Handleiding KeBB voor 2001
Aan deze handleiding kunnen geen rechten worden ontleend. De teksten en definities zoals over KeBB zijn gepubliceerd in OCenW Uitleg, Gele Katern, zijn bindend. 010243
Voorwoord
Deze handleiding geeft u de informatie en de formulieren die u nodig hebt om een subsidieaanvraag in te dienen voor de subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KeBB). De KeBB-regeling stimuleert projecten waarin kennisuitwisseling tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven leidt tot innovatieve leermiddelen of de implementatie daarvan. Dit kan in de vorm van een ontwikkelproject of een implementatieproject. Een ontwikkelproject moet resulteren in zowel een nieuwe vorm van kennisuitwisseling als een innovatief leermiddel, -methode of daarmee vergelijkbaar instrument voor het BVE-onderwijs. Een implementatieproject moet resulteren in zowel de daadwerkelijke implementatie van een bestaand innovatief leermiddel als in een overdraagbaar implementatiemodel. Ook bij een implementatieproject is de betrokkenheid van het afnemend bedrijfsleven belangrijk. De hoofdstukken 1 en 2 geven een overzicht van de achtergrond en het doel van de regeling. De richtlijnen voor de aanvraag, de uitwerking van een projectplan en de begroting vindt u in de hoofdstukken 3, 4 en 5. Informatie over de procedures voor aanvraag en behandeling staan in hoofdstukken 6 en 7. Hoofdstuk 8 geeft aan welke ondersteuning u van Senter mag verwachten bij het indienen van een aanvraag. Tot slot geeft de checklist alle aandachtspunten nog eens kort weer. U treft deze aan op de naar binnen gevouwen pagina achter in deze handleiding.
3
Inhoudsopgave
Inleiding
4
5
1 Doel en achtergrond van de regeling
6
2 Het opstellen van een projectaanvraag met aandacht voor voorwaarden en criteria voor beoordeling
8
3 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
14
4 De cofinanciering
16
5 Het indienen van een aanvraag
17
6 De verdere behandeling van uw aanvraag
18
7 Ondersteuning door Senter
19
Aanvraagformulier Model I Samenwerkingsovereenkomst Model II Uitwerking projectbegroting Model III Voorbeeld tijd-kostenplan
21
Checklist
29
Inleiding Aansluiting onderwijs en beroepspraktijk De subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven is voortgekomen uit de noodzaak om de relatie tussen opleidingen en arbeidsmarkt blijvend te versterken. Onze economie wordt steeds kennisintensiever en de veranderingen in het bedrijfsleven volgen elkaar in hoog tempo op. Van (beginnende) werknemers wordt gevraagd dat ze op de hoogte zijn van de nieuwste ontwikkelingen in hun vakgebied. Wie met verouderde kennis werkt, verliest de concurrentieslag. Opleidingen – en dan vooral beroepsopleidingen – staan voor de uitdaging deze snelle ontwikkelingen bij te houden en studenten af te leveren die gewapend zijn met up-to-date kennis en vaardigheden in hun vakgebied. Deze veelal in hoog tempo veranderende kennis en vaardigheden staan niet in de leerboeken van gisteren. Ze moeten worden aangeleverd door het bedrijfsleven en door kenniscentra, zoals universiteiten, onderzoeksinstituten, laboratoria en branchecentra voor technologie. Samenwerkingsprojecten De subsidieregeling KeBB is door de ministeries van OCenW en EZ in het leven geroepen als instrument om de samenwerking tussen het BVE-onderwijs en het bedrijfsleven te versterken en te vernieuwen. De regeling geeft het kader aan waarbinnen u aanvragen voor subsidie kunt indienen en is te vinden op het OCenW-plein (www.minocw.nl) of in Uitleg (15 november 2000). Het verdient aanbeveling de tekst van de regeling goed te bestuderen. Deze handleiding biedt u de praktische aanwijzingen die u nodig heeft om uw aanvraag op te stellen en in te dienen. Daarnaast kunt u natuurlijk een beroep doen op Senter voor aanvullend advies.
5
1 Doel en achtergrond van de regeling Doel van de subsidieregeling Het doel van de regeling wordt in artikel 2 omschreven als ‘het verstrekken van een subsidie (….) ter stimulering van projecten die gericht zijn op het tot stand brengen van nieuwe vormen of systemen van kennisuitwisseling tussen het initiële beroepsonderwijs en de beroepspraktijk. De beoogde kennisuitwisseling moet als resultaat hebben: a. de ontwikkeling van innovatieve leermiddelen of -methoden of daarmee vergelijkbare instrumenten of b. de implementatie van innovatieve leermiddelen of -methoden of daarmee vergelijkbare instrumenten. Het gaat dus steeds om twee zaken: kennisuitwisseling en de ontwikkeling van leermiddelen of kennisuitwisseling en de implementatie van leermiddelen. Bij ontwikkelprojecten is innovatieve kennisuitwisseling met het bedrijfsleven van belang. U moet dan een nieuwe vorm van kennisuitwisseling tot stand brengen, die leidt tot een nieuwe inhoud voor het onderwijs: een innovatief leermiddel, een innovatieve leermethode of iets wat daarmee vergelijkbaar is. Bij implementatieprojecten speelt de inbreng van het bedrijfsleven ook een belangrijke rol. U kunt daarvoor ook een bestaande vorm van kennisuitwisseling gebruiken. De inbreng van het bedrijfsleven kan blijken uit de betrokkenheid bij de ontwikkeling van het leermiddel dat wordt geïmplementeerd en/of bij het implementatieproces zelf. Doelgroep van de regeling Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet u een samenwerkingsverband tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven tot stand brengen. Het moet gaan om een (gelegenheids)consortium van samenwerkende partijen die hun krachten bundelen om via kennisuitwisseling innovatie in het onderwijs te realiseren. Het mag geen zodanig geïnstitutionaliseerd verband zijn dat het rechtspersoonlijkheid bezit. Een van de partijen moet in ieder geval een instelling voor (secundair) beroepsonderwijs zijn, een Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) of een instelling die door de wet daarmee gelijkgesteld is. Alleen deze instellingen mogen namelijk als aanvrager van de subsidie optreden. Daarnaast moeten altijd een of meer bedrijven of representanten daarvan (zoals brancheorganisaties) in het consortium zitten. Deze bedrijven of representanten moeten deel uitmaken van de arbeidsmarkt voor
6
deelnemers aan de opleiding waarvoor het project bedoeld is. Deze bedrijven moeten hun kennis aan het onderwijs beschikbaar willen stellen om de opleidingen te vernieuwen. Het kan daarbij gaan om zowel vakinhoudelijke kennis als kennis over de manier van werken. De bedrijven kunnen ook nieuwe kennis ontvangen of de vertaling van nieuwe kennis in opleidingsprogramma’s. Daarnaast verdient het aanbeveling om een Landelijk Orgaan voor het Beroepsonderwijs (LOB), een brancheorganisatie en/of een branchetechnologiecentrum in het consortium te betrekken. Ten slotte kan het samenwerkingsverband worden aangevuld met kennisinstellingen. Hoe meer relevante partners betrokken zijn, hoe beter. Soorten projecten De subsidieregeling is bedoeld om nieuwe kennisstromen tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven tot stand te brengen. De vorm die u daarvoor kiest, is in beginsel vrij. De vorm moet wel passen bij de doelstelling van de regeling, het instellingbeleid en de huidige mogelijkheden om het onderwijs op innovatieve wijze in te richten. In veel gevallen zal dat betekenen dat u kiest voor een vorm van kennisuitwisseling waarbij u de mogelijkheden van ICT benut of waarbij kiest voor een nieuw didactisch concept. Inhoudelijk gezien kan de beoogde innovatie van het onderwijs betrekking hebben op bijvoorbeeld de toepassing van nieuwe technieken of productieprocessen in het bedrijfsleven, de groeiende inzet van ICT in allerlei branches van het MKB, de opleidingsbehoeften van innoverende bedrijven, aantrekkelijker praktijkgericht onderwijs, enzovoort. U kunt daarvoor innovatieve leermiddelen of leermethoden ontwikkelen of implementeren. Om een idee te krijgen van het soort projecten waar het bij deze regeling om gaat, kunt u de projectenboekjes lezen die Senter uitgeeft. Daarin staan de projecten die in het afgelopen jaar zijn gehonoreerd. U kunt ook kijken op de projectenbank op BVE-net (http://www.bvenet.nl). Subsidiabele kosten Niet alle projectkosten komen voor subsidie in aanmerking. Subsidie is uitsluitend bestemd voor de volgende kostensoorten: loonkosten van personeel van de consortiumleden met een opslag voor overheadkosten; aan derden verschuldigde kosten;
