurzaam bouwen hoeft niet duur(der) te zijn. Sterker nog, het kan zelfs goedkoper! Om een duidelijk zicht te krijgen op de rendabiliteit, is het noodzakelijk om de gehele levensduur van een gebouw te bekijken. De investering moet worden gekoppeld aan de kosten van energie, onderhoud, beheer, sloop. Een terugkerend knelpunt hierbij is dat begrotingsposten voor nieuwbouw / verbouwing vaak niet gekoppeld zijn aan de begrotingsposten voor exploitatie. Het vergt een extra inspanning om deze twee begrotingsposten op elkaar af te stemmen. Men moet durven op lange termijn te denken. Duurzaamheidaspecten worden vaak op het laatste moment uit bouwplannen geschrapt als gevolg van budgettaire problemen. Denk dan terug aan de startfase; u hebt niet zomaar ingezet op kwaliteit en duurzaamheid. Zie ook verder in DEEl 2: de juiste samenwerkingsvorm kiezen
St a p 4:
ge bru i k h u l p m i d d el en b i j he t fo r muleren va n a mbities Vaak begint een project met een ‘vage’ duurzaamheidambitie zoals “onze gemeente wil een duurzaam gebouw”. Er zijn een aantal instrumenten die u kunnen ondersteunen om concrete ambities te formuleren. Ook hierbij kan Dubolimburg samen met u op zoek gaan naar het juiste instrument en ondersteunen met het toepassen ervan.
St a p 5:
s pe ci fi ceer u w am b i ti es func tioneel Functioneel specificeren betekent dat u de eisen voor een bouwwerk uitwerkt van hoofdlijnen naar details. Dus van systeemgerichte eisen (10% energie besparen, 50% CO2-reductie) naar functionele eisen ( een E-peil van 30, K-peil van 20, energieneutraal, energieplus, …), naar constructieve eisen (houtskeletbouw, massief passief, …) of zelfs materiaaleisen (gebruik van bioecologische materialen, rekening houden met cradle-to-cradle principe, …) en eisen ten behoeve van technieken (een warmtepomp, betonkernactivering, balansventilatie met warmterecuperatie, ...). Door de eisen te concretiseren biedt u een uitdaging aan de inschrijvers om een optimale oplossing aan te bieden die overeenstemt met uw ambitieniveau. Dit echter zonder de ontwerpers de mogelijkheid te ontnemen om alternatieve technieken voor te stellen. Veel duurzaamheidaspecten blijken gerealiseerd te kunnen worden door een uitgekiend ontwerp of door een eenvoudige aanpassing van de gangbare werkmethoden. Tevens is de kans groter dat duurzaamheideisen worden geïntegreerd in het ontwerp. Een gemeente met een scherpe lange termijn visie en een goed gedefinieerd stappenplan om deze visie te ondersteunen zal op een meer onderbouwde manier komen tot duurzame bouwprojecten en deze dan op een meer succesvolle manier kunnen realiseren.
8
St a p 6:
c o mm u n i ceer u w am b i ti es Goede communicatie is in alle fasen van groot belang. Niet alleen met externen (ontwerpers, bouwbedrijven, projectontwikkelaars), maar ook met de partijen binnen uw gemeente (ambtenaren van andere diensten, beleidmakers, raadsleden). Neem duurzaamheidambities integraal op in de planontwikkeling. Bespreek niet alleen de inhoud. Bespreek ook de motivatie van alle betrokkenen om de ambities waar te maken. Zorg dat iedereen op één lijn blijft en dat er engagement is, dus dat mensen zich verantwoordelijk voelen voor hun acties. Zorg dat de ambities bij de stap naar de volgende fase duidelijk zijn. leg afspraken vast in besluitvormingsdocumenten en ‘coach’ mensen in het realiseren ervan. Binnen gemeenten is er vaak sprake van langdurende en ingewikkelde besluitvormingsprocedures. Zoek uit hoe de besluitvorming in uw gemeente geregeld is: wat is de rol van de gemeenteraad en de beleidsmakers in dit project? Houd hier in het bouwproces rekening mee. Zorg dat trajecten vooraf worden aangegeven en dat beslissingen verantwoord worden, in de zin van doelmatigheid en rechtmatigheid. Zorg voor intern draagvlak van gemeenteraad, beleidmakers en betrokken ambtenaren. Inspireer elkaar, vooral in de startfase. Ga eens op excursie naar een referentieproject met iedereen die betrokken is. leg ook aan de externe partners uit dat u belang hecht aan duurzaamheid. Sommige actoren in de bouwsector interpreteren duurzaamheid nog steeds als ‘extra’. Denk terug aan de eerste fase en gebruik dezelfde drijfveren om de externe partners te overtuigen.
9
10
DEEL 2: DE JUISTE SAMENWERKINGSVORM KIEZEN Elke samenwerkingsvorm heeft zijn voor- en nadelen. Kies de samenwerkingsvorm die bij uw gemeente en uw bouwproject past en de beste mogelijkheden biedt om een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit te realiseren. Wanneer men kiest voor een samenwerkingsvorm waarbij de private partner instaat voor de financiering en het onderhoud van het gebouw, biedt dit de mogelijkheid de begrotingsimpact van een bouwproject over een langere periode te spreiden. Hierbij zal er dus steeds een afstemming zijn tussen de begroting van het bouwproject en de begroting van de latere onderhoudskosten. Op die manier gaat men uit van een kostenberekening over de hele levenscyclus en verplaatst men geen milieueffecten van de ene fase van de levenscyclus naar de andere. (zie deel 1, stap 3). Voorbeelden hiervan zijn de PPS (Publiek Private Samenwerking)–constructies, DBFM (Design, Build, Finance, Maintenance), DBFO (Design, Build, Finance, Operate)… Hieronder vindt u meer uitleg over een aantal mogelijke samenwerkingsvormen.