materiaalkosten (beperkt en niet voor hardware); kosten van elektronische communicatie en accountantskosten. Zie voor een gedetailleerde beschrijving van deze kostensoorten hoofdstuk 4. Het budget voor 2001 Het totale budget voor het verstrekken van subsidies, bedraagt voor 2001: NLG 11.000.000 (ca. EUR 4.991.582)1. De subsidie per project is gelimiteerd. Om te beginnen wordt nooit meer dan 50 procent van de projectkosten gesubsidieerd. De andere 50 procent moeten de consortiumleden inbrengen als cofinanciering. Daarnaast geldt een maximum voor het subsidiebedrag. Dit bedraagt NLG 500.000 (ca. EUR 226.890) voor ontwikkelprojecten die gericht zijn op de ontwikkeling van innovatieve leermiddelen of leermethoden als resultaat van de kennisuitwisseling, en NLG 250.000 (ca. EUR 113.445) voor implementatieprojecten die gericht zijn op de implementatie van innovatieve leermiddelen of leermethoden in het onderwijs. Ook is een ondergrens vastgesteld: de minimale subsidie bedraagt NLG 50.000 (ca. EUR 22.689). Dit betekent dat projecten waarvan de totale kosten beneden NLG 100.000 (ca. EUR 45.378) blijven, niet voor subsidie in aanmerking komen. Veranderingen ten opzichte van 2000 • De eerste indieningsperiode sluit op 23 februari 2001. • De tweede indieningsperiode sluit op 22 juni 2001. • Van projecten die in 2001 worden toegekend, kan de looptijd niet worden verlengd.
1
Omrekenfactor: EUR 1 = NLG 2,20371
7
2 Het opstellen van een projectaanvraag met aandacht voor voorwaarden en criteria voor beoordeling Dit hoofdstuk bevat richtlijnen voor het opstellen van een volledige en goed beoordeelbare projectaanvraag voor de Subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. Daarnaast bevat dit hoofdstuk informatie over de criteria die de adviescommissie hanteert bij het beoordelen van de projectaanvragen. Voorwaarden Een complete aanvraag voldoet aan de volgende voorwaarden: • De projectaanvraag bestaat uit een aanvraagformulier en een projectplan inclusief de modellen I, II en III. Het projectplan moet worden opgesteld volgens het format dat staat beschreven in hoofdstuk 3 van deze handleiding, inclusief de projectbegroting (model II) en het tijd-kostenplan (model III). • De projectaanvraag moet namens het consortium worden gedaan door het bevoegd gezag van een ROC of een daarmee gelijkgestelde instelling. • Het aanvraagformulier moet volledig zijn ingevuld, voorzien van een originele ondertekening door de (unit)directeur of de voorzitter van het College van Bestuur van het ROC dat als aanvrager optreedt. • Het consortium dat de aanvraag indient, moet een samenwerkingsverband zijn tussen instellingen voor het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. De participatie van een LOB (Landelijk Orgaan voor het Beroepsonderwijs) is daarbij wenselijk, met uitzondering van projecten binnen de sector Educatie. • Het consortium moet zorgdragen voor ten minste 50 procent van de subsidiabele projectkosten (de cofinanciering). • Samenwerkingsovereenkomsten moeten opgesteld zijn conform model I van het aanvraagformulier, voorzien van originele ondertekening door het bevoegd gezag van de deelnemers aan het consortium. De bedragen die u als cofinanciering opvoert, moeten hierin expliciet worden vermeld. De samenwerkingsovereenkomsten dienen samen met het aanvraagformulier aan te tonen dat de cofinanciering minimaal 50 procent bedraagt. • Voor de aan derden verschuldigde projectkosten, moet u de desbetreffende overeenkomst of offerte met een specificatie van de kosten meezenden. • De projectaanvraag moet in een van de indieningsperioden worden ingediend (in 2001 is dat uiterlijk op 23 februari of op 22 juni). • De looptijd van een project is ten hoogste twee jaar, en het project moet binnen een half jaar na afloop van de indieningsperiode van start gaan. Senter controleert of uw aanvraag aan deze voorwaarden voldoet. Alleen aanvragen die aan al deze
8
voorwaarden voldoen, legt Senter ter beoordeling voor aan de adviescommissie. De Adviescommissie Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven beoordeelt alle projectaanvragen die aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen. De adviescommissie gebruikt daarbij criteria die zijn ontleend aan artikel 7 van de subsidieregeling. Een beschrijving daarvan vindt u steeds in de kaders onderaan iedere paragraaf van dit hoofdstuk.
Het projectplan Het projectplan moet een helder beeld geven van het project waarvoor u subsidie vraagt. Op basis van het projectplan beoordeelt de adviescommissie uw aanvraag. Om de beoordeling en de vergelijking tussen de verschillende projectaanvragen goed te kunnen uitvoeren, is het noodzakelijk dat alle projectplannen een zelfde opzet hebben. U bent daarom verplicht in uw projectplan de onderstaande indeling in hoofdstukken aan te houden. De regeling maakt onderscheid tussen twee soorten projecten, te weten ontwikkelprojecten en implementatieprojecten. De hoofdstukindeling geldt voor beide soorten projecten. De inhoud van hoofdstuk 2, 3 en 4 verschilt voor beide projecten enigszins, zoals aangegeven bij de inhoudelijke aanwijzingen voor deze hoofdstukken. Hoofdstuk 1 Probleemstelling en doelstelling In dit hoofdstuk beschrijft u welk probleem en welke behoefte ten grondslag liggen aan het projectvoorstel. Geef afzonderlijk aan welke moeilijkheden het onderwijs en het bedrijfsleven daarbij ondervinden. Wees zo nauwkeurig mogelijk en probeer zoveel mogelijk de eigen situatie van de partners weer te geven. Let daarbij ook op het belang van de hele sector of branche. Verder beschrijft u de doelstelling van het project en de oplossing die u hebt gekozen voor het probleem. Geef de noodzaak aan om extra te investeren in de oplossing en beschrijf hoe het project voor alle partijen voordeel oplevert. Houd daarbij ook de doelstelling van de regeling in het oog. Het gaat er namelijk om dat het project de aansluiting tussen onderwijs en beroepspraktijk verbetert. Bovendien moet het project ertoe bijdragen dat het onderwijs beter in staat is om te reageren op ontwikkelingen in de arbeidsmarkt. Geef ook de relatie weer met andere initiatieven van de
deelnemende partners (vooral in het kader van andere regelingen en programma’s van de overheid). De adviescommissie kijkt naar de inhoud en de relevantie van het project. De volgende aspecten zijn daarbij in ieder geval van belang: • Is het probleem waaraan in het project wordt gewerkt urgent voor het onderwijs en het bedrijfsleven? Bestaat er een duidelijke noodzaak om extra te investeren in de oplossing? • Is de oplossing relevant voor het afnemend bedrijfsleven, de betreffende opleiding en de leerling? Hoofdstuk 2 Kennisuitwisseling De aanwijzingen voor ontwikkelprojecten en implementatieprojecten worden apart gegeven. Ontwikkelprojecten In dit hoofdstuk geeft u een heldere beschrijving van de beoogde nieuwe vorm van kennisuitwisseling. Zorg dat uw beschrijving een concreet beeld geeft van de kennisuitwisseling. U kunt hierbij drie aspecten als leidraad gebruiken: uitwisselen, vastleggen en ontsluiten van kennis. Bij kennis uitwisselen gaat het om vragen als: Welke kennis wordt uitgewisseld? Wie zijn bij de kennisuitwisseling betrokken? Wie heeft de kennis en wie ontvangt haar? Gaat het om tweerichtingsverkeer, dat wil zeggen: gaat het voor alle partijen om halen en brengen van kennis? Hoe vaak en op welke manier hebben de consortiumpartners contact? Hoe gaat u de kennis uitwisselen en verzamelen? Bij kennis vastleggen gaat het om vragen als: Hoe komt de kennis in het leermiddel? Hoe krijgt de kennis een plek in de opleiding? Welke meerwaarde geeft de kennisuitwisseling aan het leermiddel? Bij kennis ontsluiten gaat het om vragen als: Hoe wordt de kennisuitwisseling na afloop van het project voortgezet? Wie is verantwoordelijk voor de voortzetting van de kennisuitwisseling? Hoe organiseert u de voortzetting van de kennisuitwisseling? Hoe vaak zullen de partners contact hebben? Wat blijft over als resultaat of product? Wat draagt u over aan collega’s? Gebruikt u ICT-hulpmiddelen? Zo ja, beschrijf dan op welke manier.