1.
Klassieke organisatie Bij de klassieke organisatie met een architect, studiebureau en aannemer verloopt het proces zeer gefragmenteerd. Elk van de partners voert zijn taken uit, enkel gebaseerd op de doorgestroomde informatie. Typerend voor deze aanpak is dat elke partner sterk betrokken (‘verantwoordelijk’) is in één welbepaalde fase van het project. Zo wordt de aannemer niet betrokken in het ontwerpproces en heeft de bouwheer weinig inbreng bij de uitvoering.
2.
Bouwteam In een bouwteam werken alle betrokken partijen al in een vroeg stadium samen: bouwheer, architect, studiebureaus en aannemers. Er is van bij het begin communicatie tussen de voornaamste actoren in een bouwproject en zo heeft iedereen goed zicht op de algemene en specifieke eisen. Door de algemene eisen in onderling overleg te verdelen in meer specifieke eisen per domein en dit ook in de bestekteksten duidelijk te vermelden kan een bouwteam ervoor zorgen dat mogelijke problemen van bij het begin opgemerkt kunnen worden. Zowel de bouwheer als de uitvoerders hebben zicht op de algemene eisen en kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van het concept. Zo kunnen dure latere aanpassingen aan het ontwerp vermeden worden.
3.
Publiek-Private Samenwerking (PPS) Bij deze samenwerkingsvorm tussen overheid en privé-ondernemingen worden de uit te voeren werken niet zozeer door de overheid gespecificeerd in gedetailleerde lastenboeken, maar eerder in algemene doelstellingen. De privé-ondernemingen werken dan zelf het gedetailleerde eisenpakket en het ontwerp uit. Het voordeel is dat ze ook financiering en de latere uitbating van het gebouw op zich nemen. Op die manier hebben ze zelf belang bij het lage energieverbruik van het gebouw. Ze zullen zich er in dit geval ook actiever voor inzetten. Deze manier van werken biedt de aannemer ook een flexibeler uitgangspunt om creatieve oplossingen aan te bieden.
Indien u hier meer informatie over wenst, verwijzen we u door naar het Vlaams Kenniscentrum PPS: www.vlaanderen.be/pps
11
12
DEEL 3: DE BEOORDELINGS- EN GUNNINGSCRITERIA In deel 1 heeft de gemeente een visie bepaald waarin duurzaamheid een leidraad is. Voor het verdere verloop van het project is het belangrijk dat de visie van externe partners overeenstemt met deze van de gemeente. Alle partners moeten bereid zijn hetzelfde ambitieniveau na te streven. Bij de beoordeling en de gunning van de opdracht is de visie op duurzaamheid één van de onderdelen. Om duidelijk te maken naar de inschrijvers toe dat duurzaamheid een prominente plaats inneemt, is het aangewezen om de duurzaamheidvisie van de inschrijvers voldoende zwaar te laten doorwegen. Hierbij enkele voorbeelden die inspirerend kunnen werken:
D e s e l e c t i e c r iteri a: •
In de selectiecriteria wordt vooral aandacht besteed aan het vermogen van een ontwerper om de opdracht waarvoor ze inschrijven uit te voeren. Zo kan er gevraagd worden naar de ervaring met betrekking tot de realisatie van duurzame gebouwen.
•
Stel selectiecriteria vast op basis van de exhaustieve lijst van criteria die wordt vermeld in de richtlijn inzake overheidsopdrachten (zie bijlage) en voeg hierbij de criteria toe die worden ondersteund door de eigen duurzaamheidvisie .
•
Het beschrijven van de opdracht heeft twee functies:
•
het beschrijft de opdracht voor de markt zodat de bedrijven kunnen uitmaken of ze geïnteresseerd zijn. Aldus wordt het concurrentieniveau bepaald.
•
het verstrekt meetbare eisen aan de hand waarvan de inschrijvers worden beoordeeld. Ze vormen de minimale voldoeningscriteria. Als ze niet duidelijk en correct zijn, zullen ze onvermijdelijk leiden tot ongeschikte aanbiedingen. Aanbiedingen die niet voldoen aan de selectiecriteria worden afgewezen. Voorbeeld:
1.
de kwaliteit van de concept- en visievorming en het ontwerpend onderzoek op het vlak van landschapsinrichting, stedenbouw, architectuur, interieurinrichting en kunst gerelateerd aan de ambities en verwachtingen van de opdrachtgever zoals ze geformuleerd zijn in het bestek
2.
de aandacht voor een globale aanpak van duurzaamheid
3.
de kostenbeheersing qua honorarium en projectkost.
13
D e gunni ngs cri teri a: De gunning van een opdracht is de laatste fase van de aanbestedingsprocedure. In deze fase beoordeelt de aanbestedende overheid de kwaliteit van de inschrijvingen en vergelijkt de prijzen. Bij het beoordelen van de kwaliteit van de inschrijvingen wordt er gebruik gemaakt van vooraf bepaalde en bekendgemaakte gunningscriteria. Inzake overheidsopdrachten zijn er twee mogelijkheden: men vergelijkt de aanbiedingen op basis van de laagste prijs ofwel wordt de opdracht gegund aan de “economisch voordeligste” inschrijving. Wanneer men de opdracht gunt volgens het principe van de economisch voordeligste houdt men rekeningen met verschillende gunningscriteria in tegen stelling tot de gunning aan de laagste prijs, waar men enkel de prijs in acht neemt. Het criterium “economisch voordeligste inschrijving” bestaat ten minste uit twee of meer subcriteria en kan dus ook duurzaamheidcriteria bevatten. In de richtlijn (zie bijlage) zijn voorbeelden van deze criteria opgenomen: •
De kwaliteit
•
De prijs
•
De technische waarde
•
De esthetische en functionele kenmerken
•
De milieukenmerken
•
De gebruikskosten
•
De rentabiliteit
•
De technische bijstand
•
De uitvoeringstermijn.
Bij de aanbesteding van een duurzaam gebouw gaat men uit van de gunningscriteria die een “economisch voordeligste inschrijving” vooropstellen. Deze aanpak geeft de mogelijkheid om een kostenberekening op lange termijn op te nemen in de gunningscriteria. Deze kostenberekening verschaft duidelijkheid over de werkelijke kosten van een project. Het toepassen van deze benadering bij het opstellen van de gunningscriteria zal zowel de duurzaamheid als de financiële positie ten goede komen.
14
•
Gunningscriteria met betrekking tot duurzame aspecten kunnen worden toegepast als deze:
•
Verband houden met het voorwerp van de aanbestede opdracht (zoals beschreven in de technische specificaties)
•
Het mogelijk maken om de inschrijvingen te beoordelen op basis van hun economische en kwalitatieve criteria als geheel, ten einde te bepalen welke inschrijving de beste kwaliteitsverhouding biedt.
Voorbeeld 1: 1.
de kwaliteit van de concept- en visievorming en het ontwerpend onderzoek op het vlak van landschapsinrichting, stedenbouw, architectuur, interieurinrichting en kunst gerelateerd aan de ambities en verwachtingen van de opdrachtgever zoals ze geformuleerd zijn in het bestek
2.
de procesgerichtheid en procesbereidheid
3.
de aandacht voor een globale aanpak van duurzaamheid
4.
de kostenbeheersing qua honorarium en projectkost,
5.
de realisatietermijn.
Voorbeeld 2: 1.
Architecturaal concept
25ptn
2.
Duurzaamheid
25 ptn
3.
Prijs
20 ptn
4.
Technisch concept
20 ptn
5.
Materiaal gebruik
10 ptn
Totaal:
100 ptn
15
16
DEEL 4: DE PROJECTDEFINITIE De projectdefinitie vormt een belangrijk onderdeel van de aanbestedingsbundel. Hierin beschrijft de aanbestedende overheid zijn visie, het onderwerp van de opdracht, de ambities die men heeft. Hetgeen men in de vorige delen van deze handleiding heeft beslist en vastgelegd wordt hierin opgenomen en op een heldere manier beschreven. Op die manier weet de inschrijver aan welke verwachtingen hij moet voldoen en of de eigen visie overeenstemt met de visie van de aanbestedende overheid. In de projectdefinitie formuleert de gemeente haar ambities en visies op een uitdrukkelijke manier. Dit is des te belangrijker omdat bij de start van het project niet het product (gebouw) gekend is, maar wel de visies die in het product moeten terug te vinden zijn. Deze projectdefinitie zal zowel tijdens het wordingsproces, als bij de beoordeling van het project het referentiekader vormen voor elke vorm van projectmanagement. De projectdefinitie is een document dat in de eerste plaats een inhoudelijk kader bevat, waarin de ambities van de bouwheer beschreven worden. Tegelijk is het een referentiekader dat het proces bij de realisatie van een project aflijnt en stuurt vanuit een geïntegreerde visie op het project. De opdrachtgever moet het als een van zijn belangrijkste taken zien om een uitgebreide nota op te stellen die de algemene en de specifieke opdracht van het project duidt. Er zijn een aantal terugkerende onderwerpen van een projectdefinitie: 1.
de missie van de opdrachtgever
2.
de betekenis van de missie van de opdrachtgever voor de maatschappij, de locatie, de gebruiker, de burger
3.
de culturele ambities die de opdrachtgever wil verbeeld zien in het project op het vlak van:
4.
de stedenbouwkundige betekenis en meerwaarde voor de omgeving
5.
de historische verbondenheid met en de historische duiding van het project
6.
de betekeniswaarde van het project voor de opdrachtgever
7.
de betekeniswaarde voor de gebruiker/bezoeker
8.
de symboolwaarde van het project
9.
de publieke toegankelijkheid en het openbaar domein
10. duurzaamheid
Zoals in de vorige delen reeds is aangegeven zal de visie rond duurzaamheid een onderdeel uitmaken van de algemene visie van de gemeente. Toch is het aangewezen om in de projectdefinitie de specifieke duurzaamheidthema’s, waar men als gemeente extra wil op inzetten, uitgebreider te beschrijven. U vindt hieronder standaardteksten die u kan gebruiken als aanzet om de eigen duurzaamheidvisie kracht bij te zetten. Zorg er steeds voor dat alles wat u vraagt van de potentiële inschrijvers en hun aanbiedingen verband houdt met het voorwerp van de opdracht. Hierbij is het belangrijk om de opdracht aan het ontwerpteam goed te omschrijven en de verwachtingen te vertalen in een concreet programma van eisen dat prestatiegericht is. In de huidige praktijk is het niet de gewoonte om expliciete duurzaamheideisen op te nemen, maar als bouwheer moet je voldoende tijd voorzien om de doelstellingen vast te leggen en daarnaast het team goed te organiseren.