De adviescommissie let op de inhoud en de innovativiteit van de kennisuitwisseling. De volgende aspecten zijn bij ontwikkelprojecten van belang: • Is duidelijk welke kennis wordt uitgewisseld en is dat te controleren? • Is de kennisuitwisseling innovatief wat betreft de inhoud, de betrokken partners of de werkwijze? • Levert de kennisuitwisseling een meerwaarde op voor het leermiddel? • Is het aannemelijk dat de kennisuitwisseling na afloop van het project wordt voortgezet?
Implementatieprojecten In dit hoofdstuk geeft u een heldere beschrijving van de manier waarop bedrijven betrokken zijn bij de implementatie van het leermiddel. Bij implementatieprojecten mag u ook een eerder ontwikkelde vorm van kennisuitwisseling uitbreiden of overnemen. Zorg dat uw beschrijving een concreet beeld geeft van de kennisuitwisseling. U kunt hierbij drie aspecten als leidraad gebruiken: uitwisselen, vastleggen en ontsluiten van kennis. Bij kennis uitwisselen gaat het om vragen als: Welke kennis wordt uitgewisseld? Wie zijn bij de kennisuitwisseling betrokken? Wie heeft de kennis en wie ontvangt haar? Gaat het om tweerichtingsverkeer, dat wil zeggen: gaat het voor alle partijen om halen en brengen van kennis? Hoe vaak en op welke manier hebben de consortiumpartners contact? Hoe gaat u de kennis uitwisselen en verzamelen? Bij kennis vastleggen gaat het om vragen als: Hoe staat de kennis in relatie tot de implementatie van het leermiddel? U kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan het draagvlak onder bedrijven voor het leermiddel en de implementatie daarvan, het bevorderen van deskundigheid en motivatie van docenten, het verbeteren, aanscherpen of actualiseren van het leermiddel voor het onderwijs en/of bedrijfsleven of het versterken van een regionale, sectorale of landelijke inbedding. Bij kennis ontsluiten gaat het om vragen als: Wat blijft over als resultaat of product? Wat draagt u over aan collega’s? Gebruikt u ICT-hulpmiddelen? Zo ja, beschrijf dan op welke manier.
Bij ontwikkelprojecten geeft u ook de meerwaarde aan ten opzichte van bestaande vormen van kennisuitwisseling. Geef daarbij in ieder geval aan wat er nieuw is aan de kennisuitwisseling en wat het vernieuwend effect is voor leerlingen en de aansluiting van het onderwijs op de beroepspraktijk.
9
De adviescommissie let op de inhoud van de kennisuitwisseling. De volgende aspecten zijn bij implementatieprojecten van belang: • Is duidelijk welke kennis wordt uitgewisseld en is dat te controleren? • Is er sprake van betrokkenheid van bedrijven? • Bestaat er een duidelijke relatie tussen de kennisuitwisseling en de implementatie van het leermiddel?
Hoofdstuk 3 Het leermiddel De aanwijzingen voor ontwikkelprojecten en implementatieprojecten worden apart gegeven. Ontwikkelprojecten In dit hoofdstuk beschrijft u het leermiddel dat wordt ontwikkeld. Zorg dat de beschrijving een concreet beeld geeft van het te ontwikkelen leermiddel. U kunt daarbij denken aan de volgende vragen: Welke onderwerpen behandelt u? Welk onderwijsconcept vormt de basis van het leermiddel? Hoe combineert u theorie en praktijk? Maakt u opdrachten of cases en zo ja, hoeveel denkt u er te ontwikkelen? Zet u ICT-hulpmiddelen in en zo ja, welke middelen en met welk doel? Wordt het leermiddel getest en met hoeveel leerlingen? Schets naast een inhoudelijke beeld ook een beeld van de omvang van het leermiddel. Ook wanneer de invulling van de leermiddelen in hoge mate afhangt van de resultaten van de kennisuitwisseling, moet u zoveel mogelijk kwantificeren en de aannames weergeven die u gebruikt om de begroting op te stellen. Het is raadzaam een implementatiefase in het project op te nemen. Aan het eind van de projectperiode moet het leermiddel ontwikkeld èn in gebruik zijn genomen binnen de reguliere opleiding. Verder geeft u aan voor wie de leermiddelen zijn bedoeld (bijvoorbeeld leerlingen/cursisten, sector/ branche, opleiding, niveau) en op welke manier zij een plek krijgen in het reguliere programma en de kwalificatiestructuur. Vervolgens geeft u aan in welke opzichten de leermiddelen nieuw zijn. U doet verslag van uw oriëntatie op vergelijkbare projecten en producten en u geeft aan hoe u deze producten of projectresultaten gaat gebruiken. Ten slotte beschrijft u de wijze waarop het onderhoud en het beheer van de leermiddelen in de toekomst worden georganiseerd, wie daarvoor verantwoordelijk wordt en hoe de eventuele aanpassingen aan actuele
10
ontwikkelingen worden gefinancierd. Voor de adviescommissie is bij ontwikkelprojecten de inhoud en de innovativiteit van de leermiddelen of -methode van belang. Zij let daarbij op de volgende aspecten: • Is het leermiddel of -methode innovatief wat vorm, inhoud of doelgroep betreft? • Gebruikt men de resultaten van vergelijkbare innovatieve projecten? • Wordt het leermiddel in het reguliere beroepsonderwijs ingezet? • Sluit het leermiddel aan bij de beroepspraktijk? • Is het aannemelijk dat het leermiddel na afloop van het project actueel wordt gehouden? Het innovatieve karakter van het project kan zowel liggen in de vorm als in de inhoud. Het kan bijvoorbeeld gaan om nieuwe kennis of vaardigheden die nog niet eerder konden worden onderwezen, omdat de technische mogelijkheden daarvoor ontbraken. Ook kan het gaan om een vorm van leren die beter aansluit bij de nieuwste onderwijskundige concepten (teleleren, probleemgestuurd leren, zelfstandig leren, en dergelijke) of om het (her)ontwerp van (delen van) het curriculum vanwege de voortdurend veranderende eisen van het bedrijfsleven aan de bekwaamheden van de afgestudeerden. Implementatieprojecten De opbrengst van een implementatieproject moet in ieder geval bestaan uit een daadwerkelijk geïmplementeerd leermiddel en een overdraagbare implementatiemethode. In dit hoofdstuk beschrijft u eerst in het kort het leermiddel dat u implementeert. U beschrijft de huidige stand van zaken met betrekking tot het leermiddel en geeft aan naar welke situatie u toe wilt. U geeft aan wie baat heeft bij het product (bijvoorbeeld leerlingen/cursisten, sector/branche, opleiding, niveau). Vermeld hierbij zoveel mogelijk relevante streefgetallen, zoals het aantal leerlingen, docenten en instellingen dat u denkt te bereiken. Zorg ervoor dat het geheel een duidelijk beeld geeft van de situatie bij de start én na afloop van het project. Vervolgens geeft u een heldere beschrijving van de manier waarop u te werk gaat bij de implementatie. U beschrijft de stappen die u onderneemt om de implementatie voor elkaar te krijgen. Ook geeft u aan hoe het resultaat (tussentijds) meetbaar wordt gemaakt. Tot slot beschrijft u de manier waarop het onderhoud en
het beheer van de leermiddelen in de toekomst worden georganiseerd. Geef daarbij ook de relatie aan met eerder gemaakte afspraken over coproductie, exploitatie en distributie. Voor de adviescommissie is bij implementatieprojecten de inhoud en inbedding in het onderwijs van de leermiddelen of leermethode van belang. Zij let daarbij op de volgende aspecten: • Gebruikt men de implementatiemethoden van vergelijkbare innovatieve projecten? • Wordt het leermiddel daadwerkelijk ingebed in het reguliere beroepsonderwijs? • Sluit het leermiddel aan bij de beroepspraktijk? • Is het aannemelijk dat het leermiddel na afloop van het project breed wordt gebruikt? • Is duidelijk hoe de implementatie wordt aangepakt? Hoofdstuk 4 Verstrekkendheid De aanwijzingen voor ontwikkelprojecten en implementatieprojecten worden apart gegeven. Ontwikkelprojecten U beschrijft in dit hoofdstuk eerst de toepassingsmogelijkheden van de beoogde producten of resultaten voor andere sectoren of segmenten van het BVE-onderwijs. Geef daarbij ook aan welke andere doelgroepen dan genoemd in hoofdstuk 3 van uw projectplan, baat hebben bij de nieuwe leermiddelen. Verder is van belang dat u duidelijk maakt op welke wijze uw projectresultaten in de andere sectoren kunnen bijdragen aan een betere aansluiting tussen onderwijs en beroepspraktijk. Vervolgens beschrijft u de activiteiten die u onderneemt voor de verspreiding van de producten of de resultaten. Geef de beschrijving de vorm van een verspreidingsplan. Maak duidelijk welke verschillende activiteiten u gaat ondernemen, wanneer u dat doet, wie u daarbij betrekt en wie u met deze acties wilt bereiken. De verspreiding van de resultaten via BVEnet is verplicht. Daarvoor moet u een korte beschrijving van de resultaten en het adres waar de resultaten of meer informatie te vinden zijn, sturen naar BVEnet (e-mail:
[email protected]). Voor ontwikkelprojecten gaat het om verspreiding van resultaten met betrekking tot de methode van kennisuitwisseling en de ontwikkelde leermiddelen. U geeft daarbij aan welke afspraken u maakt over de coproductie, exploitatie en distributie van de projectresultaten. Deze afspraken moeten worden vastgelegd in een overeenkomst tussen de partners. Stuur een kopie van de getekende overeenkomst mee bij uw projectaanvraag of geef aan wanneer u deze
overeenkomst opstelt en ondertekent. U bent verplicht om dit binnen de looptijd van het project in orde te maken. De adviescommissie vindt het van belang dat een zo groot mogelijk deel van het BVE-bestel (sectoren, branches, doelgroepen, opleidingen) van de beoogde projectresultaten profiteert. Bij ontwikkelprojecten waardeert de adviescommissie op de mate van verstrekkendheid en let daarbij op de volgende punten: • Is de projectopbrengst breed toepasbaar binnen de sector waarvoor de producten direct zijn bedoeld? • Is de projectopbrengst potentieel toepasbaar in een breed scala van andere sectoren? De adviescommissie laat de verspreidingsactiviteiten zwaar meewegen bij dit criterium. Daarbij let ze op de volgende punten: • Is er sprake van een plan voor verspreiding? • Worden de resultaten op verschillende manieren verspreid? • Is daarbij duidelijk op wie de verspreidingsactiviteiten zijn gericht? • Zijn de verspreidingsactiviteiten gericht op de mogelijkheden voor toepassing van de resultaten binnen en buiten de sector? • Zijn of worden concrete afspraken vastgelegd voor de coproductie, exploitatie en distributie van de leermiddelen of -methode? De adviescommissie bekijkt in alle gevallen of de resultaten via BVEnet bekend worden gemaakt. Implementatieprojecten Beschrijf de activiteiten die u onderneemt voor de verspreiding van de producten of resultaten in de vorm van een verspreidingsplan. Bij implementatieprojecten gaat het om verspreiding van resultaten met betrekking tot de methode van kennisuitwisseling en de methode van implementatie. In het projectplan moet u aangeven hoe u de implementatiemethode evalueert. De resultaten van deze evaluatie moeten onderdeel uitmaken van de projectresultaten die u moet verspreiden. Noem de verschillende activiteiten die u gaat ondernemen en geef aan wanneer u dat doet, wie u daarbij betrekt en wie u wilt bereiken met deze acties. De verspreiding van de resultaten via BVEnet is verplicht. Daarvoor moet u een korte beschrijving van de resultaten en het adres waar de resultaten of meer informatie te vinden zijn, sturen naar BVEnet (e-mail:
[email protected]).
11
De adviescommissie vindt het van belang dat een zo groot mogelijk deel van het BVE-bestel (sectoren, branches, doelgroepen, opleidingen) van de beoogde projectresultaten profiteert. Voor implementatieprojecten gaat het vooral om informatie over de manier waarop het leermiddel is geïmplementeerd. De adviescommissie vindt het belangrijk dat ervaringen met implementatie van innovatieve leermiddelen worden uitgewisseld. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van bruikbare tips, een beschrijving van de aanpak of een handleiding die aanknopingspunten biedt voor de implementatie van andere nieuwe leermiddelen. De adviescommissie bekijkt in alle gevallen of de resultaten via BVEnet bekend worden gemaakt.
Een minimumeis voor het samenwerkingsverband is dat ten minste één ROC en één relevante partner uit het bedrijfsleven in het consortium zitting hebben. Relevant betekent hier dat het moet gaan om bedrijven die deel uitmaken van de arbeidsmarkt voor de opleiding waarvoor het project is bedoeld. De adviescommissie vindt een breed draagvlak in de sector belangrijk, daarom heeft een bredere samenstelling de voorkeur. De adviescommissie let daarbij zowel op het draagvlak voor de branche (bedrijven en vertegenwoordigende organisaties) als op het draagvlak binnen de opleidingssector. Als het gaat om een implementatieproject is een breed draagvlak in het BVE-onderwijs noodzakelijk.
Hoofdstuk 5 Samenwerkingsverband en projectorganisatie In dit hoofdstuk geeft u het overzicht van de deelnemers aan het consortium. Bij ontwikkelprojecten geeft u daarbij aan in welk opzicht het samenwerkingsverband nieuw is voor de deelnemers. Bij implementatieprojecten geeft u aan of het om een nieuw of gedeeltelijk bestaand samenwerkingsverband gaat. Hierbij geeft u de relatie met het consortium dat betrokken was bij de ontwikkeling van het leermiddel. Voeg de origineel ondertekende samenwerkingsovereenkomsten conform model I bij uw projectaanvraag.