17
D U U R Z A A M O NTWE R PE N Compactheid: De mate van compactheid van een gebouw is een belangrijk aspect. Hierdoor beperkt men de oppervlakte van de gebouwschil en hiermee ook het materiaalgebruik en de kans op koudebruggen. Bijkomend zal een compact gebouw door zijn meer beperkte buitenschil minder warmte verliezen dan een minder compact gebouw met hetzelfde volume. Het komt er dus op aan het gewenste volume zo compact mogelijk “te organiseren” vanaf het eerste concept. Oriëntatie: In woningen wordt er voor geopteerd om de leefruimten aan de zuidkant te voorzien en deze van de koude noordkant af te schermen met bufferruimtes. In kantoorgebouwen met grotere bezettingsgraad en veel interne warmtewinsten, waar fel zonlicht zowel het thermisch als het visueel comfort nadelig kan beïnvloeden, wordt geopteerd om de kantoren van het zuiden af te schermen. Strategisch ingeplante beplanting, luifels, zonwering kunnen hiervoor een oplossing bieden. Passieve zonne-energie: De inplanting en de oppervlakte van de beglazing heeft een belangrijke impact op de warmtewinsten van het gebouw. Door een uitgekiend daglichtconcept kan er bespaard worden op het verbruik door kunstmatige verlichting. Bovendien kan men in de winter van de zonnewinsten profiteren. Anderzijds zorgen beglaasde oppervlakken voor een groter warmteverlies dan goed geïsoleerde gevels en kunnen grote glasoppervlakken voor oververhitting in de zomer zorgen. Het komt er dus op aan om de hoeveelheid beglazing goed te doseren, om de beglazing te voorzien in functie van een goede daglichttoetreding en een geschikte zonnewering te voorzien. Passieve technieken zijn geïntegreerd in het gebouwconcept en er is voor de werking in principe geen extra energie nodig. Om het lokaal op te warmen kan men proberen om de zonnewarmte die de lokalen via glaspartijen binnenkomt optimaal te benutten. Vooral bij kantoorgebouwen dient men op te passen voor oververhitting. Hiervoor moet er studie worden gemaakt tijdens het voorontwerp. Er zijn ook nog andere mogelijkheden zoals nachtventilatie, het toepassen van een grondbuis om ventilatielucht voor te verwarmen of te koelen. Hiervoor dient het gebouw te beschikken over voldoende thermische massa om overdag de warmte vast te houden en ’s nachts af te geven. Beperken van de energiebehoefte: Met bouwkundige maatregelen kan al heel veel energie bespaard worden. Het is steeds beter om energieverbruik te voorkomen. Dit wil zeggen dat er aandacht wordt besteed aan de compactheid van het gebouw, het gebruik van passieve zonne-energie (goede oriëntatie, zonlichttoetreding…) en het vermijden van oververhitting, luchtdicht bouwen in combinatie met een thermisch performante buitenschil… Veelal is de investering voor deze bouwkundige maatregelen lager dan deze van technische installaties en hebben ze vaak een langere levensduur en vragen ze minder onderhoud. Het is dus belangrijk dat deze maatregelen worden meegenomen vanaf het ontwerp. K-peil: Bij het K-peil wordt er geen rekening gehouden met de gebruikte technieken in een gebouw in tegenstelling tot een E-peil. Dit wil zeggen dat o.a. isolatie en compactheid een invloed hebben op de berekening van het K-peil. De standaard is K 45, en K 20 komt ongeveer overeen met de passiefstandaard. Het is als lokale overheid aangewezen om een K-peil lager dan de standaard op te nemen in de projectdefinitie.
18
E-peil: Het E-peil is net zoals het K-peil een meetbare waarde voor het energieverbruik van een gebouw. Een E-peil van 30 komt overeen met de passiefstandaard. Het is als lokale overheid aangewezen om een E-peil lager dan de standaard op te nemen in de projectdefinitie. Hierbij moet men ook rekening houden dat volgens EPDB-regelgeving de overheidsgebouwen in 2019 energieneutraal moeten zijn. Energieconcept: Bij het ontwerp van een duurzaam gebouw baseert men zich op de “trias energetica”: 1.
Vermijden van energiegebruik: performante gebouwschil, compactheid, luchtdichtheid
2.
Voor de energiebehoefte waar nog aan voldaan moet worden gebruikt men hernieuwbare energie
3.
Enkel in laatste instantie gaat men op een efficiënte manier gebruik maken van eindige energiebronnen.