De samenwerking houdt verder in dat de deelnemers van het consortium zich ook in financieel en zakelijk opzicht committeren aan het project. Daarom betrekt de adviescommissie de verdeling van financiële bijdragen over de partners en de inhoudelijke inbreng van de afzonderlijke partners bij haar oordeel over het draagvlak voor het project. Zij let daarbij vooral op de inbreng van de bedrijven en vertegenwoordigers daarvan. De adviescommissie kijkt daarnaast naar de betrokkenheid van docenten, praktijkbegeleiders, leermeesters, het management en de dagelijkse leiding van de instellingen en de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven bij de uitvoering van het project.
Geef het overzicht van de partijen die als derden aan het project deelnemen en een beschrijving van de deskundigheid van deze derden. Voeg de offerte(s) en een specificatie van de kosten van derden bij uw projectaanvraag. Van betrokkenen bij het project die niet in het consortium zitten en die bovendien geen kosten in rekening brengen, is het wenselijk dat zij hun bijdrage vastleggen in een intentieverklaring of iets dergelijks. Geef in dit hoofdstuk de structuur en de verantwoordelijkheidsverdeling van de projectorganisatie aan. Hierbij kunt u denken aan een beschrijving van de projectorganisatie met bijvoorbeeld een projectleider, een stuurgroep, werkgroepen en een klankbordgroep. Geef daarbij de betrokkenheid van de verschillende consortiumpartners aan. Beschrijf de deskundigheid van de consortiumpartners in relatie tot het project en geef inzicht in de wijze waarop het management en de leidinggevenden van de betrokken partijen en de docenten en praktijkopleiders betrokken zijn bij de uitvoering van het project.
12
Hoofdstuk 6 Activiteitenplan, projectbegroting en cofinanciering Activiteitenplan In dit hoofdstuk geeft u een duidelijke beschrijving van de activiteiten. Beschrijf de inhoud van de activiteiten en geef daarbij de inbreng van de verschillende betrokkenen aan. Voor de beschrijving gaat u uit van een fasering van het project in overzichtelijke stappen waarin een duidelijk omschreven doel moet worden bereikt. Zo’n doel kunt u het best vertalen in een tussenproduct dat nodig is om de volgende fase van het project te starten. U beschrijft de activiteiten zo gedetailleerd dat het activiteitenplan een onderbouwing biedt voor de begroting. Het activiteitenplan moet namelijk de informatie leveren om in te kunnen schatten of de inzet van personeel en de begroting reëel zijn.
Vervolgens maakt u het tijdplan, waarbij u de start- en einddatum van het project aangeeft. Voeg hierbij het tijd-kostenplan waarin u een relatie legt tussen de fasering, de activiteiten en de kosten van het project (model III). Het is van groot belang dat u het project afrondt binnen de periode die u als looptijd van het project kiest. Verlenging van de looptijd wordt niet toegestaan. Houd daarmee rekening bij het vaststellen van de startdatum van het project en overweeg de risico’s wanneer u het project start voordat de beslissing over de subsidie is genomen. U kunt de kans op vertraging zo klein mogelijk maken door een goede projectfasering en een realistische tijdsplanning op te stellen. Geef per fase nauwkeurig aan waaraan het tussenproduct moet voldoen. Zo kunt u beter aangeven welke activiteiten u moet uitvoeren en hoeveel tijd elke activiteit vergt. Ga bij het opstellen van het activiteitenplan ook na welke onderdelen een risico voor vertraging bevatten. Houd bijvoorbeeld rekening met zomervakanties en projectplanning naast reguliere taken. Voer een projectadministratie. Zorg voor voldoende spreiding van deskundigheid en zorg voor voldoende draagvlak binnen de eigen organisaties. Tref preventieve maatregelen en laat ruimte in de planning voor eventuele vertraging. Projectbegroting en cofinanciering Voeg een gespecificeerde projectbegroting bij uw projectaanvraag. Gebruik hiervoor model II. Informatie over de kostenposten vindt u in hoofdstuk 4 van deze handleiding. De begroting bestaat uit: • De activiteiten met de onderscheiden kostenposten (loonkosten in mensuren en gehanteerde tarieven, kosten voor algemene opslag, gespecificeerde materiaalkosten, kosten derden, gespecificeerde communicatiekosten en accountantskosten). • De bijdrage per partner. Wanneer de inzet van personeel wordt gerekend tot de eigen bijdrage, geef dan aan om hoeveel mensuren het gaat en welke tarieven u hierbij hanteert. • Het bedrag van de aanvullende vergoeding die u vraagt.
De projectorganisatie moet een adequate uitvoering van het projectplan waarborgen en het vertrouwen wekken dat het project tot een goed einde wordt gebracht. De adviescommissie let daarbij vooral op de kwaliteit van het activiteitenplan en de begroting. De volgende aandachtpunten zijn daarbij van belang: • Geeft de beschrijving van activiteiten inzicht in de inhoudelijke bijdrage van de verschillende betrokkenen? • Is de beschrijving van de activiteiten zo concreet dat deze een onderbouwing geeft aan de begroting? • Is de fasering en planning zodanig dat uitvoering binnen de gestelde looptijd is te realiseren? • Is de begroting volgens de regels opgesteld en reëel in relatie tot het activiteitenplan? • Geeft de inhoudelijke en financiële inbreng van de partners blijk van voldoende samenwerkingsbereidheid?
Hoofdstuk 7 Samenvatting In dit hoofdstuk geeft u een samenvatting van maximaal een halve pagina. Deze samenvatting wordt gebruikt voor de projectbeschrijving in het projectenboekje ‘Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven in beeld’ en voor de projectenbank op BVEnet. In de samenvatting beschrijft u achtereenvolgens kort: • de probleemstelling van het project; • de doelstelling van het project; • de aanpak en de resultaten, waarbij u zowel aandacht besteedt aan de kennisuitwisseling als aan de leermiddelen of -methoden; • een opsomming van de producten, waarbij u aangeeft voor welk niveau de producten zijn bedoeld; de wijze waarop de verspreiding van de producten plaatsvindt.
13
3 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
Minimum en maximum subsidiebedragen Alleen kosten die worden gemaakt vanaf het moment van indiening van de aanvraag, kunt u opvoeren. Het maximale subsidiebedrag voor de ontwikkelprojecten bedraagt NLG 500.000 (ca. EUR 226.890) en voor de implementatieprojecten NLG 250.000 (ca. EUR 113.445). Om projecten van voldoende omvang te garanderen, bedraagt het subsidieminimum voor beide soorten projecten NLG 50.000 (ca. EUR 22.689). Subsidiabele kosten Alleen kosten die direct en uitsluitend aan het project zijn te relateren, komen in aanmerking voor subsidie. Aan het einde van het project wordt een accountantsverklaring gevraagd. Als projectkosten komen alleen de volgende kostensoorten in aanmerking: • loonkosten direct personeel; • een opslag voor algemene kosten (overhead); • materiaalkosten; • kosten voor elektronische communicatie; • aan derden verschuldigde kosten; • kosten voor de accountantsverklaring. Het betreft hierbij kosten die rechtstreeks aan het project zijn toe te rekenen, en zijn gemaakt en betaald door de aanvrager of door een andere deelnemer in het consortium. Loonkosten direct personeel Hierbij gaat het om de loonkosten die worden gemaakt door de inzet van eigen personeel van de deelnemers van het consortium. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds personeel van BVE-instellingen en anderzijds personeel van bedrijven of andere instellingen die als lid van het consortium zijn betrokken bij de uitvoering van het project. Bij personeel van een BVE-instelling wordt uitgegaan van het uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking, gebaseerd op het Kaderbesluit Rechtspositie Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie. Dit bruto jaarloon wordt verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een arbeidsovereenkomst verschuldigde opslag voor sociale lasten (de werkgeverslasten voor sociale verzekering, VUT en pensioen). Bij de berekening van het uurloon wordt uitgegaan van een norm van 1659 arbeidsuren (zijnde de algemene arbeidsduur van een persoon benoemd in een normbetrekking).
14
Voor het personeel van een bedrijf wordt uitgegaan van het uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van het betrokken personeelslid, die de werkgever moet bijhouden ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964. Volledige winstafhankelijke uitkeringen tellen daarbij niet mee. Dit bruto jaarloon wordt verhoogd met de wettelijke, dan wel op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten (de werkgeverslasten voor sociale verzekering, VUT en pensioen). Bij de berekening van het uurloon wordt uitgegaan van 1600 productieve uren per jaar. Voor de bepaling van de kosten worden landelijke organen voor het beroepsonderwijs en onderwijsondersteunende instellingen gelijkgesteld met ondernemers. De arbeidsuren van beide soorten personeel moet u verantwoorden. U bent verplicht een sluitende urenverantwoording af te leggen. Leidinggevend en toezichthoudend personeel wordt ook tot het directe personeel gerekend wanneer dat personeel rechtstreeks productieve arbeid verricht voor het project. Een opslag voor algemene kosten (overhead) De opslag voor algemene kosten of overheadkosten mag niet meer bedragen dan 40 procent van de directe loonkosten van het project. Onder deze kosten vallen uitgaven voor facilitaire en ondersteunende activiteiten, en reiskosten. Te denken valt aan secretariële ondersteuning, ondersteuning door interne diensten, porti- en administratiekosten, interne drukkosten en het gebruik vergaderzalen. Materiaalkosten Hieronder vallen de kosten voor de aanschaf van materiaal en apparatuur die u specifiek voor het project gebruikt en waarvan het gebruik een functionele relatie heeft met het project. De aanschaf van hardware, bijvoorbeeld computers, printers en servers, wordt niet vergoed. De kosten voor de aanschaf van software kunt u meenemen op afschrijvingsbasis met een afschrijvingsperiode van drie jaar. De materiaalkosten moet u specificeren met bijvoorbeeld een prijslijst, prijsopgave of offerte. De vergoeding van de materiaalkosten bedraagt maximaal 15 procent van de subsidiabele kosten van het project. Kosten voor elektronische communicatie Hieronder vallen de kosten voor het gebruik van internet, e-mail, abonnementskosten en gesprekskosten.
Aan derden verschuldigde kosten Hieronder vallen de kosten van door derden verrichte arbeid. Loonkosten van derden dient u volgens geldende maatstaven in rekening te brengen. Eventuele kortingen of het om niet beschikbaar stellen van uren door derden, kunt u niet tot de projectkosten rekenen. De kosten van derden worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de deelnemer in het consortium die de kosten heeft gemaakt, de omzetbelasting hierover niet kan verrekenen met de door hem af te dragen omzetbelasting. Als kosten van derden worden opgevoerd, moet de aanvrager de betreffende overeenkomst of offerte en een specificatie van de kosten bij de aanvraag voegen. Een consortiumpartner kan niet ook als derde partij optreden. Wanneer het gaat om transacties binnen een groep ondernemers, kunnen geen winstopslagen in rekening worden gebracht. De kosten van derden mogen maximaal 25 procent van de totale subsidiabele projectkosten van het project uitmaken. Kosten accountant De financiële eindrapportage van toegewezen projecten moet zijn voorzien van een accountantsverklaring. De kosten die u maakt voor het opstellen van de verklaring, kunt u als projectkosten opvoeren. De accountantsverklaring mag ook worden opgesteld door een AA- of RA-accountant van de aanvrager.
15
4 De cofinanciering
De cofinanciering – de som van de eigen bijdragen van de consortiumleden – moet ten minste gelijk zijn aan het bedrag van de subsidie. Ook voor de cofinanciering geldt dat niet alle kosten daarvoor in aanmerking komen. Alleen de kosten die de partners maken, en die passen binnen de definitie van de projectkosten, komen voor cofinanciering in aanmerking. Anders gezegd: voor cofinanciering komen alleen kosten in aanmerking die u ook in de projectbegroting hebt opgenomen. De partners in het consortium moeten het bedrag voor de cofinanciering bijeenbrengen. Zij kunnen daartoe zelf uren, faciliteiten en materiaal ter beschikking stellen of sponsors zoeken. Voor de eigen bijdrage van de partners in het consortium gelden de regels die in hoofdstuk 5 staan beschreven. Sponsors De positie van een sponsor is die van de geïnteresseerde buitenstaander. Hij is niet betrokken bij de uitvoering van het project, maar wil daarin wel investeren. Sponsorgelden tellen uitsluitend mee voor de cofinanciering als ze zijn bestemd voor de bestrijding van subsidiabele projectkosten. Bijdragen van derden Bijdragen van uitvoerende derden tellen niet mee voor de cofinanciering en de subsidie. Subsidies van andere instanties: geen cumulatie De hoofdregel is dat het totale subsidiebedrag voor een project nooit meer dan 50 procent van de subsidiabele projectkosten uitmaakt. Dat betekent dat andere subsidies van de overheid in mindering worden gebracht op de subsidie in het kader van deze regeling. Ook hier is de relatie tussen het project, de projectkosten en de subsidiegrondslag van belang. Subsidies van andere instanties kunt u niet gebruiken ter onderbouwing van de cofinanciering. Een uitzondering op deze regel vormen de bijdragen die u ontvangt van de Europese Unie. Deze worden niet in mindering gebracht op de subsidie, en kunnen dus gelden als aandeel in de cofinanciering.
16
5 Het indienen van een aanvraag
De aanvrager
Aanmelding projectidee
Een aanvraag voor subsidie kan alleen worden ingediend door een Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) of een daarmee bij de wet gelijk gestelde instelling, met uitzondering van een Agrarisch Opleidingen Centrum (AOC). De aanvrager dient de aanvraag in namens het consortium waarin ook ten minste het bedrijfsleven is vertegenwoordigd. Indieningsperioden Er zijn in 2001 twee indieningsperioden. De eerste loopt vanaf 1 januari tot en met 23 februari 2001, de tweede van 26 februari tot en met 22 juni 2001. U moet uw aanvraag schriftelijk indienen bij Senter. Het adres is: Senter/Educatieve Technologie Postbus 30732 2500 GS DEN HAAG
Voor beide indieningsperioden kunt u uw projectidee laten becommentariëren door Senter. Deze mogelijkheid werkt als volgt: Op uiterlijk 15 januari (eerste aanvraagperiode) of 9 april (tweede aanvraagperiode) dient u een korte beschrijving in van uw projectidee. Een formulier daarvoor kunt u bij Senter opvragen. Als u het projectidee op tijd hebt ingestuurd, bent u daarmee automatisch uitgenodigd om op 26 januari, respectievelijk 20 april een workshop van Senter bij te wonen. Tijdens deze workshop ontvangt u het commentaar van Senter op uw projectidee en krijgt u instructie voor het opstellen van een kansrijke aanvraag. In de resterende periode tot de indieningsdatum kunt u opnieuw een beroep doen op ondersteuning van Senter bij het uitwerken van uw projectplan.