Aanpasbaarheid: Een gebouw wordt ontworpen voor een langere periode en moet dus in staat zijn om te kunnen voorzien in behoeften die kunnen veranderen. Dit houdt in dat men bij het ontwerp rekening houdt met het feit dat de indeling van de ruimtes op een eenvoudige manier kan veranderen en dat ruimtes voor meerdere doeleinden kunnen gebruikt worden. Toegankelijkheid: Een duurzaam gebouw moet openstaan voor iedereen. Een integraal toegankelijk gebouw combineert de behoeften van verschillende mensen en maakt voorzieningen die voor iedereen bruikbaar zijn. Aparte oplossingen worden vermeden. Wanneer er bij een nieuwbouw of verbouwing al in ontwerpfase wordt rekening gehouden met de principes van toegankelijkheid zijn er nagenoeg geen meerkosten en levert het een hogere gebruikerskwaliteit op. Voor meer info kan men zich wenden tot het toegankelijkheidsbureau: www. toegankelijkheidsbureau.be Visueel comfort: Bij visueel comfort speelt de hoeveelheid en de verdeling van daglicht een grote rol. Door te zorgen voor genoeg daglicht in een gebouw zal de behoefte aan kunstlicht afnemen, maar een teveel aan daglicht zal zorgen voor verblinding. Een goede dosering is hier het sleutelwoord. Hiervoor wordt er gevraagd om een analyse te maken van de behoefte aan daglicht per lokaal en hiermee rekening te houden met de organisatie van de lokalen en het bepalen van de raamoppervlakte en de vorm ervan. Apparaten: Printers en kopieermachines produceren schadelijke dampen. Wanneer deze toestellen aanwezig zijn in het gebouw is het aangewezen om hiervoor een aparte ruimte te voorzien, met een aparte afzuiging.
19
D U U R Z A A M B OU WE N Passiefstandaard: Om duidelijk te stellen wat passief bouwen inhoudt, zijn hieronder de belangrijkste kenmerken opgenomen. Een gemeente kan ondersteuning vragen van het passiefhuisplatform (www. passiefhuisplatform.be voor meer info).Concreet dient men bij passief bouwen rekening te houden met 6 belangrijke punten: 1.
Warmteverliezen beperken door ver doorgedreven isolatie.
•
Een doorgedreven geïsoleerde buitenschil bestaat (ongeveer, afhankelijk van de materiaalkeuze) uit 20cm vloerisolatie, 25 tot 35cm spouwisolatie en 40 tot 45cm dakisolatie. De ramen worden voorzien van drievoudige beglazing en thermisch onderbroken schrijnwerk. Dit betekent:
•
U-waarde van vloeren, muren en daken < 0.15 W/m²K
•
U-waarde van buitenschrijnwerk < 0.8 W/m²K
•
U-waarde van beglazing < 0.8 W/m²K
•
Lineaire warmtedoorgangscoëfficient < 0.01 W/mK
2.
Warmteverliezen beperken door zeer goede luchtdichtheid van het gebouw. Ongecontroleerde luchtlekken zorgen voor een slecht geventileerde binnenruimte. Daarenboven kan vochtige lucht in de buurt van spleten condenseren, wat schimmelvorming in de hand werkt. Bij passiefbouw wordt er daarom extra aandacht besteed aan de luchtdichtheid. De luchtdichtheid van een gebouw wordt getest met een pressurisatieproef (blowerdoortest), waarbij men het gebouw in onder- en bovendruk zal brengen waardoor men de luchtverliezen kan berekenen bij een drukverschil van 50 Pa: de n50-waarde. Dit betekent: N50-waarde < 60 h-1
3.
Warmtewinsten optimaliseren door gebruik te maken van passieve energie. Om het verwarmingsverbruik te beperken moeten ook de warmtewinsten voldoende groot zijn. Daarom dient er superisolerende beglazing te worden geplaatst die een grote zontoetreding toelaat door een hoge g-waarde. Glasvlakken worden bij voorkeur zuidgericht en voorzien van bij voorkeur intelligente vast zonnewering om oververhitting te vermijden. In het gebouw zelf zijn er ook warmtebronnen aanwezig die voor winsten zorgen, zoals mensen, computers en andere apparatuur. Mensen leveren 100 W per persoon aan warmte, en zelfs meer dan 200 W als men de warmte van de computer meetelt! Dit betekent: g-waarde beglazing > 50%
4.
luchtkwaliteit waarborgen door ventilatie met warmteterugwinning. Bij passief gebouwen wordt de ventilatie continu mechanisch aangestuurd door balansventilatie, waardoor de luchtkwaliteit optimaal is. Dit systeem kan gecombineerd worden met een warmtepomp. Dit betekent: Efficiënte gelijkstroomventilatoren ŋ< 0.45 W/(m³h) Rendement warmterecuperatie > 75%
20
5.
Laag energiegebruik door efficiënte apparaten Dit is de verantwoordelijkheid van de gemeente om hieraan gevolg te geven door een duurzaam aankoopbeleid te handhaven. Hierbij dient men ook het gebruik in het oog te houden. Een goede handleiding voor de gebruikers is essentieel!
6.
Hernieuwbare energie. Wanneer het energiegebruik tot 75% is teruggedrongen wordt hernieuwbare energie zeer interessant: zonnepanelen, windmolen, … Dit zijn duurdere investeringen die kunnen worden uitgesteld, maar dan kunnen er best al enkele voorzieningen getroffen worden zodanig dat de installatie achteraf vlot kan gebeuren.