Samengevat ziet het indieningschema voor 2001 er als volgt uit: eerste periode
tweede periode
Indiening van het projectidee
15 januari
9 april
Instructiemiddag bij Senter
26 januari
20 april
Indiening subsidieaanvraag
uiterlijk 23 februari
uiterlijk 22 juni
17
6 De verdere behandeling van uw aanvraag
Alleen aanvragen die u uiterlijk op 23 februari of voor de tweede tender op 22 juni 2001 naar Senter hebt verstuurd (zoals blijkt uit de poststempel) komen in aanmerking voor behandeling.
tussenrapportage en 20 procent na goedkeuring van de eindrapportage, waaronder begrepen een afsluitende accountantsverklaring. Begeleiding van de uitvoering
Verder moet de aanvraag volledig zijn, dat wil zeggen dat hij bestaat uit een ingevuld en ondertekend aanvraagformulier, compleet met alle bijlagen, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van deze handleiding. U kunt het formulier en de bijbehorende modellen ook elektronisch ophalen via http://www.senter.nl/kbb (kies vervolgens ‘extra info’). Senter controleert of uw aanvraag volledig is. Wanneer dat het geval is, wordt de aanvraag voorgelegd aan de Adviescommissie Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven. De adviescommissie beoordeelt de aanvragen en formuleert een selectievoorstel aan de Minister van OCenW. De minister beslist daarop over de toe te kennen subsidies. Ten slotte voert Senter de procedures uit die nodig zijn om tot betaalbaarstelling van de toegekende subsidies te komen. Subsidietoekenning Wanneer uw projectvoorstel is geselecteerd, krijgt u van het ministerie OCenW/Cƒi schriftelijk bericht dat uw aanvraag is gehonoreerd. In de beschikking daartoe staat het bedrag van de subsidie genoemd, evenals de voorwaarden en de voorschriften waaronder u die ontvangt. U dient een afschrift van deze beschikking voor akkoord getekend te retourneren. Rapportage U dient enkele malen te rapporteren over de voortgang van het project. Hiervoor krijgt u bij toekenning de benodigde aanwijzingen. De inhoudelijke en financiële voortgangsrapportage maken een tijdige bijsturing mogelijk. De data van rapportageverplichting worden in de toekenningsbrief vermeld. Betaling De betaling is gekoppeld aan de voortgang van het project, zoals blijkt uit de tussen- en eindrapportage. De betaling van de subsidie zal in gedeelten plaatsvinden: 40 procent bij toekenning, 40 procent na goedkeuring van de
18
Senter voert het beheer over de projecten. Dat houdt in dat de adviseurs van Senter op verzoek inzicht moeten krijgen in de voortgang van de werkzaamheden. Voor dat doel leggen zij werkbezoeken af. Natuurlijk zijn de adviseurs van Senter ook voor tussentijds advies beschikbaar. U moet eventuele vertragingen of wijzigingen in de projectvoortgang onverwijld aan Senter melden. Als u zonder overleg met Senter substantiële veranderingen in de doelstelling van het project of de aanpak van de projectuitvoering aanbrengt, kan dat leiden tot intrekking van de toegekende subsidie en terugvordering van reeds betaalde bedragen.
7 Ondersteuning door Senter Senter is een agentschap van het Ministerie van Economische Zaken dat overheidsbeleid uitvoert op het terrein van technologie, energie, milieu, export en internationale samenwerking. Doelstelling hierbij is het duurzaam versterken van de positie van bedrijfsleven en kennisinstellingen in ons land. Senter Educatieve Technologie (ET) Sinds 1996 voert Senter opdrachten uit op het gebied van educatieve technologie. Senter/ET verzorgt onder meer de uitvoering van de regeling BVE2000 en haar opvolger de SILO-regeling, de KeBB-regeling en de subsidieregeling Ondernemerschap en Onderwijs. Daarnaast voert Senter de monitoring van het programma ATB (Aantrekkelijk Technisch Beroepsonderwijs) uit. Sinds 2000 adviseert Senter/ET ook BVEinstellingen en bedrijven over kennisexport. Voor de subsidieregeling KeBB beoordeelt Senter of de ingediende aanvragen volledig zijn en ondersteunt zij de adviescommissie bij haar werkzaamheden. Senter is aanspreek- en informatiepunt voor aanvragers en projectuitvoerders. Zij kunnen bij Senter terecht voor informatie over de behandelingsprocedure, de beoordelingswijze en de wijze van financiering. Ook geeft Senter advies bij het uitwerken van een projectvoorstel en suggesties voor het vinden van partners. We raden u aan om daarvoor, ruim voor het indienen van een aanvraag, contact op te nemen met Senter. Bij de uitvoerende taak van Senter hoort ook de bewaking van de voortgang van de lopende projecten en de beoordeling van het uiteindelijk resultaat. Ten slotte speelt Senter een actieve rol bij het ontsluiten en bekendmaken van projectresultaten. Een van de manieren om dat te doen, is de organisatie van de jaarlijkse ‘Vlootschouw’ van afgeronde projecten, die meestal begin december plaatsvindt. Bereikbaarheid Het telefoonnummer van Senter Educatieve Technologie is: (070) 361 03 13. Het faxnummer is: (070) 361 4430. Het e-mailadres voor deze regeling is:
[email protected].
19
20
Aanvraagformulier Subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven 2001 Formulier dat voor de aanvraag van subsidie ingevuld moet worden.
Belangrijk Het is verplicht van dit format gebruik te maken. U kunt dit formulier ook via http://www.senter.nl/kbb (kiezen voor ‘extra info’) elektronisch ophalen
a.1 Gegevens aanvrager Naam
———————————————————————————————————————
Postadres
———————————————————————————————————————
Postcode en plaats
———————————————————————————————————————
Bezoekadres
———————————————————————————————————————
Postcode en plaats
———————————————————————————————————————
Bankrekeningnummer
———————————————— Postbankrekeningnummer ———————————
Brinnummer
———————————————————————————————————————
Contactpersoon Naam
———————————————— ❏ Dhr ❏ Mw Functie ———————————— —
Telefoon
———————————————— Telefax ———————————————————
E-mailadres
———————————————————————————————————————
Projectleider Naam
———————————————— ❏ Dhr ❏ Mw Functie ———————————— —
Telefoon
———————————————— Telefax ———————————————————
E-mailadres
———————————————————————————————————————
Postadres
———————————————————————————————————————
Postcode en plaats
———————————————————————————————————————
Bezoekadres
———————————————————————————————————————
Postcode en plaats
———————————————————————————————————————
a.2 De aanvrager committeert zich tot de volgende inhoudelijke en/of financiële bijdrage in het project: 1. Totale inhoudelijke bijdrage 2. waarvan cofinanciering 3. eventuele financiële bijdrage (cofinanciering)
————————— uur x NLG ———————————=
NLG ———————————
————————— uur x NLG ———————————=
NLG ——————————— NLG ———————————
ga verder op volgende pagina
21
b. Gegevens van uw partners binnen het consortium Achter elkaar de namen + plaatsen ——————————————————————————————————————————————————————————— ——————————————————————————————————————————————————————————— ——————————————————————————————————————————————————————————— ——————————————————————————————————————————————————————————— ———————————————————————————————————————————————————————————
c. Gegevens met betrekking tot het project Soort project
❏ Ontwikkelproject
❏ Implementatieproject
Startdatum project
———————————————————————————————————————
Einddatum project
———————————————————————————————————————
Titel project
———————————————————————————————————————
Roepnaam project
————————————————————— (één aanduiding, bijv. afkorting of acroniem)
d. Financiering van het project (looptijd van max. 24 maanden) Totale projectkosten NLG ——————————————— Gevraagde subsidie op grond van deze regeling (maximaal NLG 500.000 voor ontwikkelprojecten, maximaal NLG 250.000 voor implementatieprojecten) NLG ——————————————— Elders gevraagde/verstrekte subsidie
NLG ———————————————
Door het consortium te financieren aandeel
NLG ———————————————
e. Als bijlage bijvoegen: U dient de aanvraag met de volgende bijlagen te complementeren: • een volgens hoofdstuk 3 van de handleiding subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven voor 2001 opgesteld projectplan met daarbij: • de volgens model I opgestelde samenwerkingsovereenkomsten, inclusief de machtigingen van alle deelnemers waaruit blijkt dat een der deelnemers de aanvraag mede namens hen indient; • de volgens model II opgestelde projectbegroting; • het volgens model III opgestelde tijd-kostenplan; • in het geval van uitbesteding van onderdelen van het project aan derden, de desbetreffende overeenkomst of offerte en een verdeling en specificatie van de kosten. De hierboven genoemde modellen I t/m III vindt u achter dit aanvraagformulier.