Nulenergie gebouw (de standaard voor nieuwe overheidsgebouwen vanaf 2019!!): Dit is een gebouw dat zo geconcipieerd is dat het nog maar een beperkte energievraag heeft (zoals een passief gebouw). Aan de energievraag die nog overblijft wordt voldaan door enkel gebruik te maken van hernieuwbare energie. Plusenergie gebouw: Hierbij wordt er meer energie geproduceerd dan dat er verbruikt wordt. Het gebouw levert als het ware energie op! BioSolarHause-principe: Hierbij baseert men zich op het “huis-in-huis”-principe. Het grote verschil met andere lage-energie gebouwen is dat het geen ventilatiesysteem nodig is. Er moeten geen dampschermen worden aangebracht en er dienen geen maatregelen te worden getroffen om het gebouw luchtdicht te maken. De buitenschil is een soort van serre wat wil zeggen dat het deels beglaasd is en dat het wind- en waterdicht is. De binnenschil is goed geïsoleerd en dampopen. Deze binnenschil wordt verwarmd door middel van de beglazing in de buitenschil. De dampen, gassen en geuren die worden geproduceerd door de gebruikers worden geëvacueerd door de dampopen binnenschil naar de ruimte tussen de binnen- en buitenschil. Door een natuurlijk principe (op eigen stuwkracht) wordt de vervuilde lucht naar buiten uitgevoerd. De damp die zich bevindt tussen de binnen en de buitenschil zorgt er ook nog voor dat het gebouw extra wordt geïsoleerd, zoals een overjas die men aantrekt. De energie die men nodig heeft voor de productie van warm water en verwarming kan op eenvoudige wijze gedekt worden door gebruik te maken van hernieuwbare energie. Voor meer info verwijzen wij u door naar: http://www.bio-solar-house.com/haus-im-hausprinzip.html en http://www.akademie-mont-cenis.de/ (een openbaar gebouw gerealiseerd volgens de principes van het bio-solarhause) Groendaken: Platte daken en licht hellende daken kunnen worden uitgevoerd als een groendak. Een groendak heeft verschillende gunstige effecten: buffering van regenwater (en hierdoor de afname van de piekbelasting van de riolering) koelend effect op de omgeving rondom (en hierdoor de afname van het “hitte eiland- effect” in dicht bebouwde gebieden), er is geen extra ballastlaag meer nodig, bescherming van de dakbekleding tegen UV-licht en temperatuurschommelingen, geluidsdempend (afhankelijk van de dikte van de substraatlaag) en vasthouden van fijn stof. Akoestisch comfort: Bij het ontwerpen en de materiaalkeuze moet er rekening gehouden worden met het akoestisch comfort in en rond het toekomstig gebouw.
21
Thermisch comfort: Voor een behaaglijk binnenklimaat is het van belang om een goed geïsoleerd en luchtdichte buitenschil te voorzien (U-waarden: zie passiefgebouw) in combinatie met een performant ventilatiestrategie dat binnen het totale energieconcept past. Het is belangrijk een evenwicht na te streven bij het vaststellen van de isolatieniveaus van muren, vloeren en daken. Alle onderdelen moeten voorzien worden van een doorgedreven isolatie om te komen tot een duurzaam gebouw. Bij het concipiëren van het gebouw moeten onderbrekingen in de isolatieschil, koudebruggen, vermeden worden. Ook de isolatiewaarde van beglazing, van vensters, poorten en deuren mag men niet uit het oog verliezen. Beglazing blijft een zwakke schakel in de isolatieketen. Verwarming: Er dient een energieconcept te worden opgesteld dat rekening houdt met de beperkte energievraag van het gebouw, alsook het wisselend gebruik. Hierbij kan naast de traditionele oplossingen ook kiezen voor een systeem dat stroom en warmte tegelijkertijd produceert op basis van biogas of biomassa, zoals een WKK (Warmte Kracht Koppeling) of stadsverwarming. Als u in het gebouw een optimale temperatuur wenst na te streven, kan u dit doen door zeer gedetailleerde specificaties op te leggen voor het centraal verwarmingssysteem. Een andere mogelijkheid is, dat u bepaalt dat er in het gebouw een constante temperatuur van bv. 20°C moet heersen en het aan de inschrijvers overlaat om een gepast duurzaam concept voor te stellen. Op die manier wordt er de ruimte geboden om alternatieven systemen voor te stellen. Het globaal rendement van een verwarmingsinstallatie wordt bepaald door het opwekkingsrendement, het distributierendement en het afgifterendement. Voor de productie van het warm water wordt er gekozen voor het hoogst mogelijke rendement met een efficiënte, vraaggestuurde regeling. Verluchting: Een vaak vergeten en onderschat element bij een duurzaam gebouw is de luchtdichtheid. Door ongewenste instroom (infiltratie) van koude lucht of uitstroom (exfiltratie) van warme lucht door spleten en kieren gaat veel energie verloren. De luchtigheid is ook van belang om de constructie zelf te vrijwaren van vochtproblemen. Bij de uitwerking van de bouwdetails moet men voldoende aandacht besteden om de lekverliezen te beperken. De aan- en afvoer dient op een gecontroleerde manier te gebeuren via het ventilatiesysteem. In het ontwerp moet er een doordacht ventilatiesysteem aanwezig zijn dat een optimaal binnenklimaat waarborgt. Toepassen hernieuwbare energie: De mogelijkheid voor het toepassen van hernieuwbare energie wordt bekeken binnen de Trias Energetica. Dit wil zeggen dat men eerst gaat zorgen voor een goed geïsoleerde buitenschil en de energievraag gaat beperken en dat men daarna gaat investeren in hernieuwbare energie. Hierbij wensen we te benadrukken dat men zich beter onderscheidt door een goed concept en een doordachte aanpak dan door het gebruik van dure technieken. Verlichting: Het ontwerp van het gebouw moet toelaten dat er voldoende daglicht binnenvalt en dat een uitzicht op de buitenomgeving gegarandeerd is. Voor de verlichting dienen er efficiënte, comfortabele en energiezuinige installaties te worden voorzien. Het verlichtingsplan moet aan de nodige eisen voldoen. Hiervoor kan men gebruik maken van energiezuinige verlichting zoals spaarlampen, Tl 5, lED, …
22
In ruimten die niet veel gebruikt worden is er aanwezigheidsdetectie (toiletten, technische ruimten, berging). In de kantoren kan men een daglichtgestuurde verlichting voorschrijven. Dit wil zeggen dat de lichtintensiteit ter hoogte van de ramen minder is dan deze in het gedeelte van het kantoor dat verder van het raam gelegen is. In verblijfsruimten kan men gebruikmaken van daglichtdimming wat wil zeggen dat met gaat werken met twee circuits. Ipv het licht te dimmen (wanneer dit wenselijk is voor een activiteit of bij valavond) kan men dan kiezen om maar de helft van de armaturen te benutten. De verlichting moet goed ontworpen zijn, energie-efficiënte verlichting voorzien, zo nodig daglichtof aanwezigheidsafhankelijk geregeld. Materialen: Een duurzaam gebouw gaat verstandig om met materiaalgebruik en de keuze van de materialen. In eerste instantie dient het juiste materiaal gebruikt te worden op de juiste plaats en moet men zuinig omspringen met materialen en afval zoveel mogelijk voorkomen. Hierbij kan het gebruik van standaardmaten een belangrijke rol spelen. Op die manier worden de materialen optimaal benut en wordt het afval beperkt. De materialen die gebruikt worden hebben een beperkte milieulast. In sommige gevallen is het heel verleidelijk om het goedkoopste materiaal te gebruiken, maar dit kan op een langere termijn duurder blijken te zijn. Producten van een inferieure kwaliteit hebben over het algemeen een kortere levensduur. Als een goedkoper materiaal vaker moet worden vervangen of meer onderhoud vraagt dan een duurder materiaal, zal dit resulteren in hogere kosten, extra energieverbruik en meer afval. 1.
Algemeen: •
Wanneer er gevelmaterialen gebruikt worden zoals hout, gevelbepleistering, … moeten deze beschermd worden tegen slijtage door raamdorpels en dakranden die voldoende uitsteken tov het gevelvlak.
•
Dakbedekking van platte daken wordt voorzien van een kiezellaag of een groendak.
•
Het aantal verschillende gevelmaterialen blijft beperkt.
•
Er wordt voorkeur gegeven aan mechanische bevestiging ipv verlijmde.
•
Er wordt rekening gehouden met handelsmaten van materialen en systemen.
2.
Constructie •
Bij betonconstructies wordt er voorkeur gegeven aan de toepassing van klinkerarme cementsoorten en grindvervangers.
•
Bij metselwerk wordt er gebruik gemaakt van een schelpkalk (basterd) mortel of een cementmortel met een gering portlandklinkergehalte.
•
Indien men kiest voor een houtconstructie wordt het hout optimaal gedimensioneerd ifv de toepassing. Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van hout dat niet chemisch verduurzaamd is.
•
Boven een onverwarmde ruimte wordt er bij voorkeur een prefab systeemvloer toegepast.
•
Er wordt voorkeur gegeven aan prefab structuren.
3.
Detaillering •
Het uitlogen van materialen (lood, zink, koper, bitumen…) in een buitentoepassing wordt vermeden door het toepassen van een (poeder)coating
•
Voor de bevestiging van tegels (wand, muur, vloer) wordt er gebruik gemaakt van een poederlijm op basis van cement of een mortel.
•
Binnenoppervlakten worden enkel geschilderd met natuurverven of watergedragen verven.
•
In de plaats van loden slabben wordt er gewerkt met alternatieven van recycleerbare kunststof.
23
•
Bij hellende daken wordt de voorkeur gegeven aan een verholen gootconstructie met EPDM-laag.
•
Indien er naden worden gedicht zal dit gebeuren met een PE-rolband of EPDM-rubber.
4.
Onnodig gebruik van materialen vermijden •
Ten allen tijden wordt overdimensionering vermeden.
•
Het gebouw zal bestaan uit een logische draagstructuur die een flexibele indeling van de ruimte mogelijk maakt.
5.
Gebruik gezonde, milieuverantwoorde materialen uit onuitputtelijke grondstoffen die beantwoorden aan het principe ‘cradle to cradle’. •
Gebruikte materialen bestaan uit nagroeibare grondstoffen.
•
De materialen moeten gerecycleerd kunnen worden zonder dat er een kwaliteitsverlies is. Er worden materialen gebruikt die een label hebben dat aanduidt dat ze ecologisch verantwoord zijn zoals het PEFC-label, FSC-label, Nature-plus, … Hout afkomstig van een lokaal beheerd duurzaam bos geniet de voorrang.
6.