f. Ondertekening Ondergetekende verklaart dat alle voor de aanvraag benodigde stukken zijn bijgevoegd en dat hij/zij bekend is met de voorwaarden en procedures van de Subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven 2001. Aldus naar waarheid ingevuld, Naam ondergetekende –––––––––––––––––––––––––––––––
22
Functie
–––––––––––––––––––––––––––––––
Plaats
–––––––––––––––––––––––––––––––
Datum
–––––––––––––––––––––––––––––––
Indienen bij: Senter Den Haag/Educatieve Technologie Postbus 30732 2500 GS Den Haag
Handtekening ––––––––––––––––––––––––––––––––––
Aanvraagformulier Model 1 Subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven 2001 Samenwerkingsovereenkomst De ondergetekenden: en:
––––––––––––––––––––––––––––––– gevestigd te:–––––––––––––––––––––––––––––––––– ––––––––––––––––––––––––––––––– gevestigd te:––––––––––––––––––––––––––––––––––
komen overeen dat: • zij voor gezamenlijke rekening samenwerken bij het uitvoeren van het project: ——————————————————————————————————————— dat beschreven staat in de aanvraag voor de Subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven; • de overeenkomst in werking treedt vanaf: ————————––––——————— en loopt tot en met: —————————––––—— — —— • een samenwerking met andere partijen voor dit project tijdens de duur van het project alleen kan worden aangegaan als genoemde partijen daarmee instemmen; • de laatstgenoemde partij de eerstgenoemde partij machtigt om als indiener en aanvrager op te treden voor het project: ——————————————————————————————————————— — • laatstgenoemde partij zich committeert tot een inhoudelijke en/of financiële bijdrage in het project: 1. totale inhoudelijke bijdrage:
———————————————— uur x NLG ———————————————— — ———
2. waarvan cofinanciering:
———————————————— uur x NLG ———————————————— — ——— NLG ———————————————————————————————————— ——
3. eventuele financiële bijdrage (cofinanciering): NLG ————————————————————————————————————— — • zij ervan uitgaan dat zij intensief zullen samenwerken in een open, duidelijke communicatiestructuur en het project jegens elkaar te goeder trouw zullen uitvoeren. Aldus overeengekomen en in tweevoud ondertekend te
———————————————— op: ————————————————————— Aanvrager
Consortiumpartner
Naam instelling/bedrijf
———————————————— ————————————————
Naam ondertekenaar
———————————————— ————————————————
Plaats
———————————————— ————————————————
Handtekening
———————————————— ————————————————
23
24
Aanvraagformulier Model II Subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven 2001 Uitwerking projectbegroting Dit overzicht dient voor alle opeenvolgende fasen (a, b, c, enz.) op dezelfde wijze te worden gemaakt. Daarna geeft u een overzicht van de totale projectbegroting. De bedragen moeten overeenkomen met de kosten die per activiteit en per fase zijn aangegeven in het tijd-kostenplan (model III). Fase a: van: Activiteiten in fase a:
——————————— — — — — —————
t/m ———————————————————
1. —————————— — — — — —————————————————————— — — — — ——— — — ———
2. —————————— — — — — —————————————————————— — — — — ————— — — — Per activiteit kunt u het volgende schema invullen.
Loonkosten Lid a:
—————— uur x NLG ——————
NLG ——————
Lid b:
—————— uur x NLG ——————
NLG ——————
Lid c:
—————— uur x NLG ——————
NLG —————— ——————
Totaal loonkosten activiteit 1 in fase a:
Overhead (maximaal 40 procent van de directe loonkosten) Omschrijving: Omschrijving:
NLG ——————
NLG —————— NLG —————— ——————
Totaal overhead activiteit 1 in fase a:
Kosten derden (maximaal 25 procent van de subsidiabele projectkosten) Derde 1: —————— uur x NLG —————— Derde 2: —————— uur x NLG —————— Derde 3: —————— uur x NLG ——————
NLG ——————
NLG —————— NLG —————— NLG —————— ——————
Totaal kosten derden activiteit 1 in fase a:
Kosten voor elektronische communicatie Omschrijving: Omschrijving:
NLG ——————
NLG —————— NLG —————— ——————
Totaal kosten elektronische communicatie activiteit 1 in fase a: NLG
Materiaalkosten (maximaal 15 procent van de subsidiabele projectkosten) Omschrijving: Omschrijving: Totaal materiaalkosten activiteit 1 in fase a:
NLG ——————
NLG —————— NLG —————— —————— NLG ——————
Accountantskosten
NLG ——————
Totale kosten activiteit 1 in fase a
NLG ——————
25
26
Aanvraagformulier Model III Subsidieregeling Kennisuitwisseling Beroepsonderwijs Bedrijfsleven 2001 Voorbeeld tijd-kostenplan Bedragen x NLG 1.000
Fase
Activiteit
1e kwartaal
A
1
50
B
1 2 3
50 25
2e kwartaal
3e kwartaal
Enz.
Kosten per fase 50
50 100
25 250
C
1 2
25
25 50 100
Beslispunten
X
Totaal
125
X 175
50
50
400
27
28
Checklist Deze checklist is een hulpmiddel om na te gaan of u aan alles hebt gedacht. Check of u aan alle voorwaarden hebt voldaan.
❏ Zit er minimaal één ROC en één vertegenwoordiger van het bedrijfsleven in het consortium? ❏ Duurt het project niet langer dan twee jaar? ❏ Hebt u de startdatum aangegeven? ❏ Hebt u aangegeven of het om een ontwikkel- of een implementatieproject gaat? ❏ Zitten de projectkosten tussen het aangegeven minimum- en maximumbedrag? ❏ Is de cofinanciering ten minste net zo hoog als het gevraagde subsidiebedrag? ❏ Hebt u op het aanvraagformulier ingevuld welk bedrag uw ROC bijdraagt? ❏ Is het aanvraagformulier ondertekend door de (unit)directeur of de voorzitter van College van Bestuur? ❏ Zijn de samenwerkingsovereenkomsten voorzien van originele ondertekeningen? ❏ Hebt u op elke samenwerkingsovereenkomst het bedrag aan cofinanciering genoemd? ❏ Hebt u de modellen voor de begroting en het tijd-kostenplan ingevuld? ❏ Hebt u alle offertes bijgevoegd?
Check uw projectplan.
❏ Heeft het projectplan de juiste indeling in hoofdstukken? ❏ Staat in het projectplan iets over de oriëntatie op andere projecten en producten? ❏ Hebt u een passage gewijd aan de continuïteit van de kennisuitwisseling en aan het onderhoud en beheer van de producten na afloop van het project? ❏ Hebt u de verspreidingsactiviteiten beschreven en sluiten ze aan bij de toepassingsmogelijkheden die u hebt aangegeven? ❏ Is te zien welke afspraken u maakt over de coproductie, exploitatie en distributie van de projectresultaten en wanneer die worden vastgelegd? ❏ Is in het activiteitenplan te zien welke partij welke activiteiten uitvoert? ❏ Staan in het activiteitenplan de activiteiten en tussenproducten opgesomd die zijn meegenomen bij het opstellen van de begroting? ❏ Bevat de begroting alleen kosten die mogen worden opgevoerd (dus subsidiabel zijn)? ❏ Zijn de opgevoerde kostenposten niet hoger dan de aangegeven percentages? ❏ Hebt u aangegeven of er subsidie is van andere instanties en is dat verrekend? ❏ Bestaat de cofinanciering uit kosten die ook op de begroting voorkomen? ❏ Kloppen de bedragen en tijdvakken met de begroting en de fasering?
29