Bij gebruik van materialen uit eindige grondstoffen, moeten deze goed scoren op vlak van kwaliteit, milieu en gezondheid. •
De materialen bezitten een kwaliteitslabel en geen schadelijke stoffen.
•
De winning van de grondstoffen en de productie van het materiaal gebeurt bij voorkeur in de streek en hebben een lage milieubelasting.
7.
Afval voorkomen •
De verschillende bouwdelen zijn zoveel mogelijk samengesteld uit demontabele onderdelen die gemakkelijk te recycleren zijn.
•
Gelijmde constructies worden zoveel mogelijk vermeden.
8.
Afval hergebruiken •
De voorkeur gaat uit naar materialen op basis van gerecycleerde materialen.
•
Voor bekistingen wordt er gebruik gemaakt van herbruikbare bekistingen.
Voor meer info met betrekking tot bio-ecologisch bouwen verwijzen we u door naar VIBE (Vlaams Instituut Bio-Ecologisch bouwen): www.vibe.be
24
D U U R Z A A M G EB R U I KE N Gebruikershandleiding: De ontwerper zal samen met de installateurs van de technieken een handleiding uitwerken voor de gebruikers en (eventuele) beheerders van het gebouw. Hierin staat op een heldere manier uitgelegd hoe de installaties werken en wat de aandachtspunten zijn alsook een lijst met contactgegevens en telefoonnummers bevatten. Communicatie: Een belangrijk onderdeel van de bewustwording is de communicatie van de duurzame aspecten van het gebouw naar zijn gebruikers toe. Men kan aan de ontwerpers vragen om een “communicatieplan” uit te werken (als deel van de opdracht). Hierbij enkele mogelijke onderdelen van zo een communicatieplan: een deel van de constructie zichtbaar laten, de nieuwe gebruikers uitnodigen voor een luchtdichtheidsmeting, de tellers zichtbaar opstellen, resultaten van beheersysteem communiceren, de energiewinsten communiceren tov een gebouw dat op een traditionele manier gebruikt wordt, … Hierbij streeft men naar zichtbaarheid en moet men het duurzaam beleid communiceren naar het publiek en de gebruikers van het gebouw. Men moet het besef meegeven omtrent de inspanningen die er getroffen werden om een duurzaam gebouw te realiseren. Bv. Het plaatsen van een energiespiegel. Bereikbaarheid: Gebruikers moeten gestimuleerd worden om op een duurzame manier het gebouw te bezoeken. Hiervoor moeten er in het ontwerp voldoende overdekte fietsstallingen worden opgenomen. Wanneer er mensen tewerk worden gesteld in het gebouw is het aangewezen om een kleedkamer met douche te voorzien. Water: In een duurzaam gebouw worden een combinatie van een aantal waterbesparende maatregelen voorzien. Dit kunnen zijn: waterzuinige toiletten (kleine spoeling of spoelonderbreking), spaarknoppen op kranen, drukknoppen of automatische activering voor handwasbakjes, een goed gedimensioneerde diameter van de leiding, beperking van de lengte van de leiding, waterloze urinoirs, boilers voorzien van een expansievat… En bedenk hierbij ook dat warm water besparen ook energie besparen is! Verhardingen in de buitenaanleg worden voorzien in waterdoorlatende materialen.
25
26
DEEL 5: PROJECTONDERSTEUNING AANB O D D U B O L I M B U R G Deze praktische handleiding ondersteunt gemeenten om te komen tot een duurzaam patrimonium. Wanneer u bij het toepassen ervan moeilijkheden ondervindt, is Dubolimburg steeds bereid om ondersteuning te bieden. Daarnaast heeft Dubolimburg een permanent aanbod van projectadvies voor gemeenten. Dit advies strekt zich uit van begeleiding op het vlak van gebouwen (zowel nieuwbouw als renovatieprojecten in de utiliteitsbouw en erfgoed) tot het inhoudelijk adviseren van (Gemeentelijke) Ruimtelijke UitvoeringsPlannen en duurzame verkavelingen op maat. Indien u als gemeenten een projectadvies wenst, vraagt u dit best in de beginfase van het project aan. Op die manier worden de beste resultaten op vlak van duurzaamheid behaald. Dit advies kan worden aangevraagd via onderstaande coördinaten. Dubolimburg Marktplein 7 bus 1 3550 Heusden-Zolder 011-51 70 59
[email protected]
BRO NNEN L I J S T •
“Duurzaam aanbesteden; van ambitie naar realisatie”, MVO Nederland
•
“Handreikingen voor duurzaam bouwen aan gemeenten”, Marjolein van der Klauw, W/E adviseurs, Utrecht, 2009
•
“Gebiedsontwikkeling met behulp van PPS”, Vlaams Kenniscentrum PPS, Brussel, 2009
•
“DBFM-handboek”, Vlaams Kenniscentrum PPS, Brussel, 2008
•
“Handleiding energiezuinige nieuwbouw voor lokale overheden. Deel 1: bouwproces”, Vlaamse overheid, Ministerie leefmilieu, Natuur en Energie, Brussel, 2007.
•
“Groen Kopen, een handboek inzake milieuvriendelijke overheidsopdrachten” Europese Commissie, 2005
•
Standaardbestek dat wordt gehanteerd door de Vlaams Bouwmeester
BIJL A G EN Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten. (p 30 tem p 36)
27
Europese Unie Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling